Contract
Uitspraak van de Geschillencommissie Bureau Krediet Registratie, nr. 19.04 d.d. 8 april 2019 te Amsterdam (prof. mr. J.J.C. Xxxxx, mr. H.M. Xxxxxx, X.X. Juffermans).
1. Behandeling van het geschil
Partijen zijn overeengekomen dit geschil bij wege van bindend advies door de Commissie te laten beslechten, binnen de door het Reglement Geschillencommissie BKR (hierna: het Reglement) gestelde grenzen.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- klaagschrift met bijlagen, ongedateerd, op 13 september 2018 ontvangen;
- aanvullende stukken met acceptatieformulier d.d. 21 september 2018;
- informatieverzoek aan de deelnemer d.d. 1 oktober 2018;
- reactie deelnemer d.d. 15 oktober 2018;
- reactie betrokkene d.d. 4 november 2018.
De Commissie heeft kennis genomen van de door partijen overgelegde stukken en heeft de betrokkene en de deelnemer uitgenodigd voor een mondelinge behandeling van de klacht op 25 februari 2019 te Amsterdam.
Partijen hebben ter zitting hun standpunten (nader) toegelicht.
2. Standpunt van de betrokkene
2.1. In 2001 heeft betrokkene met zijn ex-partner een lening bij [bank] afgesloten. In 2002 zijn zij gescheiden. Na moeizame onderhandelingen is een echtscheidingsconvenant opgesteld. De schuld werd aan de ex-partner toebedeeld. Vanaf dat moment tot 16 oktober 2008 ontving betrokkene geen correspondentie over de lening. Op 16 oktober 2008 ontving betrokkene een brief van de deurwaarder. Xxxxxxxxxx stelt pas achteraf in kennis te zijn gesteld van de coderingen en kon deze daardoor niet voorkomen. Xxxxxxxxxx heeft de volledige schuld ad EUR 50.000 betaald maar kan nu vijf jaar lang geen woning kopen. Hij heeft nooit een achterstand gehad en is altijd trouw zijn financiële verplichtingen nagekomen. Hij vindt het pijnlijk dat de deelnemer stelt dat betrokkene beschermd moet worden. Xxxxxxxxxx woont in Zaandam en werkt in Groningen. Dat is geen ideale situatie. Hij wil met zijn vriendin in de buurt van Groningen gaan wonen. Betrokkene wil een hypotheek, daardoor kwam de registratie aan het licht.
2.2. Uit de systeemregistratie van de deelnemer blijkt dat de contacten tot eind 2007 zijn geweest met een vrouw. Betrokkene is een man dus hij kan dat niet geweest zijn. Uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens volgt dat betrokkene na de scheiding in 2002 niet meer woonde op het adres van mevrouw en andere contactgegevens heeft. Op pagina 8 van het overzicht wordt verwezen naar een “meneer’ maar er staat geen naam bij. Volgens betrokkene is hij dat niet geweest maar de nieuwe partner van zijn ex-vrouw. De deelnemer heeft na melding van de A (op 3 oktober 2007) telefonisch contact gehad met een “meneer” (op 9 oktober 2007) en betrokkene zou dus nooit de A hebben kunnen voorkomen. Alle contact is geweest met mevrouw en de nieuwe partner tot 29 oktober 2007. Betrokkene was niet op de hoogte van de gang van zaken. Voorts blijkt uit standaardbrieven niet wanneer en aan wie de brief is verstuurd. Betrokkene erkent hoofdelijke aansprakelijkheid. In de periode 2004 tot 2007 heeft de deelnemer betrokkene niet aanschreven, aangemaand of gecontacteerd. Toen betrokkene wel contact had in maart 2008 was de zaak al naar de deurwaarder en was er al een half jaar sprake van een A op naam van de betrokkene. Als betrokkene eerder op de hoogte was gesteld, had hij in actie kunnen komen en een betalingsregeling kunnen treffen. Betrokkene verzoekt een belangenafweging. Betrokkene vindt logisch dat hij geen regeling treft op het moment dat een juridische procedure is gestart. Door beslaglegging was er geen mogelijkheid om een regeling te treffen. Het BKR heeft niet de feitelijke gang van zaken geregistreerd maar gaat af op wat de deelnemer stelt. Betrokkene stelt voldoende te hebben aangeleverd om te spreken van bijzondere omstandigheden.
3. Standpunt van de deelnemer
3.1. De deelnemer stuurt een historisch overzicht waaruit blijkt dat brieven aan de debiteuren zijn verstuurd. Op 9 oktober 2007 heeft [bank] telefonisch contact gehad met betrokkene en daarin gaf betrokkene aan niet te gaan betalen. Ook was er een telefoongesprek op 10 maart 2008 en 15 april 2008 waarin duidelijk werd gemaakt dat de zaak naar een deurwaarder zou worden gestuurd. De deelnemer stuurt kopie standaardbrieven en logboek. Betrokkene was hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele openstaande vordering. Een echtscheidingsconvenant doet daar niet aan af. Beiden werden aangeschreven en beiden werden geregistreerd. De deelnemer maakt een belangenafweging. Zij stelt dat de registratie niet disproportioneel is. Er was sprake van een achterstand en de vordering moest uit handen worden gegeven aan de deurwaarder. De vordering was opeisbaar. Betrokkene heeft gelegenheid gehad de registratie te voorkomen. Xxxxxxxxxx heeft nimmer een regeling afgesproken. De betalingen zijn gekomen uit een beslag op zijn uitkering. De deelnemer stuurt kopie van een vonnis. Het was een langdurig proces vanwege beroep op verjaring.
Uiteindelijk lag er een positief arrest en beslaglegging. Het BKR registreert de feitelijke gang van zaken, los van de intenties van betrokkene.
3.2. Op de reactie van betrokkene heeft de deelnemer niet meer gereageerd.
4. Beoordeling van het geschil
Uit de stukken en de afgelegde verklaringen voor zover wederzijds erkend althans niet of onvoldoende betwist, is het volgende komen vast te staan.
4.1. De betrokkene maakt bezwaar tegen de registratie in het Centraal Krediet Informatiesysteem (CKI) van een doorlopend krediet met contractnummer ******445. Het geregistreerde bedrag is EUR 28.610. De registratie wordt gekenmerkt door een achterstandsmelding (A) op 3 oktober 2007 en een bijzonderheidscode 2 ((Restant)vordering geheel opeisbaar) op 9 oktober 2008. De overeenkomst heeft een werkelijke einddatum per 14 augustus 2017.
4.2. De betrokkene is in 2001 met zijn inmiddels ex-partner een doorlopend krediet aangegaan bij de voorganger van de deelnemer. Zij waren beiden hoofdelijk aansprakelijk voor nakoming van de financiële verplichtingen uit de overeenkomst. Xxxxxxxxxx stelt zich op het standpunt dat – zoals vastgelegd in een echtscheidingsconvenant - de ex-partner de gehele schuld zou dragen. Aan de onderlinge afspraak over de onderhavige betalingsverplichting tussen betrokkene en zijn ex-partner is de deelnemer echter niet gebonden. De deelnemer blijft bevoegd ieder van de schuldenaren afzonderlijk aan te spreken tot nakoming (voor het geheel) van verplichtingen uit de kredietovereenkomst.
4.3. Ten aanzien van de technische juistheid van de registratie oordeelt de Commissie als volgt. Alvorens de deelnemer overgaat tot registratie van een achterstand, is zij reglementair verplicht daarvoor te waarschuwen (een zogenaamde ‘vooraankondiging’), zodat men nog in de gelegenheid wordt gesteld de registratie te voorkomen. In beginsel rust op de deelnemer de plicht om aannemelijk te maken dat zij een vooraankondiging heeft verzonden, indien de klager dat betwist.
De administratie van de deelnemer kan tot bewijs strekken. Het is vaste jurisprudentie van de Geschillencommissie dat de deelnemer door overlegging van standaardbrieven en het logboek de verzending van de vooraankondiging aannemelijk kan maken. De deelnemer heeft weliswaar stukken overgelegd maar uit het logboek is niet te herleiden aan welke personen en naar welke adressen de brieven zijn verzonden. De Commissie gaat er daarom van uit dat de betrokkene de reglementair
vereiste vooraankondiging niet heeft ontvangen en daardoor de A niet heeft kunnen voorkomen. De A dient te worden verwijderd.
4.4. Een code 2 moet door de deelnemer worden geplaatst als de vordering geheel wordt opgeëist. De deelnemer heeft als datum bij de code vermeld 9 oktober 2008. De betrokkene was vanaf 2007 ervan op de hoogte dat de deelnemer hem aansprakelijk zou houden voor de terugbetaling van de lening. Voor het plaatsen van een bijzonderheidscode is de deelnemer reglementair niet verplicht te waarschuwen. In zoverre is de registratie van de code 2 in overeenstemming met de feiten en correct.
4.5. Betrokkene heeft een aantal omstandigheden opgevoerd op grond waarvan hij van mening is dat de registratie niettemin moet worden geschrapt. Die omstandigheden wegen mee in de zogenaamde proportionaliteitstoets. Die houdt in dat de inbreuk op de belangen van de betrokkene niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de registratie te dienen doel. Het belang van de registratie is enerzijds de betrokkene te beschermen tegen het aangaan van financiële verplichtingen die hij of zij niet kan dragen en anderzijds dat kredietverstrekkers middels het kredietregistratiesysteem in staat zijn de gegoedheid en het betaalgedrag van potentiële kredietnemers te toetsen en de afweging kunnen maken geen krediet te verlenen aan potentiële wanbetalers. Het hiertegenover staande belang van betrokkene is dat hij of zij in de gelegenheid is kredieten af te sluiten voor het doen van aankopen of een woonhuis en daarin niet wordt belemmerd door een negatieve registratie die in veel gevallen verhindert dat de betrokkene een krediet kan afsluiten.
4.6. Voor een geslaagd beroep op disproportionaliteit is vereist dat betrokkene een belang stelt en zo nodig aantoont, in de vorm van bijvoorbeeld een vanwege de aangevochten registratie afgewezen financieringsaanvraag, dat hij of zij heeft bij schrapping van de registratie. Ook moeten er voldoende (bijzondere) omstandigheden zijn gesteld zodat aannemelijk is dat ondanks de correcte registratie in dit specifieke geval betrokkene geen (structurele) wanbetaler is waartegen potentiële kredietverstrekkers of betrokkene zelf moeten worden beschermd.
In dat verband overweegt de Commissie als volgt.
4.7. De betrokkene heeft een belang gesteld bij verwijdering van de registratie inhoudende dat de registratie een hypotheekaanvraag in de weg staat. Xxxxxxxxxx is werkzaam in Groningen en woont in Zaandam. Vanwege de afstand wil betrokkene een huis kopen in Groningen. De registratie zou pas
in 2022 uit het CKI worden verwijderd. Betrokkene heeft daarmee voldoende belang gesteld bij schrapping van de registratie.
4.8. De Commissie is van oordeel dat de toe te passen belangenafweging in het voordeel van de betrokkene moet uitvallen. Betrokkene heeft erkend dat hij ook na de totstandkoming van het echtscheidingsconvenant jegens de deelnemer juridisch aansprakelijk bleef voor betaling van deze schuld. Hij heeft echter onbetwist gesteld dat de deelnemer in de periode tussen 2007- het moment dat de deelnemer op de hoogte is gesteld van de tussen de schuldenaren afgesproken toedeling van deze schuld aan de ex-partner - en 2011 de vordering niet bij hem heeft geïncasseerd. Nadat zijn ex- partner in een schuldsaneringstraject kwam klopte de deelnemer weer bij hem aan. Als de deelnemer eerder tot daadwerkelijke incasso bij hem was overgegaan had hij geweten dat de deelnemer geen afstand deed van de verhaalsmogelijkheid op hem en had hij verlaging van de met zijn ex-partner overeengekomen alimentatie kunnen vragen nu niet zij maar hij opdraaide voor voldoening van deze aan haar toe gescheiden schuld. In dat geval was de schuld eerder afgelost en was betrokkene eerder van de nu al ruim tien jaar durende registratie af geweest. Nu betrokkene de gehele schuld aan de deelnemer heeft betaald en de registratie al geruime tijd heeft geduurd is naar het oordeel van de Commissie het nog langer laten voortduren van de registratie disproportioneel.
5. De beslissing
De Commissie, in aanmerking genomen de toepasselijke reglementen, beslist dat de klacht van de betrokkene gegrond is. De deelnemer dient binnen tien werkdagen na dagtekening van deze beslissing de A en bijzonderheidscode 2 te verwijderen. Voorts beslist de Commissie gezien de gegrondheid van de klacht, conform het bepaalde in artikel 9 lid 2 van het Reglement, tot terugbetaling van de door betrokkene betaalde bijdrage ad EUR 50.