COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 63 VAN 5 MAART 1997 BETREFFENDE DE TOEKENNING IN 1997 EN 1998 VAN EEN AANVULLENDE VERGOE-
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST NR. 63 VAN 5 MAART 1997 BETREFFENDE DE TOEKENNING IN 1997 EN 1998 VAN EEN AANVULLENDE VERGOE-
DING GELIJK AAN HET DUBBEL VAKANTIEGELD VOOR DE DERDE DAG VAN DE VIERDE VAKANTIEWEEK
-----------
Gelet op de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
Gelet op artikel 14 van het koninklijk besluit van 28 juni 1971 houdende aanpassing en coördinatie van de wetsbepalingen betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, zoals aangevuld door artikel 12 van het koninklijk besluit van 27 januari 1997 houdende maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid met toepassing van artikel 7, § 2 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen;
Gelet op artikel 13 van datzelfde koninklijk besluit van 27 januari 1997 waarbij de aanvullende vergoeding gelijk aan het dubbel vakantiegeld voor de derde dag van de vierde vakantieweek, toegekend in 1997 en 1998, niet in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 52 van 3 maart 1992 betreffende de toekenning van een eenmalige aanvullende vergoeding gelijk aan het dubbel vakantiegeld voor de derde dag van de vierde vakantieweek;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 54 van 23 februari 1993 en nr. 59 van 20 december 1994 waarbij de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 52 van 3 maart 1992 werd verlengd voor de perioden 1993-1994 en 1995- 1996;
Gelet op de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 20 van 29 januari 1976 betreffende de toekenning van een dubbel vakantiegeld voor een gedeelte van de vierde vakantieweek, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 20 bis van 3 maart 1977, nr. 20 ter van 6 april 1982, nr. 20 quater van 1 februari 1983 en nr. 20 quinquies van 6
december 1983;
Gelet op de programmawet van 30 december 1988 waarbij het dubbel vakantiegeld voor twee dagen van de vierde vakantieweek, zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 20, gentegreerd is in de jaarlijkse-vakan- tieregeling van de handarbeiders en de leerlingen;
Gelet op het koninklijk besluit van 1 maart 1989 tot integratie van het dubbel vakantiegeld voor twee dagen van de vierde vakantieweek van de werknemers, gewijzigd bij koninklijk besluit van 8 juni 1989, waarbij die integratie ook voor de bedienden is ingesteld;
Hebben de navolgende interprofessionele organisaties van werkgevers en van werknemers ....
op 5 maart 1997 de volgende collectieve arbeidsovereenkomst gesloten.
HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN
A. Draagwijdte van de overeenkomst
Artikel 1
Deze collectieve arbeidsovereenkomst regelt de verlenging, voor 1997 en 1998, van de toekenning van een vergoeding gelijk aan het dubbel vakantiegeld voor de vierde vakantieweek, voor een bedrag gelijk aan één dag, zoals bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 52 van 3 maart 1992 betreffende de toekenning van een eenmalige aanvullende vergoeding gelijk aan het dubbel vakantiegeld voor de derde dag van de vierde vakantieweek, waarvan de toepassing respectievelijk door de collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 54 van 23 februari 1993 en nr. 59 van 20 december 1994 werd verlengd voor de perioden 1993-1994 en 1995-1996.
c.a.o. 63/1. 1.5.1997
B. Toepassingsgebied
Artikel 2
Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werknemers en op de leerlingen die onderwor- pen zijn aan de gecoördineerde wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers alsook op de werkgevers die hen tewerkstellen.
C. Beginsel
Artikel 3
De werknemers en de leerlingen die recht hebben op wettelijke vakantie in 1997 en 1998, kunnen voor het be- treffende vakantiejaar aanspraak maken op de hierna vermelde aanvullende vakantievergoeding.
HOOFDSTUK II - TOEPASSINGSREGELS
Afdeling 1 - Specifieke bepalingen voor de handarbeiders en de leerlingen
A. Vaststelling van het bedrag van de aanvullende vakantievergoeding
Artikel 4
Het bedrag van de aanvullende vergoeding gelijk aan het dubbel vakantiegeld voor de derde dag van de vierde vakantieweek, stemt overeen met 2,57 % van het brutobedrag van het vakantiegeld.
Dit bedrag wordt door de werkgever vastgesteld op grond van één of meer betaalbewijzen van één of meer vakantiefondsen, die de werknemer ontvangt als wettelijk vakantiegeld.
Commentaar
Om het brutobedrag van het vakantiegeld te bepalen, moet het belastbaar brutobedrag van het vakantiegeld worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,07533.
B. Tijdstip van de betaling van de aanvullende vakantievergoeding
Artikel 5
De aanvullende vakantievergoeding moet tegelijk met de eerste loonbetaling na 30 juni van het vakantiejaar worden uitbetaald, voor zover de werkgever in kennis is gesteld van het betalingsbewijs (of de betalingsbewij- zen) op grond waarvan het vakantiegeld wordt berekend. Anders moet de werkgever de vergoeding betalen bij de eerste loonbetaling die volgt op de dag waarop hij kennis heeft genomen van het betalingsbewijs (of de betalingsbewijzen).
De in artikel 11 vermelde werknemers moeten worden betaald zodra het betalingsbewijs (of de betalings- bewijzen) van het vakantiefonds (of de vakantiefondsen) is (zijn) afgegeven aan de werkgever, en dit vanaf 30 juni van het vakantiejaar.
C. Bijzondere bepaling
Artikel 6
De bepalingen van de artikelen 4, 5, 10, 11 en 12 zijn volgens aan de sector eigen regels van toepassing op de handarbeiders van de ondernemingen die ressorteren onder het nationaal paritair comité voor het bouwbedrijf.
Afdeling 2 - Specifieke bepalingen voor de bedienden
A. Vaststelling van het bedrag van de aanvullende vakantievergoeding
Artikel 7
Het bedrag van de aanvullende vergoeding gelijk aan het dubbel vakantiegeld voor de derde dag van de vierde vakantieweek, stemt overeen met 5,59 % van het wettelijk dubbel vakantiegeld waarop de bediende aanspraak kan maken.
B. Tijdstip van de betaling van de aanvullende vakantievergoeding
Artikel 8
De in de artikelen 7 en 9, §§ 1 en 2 genoemde bedragen van de aanvullende vakantievergoeding worden betaald - doch niet vóór 30 juni van het vakantiejaar - samen met de toeslag bepaald in de artikelen 38, 2°, 39, tweede alinea en 53, 2° of met het bedrag vastgesteld in de artikelen 46 of 56 van het koninklijk besluit van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders.
C. Bijzondere bepaling
Artikel 9
§ 1. De in artikel 11 vermelde aanvullende vakantievergoeding is gelijk aan 0,38 % van het brutoloon dat de bediende tijdens het vakantiedienstjaar heeft verdiend, eventueel verhoogd met een fictief loon voor de dagen die met dagen van werkelijke arbeid worden gelijkgesteld.
§ 2. Deze vergoeding is eveneens verschuldigd aan de bedienden die voldoen aan de in artikel 10 gestelde voorwaarden en wier overeenkomst een einde neemt tussen 30 juni en 31 december van het vakantie- jaar en die het voordeel van deze collectieve arbeidsovereenkomst nog niet hebben genoten.
Commentaar
Voor de toepassing van § 1 en in de veronderstelling dat de bediende tijdens het vakantiedienstjaar door verscheidene werkgevers werd tewerkgesteld, moet onder "brutoloon dat de bediende tijdens het vakantie- dienstjaar heeft verdiend" worden verstaan, het totale bedrag van de brutolonen die de bediende tijdens dat vakantiedienstjaar heeft verdiend.
Afdeling 3 - Gemeenschappelijke bepalingen
A. Toekenningsvoorwaarden
Artikel 10
Het in de artikelen 4 en 7 bepaalde bedrag van de aanvullende vakantievergoeding wordt betaald aan de werknemer die voldoet aan de volgende voorwaarden :
1. recht hebben op een wettelijk vakantiegeld;
2. op 30 juni van het vakantiejaar verbonden zijn door een arbeidsovereenkomst of door een leerovereen- komst.
Artikel 11
Op de uitbetaling van de in de artikelen 4 en 7 genoemde aanvullende vakantievergoeding, kan ook aanspraak worden gemaakt door :
- de werknemers die aan de in punt 1 van artikel 10 gestelde voorwaarde voldoen en zich op 3O juni van het vakantiejaar in een van de volgende toestanden bevinden : de volledige en onvrijwillige werklozen, de werknemers die een c.a.o.-brugpensioen genieten, de gepensioneerden, de werknemers wier overeenkomst werd beëindigd terwijl zij arbeidsongeschikt waren als gevolg van ziekte, ongeval, arbeidsongeval of be- roepsziekte, alsook de werknemers die hun dienstplicht vervullen en die niet meer door een overeenkomst verbonden zijn, op voorwaarde dat zij in het vakantiejaar werkelijke of daarmee gelijkgestelde ar- beidsprestaties hebben verricht en zij tijdens dat jaar het voordeel van deze collectieve arbeidsovereen- komst nog niet hebben genoten;
- de rechtverkrijgenden van een tussen 1 januari en 30 juni van het vakantiejaar overleden werknemer, voor zover deze werknemer vóór zijn overlijden het voordeel van deze collectieve arbeidsovereenkomst niet heeft genoten en hij voldoet aan de in punt 1 van artikel 10 gestelde voorwaarde.
B. Betaalplichtige van de aanvullende vakantievergoeding
Artikel 12
Behalve indien een paritair comité het anders beslist en een andere betaalplichtige aanwijst, is de aanvullende vakantievergoeding verschuldigd door :
- de werkgever bij wie de werknemer die aan de in artikel 10 gestelde voorwaarden voldoet, is tewerkge- steld;
- de werkgever die als laatste de in artikel 11 genoemde werknemers tewerkstelde.
HOOFDSTUK III - SLOTBEPALINGEN
Artikel 13
Deze overeenkomst is gesloten voor een bepaalde tijd; zij treedt in werking op 1 januari 1997 en houdt op van kracht te zijn op 31 december 1998.
Zij kan op verzoek van de meest gerede ondertekenende partij worden herzien of opgezegd, met inachtneming van een opzeggingstermijn van zes maanden.
De organisatie die het initiatief tot herziening of opzegging neemt, moet de redenen ervan aangeven en amende- mentsvoorstellen indienen; de andere organisaties verbinden er zich toe deze binnen een maand na ontvangst ervan in de Nationale Arbeidsraad te bespreken.
Gedaan te Brussel, op vijf maart negentienhonderd zevenennegentig.