INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
(Niet-wetgevingshandelingen)
INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN
d.d. 02-05-2019
Verklaring, ingediend bij het secretariaat van het Verdrag inzake het Energiehandvest (EHV) uit hoofde van artikel 26, lid 3, onder b), ii), EHV, ter vervanging van de verklaring van 17 november 1997 namens de Europese Gemeenschappen
De Europese Unie, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) en hun lidstaten verklaren het volgende:
"1. De Europese Unie en Euratom zijn regionale organisaties voor economische integratie in de zin van het Verdrag inzake het Energiehandvest. De Europese Unie en Euratom oefenen de bevoegdheden uit die hun lidstaten hen verlenen door middel van instellingen met autonome beslissingsbevoegdheid en gerechtelijke instanties.
Europese Unie
2. De Europese Unie, Euratom en hun lidstaten zijn internationaal verantwoordelijk voor de nakoming van de verplichtingen die zijn vastgelegd in het Verdrag inzake het Energiehandvest, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.
3. Verordening (EU) nr. 912/2014 (1) van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor het regelen van de financiële verantwoordelijkheid in verband met scheidsgerechten voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten die zijn ingesteld bij internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is, werd op 23 juli 2014 vastgesteld ("Verordening (EU) nr. 912/2014") (2). De verordening is van toepassing op geschillen tussen investeerders en staten die in gang worden gezet door een eiser uit een derde land in het kader van het Verdrag inzake het Energiehandvest. Deze verordening bepaalt met name:
Publicatieblad van de
A. Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 912/2014 treedt de Europese Unie als verweerder op indien het geschil betrekking heeft op een behandeling die is toegekend door de instellingen, organen of agentschappen van de Unie.
B. In geval van geschillen die betrekking hebben op een behandeling die, geheel of gedeeltelijk, is toegekend door een lidstaat, wordt in artikel 8 van Verordening (EU) nr. 912/2014 het volgende bepaald:
1. Wanneer de Commissie een bericht ontvangt waarin een eiser zijn voornemen uit om, in overeenstemming met een overeenkomst, een arbitrageprocedure in te leiden, stelt zij de betrokken lidstaat hier onmiddellijk van in kennis. Wanneer een eiser te kennen geeft voornemens te zijn een arbitrageprocedure tegen de Unie of tegen een lidstaat in te leiden, stelt de Commissie het Europees Parlement en de Raad hiervan binnen 15 werkdagen na ontvangst van het desbetreffende bericht in kennis, alsmede van de naam van de eiser, de bepalingen van de overeenkomst die zouden zijn overtreden, de betrokken economische sector, de behandeling die in overtreding zou zijn met de overeenkomst en de hoogte van de geëiste schadevergoeding.
2. Wanneer een lidstaat een bericht ontvangt waarin een eiser zijn voornemen tot inleiding van een arbitrageprocedure uit, stelt hij de Commissie hiervan onverwijld in kennis.
In artikel 9 van Verordening (EU) nr. 912/2014 wordt voorts het volgende bepaald:
1. De betrokken lidstaat treedt op als de verweerder, behalve wanneer er sprake is van een van de volgende situaties:
a) de Commissie heeft, na overleg uit hoofde van artikel 6, binnen 45 dagen na ontvangst van het bericht of de kennisgeving bedoeld in artikel 8, een besluit vastgesteld uit hoofde van lid 2 of lid 3 van dit artikel, of
(1) Verordening (EU) nr. 912/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 tot vaststelling van een kader voor het regelen van de financiële verantwoordelijkheid in verband met scheidsgerechten voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten die zijn ingesteld bij internationale overeenkomsten waarbij de Europese Unie partij is (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 121-134).
(2) Voor alle duidelijkheid zij opgemerkt dat deze verklaring gericht is op het aanpakken van de gevolgen van de vaststelling van Verordening
(EU) nr. 912/2014 in verband met zaken die in het kader van het Verdrag inzake het Energiehandvest in gang worden gezet door een eiser van een verdragsluitende partij die geen EU-lidstaat is. Geschillen tussen een investeerder van een lidstaat en een lidstaat in het kader van het Verdrag inzake het Energiehandvest vallen niet onder deze verklaring. De EU en haar lidstaten kunnen deze zaak op een later moment aanpakken.
b) de lidstaat heeft, na overleg uit hoofde van artikel 6, de Commissie binnen 45 dagen na ontvangst van het bericht of de kennisgeving bedoeld in artikel 8 schriftelijk bevestigd dat hij niet voornemens is op te treden als verweerder.
Indien zich een van de in de punten a) of b) bedoelde situaties voordoet, treedt de Unie op als de verweerder.
2. Op basis van een volledige, evenwichtige en feitelijke analyse en een juridische onderbouwing, die aan de lidstaten worden voorgelegd, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen, in overeenstemming met de raadple gingsprocedure bedoeld in artikel 22, lid 2, besluiten dat de Unie dient op te treden als de verweerder, wanneer er sprake is van een van de volgende situaties:
a) de Unie zal de gehele of gedeeltelijke potentiële financiële verantwoordelijkheid die voortvloeit uit het geschil dragen overeenkomstig de criteria in artikel 3, of
d.d. 02-05-2019
b) het geschil heeft ook betrekking op een behandeling die door instellingen, organen of agentschappen van de Unie is toegekend.
3. Op basis van een volledige, evenwichtige en feitelijke analyse en een juridische onderbouwing, die aan de lidstaten worden voorgelegd, kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen, in overeenstemming met de in artikel 22, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure besluiten dat de Unie dient op te treden als de verweerder indien een soortgelijke behandeling wordt aangevochten in een gerelateerde vordering tegen de Unie in de WTO, indien er een panel is samengesteld en de vordering betrekking heeft op hetzelfde specifieke juridische vraagstuk en er moet worden gezorgd voor een consistente argumentatie in de WTO-zaak.
[…]
Europese Unie
5. De Commissie en de betrokken lidstaat treden onmiddellijk na ontvangst van het bericht of de kennisgeving als bedoeld in artikel 8 in overleg uit hoofde van artikel 6, over hoe overeenkomstig dit artikel om te gaan met het geschil. De Commissie en de betrokken lidstaat waarborgen dat alle termijnen die in de overeenkomst zijn vastgelegd, in acht worden genomen.
C. Na overeenkomstig bovenstaande bepalingen van Verordening (EU) nr. 912/2014 te hebben vastgesteld wie als verweerder in een geschil zal optreden, brengt de Europese Unie de eiser hiervan op de hoogte binnen 60 dagen vanaf de datum waarop de eiser zijn voornemen heeft geuit om een geschil in te leiden. Dit laat de verdeling van de bevoegdheden tussen de Europese Unie en de lidstaten op het gebied van investeringen onverlet.
Publicatieblad van de
4. Als rechterlijke instantie van de Europese Unie en Euratom is het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd voor het behandelen van alle vraagstukken in verband met de toepassing en uitlegging van de oprichtingsver dragen en de op grond hiervan vastgestelde handelingen, met inbegrip van door de Europese Unie en Euratom gesloten internationale overeenkomsten, die onder bepaalde omstandigheden voor het Hof van Justitie kunnen worden ingeroepen.
5. Alle zaken die onder aanwending van de actiemiddelen waarin de oprichtingsverdragen van de Unie voorzien, voor het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangig worden gemaakt door een eiser van een verdragslui tende partij die geen EU-lidstaat is, vallen onder artikel 26, lid 2, onder a), van het Verdrag inzake het Energie handvest (3). Aangezien het rechtstelsel van de Unie in dergelijke actiemiddelen voorziet, hebben de Europese Unie noch Euratom hun onvoorwaardelijke toestemming gegeven om een geschil aan internationale arbitrage of bemiddeling te onderwerpen.
6. Wat internationale arbitrage betreft, dient te worden opgemerkt dat de Europese Unie en Euratom volgens de bepalingen van het Verdrag inzake de beslechting van geschillen met betrekking tot investeringen tussen staten en onderdanen van andere staten (ICSID-verdrag), geen partij mogen worden bij dit verdrag. De bepalingen van de Aanvullende Faciliteit bij het ICSID-verdrag staan de Europese Unie en Euratom evenmin toe ervan gebruik te maken. Elk arbitraal vonnis tegen de Europese Unie en Euratom wordt door de instellingen van de Unie uitgevoerd overeenkomstig hun verplichting uit hoofde van artikel 26, lid 8, van het Verdrag inzake het Energie handvest."
(3) Artikel 26, lid 2, onder a), is ook van toepassing indien het Hof van Justitie van de Europese Unie wordt verzocht de toepassing of uitlegging van het Verdrag inzake het Energiehandvest te bestuderen in het kader van een verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door een rechterlijke instantie van een lidstaat overeenkomstig artikel 267 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.