MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Grafimedia 2000/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
AI Nr. 9476
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 29-12-2000, nr. 252
ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST GRAFIMEDIA
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelezen het verzoek van de Raad voor Overleg in de Grafimedia Branche namens het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen, de ver- eniging van Kleinere Grafische Ondernemingen, de vereniging Zeefdruk en Sign Ondernemingen en de vereniging De Nederlandse Dagbladpers als partijen te ener zijde mede namens FNV Kunsten Informatie en Media, de Dienstenbond CNV h.o.d.n., CNV Media en de Unie als par- tijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst Grafimedia, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Overwegende,
dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;
dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;
dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;
dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame perso- nen;
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 2001 CAO94762001
CAO1825 1
I. Trekt in zijn besluiten van 20 september 1999 (Stcrt. 1999, nr. 185), van 28 december 1999 (Stcrt. 1999, nr. 252) en van 10 augustus 2000 (Stcrt. 2000, nr. 157), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Grafimedia, zulks met inachtneming van het- geen onder IV en V is bepaald;
II a. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 januari 2002 de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Grafimedia, eerder algemeen verbindend verklaard bij besluiten van 20 sep- tember 1999 (Stcrt. 1999, nr.185), van 28 december 1999 (Stcrt.
1999, nr. 252) en van 10 augustus 2000 (Stcrt. 2000, nr. 157), zulks met inachtneming van hetgeen onder IIb, III, IV en V is bepaald:
II b. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 januari 2005 de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Grafimedia voorzover het betreft:
– artikel 1.1.(werkingssfeer)
– artikel 11.2. met bijbehorende statuten en reglementen van de Stichting Algemeen Sociaal Fonds voor de Grafische Bedrij- ven (ASF)
– artikel 11.3. met bijbehorende statuten en reglementen van het Spaarloonfonds voor de Grafische Bedrijven (SGB)
– artikel 11.4. met bijbehorende statuten en het reglement van de Stichting Fonds Werktijdvermindering Oudere Werkne- mers in de Grafische Bedrijven (FWG), zulks met inachtne- ming van de navolgende wijzigingen en hetgeen onder III, IV en V is bepaald:
DEEL A. MANTELBEPALINGEN
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
1. Werkingssfeer
1. Werkingssfeer
a. Deze CAO is van toepassing op het grafimedia bedrijf.
b. Tot het grafimedia bedrijf behoren de ondernemingen of de- len van ondernemingen die zich toeleggen op een of meer van de volgende activiteiten:
– het vervaardigen, bewerken en/of beheren van data met het doel deze data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst en/of afbeeldingen, te verveelvoudigen, tot eindproducten te verwerken en te verspreiden of openbaar te maken mid-
2
Grafimedia 2000/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
dels gedrukte, geprinte en/of elektronische vorm, dan wel deze hiervoor geschikt te maken.
– het vermenigvuldigen, tot eindproduct verwerken en ver- spreiden of openbaar maken van deze data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst en/of afbeeldingen, middels ge- drukte, geprinte en/of elektronische vorm.
Onder ondernemingen worden mede verstaan inrichtingen en onderdelen van inrichtingen, staande onder beheer van een of meer natuurlijke of rechtspersonen, waarin een of meer der gra- fimedia bedrijven worden uitgeoefend, uitgezonderd inrichtingen, die onder beheer staan van publiekrechtelijke lichamen.
2. Grafimedia bedrijf
Tot het grafimedia bedrijf behoren in ieder geval:
– ondernemingen die zich toeleggen op hoogdruk, diepdruk, vlakdruk, ongeacht het te bedrukken materiaal (het Grafisch bedrijf); (zie artikelen 1.1.3.t/m 1.1.5.)
– het (grafisch) Voorbereidings- cq. Prepress bedrijf; (zie arti- kel 1.1.6.)
– het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf; (zie artikel 1.1.7.)
– het Zeefdrukbedrijf; (zie artikel 1.1.8.)
– het Dagbladbedrijf (zie artikel 1.1.9.)
– overigen (zie artikel 1.1.10.).
3. Hoogdruk
Tot het Hoogdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de hoogdruktechniek toepassen, zowel rotatief als in vellen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking.
Hiertoe behoren in ieder geval Boekdrukkerijen, Flexodrukke- rijen en foliedrukkerijen.
4. Diepdruk
Tot het Diepdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de diepdruktechniek toepassen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking. Hiertoe behoren in ieder geval Rasterdiep- drukkerijen.
5. Vlakdrukbedrijf
a. Tot het Vlakdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de vlakdruktechniek, al dan niet met behulp van vocht, toepassen, zowel rotatief als in vellen, alsmede de voorberei-
3
ding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking. Hiertoe behoren in ieder geval Off- setdrukkerijen, Steendrukkerijen, Blikdrukkerijen, Glas- drukkerijen en ondernemingen waar drukwerk wordt vervaar- digd, (deels) via fotodruk, dan wel plaatdruk, of via digitaal printing. Voor wat betreft het onderdeel digitaal printing is deze bepaling niet van toepassing op bedrijven die digitaal printen en die lid zijn van de Vereniging Repro Nederland en om die reden de CAO voor het Reprografisch bedrijf toepas- sen.
b. Niet tot het Vlakdrukbedrijf worden geacht te behoren vlakdrukafdelingen die onderdeel uitmaken van een onderne- ming in de metaalindustrie.
6. (Grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf
a. Tot het (grafisch) Voorbereidings- c.q. Prepressbedrijf worden gerekend die ondernemingen, die geheel of in overwegende mate voorbereidende werkzaamheden verrichten ten behoeve van drukprocessen in de bedrijven, genoemd in de artikelen
1.1.3. tot en met 1.1.5. en in artikel 1.1.8.. Het betreft onder- nemingen waar beelddragers en/of drukvormen, zoals bij- voorbeeld zetmateriaal, stypen, galvano’s, staalstempels, stempels uit rubber of vervangend materiaal, geheel of ge- deeltelijk kleurgecorrigeerde deelnegatieven en -positieven en beelddragers voor zeefdruk, worden vervaardigd voor het hoog-, diep-, vlak- en zeefdrukproces, alsmede digitale be- standen, voorzien van grafische parameters ter aansturing van deze of andere vermenigvuldigingsprocessen. Daartoe wor- den teksten en/of afbeeldingen bewerkt langs mechanische, optische, elektronische of digitale weg tot eindproducten. De levering van deze eindproducten vindt plaats op (fotogra- fisch) papier en/of film (analoog), of digitaal middels ander- soortige dragers als magnetische en optische opslagmiddelen, dan wel rechtstreeks onder meer via kabel- of satelliet- verbindingen.
b. Tot het (Grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf worden tevens gerekend afdelingen van uitgeverijen met fotozet- en/ of beeldvervaardigingsapparatuur.
7. (Grafisch) Nabewerkingsbedrijf
a. Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren ondernemin- gen die geheel of in overwegende mate grafische producten bewerken tot eindproduct alsmede de daarbij behorende dien- sten in de productielijn verlenen.
Hiertoe worden onder meer gerekend:
– het Boekbindbedrijf, Tot het Boekbindbedrijf worden ge- acht te behoren de ondernemingen, waarin de (hand-) boekbinderij, brocheerderij, linieerderij, kantoorboeken-
4
Grafimedia 2000/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
fabricage, stalenboekenfabricage of persvergulderij wordt uitgeoefend. Tot het stalenboeken bedrijf worden geacht te behoren ondernemingen, die zijn ingericht voor de ver- vaardiging van stalenboeken, waaronder ook te verstaan zowel zogenoemde stalenwaaiers en stalenhangers en alle andere collecties van stalen van papier en karton, textiel en kunststof en andere materialen en stoffen in de vorm van vellen, bladen, platen of folies e.d., als alle onderde- len voor dergelijke collecties zoals bijvoorbeeld stalen, staalkaarten, zogenoemde banden, hangers, koffers, rug- gen en klemmen en waar gebruik wordt gemaakt van een of meer van de volgende technieken: drukken (in offset, zeefdruk, foliedruk etc.), snijden en/of knippen in alle verschillende vormen (waaronder derhalve ook te ver- staan boren, stansen, rondhoeken, perforeren etc.), verza- melen en/of vergaren, vouwen, binden en/of hechten (waaronder derhalve ook te verstaan nieten, lijmen, bro- cheren, naaien, lassen etc.).
– het Papierwarenbedrijf; Tot het Papierwarenbedrijf wor- den geacht te behoren de ondernemingen, welke zijn ingericht voor de verwerking van papier ter vervaardiging van:
• schriften, notitieboekjes, cahiers in papieren omslag met of zonder linnen rug, alle soorten blocnotes, als- mede voor de vervaardiging van mappen en soortge- lijke artikelen;
• labels, briefkaarten en soortgelijke producten.
– het Enveloppenbedrijf, Tot het Enveloppenbedrijf worden geacht te behoren de ondernemingen, welke speciaal zijn ingericht voor de vervaardiging van enveloppen in de meest brede zin. Hiertoe wordt ook gerekend het samen- stellen en gereed maken van dozen post, mappen en der- gelijke.
b. Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren mede de on- derdelen van ondernemingen, waarin werkzaamheden plaats- vinden, die als regel verricht worden in de ondernemingen, bedoeld in sub a. van dit artikel, waaronder mede worden ver- staan de werkzaamheden ter vervaardiging van: ordners (met inachtneming van het bepaalde sub c. in dit artikel), banden, boekomslagen, agenda’s, notitieblocs, onderleggers, porte- feuilles, mappen en soortgelijke artikelen uit leder, kunststof of andere stoffen.
c. Niet tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf worden geacht te
5
behoren ondernemingen of onderdelen van ondernemingen, waarin de volgende werkzaamheden plaatsvinden:
• het vervaardigen van ordners, die bestaan uit één stuk basismateriaal, voorzien van een ordnermechanisme, be- houdens wanneer dit geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak artikelen vervaardigt als overigens genoemd sub a. en b. in dit artikel;
• het vervaardigen van ordners, die bestaan uit meer dan één stuk basismateriaal, voorzien van een ordner- mechanisme, indien dit geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak kartonnageproducten vervaardigt;
• het verpakken en expediëren van niet opgemaakt papier in de papiergroothandel en in de papierfabrieken;
• het vervaardigen van papierenzakken en (flexibele) ver- pakkingen, met inachtneming van het bepaalde in artikel
1.1.10. c.
8. Zeefdrukbedrijf
a. Tot het Zeefdrukbedrijf behoren ondernemingen, die geheel of in overwegende mate de zeefdruktechniek, ongeacht het te bedrukken materiaal, toepassen en deze eventueel combine- ren met activiteiten zoals tampondrukken, digitaal plotten, digitaal graveren en digitaal printen, flock printen.
b. Niet hiertoe worden geacht te behoren:
• onderdelen van ondernemingen, die geacht worden te behoren tot het grafisch bedrijf;
• onderdelen van ondernemingen, die niet als hoofdactiviteit het zeefdrukprocédé ten behoeve van derden toepassen en waarvan de werknemers vallen onder de werkingssfeer van een bedrijfstak-CAO anders dan de grafimedia CAO of onder die van een eigen bedrijfs-CAO.
9. Dagbladbedrijf
Tot het Dagbladbedrijf behoren ondernemingen, die zich toeleg- gen op het samenstellen en/of produceren en/of expediëren van dagbladen, alsmede de rechtstreeks hiermee verband houdende activiteiten.
10. Overige
a. typebureaus en computerservicebureaus of onderdelen daar- van, die diensten verlenen aan de grafimedia ondernemingen en wel als volgt:
– indien zij overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toelevering aan grafimedia ondernemingen: geheel;
– indien zij niet overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toelevering aan grafimedia ondernemingen: uit- sluitend voor die afdelingen waarin hoofdzakelijk zetsel-
6
Grafimedia 2000/2005 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
vervaardiging plaatsvindt als duidelijk herkenbare activi- teit;
b. ondernemingen, waarin etiketten worden vervaardigd, daar- onder mede begrepen zelfklevende etiketten.
c. ondernemingen, waarin het kartonnage- of flexibele verpakkingsbedrijf wordt uitgeoefend voor wat betreft de (vaktechnische) productiemedewerkers in de afdelingen voor- bereiding en drukkerij.
11. Sectorbepalingen
Voor de werkingssfeerdefinities, behorende bij de sector- bepalingen, wordt verwezen naar de desbetreffende hoofdstukken in deel B. van deze CAO.
HOOFDSTUK 11
BEDRIJFSTAKFONDSEN
2. Stichting Algemeen Sociaal Fonds
Werkgevers en werknemers zijn gehouden de verplichtingen na te komen, neergelegd in de statuten en reglementen van de Stichting Algemeen Sociaal Fonds voor de Grafische Bedrijven (ASF). De Statuten en Reglementen van de Stichting ASF maken geïntegreerd deel uit van de CAO.
3. Spaarloonfonds
Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van de statu- ten en reglementen van het Spaarloonfonds voor de Grafische Bedrij- ven (SGB). De Statuten en Reglementen van de Stichting Spaarloon- fonds maken geïntegreerd deel uit van de CAO.
4. Fonds Werktijdvermindering Oudere Werknemers
Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van de statu- ten en reglementen van het Fonds Werktijdvermindering Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven (FWG). De Statuten en Re- glementen van de Stichting Fonds Werktijdvermindering Oudere Werknemers maken geïntegreerd deel uit van de CAO.
7
STICHTING ALGEMEEN SOCIAAL FONDS VOOR DE GRAFISCHE BEDRIJVEN
STATUTEN
Artikel 1
Naam, zetel
1. De naam der stichting is ,,Stichting Algemeen Sociaal Fonds voor de Grafische Bedrijven’’.
Zij wordt in deze statuten aangeduid als ,,het fonds’’.
2. De stichting heeft haar zetel in de gemeente Amsterdam.
Artikel 2
Doel, middelen
1. Het fonds heeft ten doel het behartigen van de sociale belangen van werknemers in de grafische bedrijven en hun gezinnen.
2. Het fonds tracht zijn doel te bereiken door het uitvoeren van rege- lingen tot verstrekking van uitkeringen en het verlenen van hulp in geldelijke of enigerlei andere vorm. Het gaat hierbij om de regelin- gen die zijn vastgelegd in:
a. het Reglement voor de gezondheidszorg, het Reglement voor het Garantiefonds;
3. De middelen van het fonds worden gevormd door:
a. de opbrengst van de door de werkgevers resp. de werknemers te betalen premies resp. bijdragen zoals nader vastgelegd in artikel 2 resp. artikel 3 van het Algemeen Reglement;
b. de opbrengst van de belegde middelen van het fonds;
c. alle andere baten welke het fonds mochten toevallen.
Artikel 3
Werkingssfeer
1. De werkingssfeer strekt zich uit tot de ondernemingen en onderde- len van ondernemingen, waarin de grafische bedrijven worden uitge- oefend.
2. Tot de grafische bedrijven behoren het grafimedia bedrijf.
3. Tot het grafimedia bedrijf behoren de ondernemingen, die zich toe- leggen op een of meer van de volgende activiteiten:
– het vervaardigen, bewerken en/of beheren van data met het doel deze data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst en/of afbeeldingen, te verveelvoudigen, tot eindproduct te verwerken en te versprei- den of openbaar te maken middels gedrukte, geprinte en/of elek- tronische vorm, dan wel deze hiervoor geschikt te maken;
8
– het vermenigvuldigen, tot eindproduct verwerken en verspreiden of openbaar maken van deze data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst en/of afbeeldingen, middels gedrukte, geprinte en/of elek- tronische vorm.
4. Tot het grafimedia bedrijf behoren in ieder geval:
– het Grafisch bedrijf;
– het (grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf;
– het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf;
– het Klein Formaat Offsetbedrijf;
– het Zeefdrukbedrijf;
– overige grafimedia bedrijven.
Artikel 4
Grafisch bedrijf
1. Tot het grafisch bedrijf behoren ondernemingen die zich toeleggen op hoogdruk, diepdruk, vlakdruk, ongeacht het te bedrukken materi- aal.
2. Tot het Hoogdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de hoogdruk techniek toepassen, zowel rotatief als in vellen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het druk- proces volgende nabewerking.
Hiertoe behoren in ieder geval Boekdrukkerijen, Flexodrukkerijen en Foliedrukkerijen.
3. Tot het Diepdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de diepdruktechniek toepassen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking. Hiertoe behoren in ieder geval Rasterdiepdrukkerijen.
4. Tot het Vlakdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de vlakdruktechniek, al dan niet met behulp van vocht, toepassen, zowel rotatief als in vellen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking.
Hiertoe behoren in ieder geval Offsetdrukkerijen, Steendrukkerijen, Blikdrukkerijen, Glasdrukkerijen en ondernemingen waar drukwerk wordt vervaardigd, (deels) via fotodruk, dan wel plaatdruk, of via digitaal printing. Voor wat betreft het onderdeel digitaal printing is deze bepaling niet van toepassing op bedrijven, die digitaal printen en die lid zijn van de Vereniging Repro Nederland en om die reden de cao voor het Reprografisch bedrijf toepassen.
5. Niet tot het Vlakdruk bedrijf worden geacht te behoren vlakdruk- afdelingen die onderdeel uitmaken van een onderneming in de me- taalindustrie.
9
(Grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf
1. Tot het (grafisch) Voorbereidings- cq. Prepress bedrijf worden gere- kend die ondernemingen, die geheel of in overwegende mate voor- bereidende werkzaamheden verrichten ten behoeve van druk- processen in de bedrijven, genoemd in de artikelen 4, 7 en 7a.
Het betreft ondernemingen waar beelddragers en/of drukvormen, zoals bijvoorbeeld zetmateriaal, stypen, galvano’s, staalstempels, stempels uit rubber of vervangend materiaal, geheel of gedeeltelijk kleurgecorrigeerde deelnegatieven en -positieven en beelddragers voor zeefdruk, worden vervaardigd voor het hoog-, diep-, vlak- en zeefdrukproces, alsmede digitale bestanden, voorzien van grafische parameters ter aansturing van deze of andere vermenigvuldigings- processen.
Daartoe worden teksten en/of afbeeldingen bewerkt langs mechani- sche, optische, elektronische of digitale weg tot eindproducten.
De levering van deze eindproducten vindt plaats op (fotografisch) papier en/of film (analoog), of digitaal middels anderssoortige dra- gers als magnetische en optische opslagmiddelen, dan wel recht- streeks onder meer via kabel- of satellietverbindingen.
2. Tot het (Grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf worden tevens gerekend afdelingen van uitgeverijen met (fotozet-) en/of beeld- vervaardigingsapparatuur.
Artikel 6
(Grafisch) Nabewerkingsbedrijf
1. Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren ondernemingen die geheel of in overwegende mate grafische producten bewerken tot eindproduct alsmede de daarbij behorende diensten in de productie- lijn verlenen.
Hiertoe worden onder meer gerekend:
– het Boekbindbedrijf;
Tot het Boekbindbedrijf worden geacht te behoren de onderne- mingen, waarin de (hand-)boekbinderij, brocheerderij, linieerde- rij, kantoorboekenfabricage, stalenboekenfabricage of pers- vergulderij wordt uitgeoefend. Tot het stalenboeken bedrijf worden geacht te behoren ondernemingen, die zijn ingericht voor de vervaardiging van stalenboeken, waaronder ook te verstaan zowel zogenoemde stalenwaaiers en stalenhangers en alle andere collecties van stalen van papier en karton, textiel en kunststof en andere materialen en stoffen in de vorm van vellen, bladen, pla- ten of foliën e.d., als alle onderdelen voor dergelijke collecties zoals bijvoorbeeld stalen, staalkaarten, zogenoemde banden, han- gers, koffers, ruggen en klemmen en waar gebruik wordt gemaakt
10
van een of meer van de volgende technieken: drukken (in offset, zeefdruk, foliedruk etc.), snijden en/of knippen in alle verschil- lende vormen (waaronder derhalve ook te verstaan xxxxx, xxxx- sen, rondhoeken, perforeren etc.), verzamelen en/of vergaren, vouwen, binden en/of hechten (waaronder derhalve ook te ver- staan nieten, lijmen, brocheren, naaien, lassen etc.).
– het Papierwarenbedrijf;
Tot het Papierwarenbedrijf worden geacht te behoren de onder- nemingen, welke zijn ingericht voor de verwerking van papier ter vervaardiging van:
• schriften, notitieboekjes, cahiers in papieren omslag met of zonder linnen rug, alle soorten blocnotes, alsmede voor de vervaardiging van mappen en soortgelijke artikelen;
• labels, briefkaarten en soortgelijke producten.
– het Enveloppenbedrijf;
Tot het Enveloppenbedrijf worden geacht te behoren de onderne- mingen, welke speciaal zijn ingericht voor de vervaardiging van enveloppen in de meest brede zin.
Hiertoe wordt ook gerekend het samenstellen en gereed maken van dozen post, mappen en dergelijke.
2. Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren mede de onderdelen van ondernemingen, waarin werkzaamheden plaats vinden, die als regel verricht worden in de ondernemingen, bedoeld in lid 1 van dit artikel, waaronder mede worden verstaan de werkzaamheden ter ver- vaardiging van: ordners (met inachtneming van het bepaalde in lid 3 in dit artikel), banden, boekomslagen, agenda’s, notitieblocs, onder- leggers, portefeuilles, mappen en soortgelijke artikelen uit leder, kunststof of andere stoffen.
3. Niet tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf worden geacht te beho- ren ondernemingen of onderdelen van ondernemingen, waarin de volgende werkzaamheden plaats vinden:
– het vervaardigen van ordners, die bestaan uit één stuk basisma- teriaal, voorzien van een ordnermechanisme, behoudens wanneer dit geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak artikelen ver- vaardigt als overigens genoemd in de leden 1 en 2 in dit artikel;
– het vervaardigen van ordners, die bestaan uit meer dan één stuk basismateriaal, voorzien van een ordnermechanisme, indien dit geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak kartonnagepro- ducten vervaardigt;
– het verpakken en expediëren van niet opgemaakt papier in de papiergroothandel en in de papierfabrieken;
– het vervaardigen van papieren zakken en (flexibele) verpakkin- gen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7c, sub c.
11
Klein Formaat Offsetbedrijf
1. Tot het Klein Formaat Offsetbedrijf worden geacht te behoren onder- nemingen of delen van niet-grafische ondernemingen, die aan de vol- gende criteria moeten voldoen:
– Het aantal in dienst zijnde fulltime werknemers bij deze (delen van) ondernemingen is ten hoogste 15, waarbij deeltijd werkne- mers rekenkundig worden herleid tot voltijd werknemers. De bepaling van het aantal werknemers geschiedt voor het eerst bij de oprichting van (delen van) de onderneming en vervolgens per 1 januari van ieder jaar;
– Er wordt drukwerk vervaardigd ten behoeve van derden.
Dit drukwerk wordt vervaardigd op de navolgende categorieën vellendrukpersen:
Categorie I
offsetdrukpersen geschikt voor papierformaten tot 2100 cm2 in- gericht voor één-kleurdruk of voor meerkleurendruk in één druk- gang, en/of
Categorie II
offsetdrukpersen geschikt voor papierformaten tussen 2100 cm2 en 3500 cm2, ingericht voor één-kleurdruk.
2. In afwijking van het voorgaande wordt ook aan de criteria voldaan indien bij een totaal persenbestand van vier of meer vellendruk- persen één van deze persen niet onder categorie I of II valt. Dit betreft met name een offsetpers, geschikt voor papierformaten tussen 2100 cm2 en 3500 cm2, ingericht voor meerkleurendruk in één druk- gang, of een vellendrukpers geschikt voor een papierformaat tot maximaal 3500 cm2, waarop drukwerk wordt vervaardigd middels een ander drukprocédé dan offsetdruk.
Artikel 7a
Zeefdrukbedrijf
1. Tot het Zeefdrukbedrijf behoren ondernemingen, die geheel of in overwegende mate de zeefdruktechniek, ongeacht het te bedrukken materiaal, toepassen en deze eventueel combineren met activiteiten zoals tampondrukken, digitaal plotten, digitaal graveren en digitaal printen, flock printen.
2. Niet hiertoe worden geacht te behoren:
– onderdelen van ondernemingen, die geacht worden te behoren tot het grafisch bedrijf;
– onderdelen van ondernemingen, die niet als hoofdactiviteit het zeefdrukprocédé ten behoeve van derden toepassen en waarvan de werknemers vallen onder de werkingssfeer van een bedrijfstak-
12
xxx xxxxxx dan de grafimedia cao of onder die van een eigen bedrijfs-cao.
Artikel 7c
Overige grafimedia bedrijven
Tot de overige grafimedia bedrijven behoren de volgende ondernemin- gen:
a. typebureaus en computer-servicebureaus of onderdelen daarvan, die diensten verlenen aan de grafimedia ondernemingen en wel als volgt:
– indien zij overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toele- vering aan grafimedia ondernemingen: geheel;
– indien zij niet overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toelevering aan grafimedia ondernemingen: uitsluitend voor die afdelingen waarin hoofdzakelijk zetselvervaardiging plaats vindt als duidelijk herkenbare activiteit;
b. ondernemingen, waarin etiketten worden vervaardigd, daaronder mede zelfklevende etiketten begrepen;
c. ondernemingen, waarin het kartonnage- of flexibele verpakkings- bedrijf wordt uitgeoefend voor wat betreft de (vaktechnische) pro- ductiemedewerkers in de afdelingen voorbereiding en drukkerij.
Artikel 8
Inrichtingen
Onder ondernemingen worden mede verstaan inrichtingen en onderde- len van inrichtingen, staande onder beheer van een of meer natuurlijke of rechtspersonen, waarin een of meer grafische bedrijven worden uit- geoefend, uitgezonderd inrichtingen, die onder beheer staan van publiek- rechtelijke lichamen.
Artikel 9
Werkgever
1. Werkgever is:
a. de natuurlijke of rechtspersoon met één of meer werknemers in dienst, die activiteiten verricht die worden gerekend tot grafische bedrijven;
b. de natuurlijke of rechtspersoon die deel uitmaakt van in een groep verbonden ondernemingen waartoe ook grafische bedrijven
13
behoren en die één of meer werknemers in dienst heeft, wier gewone taak het is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten in of ten behoeve van één of meer van deze tot de groep beho- rende grafische bedrijven
en die tevens uit hoofde van:
a. een of meer van de in de grafische bedrijfstak geldende cao’s, de statuten en reglementen moet naleven.
2. Voor de toepassing van de artikelen 3 en 5 van het op artikel 18 van de statuten van de Stichting Fonds Werktijdvermindering Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven berustende Reglement Ver- vroegd Uittreden Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven, wordt de Stichting Fonds Werktijdvermindering Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven als werkgever beschouwd.
Artikel 10
Werknemer
1. Werknemer is:
a. de natuurlijke persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de in artikel 9, lid 1, sub a genoemde werkgever;
b. de natuurlijke persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de in artikel 9, lid 1, sub b genoemde werkgever en wiens gewone taak het is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten in of ten behoeve van één of meer tot in een groep verbonden ondernemingen die behoren tot grafische bedrijven en die uit hoofde van:
a. een in de grafische bedrijfstak geldende cao, de statuten en regle- menten moet naleven.
2. Degene, die in dienst van één werkgever afwisselend ten behoeve van een grafisch en niet-grafisch bedrijfsonderdeel werkzaam is, wordt als werknemer beschouwd wanneer hij als regel gedurende ten minste 17 uren per week ten behoeve van een grafisch bedrijfs- onderdeel werkzaam is, tenzij het bestuur in bijzondere gevallen anders beslist.
3. Als werknemers worden niet beschouwd:
I. voor zover het betreft het grafimedia bedrijf, genoemd in de arti- kelen 4, 5, 6 en 7c:
a. directeuren, adjunct-directeuren of onder-directeuren;
b. leden Groep Management en bedrijfsleiders;
c. leden van het managementteam;
d. vertegenwoordigers/(commerciële) buitendienstmedewerkers;
e. volontairs (ieder wiens loon uitsluitend bestaat uit onder- richt);
f. zij, die in het kader van een school- of vakopleiding een stage volgen om vakbekwaamheid te verwerven;
g. scholieren en studenten, die een opleiding of studie in dagon- derwijs volgen en die gedurende de periode van de reguliere
14
vakantie van het betreffende dagonderwijs, tijdelijk werk- zaam zijn;
h. werknemers, werkzaam in huisdrukkerijen, zijnde niet eigen rechtspersoonlijkheid bezittende afdelingen of nevenbedrijven van een niet-grafisch hoofdbedrijf, waarin geen ander druk- werk wordt vervaardigd dan dat, hetwelk uitsluitend dient ten behoeve van de interne dienst van het hoofdbedrijf of één of meer niet grafische nevenbedrijven daarvan, voor zover dit hoofd- of nevenbedrijf zijn werkzaamheden niet uitoefent in het uitgeversbedrijf;
II. voor zover het betreft het Klein Formaat Offsetbedrijf:
a. werknemers, die geheel of in overwegende mate werkzaam- heden verrichten in een tot de onderneming behorende win- kel;
b. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g;
c. werknemers, werkzaam in klein formaat offsetinrichtingen, zijnde niet eigen rechtspersoonlijkheid bezittende afdelingen of nevenbedrijven van een andersoortig niet-grafisch bedrijf, waarin geen ander klein formaat offset werk wordt vervaar- digd dan dat, hetwelk uitsluitend dient ten behoeve van de interne dienst van het hoofdbedrijf (de zgn. ,,huis’’ klein for- maat offset-inrichtingen);
III. voor zover het betreft het Zeefdrukbedrijf:
a. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g;
b. werknemers, werkzaam in zeefdrukinrichtingen, waarvan de voorwaarden genoemd onder IIc zoveel mogelijk dienover- eenkomstig van toepassing zijn;
Artikel 11
Voortduren van de hoedanigheid van werknemer
1. De werknemer, die ophoudt als zodanig werkzaam te zijn, behoudt de hoedanigheid van werknemer:
a. op dagen, waarover hij anders dan in een geval als hierna onder b bedoeld, zonder te werken loon van zijn werkgever ontvangt of daarop rechtens aanspraak heeft;
b. bij arbeidsongeschiktheid voor zover en zolang hij:
– een uitkering krachtens de ZW ontvangt;
– dan wel een volledige uitkering krachtens de WAO ontvangt;
– dan wel een gedeeltelijke uitkering krachtens de WAO ont- vangt in combinatie met een gedeeltelijke uitkering krachtens
15
de WW (waaronder wordt begrepen zowel de loongerelateerde uitkering als de vervolguitkering).
Op betrokkene rust de plicht aan te tonen dat hij aan de voor- waarden voldoet.
c. bij werkloosheid voor zover en zolang hij:
– een volledige uitkering krachtens de WW ontvangt;
– dan wel een gedeeltelijke uitkering krachtens de WW ont- vangt in combinatie met een gedeeltelijke uitkering krachtens de WAO;
waarbij onder een WW-uitkering begrepen wordt zowel de loon- gerelateerde uitkering als de vervolguitkering.
Op betrokkene rust de plicht aan te tonen dat hij aan de voor- waarden voldoet.
d. voor zover en voor zolang op hem van toepassing zijn de artike- len 4 en 5 van de Reorganisatieregeling zoals bedoeld in artikel 1, sub f van het Reglement voor het Garantiefonds en hij de daar- mee verband houdende uitkering van het fonds ontvangt;
e. voor zover en voor zolang op hem van toepassing zijn de artike- len 4 en 6 van de onder d genoemde regeling en hem uit dien hoofde loon en/of uitkering wordt resp. worden verstrekt;
f. bij pensionering mits hij gedurende 10 jaar voor pensionering onafgebroken deelnemer aan het fonds is geweest, dan wel voor 1 juli 1991 een uitkering als bedoeld in de leden b en/of c ont- ving;
g. voor de toepassing van het Reglement voor de Gezondheidszorg: voor zover en zolang hij een uitkering ontvangt krachtens het Reglement Vervroegd Uittreden Oudere Werknemers in de Gra- fische Bedrijven zoals bedoeld in artikel 9, tweede lid van de sta- tuten.
2. Indien betrokkene in voorkomende gevallen volgens het bestuur onvoldoende aantoont dat hij aan de voorwaarden voldoet, dan is geen sprake van voortduring van het werknemerschap, tenzij het bestuur anders beslist.
Artikel 13
Verplichtingen van werkgevers en werknemers
1. De werkgevers en hun werknemers zijn gehouden de verplichtingen die uit de statuten en reglementen te hunnen aanzien voortvloeien, na te leven.
2. De werkgevers zijn gehouden met alle hun ten dienste staande mid- delen te bevorderen, dat hun werknemers de te hunnen aanzien in de statuten en reglementen van het fonds gestelde bepalingen nakomen.
3. De werkgevers staan jegens het fonds in voor de betaling van de door de werknemers verschuldigde bijdrage, een en ander volgens bij reglement te stellen regelen.
16
Artikel 14
Bestuur
1. Het bestuur bestaat uit ten hoogste 14 leden van wie:
a. zeven worden aangewezen door de werkgeversorganisatie: het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen;
b. zeven worden aangewezen door de werknemersorganisaties, te weten:
zes door FNV Kunsten Informatie en Media;
één door de Dienstenbond CNV, hierna te noemen CNV Media.
2. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt:
a. door bedanken;
b. door overlijden;
c. door een besluit van de organisatie, welke het betrokken be- stuurslid benoemde.
3. Indien in het bestuur een vacature ontstaat wordt daarin zo spoedig mogelijk voorzien door de organisatie door welke het lid, wiens zetel is opengevallen, was benoemd. Het bestuur blijft wettig samenge- steld en behoudt al zijn bevoegdheden zolang ten minste één werkgevers- en één werknemerslid daarvan rechtsgeldig deel uitma- ken.
4. De bestuursleden genieten geen bezoldiging ten laste van het fonds.
5. De leden van het bestuur ontvangen voor elke door hen bijgewoonde bestuursvergadering vergoeding van de ter uitoefening van hun func- tie gemaakte reis- en verblijfkosten, volgens daarvoor door het be- stuur te stellen regelen.
6. Het bestuur kan besluiten de leden van het bestuur voor elke door hen bijgewoonde bestuursvergadering een vacatiegeld toe te kennen.
Artikel 15
Voorzitters en secretarissen
1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter van werkgeverszijde en een voorzitter van werknemerszijde.
2. De beide voorzitters treden telkens voor de duur van een kalender- jaar afwisselend als fungerend voorzitter op. De fungerend voorzit- ter heeft de leiding van de bestuursvergaderingen. Bij ontstentenis van de fungerend voorzitter treedt de andere voorzitter als zodanig op. Bij ontstentenis van beide voorzitters wijst de vergadering haar voorzitter uit haar midden aan.
17
3. Het bestuur benoemt uit zijn midden een secretaris van werkgevers- zijde en een secretaris van werknemerszijde.
4. Het in artikel 14, leden 4 tot en met 6 en artikel 16, bepaalde is op overeenkomstige wijze van toepassing.
Artikel 15a
Vertegenwoordiging
1. Het bestuur vertegenwoordigt het fonds in en buiten rechte.
2. Het fonds wordt in en buiten rechte bovendien vertegenwoordigd door de beide voorzitters en de beide secretarissen gezamenlijk, vor- mende het dagelijks bestuur, ook voor de toegestane rechtshandelin- gen als bedoeld in artikel 17, lid 1, sub b van de statuten. Bij ont- stentenis van een of meer hunner zullen in hun plaats een of meer door het bestuur uit zijn midden aan te wijzen plaatsvervangers optreden.
Artikel 16
Bestuursvergaderingen
1. Het bestuur vergadert ten minste eenmaal per jaar en voorts zo dik- wijls de voorzitter dit nodig acht of ten minste twee bestuursleden zulks wensen. In het laatste geval is de voorzitter verplicht een bestuursvergadering uit te schrijven binnen veertien dagen, nadat een desbetreffend schriftelijk verzoek door hem is ontvangen.
2. Ter bestuursvergadering brengen de gezamenlijke aanwezige werkgeversbestuursleden evenveel stemmen uit als de gezamenlijke aanwezige werknemersbestuursleden. Is het aantal ter vergadering aanwezige werkgevers- en werknemersbestuursleden even groot, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit. Is het aantal ter verga- dering aanwezige werkgevers- en werknemersbestuursleden niet even groot, dan brengt elk der leden van die groep, waarvan het kleinste aantal ter vergadering aanwezig is, zoveel stemmen uit als overeen- komt met het aantal leden van die groep, waarvan het grootste aan- tal ter vergadering aanwezig is. Elk der leden van de groep, waarvan het grootste aantal ter vergadering is, brengt alsdan zoveel stemmen uit als overeenkomt met het aantal leden van die groep, waarvan het kleinste aantal ter vergadering aanwezig is.
3. Het bestuur is slechts bevoegd tot het nemen van beslissingen wan- neer ten minste de helft der bestuursleden ter vergadering aanwezig is. In geval ter vergadering niet het voor het nemen van een beslis- sing vereiste aantal bestuursleden aanwezig is, wordt het bestuur bin- nen een maand opnieuw in vergadering bijeen geroepen. In die ver- gaderingen kan, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden, een besluit worden genomen over die voorstellen, waarover in de eerste
18
uitgeschreven vergadering wegens onvoltalligheid geen besluit kon worden genomen.
4. Het bestuur beslist bij gewone meerderheid van stemmen, voor zover in de statuten niet anders is bepaald.
Artikel 17
Taak van het bestuur
1. a. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en reglementen, is belast met het beheer van het vermogen en stelt jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een ver- slag op, dat een getrouw beeld geeft van de grootte en samen- stelling van het vermogen van het fonds en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid.
b. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeen- komsten tot het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van register- goederen, tot het aangaan van overeenkomsten waarbij het fonds zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.
c. Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op van de te verwachten inkomsten en uitgaven van het daaropvolgende jaar voor wat betreft het Reglement voor de gezondheidszorg, het Reglement voor het Garantiefonds, reglementen waarvoor algemeen verbin- dend verklaring beoogd wordt. Deze begroting is voor belang- stellenden beschikbaar; het bestuur kan besluiten voor die be- schikbaarstelling een kostenvergoeding in rekening te brengen.
d. Het bestuur kan bepaalde bevoegdheden aan het dagelijks be- stuur delegeren en aan de directie.
2. Het bestuur beslist over de uitlegging van statuten en reglementen en beslist in alle gevallen waarin deze niet voorzien.
Artikel 17a
Fondsen
1. Het bestuur kan voor bepaalde omschreven doeleinden afzonderlijke fondsen in het leven roepen waarvan het vermogen en de inkomsten en uitgaven gescheiden worden gehouden van de overige middelen der stichting, onverminderd de aansprakelijkheid van het totale ver-
19
mogen der stichting voor de betaling van haar schulden overeenkom- stig de wet.
2. Het bestuur stelt voor elk der door hem ingestelde fondsen een afzonderlijk reglement vast, houdende bepalingen omtrent het ver- krijgen van inkomsten door het fonds, de besteding dier inkomsten en het beheer van het fonds, een en ander voor zover zulks niet reeds in het Algemeen reglement van het fonds geregeld is.
Artikel 17b
Rekeningen
1. Het bestuur kan voor bepaalde omschreven werkzaamheden die de stichting voor derden verricht afzonderlijke rekeningen in het leven roepen, waarvan de inkomsten en uitgaven gescheiden worden ge- houden van de overige middelen van de stichting.
De stichting is jegens die derde niet verder aansprakelijk dan het bedrag dat het saldo van de betreffende rekening aangeeft.
2. Het bestuur stelt voor elke door hem ingestelde rekening een afzon- derlijk reglement vast, houdende bepalingen omtrent het verkrijgen van inkomsten ten behoeve van die rekening, de besteding en het beheer van die inkomsten, een en ander voor zover zulks niet reeds in het Algemeen reglement van het fonds geregeld is, en voorts omtrent onderwerpen die naar het oordeel van het bestuur in aanmer- king komen.
Artikel 17c
Beheer vermogen
1. Voor zover gelden van het fonds voor belegging beschikbaar zijn, worden deze door het bestuur op solide wijze belegd, met inachtne- ming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, ren- dement en risicoverdeling.
2. Gerede gelden worden in rekening-courant gestort bij de administra- tie van het fonds. De titels betreffende geldleningen op schuldbeken- tenis worden bewaard in de kluis van de administratie. Effecten en andere geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.
3. Het bestuur zal de kosten van beheer en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.
Artikel 18
Directie
1. Het bestuur laat zich bij de vervulling van zijn taak terzijde staan
20
door een directie, bestaande uit de algemeen directeur en de overige directeuren.
2. De taak en de bevoegdheden van de directieleden worden in door het bestuur vast te stellen instructies geregeld. Bij die instructies kunnen het bestuur en het dagelijks bestuur bepaalde hen toekomende be- voegdheden aan de directieleden delegeren.
Artikel 19
Externe accountant en jaarverslag
1. Het bestuur draagt de controle van de boekhouding van het fonds op aan een externe registeraccountant.
2. De accountant brengt jaarlijks een rapport uit over zijn bevindingen en over de balans en de rekening van lasten en baten.
3. Het jaarverslag wordt ter inzage neergelegd ten kantore van het fonds en op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen. Het jaarverslag wordt op aanvraag toegezonden aan de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers, tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
Artikel 20
Boekjaar
Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar.
Artikel 21
Reglementen
1. Het bestuur stelt reglementen vast, welke bepalingen bevatten ten aanzien van de door het fonds te verlenen uitkeringen en te verstrek- ken hulp.
2. Bij reglement kan het bestuur bevoegdheden overdragen aan derden genoemd in dat reglement; het bestuur blijft echter verantwoordelijk.
3. Alle onderwerpen van algemene aard, die regeling behoeven, kun- nen worden geregeld in een Algemeen reglement, dat door het bestuur wordt vastgesteld.
4. Het bestuur is bevoegd tot het wijzigen en intrekken van de regle- menten.
5. Voor het uitbrengen van hun stem over wijziging of intrekking van
21
reglementen behoeven de bestuursleden de machtiging van de orga- nisatie door wie zij zijn benoemd.
6. Een reglement en de wijzigingen daarin zullen niet eerder in werking treden alvorens zij, door het bestuur ondertekend, ter inzage zijn neergelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.
Artikel 22
Statutenwijziging
1. Tot wijziging der statuten kan door het bestuur worden besloten in een bijzonderlijk daartoe uitgeschreven vergadering.
2. Tot wijziging van enig artikel der statuten kan slechts worden beslo- ten door een meerderheid van ten minste zes/zevende van de stem- men der ter vergadering aanwezige bestuursleden.
3. Voor het uitbrengen van hun stem over een voorstel tot statuten- wijziging behoeven de leden van het bestuur de machtiging van de organisatie door wie zij zijn benoemd.
4. Elke wijziging der statuten moet bij notariële akte worden vastge- legd.
5. Wijzigingen in de statuten treden niet in werking alvorens een vol- ledig exemplaar van die wijzigingen, ondertekend door het bestuur, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantonge- recht te Amsterdam.
6. Het bestuur is verplicht een authentiek afschrift van de wijziging en van de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het in arti- kel 289 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register.
Artikel 23
Ontbinding en vereffening
1. Het fonds wordt ontbonden:
1. bij besluit van het bestuur in een daartoe bijzonderlijk uitgeschre- ven vergadering, genomen:
a. met een meerderheid van ten minste zes/zevende der ter ver- gadering uitgebrachte stemmen, hetzij
b. met gewone meerderheid van uitgebrachte geldige stemmen, indien op voorstel van ten minste twee bestuursleden door het bestuur wordt beslist, dat zodanige onvoorziene omstandig- heden zijn ingetreden, dat van de werkgeversorganisatie ener- zijds of van de werknemersorganisaties anderzijds in redelijk- heid niet kan worden verlangd de verplichtingen hunner leden tegenover het fonds langer te doen voortduren;
2. door insolventie nadat het fonds in staat van faillissement is ver- klaard, of door opheffing van het faillissement wegens de toe- stand van de boedel;
3. door de rechter in de gevallen in de wet bepaald.
22
2. Voor het medewerken aan een besluit, bedoeld in het vorige lid onder punt 1, behoeven de leden van het bestuur machtiging van de orga- nisatie door welke zij zijn benoemd.
3. Bij het nemen van een besluit tot ontbinding benoemt het bestuur ten minste twee personen die met de vereffening worden belast en beslist over de bestemming van het bij liquidatie aanwezige vermogen.
Bij deze beslissing zal de bestemming van het vermogen van een door het fonds uitgevoerde regeling in het verlengde van het doel van die regeling dienen te liggen, voor zover daarover in een speci- fiek fondsreglement niets is bepaald.
4. De vereffenaars treden gedurende de vereffening in de rechten en verplichtingen van het bestuur, dat niet met de vereffening kan wor- den belast, met dien verstande, dat na het in werking treden van het besluit tot ontbinding geen wijzigingen meer in de statuten en regle- menten van het fonds kunnen worden aangebracht en geen premies meer verschuldigd zijn over daarna gelegen perioden.
5. Na het in werking treden van het besluit tot ontbinding wordt in stuk- ken en aankondigingen die van het fonds uitgaan, aan de naam toe- gevoegd ,,in liquidatie’’.
6. De vereffenaars brengen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval bin- nen zes maanden na het tijdstip waarop de vereffenings- werkzaamheden het definitief afleggen van rekening en verantwoor- ding mogelijk maken, schriftelijk verslag uit van de vereffening aan het bestuur, onder overlegging van een rekening van ontvangsten en uitgaven over de periode gelegen tussen het einde van het boekjaar waarover zij laatstelijk ingevolge artikel 17 de jaarrekening hebben vastgesteld, en het einde der vereffeningswerkzaamheden.
7. Nadat het bestuur het verslag betreffende de vereffening heeft goed- gekeurd en aan de vereffenaars ter zake décharge heeft verleend, benoemt het bestuur een bewaarder, onder wie de boeken en beschei- den van het fonds gedurende tien jaren blijven berusten.
23
STICHTING ALGEMEEN SOCIAAL FONDS VOOR DE GRAFISCHE BEDRIJVEN
ALGEMEEN REGLEMENT
Artikel 1
Begripsbepalingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. het fonds: de Stichting Algemeen Sociaal Fonds voor de Grafische Bedrijven;
b. het bestuur: het bestuur van het fonds;
c. de werknemer: de werknemer in de zin van de statuten
van het fonds;
d. de werkgever: de werkgever in de zin van de statuten
van het fonds;
f. Garantiefonds: het fonds dat in het leven is geroepen
ter waarborging van de uitbetaling van uitkeringen aan werknemers in geval van reorganisatie, liquidatie, overdracht van zeggenschap of verhuizing. In bijzondere gevallen zullen middelen uit het Garantiefonds ter beschikking kunnen worden gesteld om sanerings- operaties te stimuleren ten einde faillissementen te voorkomen. Dit alles overeenkomstig de regelen, vervat in een daartoe door het bestuur vastgesteld
– en zo nodig te wijzigen – reglement;
p. werkgeversorganisatie: organisatie van werkgevers in het
grafisch bedrijf;
q. werknemersorganisatie: organisatie van werknemers in het
grafisch bedrijf;
r. boekjaar: kalenderjaar.
Artikel 2
Premie
1. Werkgevers zijn verplicht aan het fonds jaarlijks een of meer door het bestuur vast te stellen premies te betalen, die worden uitgedrukt in een percentage van het loon van hun werknemers dat voor hen is vastgesteld, en wel voor de volgende rekening en/of fondsen:
I. voor zover het betreft het Grafisch bedrijf, het (grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf, het (grafisch) Nabewerkings- bedrijf en overige grafimedia bedrijven,
24
– Garantiefonds;
II. voor zover het betreft het Klein Formaat Offsetbedrijf:
– Garantiefonds;
III. voor zover het betreft het Zeefdrukbedrijf:
– Garantiefonds;
V. voor zover het betreft het Dagbladbedrijf, voor wat betreft de categorieën werknemers die genoemd worden in artikel 10, lid 3, sub IV, onder 2, zinsnede tot aan de dubbele punt van de statu- ten:
VI. voor zover het betreft het Dagbladbedrijf, voor wat betreft dagbladjournalisten en redactiestenografen en correctoren, hoofd- zakelijk belast met journalistieke arbeid:
2. De door de werkgever verschuldigde premie wordt door het fonds, bij wijze van voorschot en in mindering op het over een boekjaar verschuldigde totaal der premies, aan de werkgever in rekening gebracht, in zodanige termijnen, op zodanige tijdstippen en tot zoda- nige bedragen als het bestuur nodig oordeelt. Daarenboven kan het bestuur, indien het dit nodig oordeelt ter zekerheidstelling van premie-afdracht, een extra voorschot van ten hoogste 1 jaar premie in rekening brengen.
3. De kosten die gemaakt worden ten behoeve van de vaststelling en inning van de premies en de daaruit voortvloeiende administratiekos- ten, komen ten laste van de opbrengst van de premies.
4. In aanvulling op het bepaalde in lid 1 wordt vermeld dat het bestuur de volgende premiepercentages heeft vastgesteld: voor de Gezondheidszorgregeling 0%, voor het Garantiefonds 0,10%.
Artikel 3
Bijdrage
1. Op het loon van de werknemer wordt ingehouden een bijdrage ter hoogte van 0,35% van het loon.
De werkgever draagt ter zake van deze bijdrage aan het fonds 0,35% van het loon af.
2. De bijdrage wordt door de werkgever bij elke loonbetaling ingehou- den en wordt door het fonds, bij wijze van voorschot en in minde- ring op het over een boekjaar verschuldigde totaal der bijdragen, aan de werkgever in rekening gebracht, in zodanige termijnen, op zoda- nige tijdstippen en tot zodanige bedragen als het bestuur nodig oor- deelt.
Daarenboven kan het bestuur, indien het dit nodig oordeelt ter zeker-
25
heidstelling van de afdracht van de bijdragen, een extra voorschot van ten hoogste 1 jaar in rekening brengen.
3. De opbrengst der bijdragen zal worden aangewend voor het verstrek- ken van uitkeringen en het direct of indirect verlenen van hulp in geldelijke of enigerlei andere vorm aan werknemers in de grafische bedrijven en hun gezinnen.
4. De kosten die worden gemaakt ten behoeve van de vaststelling en inning der bijdragen, van de administratie en het beheer der midde- len, alsmede de kosten voortvloeiende uit het doen van uitkeringen, de controle en het verstrekken van hulp, komen ten laste van de opbrengst der in lid 1 bedoelde bijdragen.
Artikel 4
Heffingsgrondslag; loon
1. Grondslag voor de berekening van verschuldigde premies is het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
Grondslag voor de berekening van de in te houden bijdragen is het brutoloon verminderd met het werknemersdeel in de pensioenpremie en het werknemersdeel in de Vut-premie, alsmede met de reglemen- taire bijdrage van de werknemer in de premie van de collectieve gra- fische bedrijfstakregeling reparatie WAO-hiaat.
Grondslag voor de berekening van de door de werkgever af te dra- gen bijdragen is het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
2. Onder loon wordt tevens verstaan:
– de uitkeringen als bedoeld in artikel 3, eerste lid en zesde lid onder a en c van het Reglement Vervroegd Uittreden Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven van het Fonds Werktijd- vermindering Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven;
– de loondervingsuitkeringen alsmede de eventuele aanvullingen op het loon en/of de loondervingsuitkeringen die de werknemer in het kader van de dienstbetrekking tijdens het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid al dan niet via derden ontvangt.
3. Niet in geld genoten loon wordt berekend naar het bedrag der gelds- waarde, waarbij onderricht niet wordt meegerekend.
4. Het bestuur stelt de geldswaarde van huisvesting en van kost vast.
5. In afwijking van het in lid 1 bepaalde wordt onder loon niet verstaan de uitkering die de werknemer ontvangt uit hoofde van de WAO/ WW, alsmede het loon dat wordt gegeven in aanvulling op een uit- kering ingevolge de WAO/WW.
Artikel 5
Vaststelling loon voor berekening premies
1. De verschuldigde jaarpremie als bedoeld in het eerste en tweede lid 26
van artikel 2 wordt berekend met inachtneming van de door de werk- gever daartoe te verstrekken loongegevens.
2. Laat de werkgever na die loongegevens voor het door het bestuur daartoe vastgestelde tijdstip te verstrekken of zijn die gegevens ken- nelijk onjuist, dan stelt het bestuur het loon naar beste weten vast. Het bestuur is bevoegd de alsdan vast te stellen premie te verhogen met een opslag van 5% van dat bedrag met een minimum van f 50,–. Deze verhoging wordt als premie beschouwd.
3. Het bestuur kan een besluit tot vaststelling van het loon te allen tijde herzien, zolang niet meer dan drie kalenderjaren zijn verstreken sedert het einde van het boekjaar waarin de premie verschuldigd is geworden.
Artikel 7
Maximumloon voor premie en bijdragen
Voor de berekening van de premies en de bijdragen komt het loon dat bij dezelfde werkgever voor dezelfde werknemer meer heeft bedragen dan het bedrag dat verkregen wordt door vermenigvuldiging van het bedrag als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekering met het aantal dagen waarop de werknemer bij de werkge- ver heeft gewerkt, voor dat meerdere niet in aanmerking.
Artikel 8
Afdracht premie en bijdragen
1. De werkgever is aansprakelijk voor de betaling van de hem in reke- ning gebrachte premies en bijdragen.
2. De werkgever is verplicht de verschuldigde premies en bijdragen binnen 7 dagen na dagtekening van de nota te voldoen. Bij niet beta- ling binnen deze termijn is de werkgever door het enkele verloop van die termijn in gebreke.
Artikel 9
Te late betaling
1. De werkgever die nalaat enig ingevolge het voorgaande artikel door hem te betalen bedrag op het daarvoor door het bestuur vastgestelde tijdstip te voldoen zal een schadevergoeding als bedoeld in de arti- kelen 119 en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek verschul-
27
digd zijn, tenzij het bestuur daarvan geheel of gedeeltelijk ontheffing verleent.
2. Boven en behalve de in het voorgaande lid bedoelde schadevergoe- ding is de werkgever in geval van nalatigheid verplicht op eerste vor- dering van het fonds alle kosten te betalen, die naar het oordeel van het bestuur tot invordering van het verschuldigde zijn gemaakt, als- mede de verschuldigde BTW.
3. Eveneens is de werkgever in geval van nalatigheid verplicht op eer- ste vordering te betalen alle kosten welke naar het oordeel van het bestuur tot verhaal van de op grond van artikel 5 van het Reglement voor het Garantiefonds gedane betalingen zijn gemaakt, alsmede de verschuldigde BTW. Het in het eerste lid gestelde is van dien- overeenkomstige toepassing.
Artikel 10
Opgaven en inlichtingen
1. Werkgevers en werknemers zijn verplicht om aan het fonds of diens gemachtigde(n) alle inlichtingen of opgaven te verstrekken, welke het fonds voor de uitvoering van de statuten en reglementen nodig acht.
2. Desgevraagd zullen zij aan het fonds of diens gemachtigde inzage geven in die boeken en bescheiden waarvan het bestuur dit noodza- kelijk acht.
Artikel 11
Vrijstelling
1. Vrijstelling van de verplichtingen ingevolge de statuten en reglemen- ten kan op verzoek van een werkgever door het bestuur geheel of gedeeltelijk worden verleend indien ten behoeve van alle bij hem in dienst zijnde werknemers zodanige voorzieningen zijn getroffen dat:
a. de aanspraken, welke daaraan door de betrokken werknemers kunnen worden ontleend, als geheel genomen ten minste gelijk- waardig zijn aan de in de reglementen van het fonds getroffen regelingen;
b. de rechten van de betrokken werknemers behoorlijk zijn gewaar- borgd.
2. Het bestuur kan aan de vrijstelling voorwaarden verbinden.
3. De vrijstelling wordt ingetrokken indien niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden bij of krachtens de beide voorgaande leden gesteld.
28
Artikel 12
Gemoedsbezwaren
1. De werkgever of de werknemer, die overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering, en daarvan een verklaring overlegt volgens een door het bestuur vast te stellen model, waaruit blijkt dat hij nog zichzelf noch iemand anders, noch zijn eigendom- men in enigerlei vorm tegen enig onzeker voorval heeft verzekerd, kan op zijn verzoek door het bestuur worden ontheven van de op hem rustende verplichting tot inhouding en afdracht aan het fonds resp. tot afdracht aan de werkgever van de werknemersbijdrage als bedoeld in artikel 3.
2. De in het eerste lid bedoelde ontheffing wordt ingetrokken:
a. op verzoek van degene aan wie zij is verleend;
b. wanneer de gemoedsbezwaren naar het oordeel van het bestuur niet langer kunnen worden geacht te bestaan.
3. De werknemer, in dienst van een werkgever, aan wie een ontheffing als in het eerste lid bedoeld is verleend, is gehouden in plaats van de werkgever zelf de werknemersbijdrage aan het fonds te betalen, ten- zij de werknemer ingevolge het eerste lid is ontheven van de ver- plichting tot het afdragen van die bijdrage aan de werkgever.
Artikel 13
Terugvordering en verjaring
1. De als gevolg van het verstrekken van onjuiste gegevens geheel of ten dele ten onrechte gedane betalingen kunnen worden teruggevor- derd.
Behalve de geheel of ten dele ten onrechte gedane betalingen, kun- nen in geval van nalatigheid worden teruggevorderd: een schadever- goeding als bedoeld in de artikelen 119 en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en/of alle kosten, welke naar het oordeel van het bestuur tot invordering van het verschuldigde zijn gemaakt, alsmede de verschuldigde BTW.
2. Het terugvorderingsrecht van het fonds als bedoeld in het voor- gaande lid, verjaart door verloop van drie jaren na afloop van het kalenderjaar waarin geheel of ten dele ten onrechte betalingen zijn gedaan.
29
Artikel 14
Slotbepaling
Dit reglement kan worden aangehaald als ,,Algemeen reglement’’.
30
STICHTING ALGEMEEN SOCIAAL FONDS VOOR DE GRAFISCHE BEDRIJVEN
REGLEMENT VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
Artikel 1
Begripsbepalingen
Dit reglement verstaat onder:
a. werknemer: 1. de mannelijke of vrouwelijke werknemer
in de zin der statuten van het fonds;
2. degene ten aanzien van wie de statuten van het fonds bepalen dat de hoedanig- heid van werknemer voortduurt;
b. gezinsleden: 1. xx xxxxxxxx(o)t(e) van een werknemer;
2. een ongehuwd persoon die met een ongehuwde werknemer een geregistreerd partnerschap is aangegaan als bedoeld in titel 5A van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
3. een ongehuwde levenspartner die in een met een huwelijk vergelijkbare relatie met een ongehuwde werknemer duurzaam samenwoont op een gemeenschappelijk adres, mits er geen bloedverwantschap tussen hen bestaat en:
– die samenwoning ten minste een jaar duurt en ten genoege van het bestuur aannemelijk wordt gemaakt of
– die samenwoning bij notariële akte is vastgelegd;
4. de in familierechtelijke betrekking staande en aangehuwde kinderen en pleegkinderen van een werknemer resp. de onder 2 en 3 bedoelde ongehuwde (geregistreerde) levenspartner resp. een medeverzekerde voor wie:
a. in het gezin van de werknemer resp. een medeverzekerde kinderbijslag wordt ontvangen;
31
b. de kinderbijslag wordt betaald aan een inrichting, waarin het kind van de werknemer resp. een medeverzekerde wordt verpleegd;
c. medeverzekerde: 1. de weduwe resp. weduwnaar resp.
xxxxxxxxx (geregistreerde) levenspartner van een overleden werknemer, mits:
a. deze werknemer gedurende 10 jaar direct voorafgaande aan zijn overlijden onafgebroken onder de werkingssfeer van het fonds werkzaam is geweest, en
b. voor zover de weduwe, resp. weduwnaar resp. ongehuwde (geregistreerde) levenspartner jonger is dan 65 jaar: op het moment van overlijden van de werknemer voldaan wordt aan de voorwaarden voor een weduwenpensioen uit hoofde van de Algemene Weduwen- en Wezenwet; deze voorwaarden worden, voor zover mogelijk, overeenkomstig voor de weduwnaar resp. ongehuwde (geregistreerde) levenspartner van de overleden werknemer toegepast;
2. de weduwe resp. weduwnaar resp. ongehuwde (geregistreerde) levenspartner van een werknemer die een uitkering ontving krachtens het Reglement Vervroegd Uittreden Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven als bedoeld in artikel 9, lid 2 van de statuten;
3. de weduwe resp. weduwnaar resp. ongehuwde (geregistreerde) levenspartner van een gepensioneerde werknemer, mits deze werknemer gedurende 10 jaren direct voorafgaande aan zijn pensionering onafgebroken onder de werkingssfeer van het fonds werkzaam is geweest.
De medeverzekerde heeft uitsluitend en alleen voor de toepassing van dit reglement dezelfde rechten en verplichtin- gen als de werknemer, met dien verstande dat:
32
– de hoedanigheid van medeverzekerde eindigt op het moment van hertrouwen resp. aangaan van een geregistreerd partnerschap resp. samenwoning van de medeverzekerde;
– de medeverzekerde tot geen premie- betaling is gehouden.
d. fonds: de Stichting Algemeen Sociaal Fonds voor de Grafische Bedrijven;
e. bestuur: het bestuur als bedoeld in artikel 14 van de statuten van het fonds;
f. directie: de directie als bedoeld in artikel 18 van de statuten van het fonds.
Artikel 2
Verpleging in een ziekenhuis, sanatorium, herstellingsoord, kindertehuis en andere inrichtingen
1. De werknemers hebben voor zich en hun gezinsleden recht op ver- pleging voor rekening van het fonds in Nederlandse ziekenhuizen, sanatoria, herstellingsoorden, kindertehuizen, psychiatrische inrich- tingen, tehuizen voor zwakzinnigen, spastisch, geestelijk of lichame- lijk gehandicapten, revalidatie-inrichtingen of andere daarmee door het bestuur gelijkgestelde inrichtingen in Nederland, indien en voor zover verpleging in die inrichting naar het oordeel van een door de directie aangewezen geneeskundige tot behoud of herstel van de gezondheid van de betrokkene noodzakelijk is.
2. In afwijking van het in het eerste lid bepaalde hebben de werknemers voor zich en hun gezinsleden recht op verpleging voor rekening van het fonds in een in het buitenland gevestigde inrichting voor het ondergaan van een open-hartoperatie, onder de voorwaarde genoemd in het eerste lid en overigens met inachtneming van het hierna bepaalde.
3. Het bestuur kan in bijzondere gevallen een tegemoetkoming verle- nen in de verpleegkosten ter zake van opname in een buitenlandse inrichting om andere redenen dan genoemd in het tweede lid.
4. De verpleegkosten komen, onverminderd het in het eerste en tweede lid bepaalde, slechts voor rekening van het fonds, indien de verple- ging plaatsvindt in een door de directie aangewezen inrichting en indien de door de directie aangewezen geneeskundige in de gelegen-
33
heid is gesteld zich van te voren van de noodzakelijkheid van de ver- pleging te overtuigen.
Bij het aanwijzen van de inrichting zal de directie zoveel mogelijk rekening houden met de verlangens van de werknemer, met dien ver- stande dat het fonds nimmer een hoger bedrag aan verpleegkosten voor zijn rekening zal nemen dan overeenkomt met de naar het oor- deel van de directie normale verpleegkosten.
5. Er wordt een tegemoetkoming toegekend ter hoogte van de zgn. lage eigen bijdrage krachtens de AWBZ, die gehanteerd wordt voor de betreffende werknemer, gedurende de verpleegperiode waarin deze lage eigen bijdrage verschuldigd is, doch niet langer dan drie jaar.
6. Indien de verpleegkosten niet door de ziektekostenverzekeraar wor- den vergoed en geheel of gedeeltelijk voor eigen rekening van de werknemer komen, worden de voor eigen rekening komende verpleegkosten vergoed gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 12 maanden.
Artikel 3
Vergoeding van reis- en logieskosten
1. De werknemers hebben bij opneming ter verpleging in en bij ontslag uit een inrichting, als bedoeld in het eerste lid van artikel 2, recht op:
a. vergoeding van reiskosten, zowel voor degene die wordt resp. is verpleegd als voor een begeleider, dan wel op
b. volledige vergoeding van de kosten van vervoer per taxi of ambulance, mits deze wijze van vervoer naar het oordeel van een door de directie aangewezen geneeskundige medisch noodzake- lijk is.
2. De werknemers hebben bij opneming ter verpleging en bij ontslag uit een inrichting, als bedoeld in het tweede lid van artikel 2, recht op vergoeding van reiskosten, zowel voor degene die wordt resp. is verpleegd als voor een begeleider, mits de begeleiding naar het oor- deel van een door de directie aangewezen geneeskundige medisch noodzakelijk is. In dat geval bestaat ook recht op een tegemoetko- ming in de logieskosten van de begeleider tot ten hoogste 80% van de kosten van noodzakelijk logies.
3. Reiskosten uit hoofde van dit artikel worden vergoed tot het bedrag dat gevormd wordt door een door het bestuur vast te stellen bedrag per kilometer te vermenigvuldigen met het aantal kilometers tussen de woonplaats van degene ten behoeve waarvan vergoeding voor reiskosten wordt verstrekt en de plaats van de verpleging.
4. Reiskosten van lokaal vervoer binnen de woonplaats van de werkne- mer worden niet, kosten van vervoer binnen de woonplaats per ambulance of taxi worden, mits deze wijze van vervoer medisch noodzakelijk is, wel vergoed.
5. De werknemers hebben, indien zij of hun gezinsleden buiten hun
34
woonplaats verpleegd worden in een inrichting in Nederland boven- dien recht op vergoeding van reiskosten:
a. welke door de gezinsleden van de werknemer resp. door de werk- nemer zijn gemaakt voor het bezoeken van de zieke,
b. welke de zieke heeft gemaakt die een weekeinde of feestdagen heeft doorgebracht in het gezin waartoe hij of zij behoort. In dat geval worden ook de reiskosten van een begeleider vergoed.
6. De vergoeding van de reiskosten als bedoeld in het vijfde lid zal slechts worden verleend als de verpleging buiten de woonplaats ten minste een week heeft geduurd en wordt toegekend vanaf het mo- ment van de opneming ter verpleging voor maximaal 3 bezoeken per week.
De vergoeding van de reiskosten als bedoeld in het vijfde lid zal ten hoogste gelijk zijn aan het bedrag dat overeenkomstig de in lid 3 ver- melde wijze, vice versa, wordt berekend. Zij omvat niet de kosten van het lokaal vervoer binnen de woonplaats van de werknemer.
Artikel 4
Dieet, versterkende middelen
1. De werknemers hebben voor zich en hun gezinsleden recht op tege- moetkoming in de kosten van dieet en versterkende middelen indien het gebruik daarvan:
a. na een door het bestuur vastgestelde procedure gevolgd te heb- ben, blijkens een door de directie aangewezen geneeskundige, medisch noodzakelijk wordt geacht tot behoud of herstel van de gezondheid van betrokkene, en
b. buitengewone kosten met zich meebrengt.
2. Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen, dient een dieet voor meer dan het laagste bedrag dat volgens de dieetkosten- tabel van de buitengewone lastenregeling van de inkomstenbelasting aftrekbaar is, kostenverhogend te zijn.
De tegemoetkoming bedraagt maximaal f 600,– per jaar.
Artikel 6A
Prothesen, hulpmiddelen en behandelingen
1. De werknemers hebben voor zich of hun gezinsleden recht op een tegemoetkoming in de kosten van prothesen, hulpmiddelen en be- handelingen, echter alleen indien een door de directie aan te wijzen
35
geneeskundige die prothese, hulpmiddel of behandeling medisch noodzakelijk heeft bevonden.
2. Het bestuur bepaalt welke prothesen, hulpmiddelen en behandelin- gen als zodanig kunnen worden aangemerkt.
3. De tegemoetkoming voor een prothese, hulpmiddel of behandeling bedraagt ten hoogste 80% van de voor eigen rekening komende kos- ten, tot een maximum van f 2.000,–; geen tegemoetkoming wordt verstrekt indien het bedrag van de tegemoetkoming minder dan f 50,– zou bedragen.
Artikel 6B
Gebitsprothesen
1. De werknemers hebben voor zich of hun gezinsleden recht op een tegemoetkoming in de kosten van gebitsprothesen.
2. Het bestuur bepaalt wat als een gebitsprothese kan worden aange- merkt.
3. De tegemoetkoming voor een gebitsprothese bedraagt 80% van de voor eigen rekening komende kosten, met een maximum van f 600,– in totaal gedurende drie jaar.
Artikel 7
Zwangerschapsvergoeding
1. De werknemer heeft bij zwangerschap van zijn echtgenote of van de vrouw met wie hij een geregistreerd partnerschap is aangegaan of van de vrouw met wie hij duurzaam samenwoont in de zin van arti- kel 1, onder b, sub 3 recht op een uitkering ten bedrage van f 250,– (zwangerschapsvergoeding).
2. Bij zwangerschap van een vrouwelijke werknemer heeft deze even- eens recht op zwangerschapsvergoeding.
3. De aanvraag om de zwangerschapsvergoeding kan eerst worden gedaan nadat de bevalling heeft plaats gevonden.
Xxxxxxx de zwangerschap echter voordien eindigt, dient er een ver- klaring van een geneeskundige of verloskundige te worden overge- legd, waaruit blijkt dat de zwangerschap ten minste 26 weken gevor- derd was.
4. Het recht op zwangerschapsvergoeding vervalt wanneer de aanvraag niet binnen zes maanden na de datum van de bevalling door de direc- tie is ontvangen.
5. Ter zake van de geboorte van een tweeling wordt een zwangerschaps- vergoeding van f 500,– en ter zake van de geboorte van een drieling wordt een zwangerschapsvergoeding van f 750,– uitgekeerd.
36
Artikel 8
Alternatieve geneeswijzen
1. De werknemers hebben voor zich of hun gezinsleden recht op een tegemoetkoming in de kosten van alternatieve geneeswijzen die betrekking hebben op acupunctuur, natuurgeneeswijze, homeopathie, antroposofie, chiropractie of manuele geneeskunde.
2. De tegemoetkoming bedraagt in totaliteit voor alternatieve genees- wijzen maximaal f 600,– per jaar.
3. Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen dient:
– de zorgverzekeraar van de werknemer een vergoeding voor de betreffende alternatieve geneeswijze te verstrekken, of
– de werknemer of zijn gezinslid door zijn geneeskundige doorver- wezen te zijn naar een door het bestuur als zodanig erkende alter- natieve genezer, indien de zorgverzekeraar geen vergoeding ver- strekt.
Artikel 9
Terminale thuiszorg
1. De werknemers hebben voor zich of hun gezinsleden recht op een tegemoetkoming in de verpleegkosten van terminale thuiszorg.
2. Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen dient de werknemer een door het bestuur vastgestelde procedure gevolgd te hebben waarbij de aanvraag door een door de directie aangewezen geneeskundige dient te worden onderschreven.
3. Het bedrag van de tegemoetkoming bedraagt maximaal f 300,– per dag en wordt uitgekeerd volgens daartoe door het bestuur te stellen regelen.
Artikel 10
Bijzondere aanschaffingen en bijzondere behandelingen
1. Aan werknemers wordt, gehoord een door de directie daartoe aange- wezen geneeskundige, een tegemoetkoming toegekend in de kosten van bijzondere aanschaffingen of bijzondere behandelingen t.b.v. henzelf of t.b.v. hun gezinsleden, met inachtneming van het hierna bepaalde.
2. Het bestuur bepaalt welke aanschaffingen en welke behandelingen als bijzonder kunnen worden aangemerkt.
37
3. Een tegemoetkoming in de kosten van bijzondere aanschaffingen of van bijzondere behandelingen wordt verstrekt tot ten hoogste 80% van de voor eigen rekening van de werknemer komende kosten, tot een maximum van f 5.000,–, en wordt slechts eenmaal verleend, ten- zij het bestuur anders beslist op grond van een advies van een door de directie aangewezen geneeskundige. In dat geval is het overigens in de vorige leden van dit artikel bepaalde van overeenkomstige toe- passing.
Geen tegemoetkoming wordt verstrekt, indien het bedrag van de tegemoetkoming minder dan f 250,– zou bedragen.
Artikel 11
Bijzondere kosten
Aan werknemers, die ten gevolge van het vervroegd uittreden een par- ticuliere ziektekostenverzekering moeten afsluiten, worden, voor zover en zolang zij een uitkering ontvangen krachtens het Reglement Ver- vroegd Uittreden Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven zoals bedoeld in artikel 9, lid 2 van de statuten, de voor eigen rekening komende kosten voor henzelf en hun gezinsleden ter zake van voorzie- ningen op het gebied van de gezondheidszorg, voor zover deze niet reeds geheel of ten dele zijn respectievelijk kunnen worden vergoed uit hoofde van de artikelen 2 tot en met 6 en 8 tot en met 10 van dit reglement, door het fonds vergoed, waarbij het bestuur een maximum aan het te ver- goeden bedrag kan verbinden. Voorzieningen waarvoor een ziekenfonds in geval van verplichte verzekering geen tegemoetkoming zou verstrek- ken, komen echter niet voor vergoeding in aanmerking.
Indien het ziekenfonds in geval van verplichte verzekering een gedeel- telijke tegemoetkoming zou verstrekken, zal eenzelfde tegemoetkoming verstrekt worden.
Artikel 12
Geneeskundig onderzoek
Degene te wiens behoeve aanspraak op een vergoeding of tegemoetko- ming op grond van dit reglement wordt gemaakt, is verplicht zich op de door het fonds vastgestelde tijd en plaats te onderwerpen aan een onder- zoek door een vanwege het fonds aangewezen geneeskundige.
Artikel 13
Beëindiging der vergoeding
De directie is bevoegd een op grond van dit reglement toegekende ver- goeding of tegemoetkoming te beëindigen, wanneer degene te wiens behoeve zij wordt verstrekt zich naar het oordeel van de directie tijdens
38
de verpleging in een inrichting onbehoorlijk gedraagt of handelingen pleegt, waardoor het herstel ernstig wordt belemmerd.
Artikel 14
Weigering der vergoeding
De directie kan het verlenen van een vergoeding of tegemoetkoming op grond van dit reglement onthouden aan werknemers of hun gezinsleden, die onjuiste of onware inlichtingen verstrekken of onregelmatigheden plegen met bewijzen, welke moeten dienen om de noodzakelijkheid van het verlenen van vergoeding of tegemoetkoming aan te tonen. Deze ont- houding kan zich uitstrekken tot later door dezelfde werknemer inge- diende aanvragen om tegemoetkoming of vergoeding krachtens dit re- glement.
Artikel 15
Wijziging van een inmiddels toegekende vergoeding of tegemoetkoming
Het bestuur is overigens te allen tijde bevoegd en gerechtigd om een inmiddels toegekend verzoek om vergoeding of tegemoetkoming, bij een wijziging van de gezondheidszorgregeling, aan te passen of zelfs in te trekken.
Artikel 16
Geen aanspraak op vergoeding
Op in dit reglement geregelde vergoedingen en tegemoetkomingen kan geen aanspraak worden gemaakt:
a. in gevallen, waarin het ziektegeval, ter zake waarvan overigens een vergoeding of tegemoetkoming zou kunnen worden toegekend, reeds is aangevangen voor de dag waarop degene die haar aanvraagt werk- nemer is geworden;
b. indien de aanvraag daartoe niet is ingediend binnen zes maanden na het tijdstip waarop de kosten zijn gemaakt, waarvoor ingevolge dit reglement vergoeding of tegemoetkoming kan worden verstrekt;
c. indien de werknemer en/of gezinsleden op wie de aanvraag betrek- king heeft, buiten Nederland wonen of verblijf houden;
d. voor zover de kosten als in dit reglement bedoeld op enigerlei wijze
39
door een ander fonds, een andere instelling, dan wel krachtens de wet worden vergoed of kunnen worden vergoed;
e. dan na overlegging van nota’s of andere bescheiden waaruit ten genoege van het bestuur blijkt dat de kosten zijn gemaakt.
Een en ander tenzij het bestuur in bijzondere gevallen anders beslist.
Artikel 17
Beslissingen en beroep
1. De directie beslist op de aanvragen krachtens dit reglement.
2. De werknemers kunnen tegen de beslissing van de directie in beroep komen bij het bestuur.
STICHTING ALGEMEEN SOCIAAL FONDS VOOR DE GRAFISCHE BEDRIJVEN
REGLEMENT VOOR HET GARANTIEFONDS
Artikel 1
Begripsbepalingen
Dit reglement verstaat onder:
a. het fonds: de Stichting Algemeen Sociaal Fonds voor de Grafische Bedrijven;
b. het bestuur: het bestuur van het fonds;
c. de cao: de Grafimedia cao;
d. de werknemer: de werknemer in de zin der statuten van het fonds;
e. de werkgever: de werkgever in de zin van artikel 9 der statuten van het fonds die niet van de verplichting tot aansluiting is vrijgesteld;
f. de reorganisatieregeling: de regeling in geval van reorganisatie,
liquidatie, overdracht van zeggen- schap of verhuizing als bedoeld in het desbetreffende artikel van de cao;
g. de Centrale Commissie: de Centrale Commissie grafimedia.
Artikel 2
Doel
Nadat de administratie van het fonds de door de werkgever verstrekte gegevens heeft getoetst aan de bepalingen en voorwaarden van de
40
Reorganisatieregeling en deze akkoord heeft bevonden worden uit het Garantiefonds onder verantwoordelijkheid van het bestuur:
a. aan werknemers de in artikel 4, lid 1 bedoelde betalingen verstrekt;
b. aan werkgevers de in artikel 4, lid 2 bedoelde betalingen verstrekt na ontvangst van een daartoe door de Raad voor Overleg in de Grafi- media Branche (ROGB) dan wel een nader door de Raad voor Over- leg aan te geven instantie afgegeven betalingsopdracht.
Vaststelling en verstrekking geschieden volgens door het bestuur nader vast te stellen regels en definities.
Artikel 3
Middelen
De middelen van het Garantiefonds worden gevormd door:
a. het deel van de opbrengst der werkgeverspremies in de zin van arti- kel 2 van het Algemeen reglement dat bestemd is te worden geboekt ten gunste van het Garantiefonds;
b. een storting uit de door de werknemers opgebrachte bijdragen als bedoeld in artikel 3 van het Algemeen reglement, gelijk aan het onder a bedoelde deel van de opbrengst der werkgeverspremies;
c. de op de werkgever verhaalde betalingen door het fonds;
d. de rente van de belegde middelen van het Garantiefonds;
e. alle andere baten die aan het Garantiefonds mochten toevallen.
Artikel 4
Betalingen
1. Uit het Garantiefonds worden door het bestuur aan werknemers de volgende betalingen gedaan:
a. de aanvulling op de werkloosheidsuitkering en/of lager loon, als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van de Reorganisatieregeling;
b. de uitkering aan werknemers van 571⁄2 jaar en ouder, als bedoeld in de artikelen 4 en 6 van de Reorganisatieregeling;
c. voorzieningen in bijzondere hardheidsgevallen, welke voorzie- ningen per geval door de Centrale Commissie zullen worden vastgesteld;
d. bijdragen als bedoeld in artikel 7, 4e gedachtenstreepje van de Reorganisatieregeling;
e. in gevallen van faillissement bovendien: achterstallig salaris, salaris over de vakantieperiode waarop de werknemer recht heeft, vakantietoeslag ,salaris over de opzegtermijn en de aanvulling als
41
bedoeld in artikel 4 van de Reorganisatieregeling, voor zover de cao deze rechten aan de werknemer toekent;
f. de aanvulling als bedoeld in artikel 8 van de Reorganisatie- regeling.
Deze betalingen op grond van het onder a en b bepaalde, alsmede de betalingen in gevallen van faillissement geschieden zolang en in zoverre de wet hierin niet voorziet.
2. Betalingen ten laste van het Garantiefonds in het kader van sanerings- operaties worden door het bestuur gedaan na daartoe van de Raad voor Overleg in de Grafimedia Branche (ROGB) dan wel een nader door de Raad voor Overleg aan te geven instantie opdracht te heb- ben ontvangen. Door het bestuur in overleg met de Raad voor Over- leg vast te stellen procedureregels worden daarbij in acht genomen.
Artikel 5
Verhaal
1. Alle betalingen aan werknemers uit hoofde van artikel 4, lid 1 van dit reglement, met uitzondering van de betalingen vermeld aldaar onder c en d, worden door het fonds verhaald op de desbetreffende werkgevers.
2. Verhaal blijft achterwege in de in artikel 10 van de Reorganisatie- regeling genoemde gevallen en indien de Centrale Commissie als zodanig beslist.
3. De aanvullingen respectievelijk uitkeringen die door het fonds zijn betaald krachtens de artikelen 5 en 6 van de Reorganisatieregeling worden maandelijks verhaald op de werkgever. In geval er echter uit- sluitend sprake is van een reorganisatie, liquidatie, overdracht van zeggenschap of verhuizing, komen de aanvullingen respectievelijk uitkeringen die door het fonds zijn betaald krachtens artikel 6 van de Reorganisatieregeling, voor een door het bestuur nader vast te stel- len gedeelte voor rekening van het Garantiefonds.
Artikel 6
Pensioenopbouw
Voor de toepassing van het bepaalde in artikel 4, lid 1, sub b wordt de werknemer geacht in dienstbetrekking tot het fonds te staan en wordt het fonds geacht werkgever te zijn in de zin van artikel 12 van de statuten van de Stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven.
Deze werknemer is verplicht een aanvraag tot uitkering krachtens de Wet privatisering FVP te doen. Bij niet-nakoming van deze verplichting zal de betrokken werknemer naar evenredigheid worden gekort in zijn pensioenopbouw ter grootte van de FVP-bijdrage die de betrokkene had kunnen ontvangen.
42
Artikel 7
Uitbetaling v.z.v. middelen aanwezig
Betalingen als bedoeld in artikel 4 worden slechts gedaan voor zover de in het Garantiefonds aanwezige middelen na aftrek van alle andere op dat fonds rustende verplichtingen voor de uitbetaling daarvan toereikend zijn.
Artikel 8
Aftrek van inkomsten op uitbetalingen
De werknemer aan wie uitbetalingen worden gedaan waarvan de hoogte afhankelijk is van inkomsten welke hij naast de uitkering geniet, kan worden verplicht aan het fonds opgave van die inkomsten te doen op de wijze en binnen de termijn door het bestuur bepaald. Bij gebreke van het doen van een aan hem gevraagde opgave is het bestuur bevoegd de uit- betalingen onmiddellijk na het verstrijken van de daarvoor gestelde datum in te trekken.
Artikel 9
Beheer
Het bestuur is verantwoordelijk voor het beheer der middelen en voor de administratieve gegevensverwerking.
Artikel 10
Kosten van administratie en beheer
Het doorbelasten van kosten, die worden gemaakt ten behoeve van de administratie en het beheer van het Garantiefonds, geschiedt als volgt:
– kosten in verband met uitkeringen ingevolge reorganisatie, fusie en liquidatie worden maandelijks, volgens door het bestuur vast te stel- len regels, bij de werkgever, op wie de betreffende uitkering wordt verhaald, in rekening gebracht;
– kosten in de overige gevallen, waaronder die in verband met faillis- sement, komen ten laste van het Garantiefonds.
43
Artikel 11
Reglementswijziging
Wijziging van het reglement geschiedt door het bestuur, zulks ingevolge een verzoek van de Raad voor Overleg in de Grafimedia Branche (ROGB).
Artikel 12
Opheffing
Het bestuur gaat over tot intrekking van dit reglement indien de Raad voor Overleg in de Grafimedia Branche (ROGB) hiertoe verzoekt. Het zal daarbij gelijktijdig moeten besluiten tot opheffing van het Garantie- fonds. Een bij de opheffing na alle gedane betalingen aanwezig batig saldo zal voor de helft ter beschikking worden gesteld aan de in artikel 14, lid 1 der statuten van het fonds genoemde grafische werkgeversor- ganisaties en voor de helft ter beschikking van de in artikel 14, lid 1 der statuten van het fonds genoemde grafische werknemersorganisaties.
Artikel 13
Geschillen
Geschillen over het van toepassing zijn van de Reorganisatieregeling en de uitvoering daarvan worden behandeld en beslist door de Centrale Commissie.
Artikel 14
Slotbepaling
Dit reglement kan worden aangehaald als ,,Reglement voor het Garan- tiefonds’’.
44
STICHTING FONDS WERKTIJDVERMINDERING OUDERE WERKNEMERS IN DE GRAFISCHE BEDRIJVEN
STATUTEN
Artikel 1
Naam en zetel
1. De naam der stichting is ,,Stichting Fonds Werktijdvermindering Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven’’.
Zij wordt in de statuten aangeduid als ,,het fonds’’.
2. De stichting heeft haar zetel in de gemeente Amsterdam.
Artikel 2
Doel en middelen
1. Het fonds heeft tot doel: aan degenen die als werknemer in de zin van deze statuten kunnen worden aangemerkt en die op grond van de – bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomsten, geldende in de onder de werkingssfeer van het fonds vallende bedrijfstakken – getroffen regelingen inzake vervroegde uittreding vervroegd uit het arbeidsproces treden volgens daartoe bij reglement te stellen regelen, een uitkering te verzekeren.
2. Het fonds tracht dit doel te bereiken door van de werkgevers en werknemers als bedoeld in de statuten premies te heffen, te innen en te beleggen, opdat er vanuit deze beleggingen voldoende middelen zijn om de uitkeringen als bedoeld in lid 1 te verstrekken.
3. De middelen van het fonds worden gevormd door:
a. de opbrengst van de door de werkgevers en werknemers te beta- len premies, waaraan de van toepassing zijnde collectieve ar- beidsovereenkomst ten grondslag ligt, en overeenkomstig de bij reglement nader te stellen regels;
b. de opbrengst van de belegde middelen van het fonds;
c. alle andere baten die het fonds mochten toevallen.
Artikel 3
Werkingssfeer
1. De werkingssfeer strekt zich uit tot de ondernemingen en onderde-
45
len van ondernemingen, waarin de grafische bedrijven worden uitge- oefend.
2. Tot de grafische bedrijven behoort het grafimediabedrijf.
3. Tot het grafimediabedrijf behoren de ondernemingen, die zich toe- leggen op een of meer van de volgende activiteiten:
– het vervaardigen, bewerken en/of beheren van data met het doel deze data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst en/of afbeeldingen, te verveelvoudigen, tot eindproduct te verwerken en te versprei- den of openbaar te maken middels gedrukte, geprinte en/of elek- tronische vorm, dan wel deze hiervoor geschikt te maken;
– het vermenigvuldigen, tot eindproduct verwerken en verspreiden of openbaar maken van deze data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst en/of afbeeldingen, middels gedrukte, geprinte en/of elek- tronische vorm.
4. Tot het grafimedia bedrijf behoren in ieder geval:
– het Grafisch bedrijf;
– het (grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf;
– het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf;
– het Klein Formaat Offsetbedrijf;
– het Zeefdrukbedrijf;
– het Dagbladbedrijf;
– overige grafimedia bedrijven.
Artikel 4
Grafisch bedrijf
1. Tot het grafisch bedrijf behoren ondernemingen die zich toeleggen op hoogdruk, diepdruk, vlakdruk, ongeacht het te bedrukken materi- aal.
2. Tot het Hoogdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de hoogdruk techniek toepassen, zowel rotatief als in vellen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het druk- proces volgende nabewerking. Hiertoe behoren in ieder geval Boek- drukkerijen, Flexodrukkerijen en Foliedrukkerijen.
3. Tot het Diepdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de diepdruktechniek toepassen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking. Hiertoe behoren in ieder geval Rasterdiepdrukkerijen.
4. Tot het Vlakdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de vlakdruktechniek, al dan niet met behulp van vocht, toepassen, zowel rotatief als in vellen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking. Hiertoe behoren in ieder geval Offsetdrukkerijen, Steendrukkerijen, Blik- drukkerijen, Glasdrukkerijen en ondernemingen waar drukwerk wordt vervaardigd, (deels) via fotodruk, dan wel plaatdruk, of via digitaal printing. Voor wat betreft het onderdeel digitaal printing is deze bepaling niet van toepassing op bedrijven, die digitaal printen en die
46
lid zijn van de Vereniging Repro Nederland en om die reden de cao voor het Reprografisch bedrijf toepassen.
5. Niet tot het Vlakdrukbedrijf worden geacht te behoren vlakdruk- afdelingen die onderdeel uitmaken van een onderneming in de me- taalindustrie.
Artikel 5
(Grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf
1. Tot het (grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf worden gere- kend die ondernemingen, die geheel of in overwegende mate voor- bereidende werkzaamheden verrichten ten behoeve van druk- processen in de bedrijven, genoemd in de artikelen 4, 7 en 8.
Het betreft ondernemingen waar beelddragers en/of drukvormen, zoals bijvoorbeeld zetmateriaal, stypen, galvano’s, staalstempels, stempels uit rubber of vervangend materiaal, geheel of gedeeltelijk kleurgecorrigeerde deelnegatieven en -positieven en beelddragers voor zeefdruk, worden vervaardigd voor het hoog-, diep-, vlak- en zeefdrukproces, alsmede digitale bestanden, voorzien van grafische parameters ter aansturing van deze of andere vermenigvuldigings- processen.
Daartoe worden teksten en/of afbeeldingen bewerkt langs mechani- sche, optische, elektronische of digitale weg tot eindproducten.
De levering van deze eindproducten vindt plaats op (fotografisch) papier en/of film (analoog), of digitaal middels anderssoortige dra- gers als magnetische en optische opslagmiddelen, dan wel recht- streeks onder meer via kabel- of satellietverbindingen.
2. Tot het (Grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf worden tevens gerekend afdelingen van uitgeverijen met (fotozet-) en/of beeld- vervaardigingsapparatuur.
Artikel 6
(Grafisch) Nabewerkingsbedrijf
1. Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren ondernemingen die geheel of in overwegende mate grafische producten bewerken tot eindproduct alsmede de daarbij behorende diensten in de productie- lijn verlenen.
Hiertoe worden onder meer gerekend:
– het Boekbindbedrijf;
Tot het Boekbindbedrijf worden geacht te behoren de onderne-
47
mingen, waarin de (hand-)boekbinderij, brocheerderij, linieerde- rij, kantoorboekenfabricage, stalenboekenfabricage of pers- vergulderij wordt uitgeoefend. Tot het stalenboeken bedrijf worden geacht te behoren ondernemingen, die zijn ingericht voor de vervaardiging van stalenboeken, waaronder ook te verstaan zowel zogenoemde stalenwaaiers en stalenhangers en alle andere collecties van stalen van papier en karton, textiel en kunststof en andere materialen en stoffen in de vorm van vellen, bladen, pla- ten of foliën e.d., als alle onderdelen voor dergelijke collecties zoals bijvoorbeeld stalen, staalkaarten, zogenoemde banden, han- gers, koffers, ruggen en klemmen en waar gebruik wordt gemaakt van een of meer van de volgende technieken: drukken (in offset, zeefdruk, foliedruk etc.), snijden en/of knippen in alle verschil- lende vormen (waaronder derhalve ook te verstaan xxxxx, xxxx- sen, rondhoeken, perforeren etc.), verzamelen en/of vergaren, vouwen, binden en/of hechten (waaronder derhalve ook te ver- staan nieten, lijmen, brocheren, naaien, lassen etc.).
– het Papierwarenbedrijf;
Tot het Papierwarenbedrijf worden geacht te behoren de onder- nemingen, welke zijn ingericht voor de verwerking van papier ter vervaardiging van:
schriften, notitieboekjes, cahiers in papieren omslag met of zonder linnen rug, alle soorten blocnotes, alsmede voor de vervaardiging van mappen en soortgelijke artikelen;
labels, briefkaarten en soortgelijke producten.
– het Enveloppenbedrijf;
Tot het Enveloppenbedrijf worden geacht te behoren de onderne- mingen, welke speciaal zijn ingericht voor de vervaardiging van enveloppen in de meest brede zin.
Hiertoe wordt ook gerekend het samenstellen en gereed maken van dozen post, mappen en dergelijke.
2. Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren mede de onderdelen van ondernemingen, waarin werkzaamheden plaats vinden, die als regel verricht worden in de ondernemingen, bedoeld in lid 1 van dit artikel, waaronder mede worden verstaan de werkzaamheden ter ver- vaardiging van: ordners (met inachtneming van het bepaalde in lid 3 in dit artikel), banden, boekomslagen, agenda’s, notitieblocs, onder- leggers, portefeuilles, mappen en soortgelijke artikelen uit leder, kunststof of andere stoffen.
3. Niet tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf worden geacht te beho- ren ondernemingen of onderdelen van ondernemingen, waarin de volgende werkzaamheden plaats vinden:
– het vervaardigen van ordners, die bestaan uit één stuk basisma- teriaal, voorzien van een ordnermechanisme, behoudens wanneer dit geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak artikelen ver- vaardigt als overigens genoemd in de leden 1 en 2 in dit artikel;
– het vervaardigen van ordners, die bestaan uit meer dan één stuk basismateriaal, voorzien van een ordnermechanisme, indien dit
48
geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak kartonnagepro- ducten vervaardigt;
– het verpakken en expediëren van niet opgemaakt papier in de papiergroothandel en in de papierfabrieken;
– het vervaardigen van papierenzakken en (flexibele) verpakkin- gen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 9a, sub c.
Artikel 7
Klein Formaat Offsetbedrijf
1. Tot het Klein Formaat Offsetbedrijf worden geacht te behoren onder- nemingen of delen van niet-grafische ondernemingen, die aan de vol- gende criteria moeten voldoen:
– Het aantal in dienst zijnde fulltime werknemers bij deze (delen van) ondernemingen is ten hoogste 15, waarbij deeltijd werkne- mers rekenkundig worden herleid tot voltijd werknemers. De bepaling van het aantal werknemers geschiedt voor het eerst bij de oprichting van (delen van) de onderneming en vervolgens per 1 januari van ieder jaar;
– Er wordt drukwerk vervaardigd ten behoeve van derden.
Dit drukwerk wordt vervaardigd op de navolgende categorieën vellendrukpersen:
Categorie I
offsetdrukpersen geschikt voor papierformaten tot 2100 cm2 in- gericht voor één-kleurdruk of voor meerkleurendruk in één druk- gang, en/of
Categorie II
offsetdrukpersen geschikt voor papierformaten tussen 2100 cm2 en 3500 cm2, ingericht voor één-kleurdruk.
2. In afwijking van het voorgaande wordt ook aan de criteria voldaan indien bij een totaal persenbestand van vier of meer vellendruk- persen één van deze persen niet onder categorie I of II valt. Dit betreft met name een offsetpers, geschikt voor papierformaten tussen 2100 cm2 en 3500 cm2, ingericht voor meerkleurendruk in één druk- gang, of een vellendrukpers geschikt voor een papierformaat tot maximaal 3500 cm2, waarop drukwerk wordt vervaardigd middels een ander drukprocédé dan offsetdruk.
49
Artikel 8
Zeefdrukbedrijf
1. Tot het Zeefdrukbedrijf behoren ondernemingen, die geheel of in overwegende mate de zeefdruktechniek, ongeacht het te bedrukken materiaal, toepassen en deze eventueel combineren met activiteiten zoals tampondrukken, digitaal plotten, digitaal graveren en digitaal printen, flock printen.
2. Niet hiertoe worden geacht te behoren:
– onderdelen van ondernemingen, die geacht worden te behoren tot het grafisch bedrijf;
– onderdelen van ondernemingen, die niet als hoofdactiviteit het zeefdrukprocédé ten behoeve van derden toepassen en waarvan de werknemers vallen onder de werkingssfeer van een bedrijfstak- cao anders dan de grafimedia cao of onder die van een eigen bedrijfs-cao.
Artikel 9
Dagbladbedrijf
Tot het dagbladbedrijf behoren ondernemingen, die zich toeleggen op het samenstellen en/of produceren en/of expediëren van dagbladen, als- mede de rechtstreeks hiermee verband houdende activiteiten.
Artikel 9a
Overige grafimedia bedrijven
Tot de overige grafimedia bedrijven behoren de volgende ondernemin- gen:
a. typebureaus en computer-servicebureaus of onderdelen daarvan, die diensten verlenen aan de grafimedia ondernemingen en wel als volgt:
– indien zij overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toele- vering aan grafimedia ondernemingen: geheel;
– indien zij niet overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toelevering aan grafimedia ondernemingen: uitsluitend voor die afdelingen waarin hoofdzakelijk zetselvervaardiging plaats vindt als duidelijk herkenbare activiteit;
b. ondernemingen, waarin etiketten worden vervaardigd, daaronder mede zelfklevende etiketten begrepen;
c. ondernemingen, waarin het kartonnage- of flexibele verpakkings- bedrijf wordt uitgeoefend voor wat betreft de (vaktechnische) pro- ductiemedewerkers in de afdelingen voorbereiding en drukkerij.
50
Artikel 10
Inrichtingen
Onder ondernemingen worden mede verstaan inrichtingen en onderde- len van inrichtingen, staande onder beheer van een of meer natuurlijke of rechtspersonen, waarin een of meer grafische bedrijven worden uit- geoefend, uitgezonderd inrichtingen, die onder beheer staan van publiek- rechtelijke lichamen.
Artikel 11
Werkgever
Werkgever is:
a. de natuurlijke of rechtspersoon met één of meer werknemers in dienst, die activiteiten verricht die worden gerekend tot grafische bedrijven;
b. de natuurlijke of rechtspersoon die deel uitmaakt van in een groep verbonden ondernemingen waartoe ook grafische bedrijven behoren en die één of meer werknemers in dienst heeft, wier gewone taak het is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten in of ten behoeve van één of meer van deze tot de groep behorende grafische bedrijven en die tevens uit hoofde van:
a. een of meer van de in de grafische bedrijfstak geldende cao’s, de sta- tuten en reglementen moet naleven.
Artikel 12
Werknemer
1. Werknemer is:
a. de natuurlijke persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de in artikel 11, lid 1, sub a genoemde werkge- ver;
b. de natuurlijke persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de in artikel 11, lid 1, sub b genoemde werkge- ver en wiens gewone taak het is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten in of ten behoeve van één of meer tot in een groep verbonden ondernemingen die behoren tot grafische bedrijven, en die uit hoofde van:
a. een in de grafische bedrijfstak geldende cao, de statuten en regle- menten moet naleven.
51
2. Degene, die in dienst van één werkgever afwisselend ten behoeve van een grafisch en niet-grafisch bedrijfsonderdeel werkzaam is, wordt als werknemer beschouwd wanneer hij als regel gedurende ten minste 17 uren per week ten behoeve van een grafisch bedrijfs- onderdeel werkzaam is, tenzij het bestuur in bijzondere gevallen anders beslist.
3. Als werknemers worden niet beschouwd:
I. voor zover het betreft het grafimedia bedrijf, genoemd in de arti- kelen 4, 5, 6 en 9a:
a. directeuren, adjunct-directeuren of onder-directeuren;
b. leden Groep Management en bedrijfsleiders;
c. leden van het management-team;
d. vertegenwoordigers/(commerciële) buitendienstmedewerkers;
e. volontairs (ieder wiens loon uitsluitend bestaat uit onder- richt);
f. zij, die in het kader van een school- of vakopleiding een stage volgen om vakbekwaamheid te verwerven;
g. scholieren en studenten, die een opleiding of studie in dagon- derwijs volgen en die gedurende de periode van de reguliere vakantie van het betreffende dagonderwijs, tijdelijk werk- zaam zijn;
II. voor zover het betreft het Klein Formaat Offsetbedrijf:
a. werknemers, die geheel of in overwegende mate werkzaam- heden verrichten in een tot de onderneming behorende win- kel;
b. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g;
c. werknemers, werkzaam in klein formaat offsetinrichtingen, zijnde niet eigen rechtspersoonlijkheid bezittende afdelingen of nevenbedrijven van een andersoortig niet-grafisch bedrijf, waarin geen ander klein formaat offset werk wordt vervaar- digd dan dat, hetwelk uitsluitend dient ten behoeve van de interne dienst van het hoofdbedrijf (de zgn. ,,huis’’ klein for- maat offset-inrichtingen);
III. voor zover het betreft het Zeefdrukbedrijf:
a. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g;
b. werknemers, werkzaam in zeefdrukinrichtingen, waarvan de voorwaarden genoemd onder IIc zoveel mogelijk dienover- eenkomstig van toepassing zijn;
IV. voor zover het betreft het Dagbladbedrijf:
1. met betrekking tot werknemers in technische, administratieve en leidinggevende functies, gericht op de samenstelling en/of productie en/of het verzend gereedmaken en/of de expeditie van dagbladen, daaronder mede begrepen correctoren en chauffeurs:
a. werknemers vallend onder de werkingssfeer als genoemd onder 2;
b. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g;
52
2. met betrekking tot werknemers, die als hoofdtaak administra- tieve arbeid verrichten (daaronder begrepen werkzaamheden van correctoren, van personeel voor de marketing en van ver- koop binnendienst, van computerpersoneel in de administratief-organisatorische sector en van personeel in de buitendienst, die inspectie-, acquisitie-, colportage- en/of incassowerkzaamheden verrichten):
a. werknemers vallend onder de werkingssfeer als genoemd onder 1;
b. functionarissen, behorende tot de directiestaf, alsmede andere hogere functionarissen;
c. xxxxxxx, die werkzaam zijn in een buiten het dagblad- bedrijf vallende afdeling (zoals boekhandel, tijdschriften- afdeling);
d. xxxxxxx, die werkzaam zijn als directeur-hoofdredacteur;
e. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g;
Artikel 13
Bestuur
1. Het bestuur bestaat uit ten hoogste 14 leden van wie:
a. zeven worden aangewezen door de werkgeversorganisatie: het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen;
b. zeven worden aangewezen door de werknemersorganisaties, te weten:
zes door FNV Kunsten Informatie en Media;
één door de Dienstenbond CNV, hierna te noemen CNV Media.
2. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt:
a. door bedanken;
b. door overlijden;
c. door een besluit van de organisatie, welke het betrokken be- stuurslid benoemde.
3. Indien in het bestuur een vacature ontstaat wordt daarin zo spoedig mogelijk voorzien door de organisatie door welke het lid, wiens zetel is opengevallen, was benoemd. Het bestuur blijft wettig samenge- steld en behoudt al zijn bevoegdheden zolang ten minste één werkgevers- en één werknemerslid daarvan rechtsgeldig deel uitma- ken.
4. De bestuursleden genieten geen bezoldiging ten laste van het fonds.
5. De leden van het bestuur ontvangen voor elke door hen bijgewoonde bestuursvergadering vergoeding van de ter uitoefening van hun func-
53
tie gemaakte reis- en verblijfkosten, volgens daarvoor door het be- stuur te stellen regelen.
6. Het bestuur kan besluiten de leden van het bestuur voor elke door hen bijgewoonde bestuursvergadering een vacatiegeld toe te kennen.
Artikel 14
Voorzitters en secretarissen
1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter van werkgeverszijde en een voorzitter van werknemerszijde. De voorzitters treden om beurten, telkens voor de duur van een kalenderjaar, als voorzitter en als plaatsvervangend voorzitter op.
2. Het bestuur benoemt uit zijn midden een secretaris van werkgevers- zijde en een secretaris van werknemerszijde. Voor de duur van het kalenderjaar, dat de voorzitter van werkgeverszijde, respectievelijk van werknemerszijde optreedt als voorzitter, treedt de secretaris van werknemerzijde, respectievelijk van werkgeverszijde op als secreta- ris en de secretaris van werkgeverszijde respectievelijk van werknemerszijde als plaatsvervangend secretaris.
3. De fungerend voorzitter heeft de leiding van de bestuurs- vergaderingen. Bij ontstentenis van de fungerend voorzitter treedt de andere voorzitter als zodanig op. Bij ontstentenis van beide voorzit- ters wijst de vergadering de voorzitter uit haar midden aan.
4. Het in artikel 13, leden 4 tot en met 6 en artikel 15 bepaalde is op overeenkomstige wijze van toepassing.
Artikel 14a
Vertegenwoordiging
1. Het bestuur vertegenwoordigt het fonds in en buiten rechte.
2. Het fonds wordt in en buiten rechte bovendien vertegenwoordigd door de beide voorzitters en de beide secretarissen gezamenlijk, vor- mende het dagelijks bestuur, ook voor de toegestane rechtshandelin- gen als bedoeld in artikel 16, lid 1, sub b van de statuten. Bij ont- stentenis van een of meer hunner zullen in hun plaats een of meer door het bestuur uit zijn midden aan te wijzen plaatsvervangers optreden.
Artikel 15
Bestuursvergaderingen
1. Het bestuur vergadert ten minste eenmaal per jaar en voorts zo dik- wijls de voorzitter dit nodig acht of ten minste twee bestuursleden zulks wensen. In het laatste geval is de voorzitter verplicht een
54
bestuursvergadering uit te schrijven binnen veertien dagen, nadat een desbetreffend schriftelijk verzoek door hem is ontvangen.
2. Ter bestuursvergadering brengen de gezamenlijke aanwezige werkgeversbestuursleden evenveel stemmen uit als de gezamenlijke aanwezige werknemersbestuursleden. Is het aantal ter vergadering aanwezige werkgevers- en werknemersbestuursleden even groot, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit. Is het aantal ter verga- dering aanwezige werkgevers- en werknemersbestuursleden niet even groot, dan brengt elk der leden van die groep, waarvan het kleinste aantal ter vergadering aanwezig is, zo veel stemmen uit als overeen- komt met het aantal leden van die groep, waarvan het grootste aan- tal ter vergadering aanwezig is. Elk der leden van de groep, waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is, brengt alsdan zoveel stemmen uit als overeenkomt met het aantal leden van die groep, waarvan het kleinste aantal ter vergadering aanwezig is.
3. Het bestuur is slechts bevoegd tot het nemen van beslissingen wan- neer ten minste de helft der bestuursleden ter vergadering aanwezig is. In geval ter vergadering niet het voor het nemen van een beslis- sing vereiste aantal bestuursleden aanwezig is, wordt het bestuur bin- nen een maand opnieuw ter vergadering bijeen geroepen.
In die vergadering kan, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden, een besluit worden genomen over die voorstellen, waarover in de eerste vergadering wegens het niet aanwezig zijn van het vereiste aantal bestuursleden geen besluit kon worden genomen.
4. Het bestuur beslist bij gewone meerderheid der uitgebrachte geldige stemmen, tenzij in de statuten anders is bepaald.
5. Over zaken wordt mondeling, over personen schriftelijk gestemd.
6. Bij staking van stemmen over zaken wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
7. Bij staking van stemmen over personen vindt vrije herstemming plaats. Is er ook dan geen volstrekte meerderheid, dan heeft herstem- ming plaats tussen de twee personen die de meeste stemmen op zich verenigden. Zo nodig wordt bij tussenstemming uitgemaakt tussen welke personen herstemming zal plaatsvinden. Indien bij de tweede herstemming de stemmen staken, beslist het lot.
Artikel 16
Taak van het bestuur
1. a. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en reglementen, is belast met het beheer van het vermogen en stelt jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een ver-
55
slag op, dat een getrouw beeld geeft van de grootte en samen- stelling van het vermogen van het fonds en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid.
b. Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeen- komsten tot het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van register- goederen, tot het aangaan van overeenkomsten waarbij het fonds zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.
c. Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op van de te verwachten inkomsten en uitgaven van het daaropvolgende jaar. Deze begro- ting is voor belangstellenden beschikbaar; het bestuur kan beslui- ten voor die beschikbaarstelling een kostenvergoeding in reke- ning te brengen.
2. Het bestuur kan bepaalde hem toekomende bevoegdheden delegeren aan het dagelijks bestuur en aan de directie.
Artikel 16a
Beheer vermogen
1. Voor zover gelden van het fonds voor belegging beschikbaar zijn, worden deze door het bestuur op solide wijze belegd, met inachtne- ming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, ren- dement en risicoverdeling.
2. Gerede gelden worden in rekening-courant gestort bij de administra- tie van het fonds.
De titels betreffende geldleningen op schuldbekentenis worden be- waard in een kluis van de administratie.
Effecten en andere geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.
3. Het bestuur zal de kosten van beheer en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.
Artikel 17
Instelling kassen
Het bestuur is bevoegd binnen het fonds afzonderlijke kassen in te stel- len:
a. voor de financiering van de uitkeringen wegens vervroegd uittreden uit het arbeidsproces door oudere werknemers;
b. voor de afzonderlijke bedrijfstakken; een en ander met dien ver- stande dat voor de afzonderlijke kassen verschillende premiepercen- tages kunnen gelden.
56
Artikel 18
Reglementen
1. Het bestuur stelt reglementen vast ter regeling van:
a. de voorwaarden waaronder aan vervroegd uit het arbeidsproces getreden werknemers een uitkering ter zake van de regeling ,,ver- vroegd uittreden door oudere werknemers’’, als bedoeld in arti- kel 2, eerste lid kan worden toegekend;
b. de wijze van berekening der sub a bedoelde uitkering;
c. de ter uitvoering van de sub a bedoelde regeling vast te stellen, te heffen en door de werkgever, en de werknemer te betalen pre- mie;
d. de rechten en verplichtingen van werkgever en werknemer, voor zover al niet begrepen onder dan wel voortvloeiend uit het sub a t/m c bepaalde;
e. andere onderwerpen die daarvoor naar het oordeel van het be- stuur in aanmerking komen.
2. Het bestuur is bevoegd tot wijziging en intrekking van reglementen.
3. Voor het uitbrengen van hun stem over vaststelling, wijziging of intrekking van reglementen behoeven de leden van het bestuur de machtiging van de organisatie door wie zij benoemd zijn.
4. De reglementen en de wijzigingen daarin zullen niet in werking tre- den alvorens zij, door het bestuur ondertekend, ter inzage zijn neer- gelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.
Artikel 19
Directie
2. De taak en de bevoegdheden van de directieleden worden in door het bestuur vast te stellen instructies geregeld. Bij die instructies kunnen het bestuur en het dagelijks bestuur bepaalde hen toekomende be- voegdheden aan de directieleden delegeren.
Artikel 20
Externe accountant en jaarverslag
1. Het bestuur draagt de controle van de jaarrekening van het fonds op aan een externe registeraccountant.
2. De accountant brengt jaarlijks een verklaring uit over zijn bevindin- gen.
57
3. Het jaarverslag wordt ter inzage neergelegd ten kantore van het fonds en op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen. Het jaarverslag wordt op aanvraag toegezonden aan de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers, tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
Artikel 21
Boekjaar
Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar. Het eerste boekjaar betreft de periode vanaf de datum van oprichting tot en met 31 december 1975.
Artikel 23
Statutenwijziging
1. Tot wijziging der statuten kan door het bestuur worden besloten in een bijzonderlijk daartoe uitgeschreven vergadering.
2. Tot wijziging van enig artikel der statuten kan slechts worden beslo- ten door een meerderheid van ten minste zes/zevende van de stem- men der ter vergadering aanwezige bestuursleden.
3. Voor het uitbrengen van hun stem over een voorstel tot statuten- wijziging behoeven de leden van het bestuur de machtiging van de organisatie door wie zij benoemd zijn.
4. Elke wijziging der statuten moet bij notariële akte worden vastge- legd.
5. Het bestuur is verplicht een authentiek afschrift van de wijziging en van de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het in arti- kel 289 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register.
6. Wijzigingen in de statuten treden niet in werking voordat een volle- dig exemplaar van die wijzigingen, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantonge- recht te Amsterdam.
Artikel 24
Ontbinding en vereffening
1. Het fonds wordt ontbonden
1. bij besluit van het bestuur in een daartoe bijzonderlijk uitgeschre- ven vergadering genomen met een meerderheid van ten minste zes/zevende der ter vergadering uitgebrachte stemmen, hetzij met gewone meerderheid van uitgebrachte geldige stemmen, indien het bestuur beslist dat de vervroegde uittredingsregelingen in ver- band met van overheidswege getroffen wettelijke voorzieningen dienen te vervallen;
2. door insolventie, nadat het in staat van faillissement is verklaard,
58
of door de opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel;
3. door de rechter in de gevallen in de wet bepaald.
2. Voor het medewerken aan een besluit, bedoeld in het vorige lid onder punt 1, behoeven de leden van het bestuur machtiging van de orga- nisatie door welke zij zijn benoemd.
3. Bij het nemen van een besluit tot ontbinding benoemt het bestuur een of meer personen die met de vereffening worden belast.
4. Na het besluit tot ontbinding, wordt in stukken en aankondigingen die van het fonds uitgaan, aan de naam toegevoegd: ,,in liquidatie’’.
5. Gedurende de vereffening treden de vereffenaars in de bevoegdheden en verplichtingen van het bestuur. Na het in werking treden van het besluit tot ontbinding zijn door werkgevers en werknemers geen pre- mies meer verschuldigd over daarna gelegen perioden, en kunnen geen wijzigingen meer in de statuten en het reglement van het fonds worden aangebracht.
6. Het bestuur beslist over de bestemming van het bij liquidatie aanwe- zige vermogen. Aan een eventueel batig liquiditeitssaldo wordt een bestemming gegeven die zoveel mogelijk in overeenstemming is met het doel van het fonds.
7. De vereffenaars brengen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval bin- nen zes maanden na het tijdstip waarop de vereffenings- werkzaamheden het definitief afleggen van rekening en verantwoor- ding mogelijk maken, schriftelijk verslag uit van de vereffening aan het bestuur onder overlegging van een rekening van ontvangsten en uitgaven over de periode gelegen tussen het einde van het boekjaar waarover zij laatstelijk ingevolge artikel 16 de jaarrekening hebben vastgesteld en het einde der vereffeningswerkzaamheden.
8. Nadat het bestuur het verslag betreffende de vereffening heeft goed- gekeurd en aan de vereffenaars ter zake décharge heeft verleend, benoemt het bestuur een bewaarder, onder wie de boeken en beschei- den van het fonds gedurende tien jaren blijven berusten.
59
STICHTING FONDS WERKTIJDVERMINDERING OUDERE WERKNEMERS IN DE GRAFISCHE BEDRIJVEN
REGLEMENT VERVROEGD UITTREDEN OUDERE WERKNEMERS IN DE GRAFISCHE BEDRIJVEN
HOOFDSTUK I
DEFINITIES
Artikel l
Definities
In dit reglement wordt verstaan onder:
boekjaar: kalenderjaar;
deelnemer: degene die vervroegd uit het arbeidsproces is getreden op grond van de regeling inzake vervroegde uittreding als bedoeld in artikel 2, eerste lid van de statuten;
ASF: Stichting Algemeen Sociaal Fonds voor de Grafische Bedrijven;
Lisv: Landelijk instituut sociale verzekeringen;
PGB: Stichting Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven;
ZW, WAZ, WAO: Ziektewet, Wet arbeidsongeschiktheidsver-
zekering zelfstandigen, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
WW: Werkloosheidswet;
ZW-dagloon: het dagloon dat voor de verzekerden uit de
Sector grafische bedrijven wordt berekend met toepassing van artikel 15 van de ZW en de daarop steunende algemene dagloonregelen en met inachtneming van het ,,Bijzonder Dagloonbesluit Ziektewet’’ ten behoeve van de Sector grafische bedrijven van het Lisv, en zoals dat voor de deelnemer zou zijn vastgesteld bij voortduren van het dienstverband;
uittredingsperiode: de tijd gedurende welke de deelnemer
aanspraak kan maken op uitkeringen;
werkgever: de werkgever in de zin van de statuten;
60
werknemer: de werknemer in de zin van de statuten, met uitzondering van de werknemer die als journalist werkzaam is, respectievelijk redactiestenograaf of corrector hoofdzake- lijk belast met journalistieke arbeid, in een dagbladonderneming of onderdeel van een onderneming.
HOOFDSTUK II
VUT 60 JAAR EN OUDER
Artikel 2
Deelneming
1. Werknemers van 60 jaar en ouder hebben, met inachtneming van de gefaseerde uittredingsleeftijd zoals opgenomen in de tabellen I en II, recht op vervroegd uittreden, indien zij na het bereiken van hun 50e verjaardag 10 jaar onafgebroken werkzaam zijn geweest als werkne- mer (zgn. 10-jaarscriterium).
De onder de vorige volzin bedoelde werknemers, die in een leiding- gevende of administratieve functie werkzaam zijn in het klein for- maat offset bedrijf dan wel zeefdrukbedrijf, kunnen niet eerder ver- vroegd uittreden dan op 1 mei 2000.
Het bestuur kan nadere regels stellen omtrent de voorwaarden voor deelneming, waaronder die ten aanzien van:
– de beoordeling van het 10-jaarscriterium;
– de beoordeling van perioden, waarbij een loondoorbetalings- verplichting door de werkgever tijdens het eerste jaar van arbeids- ongeschiktheid dan wel een uitkering krachtens de ZW, WAO of in totaal 26 weken WW (dan wel een eventuele verlenging van die termijn),
niet als onderbreking van de werkzaamheden worden aangemerkt.
2. Een werknemer op wie, als gevolg van een eerste verbindendverkla- ring van de statutaire werkingssfeer, een cao dient te worden toege- past, wordt voor de toepassing van de termijncriteria geacht in de verzekerdenadministratie te zijn opgenomen geweest gedurende de periodes, gelegen voor het tijdstip van de inwerkingtreding van die eerste algemene verbindendverklaring, waarin hij werkzaamheden verrichtte die gerekend worden tot de werkingssfeer.
61
3. Deelneming is niet mogelijk voor werknemers, die aanspraak hebben op een loondoorbetaling tijdens het eerste jaar van arbeidsongeschikt- heid dan wel op een volledige uitkering krachtens de WAZ en/of WAO.
4. De vervroegde uittreding kan ingaan op de eerste dag van de maand, volgende op die waarin is voldaan aan de voorwaarden om ver- vroegd uit te treden.
Artikel 3
Uitkeringen
1. De deelnemer heeft gedurende de uittredingsperiode recht op een maandelijkse bruto-uitkering ten laste van het fonds. De hoogte daar- van wordt bij aanvang eenmalig vastgesteld en is gebaseerd op een percentage van het nettoloon.
2. Ter bepaling van het nettoloon wordt uitgegaan van het werkelijke ZW-dagloon, zoals dat tijdens het direct aan de vervroegde uittreding voorafgaande dienstverband zou zijn vastgesteld, vermeerderd met de vakantietoeslag en eventuele jaarlijkse gratificaties en verminderd met alle wettelijke en daarmee gelijk te stellen inhoudingen.
3. Ter vaststelling van de maandelijkse bruto-uitkering wordt het aldus in het vorige lid bepaalde nettoloon verhoogd met de tijdens de ver- vroegde uittreding wettelijk verschuldigde premies en belastingen en verlaagd met de vakantietoeslag en de eventuele jaarlijkse gratifica- ties.
4. Het percentage van het nettoloon, zoals bedoeld in het eerste lid, bedraagt:
– voor degenen die geboren zijn vanaf 1 februari 1937 tot 1 januari 1949 volgens een aflopende schaal, zoals opgenomen in tabel I;
– voor degenen die geboren zijn vanaf 1 januari 1949 tot 1 januari 1955 volgens een aflopende schaal, zoals opgenomen in tabel II.
5. De maandelijkse bruto Vut-uitkering wordt aangepast aan loonsver- hogingen, voor zover deze zijn overeengekomen in de collectieve arbeidsovereenkomst, zoals die op de betreffende werknemer voor- afgaande aan diens vervroegd uittreden van toepassing was.
6. Deelnemers hebben bovendien recht op:
a. een vakantietoeslag overeenkomstig de op hen van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst of loonregeling;
b. een toeslag ter medeberekening van de vaste jaarlijkse, en in een week-, maand- of periodeloon dan wel in een vast percentage daarvan uitgedrukte gratificaties en/of uitkeringen, voor zover de deelnemers in het jaar direct voorafgaande aan de vervroegde uit- treding daarop aanspraak hadden krachtens een schriftelijk vast- gelegd(e)
– (individuele) arbeidsovereenkomst, of
– reglement;
c. een toeslag als tegemoetkoming in de premie verschuldigd we-
62
gens een door de deelnemer voortgezette particuliere ziektekos- tenverzekering en wel tot maximaal het bedrag dat de deelnemer van zijn werkgever ontving als bijdrage in de kosten van die ver- zekering;
d. een netto spaarloontoeslag ter grootte van 1,07% van het loon genoemd in artikel 2, lid 6, sub 2, van het Spaarloonreglement van het SGB, mits de deelnemer direct voorafgaande aan zijn vervroegde uittreding werknemer was in de zin van de statuten van het SGB.
7. Voor de deelnemer zal het loon waarnaar de uitkering wordt bere- kend niet meer bedragen dan anderhalf maal het maximum uitkerings- loon als bedoeld in artikel 9, eerste lid van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, zoals dat per 1 januari van het desbetreffende jaar is vastgesteld. Heeft een deelnemer bovendien recht op een toeslag als bedoeld in lid 6, sub a en b, dan kan desondanks de som van het uitkeringsloon, als in de eerste zin bedoeld, en deze toeslag(en) niet meer bedragen dan anderhalf maal het genoemde maximumloon krachtens de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen.
8. De uitkering wordt in maandelijkse termijnen betaald, voor het eerst over de maand waarin de vervroegde uittreding plaatsvond. De vakantietoeslag wordt in de maand mei betaald, de toeslag wegens gratificaties en/of uitkeringen alsmede de spaarloontoeslag in de maand december, terwijl de toeslag als tegemoetkoming in de kos- ten van een particuliere ziektekostenverzekering tegelijk met de uit- kering in maandelijkse termijnen wordt betaald.
9. Bij de eerste betaling en bij iedere wijziging van de uitkering ver- strekt het fonds aan de deelnemer een specificatie van het betaalde bedrag.
10. Het bestuur is bevoegd bij de berekening van het in het tweede lid bedoelde loon, het loon dat is verschuldigd of wordt genoten ter zake van opvoering van het aantal gewerkte uren anders dan vanwege een medisch vastgestelde toegenomen mate van arbeidsgeschiktheid, dan wel bepaalde loonbestanddelen buiten beschouwing te laten indien, naar het oordeel van het bestuur, de omstandigheden daartoe aanlei- ding geven.
Het bestuur is bovendien bevoegd, met betrekking tot de toeslagen als bedoeld in lid 6, gedeelten van de vakantietoeslag, van gratifica- ties en/of uitkeringen en van vergoedingen die van de werkgever werden ontvangen in de kosten van een ziektekostenverzekering bui- ten beschouwing te laten, indien, naar het oordeel van het bestuur, de omstandigheden daartoe aanleiding geven.
11. Uitsluitend ter uitvoering van het op 1 januari 1982 in werking getre- den agreement – aangegaan tussen het fonds en een aantal stichtin-
63
gen en ondernemingen die vervroegde uittreding regelen in verwante bedrijfssectoren met het oogmerk de nadelige gevolgen bij ver- vroegde uittreding ten gevolge van verandering van werkzaamheden of werkkring, zoveel mogelijk tegen te gaan wordt wanneer toepas- sing van het agreement leidt tot vervroegde uittreding, de uitkering in afwijking van het in de vorige leden van dit artikel bepaalde, bere- kend overeenkomstig de daarvoor in het agreement gestelde regelen.
HOOFDSTUK IV
EERDER/LATER VERVROEGD UITTREDEN
Artikel 6
Eerder/later met Vut (60 jaar en ouder)
1. Werknemers ouder dan 60 jaar hebben de mogelijkheid eerder ver- vroegd uit te treden dan de leeftijd waarop zij normaliter vervroegd zouden kunnen uittreden, doch niet eerder dan op 60-jarige leeftijd. Indien zij van die mogelijkheid gebruik maken, wordt hun uitkering als volgt aangepast:
het aantal oorspronkelijke uitkeringsmaanden wordt gedeeld door het totaal aantal uitkeringsmaanden en vervolgens vermenigvuldigd met het uitkeringspercentage, dat zou zijn toegepast bij het reguliere uittredingsmoment. Vervolgens wordt hierop 0,1% per eerder uitge- treden maand in mindering gebracht.
De uiteindelijke uitkeringshoogte in procenten zal, op een door het bestuur te bepalen wijze, worden afgerond.
2. Indien een werknemer, binnen de mogelijkheden genoemd in het vorige lid eerder vervroegd uittreedt, worden de opbouw van pen- sioenaanspraken en de verschuldigde pensioenpremie gedurende de gehele vervroegde uittredingsperiode hierop afgestemd volgens door het bestuur te bepalen regels.
Eveneens worden de hoogte van de spaarloontoeslag en van de toe- slag wegens voortgezette particuliere ziektekostenverzekering be- paald bij door het bestuur vast te stellen regels.
3. Werknemers van 60 jaar en ouder hebben de mogelijkheid op een later moment vervroegd uit te treden dan de leeftijd waarop zij nor- maliter vervroegd zouden kunnen uittreden.
Indien zij van die mogelijkheid gebruik maken, wordt hun uitkering als volgt aangepast:
het aantal oorspronkelijke uitkeringsmaanden wordt gedeeld door het totaal aantal uitkeringsmaanden en vervolgens vermenigvuldigd met het uitkeringspercentage, dat zou zijn toegepast bij het reguliere uittredingsmoment.
De uiteindelijke uitkeringshoogte in procenten zal, op een door het bestuur te bepalen wijze, worden afgerond.
64
De uitkering zal, voor zover van toepassing, nimmer meer bedragen dan 100% van het nettoloon.
4. Het uitkeringspercentage voor de werknemer die in verband met het later dan op zijn 60-jarige leeftijd voldoen aan het 10-jaarscriterium uittreedt op het moment dat hij wel voldoet aan dat criterium, wordt niet verhoogd op de wijze als aangegeven in lid 3, maar wordt vast- gesteld op dat percentage dat geldt voor degene die op datzelfde moment door het bereiken van de Vut-gerechtigde leeftijd normali- ter vervroegd uittreedt of vervroegd zou kunnen uittreden.
5. Het uitkeringspercentage voor de werknemer die in verband met zijn arbeidsongeschiktheid zijn moment van vervroegde uittreding moet uitstellen tot het moment dat hij weer arbeidsgeschikt is, wordt niet verhoogd op de wijze als aangegeven in lid 3, maar wordt vastge- steld op de wijze als ware hij op zijn beoogde datum van vervroegde uittreding niet arbeidsongeschikt geweest en derhalve op dat moment vervroegd uitgetreden.
HOOFDSTUK V
DEELTIJD-VUT
Artikel 8
Deeltijd-Vut
1. De werknemer die recht heeft op vervroegd uittreden kan, voor zover de werkgever daarmee schriftelijk instemt, van dit recht gedeeltelijk gebruik maken zoals dit krachtens de betreffende collectieve arbeids- overeenkomst voor hem mogelijk is.
2. Een werknemer kan gedeeltelijk vervroegd uittreden volgens door het bestuur vastgestelde percentages.
Een wijziging van een gekozen uittredingspercentage kan slechts een verhoging van het uittredingspercentage inhouden. Een dergelijke wijziging kan slechts per de eerste van een kalendermaand ingaan. De werknemer die volledig gebruik maakt van zijn recht op ver- vroegd uittreden komt niet meer in aanmerking voor gedeeltelijk ver- vroegd uittreden.
3. De werknemer die gedeeltelijk vervroegd uittreedt ontvangt van het fonds een aan het uittredingspercentage aangepaste bruto-uitkering, gebaseerd op het nettoloon als bedoeld in artikel 3, lid 2, een en ander volgens door het bestuur nader te stellen regels.
Bij verhoging(en) van het uittredingspercentage wordt de hoogte van
65
het uitkeringspercentage vastgesteld volgens eveneens door het be- stuur nader te stellen regels.
4. De termijn waarbinnen en de wijze waarop aanvragen voor uitkerin- gen moeten worden ingediend, als genoemd in artikel 13, zijn van overeenkomstige toepassing op aanvragen voor gedeeltelijk ver- vroegd uittreden alsmede op elke wijziging van het uittredings- percentage.
5. De bepalingen in de statuten en in dit reglement zijn voor zoveel mogelijk dienovereenkomstig van toepassing.
6. Het bestuur kan echter afwijkende bepalingen en nadere regels vast- stellen.
HOOFDSTUK VI
ALGEMENE BEPALINGEN M.B.T. UITKERINGEN
Artikel 9
Inhoudingen/afdrachten
1. Voor rekening van de deelnemer komen de op de uitkering, op de vakantietoeslag en op de toeslag voor gratificaties en/of uitkeringen in te houden:
a. verschuldigde xxxxxxxxxxx;
b. voor zover van toepassing de door de deelnemer verschuldigde ziekenfondspremie.
2. Voor rekening van het fonds komt de afdracht van:
a. de verschuldigde ASF-bijdrage aan het ASF;
b. de pensioenpremie indien en voor zoveel verschuldigd aan het PGB, een en ander met inachtneming van het bepaalde in artikel 11;
c. voor zover van toepassing het door het fonds verschuldigde werkgeversdeel van de ziekenfondspremie aan het betreffende ziekenfonds.
Artikel 10
Kortingen op uitkeringen
1. Op de uitkeringen worden in mindering gebracht:
a. indien met toestemming van het bestuur in de uittredingsperiode werkzaamheden worden verricht: de voor die werkzaamheden ontvangen beloning resp. vergoeding;
b. uitkeringen waarop de deelnemer krachtens een pensioenregeling aanspraak kan maken;
c. uitkeringen krachtens de ZW resp. de WAZ en/of de WAO resp. de WW waarop de deelnemer tijdens zijn uittredingsperiode aan-
66
spraak heeft resp. verkrijgt, en andere loondervingsuitkeringen, alsmede de eventuele aanvullingen op het loon en/of de loon- dervingsuitkeringen die de werknemer in het kader van de dienst- betrekking al dan niet via derden ontvangt.
2. Verrekening als in het eerste lid bedoeld onder b en c vindt plaats ook wanneer de deelnemer verzuimt dan wel heeft verzuimd, zijn aanspraken geldend te maken.
3. In afwijking van het in het eerste en tweede lid bepaalde kan het bestuur op grond van bijzondere omstandigheden beslissen, dat vorenbedoelde korting niet of niet volledig wordt toegepast.
Artikel 11
Voortzetting opbouw pensioen
1. De pensioenverzekering wordt bij het als gevolg van de vervroegde uittreding eindigen van het dienstverband, voortgezet als ware de dienstbetrekking niet beëindigd.
Hierbij wordt het bepaalde in artikel 6, lid 2 in acht genomen; dit geldt eveneens indien sprake is van situaties zoals omschreven in de volgende leden.
2. Het fonds zet ten behoeve van de bij het PGB verzekerde werkne- mer die deelnemer wordt, de verzekering voort en draagt de in totaal ingevolge de statuten en Pensioenreglement PGB verschuldigde pre- mie af aan het PGB. Het in de vorige volzin bepaalde is van over- eenkomstige toepassing wanneer met het PGB een overeenkomst tot vrijwillige verzekering was aangegaan op dezelfde voorwaarden als die welke gelden bij de verplichte verzekering.
3. Indien:
a. ten xxxxxxx van een werknemer door diens werkgever met het PGB een overeenkomst tot vrijwillige verzekering was aange- gaan op voorwaarden die afwijken van die welke voor de ver- plichte verzekering gelden, of
b. ten xxxxxxx van een werknemer door diens werkgever een bij- zondere pensioenvoorziening was getroffen en deswege vrijstel- ling was verleend van de verplichting deel te nemen in het PGB, of
c. ten xxxxxxx van een werknemer door diens werkgever een pensioenvoorziening was getroffen die is ondergebracht bij een ondernemingspensioenfonds, een ander bedrijfspensioenfonds dan het PGB of bij een andere verzekeraar,
zal de werkgever gehouden zijn de verzekering ten behoeve van de werknemer die deelnemer is geworden, gedurende de uittredings-
67
periode voort te zetten en de totaal verschuldigde premie aan de ver- zekeraar te betalen.
Het fonds vergoedt aan de werkgever de premie die voor bedoelde pensioenverzekeringen aan de verzekeraar verschuldigd is tot ten hoogste de maximum premie die in het kalenderjaar voor de ver- plichte verzekering ingevolge het PGB geldt, met ingang van 1 januari 1993, ook voor lopende uitkeringen, echter niet dan na over- legging van een verklaring van de verzekeraar waarin betaling van de verschuldigde premie wordt bevestigd.
4. Indien een werkgever als bedoeld in het vorige lid vanwege faillis- sement in gebreke blijft zijn daar genoemde verplichtingen te vol- doen zal het fonds een bedrag, te berekenen volgens door het bestuur vast te stellen richtlijnen, ter betaling van pensioenpremie aan de ver- zekeraar ter beschikking stellen.
Door het fonds deswege betaalde pensioenpremies worden verhaald op de werkgever.
Artikel 12
Overlijdensuitkering
1. Indien een deelnemer voor het bereiken van zijn 65e jaar overlijdt, wordt de uitkering voor zover niet reeds uitbetaald, vanaf de dag na overlijden tot en met één maand na de dag van het overlijden uitbe- taald – voor zover mogelijk in een bedrag ineens –:
a. aan de langstlevende van de echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;
b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minder- jarige kinderen van de overledene die tot hem in een familie- rechtelijke betrekking stonden;
c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan dege- nen ten aanzien van wie de overledene grotendeels voorzag in de kosten van het bestaan en met wie hij in gezinsverband leefde.
Voor de toepassing van het eerste lid, sub a worden mede als echt- genoot aangemerkt niet gehuwde personen van verschillend of gelijk geslacht die een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan als be- doeld in titel 5A van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek dan wel duurzaam een gezamenlijke huishouding voeren tenzij het betreft bloedverwanten in eerste of tweede graad. Van een gezamenlijke huishouding als hier bedoeld, kan slechts sprake zijn indien twee ongehuwde personen gezamenlijk voorzien in huisvesting en boven- dien beiden een bijdrage leveren in de kosten van de huishouding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
2. Bij toepassing van het eerste lid wordt de uitkering met ingang van de dag na het overlijden, met inachtneming van het bepaalde in arti- kel 3, verhoogd tot het ZW-dagloon dat voor het overlijden zou heb- ben gegolden bij voortduren van het dienstverband.
3. Indien er geen rechthebbenden zijn als bedoeld in het eerste lid
68
wordt de uitkering als bedoeld in het eerste lid, voor zover niet reeds uitbetaald na het overlijden van xxxxxx aan wie de uitkering is toe- gekend, tot en met de laatste dag der maand, waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald aan de persoon of de personen, die daarvoor naar het oordeel van het bestuur in aanmerking komt resp. komen, mits deze daartoe binnen zes maanden na het overlijden een verzoek bij het bestuur heeft resp. hebben ingediend.
4. Het in het eerste lid bepaalde mist toepassing indien de in het eerste lid bedoelde deelnemer ten tijde van het overlijden uitkering inge- volge de ZW, WAO of WAZ genoot.
Artikel 13
Aanvraag uitkeringen
1. De deelnemer, die aanspraak maakt op een uitkering resp. toeslagen, is verplicht ten minste twee maanden voor de datum waarop hij ver- vroegd zal uittreden, bij het fonds een aanvraag in te dienen. Het fonds zal dan tijdig aan de deelnemer het aanvraagformulier ter beschikking stellen.
2. De gevolgen van het te laat aanvragen van de uitkering worden bij bestuursbesluit geregeld.
Artikel 14
Einde uitkeringen
De in dit reglement genoemde uitkeringen eindigen:
a. per de eerste van de maand waarin de deelnemer 65 jaar wordt;
b. op de dag volgende op die waarop de deelnemer zonder de 65-jarige leeftijd te hebben bereikt, is overleden;
c. per de datum met ingang waarvan het bestuur met toepassing van het tweede lid van artikel 23 besluit de uitkering te beëindigen.
69
HOOFDSTUK VII
GRONDSLAGEN
Artikel 15
Heffingsgrondslag, loon
1. Grondslag voor de berekening van de door de werkgever af te dra- gen premie is het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Ver- zekering. Grondslag voor de berekening van de in te houden werknemerspremie is het brutoloon van de werknemer.
2. Niet in geld genoten loon wordt berekend naar het bedrag van de geldswaarde, waarbij onderricht niet wordt meegerekend.
3. Het bestuur stelt de geldswaarde van huisvesting en van kost vast.
4. In afwijking van het in lid l bepaalde wordt onder loon niet verstaan de uitkering die de werknemer ontvangt uit hoofde van de WAO/ WW, alsmede het loon dat wordt gegeven in aanvulling op een uit- kering ingevolge de WAO/WW.
5. Onder loon wordt mede verstaan de loondervingsuitkering alsmede de eventuele aanvulling op het loon en/of de loondervingsuitkering die de werknemer in het kader van de dienstbetrekking tijdens het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid al dan niet via derden ont- vangt.
Artikel 16
Vaststelling premieloon
1. De verschuldigde jaarpremie als bedoeld in artikel 18 wordt bere- kend met inachtneming van de door de werkgever daartoe te ver- strekken loongegevens.
2. Laat de werkgever na die loongegevens voor het door het bestuur daartoe vastgestelde tijdstip te verstrekken of zijn die gegevens ken- nelijk onjuist, dan stelt het bestuur het loon naar beste weten vast. Het bestuur is bevoegd de alsdan vast te stellen premie te verhogen met een opslag van 5% van dat bedrag met een minimum van f 50,–. Deze verhoging wordt als premie beschouwd.
3. Het bestuur kan een besluit tot vaststelling van het loon te allen tijde herzien, zolang niet meer dan drie kalenderjaren zijn verstreken sedert het einde van het boekjaar waarin de premie verschuldigd is geworden.
70
Artikel 17
Maximum premieloon
Voor de berekening van de premies komt het loon dat bij dezelfde werk- gever voor dezelfde werknemer meer heeft bedragen dan het bedrag dat verkregen wordt door vermenigvuldiging van anderhalf maal het bedrag als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Ver- zekering met het aantal dagen waarop de werknemer loon heeft genoten, voor dat meerdere niet in aanmerking.
HOOFDSTUK VIII
PREMIE
Artikel 18
Premie
Werkgevers en werknemers zijn verplicht tot betaling van een premie aan het fonds. Werkgevers zijn een premie verschuldigd van 6,80% van het loon. Hiervan wordt, als werknemersdeel in de premie, door de werkgever ingehouden op het loon 3,40%.
Artikel 19
Afdracht van de premie
1. De door de werkgever en werknemer verschuldigde premie wordt door het fonds, bij wijze van voorschot en in mindering op het over een boekjaar verschuldigde totaal van de premies aan de werkgever in rekening gebracht, in zodanige termijnen, op zodanige tijdstippen en tot zodanige bedragen als het bestuur nodig oordeelt; indien tij- dens een boekjaar het premiepercentage gewijzigd wordt, kan het bestuur besluiten dat een voorschotpremie en het na afloop van het boekjaar vast te stellen totaal van de premies tegen een gemiddeld premiepercentage, door het bestuur vast te stellen, in rekening wordt gebracht.
Daarenboven kan het bestuur besluiten, indien het dit nodig oordeelt, ter zekerheidstelling van premie-afdracht, een extra voorschot ter grootte van de premie over ten hoogste 1 jaar in rekening te bren- gen.
71
2. De werkgever is verplicht de verschuldigde premie binnen 7 dagen na dagtekening van de nota te voldoen. Bij niet betaling binnen deze termijn is de werkgever door het enkele verloop van die termijn in gebreke.
Artikel 20
Te late betaling
1. De werkgever die nalaat enig ingevolge het voorgaande artikel door hem te betalen bedrag op het daarvoor door het bestuur vastgestelde tijdstip te voldoen, zal een schadevergoeding als bedoeld in de arti- kelen 119 en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek verschul- digd zijn, tenzij het bestuur daarvan geheel of gedeeltelijk ontheffing verleent.
2. Boven en behalve de in het voorgaande lid bedoelde schadevergoe- ding is de werkgever in geval van nalatigheid verplicht op eerste vor- dering van het fonds alle kosten te betalen, welke naar het oordeel van het bestuur tot invordering van het verschuldigde zijn gemaakt, alsmede de verschuldigde BTW.
HOOFDSTUK IX
VERPLICHTINGEN
Artikel 21
Opgaven en inlichtingen
1. Werkgevers en werknemers zijn verplicht om aan het fonds of diens gemachtigde(n) alle inlichtingen of opgaven te verstrekken, welke het bestuur voor de uitvoering van de statuten en het reglement nodig acht.
2. Desgevraagd zullen zij aan het fonds of diens gemachtigde inzage geven in die boeken en bescheiden waarvan het bestuur dit noodza- kelijk acht.
Artikel 22
Verplichtingen werknemer
Onverminderd de verplichtingen die voor hem uit het elders in dit regle- ment bepaalde voortvloeien, is de werknemer verplicht, met inachtne- ming van eventueel nader door het bestuur te stellen regels, aan te tonen dat hij voldoet aan de voorwaarden voor vervroegde uittreding, waaron- der het voor hem geldende criterium van 10 jaar. Het bestuur heeft te allen tijde het recht nader onderzoek in te stellen.
72
Artikel 23
Verplichtingen deelnemer
1. Onverminderd de verplichtingen die voor hem uit het elders in dit reglement bepaalde voortvloeien, is de deelnemer verplicht:
a. zich gedurende de uittredingsperiode te onthouden van het ver- richten van werkzaamheden waarvoor normaliter loon of een ver- goeding wordt uitbetaald, tenzij het bestuur voor het verrichten van die werkzaamheden toestemming heeft verleend;
b. zich bij arbeidsongeschiktheid wegens ziekte, ontstaan binnen een maand na het einde der dienstbetrekking terstond ziek te mel- den bij het fonds, waarna het fonds die deelnemer zal aanmelden bij de Uitvoeringsinstelling, waaronder de laatste werkgever van die deelnemer viel;
c. indien hij wegens ziekte arbeidsongeschikt wordt binnen het eer- ste jaar van zijn vervroegde uittreding, en vervolgens gedurende 3 achtereenvolgende maanden arbeidsongeschikt blijft, van de arbeidsongeschiktheid onverwijld schriftelijk mededeling te doen aan het fonds;
d. een hem eens per drie maanden toegezonden vragenformulier ingevuld en getekend binnen de daarvoor gestelde termijn aan het fonds terug te sturen.
2. Bij niet-nakoming van een of meer van de in het eerste lid dan wel elders in dit reglement genoemde verplichtingen kan het bestuur besluiten de uitkeringen te beëindigen dan wel te herzien en gedu- rende drie jaren na afloop van het kalenderjaar waarin uitkering is verleend, ten onrechte genoten uitkeringen terug te vorderen. Het bestuur kan een eenmaal beëindigde uitkering heropenen al dan niet onder door het bestuur te stellen voorwaarden.
Artikel 24
Verplichtingen werkgever
1. Onverminderd de verplichtingen die voor hem uit het elders in dit reglement bepaalde voortvloeien, is de werkgever verplicht een hem in het kader van de uitvoering van dit reglement toegezonden loonspecificatieformulier, waarvan de door de werkgever in te vullen gegevens dienen voor het berekenen van de uitkering te onderteke- nen, te doen ondertekenen door de werknemer en het daarna ten spoedigste aan het fonds te retourneren.
2. De als gevolg van het verstrekken van onjuiste gegevens geheel of
73
ten dele ten onrechte gedane betalingen kunnen worden teruggevor- derd. Behalve de geheel of ten dele ten onrechte gedane betalingen, kunnen in geval van nalatigheid worden teruggevorderd: een scha- devergoeding als bedoeld in de artikelen 119 en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, en/of alle kosten, welke naar het oordeel van het bestuur tot invordering van het verschuldigde zijn gemaakt, als- mede de verschuldigde BTW.
3. Voor het terugbetalen van de door de werknemer ten onrechte geno- ten uitkeringen als bedoeld in het tweede lid zijn de werkgever en de werknemer hoofdelijk aansprakelijk.
4. Het terugvorderingsrecht van het fonds als bedoeld in het tweede lid, verjaart door verloop van drie jaren na afloop van het kalenderjaar waarin geheel of ten dele ten onrechte betalingen zijn gedaan.
HOOFDSTUK X
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 26
Overgangsbepaling
1. Op werknemers die vóór 1 januari 1995 vanaf hun 60e jaar ver- vroegd hadden kunnen uittreden op basis van de vervroegde uittre- dingsregeling zoals die voor die datum gold, doch het moment waarop zij vervroegd uittreden hebben uitgesteld tot na die datum, zijn de bepalingen omtrent de hoogte van de uitkering zoals die gol- den vóór 1 januari 1995, onverkort gedurende de looptijd van hun Vut-uitkering van toepassing.
2. Op werknemers die vóór 1 januari 1995 vanaf hun 56e jaar ver- vroegd hadden kunnen uittreden op basis van de vervroegde uittre- dingsregeling zoals die voor die datum gold, doch het moment waarop zij vervroegd uittreden hebben uitgesteld tot na die datum, zijn de bepalingen omtrent de hoogte van de uitkering en de uittredingsleeftijd zoals die golden vóór 1 januari 1995, onverkort gedurende de looptijd van hun Vut-uitkering van toepassing.
3. Op werknemers (voor wie het bepaalde in het eerste lid niet van toe- passing is) die vóór 1 februari 1997 vanaf de leeftijd van 60 jaar ver- vroegd zouden kunnen uittreden op basis van de vervroegde uittre- dingsregeling zoals die voor die datum gold, doch het moment waarop zij vervroegd uittreden uitstellen tot na die datum, zijn de bepalingen omtrent de hoogte van de uitkering en de uittredings- leeftijd zoals die golden vóór 1 februari 1997, onverkort gedurende de looptijd van hun Vut-uitkering van toepassing.
4. Op werknemers (voor wie het bepaalde in het tweede lid niet van toepassing is) die vóór 1 februari 1997 vanaf hun 57e jaar vervroegd zouden kunnen uittreden op basis van de vervroegde uittredingsre-
74
geling zoals die voor die datum gold, doch het moment waarop zij vervroegd uittreden uitstellen tot na die datum, zijn de bepalingen omtrent de hoogte van de uitkering en de uittredingsleeftijd zoals die golden vóór 1 februari 1997, onverkort gedurende de looptijd van hun Vut-uitkering van toepassing.
75
BIJLAGE I
(Werknemers geboren vanaf 1 februari 1937 tot 1 januari 1949)
Xxxxx geboortejaar en uittredingscombinatie
geboortejaar | uittredingsleeftijd | uitkeringshoogte netto |
1937 (vanaf 1 febr.) | 60 jaar en 2 maanden | 98% |
1938 | 60 jaar en 4 maanden | 96% |
1939 | 60 jaar en 6 maanden | 94% |
1940 | 60 jaar en 8 maanden | 92% |
1941 | 60 jaar en 10 maanden | 90% |
1942 | 61 jaar | 87% |
1943 | 61 jaar en 2 maanden | 84% |
1944 | 61 jaar en 4 maanden | 81% |
1945 | 61 jaar en 6 maanden | 78% |
1946 | 61 jaar en 9 maanden | 75% |
1947–1948 | 62 jaar | 70% |
76
BIJLAGE II
(Werknemers van 62 jaar en ouder, geboren vanaf 1 januari 1949 tot 1 januari 1955)
Tabel Vut-uitkeringspercentage per geboortejaar en aantal dienstjaren
aantal | geboortejaar | ||
dienstjaren | 1949–1950 | 1951–0000 | 0000–0000 |
40 of meer | 70 | 70 | 70 |
39 | 69,5 | 69 | 68,5 |
38 | 69 | 68,5 | 67,5 |
37 | 68,5 | 67,5 | 66 |
36 | 68,5 | 66,5 | 65 |
35 | 68 | 65,5 | 63,5 |
34 | 67,5 | 65 | 62 |
33 | 67 | 64 | 61 |
32 | 66,5 | 63 | 59,5 |
31 | 66 | 62,5 | 58 |
30 | 66 | 62 | 57 |
29 | 65,5 | 61 | 55,5 |
28 | 65 | 59,5 | 54,5 |
27 | 64,5 | 58,5 | 53 |
26 | 64 | 58 | 51,5 |
25 | 63,5 | 57 | 50,5 |
24 | 63 | 56 | 49 |
23 | 62,5 | 55 | 47,5 |
22 | 62,5 | 54,5 | 46,5 |
21 | 62 | 53,5 | 45 |
20 | 62 | 52,5 | 44 |
19 | 61 | 51,5 | 42,5 |
18 | 60,5 | 51 | 41 |
17 | 60 | 50 | 40 |
16 | 59,5 | 49 | 38,5 |
15 | 59 | 48 | 37 |
14 | 58,5 | 47,5 | 36 |
13 | 58 | 46,5 | 34,5 |
12 | 58 | 45,5 | 33,5 |
11 | 57,5 | 44,5 | 32 |
10 | 57 | 44 | 30,5 |
77
STICHTING SPAARLOONFONDS VOOR DE GRAFISCHE BEDRIJVEN
STATUTEN
Artikel 1
Naam en zetel
1. De naam der stichting is: ,,Stichting Spaarloonfonds voor de Grafi- sche Bedrijven’’.
Zij wordt in deze statuten aangeduid als ,,het fonds’’.
2. De stichting heeft haar zetel in de gemeente Amsterdam.
Artikel 2
Doel, middelen
1. Het fonds heeft ten doel de bevordering van het duurzaam bezit van de werknemers in de grafische bedrijven.
2. Het fonds tracht dit doel te bereiken door het aanbieden van spaar- mogelijkheden aan de werknemers als in lid 1 bedoeld. Deze spaar- mogelijkheden worden nader in een of meer reglementen vastgelegd.
3. De middelen van het fonds worden gevormd door:
– de opbrengst van het door de werkgever te betalen spaarloon;
– de opbrengst van de belegde middelen van het fonds;
– alle andere baten die het fonds mochten toevallen.
Artikel 3
Werkingssfeer
1. De werkingssfeer strekt zich uit tot de ondernemingen en onderde- len van ondernemingen, waarin de grafische bedrijven worden uitge- oefend.
2. Tot de grafische bedrijven behoren het grafimedia bedrijf.
3. Tot het grafimedia bedrijf behoren de ondernemingen, die zich toe- leggen op een of meer van de volgende activiteiten:
– het vervaardigen, bewerken en/of beheren van data met het doel deze data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst en/of afbeeldingen, te verveelvoudigen, tot eindproduct te verwerken en te versprei- den of openbaar te maken middels gedrukte, geprinte en/of elek- tronische vorm, dan wel deze hiervoor geschikt te maken;
– vermenigvuldigen, tot eindproduct verwerken en verspreiden of openbaar maken van deze data, hoofdzakelijk in de vorm van tekst en/of afbeeldingen, middels gedrukte, geprinte en/of elek- tronische vorm.
4. Tot het grafimedia bedrijf behoren in ieder geval:
78
– het Grafisch bedrijf;
– het (grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf;
– het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf;
– het Klein Formaat Offsetbedrijf;
– het Zeefdrukbedrijf;
– het Dagbladbedrijf;
– overige grafimedia bedrijven.
Artikel 4
Grafisch bedrijf
1. Tot het grafisch bedrijf behoren ondernemingen die zich toeleggen op hoogdruk, diepdruk, vlakdruk, ongeacht het te bedrukken materi- aal.
2. Tot het Hoogdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de hoogdruk techniek toepassen, zowel rotatief als in vellen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het druk- proces volgende nabewerking. Hiertoe behoren in ieder geval Boek- drukkerijen, Flexodrukkerijen en Foliedrukkerijen.
3. Tot het Diepdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de diepdruktechniek toepassen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking. Hiertoe behoren in ieder geval Rasterdiepdrukkerijen.
4. Tot het Vlakdrukbedrijf worden gerekend die ondernemingen die de vlakdruktechniek, al dan niet met behulp van vocht, toepassen, zowel rotatief als in vellen, alsmede de voorbereiding ten behoeve van dit drukproces en de op het drukproces volgende nabewerking.
Hiertoe behoren in ieder geval Offsetdrukkerijen, Steendrukkerijen, Blikdrukkerijen, Glasdrukkerijen en ondernemingen waar drukwerk wordt vervaardigd, (deels) via fotodruk, dan wel plaatdruk, of via digitaal printing. Voor wat betreft het onderdeel digitaal printing is deze bepaling niet van toepassing op bedrijven, die digitaal printen en die lid zijn van de Vereniging Repro Nederland en om die reden de cao voor het Reprografisch bedrijf toepassen.
5. Niet tot het Vlakdrukbedrijf worden geacht te behoren vlakdruk- afdelingen die onderdeel uitmaken van een onderneming in de me- taalindustrie.
79
(Grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf
1. Tot het (grafisch) Voorbereidings- cq. Prepress bedrijf worden gere- kend die ondernemingen, die geheel of in overwegende mate voor- bereidende werkzaamheden verrichten ten behoeve van druk- processen in de bedrijven, genoemd in de artikelen 4, 7 en 8.
Het betreft ondernemingen waar beelddragers en/of drukvormen, zoals bijvoorbeeld zetmateriaal, stypen, galvano’s, staalstempels, stempels uit rubber of vervangend materiaal, geheel of gedeeltelijk kleurgecorrigeerde deelnegatieven en -positieven en beelddragers voor zeefdruk, worden vervaardigd voor het hoog-, diep-, vlak- en zeefdrukproces, alsmede digitale bestanden, voorzien van grafische parameters ter aansturing van deze of andere vermenigvuldigings- processen.
Daartoe worden teksten en/of afbeeldingen bewerkt langs mechani- sche, optische, elektronische of digitale weg tot eindproducten.
De levering van deze eindproducten vindt plaats op (fotografisch) papier en/of film (analoog), of digitaal middels andersoortige dragers als magnetische en optische opslagmiddelen, dan wel rechtstreeks onder meer via kabel- of satellietverbindingen.
2. Tot het (Grafisch) Voorbereidings- cq. Prepressbedrijf worden tevens gerekend afdelingen van uitgeverijen met (fotozet-) en/of beeld- vervaardigingsapparatuur.
Artikel 6
(Grafisch) Nabewerkingsbedrijf
1. Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren ondernemingen die geheel of in overwegende mate grafische producten bewerken tot eindproduct alsmede de daarbij behorende diensten in de productie- lijn verlenen.
Hiertoe worden onder meer gerekend:
– het Boekbindbedrijf;
Tot het Boekbindbedrijf worden geacht te behoren de onderne- mingen, waarin de (hand)boekbinderij, brocheerderij, linieerderij, kantoorboekenfabricage, stalenboekenfabricage of persvergulde- rij wordt uitgeoefend. Tot het stalenboeken bedrijf worden geacht te behoren ondernemingen, die zijn ingericht voor de vervaardi- ging van stalenboeken, waaronder ook te verstaan zowel zoge- noemde stalenwaaiers en stalenhangers en alle andere collecties van stalen van papier en karton, textiel en kunststof en andere materialen en stoffen in de vorm van vellen, bladen, platen of foliën e.d., als alle onderdelen voor dergelijke collecties zoals bijvoorbeeld stalen, staalkaarten, zogenoemde banden, hangers, koffers, ruggen en klemmen en waar gebruik wordt gemaakt van
80
een of meer van de volgende technieken: drukken (in offset, zeef- druk, foliedruk etc.), snijden en/of knippen in alle verschillende vormen (waaronder derhalve ook te verstaan boren, stansen, rondhoeken, perforeren etc.), verzamelen en/of vergaren, vou- wen, binden en/of hechten (waaronder derhalve ook te verstaan nieten, lijmen, brocheren, naaien, lassen etc.).
– het Papierwarenbedrijf;
Tot het Papierwarenbedrijf worden geacht te behoren de onder- nemingen, welke zijn ingericht voor de verwerking van papier ter vervaardiging van:
• schriften, notitieboekjes, cahiers in papieren omslag met of zonder linnen rug, alle soorten blocnotes, alsmede voor de vervaardiging van mappen en soortgelijke artikelen;
• labels, briefkaarten en soortgelijke producten.
– het Enveloppenbedrijf;
Tot het Enveloppenbedrijf worden geacht te behoren de onderne- mingen, welke speciaal zijn ingericht voor de vervaardiging van enveloppen in de meest brede zin.
Hiertoe wordt ook gerekend het samenstellen en gereed maken van dozen post, mappen en dergelijke.
2. Tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf behoren mede de onderdelen van ondernemingen, waarin werkzaamheden plaats vinden, die als regel verricht worden in de ondernemingen, bedoeld in lid 1 van dit artikel, waaronder mede worden verstaan de werkzaamheden ter ver- vaardiging van: ordners (met inachtneming van het bepaalde in lid 3 in dit artikel), banden, boekomslagen, agenda’s, notitieblocs, onder- leggers, portefeuilles, mappen en soortgelijke artikelen uit leder, kunststof of andere stoffen.
3. Niet tot het (grafisch) Nabewerkingsbedrijf worden geacht te beho- ren ondernemingen of onderdelen van ondernemingen, waarin de volgende werkzaamheden plaats vinden:
– het vervaardigen van ordners, die bestaan uit één stuk basisma- teriaal, voorzien van een ordnermechanisme, behoudens wanneer dit geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak artikelen ver- vaardigt als overigens genoemd in de leden 1 en 2 in dit artikel;
– het vervaardigen van ordners, die bestaan uit meer dan één stuk basismateriaal, voorzien van een ordnermechanisme, indien dit geschiedt in een onderneming, die in hoofdzaak kartonnagepro- ducten vervaardigt;
– het verpakken en expediëren van niet opgemaakt papier in de papiergroothandel en in de papierfabrieken;
– het vervaardigen van papierenzakken en (flexibele) verpakkin- gen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 10, sub c.
81
Klein Formaat Offsetbedrijf
1. Tot het Klein Formaat Offsetbedrijf worden geacht te behoren onder- nemingen of delen van niet-grafische ondernemingen, die aan de vol- gende criteria moeten voldoen:
– Het aantal in dienst zijnde fulltime werknemers bij deze (delen van) ondernemingen is ten hoogste 15, waarbij deeltijd werkne- mers rekenkundig worden herleid tot voltijd werknemers. De bepaling van het aantal werknemers geschiedt voor het eerst bij de oprichting van (delen van) de onderneming en vervolgens per 1 januari van ieder jaar;
– Er wordt drukwerk vervaardigd ten behoeve van derden.
Dit drukwerk wordt vervaardigd op de navolgende categorieën vellendrukpersen:
Categorie I
offsetdrukpersen geschikt voor papierformaten tot 2100 cm2 in- gericht voor één-kleurdruk of voor meerkleurendruk in één druk- gang, en/of
Categorie II
offsetdrukpersen geschikt voor papierformaten tussen 2100 cm2 en 3500 cm2, ingericht voor één-kleurdruk.
2. In afwijking van het voorgaande wordt ook aan de criteria voldaan indien bij een totaal persenbestand van vier of meer vellendruk- persen één van deze persen niet onder categorie I of II valt. Dit betreft met name een offsetpers, geschikt voor papierformaten tussen 2100 cm2 en 3500 cm2, ingericht voor meerkleurendruk in één druk- gang, of een vellendrukpers geschikt voor een papierformaat tot maximaal 3500 cm2, waarop drukwerk wordt vervaardigd middels een ander drukprocédé dan offsetdruk.
Artikel 8
Zeefdrukbedrijf
1. Tot het Zeefdrukbedrijf behoren ondernemingen, die geheel of in overwegende mate de zeefdruktechniek, ongeacht het te bedrukken materiaal, toepassen en deze eventueel combineren met activiteiten zoals tampondrukken, digitaal plotten, digitaal graveren en digitaal printen, flock printen.
2. Niet hiertoe worden geacht te behoren:
– onderdelen van ondernemingen, die geacht worden te behoren tot het grafisch bedrijf;
– onderdelen van ondernemingen, die niet als hoofdactiviteit het zeefdrukprocédé ten behoeve van derden toepassen en waarvan de werknemers vallen onder de werkingssfeer van een bedrijfstak-
82
xxx xxxxxx dan de grafimedia cao of onder die van een eigen bedrijfs-cao.
Artikel 9
Dagbladbedrijf
Tot het dagbladbedrijf behoren ondernemingen, die zich toeleggen op het samenstellen en/of produceren en/of expediëren van dagbladen, als- mede de rechtstreeks hiermee verband houdende activiteiten.
Artikel 10
Overige grafimedia bedrijven
Tot de overige grafimedia bedrijven behoren de volgende ondernemin- gen:
a. typebureaus en computer-servicebureaus of onderdelen daarvan, die diensten verlenen aan de grafimedia ondernemingen en wel als volgt:
– indien zij overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toele- vering aan grafimedia ondernemingen: geheel;
– indien zij niet overwegend werkzaam zijn ten behoeve van de toelevering aan grafimedia ondernemingen: uitsluitend voor die afdelingen waarin hoofdzakelijk zetselvervaardiging plaats vindt als duidelijk herkenbare activiteit;
b. ondernemingen, waarin etiketten worden vervaardigd, daaronder mede zelfklevende etiketten begrepen;
c. ondernemingen, waarin het kartonnage- of flexibele verpakkings- bedrijf wordt uitgeoefend voor wat betreft de (vaktechnische) pro- ductiemedewerkers in de afdelingen voorbereiding en drukkerij.
Artikel 13
Inrichtingen
Onder ondernemingen worden mede verstaan inrichtingen en onderde- len van inrichtingen, staande onder beheer van een of meer natuurlijke of rechtspersonen, waarin een of meer grafische bedrijven worden uit- geoefend, uitgezonderd inrichtingen, die onder beheer staan van publiek- rechtelijke lichamen.
83
Werkgever
1. Werkgever is:
a. de natuurlijke of rechtspersoon met één of meer werknemers in dienst, die activiteiten verricht die worden gerekend tot grafische bedrijven;
b. de natuurlijke of rechtspersoon die deel uitmaakt van in een groep verbonden ondernemingen waartoe ook grafische bedrijven behoren en die één of meer werknemers in dienst heeft, wier gewone taak het is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten in of ten behoeve van één of meer van deze tot de groep beho- rende grafische bedrijven
en die tevens uit hoofde van:
a. een of meer van de in de grafische bedrijfstak geldende cao’s, de statuten en reglementen moet naleven.
Artikel 15
Werknemer
1. Werknemer is:
a. de natuurlijke persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de in artikel 14, lid 1, sub a genoemde werkge- ver;
b. de natuurlijke persoon die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de in artikel 14, lid 1, sub b genoemde werkge- ver en wiens gewone taak het is bedrijfsmatige werkzaamheden te verrichten in of ten behoeve van één of meer tot in een groep verbonden ondernemingen die behoren tot grafische bedrijven, en die uit hoofde van:
a. een in de grafische bedrijfstak geldende cao, de statuten en regle- menten moet naleven.
2. Degene, die in dienst van één werkgever afwisselend ten behoeve van een grafisch en niet-grafisch bedrijfsonderdeel werkzaam is, wordt als werknemer beschouwd wanneer hij als regel gedurende ten minste 17 uren per week ten behoeve van een grafisch bedrijfs- onderdeel werkzaam is, tenzij het bestuur in bijzondere gevallen anders beslist.
3. Als werknemers worden niet beschouwd:
I. voor zover het betreft het grafimedia bedrijf, genoemd in de arti- kelen 4, 5, 6 en 10:
a. directeuren, adjunct-directeuren of onder-directeuren;
b. leden Groep Management en bedrijfsleiders;
c. leden van het managementteam;
d. vertegenwoordigers/(commerciële) buitendienstmedewerkers;
84
e. volontairs (ieder wiens loon uitsluitend bestaat uit onder- richt);
f. zij, die in het kader van een school- of vakopleiding een stage volgen om vakbekwaamheid te verwerven;
g. scholieren en studenten, die een opleiding of studie in dagon- derwijs volgen en die gedurende de periode van de reguliere vakantie van het betreffende dagonderwijs, tijdelijk werk- zaam zijn;
h. werknemers, werkzaam in huisdrukkerijen, zijnde niet eigen rechtspersoonlijkheid bezittende afdelingen of nevenbedrijven van een niet-grafisch hoofdbedrijf, waarin geen ander druk- werk wordt vervaardigd dan dat, hetwelk uitsluitend dient ten behoeve van de interne dienst van het hoofdbedrijf of één of meer niet grafische nevenbedrijven daarvan, voor zover dit hoofd- of nevenbedrijf zijn werkzaamheden niet uitoefent in het uitgeversbedrijf;
II. voor zover het betreft het Klein Formaat Offsetbedrijf:
a. werknemers, die geheel of in overwegende mate werkzaam- heden verrichten in een tot de onderneming behorende win- kel;
b. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g;
c. werknemers, werkzaam in klein formaat offsetinrichtingen, zijnde niet eigen rechtspersoonlijkheid bezittende afdelingen of nevenbedrijven van een andersoortig niet-grafisch bedrijf, waarin geen ander klein formaat offset werk wordt vervaar- digd dan dat, hetwelk uitsluitend dient ten behoeve van de interne dienst van het hoofdbedrijf (de zgn. ,,huis’’ klein for- maat offset-inrichtingen);
III. voor zover het betreft het Zeefdrukbedrijf:
a. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g;
b. werknemers, werkzaam in zeefdrukinrichtingen, waarvan de voorwaarden genoemd onder IIc zoveel mogelijk dienover- eenkomstig van toepassing zijn;
IV. voor zover het betreft het Dagbladbedrijf:
1. met betrekking tot werknemers in technische, administratieve en leidinggevende functies, gericht op de samenstelling en/of productie en/of het verzend gereedmaken en/of de expeditie van dagbladen, daaronder mede begrepen correctoren en chauffeurs:
a. werknemers vallend onder de werkingssfeer als genoemd onder 2;
b. werknemers, vallend onder de categorieën Ia tot en met g;
85
2. met betrekking tot werknemers, die als hoofdtaak administra- tieve arbeid verrichten (daaronder begrepen werkzaamheden van correctoren, van personeel voor de marketing en van ver- koop binnendienst, van computerpersoneel in de administratief-organisatorische sector en van personeel in de buitendienst, die inspectie-, acquisitie-, colportage- en/of incassowerkzaamheden verrichten):
a. werknemers vallend onder de werkingssfeer als genoemd onder 1;
b. functionarissen, behorende tot de directiestaf, alsmede andere hogere functionarissen;
c. xxxxxxx, die werkzaam zijn in een buiten het dagblad- bedrijf vallende afdeling (zoals boekhandel, tijdschriften- afdeling);
d. redactiestenografen en correctoren, die hoofdzakelijk be- last zijn met journalistieke arbeid;
e. dagbladjournalisten;
f. xxxxxxx die werkzaam zijn als directeur-hoofdredacteur;
g. werknemers, vallend onder de categorieën Ib en e tot en met g;
Artikel 16
Voortduren van de hoedanigheid van werknemer
De werknemer, die ophoudt als zodanig werkzaam te zijn, behoudt de hoedanigheid van werknemer:
a. op de dagen waarover hij, anders dan in een geval als hierna onder b bedoeld, zonder te werken loon van zijn werkgever ontvangt of daarop rechtens aanspraak heeft;
b. zolang hij geen arbeid verricht wegens ongeschiktheid tot het ver- richten van zijn arbeid ten gevolge van ziekte, ter zake van hetzelfde geval gedurende ten hoogste drie achtereenvolgende jaren, mits de dienstbetrekking niet eerder is verbroken.
Artikel 17
Deelnemer
1. Deelnemer is degene die werknemer is in de zin van de statuten.
2. Als deelnemer wordt mede beschouwd degene die werknemer in de zin van de statuten is geweest zolang hij aanspraken kan doen gel- den als omschreven in het Spaarloonreglement .
86
Artikel 18
Bestuur
1. Het bestuur bestaat uit ten hoogste 14 leden van wie:
a. zeven worden aangewezen door de werkgeversorganisatie: het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen;
b. zeven worden aangewezen door de werknemersorganisaties, te weten:
zes door FNV Kunsten Informatie en Media;
één door de Dienstenbond CNV, hierna te noemen CNV Media.
2. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt:
a. door bedanken;
b. door overlijden;
c. door een besluit van de organisatie, welke het betrokken be- stuurslid benoemde.
3. Indien in het bestuur een vacature ontstaat, wordt daarin zo spoedig mogelijk voorzien door de organisatie door welke het lid, wiens zetel is opengevallen, was benoemd. Het bestuur blijft wettig samenge- steld en behoudt al zijn bevoegdheden zolang ten minste één werkgevers- en één werknemerslid daarvan rechtsgeldig deel uitma- ken.
4. De bestuursleden genieten geen bezoldiging ten laste van het fonds.
5. De leden van het bestuur ontvangen voor elk door hen bijgewoonde bestuursvergadering vergoeding van de ter uitoefening van hun func- tie gemaakte reis- en verblijfkosten, volgens daarvoor door het be- stuur te stellen regelen.
6. Het bestuur kan besluiten de leden van het bestuur voor elke door hen bijgewoonde bestuursvergadering of vergadering van de deelnemersraad een vacatiegeld toe te kennen.
Artikel 19
Voorzitters en secretarissen
1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter van werkgeverszijde en een voorzitter van werknemerszijde. De voorzitters treden om beurten, telkens voor de duur van een kalenderjaar, als voorzitter en als plaatsvervangend voorzitter op.
2. Het bestuur benoemt uit zijn midden een secretaris van werkgevers- zijde en een secretaris van werknemerszijde. Voor de duur van het kalenderjaar, dat de voorzitter van werkgeverszijde, respectievelijk van werknemerszijde optreedt als voorzitter, treedt de secretaris van
87
werknemerszijde, respectievelijk van werkgeverszijde op als secreta- ris en de secretaris van werkgeverszijde respectievelijk van werknemerszijde als plaatsvervangend secretaris.
3. De fungerend voorzitter heeft de leiding van de bestuurs- vergaderingen. Bij ontstentenis van de fungerend voorzitter treedt de andere voorzitter als zodanig op. Bij ontstentenis van beide voorzit- ters wijst de vergadering de voorzitter uit zijn midden aan.
4. Het in artikel 18, leden 4 tot en met 6 en artikel 21 bepaalde is op overeenkomstige wijze van toepassing.
Artikel 20
Vertegenwoordiging
1. Het bestuur vertegenwoordigt het fonds in en buiten rechte.
2. Het fonds wordt in en buiten rechte bovendien vertegenwoordigd door de beide voorzitters en de beide secretarissen gezamenlijk, vor- mende het dagelijks bestuur, ook voor de toegestane rechtshandelin- gen als bedoeld in artikel 22, lid 1, tweede zin van de statuten. Bij ontstentenis van een of meer hunner zullen in hun plaats een of meer door het bestuur uit zijn midden aan te wijzen plaatsvervangers optreden.
Artikel 21
Bestuursvergaderingen
1. Het bestuur vergadert ten minste eenmaal per jaar en voorts zo dik- wijls de voorzitter dit nodig acht of ten minste twee bestuursleden zulks wensen. In het laatste geval is de voorzitter verplicht een bestuursvergadering uit te schrijven binnen veertien dagen, nadat een desbetreffend schriftelijk verzoek door hem is ontvangen.
2. Ter bestuursvergadering brengen de gezamenlijke aanwezige werkgeversbestuursleden evenveel stemmen uit als de gezamenlijke aanwezige werknemersbestuursleden. Is het aantal ter vergadering aanwezige werkgevers- en werknemersbestuursleden even groot, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit. Is het aantal ter verga- dering aanwezige werkgevers- en werknemersbestuursleden niet even groot, dan brengt elk der leden van die groep, waarvan het kleinste aantal ter vergadering aanwezig is, zoveel stemmen uit als overeen- komt met het aantal leden van die groep, waarvan het grootste aan- tal ter vergadering aanwezig is. Elk der leden van de groep, waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is, brengt alsdan zoveel stemmen uit als overeenkomt met het aantal leden van die groep, waarvan het kleinste aantal ter vergadering aanwezig is.
3. Het bestuur is slechts bevoegd tot het nemen van beslissingen wan- neer ten minste de helft der bestuursleden ter vergadering aanwezig is. In geval ter vergadering niet het voor het nemen van een beslis-
88
sing vereiste aantal bestuursleden aanwezig is, wordt het bestuur bin- nen een maand opnieuw in vergadering bijeen geroepen.
In die vergadering kan, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden, een besluit worden genomen over die voorstellen, waarover in de eerste uitgeschreven vergadering wegens het niet aanwezig zijn van het vereiste aantal bestuursleden geen besluit kon worden genomen.
4. Het bestuur beslist bij gewone meerderheid der uitgebrachte geldige stemmen, tenzij in de statuten anders is bepaald.
5. Over zaken wordt mondeling, over personen schriftelijk gestemd.
6. Bij staking van stemmen over zaken wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
7. Bij staking van stemmen over personen vindt vrije herstemming plaats. Is er ook dan geen volstrekte meerderheid, dan heeft herstem- ming plaats tussen de twee personen die de meeste stemmen op zich verenigden. Zo nodig wordt bij tussenstemming uitgemaakt tussen welke personen herstemming zal plaats vinden. Indien bij de tweede herstemming de stemmen staken, beslist het lot.
Artikel 22
Taak van het bestuur
1. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van statuten en reglemen- ten, is verantwoordelijk voor het beleggen van de beschikbare mid- delen en voor het beheer van het belegde vermogen van het fonds, maakt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar een balans en een staat van lasten en baten op en stelt alvorens aan de verplichting als bedoeld in het tweede lid van artikel 29 te voldoen de jaarreke- ning vast.
Het bestuur is bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkom- sten tot het verkrijgen, vervreemden of bezwaren van register- goederen; het bestuur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten waarbij het fonds zich als borg of hoofdelijk mede- schuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.
Het bestuur stelt jaarlijks een begroting op van de te verwachten inkomsten en uitgaven van het daaropvolgende jaar. Deze begroting is voor belangstellenden beschikbaar; het bestuur kan besluiten voor die beschikbaarstelling een kostenvergoeding in rekening te brengen.
2. Het bestuur is voor al zijn daden verantwoording schuldig aan de deelnemersraad. Het is verplicht aan de deelnemersraad alle inlich- tingen te verstrekken welke deze verlangt.
89
3. Het bestuur kan bepaalde hem toekomende bevoegdheden delegeren aan het dagelijks bestuur en aan de directie.
Artikel 23
Beheer van het vermogen
6. De beleggingen van het fonds zullen zodanig geschieden, dat:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen;
c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen.
Daarenboven zal in een door het bestuur vast te stellen verhouding tot het totaal van de spaarsaldi der deelnemers uit vermogenswinsten en/of opbrengsten een reserve worden gevormd ter dekking van het overblijvende risico en van vermogensverliezen.
7. De aan het fonds toebehorende zaken worden, indien zij niet ten kan- tore worden gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde kredietinstelling.
8. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.
9. Het vermogen van het fonds zal voor niet meer dan twintig procent bestaan uit schuldvorderingen op dan wel aandelen in het vermogen van een aangesloten werkgever.
Artikel 24
Spaarloonreglement
1. Het bestuur stelt een reglement vast hetwelk bepalingen bevat ten aanzien van de heffing van het spaarloon, de vaststelling van de rentevergoeding en de uitbetaling van het spaarsaldo, alsmede andere onderwerpen waarvan het bestuur opneming gewenst acht.
2. Het bestuur is bevoegd tot het wijzigen en intrekken van het regle- ment.
3. Voor het uitbrengen van hun stem over wijziging of intrekking van het reglement behoeven de bestuursleden de machtiging van de orga- nisatie door wie zij zijn benoemd.
4. Het reglement en de wijzigingen daarin zullen niet in werking treden alvorens zij, door het bestuur ondertekend, ter inzage zijn neergelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.
Artikel 25
Directie
1. Het bestuur laat zich bij de vervulling van zijn taak terzijde staan 90
door een directie, bestaande uit de algemeen directeur en de overige directeuren.
2. De taak en de bevoegdheden van de directieleden worden in door het bestuur vast te stellen instructies geregeld. Bij die instructies kunnen het bestuur, het dagelijks bestuur bepaalde hen toekomende bevoegd- heden aan de directieleden delegeren.
Artikel 26
Externe accountant en jaarverslag
1. Het bestuur draagt de controle van de jaarrekening van het fonds op aan een externe registeraccountant.
2. De accountant brengt jaarlijks een verklaring uit over zijn bevindin- gen.
3. Het jaarverslag wordt ter inzage neergelegd ten kantore van het fonds en op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen. Het jaarverslag wordt op aanvraag toegezonden aan de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers, tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
Artikel 27
Boekjaar
Het boekjaar valt samen met het kalenderjaar.
Artikel 28
Deelnemersraad
1. De algemene vergadering wordt gevormd door een deelnemersraad.
2. De deelnemersraad zal bestaan uit 36 deelnemers van wie 30 wor- den benoemd door FNV Kunsten Informatie en Media en 6 door CNV Media.
3. Bestuursleden van het fonds kunnen niet tevens deel uitmaken van de deelnemersraad.
Artikel 29
Vergaderingen deelnemersraad
1. De vergaderingen van de deelnemersraad worden gehouden op een
91
door de voorzitter van het bestuur te bepalen plaats, dag en uur en onder zijn leiding.
Oproepingen voor een vergadering geschieden schriftelijk onder toe- zending van de agenda aan de leden van de deelnemersraad, de leden van het bestuur.
2. Jaarlijks voor 31 december wordt een vergadering van de deelnemers- raad gehouden, waarin het bestuur verslag uitbrengt over het afgelo- pen boekjaar.
3. Het verslag bevat onder meer de jaarrekening, bestaande uit een balans en een rekening van lasten en baten, vergezeld van een toe- lichting.
4. Aan het verslag wordt toegevoegd de accountantsverklaring.
5. Ter vergadering worden geen voorstellen behandeld die niet op de agenda voorkomen, tenzij de deelnemersraad met een meerderheid van ten minste drie/vierde der uitgebrachte geldige stemmen anders beslist. Voorstellen, waarover krachtens deze statuten anders dan bij gewone meerderheid van stemmen moet worden beslist, kunnen ech- ter alleen in behandeling worden genomen, indien zij op de agenda zijn geplaatst.
6. Besluiten worden door de deelnemersraad genomen bij volstrekte meerderheid der uitgebrachte geldige stemmen tenzij in de statuten anders is bepaald. Ieder aanwezig lid van de deelnemersraad brengt één stem uit. Ter vergadering aanwezige bestuursleden hebben geen stemrecht.
7. De deelnemersraad is slechts bevoegd tot het nemen van beslissin- gen wanneer ten minste de helft der leden van de raad ter vergade- ring aanwezig is. Is het voor het nemen van een beslissing vereiste aantal leden niet aanwezig, dan wordt de deelnemersraad binnen een maand opnieuw bijeengeroepen. In die vergadering kan, ongeacht het aantal aanwezige leden van de raad, een besluit worden genomen over die voorstellen, waarover in de eerste uitgeschreven vergadering wegens het niet aanwezig zijn van het vereiste aantal leden van de raad, geen besluit kon worden genomen.
8. Bij staking der stemmen over zaken – waarover mondeling wordt gestemd – wordt het voorstel geacht niet te zijn aangenomen.
Artikel 30
Recht van toegang tot de vergadering van de deelnemersraad, reis- en verblijfkosten, vacatiegeld
1. Tot de vergaderingen van de deelnemersraad hebben, behalve de leden van die raad, recht van toegang en in die vergadering hebben het recht het woord te voeren:
a. de leden van het bestuur;
c. de directie.
2. De notulen van de vergaderingen worden gehouden door de secreta- ris of door een andere, door de voorzitter aan te wijzen persoon.
92
3. Het bepaalde in het vijfde en zesde lid van artikel 18 is van over- eenkomstige toepassing.
Artikel 31
Mededelingen aan de deelnemers, bewijs van deelneming
1. Aan de deelnemer in de zin van de statuten worden ter beschikking gesteld:
a. de statuten en het Spaarloonreglement, alsmede de daarin aange- brachte wijzigingen;
b. het jaarverslag en de daarin bedoelde verklaring.
2. Jaarlijks wordt aan de deelnemer een bewijs van deelneming ver- strekt, tevens vermeldende onder meer het saldo van zijn spaarloon- rekening aan het eind van het voorafgaande boekjaar.
Artikel 32
Geschillen
1. In geval van een geschil dat verband houdt met de toepassing van de statutaire bepalingen inzake de werkingssfeer, werkgever of deelne- mer en met de toepassing van de bepalingen van het Spaarloon- reglement, kan daarover bij wijze van bindend advies worden beslist door een geschillencommissie.
2. De bevoegdheden, de taak en de werkwijze van deze commissie, worden geregeld in een door het bestuur vast te stellen reglement.
3. Het in het vorige lid bedoelde reglement en de wijzigingen daarin zullen niet in werking treden alvorens zij, door het bestuur onderte- kend, voor een ieder ter inzage zijn neergelegd ter griffie van het kantongerecht te Amsterdam.
Artikel 33
Statutenwijziging
1. Tot wijziging der statuten kan door het bestuur worden besloten in een bijzonderlijk daartoe uitgeschreven vergadering.
2. Tot wijziging van enig artikel der statuten kan slechts worden beslo- ten door een meerderheid van ten minste zes/zevende van de stem- men der ter vergadering aanwezige bestuursleden.
3. Voor het uitbrengen van hun stem over een voorstel tot statuten-
93
wijziging behoeven de leden van het bestuur de machtiging van de organisatie door wie zij zijn benoemd.
4. Elke wijziging der statuten moet bij notariële akte worden vastge- legd.
5. Het bestuur is verplicht een authentiek afschrift van de wijziging en van de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het in arti- kel 289 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register.
6. Wijzigingen in de statuten treden niet in werking voordat een volle- dig exemplaar van die wijzigingen, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is
Artikel 34
Ontbinding en vereffening
1. Het fonds wordt ontbonden:
1. bij besluit van het bestuur in een daartoe bijzonderlijk uitgeschre- ven vergadering, genomen:
a. met een meerderheid van ten minste zes/zevende der ter ver- gadering uitgebrachte stemmen, hetzij
b. met gewone meerderheid van uitgebrachte geldige stemmen indien op voorstel van ten minste twee bestuursleden door het bestuur wordt beslist, dat zodanige onvoorziene omstandig- heden zijn ingetreden, dat van de werkgeversorganisatie ener- zijds of van de werknemersorganisaties anderzijds in redelijk- heid niet kan worden verlangd de verplichtingen hunner leden tegenover het fonds langer te doen voortduren;
2. door insolventie nadat het fonds in staat van faillissement is ver- klaard, of door opheffing van het faillissement wegens de toe- stand van de boedel;
3. door de rechter in de gevallen in de wet bepaald.
2. Voor het medewerken aan een besluit, bedoeld in het vorige lid onder punt 1, behoeven de leden van het bestuur machtiging van de orga- nisatie door welke zij zijn benoemd.
3. Bij het nemen van een besluit tot ontbinding benoemt het bestuur ten minste twee personen die met de vereffening worden belast en beslist over de bestemming van het bij liquidatie aanwezige vermogen. Sta- tuten en reglementen blijven voor zoveel mogelijk van kracht.
4. De vereffenaars treden gedurende de vereffening in de rechten en verplichtingen van het bestuur, met dien verstande, dat na het in wer- king treden van het besluit tot ontbinding geen wijzigingen meer in de statuten en reglementen van het fonds kunnen worden aange- bracht en dat geen spaarloon meer verschuldigd is over daarna gele- gen perioden.
5. Na het in werking treden van het besluit tot ontbinding wordt in stuk- ken en aankondigingen die van het fonds uitgaan, aan de naam toe- gevoegd ,,in liquidatie’’.
6. De vereffenaars brengen zo spoedig mogelijk, doch in elk geval bin-
94
nen zes maanden na het tijdstip waarop de vereffenings- werkzaamheden het definitief afleggen van rekening en verantwoor- ding mogelijk maken schriftelijk verslag uit van de vereffening aan de deelnemersraad, onder overlegging van een rekening van ont- vangsten en uitgaven over de periode gelegen tussen het einde van het boekjaar waarover zij laatstelijk ingevolge artikel 22 de jaarre- kening hebben vastgesteld, en het einde der vereffenings- werkzaamheden.
7. Nadat de deelnemersraad het verslag betreffende de vereffening heeft goedgekeurd en aan de vereffenaars ter zake décharge heeft verleend, benoemt de deelnemersraad een bewaarder, onder wie de boeken en bescheiden van het fonds gedurende tien jaren blijven berusten.
STICHTING SPAARLOONFONDS VOOR DE GRAFISCHE BEDRIJVEN
SPAARLOONREGLEMENT
Artikel 1
Begripsbepalingen
Voor de toepassing van dit reglement wordt verstaan onder:
het fonds: de Stichting Spaarloonfonds voor de Grafische Bedrijven;
het bestuur: het bestuur van het fonds;
werkgever: werkgever in de zin van artikel 14, lid 1 der statuten van het fonds;
werknemer: werknemer in de zin der statuten van het fonds;
deelnemer: deelnemer in de zin der statuten van het fonds;
geblokkeerde rekening: de spaarrekening ten name van de
deelnemer waarop het spaarloon als bedoeld in artikel 7, lid 1 en de rente als bedoeld in artikel 8, lid 1, onder a worden geboekt;
vrije rekening: de spaarrekening ten name van de deelnemer waarop het spaarloon en de rente na de reglementaire blokkeringsperiode worden geboekt;
95
het fonds: de Stichting Spaarloonfonds voor de Grafische Bedrijven;
spaarsaldo: de som van het tegoed op de geblokkeerde spaarloonrekening en het tegoed op de vrije rekening.
Artikel 2
Spaarloon
1. De werkgever is verplicht tot betaling van spaarloon aan het fonds ter hoogte van 1,07% van het loon van zijn werknemers.
2. Indien een werknemer gedurende het tweede en derde jaar van arbeidsongeschiktheid een uitkering ingevolge de AAW en /of WAO ontvangt zal het spaarloon voor de werknemer uit de algemene mid- delen van het fonds worden gefinancierd, tenzij afdracht ten laste van de Grafische Bedrijfsvereniging plaatsvindt, op grond van over- gangsmaatregelen krachtens de Wet Terugdringing Ziekteverzuim.
3. Indien sprake is van een situatie, zoals in het vorige lid omschreven, bedraagt het spaarloon 1,07% van het gemiddelde loon over de laat- ste drie volle kalenderjaren, direct voorafgaande aan het jaar van intrede van arbeidsongeschiktheid; bedoeld loon wordt jaarlijks geïn- dexeerd aan de hand van de grafische loonindex, zoals deze door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt verstrekt en op een nader door het bestuur vast te stellen wijze.
4. Na afloop van het boekjaar stelt het bestuur het totaal van het spaar- loon vast dat door de werkgever over dat boekjaar verschuldigd is.
5. In afwijking van het in lid 2 bepaalde wordt onder loon verstaan het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.
6. Onder loon wordt mede verstaan:
1. In gevallen van faillissement: achterstallig loon, loon over de vakantieperiode waarop de werknemer recht heeft, vakantietoe- slag en loon over de opzegtermijn.
2. In gevallen waarin het Fonds Werktijdvermindering Oudere Werk- nemers in de Grafische Bedrijven ten behoeve van vervroegd uit- getredenen spaarloon is verschuldigd: het brutoloon verhoogd met de vakantietoeslag en de vaste gratificaties waarnaar de uit- keringen krachtens de artikelen 3 en 5 van het op artikel 18 van de statuten van genoemd fonds berustende Reglement Vervroegd Uittreden Oudere Werknemers in de Grafische Bedrijven worden berekend.
Het bepaalde in het vierde lid van artikel 9 van genoemd regle- ment is van overeenkomstige toepassing.
3. Tijdens het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid zolang de dienstbetrekking doorloopt: de loondervingsuitkering alsmede een eventuele aanvulling op het loon en/of de loondervingsuitkering
96
die de werknemer in het kader van de dienstbetrekking al dan niet via derden ontvangt.
7. Bij de berekening van het loon waarover het spaarloon moet worden betaald, blijft het loon dat bij dezelfde werkgever meer heeft bedra- gen dan het bedrag dat wordt verkregen door vermenigvuldiging van het bedrag als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering met het aantal dagen waarover de werknemer loon dan wel een uitkering als bedoeld in het vijfde lid van dit arti- kel heeft genoten, en gedeeld door 1,07, voor dat meerdere buiten aanmerking.
8. In afwijking van het in lid 5 bepaalde wordt onder loon niet verstaan de uitkering die de werknemer ontvangt uit hoofde van de WAO/ WW, alsmede het loon dat wordt gegeven in aanvulling op een uit- kering ingevolge de WAO/WW.
Artikel 3
Vaststelling van loon
1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald, op een daarvoor door het bestuur vast te stellen formulier, aan het bestuur de opgaven te verstrekken die het bestuur noodzakelijk acht om het in artikel 2, vijfde lid, bedoelde loon te kunnen vaststellen.
2. Het bestuur stelt het loon, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, vast met inachtneming van de door de werkgever verstrekte opgaven, tenzij:
a. de werkgever geen redelijke medewerking verleent om tot vast- stelling van het loon te kunnen komen, dan wel kennelijk onjuiste opgaven heeft verstrekt;
b. de werkgever nalatig of weigerachtig is aan de in het eerste lid omschreven verplichting te voldoen.
3. Indien de in het voorgaande lid onder a bedoelde omstandigheden zich voordoen, is het bestuur bevoegd het loon, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, vast te stellen in afwijking van de door de werkgever ver- strekte opgaven.
In het in het voorgaande lid onder b bedoelde geval stelt het bestuur het loon, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, naar beste weten vast. Het bestuur is bevoegd het alsdan vast te stellen spaarloon te verhogen met 5% van dat bedrag, met dien verstande dat de verhoging ten minste f 50,– bedraagt. Deze verhoging wordt uitsluitend voor de invordering als spaarloon beschouwd en wordt ten gunste van de rekening van baten en lasten gebracht.
4. Het bestuur kan een besluit tot vaststelling van het loon te allen tijde
97
xxxxxxx, zolang niet meer dan drie kalenderjaren zijn verstreken sedert het einde van het boekjaar waarin het spaarloon verschuldigd is geworden.
5. Herziening van een eenmaal door het bestuur vastgesteld loon op grond waarvan spaarloon is berekend en wegens beëindiging van de deelneming aan de deelnemer is uitbetaald, blijft achterwege indien die herziening zou leiden tot vaststelling van een lager loon, dan wel tot het niet vaststellen van een loonbedrag.
Artikel 4
Afdracht spaarloon
1. Het bestuur is bevoegd op het krachtens artikel 2, vierde lid, vast te stellen totaal der spaarlonen van de werkgevers voorschotten te hef- fen in zodanige termijnen, op zodanige tijdstippen en tot zodanige bedragen als het bestuur nodig oordeelt om de geregelde afdracht van de spaarlonen te bevorderen.
Daarenboven kan het bestuur, indien hij dit nodig oordeelt ter zeker- heidstelling van premie-afdracht, een extra voorschot van ten hoog- ste 1 jaar in rekening brengen.
2. De werkgever is verplicht het verschuldigde spaarloon binnen 7 dagen na dagtekening van de nota te voldoen. Bij niet betaling bin- nen deze termijn is de werkgever door het enkele verloop van die termijn in gebreke.
Artikel 5
Te late betaling
1. De werkgever die nalaat enig ingevolge het voorgaande artikel door hem te betalen bedrag op het daarvoor door het bestuur vastgestelde tijdstip te voldoen zal een schadevergoeding als bedoeld in de arti- kelen 119 en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek verschul- digd zijn, tenzij het bestuur daarvan geheel of gedeeltelijk ontheffing verleent.
2. Boven en behalve de in het voorgaande lid bedoelde schadevergoe- ding is de werkgever in geval van nalatigheid verplicht op eerste vor- dering van het fonds alle kosten te betalen, die naar het oordeel van het bestuur tot invordering van het verschuldigde zijn gemaakt, als- mede de verschuldigde BTW.
Artikel 6
Opgaven en inlichtingen
1. Werkgevers en deelnemers zijn verplicht aan het fonds of diens gemachtigde(n) alle inlichtingen of opgaven te verstrekken, welke
98
het fonds voor de uitvoering van de statuten en het reglement nodig acht.
2. Desgevraagd zullen zij aan het fonds of diens gemachtigde inzage geven in die boeken en bescheiden waarvan het bestuur dit noodza- kelijk acht.
Artikel 7
Spaarloonrekeningen
1. Het spaarloon dat over een boekjaar ten behoeve van een werknemer is vastgesteld en aan zijn werkgever in rekening is gebracht, wordt per 31 december van dat boekjaar op een te zijnen name gestelde geblokkeerde spaarloonrekening geboekt.
2. Xxxxxxxxx dat na afsluiting van het boekjaar waarop het betrekking heeft wordt vastgesteld respectievelijk opnieuw wordt vastgesteld, wordt op de spaarloonrekening bijgeschreven per 31 december van het jaar waarop het spaarloon betrekking heeft.
3. Het uitbetaalde saldo van de vrije rekening wordt per de eerste van de maand van uitbetaling ten laste van die rekening van de deelne- mer geboekt.
4. In afwijking van het in de voorgaande leden bepaalde worden de spaarloonbedragen, in rekening gebracht over het loon van werkne- mers van wie geen persoonsgegevens, zijnde naam, voorletters en geboortedatum, bij het fonds bekend zijn, ten gunste van de rekening van baten en lasten gebracht.
Artikel 8
Rente spaarloon
1. Jaarlijks per 31 december wordt op de spaarloonrekening rente bij- geschreven:
a. over het saldo van de geblokkeerde rekening;
b. over het saldo van de vrije rekening.
Het bestuur bepaalt op welke wijze de rentevergoeding berekend wordt.
2. Het bestuur stelt ten behoeve van de rentebijschrijving op de spaarloonrekeningen voor ieder boekjaar afzonderlijk het renteper- centage vast, gebaseerd op het (te verwachten) saldo van de rekening van baten en lasten over het boekjaar voor bedoelde rente- bijschrijving.
3. Ten einde een zo gelijkmatig mogelijke rentebijschrijving over de
99