COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST BEDRIJFSTAKEIGEN REGELINGEN WATERBOUW
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST BEDRIJFSTAKEIGEN REGELINGEN
WATERBOUW
1 april 2011 tot en met 31 maart 2013
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST BEDRIJFSTAKEIGEN REGELINGEN
WATERBOUW
1 april 2011 tot en met 31 maart 2013
Inhoud
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST BEDRIJFSTAKEIGEN REGELINGEN WATERBOUW
1 APRIL 2011 TOT EN MET 31 MAART 2013
Hoofdstuk 1 Definities en werkingssfeer 7
Artikel 1 Definities 7
Artikel 2 Werkingssfeer 8
Artikel 2A Dispensatie 8
Artikel 3 Verplichtingen van de werknemersorganisaties 8
Artikel 4 Verplichtingen van de werkgevers 9
Artikel 5 Collegiale uitlening en inlening van werknemers 9
Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen 10
Artikel 1 | Functies | 10 |
Artikel 2 | Niet met name genoemde functies | 10 |
Artikel 3 | Systeem van loontreden | 10 |
Artikel 4 | Garantieregeling en persoonlijke garantietoeslag | 10 |
Artikel 5 | Sociale fondsen en bijdrageverplichtingen | 11 |
Artikel 6 | Invordering en Sanctionering | 12 |
Hoofdstuk 3 Statuten en Reglementen Bedrijfstakeigen Regelingen 13
Vakantiefonds
Statuten Vakantiefonds 13
Reglement Vakantiefonds 19
Aanvullingsfonds
Statuten van het Aanvullingsfonds 25
Reglement Aanvullingsfonds m.b.t. aanvullingen WAO 32
Reglement Aanvullingsfonds m.b.t. aanvullingen WIA 40
Aanvullingsregeling verstrekking stimuleringsuitkering herintreders 48
Reglement Aanvullingsfonds m.b.t. aanvullingen WW 52
VUT-fonds
Statuten VUT-fonds 55
Opleidings- en Ontwikkelingsfonds
Statuten Opleidings- en Ontwikkelingsfonds 63
Huishoudelijk Reglement Opleidings- en Ontwikkelingsfonds 70
Financieringsreglement Opleidings- en Ontwikkelingsfonds 74
Hoofdstuk 4 Duur van de overeenkomst 75
Artikel 1 Looptijd en opzegging van deze overeenkomst 75
Hoofdstuk 5 Slotbepaling 76
Artikel 1 Dispensatie 76
Bijlagen | ||
Bijlage 1: | Overzicht geldende premies 2012 van de bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw | 77 |
Bijlage 2: | Functie-indeling en functietyperingen | 80 |
NOOT:
Indien in statuten of reglementen die in de tekst van deze CAO zijn opgenomen wordt verwezen naar een ander artikel zonder een verdere aanduiding betreft dit een verwij- zing naar het betreffende artikel in die statuten dan wel in dat reglement.
Tussen de ondergetekenden:
de Vereniging van Waterbouwers, gevestigd te Gouda, als gevolmachtigde van haar hieronder genoemde leden:
Boer B.V., de te Sliedrecht Boskalis B.V. te Rotterdam
Boskalis Dolman B.V. te Papendrecht
X.X. Xxxxxx en zonen B.V. te Capelle aan de IJssel Xxxxxxxxxx xxx Xxxxxx B.V. Aannemingsbedrijf te Lisse Xxxxxx Xxxxxxx B.V. te Winschoten
X. Xxxxxxxxxxx B.V. te Sliedrecht Maasgrind B.V. te Maasbracht Meeuwisse Nederland B.V. te Den Haag Ooms construction B.V. te Middelharnis Van Oord Nederland B.V. te Gorinchem Van Oord N.V. te Rotterdam
Tideway B.V. te Breda
Van der Veen Baggeren B.V. te Schagen
Zandexploitatie Xxx Xx Xxxxx & van de Wiel BV te Schagen
allen voor al hetgeen de wijziging, voortzetting of beëindiging van deze collectieve arbeidsovereenkomst betreft domicilie kiezend ten kantore van gevolmachtigde te Gouda;
partijen ter ene zijde, verder ook te noemen ‘werkgeversorganisatie’.
a. FNV Waterbouw, gevestigd te Woerden;
b. CNV Vakmensen, sector Waterbouw gevestigd te Utrecht.
Partijen ter andere zijde, verder ook te noemen ‘werknemersorganisaties’
alle ter deze zake rechtens vertegenwoordigd, is de volgende collectieve arbeidsover- eenkomst aangegaan.
Hoofdstuk 1 Definities en werkingssfeer
Artikel 1 Definities
A. Onder ‘deze collectieve arbeidsovereenkomst BTER’ (hierna ook genoemd: ‘deze CAO’) wordt verstaan de onderhavige CAO met de daarbij behorende bijla- gen, statuten en reglementen.
B. Onder ‘werkgever’ wordt verstaan de natuurlijke of rechtspersoon, wiens onder- neming geheel of ten dele valt binnen de werkingssfeer van deze CAO, zoals omschreven in artikel 2, en in wiens onderneming werknemers werkzaam zijn.
C. Onder ‘werknemer’ wordt voor de in deze CAO opgenomen fondsen:
- de Stichting Vakantiefonds Waterbouw, (hierna te noemen: het Vakantiefonds);
- de Stichting Aanvullingsregeling Waterbouw, (hierna te noemen: het Aanvullingsfonds);
- de Stichting VUT Waterbouw, (hierna te noemen: het VUT-fonds);
- de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw, (hierna te noe- men: het Opleidingsfonds);
verstaan degene die bij een werkgever als bedoeld in lid B van dit artikel werk- zaam is ingevolge een arbeidsovereenkomst en voor zover voor hem of haar een basisloon is of kan worden bepaald op grond van het bepaalde in artikel 1 en 2 van Hoofdstuk 2 van deze CAO.
D. Onder de definitie van ‘werknemer’ wordt in principe eveneens verstaan degene, die in dienst is van een uitzendorganisatie en door deze organisatie te werk wordt gesteld in een onderneming vallende onder de werkingssfeer van deze CAO als omschreven in artikel 2 en werkzaam is in een functie als omschreven in bijlage 1 en 2 van deze CAO, dit tenzij wet- en regelgeving zulks verhinderen. In die geval- len dient er op de betreffende aspecten een gelijkwaardig alternatief te worden geboden.
E. Onder “CAO-basisweekloon” wordt verstaan: het bruto-basisuurloon dat geldt voor de betreffende werknemer vermenigvuldigd met het aantal uren van de gemiddelde werkweek. In de basisweeklonen, indien van toepassing verhoogd met de persoonlijke garantietoeslag, zijn alle vergoedingen voor reistijd woon-werk- verkeer en reistijd op het werk (met uitzondering van de beloning in bijzondere situaties) inbegrepen.
F. Onder “persoonlijke garantietoeslag” wordt verstaan: het verschil tussen het oude basisweekloon dat een werknemer verdiende op 31 december 2003 en het nieuwe basisweekloon dat een werknemer verdiende op 1 januari 2004. De werk- nemer waarover hier gesproken wordt is een werknemer die op 31 december 2003 in de Waterbouwbranche werkzaam was. De persoonlijke garantietoeslag is een onderdeel van het vast en regelmatig genoten loon in de zin van de Coördinatiewet SV zoals die luidde op 31 december 2003 (ook na indexatie en/of een initiële ver- hoging van de lonen als gevolg van CAO-afspraken) dat doorwerkt in alle regelin- gen die aan het loon gekoppeld zijn.
Artikel 2 Werkingssfeer
A. Naar de aard van het werk
Ondernemingen, die baggermaterieel exploiteren en /of bagger- en bijkomende werken aannemen of uitvoeren en /of zich bezighouden met het daarbij betrokken natte transport, de werkzaamheden op het natte stort, de baggerwerkzaamheden voor kabel- en zinkersleuven alsmede het baggeren en / of zuigen en /of opspuiten en / of verplaatsen en / of winnen van materialen voor industriële of andere doel- einden (daaronder begrepen natte zandwinning) dan wel voor het aanleggen, ver- beteren en onderhouden van waterkeringen, water-, spoor-, rij- of wandelwegen, havens, grondwerken en terreinen voor industrie, recreatie en burgerlijke- en utili- teitsbouw.
B. Naar de plaats van het werk
De bepalingen van deze CAO zijn slechts van toepassing op ondernemingen en werknemers voor zover zij betrokken zijn bij de in lid A van dit artikel genoemde werkzaamheden, wanneer deze worden uitgevoerd binnen Nederland en het gedeelte van het continentale plat waarover Nederland soevereine rechten heeft.
C. Samengestelde ondernemingen
Ingeval in een samengestelde onderneming naast het baggerbedrijf als bedoeld in de leden A en B tevens het bouwbedrijf wordt uitgeoefend en de productie van het baggerbedrijf overheerst, dan geldt deze CAO.
De overheersende productie wordt bepaald door vergelijking van de in de produc- tie verloonde bedragen.
D. Afzonderlijke afdeling
Ingeval in een afzonderlijke afdeling van een onderneming zich een situatie voor- doet als beschreven in lid C dan is de onder C bepaalde werkingssfeer op die afde- ling van toepassing.
Artikel 2A Dispensatie
Indien de werkgever dispensatie wenst van de toepassing van artikel 2 uit deze CAO, dient hij daartoe een schriftelijk verzoek in te dienen bij de Paritaire Commissie Waterbouw, gevestigd te Postbus 474 (Xxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX) 0000 XX xx Xxxxx.
Artikel 3
Verplichtingen van de werknemersorganisaties
A. De bij deze CAO partij zijnde werknemersorganisaties verbinden zich alle uit deze CAO voortvloeiende of daarmee samenhangende verplichtingen te goeder trouw te zullen nakomen.
B. De werknemersorganisaties verbinden zich voorts gedurende de tijd, dat de bepa-
lingen van deze CAO van kracht zijn, bij de leden van de werkgeversorganisatie geen acties te zullen voeren en geen stakingen toe te passen, welke beogen wijzi- ging aan te brengen in deze CAO, noch werkgevers en werknemers, die daartoe mochten overgaan, te steunen.
Artikel 4 Verplichtingen van de werkgevers
A. De bij deze CAO partij zijnde werkgevers verbinden zich alle uit deze CAO voort- vloeiende of daarmee samenhangende verplichtingen te goeder trouw te zullen nakomen.
B. De bij deze CAO partij zijnde werkgevers verbinden zich voorts tijdens de duur van deze overeenkomst geen uitsluiting te zullen toepassen op werknemers, die lid zijn van één van de bij deze CAO partij zijnde werknemersorganisaties, noch op enigerlei wijze steun te verlenen, indien één of meer werkgevers daartoe mocht(en) overgaan.
C. De bij deze CAO partij zijnde werkgevers zullen werknemers, die geen lid zijn van één van de bij deze CAO partij zijnde werknemersorganisaties, niet tegen andere arbeidsvoorwaarden te werk stellen dan die welke in deze CAO zijn beschreven.
Artikel 5
Collegiale uitlening en inlening van werknemers
A. De werkgever is bevoegd een werknemer uit te lenen voor werkzaamheden binnen Nederland en het gedeelte van het continentale plat, waarover Nederland soeve- reine rechten heeft, ter gelegenheid van verhuur van materieel of wegens deelne- ming van de werkgever in een combinatie. In alle andere gevallen mag uitlening alleen geschieden met instemming van de werknemer.
B. Bij uitlening is de werkgever verplicht van de inlener te bedingen, dat de inlener ten behoeve van de aldus door hem geleende werknemers deze CAO volledig zal toepassen.
C. Bij uitlening blijft de uitlenende werkgever aansprakelijk voor de juiste toepassing van deze CAO en de daaruit voortvloeiende verplichtingen.
D. Indien een werknemer wordt uitgeleend, blijft het dienstverband met de uitlenende werkgever gehandhaafd. Voornoemde werkgever is te allen tijde bevoegd de uitle- ning te beëindigen. De inlenende werkgever is niet bevoegd enige handeling te verrichten, die betrekking heeft op het eindigen van de individuele arbeidsover- eenkomst van de aan hem uitgeleende werknemer.
E. Op ingeleende werknemers is deze CAO van toepassing.
F. Ongeacht de bepalingen van dit artikel blijven de wettelijke voorschriften ten aan- zien van de inlening respectievelijk uitlening van arbeidskrachten onverkort van toepassing.
Hoofdstuk 2 Algemene bepalingen
Artikel 1 Functies
Ten aanzien van de bepaling van het basisloon geldt de functie-indeling zoals opgeno- men in bijlage 2 bij deze CAO.
Artikel 2
Niet met name genoemde functies
A. Ten aanzien van functies, die niet met name zijn genoemd in het voorgaande arti- kel, zal zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij een functie die naar de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder de werkzaamheden worden verricht, in overwegende mate overeenkomt met een functie, die in de bijlage genoemd is. De werknemer wordt dan ingedeeld in de daarvoor geldende functiegroep.
B. Indien een dergelijke aansluiting als bedoeld in lid A niet gevonden kan worden, wordt aansluiting gezocht bij een functie in de CAO van een relevante andere bedrijfstak.
Artikel 3 Systeem van loontreden
Een werknemer kan ieder kalenderjaar een loontrede binnen zijn loonschaal groeien, totdat hij de hoogste loontrede in zijn schaal heeft bereikt.
Artikel 4
Garantieregeling en persoonlijke garantietoeslag
A. De garantieregeling geldt voor iedereen die op 31 december 2003 werkzaam was in de bedrijfstak. De werknemer die op 31 december 2003 werkzaam was in de bedrijfstak en een basisweekloon had dat hoger was dan het basisweekloon van de hoogste loontrede van de nieuwe loonschaal waar hij is ingedeeld (op 1 janu- ari 2004), behoudt het loonniveau van het basisweekloon van 31 december 2003. Het verschil tussen het oude en nieuwe basisweekloon wordt garantietoeslag genoemd.
B. De persoonlijke garantietoeslag wordt, op dezelfde momenten en met hetzelfde percentage aangepast als de basislonen.
C. De persoonlijke garantietoeslag is onderdeel van het vast en regelmatig genoten loon in de zin van de Coördinatiewet SV zoals die luidde op 31 december 2003 (ook na indexatie en/of een initiële verhoging van de lonen, als gevolg van CAO- afspraken) dat doorwerkt in alle regelingen die aan het loon zijn gekoppeld.
D. In de Waterbouw-CAO’s voor 1 januari 2004 was het voor de werkgever mogelijk om een hoger basisloon vast te stellen voor functionarissen uit de toenmalige loon- groepen X en hoger. De uitkeringshoogte van de VUT-(toeslag)uitkering werd en wordt op grond van het VUT-(toeslag)reglement echter niet op basis van dit hoge- re basisloon vastgesteld.
In afwijking van lid C heeft het gedeelte van de garantietoeslag dat het gevolg is van een verhoging op grond van de eerste volzin uit dit lid geen doorwerking in de hoogte van de VUT-uitkering.
E. De persoonlijke garantietoeslag neemt af, indien de werknemer een promotie krijgt en op grond daarvan in een hogere loonschaal wordt ingedeeld. De toeslag neemt af met het bedrag van genoemde promotieverhoging.
F. De werknemer blijft recht houden op de persoonlijke garantietoeslag als hij veran- dert van werkgever binnen de bedrijfstak.
G. Het recht op toekenning of behoud van de persoonlijke garantietoeslag vervalt als de werknemer:
- met (vroeg)pensioen gaat;
- vrijwillig ontslag neemt en buiten de werkingssfeer van de XXX xxxx;
- na een onvrijwillig ontslag 12 maanden aaneengesloten werkloos is geweest;
- een lagere functie aanvaardt bij zijn huidige/voormalige werkgever of bij een andere werkgever.
Artikel 5
Sociale fondsen en bijdrageverplichtingen
A. Naast de bepalingen van de in deze CAO opgenomen:
- Statuten en reglement van het Vakantiefonds;
- Statuten en reglementen van het Aanvullingsfonds;
- Statuten en reglementen van het VUT-fonds;
- Statuten en reglementen van het Opleidingsfonds;
worden werkgevers en werknemer ook gebonden door de nadere uitvoeringsvoor- schriften en -besluiten, die door de besturen van de genoemde Stichtingen worden gegeven of genomen binnen het kader van de doelstellingen en statuten en regle- menten.
B. Krachtens de bepalingen van de in het voorgaande lid genoemde statuten, regle- menten en nadere uitvoeringsvoorschriften en -besluiten is de werkgever gehou- den aan de in het voorgaande lid genoemde fondsen de premies en/of bijdragen te betalen zoals die door de besturen van deze fondsen zijn vastgesteld. De hoogte van de aan deze fondsen te betalen premies en/of bijdragen wordt ieder jaar, uiter- lijk in de maand december voorafgaand aan het jaar waarop de premie en of bij- drage betrekking heeft, door het bestuur voorlopig vastgesteld. De hoogte van de premies en /of bijdragen wordt door het bestuur vastgesteld, nadat daarover door partijen bij deze CAO overeenstemming is bereikt.
C. De premie en/of bijdrage die de werkgever aan de in lid A van dit artikel genoem- de fondsen is verschuldigd, dient te worden betaald aan de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw, het uitvoeringsorgaan van de bedoelde fondsen.
Artikel 6 Invordering en Sanctionering
A. 1. Indien de werkgever zijn bijdrage- en premieverplichtingen jegens de in artikel 5, lid A, van Hoofdstuk 2 van deze CAO genoemde fondsen niet nakomt, heb- ben deze fondsen een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgever.
2. Indien een werkgever niet voldoet aan zijn verplichtingen jegens de werknemer met betrekking tot de voorgeschreven dagrechtwaarde aan het Vakantiefonds, kan uitsluitend de desbetreffende werknemer, diens gemachtigde of de vakor- ganisatie, waarvan de werknemer lid is, na voorafgaande sommatie, in rechte nakoming vorderen van de verplichting van zijn werkgever om onmiddellijk de verschuldigde dagrechtwaarde aan het Vakantiefonds te voldoen.
B. Achterstand of niet nakomen door de werkgever van de verplichtingen zoals neer- gelegd in artikel 5 van Hoofdstuk 2 van deze CAO kan voor de werknemer een dringende reden opleveren, als bedoeld in artikel 7:679 BW.
C. De besturen van de in artikel 5, lid A van Hoofdstuk 2 van deze CAO genoemde fondsen hebben, in onderlinge afstemming in de aldaar genoemde statuten, regle- menten en nadere uitvoeringsvoorschriften en –besluiten regels opgenomen met betrekking tot het treffen van sancties in geval door een werkgever niet of niet tijdig de premies en bijdragen als genoemd in dat artikel worden voldaan.
Hoofdstuk 3
Statuten en Reglementen Bedrijfstakeigen regelingen
Statuten Vakantiefonds
Artikel 1 Naam en Zetel
1. De Stichting draagt de naam “Stichting Vakantiefonds Waterbouw”.
2. De Stichting is gevestigd te Rijswijk.
Artikel 2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze statuten en de reglementen wordt verstaan onder:
Fonds: de in artikel 1 genoemde Stichting;
CAO: de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst bedrijfstakeigen regelin- gen Waterbouw met inbegrip van de bijlagen, statuten en reglemen- ten die daarvan deel uitmaken;
Werkgever: de natuurlijke of rechtspersoon als bedoeld in artikel 1 lid B van hoofdstuk 1 van de(ze) CAO.
Werknemer: de natuurlijke persoon als bedoeld in artikel 1 lid C van Hoofdstuk 1 van de(ze) CAO.
Bestuur: het bestuur van het fonds, als bedoeld in artikel 6;
Directie: de directie van het fonds, als bedoeld in artikel 11;
Organisaties: de organisaties van werkgevers en werknemers als genoemd in arti- kel 6 lid 1;
Werkgeverslid: het (plaatsvervangend) bestuurslid aangewezen door de Vereniging van Waterbouwers in Bagger-, Kust en Oeverwerken (hierna te noemen: VBKO) te Gouda;
Werknemerslid: het (plaatsvervangend) bestuurslid aangewezen door FNV Bouw te Woerden of door de Hout- en Bouwbond CNV te Odijk.
De Statuten: deze statuten;
Reglement: een reglement als bedoeld in artikel 10.
Artikel 3 Doel
Met inachtneming van het bepaalde in de(ze) CAO en hetgeen door partijen bij de(ze) CAO is of wordt bepaald en met inachtneming van hetgeen in deze statuten en regle- menten van het fonds is bepaald, heeft het fonds ten doel om de werknemers werkzaam in de waterbouw:
a) vergoeding wegens loonderving te verschaffen bij:
- vakantiedagen;
- snipperdagen;
- algemeen erkende christelijke feestdagen die niet op zaterdag of zondag vallen;
- Nieuwjaarsdag;
- eventueel extra vrijaf indien door of namens de Regering daarvoor in een bepaald jaar toestemming wordt verleend;
- eventuele andere, nader aan te wijzen dagen.
b) vakantietoeslag te verschaffen tijdens de aaneengesloten vakantie.
Artikel 4
Middelen ter bereiking van het doel
1. Ter uitvoering van het doel van het fonds worden door de werkgevers ter zake van de opbouw van vakantierechten van werknemers bijdragen aan het fonds betaald.
2. De door de werkgevers verschuldigde bijdragen ten behoeve van de opbouw van vakantierechten kunnen worden verhoogd met een percentage bestemd voor admini- stratiekosten. Deze administratiekosten zijn eveneens verschuldigd aan het fonds.
3. De hoogte van het in het vorige lid bedoelde percentage wordt vastgesteld door het bestuur van het fonds.
4. Het fonds zal de ten behoeve van de werknemers ontvangen bijdragen beheren en op nader te bepalen wijze en tijdstippen uitbetalen aan de rechthebbenden.
Artikel 5 Vermogen en reserve
1. Het vermogen van het fonds zal worden gevormd door:
a. het stichtingskapitaal;
b. de inkomsten ingevolge het bepaalde in artikel 4;
c. renten;
d. andere baten.
2. Eventuele overschotten zullen worden gestort in een reserve, waaruit bij tekorten kan worden geput. Wanneer het tekort het bedrag van de reserve overtreft, zal het verschil ten laste van het volgende fondsjaar komen. Bij voldoende reserve kan een overschot ten gunste van een volgend fondsjaar komen.
Artikel 6 Samenstelling van het bestuur
1. Het bestuur van het fonds bestaat uit zes leden, waarvan worden aangewezen: drie leden door de VBKO, gevestigd te Gouda;
twee leden door FNV Bouw, gevestigd te Woerden;
één lid door de Hout- en Bouwbond CNV, gevestigd te Odijk.
2. De in het vorige lid genoemde organisaties benoemen een gelijk aantal plaatsver- vangende leden, die in een door de betrokken organisaties te bepalen volgorde zitting zullen nemen in het bestuur bij ontstentenis van één of meer der zittende bestuursleden.
3. De betrokken organisaties zijn te allen tijde bevoegd de aanwijzing van een bestuurslid of plaatsvervangend bestuurslid te herroepen.
4. In geval van een vacature onder de bestuursleden of plaatsvervangende bestuurs- leden wordt binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature daarin voorzien door de organisatie, die het betrokken bestuurslid of het betrokken plaatsvervan- gende bestuurslid heeft aangewezen.
5. Het bestuur kiest uit zijn midden twee voorzitters: een van werkgeverszijde en één van werknemerszijde. Bij ontstentenis van één hunner wordt voor zover nodig, door het bestuur in de vervanging voorzien. Om beurten treden de voorzitters gedurende een kalenderjaar als voorzitter en tweede voorzitter op, waarbij de tweede voorzitter tijdens een vergadering van het bestuur zonodig de voorzitter vervangt.
Artikel 7
Taak en bevoegdheden van het bestuur
1. Het bestuur heeft de gehele leiding van zaken en is bevoegd tot alle handelingen, de zaken van het fonds betreffende, voorzover daaromtrent in de statuten en de reglementen niet anders is bepaald. Het fonds wordt in en buiten rechte vertegen- woordigd door de twee voorzitters, als bedoeld in het vorige artikel, tezamen.
2. Het bestuur is belast met het beheer van de bezittingen van het fonds en met de uitvoering van deze statuten en reglementen van het fonds.
3. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, ver- vreemden of bezwaren van registergoederen.
4. Het bestuur kan voor bepaalde tijd of tot wederopzegging toe de uitoefening van onderdelen van zijn taak delegeren aan een dagelijks bestuur bestaande uit een of twee werkgeversbestuursleden en een gelijk aantal werknemers-bestuursleden.
Artikel 8
Vergaderingen van het Bestuur: Stemrecht
1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of twee andere bestuursleden zulks wenselijk achten, doch ten minste éénmaal per jaar.
De convocatie voor vergaderingen van het bestuur geschiedt behoudens in spoed- eisende gevallen, ter beoordeling van de voorzitter, schriftelijk op een termijn van ten minste veertien dagen. De convocatiebrieven vermelden, behalve het tijdstip en de plaats der vergadering, de te behandelen onderwerpen. Zoveel mogelijk wor- den alle te behandelen onderwerpen op schrift gesteld en, als bijlagen, bij de con- vocatie gevoegd. In vergaderingen welke niet op de voorgeschreven wijze zijn bij- eengeroepen, kunnen slechts besluiten worden genomen, indien alle leden van het bestuur aanwezig zijn.
2. Geldige besluiten kunnen, tenzij uit deze statuten het tegendeel uitdrukkelijk blijkt, slechts genomen worden in de vergaderingen, waarin ten minste de helft der bestuursleden aanwezig is, met dien verstande, dat ten minste twee werkgeversle- den en twee werknemersleden aanwezig moeten zijn.
3. Indien in een vergadering van het bestuur geen besluiten kunnen worden genomen, daar niet is voldaan aan het bepaalde in het vorige lid, wordt binnen een maand na de eerste een tweede vergadering bijeengeroepen, waarin, ongeacht het aantal aan- wezige leden, besluiten kunnen worden genomen.
4. De besluiten van het bestuur worden, voorzover daarvan bij deze statuten niet anders is bepaald, genomen bij volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Xxxxxx stemmen en stemmen van onwaarde worden niet als uitgebrach- te stemmen beschouwd.
5. Elk werkgeverslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemers-
leden. Elk werknemerslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werk- geversleden.
6. Xxxxxxxx over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling; stemming over perso- nen geschiedt bij gesloten en ongetekende briefjes.
Het bestuur is evenwel bevoegd, indien de meerderheid daartoe besluit, de stem- ming op een andere wijze te houden.
7. Bij staken van stemmen over zaken wordt het nemen van een besluit tot een vol- gende vergadering uitgesteld.
Indien de stemmen dan wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verwor- pen.
Bij staken van stemmen over personen beslist het lot.
Artikel 9
Beheer van het Vermogen
1. De beleggingen van het fonds zullen door het bestuur op zodanige wijze geschie- den dat:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen;
c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen. Daarenboven zal in een door het bestuur vast te stellen verhouding tot het totaal van de spaarsaldi der deelnemers uit vermogenswinsten en/of opbrengsten een reserve worden gevormd ter dekking van het overblijvende risico van vermogens- verliezen.
2. De aan het fonds toebehorende zaken worden indien zij niet ten kantore worden gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde kredietinstelling.
3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.
4. Het bestuur kan zich terzake van het beheer laten adviseren.
Artikel 10 Reglementen
1. Het bestuur kan één of meer reglementen vaststellen.
2. Een reglement behoeft de goedkeuring van de in artikel 6 lid 1 genoemde organi- saties.
3. De bepalingen van de reglementen zijn, voorzover zij strijdig zijn met deze statu- ten, nietig.
Artikel 11 Administratie en directie
1. Het fonds draagt zijn administratie op aan de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw.
2. De directie van het fonds wordt gevormd door de directie van de in het vorige lid genoemde Stichting.
3. De taken en bevoegdheden van de directie kunnen in een door het bestuur vast te stellen instructie nader worden omschreven.
4. De directie woont de vergaderingen van het bestuur bij tenzij het bestuur in enig geval anders beslist.
5. Het is de directie verboden, hetgeen haar nopens het fonds blijkt of medegedeeld wordt, verder bekend te maken dan haar opdracht met zich brengt.
Artikel 12
Boekjaar: Accountant en Jaarverslag
1. Het boekjaar van het fonds valt samen met het kalenderjaar.
2. De boekhouding van het fonds wordt onder toezicht van een registeraccountant gesteld, aan te wijzen door het bestuur van het fonds.
Deze accountant brengt elk jaar, of zoveel vaker als het bestuur nodig zou oorde- len, verslag uit, met de bepaling dat het verslag volgens de bestedingsdoelen van de stichting zijn gespecificeerd en gecontroleerd en de uitgaven conform de genoemde bestedingsdoelen zijn gedaan.
3. De accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van het fonds.
De waarden van het fonds moeten hem desverlangd worden vertoond.
4. Het bestuur brengt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk een jaarverslag uit.
5. Het in het vorige lid genoemde verslag bevat:
a. een algemeen overzicht van de werking van het fonds gedurende het afgelopen boekjaar;
b. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van het fonds bestaande uit een balans en een staat van lasten en baten, vergezeld van een verklaring van de accountant xxxxxxx van zijn bevindingen bij de controle opgedaan;
c. in voorkomende gevallen mededeling omtrent de wijzigingen, die in de statuten en/of het reglement hebben plaatsgehad.
6. Het jaarverslag wordt toegezonden aan de organisaties, genoemd in artikel 6 lid 1.
7. Het jaarverslag wordt ter inzage van de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:
a. ten kantore van het fonds;
b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.
8. Het jaarverslag wordt op aanvraag van de bij het fonds betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
Artikel 13
Wijziging statuten en reglementen
1. De statuten en de reglementen kunnen worden gewijzigd bij besluit van het bestuur.
2. Het bestuur mag over een wijziging van de statuten of van de reglementen niet stemmen, als het voorstel niet op de agenda van de desbetreffende bestuursverga- dering is vermeld en niet ten minste vier bestuursleden ter vergadering aanwezig zijn, waarvan ten minste twee werkgeversleden en twee werknemersleden.
3. Ingeval het vereiste aantal bestuursleden niet ter vergadering aanwezig is, wordt na ten minste drie dagen, doch uiterlijk binnen vier weken, een nieuwe bestuurs- vergadering belegd, welke gehouden zal worden binnen twee maanden na de eerst bedoelde vergadering, en waarin over het wijzigingsvoorstel wordt gestemd, onge- acht het aantal aanwezige bestuursleden.
4. Een besluit tot wijziging van de statuten of van de reglementen wordt genomen met ten minste drie vierde van de geldig uitgebrachte stemmen en behoeft de goed- keuring van de in artikel 6 lid 1 genoemde organisaties.
Gelijktijdig met het besluit tot wijziging van de statuten, of van enig reglement wordt bepaald op welke datum de wijziging in werking zal treden.
5. Elke wijziging van de statuten moet bij notariële akte worden vastgelegd.
De leden van het bestuur zijn verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het Stichtingenregister gehouden bij de Kamer van Koophandel Haaglanden.
6. Reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen, zullen niet in werking treden, alvorens een volledig exemplaar van die stukken, onderscheidenlijk de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter Griffie van de Arrondissementsrechtbank, sector Kanton, binnen welks ressort de Stichting is gevestigd.
Artikel 14 Ontbinding en Vereffening
1. Het bestuur is bevoegd het fonds te ontbinden.
Op het daartoe te nemen besluit is toepasselijk hetgeen in artikel 13 is bepaald ten aanzien van een besluit tot wijziging van de statuten.
2. Het fonds blijft na haar ontbinding voortbestaan voorzover dit voor de vereffening nodig is.
3. De vereffening geschiedt door het bestuur.
4. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten voorzover nodig van kracht.
5. Het bestuur bepaalt de bestemming van een eventueel batig saldo van de ontbon- den Stichting, met dien verstande, dat het saldo zoveel mogelijk moet worden besteed overeenkomstig het doel van de Stichting.
Artikel 15 Slotbepaling
In alle gevallen waarin deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur.
Reglement Vakantiefonds
Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
Vakantiefonds: de Stichting Vakantiefonds Waterbouw Stichting: de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw Bestuur: het bestuur van het vakantiefonds Collectieve
Arbeidsover-
eenkomst: de(ze) CAO bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw, met inbe- grip van de bijlagen, statuten en reglementen die daarvan deel uitmaken
Werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 1 lid B van hoofdstuk 1 van de (ze) collectieve arbeidsovereenkomst
Werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 1 lid C van hoofdstuk 1 van de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst en voor de toepassing van de artikelen 5 tot en met 11 van dit reglement, de werknemers genoemd in artikel 5, tweede lid van dit reglement
Vakantiejaar: de periode die begint op de tweede maandag van de maand april en eindigt op de zondag direct voorafgaande aan de tweede maan- dag van de maand april in het daaropvolgende kalenderjaar
Vakantierechten: de door partijen bij de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst vast- gestelde vergoeding voor de loonderving over de door partijen bij de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst vastgestelde vakantieda- gen, snipperdagen en feestdagen, alsmede de vakantietoeslag zoals vastgesteld door partijen bij de(ze) collectieve arbeidsover- eenkomst
Rechtdag: elke dag, waarover de werkgever ingevolge het door partijen bij de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst bepaalde ten behoeve van de werknemer vakantierechten aan het vakantiefonds dient af te dragen
Dagrechtwaarden: de door partijen bij de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst vast- gestelde bedragen ter vergoeding van vakantierechten per recht- dag
Vakantierechten Systeem Waterbouw
(VRSW): het girale systeem waarin per werknemer vakantie rechten wor- den bijgeboekt
VRSW-perioden: dertien perioden van elk vier weken, waarvan de eerste aanvangt bij het begin van het vakantiejaar
Verlofdagen: de door partijen bij de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst voor de werknemer vastgestelde vakantiedagen, snipperdagen en feestdagen
Artikel 2
De door de werkgever aan het vakantiefonds verschuldigde bijdragen
1. De werkgever is conform de bepalingen van de(ze) collectieve arbeidsovereen- komst jegens de werknemer ter zake van diens opbouw van vakantierechten gehouden tot het doen van bijdragen aan het vakantiefonds. De werkgever die heeft voldaan aan voornoemde verplichting is niet gehouden het loon, noch toeslag tijdens de vakantie aan de bij hem in dienst zijnde werknemers te betalen.
2. De in het eerste lid bedoelde bijdragen worden per VRSW-periode vastgesteld. De hoogte van de bijdragen wordt verkregen door het product te berekenen van het aantal rechtdagen en de daarbij behorende dagrechtwaarde(n) in een VRSW- periode.
3. De hoogte van de dagrechtwaarden en het aantal rechtdagen worden vastgesteld door partijen bij deze collectieve arbeidsovereenkomst.
4. Voor elke volle werkweek en/of vrije week ingevolge een drieploegensysteem worden steeds vijf dagrechtwaarden verstrekt. Indien bij werken in een vierdaagse werkweek de werkweek wordt verkort door feest- of snipperdagen, ziekteverzuim, tussentijdse indiensttreding, dan wel door ontslag, worden per werkweek de vol- gende aantallen zegels verstrekt:
1 werkdag = 1 dagrechtwaarde
2 werkdagen = 2 dagrechtwaarden
3 werkdagen = 4 dagrechtwaarden
In alle andere gevallen wordt, indien de werkweek door feest- of snipperdagen wordt verkort, het aantal dagrechtwaarden in de betreffende week met deze dagrechtwaar- den verminderd. Hetzelfde geldt in deze gevallen indien door ziekteverzuim, tus- sentijdse indiensttreding dan wel door ontslag een onvolledige werkweek ontstaat. Voor de berekening van de loonderving resp. toeslag wordt uitgegaan van het basis- loon vermeerderd met de dienstentoeslag. Deze grondslag wordt verhoogd met 5 %.
5. Aan werknemers die een lager basisloon ontvangen dan € 516,80 (niveau 1 janu- ari 2008) zal voor de berekening van de dagrechtwaarde, als bedoeld in lid 4, een basisloon worden gehanteerd ter hoogte van € 516,80 vermeerderd met de diens- tentoeslag en de daarop gebaseerde verhoging van 5%.
6. De door de werkgever verschuldigde bijdragen ten behoeve van de opbouw van vakantierechten kunnen worden verhoogd met een percentage bestemd voor admi- nistratiekosten. Deze administratiekosten zijn eveneens verschuldigd aan het vakantiefonds.
7. De hoogte van het in het vorige lid bedoelde percentage wordt vastgesteld door het bestuur van het vakantiefonds.
8. Het vakantiefonds is jegens de werkgever c.q. werknemer niet aansprakelijk voor schade, die is ontstaan doordat de bijdragen ten behoeve van de opbouw van vakantierechten van een werknemer niet conform de bepalingen van de(ze) col- lectieve arbeidsovereenkomst of conform hetgeen is bepaald door partijen bij de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst zijn gedaan.
Artikel 3
Het tijdstip van betalen van de werkgeversbijdragen
1. De werkgever is verplicht binnen tien werkdagen na afloop van een VRSW- periode de aan het vakantiefonds over die VRSW-periode verschuldigde bijdragen te voldoen.
2. De betaling van de in het vorige lid bedoelde bijdragen wordt gedaan aan de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw.
Artikel 4
Het verstrekken van rechtenopgaven door de werkgever
1. De werkgever is verplicht binnen tien werkdagen na afloop van een VRSW- periode aan het vakantiefonds opgave te doen van de door zijn werknemers con- form de bepalingen van de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst over die periode opgebouwde vakantierechten.
2. Het bestuur van het vakantiefonds stelt in verband met de in het eerste lid bedoelde verplichting vast welke gegevens de door de werkgever te verstrekken rechtenop- gaven dienen te bevatten.
Artikel 5
Het bijboeken van vakantierechten in voor de werknemers bestemde tegoeden
1. Zodra de door de werkgever verschuldigde bijdragen en rechten opgaven, zoals bedoeld in de artikelen 2 en 4 door de Stichting zijn ontvangen, zullen ten behoeve van de werknemers voor wie de werkgever bijdragen en rechtenopgaven heeft verstrekt, in voor die werknemers bestemde tegoeden bedragen worden geboekt ter grootte van de door de werkgever voor hen afgedragen vakantierechten.
2. Het vorenstaande geldt eveneens in het geval:
a. een derde bijdragen heeft betaald en rechtenopgaven heeft verstrekt ten behoe- ve van een werknemer;
b. een werkgever op vrijwillige basis bijdragen heeft betaald en rechtenopgaven heeft verstrekt ten behoeve van een werknemer, op wie de bepalingen van de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst niet van toepassing zijn.
De werknemers genoemd onder a en b worden voor de verdere toepassing van het reglement gelijkgesteld met werknemers op wie de bepalingen van de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing zijn.
3. Een verlaging van het voor de werknemer geboekte tegoed aan vakantierechten op verzoek van de werkgever, vindt slechts plaats nadat de werknemer hiervoor een
schriftelijke machtiging heeft afgegeven. Het geboekte tegoed kan na de verlaging echter nooit een negatief saldo opleveren.
Artikel 6
Het voor de werknemer geboekte tegoed aan vakantierechten
1. Het ten gunste van een werknemer bij het vakantiefonds in diens tegoed geboekte bedrag aan vakantierechten is bestemd voor de vergoeding van de loonderving over verlofdagen, alsmede de vakantietoeslag.
2. De uitbetaling van bedragen uit het in het eerste lid bedoelde tegoed vindt plaats conform artikel 7 van dit reglement.
Artikel 7
Het uitbetalen van de voor de werknemer geboekte vakantierechten
1. De werknemer kan ter gelegenheid van feest- en verplichte snipperdagen in het voor- en najaar bedragen uit zijn tegoed opnemen zoals vastgesteld door partijen bij de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst.
Hierbij geldt dat de werknemer ter gelegenheid van die uitbetalingen maximaal de met die feest- en verplichte snipperdagen corresponderende vakantierechten mag opnemen.
2. De werknemer kan ter gelegenheid van niet-verplichte vakantie- en snipperdagen bedragen uit zijn tegoed opnemen. Hierbij geldt dat het vakantiefonds slechts tot uitbetaling overgaat indien een schriftelijke verklaring van de werkgever is over- gelegd, waaruit blijkt dat deze met het opnemen van één of meer verlofdagen akkoord is gegaan.
3. Per feest-, vakantie- of snipperdag worden aan de werknemer vijf dagrechtwaar- den uit het voor hem geboekte tegoed uitbetaald. Indien voor de werknemer ver- schillende dagrechtwaarden in het VRSW zijn geboekt, worden eerst de hoogste dagrechtwaarden uitbetaald.
Het uit te betalen bedrag kan nooit méér bedragen dan het voor de werknemer geboekte tegoed aan dagrechtwaarden.
4A De werknemer kan in de volgende bijzondere situaties gedurende het lopende vakantiejaar zijn gehele tegoed opnemen:
a. het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
b. het gebruik maken van een VUT-regeling of een prepensioen-regeling;
c. emigratie;
d. arbeidsongeschiktheid, waarvoor een WAO-uitkering is toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100 procent;
e. vertrek naar het buitenland in verband met werkzaamheden, waardoor men aan het einde van het vakantiejaar niet in Nederland is;
f. definitief vertrek uit de bedrijfstak waterbouw.
4B De werknemer dient het van toepassing zijn van een bijzondere situatie als onder A genoemd, aan te tonen. Afhankelijk van de onder A genoemde reden voor het opnemen van het gehele tegoed, wordt respectievelijk door de Stichting als bewijs- stuk geaccepteerd:
a. de brief, waarin een ouderdomspensioen wordt toegekend;
b. de brief, waarin een VUT-uitkering c.q. prepensioen wordt toegekend;
c. bescheiden van de Emigratiedienst, dan wel een schriftelijk bewijs van vesti- ging in het buitenland afgegeven door de Nederlandse ambassade of door het Nederlandse consulaat ter plaatse;
d. de toekenningsbeslissing-WAO;
e. een schriftelijk bewijs van de werkgever, waarin wordt verklaard dat de werk- nemer zich voor werkzaamheden in het buitenland zal bevinden en niet voor het einde van het vakantiejaar in Nederland terug zal zijn;
f. een schriftelijk bewijs dat de werknemer in dienst is getreden van een werkge- ver die niet werkzaam is binnen de bedrijfstak waterbouw.
5. Na afloop van het vakantiejaar wordt het over het verstreken vakantiejaar reste- rende tegoed aan vakantierechten, zo spoedig mogelijk door het vakantiefonds uitbetaald op de bank- of girorekening die de werknemer daartoe laatstelijk aan het vakantiefonds heeft medegedeeld.
6. Indien geen uitbetaling in de zin van artikel 5 mogelijk is, wordt het tegoed gedu- rende maximaal vijf jaar gereserveerd en op verzoek van de werknemer aan hem uitbetaald.
Het tegoed aan vakantierechten dat niet binnen vijf jaar na afloop van het vakan- tiejaar aan de werknemer is uitbetaald, vervalt aan het vakantiefonds.
7. Indien de werknemer overlijdt, wordt zijn gehele tegoed aan geboekte vakantie- rechten aan zijn rechtverkrijgende(n) uitbetaald. Uitbetaling geschiedt op verzoek van de rechtverkrijgende(n). De Stichting accepteert in dit geval als bewijsstukken de overlijdensakte en een, door de notaris te verstrekken, verklaring van erfrecht.
8. Vóór het tijdstip waarop overeenkomstig het bepaalde in dit reglement uitbetaling van geboekte vakantierechten mogelijk is, is de aanspraak van de werknemer op het te zijner tijd ontvangen van uitbetaling van vakantierechten:
a. onvervreemdbaar;
b. niet vatbaar voor verpanding of belening.
9. Volmacht tot ontvangst van vakantierechten is steeds herroepelijk.
Artikel 8
Het verstrekken van inlichtingen
De werkgever en werknemer zijn verplicht aan het bestuur of een schriftelijk door het bestuur gemachtigd persoon alle opgaven en inlichtingen te verstrekken, die van hen worden verlangd ten behoeve van de uitvoering van de taak van het vakantiefonds. De werkgever zal desgevraagd gelegenheid geven tot inzage van die boeken en beschei- den, die voor de controle op de naleving en de uitvoering van dit reglement noodzake- lijk zijn.
Artikel 9 Bijzondere beslissingen
Het bestuur is tot beslissen bevoegd in gevallen van bijzondere hardheid.
Artikel 10 Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden op 13 april 1992 en is laatstelijk gewijzigd op 15 mei 2003.
Statuten van het Aanvullingsfonds
Artikel Naam en Zetel
1. De Stichting draagt de naam: Stichting Aanvullingsregelingen Waterbouw.
2. De stichting is gevestigd te Rijswijk.
Artikel 2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze statuten en de reglementen wordt verstaan onder:
Stichting: de in artikel 1 genoemde Stichting
CAO: de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bijlagen en reglementen
Waterbouw: de bedrijfstak waarin ondernemingen en werknemers werkzaamhe- den verrichten casu quo diensten verlenen als genoemd in artikel 2 van hoofdstuk 1 van de CAO
Werkgever: de natuurlijke of rechtspersoon in wiens onderneming het Baggerbedrijf wordt uitgeoefend en waarop de bepalingen van de CAO van toepassing zijn en de natuurlijke of rechtspersoon die zich bij overeenkomst met de Stichting heeft verbonden bijdragen te betalen
Werknemer: de natuurlijke persoon op wie de bepalingen van de CAO van toe- passing zijn, in dienst van een werkgever en de natuurlijke persoon voor wie een werkgever zich bij overeenkomst met de Stichting ver- bonden heeft bijdragen te betalen
Bestuur: het bestuur van de Stichting als bedoeld in artikel 9
Directie: de directie van de Stichting als bedoeld in artikel 15
Organisaties: de organisaties van werkgevers en werknemers als genoemd in arti- kel 9 lid 2, die gemachtigd zijn door hun leden of contribuanten, dan wel de in haar plaats getreden organisaties als bedoeld in artikel 9, lid 3
Werkgeverslid: het (plaatsvervangend) bestuurslid aangewezen door de Vereniging van Waterbouwers in Bagger-, Kust- Oeverwerken (VBKO) te Gouda, dan wel door de in haar plaats getreden organisatie, als bedoeld in artikel 9, lid 3
Werknemerslid: het (plaatsvervangend) bestuurslid aangewezen door FNV Bouw, te Woerden, of door de Hout- en Bouwbond CNV te Odijk, dan wel door de in hun plaats getreden organisatie(s) als bedoeld in artikel 9, lid 3
Statuten: deze statuten
Reglementen: de reglementen als bedoeld in artikel 14
Artikel 3 Doel
De Stichting heeft ten doel om, in overeenstemming met deze statuten en de reglemen- ten en uit hoofde van het bepaalde in de CAO, betalingen te verstrekken:
a. aan (gewezen) werknemers ter gehele of gedeeltelijke compensatie van wegens arbeidsongeschiktheid gederfd inkomen uit arbeid;
b. aan werkgevers ter gehele of gedeeltelijke compensatie van uitkeringsverplichtin- gen bij arbeidsongeschiktheid van (gewezen) werknemers;
c. aan of ten behoeve van (gewezen) werknemers die recht hebben op een werkloos- heidsuitkering op grond van de Werkloosheidswet;
d. aan of ten behoeve van werkgevers ter gehele of gedeeltelijke compensatie van uitkeringsverplichtingen bij werkloosheid van (gewezen) werknemers.
e. ter stimulering van reïntegratie van arbeidsongeschikte werknemers.
Artikel 4
Middelen tot bereiking van het doel
De Stichting tracht haar doel te bereiken door:
a. het innen en beheren van gelden in overeenstemming met het bepaalde in de statu- ten en reglementen;
b. het doen van uitkeringen aan de uitkeringsgerechtigden overeenkomstig het gestelde in de statuten en reglementen;
c. andere wettige middelen, die tot het doel bevorderlijk kunnen zijn.
Artikel 5 Geldmiddelen van de stichting
De geldmiddelen van de Stichting zullen worden gevormd door:
a. bijdragen van bijdrageplichtigen;
b. bijdragen van anderen;
c. inkomsten uit vermogen;
d. overige baten.
Artikel 6 Bijdrageplichtigen
Bijdrageplichtig zijn degenen, die krachtens een (algemeen verbindend verklaarde) bepaling van de CAO of anderszins verplicht zijn tot het geven van bijdragen aan de Stichting.
Artikel 7 Bestedingen van geldmiddelen
De geldmiddelen als bedoeld in artikel 5 worden aangewend;
a. tot het doen van uitkeringen als bedoeld in artikel 3,
b. tot het voldoen van door overheidswege verplichte premies en belastingen terzake van, of verband houdende met de in artikel 3 bedoelde uitkeringen;
c. tot betaling van, casu quo reservering voor, kosten, verband houdende met de uit- voering van de werkzaamheden van de Stichting.
Artikel 8 Bijdragen
1. De methode van de berekening van de bijdragen, als bedoeld in artikel 6, alsmede de wijze van incassering daarvan, worden bij reglement, als bedoeld in artikel 14, vastgesteld.
2. De hoogte van de in het vorige lid bedoelde bijdragen wordt telkenjare, of zoveel vaker als het bestuur nodig oordeelt, door het bestuur van de Stichting aan de hand van een begroting geschat en voorlopig vastgesteld. Deze begroting wordt direct ter beschikking gesteld van partijen bij de CAO. De hoogte wordt pas definitief vastgesteld door het bestuur, nadat daaromtrent door partijen bij de CAO overeen- stemming is bereikt.
3. Tot gerechtelijke invordering der bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het Bestuur.
Artikel 9 Samenstelling van het bestuur
1. Het Bestuur van de Stichting bestaat uit zes leden.
2. De bestuursleden worden benoemd als volgt:
a. drie leden door de Vereniging van Waterbouwers in Bagger-, Kust- en Oeverwerken (VBKO) te Gouda ;
b. twee leden door FNV Bouw te Woerden;
c. één lid door de Hout- en Bouwbond CNV te Odijk.
3. Ieder van de organisaties is bevoegd om, na goedkeuring door het bestuur, voor ieder door haar aan te wijzen bestuurslid maximaal één andere organisatie aan te wijzen, die in haar plaats het in het vorige lid bedoelde aanwijzingsrecht zal uitoe- fenen.
4. De in lid 2 genoemde organisaties benoemen een gelijk aantal plaatsvervangende leden, die in een door de betrokken organisatie te bepalen volgorde zitting zullen nemen in het bestuur bij ontstentenis van één of meer der zittende bestuursleden.
5. De betrokken organisaties zijn te allen tijde bevoegd de aanwijzing van een bestuurslid of plaatsvervangend bestuurslid te herroepen.
6. In geval van een vacature onder bestuursleden of plaatsvervangende bestuursleden wordt binnen twee maanden na het ontstaan van de vacature daarin voorzien door de organisatie, die het betrokken bestuurslid of het betrokken plaatsvervangende bestuurslid heeft aangewezen.
7. Het Bestuur kiest uit zijn midden twee voorzitters: één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde. Bij ontstentenis van een hunner wordt, voor zover nodig door het bestuur in de vervanging voorzien. om beurten treden de voorzitters gedu- rende een kalenderjaar als voorzitter en tweede voorzitter op, waarbij de tweede voorzitter tijdens een vergadering van het Bestuur zonodig de voorzitter vervangt.
Artikel 10 Waarnemers
1. Elk van de in artikel 9, lid 2, genoemde organisaties kan desgewenst een waarne- mer aanwijzen bij de bestuursvergaderingen.
2. Een waarnemer is gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangt alle voor bestuursleden bestemde stukken.
Artikel 11
Taak en bevoegdheden van het bestuur
1. Het Bestuur heeft de gehele leiding van zaken en is bevoegd tot alle handelingen, de zaken van de Stichting betreffende, voorzover daaromtrent in de statuten en reglementen niet anders is bepaald. De Stichting wordt in en buiten rechte verte- genwoordigd door het bestuur dan wel de twee voorzitters, als bedoeld in artikel 9, lid 7, tezamen.
2. Het Bestuur is belast met het beheer van de bezittingen van de Stichting en met de uitvoering van deze statuten en de reglementen van de Stichting.
3. Het Bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, ver- vreemden of bezwaren van registergoederen.
4. Het Bestuur kan voor bepaalde tijd of tot wederopzegging toe, de uitoefening van onderdelen van zijn taak delegeren aan een dagelijks bestuur, bestaande uit één of twee werkgeversbestuursleden en een gelijk aantal werknemersbestuursleden.
Artikel 12
Vergaderingen van het bestuur, stemrecht
1. Het Bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of twee andere bestuursleden zulks wenselijk achten, doch tenminste éénmaal per kalenderjaar. De convocatie voor vergaderingen van het Bestuur geschiedt, behoudens in spoedeisende gevallen ter beoordeling van de voorzitter, schriftelijk op een termijn van tenminste veertien dagen. De convocatiebrieven vermelden, behalve het tijdstip en plaats der verga- dering, de te behandelen onderwerpen. Zoveel mogelijk worden alle te behandelen onderwerpen op schrift gesteld en als bijlagen bij de convocatie gevoegd. In ver- gaderingen, welke niet op de voorgeschreven wijze zijn bijeengeroepen, kunnen slechts besluiten worden genomen, indien alle leden van het Bestuur aanwezig zijn.
2. Geldige besluiten kunnen, tenzij uit deze statuten het tegendeel uitdrukkelijk blijkt, slechts genomen worden in de vergaderingen, waarin tenminste twee werk- geversleden en twee werknemersleden aanwezig moeten zijn.
3. Indien in een vergadering van het Bestuur geen besluiten kunnen worden geno- men, daar niet is voldaan aan het bepaalde in het vorige lid, wordt binnen een maand na de eerste een tweede vergadering bijeengeroepen, waarin, ongeacht het aantal aanwezige leden, besluiten kunnen worden genomen.
4. De besluiten van het Bestuur worden, voorzover daarvan bij deze statuten niet anders is bepaald, genomen bij volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Xxxxxx stemmen en stemmen van onwaarde worden niet als uitgebrach- te stemmen beschouwd.
5. Elk werkgeverslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemers- leden. Elk werknemerslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werk- geversleden.
6. Xxxxxxxx over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling; stemming over perso- nen geschiedt bij gesloten en ongetekende briefjes. Het Bestuur is evenwel bevoegd, indien de meerderheid daartoe besluit, de stemming op een andere wijze te houden.
7. Bij staken van stemmen over zaken wordt het nemen van een besluit tot een vol- gende vergadering uitgesteld. Indien de stemmen dan wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Bij staken van stemmen over personen beslist het lot.
8. De bestuursleden genieten geen bezoldiging ten laste van de Stichting. Het Bestuur treft ten behoeve van de bestuursleden een regeling inzake de vergoeding voor vacatiekosten en de door hen in hun functie gemaakte reiskosten.
Artikel 13 Beheer
1. De beleggingen van de Stichting zullen door het Bestuur op zodanige wijze geschieden dat:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen;
c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen. Daarenboven zal door het Bestuur uit vermogenswinsten en/of opbrengsten een reserve worden gevormd ter dekking van het overblijvende risico van vermogens- verliezen.
2. De aan de Stichting toebehorende zaken worden, indien zij niet ten kantore wor- den gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.
3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.
4. Het Bestuur kan zich terzake van het beheer laten adviseren.
Artikel 14 Reglementen
1. Het Bestuur kan één of meer reglementen vaststellen.
2. Een reglement, als bedoeld in het vorige lid, behoeft de goedkeuring van de in artikel 9, lid 2 genoemde organisaties.
3. De bepalingen van de reglementen zijn, voorzover zij strijdig zijn met de bepalin- gen van deze statuten, nietig.
Artikel 15 Administratie en directie
1. De Stichting draagt haar administratie op aan de “Stichting Fondsenbeheer Waterbouw” te Rijswijk
2. De directie van de Stichting wordt gevormd door de directie van de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw.
3. De taken en bevoegdheden van de directie kunnen in een door het Bestuur vast te stellen instructie nader worden omschreven.
4. De directie woont de vergadering van het Bestuur bij, tenzij het Bestuur in enig geval anders beslist.
5. Het is de directie verboden, hetgeen haar nopens de Stichting blijkt of wordt mede- gedeeld, verder bekend te maken dan nodig is voor de juiste uitvoering van de haar opgedragen taak.
Artikel 16
Xxxxxxxx, accountant en jaarverslag
1. Het boekjaar van de Stichting valt samen met het kalenderjaar.
2. De boekhouding van de Stichting wordt onder toezicht van een registeraccountant gesteld, aan te wijzen door het Bestuur van de Stichting. Deze accountant brengt elk jaar, of zoveel vaker als het Bestuur nodig zou oordelen, verslag uit.
3. De accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de Stichting. De waarden van de Stichting moeten hem desverlangd worden getoond.
4. Het Bestuur brengt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk een jaarverslag uit.
5. Het in het vorige lid bedoelde verslag bevat:
a. een algemeen overzicht van de werking van de Stichting gedurende het afgelo- pen boekjaar;
b. een specificatie naar de in artikel 3 van deze statuten genoemde doelen welke gecontroleerd is door een registeraccountant of een accountant-administratie- consulent met certificerende bevoegdheid, waaruit blijkt dat de uitgaven con- form de daar genoemde doelen zijn gedaan.
c. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de Stichting bestaande uit een balans en een staat van lasten en baten, vergezeld van een verklaring van de accountant terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan;
d. in voorkomende gevallen mededeling omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglementen hebben plaatsgehad.
6. Het verslag en de accountantsverklaring worden ter kennisneming toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties die partij zijn bij de CAO bedrijfs- takeigen regelingen Waterbouw en worden ter inzage van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:
a. ten kantore van het fonds;
b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken aan te wijzen plaatsen.
7 Het verslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
8. Voorafgaand aan het boekjaar stelt het bestuur een begroting voor het eerstvol- gende boekjaar vast. Deze begroting moet zijn ingericht en gespecificeerd naar de in artikel 3 van deze statuten genoemde doelen. De begroting is beschikbaar voor de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers
Artikel 17
Wijziging statuten en reglementen
1. De statuten en reglementen kunnen worden gewijzigd bij besluit van het Bestuur.
2. Het Bestuur mag over een wijziging van de statuten of van de reglementen niet stemmen, als het voorstel niet op de agenda van de desbetreffende bestuursverga- dering is vermeld en niet tenminste vier bestuursleden aanwezig zijn, waarvan twee werkgeversleden en twee werknemersleden.
3. Ingeval het vereiste aantal bestuursleden niet ter vergadering aanwezig is, wordt na tenminste drie dagen, doch uiterlijk binnen vier weken, een nieuwe bestuursver- gadering belegd, welke gehouden zal worden binnen twee maanden na de eerstbe- doelde vergadering, en waarin over het wijzigingsvoorstel wordt gestemd, onge- acht het aantal aanwezige bestuursleden.
4. Een besluit tot wijziging van de statuten of van de reglementen wordt genomen met tenminste drie/vierden van de geldig uitgebrachte stemmen en behoeft de goedkeuring van de in artikel 9, lid 2, genoemde organisaties. Gelijktijdig met het besluit tot wijziging van de statuten, of van enig reglement wordt bepaald op welke datum de wijziging in werking zal treden.
5. Elke wijziging van de statuten moet bij notariële akte worden vastgelegd.
6. a. De leden van het Bestuur zijn verplicht een authentiek afschrift van de wijzi- ging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het Handelsregister, gehouden bij de Kamer van Koophandel Haaglanden.
b. Reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigin- gen, zullen niet in werking treden, alvorens een volledig exemplaar van die stuk- ken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het Bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van de Arrondissementsrechtbank, Sector Kanton, binnen welks ressort de Stichting is gevestigd.
Artikel 18 Ontbinding en vereffening
1. Het Bestuur is bevoegd de Stichting te ontbinden. Op het daartoe te nemen besluit is toepasselijk hetgeen in artikel 17 is bepaald ten aanzien van een besluit tot wij- ziging van de statuten.
2. De Stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan voorzover dit voor de vereffe- ning nodig is.
3. De vereffening geschiedt door het Bestuur.
4. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.
5. Het Bestuur bepaalt de bestemming van een eventueel batig saldo van de ontbon- den Stichting, met dien verstande, dat het saldo zoveel mogelijk moet worden besteed overeenkomstig het doel van de Stichting. De bestemming behoeft de goedkeuring van de in artikel 9, lid 2, genoemde organisaties.
Artikel 19 Slotbepaling
In alle gevallen waarin deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur.
Reglement Aanvullingsfonds m.b.t. aanvullingen WAO
HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit reglement gelden de begripsbepalingen als omschreven in artikel 2 van de statuten, alsmede hetgeen hieraan in de volgende leden is toege- voegd.
2. Werknemer: de werknemer in de zin van de statuten en degene die laatstelijk voor het intreden van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering werknemer in de zin van de statuten was
3. Loon: het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) met inachtneming van het in artikel 17 van die wet bedoelde maximum.
4. WAO: Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering
5. Regeling: een regeling als bedoeld in hoofdstuk 3 of hoofdstuk 4A of 4B van het reglement
HOOFDSTUK 2 - FINANCIERING
Artikel 2 Algemeen
1. De financiering van de regelingen als omschreven in hoofdstuk 3 geschiedt gescheiden van de financiering van de regelingen omschreven in de hoofdstukken 4A en 4B.
2. Het bestuur is bevoegd af te wijken van het bepaalde in het voorgaande lid.
Artikel 3 Vaststelling van het loon
1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald, aan de Stichting opgaven te verstrekken, die noodzakelijk worden geacht om het loon van de werknemers vast te stellen.
2. Het bestuur stelt het loon van de werknemers vast met inachtneming van de door de werkgever verstrekte opgaven, tenzij deze geen of onvoldoende medewerking verleent om tot vaststelling van het loon te kunnen komen, dan wel kennelijk onjuiste opgaven heeft verstrekt.
3. Indien de in het voorgaande lid bedoelde omstandigheden zich voordoen, stelt het bestuur het loon van de werknemers naar beste weten vast.
4. Het bestuur kan een besluit tot vaststelling van het loon van de werknemers te allen tijde herzien, zolang niet meer dan vijf kalenderjaren zijn verstreken sedert het einde van het boekjaar, waarin de bijdragen verschuldigd zijn geworden.
Artikel 4 Vaststelling van de bijdrage
1. De bijdrage voor de regeling als omschreven in hoofdstuk 3 van het reglement en de bijdrage voor de regelingen als omschreven in de hoofdstukken 4A en 4B wor- den uitgedrukt in een percentage van het loon van de werknemers, dat overeen- komstig het bepaalde in artikel 8 lid 2 van de statuten is vastgesteld.
De vastgestelde percentages worden in de bijlage bij dit reglement opgenomen.
2. Het bestuur stelt zo spoedig mogelijk na afloop van het boekjaar ten aanzien van iedere werkgever de over dat boekjaar te zijnen laste komende bijdrage vast.
3. Over het loon, dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 21, lid 3 naar beste weten is vastgesteld, stelt het bestuur de bijdrage ambtshalve vast.
4. De werkgever is gerechtigd een deel van de bijdrage in te houden op het loon van de werknemer. Dit deel kan niet meer bedragen dan hetgeen dienaangaande is bepaald door partijen bij de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw.
Artikel 5 Afdracht van de bijdrage
1. De werkgever is verplicht, tot zekerheid voor de juiste en tijdige nakoming van zijn verplichtingen tegenover de Stichting, per kwartaal een voorschot te betalen, ten hoogste van hetgeen hij, naar het oordeel van het bestuur, over dat kwartaal verschuldigd zal zijn.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, is het bestuur bevoegd van de werk- gever een voorschotbetaling te eisen ten hoogste tot hetgeen hij, naar het oordeel van het bestuur, over een maand verschuldigd zal zijn.
3. De voorschotten, genoemd in de voorgaande leden, dienen binnen een door het bestuur te bepalen termijn aan de Stichting te zijn voldaan.
4. De werkgever is gehouden de ingevolge het bepaalde in artikel 23, lid 1 respectie- velijk lid 2 vastgestelde bijdragen, onder verrekening van de daarop betaalde voor- schotten, binnen een door het bestuur te bepalen aan de Stichting te betalen.
5. Indien en voorzover het verschuldigde niet of niet geheel binnen de door het bestuur gestelde termijn is betaald, is de werkgever door het enkele verloop van deze termijn in gebreke en de wettelijke rente verschuldigd van de dag af, dat het bedrag uiterlijk betaald had moeten zijn, tenzij het bestuur geheel of gedeeltelijk ontheffing verleent. Daarnaast is de werkgever verplicht op eerste vordering alle kosten te betalen, welke naar het oordeel van het bestuur tot invordering van het verschuldigde zijn gemaakt.
HOOFDSTUK 3 - AANVULLING WAO-UITKERING
Artikel 6 Rechthebbenden
1. De werknemer die een WAO-uitkering krijgt toegekend heeft, met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen, recht op een aanvullende uitkering.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op degene die recht heeft op een WAO- uitkering onder toepassing van artikel 22 van de WAO.
Artikel 7 Omvang van het recht
1. Het recht op aanvulling vangt aan met ingang van de dag waarop de WAO- uitkering ingaat en blijft bestaan zolang WAO-uitkering wordt verstrekt, doch maximaal gedurende drie jaren.
2. Gedurende het eerste jaar wordt de aanvulling op basis van het navolgende sche- ma, naar gelang de mate van arbeidsongeschiktheid, vastgesteld op een percentage van het voor de rechthebbende geldende loondervingsdagloon WAO.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage van het loondervingsdagloon WAO |
80 – 100 % | 10% |
65 – 80% | 7,25 % |
55 – 65 % | 6 % |
45 – 55 % | 5 % |
35 – 45 % | 4 % |
3. Gedurende het tweede en derde jaar wordt de aanvulling op basis van het navol- gende schema, naar gelang de mate van arbeidsongeschiktheid, vastgesteld op een percentage van het voor de rechthebbende geldende loondervingsdagloon WAO.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage van het loondervingsdagloon WAO |
80 –100 % | 5 % |
65 – 80 % | 4 % |
55 – 65 % | 3 % |
45 – 55 % | 2,5 % |
35 – 45 % | 2 % |
Artikel 8 Beperking van het recht
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7, bestaat geen recht op aanvulling:
a. indien en zolang de arbeidsongeschiktheid door het UWV geheel of ten dele buiten aanmerking wordt gelaten;
b. indien en zolang de uitkering krachtens de WAO onder toepassing van artikel 44 van de WAO niet wordt uitbetaald.
2. Indien de uitkering krachtens de WAO wordt uitbetaald onder toepassing van arti- kel 44 WAO, geldt, in afwijking van het bepaalde in artikel 7, het aanvullingsper- centage dat behoort bij de arbeidsongeschiktheid waarnaar de WAO-uitkering wordt uitbetaald.
3. Het recht op aanvulling eindigt bij beëindiging van de CAO zonder aansluitende verlenging.
Artikel 9 Samenloop met ziekengeld
Gedurende de periode dat de aanvullingsgerechtigde terzake van door hem/haar ver- richte arbeid recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet, welke met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 32 van die wet gedeeltelijk tot uitbetaling komt, blijft de aanvulling, in afwijking van het bepaalde in artikel 7, tweede of derde lid, gehandhaafd op het percentage behorende bij het uitkeringspercentage van de WAO-uitkering, dat gold voordat artikel 32 van de Ziektewet van toepassing was.
Artikel 10 Betaalbaarstelling
1. De aanvulling wordt maandelijks betaalbaar gesteld aan de aanvullingsgerechtig- de.
2. De aanvullingsgerechtigde machtigt de Stichting desgevraagd de WAO-uitkering voor hem/haar in ontvangst te nemen zolang recht bestaat op de aanvulling. In dat geval stelt de Stichting de WAO-uitkering en de aanvulling zo spoedig mogelijk na ontvangst van de WAO-uitkering betaalbaar aan de aanvullingsgerechtigde.
3. Indien de aanvullingsgerechtigde de in lid 2 bedoelde machtiging niet verstrekt, wordt de aanvulling uitbetaald zodra het recht op WAO-uitkering over een bepaal- de periode voldoende is aangetoond door de aanvullingsgerechtigde.
4. Op de aanvulling worden de wettelijk verplichte inhoudingen in mindering gebracht.
HOOFDSTUK 4A - EINDEJAARSTOESLAG-WAO
Artikel 11 Rechthebbenden
1. Degene die op 1 december van enig jaar een tot uitbetaling komend recht heeft op een uitkering ingevolge de WAO en op of na 1 juli van dat jaar niet (meer) een tot uitbetaling komend recht heeft op een aanvulling krachtens het bepaalde in hoofd- stuk 3 van dit reglement, heeft, met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen, in dat jaar recht op een eindejaarstoeslag indien op hem of haar laatste- lijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid de(ze) collectieve arbeids- overeenkomst bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw van toepassing was.
2. Degene die laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid in het bui- tenland werkzaamheden verrichtte en deelnemer was van de Stichting Bedrijfstak- pensioenfonds Waterbouw, is, indien hij/zij overigens voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, met de in het eerste lid bedoelde rechthebbende gelijkgesteld.
Artikel 12
Inperking kring rechthebbenden
Geen recht op eindejaarstoeslag heeft degene die op 1 december van het jaar:
− minder dan 35% arbeidsongeschikt is ingevolge de WAO;
− in het genot is van een WAO-uitkering die met toepassing van het bepaalde in artikel 22 WAO is verhoogd;
− in het genot is van een WAO-uitkering die met toepassing van het bepaalde in artikel 44 van de WAO niet wordt uitbetaald.
Artikel 13
Hoogte van de eindejaarstoeslag
De hoogte van de eindejaarstoeslag bedraagt maximaal € 635,00 bruto bij een arbeids- ongeschiktheidspercentage van 80% of meer. Bij een andere mate van arbeidsonge- schiktheid wordt de eindejaarsuitkering pro rata vastgesteld. Het bestuur heeft, binnen het hierboven aangegeven maximum, de bevoegdheid de bedragen jaarlijks opnieuw vast te stellen.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Hoogte eindejaarsuitkering / vakantie-uitkering |
65 – 80 % | € 485 |
55 – 65 % | € 384 |
45 – 55 % | € 323 |
35 – 45 % | € 261 |
Artikel 14 Betaalbaarstelling
De eindejaarstoeslag wordt in de maand december van het jaar betaalbaar gesteld aan de rechthebbende. Op de eindejaarsuitkering wordt de door de rechthebbende verschul- digde loonheffing in mindering gebracht.
HOOFDSTUK 4 B - VAKANTIE-UITKERING WAO
Artikel 15 Rechthebbenden
1. Degene die op 1 mei van enig jaar een tot uitbetaling komend recht heeft op een uitkering ingevolgde de WAO en op 1 mei van dat jaar niet (meer) een tot uitbeta- ling komend recht heeft op een aanvulling krachtens het bepaalde in hoofdstuk 3 van dit reglement, heeft met inachtneming van het bepaalde in de volgende artike- len, in dat jaar recht op een vakantie-uitkering indien op hem of haar laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid de(ze) collectieve arbeidsovereen- komst bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw van toepassing was.
2. Degene die laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid in het bui- tenland werkzaamheden verrichtte en deelnemer was van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw, is, indien hij /zij overigens voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, met de in het eerste lid bedoelde recht- hebbende gelijkgesteld.
Artikel 16
Beperking kring rechthebbenden
Geen recht op een vakantie-uitkering heeft degene die op 1 mei van het jaar:
− minder dan 35% arbeidsongeschikt is ingevolgde WAO;
− in het genot is van een WAO-uitkering die met toepassing van het bepaalde in artikel 22 WAO is verhoogd;
− in het genot is van een WAO-uitkering die met toepassing van het bepaalde in artikel 44 WAO niet wordt uitbetaald.
Artikel 17
Hoogte van de vakantie-uitkering
De hoogte van de vakantie-uitkering bedraagt maximaal € 635,00 bruto bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer. Bij een andere mate van arbeids- ongeschiktheid wordt de eindejaarsuitkering pro rata vastgesteld. Het bestuur heeft, binnen het hierboven aangegeven maximum, de bevoegdheid de bedragen jaarlijks opnieuw vast te stellen.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Hoogte eindejaarsuitkering / vakantie-uitkering |
65 – 80 % | € 485 |
55 – 65 % | € 384 |
45 – 55 % | € 323 |
35 – 45 % | € 261 |
Artikel 18 Betaalbaarstelling
De vakantie-uitkering wordt in de maand mei van het jaar betaalbaar gesteld aan de rechthebbende. Op de vakantie-uitkering wordt de door de rechthebbende verschul- digde loonheffing in mindering gebracht.
HOOFDSTUK 5 - SLOTBEPALINGEN
Artikel 19 Administratie van de regelingen
De administratie van de regelingen als bedoeld in hoofdstuk 3 en de hoofdstukken 4A en 4B van het reglement wordt gescheiden gevoerd.
Artikel 20 Toekenning van uitkering
1. Uitkering ingevolge dit reglement wordt op verzoek of ambtshalve toegekend door het bestuur.
2. Het in het voorgaande lid bedoelde verzoek moet worden ingediend bij de Stichting, Xxxx xxx Xxxx Xxxxx 000, 0000 XX XXXXXXXX, Postbus 7016 2280 KA RIJSWIJK.
Artikel 21 Voorbehoud t.a.v. rechten
1. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen, is het bestuur bevoegd een verstrekking als bedoeld in hoofdstuk 3, hoofdstuk 4A en hoofdstuk 4B geheel of gedeeltelijk te weigeren, indien het bestuur van oordeel is dat de financiële positie van de betreffende regeling daartoe aanleiding geeft.
2. Indien het bestuur van haar weigeringsbevoegdheid gebruik maakt, vervalt het recht op de betreffende verstrekking voorzover die door het bestuur geweigerd is.
Artikel 22
Intrekking en wijziging van een uitkering
1. Indien blijkt, dat een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in de voorgaande hoofd- stukken onjuiste inlichtingen of gegevens heeft verstrekt, kan het bestuur de toe- gekende uitkering intrekken dan wel wijzigen. Het ten onrechte of te veel betaalde kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden gelden ook indien anderszins blijkt dat ten onrechte of teveel uitkering is verstrekt.
Artikel 23 Beslissingen
Beslissingen worden schriftelijk en met redenen omkleed aan de belanghebbende mee- gedeeld.
Artikel 24 Inlichtingen
Werkgevers, werknemers en rechthebbenden zijn verplicht aan het bestuur of diens administrateur alle inlichtingen te verstrekken, welke het bestuur ter uitvoering van het bepaalde in de statuten of dit reglement nodig acht. Desverlangd zullen zij aan het bestuur of diens gemachtigde gelegenheid geven inzage te nemen van die boeken en bescheiden, waarvan inzage aan het bestuur of diens administrateur noodzakelijk of gewenst voorkomt ter controle op de naleving van dit reglement en de ter uitvoering daarvan verstrekte opgaven; een en ander op de tijd, de wijze en op de plaats als door het bestuur of diens administrateur gewenst.
Artikel 25 Vervallen van rechten
Rechten ingevolge dit reglement vervallen indien en voorzover deze niet binnen een jaar na het ontstaan bij de Stichting zijn opgeëist.
Artikel 26 Bijzondere beslissingen
Indien het bepaalde in hoofdstuk 3, hoofdstuk 4A of hoofdstuk 4B naar het oordeel van het bestuur tot een kennelijk onredelijke uitkomst leidt, is het bestuur bevoegd, in afwijking van hetgeen in de betreffende hoofdstukken is bepaald, te beslissen of en zo ja tot welk bedrag, een betaling wordt verstrekt of geweigerd.
Artikel 27 Inwerkingtreding en wijziging
Dit reglement is in werking getreden ingaande 1 juli 1994.
Het reglement is op 18 mei 2000 gewijzigd. De daarbij in het reglement aangebrachte wijzigingen zijn in werking getreden met ingang van 1 mei 1999. Het reglement is laatstelijk gewijzigd op 15 mei 2003.
Reglement Aanvullingsfonds m.b.t. aanvullingen WIA
HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit reglement gelden de begripsbepalingen als omschreven in artikel 2 van de statuten, alsmede hetgeen hieraan in de volgende leden is toege- voegd.
2. Werknemer: de werknemer in de zin van de statuten en degene die laatstelijk voor het intreden van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen werknemer in de zin van de statuten was
3. Loon: het loon in de zin van de artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen met inachtneming van het in artikel 17 van die wet bedoelde maximum
4. WIA: Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen
5. Regeling: een regeling als bedoeld in hoofdstuk 3 of a. hoofdstuk 4A of 4B van het reglement
HOOFDSTUK 2 - FINANCIERING
Artikel 2 Algemeen
1. De financiering van de regelingen als omschreven in hoofdstuk 3 geschiedt gescheiden van de financiering van de regelingen omschreven in de hoofdstukken 4A en 4B.
2. Het bestuur is bevoegd af te wijken van het bepaalde in het voorgaande lid.
Artikel 3 Vaststelling van het loon
1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald, aan de Stichting opgaven te verstrekken, die noodzakelijk worden geacht om het loon van de werknemers vast te stellen.
2. Het bestuur stelt het loon van de werknemers vast met inachtneming van de door de werkgever verstrekte opgaven, tenzij deze geen of onvoldoende medewerking verleent om tot vaststelling van het loon te kunnen komen, dan wel kennelijk onjuiste opgaven heeft verstrekt.
3. Indien de in het voorgaande lid bedoelde omstandigheden zich voordoen, stelt het bestuur het loon van de werknemers naar beste weten vast.
4. Het bestuur kan een besluit tot vaststelling van het loon van de werknemers te allen tijde herzien, zolang niet meer dan vijf kalenderjaren zijn verstreken sedert het einde van het boekjaar, waarin de bijdragen verschuldigd zijn geworden.
Artikel 4 Vaststelling van de bijdrage
1. De bijdrage voor de regeling als omschreven in hoofdstuk 3 van het reglement en de bijdrage voor de regelingen als omschreven in de hoofdstukken 4A en 4B wor- den uitgedrukt in een percentage van het loon van de werknemers, dat overeen- komstig het bepaalde in artikel 8 lid 2 van de statuten is vastgesteld.
De vastgestelde percentages worden in de bijlage bij dit reglement opgenomen.
2. Het bestuur stelt zo spoedig mogelijk na afloop van het boekjaar ten aanzien van iedere werkgever de over dat boekjaar te zijnen laste komende bijdrage vast.
3. Over het loon, dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 21, lid 3 naar beste weten is vastgesteld, stelt het bestuur de bijdrage ambtshalve vast.
4. De werkgever is gerechtigd een deel van de bijdrage in te houden op het loon van de werknemer. Dit deel kan niet meer bedragen dan hetgeen dienaangaande is bepaald door partijen bij de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw.
Artikel 5 Afdracht van de bijdrage
1. De werkgever is verplicht, tot zekerheid voor de juiste en tijdige nakoming van zijn verplichtingen tegenover de Stichting, per kwartaal een voorschot te betalen, ten hoogste van hetgeen hij, naar het oordeel van het bestuur, over dat kwartaal verschuldigd zal zijn.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, is het bestuur bevoegd van de werk- gever een voorschotbetaling te eisen ten hoogste tot hetgeen hij, naar het oordeel van het bestuur, over een maand verschuldigd zal zijn.
3. De voorschotten, genoemd in de voorgaande leden, dienen binnen een door het bestuur te bepalen termijn aan de Stichting te zijn voldaan.
4. De werkgever is gehouden de ingevolge het bepaalde in artikel 23, lid 1 respectie- velijk lid 2 vastgestelde bijdragen, onder verrekening van de daarop betaalde voor- schotten, binnen een door het bestuur te bepalen aan de Stichting te betalen.
5. Indien en voorzover het verschuldigde niet of niet geheel binnen de door het bestuur gestelde termijn is betaald, is de werkgever door het enkele verloop van deze termijn in gebreke en de wettelijke rente verschuldigd van de dag af, dat het bedrag uiterlijk betaald had moeten zijn, tenzij het bestuur geheel of gedeeltelijk ontheffing verleent. Daarnaast is de werkgever verplicht op eerste vordering alle kosten te betalen, welke naar het oordeel van het bestuur tot invordering van het verschuldigde zijn gemaakt.
HOOFDSTUK 3 - AANVULLING WIA-UITKERING
Artikel 6 Rechthebbenden
1. De werknemer die een WIA-uitkering krijgt toegekend heeft, met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen, recht op een aanvullende uitkering.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op degene die recht heeft op een IVA-uitkering onder toepassing van artikel 53 van de WIA.
Artikel 7 Omvang van het recht
1. Het recht op aanvulling vangt aan met ingang van de dag waarop de WIA-uitkering ingaat en blijft bestaan zolang WIA-uitkering wordt verstrekt, doch maximaal gedurende drie jaren.
2. Gedurende het eerste jaar wordt de aanvulling op basis van het navolgende sche- ma, naar gelang de mate van arbeidsongeschiktheid, vastgesteld op een percentage van het voor de rechthebbende geldende loondervingsdagloon WIA.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage van het loondervingsdagloon WIA |
80 – 100 % | 10% |
65 – 80% | 7,25 % |
55 – 65 % | 6 % |
45 – 55 % | 5 % |
35 – 45 % | 4 % |
3. Gedurende het tweede en derde jaar wordt de aanvulling op basis van het navol- gende schema, naar gelang de mate van arbeidsongeschiktheid, vastgesteld op een percentage van het voor de rechthebbende geldende loondervingsdagloon WIA.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Percentage van het loondervingsdagloon WIA |
80 –100 % | 5 % |
65 – 80 % | 4 % |
55 – 65 % | 3 % |
45 – 55 % | 2,5 % |
35 – 45 % | 2 % |
Artikel 8 Beperking van het recht
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 7, bestaat geen recht op aanvulling:
a. indien en zolang de arbeidsongeschiktheid door het UWV geheel of ten dele- buiten aanmerking wordt gelaten;
b. indien en zolang de uitkering krachtens de WIA onder toepassing van artikel 37 van de WIA niet wordt uitbetaald.
2. Indien de uitkering krachtens de WIA wordt uitbetaald onder toepassing van arti- kel 37 WIA, geldt, in afwijking van het bepaalde in artikel 7, het aanvullingsper- centage dat behoort bij de arbeidsongeschiktheid waarnaar de WIA-uitkering wordt uitbetaald.
3. Het recht op aanvulling eindigt bij beëindiging van de CAO zonder aansluitende verlenging.
Artikel 9 Samenloop met ziekengeld
Gedurende de periode dat de aanvullingsgerechtigde terzake van door hem/haar ver- richte arbeid recht heeft op een uitkering krachtens de Ziektewet, welke met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 32 van die wet gedeeltelijk tot uitbetaling komt, blijft de aanvulling, in afwijking van het bepaalde in artikel 7, tweede of derde lid, gehandhaafd op het percentage behorende bij het uitkeringspercentage van de WIA-uitkering, dat gold voordat artikel 32 van de Ziektewet van toepassing was.
Artikel 10 Betaalbaarstelling
1. De aanvulling wordt maandelijks betaalbaar gesteld aan de aanvullingsgerechtig- de.
2. De aanvullingsgerechtigde machtigt de Stichting desgevraagd de WIA-uitkering voor hem/haar in ontvangst te nemen zolang recht bestaat op de aanvulling. In dat geval stelt de Stichting de WIA-uitkering en de aanvulling zo spoedig mogelijk na ontvangst van de WIA-uitkering betaalbaar aan de aanvullingsgerechtigde.
3. Indien de aanvullingsgerechtigde de in lid 2 bedoelde machtiging niet verstrekt, wordt de aanvulling uitbetaald zodra het recht op WIA-uitkering over een bepaal- de periode voldoende is aangetoond door de aanvullingsgerechtigde.
4. Op de aanvulling worden de wettelijk verplichte inhoudingen in mindering gebracht.
HOOFDSTUK 4A - EINDEJAARSTOESLAG-WIA
Artikel 11 Rechthebbenden
1. Degene die op 1 december van enig jaar een tot uitbetaling komend recht heeft op een uitkering ingevolge de WIA en op of na 1 juli van dat jaar niet (meer) een tot uitbetaling komend recht heeft op een aanvulling krachtens het bepaalde in hoofd- stuk 3 van dit reglement, heeft, met inachtneming van het bepaalde in de volgende artikelen, in dat jaar recht op een eindejaarstoeslag indien op hem of haar laatste- lijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid de(ze) collectieve arbeids- overeenkomst bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw van toepassing was.
2. Degene die laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid in het bui- tenland werkzaamheden verrichtte en deelnemer was van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw, is, indien hij/zij overigens voldoet aan de in
het eerste lid genoemde voorwaarden, met de in het eerste lid bedoelde rechtheb- bende gelijkgesteld.
Artikel 12
Inperking kring rechthebbenden
Geen recht op eindejaarstoeslag heeft degene die op 1 december van het jaar:
- minder dan 35% arbeidsongeschikt is ingevolge de WIA;
- in het genot is van een WIA-uitkering die met toepassing van het bepaalde in arti- kel 53 WIA is verhoogd;
- in het genot is van een WIA-uitkering die met toepassing van het bepaalde in arti- kel 37 van de WIA niet wordt uitbetaald.
Artikel 13
Hoogte van de eindejaarstoeslag
De hoogte van de eindejaarstoeslag bedraagt maximaal € 635,00 bruto bij een arbeids- ongeschiktheidspercentage van 80% of meer. Bij een andere mate van arbeidsonge- schiktheid wordt de eindejaarsuitkering pro rata vastgesteld. Het bestuur heeft, binnen het hierboven aangegeven maximum, de bevoegdheid de bedragen jaarlijks opnieuw vast te stellen.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Hoogte eindejaarsuitkering / vakantie-uitkering |
65 – 80 % | € 485 |
55 – 65 % | € 384 |
45 – 55 % | € 323 |
35 – 45 % | € 261 |
De werknemer die volledig en duurzaam arbeidongeschikt is en een IVA-uitkering ontvangt heeft maximaal tot aan zijn pensioendatum recht op voornoemde eindejaars- toeslag
De werknemer die recht heeft op een WGA-uitkering heeft recht op een eindejaarstoe- slag afhankelijk van het aantal deelnemersjaren in het Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw:
a. 0-5 deelnemersjaren leidt tot een eindejaarstoeslag gedurende 5 kalenderjaren;
b. 5-10 deelnemersjaren leidt tot een eindejaarstoeslag gedurende 10 kalenderjaren;
c. 10-15 deelnemersjaren leidt tot een eindejaarstoeslag gedurende 15 kalenderjaren;
d. 15-20 deelnemersjaren leidt tot een eindejaarstoeslag gedurende 20 kalenderjaren.
Artikel 14 Betaalbaarstelling
De eindejaarstoeslag wordt in de maand december van het jaar betaalbaar gesteld aan de rechthebbende. Op de eindejaarsuitkering wordt de door de rechthebbende verschul- digde loonheffing in mindering gebracht.
HOOFDSTUK 4 B - VAKANTIE-UITKERING WIA
Artikel 15 Rechthebbenden
1. Degene die op 1 mei van enig jaar een tot uitbetaling komend recht heeft op een uitkering ingevolgde de WIA en op 1 mei van dat jaar niet (meer) een tot uitbeta- ling komend recht heeft op een aanvulling krachtens het bepaalde in hoofdstuk 3 van dit reglement, heeft met inachtneming van het bepaalde in de volgende artike- len, in dat jaar recht op een vakantie-uitkering indien op hem of haar laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid de(ze) collectieve arbeids-over- eenkomst bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw van toepassing was.
2. Degene die laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid in het bui- tenland werkzaamheden verrichtte en deelnemer was van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw, is, indien hij /zij overigens voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, met de in het eerste lid bedoelde recht- hebbende gelijkgesteld.
Artikel 16
Beperking kring rechthebbenden
Geen recht op een vakantie-uitkering heeft degene die op 1 mei van het jaar:
- minder dan 35% arbeidsongeschikt is ingevolgde WIA;
- in het genot is van een WIA-uitkering die met toepassing van het bepaalde in arti- kel 53 WIA is verhoogd;
- in het genot is van een WIA-uitkering die met toepassing van het bepaalde in arti- kel 37 WIA niet wordt uitbetaald.
Artikel 17
Hoogte van de vakantie-uitkering
De hoogte van de vakantie-uitkering bedraagt maximaal € 635,00 bruto bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer. Bij een andere mate van arbeids- ongeschiktheid wordt de eindejaarsuitkering pro rata vastgesteld. Het bestuur heeft, binnen het hierboven aangegeven maximum, de bevoegdheid de bedragen jaarlijks opnieuw vast te stellen.
Mate van arbeidsongeschiktheid | Hoogte eindejaarsuitkering / vakantie-uitkering |
65 – 80 % | € 485 |
55 – 65 % | € 384 |
45 – 55 % | € 323 |
35 – 45 % | € 261 |
De werknemer die volledig en duurzaam arbeidongeschikt is en een IVA-uitkering ontvangt heeft maximaal tot aan zijn pensioendatum recht op voornoemde vakantie- uitkering.
De werknemer die recht heeft op een WGA-uitkering heeft recht op een vakantie-uit- kering afhankelijk van het aantal deelnemersjaren in het Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw:
a. 0-5 deelnemersjaren leidt tot een vakantie-uitkering gedurende 5 kalenderjaren;
b. 5-10 deelnemersjaren leidt tot een vakantie-uitkering gedurende 10 kalenderjaren;
c. 10-15 deelnemersjaren leidt tot een vakantie-uitkering gedurende 15 kalenderjaren;
d. 15-20 deelnemersjaren leidt tot een vakantie-uitkering gedurende 20 kalenderja- ren.
Artikel 18 Betaalbaarstelling
De vakantie-uitkering wordt in de maand mei van het jaar betaalbaar gesteld aan de rechthebbende. Op de vakantie-uitkering wordt de door de rechthebbende verschul- digde loonheffing in mindering gebracht.
HOOFDSTUK 5 - SLOTBEPALINGEN
Artikel 19 Administratie van de regelingen
De administratie van de regelingen als bedoeld in hoofdstuk 3 en de hoofdstukken 4A en 4B van het reglement wordt gescheiden gevoerd.
Artikel 20 Toekenning van uitkering
1. Uitkering ingevolge dit reglement wordt op verzoek of ambtshalve toegekend door het bestuur.
2. Het in het voorgaande lid bedoelde verzoek moet worden ingediend bij de Stichting, Xxxx xxx Xxxx Xxxxx 000, 0000 XX XXXXXXXX, Postbus 7016 2280 KA RIJSWIJK.
Artikel 21 Voorbehoud t.a.v. rechten
1. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen, is het bestuur bevoegd een verstrekking als bedoeld in hoofdstuk 3, hoofdstuk 4A en hoofdstuk 4B geheel of gedeeltelijk te weigeren, indien het bestuur van oordeel is dat de financiële positie van de betreffende regeling daartoe aanleiding geeft.
2. Indien het bestuur van haar weigeringsbevoegdheid gebruik maakt, vervalt het recht op de betreffende verstrekking voorzover die door het bestuur geweigerd is.
Artikel 22
Intrekking en wijziging van een uitkering
1. Indien blijkt, dat een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in de voorgaande hoofd- stukken onjuiste inlichtingen of gegevens heeft verstrekt, kan het bestuur de toe-
gekende uitkering intrekken dan wel wijzigen. Het ten onrechte of te veel betaalde kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden gelden ook indien anderszins blijkt dat ten onrechte of teveel uitkering is verstrekt.
Artikel 23 Beslissingen
Beslissingen worden schriftelijk en met redenen omkleed aan de belanghebbende mee- gedeeld.
Artikel 24 Inlichtingen
Werkgevers, werknemers en rechthebbenden zijn verplicht aan het bestuur of diens administrateur alle inlichtingen te verstrekken, welke het bestuur ter uitvoering van het bepaalde in de statuten of dit reglement nodig acht. Desverlangd zullen zij aan het bestuur of diens gemachtigde gelegenheid geven inzage te nemen van die boeken en bescheiden, waarvan inzage aan het bestuur of diens administrateur noodzakelijk of gewenst voorkomt ter controle op de naleving van dit reglement en de ter uitvoering daarvan verstrekte opgaven; een en ander op de tijd, de wijze en op de plaats als door het bestuur of diens administrateur gewenst.
Artikel 25 Vervallen van rechten
Rechten ingevolge dit reglement vervallen indien en voorzover deze niet binnen een jaar na het ontstaan bij de Stichting zijn opgeëist.
Artikel 26 Bijzondere beslissingen
Indien het bepaalde in hoofdstuk 3, hoofdstuk 4A of hoofdstuk 4B naar het oordeel van het bestuur tot een kennelijk onredelijke uitkomst leidt, is het bestuur bevoegd, in afwijking van hetgeen in de betreffende hoofdstukken is bepaald, te beslissen of en zo ja tot welk bedrag, een betaling wordt verstrekt of geweigerd.
Artikel 27 Inwerkingtreding en wijziging
Dit reglement is in werking getreden ingaande 1 januari 2006.
Aanvullingsreglement verstrekking stimuleringsuitkering herintredende WAO-ers
Reglement van de Stichting Aanvullingsregelingen Waterbouw
Artikel 1 Definities
Het fonds: de stichting Aanvullingsregelingen Waterbouw
De statuten: de statuten van het fonds
Het bestuur: het bestuur van het fonds
De Stichting Fondsenbeheer
Waterbouw: administrateur van de regeling
Het premieloon: het loon in de zin van artikel 16 van de Wet financiering soci- ale verzekeringen (Wfsv) met inachtneming van het in artikel 17 van die wet bedoelde maximum.
Stimuleringsuitkering: de betaling van een bedrag aan gewezen WAO-uitkerings- gerechtigden op wie voor het intreden van de arbeidson- geschiktheid bij werken een CAO in de zin van dit reglement van toepassing is geweest
CAO: de collectieve arbeidsovereenkomst bedrijfstakeigen regelin- gen Waterbouw met inbegrip van de bijlagen, statuten en reglementen die daarvan deel uitmaken
De werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 2 van de statuten van het fonds
De werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 2 van de statuten van het fonds
WAO: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
Artikel 2 Vaststelling van de bijdrage
1. De bijdrage voor de regeling worden uitgedrukt in een percentage van het premie- loon. De vastgestelde percentages worden in de bijlage bij deze CAO opgenomen.
2. Het bestuur stelt zo spoedig mogelijk na afloop van het boekjaar ten aanzien van iedere werkgever de over dat boekjaar te zijnen laste komende bijdrage vast.
3. De hoogte van de bijdrage wordt, na overleg met partijen bij de CAO, door het bestuur vastgesteld in december van het voorafgaande jaar. Bij de vaststelling van dit percentage houdt het bestuur rekening met het overschot of het tekort volgens de balans met betrekking tot de stimuleringsuitkering over het voorafgaande kalenderjaar.
4. De hoogte van de bijdrage voor 2012 is vastgesteld op 0%.
Artikel 3 Vaststelling van de grondslag
De werkgever is verplicht op de tijdstippen en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald, aan de Stichting opgaven te verstrekken, die noodzakelijk worden geacht om het premieloon vast te kunnen stellen.
Artikel 4 Afdracht van de bijdrage
1. De werkgever is verplicht, tot zekerheid voor de juiste en tijdige nakoming van zijn verplichtingen tegenover de Stichting, per kwartaal een voorschot te betalen, ten hoogste van hetgeen hij, naar het oordeel van het bestuur, over dat kwartaal verschuldigd zal zijn.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1, is het bestuur bevoegd van de werkgever een voorschotbetaling te eisen ten hoogste tot hetgeen hij, naar oordeel van het bestuur, over een maand verschuldigd zal zijn.
3. De voorschotten, genoemd in de voorgaande leden, dienen binnen een door het bestuur te bepalen termijn aan de Stichting te zijn voldaan.
4. De werkgever is gehouden de ingevolge artikel 2 vastgestelde bijdragen, onder verrekeningen van de daarop betaalde voorschotten, binnen een door het bestuur te bepalen termijn aan de Stichting te betalen.
5. Indien en voorzover het verschuldigde niet of niet geheel binnen de door het bestuur gestelde termijn is betaald, is de werkgever door het enkele verloop van deze termijn in gebreke en de wettelijke rente verschuldigd van de dag af, dat het bedrag uiterlijk betaald had moeten zijn, tenzij het bestuur geheel of gedeeltelijk ontheffing verleent. Daarnaast is de werkgever verplicht op eerste vordering alle kosten te betalen, welke naar het oordeel van het bestuur tot invordering van het verschuldigde zijn gemaakt.
Indien een werkgever in gebreke blijft de verschuldigde bijdrage te betalen zal zo nodig tot gerechtelijke invordering worden overgegaan.
Artikel 5 Stimuleringsuitkering
1. Herintreders die voorheen werkzaam waren als werknemer onder deze CAO en die recht hadden op een (gedeeltelijke) WAO-uitkering en het werk gedurende 1 jaar als volledig arbeidsgeschikte werknemer hebben hervat, ontvangen een een- malige stimuleringsuitkering herintreders.
2. De hoogte van de stimuleringsuitkering is afhankelijk van de arbeidsongeschikt- heidsklasse die van toepassing was voorafgaande aan de volledige afschatting. De bedragen per arbeidsongeschiktheidsklasse zijn opgenomen in onderstaande tabel.
Arbeidsongeschiktheidspercentage | Bedrag |
80-100 | €1135 |
65-80 | € 910 |
55-65 | € 740 |
45-55 | € 625 |
35-45 | € 510 |
25-35 | € 400 |
15-25 | € 285 |
3. In afwijking van het bepaalde in het derde lid geldt dat, indien in de twaalf maan- den voorafgaand aan de volledige afschatting slechts over een deel van die twaalf maanden recht op een WAO-uitkering bestond dan wel meerdere arbeidsonge- schiktheidsklassen van toepassing zijn geweest, recht bestaat op een stimulerings-
uitkering naar evenredigheid. Voor elke maand die een werknemer ingedeeld is geweest in een arbeidsongeschiktheidklasse bestaat recht op 1/12e deel van het bij
die klasse behorende bedrag aan stimuleringsuitkering zoals vermeld in de tabel in lid 3. Indien in een maand meer dan een arbeidsongeschiktheidsklasse van toepas- sing is geweest, wordt het aan die maand toe te rekenen bedrag gebaseerd op de hoogste klasse die in de betreffende maand van toepassing is geweest.
4. Werknemers die in aanmerking komen voor de “stimuleringsuitkering herintre- ders” dienen zich te melden bij het bestuur van het Aanvullingsfonds, per adres Stichting Fondsenbeheer Waterbouw, xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxx. Tevens dienen zij aan de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw alle relevante informatie te verstrekken.
Artikel 6
Intrekken en wijziging van een uitkering
1. Indien blijkt, dat een uitkeringsgerechtigde als bedoeld in de voorgaande artikelen onjuiste inlichtingen of gegevens heeft verstrekt, kan het bestuur de toegekende uitkering intrekken dan wel wijzigen. Het ten onrechte of te veel betaalde kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd.
2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden gelden ook indien anderszins blijkt dat ten onrechte of teveel uitkering is verstrekt.
Artikel 7 Verstrekken van inlichtingen
Werkgevers, werknemers en rechthebbenden zijn verplicht aan het bestuur of diens administrateur alle inlichtingen te verstrekken, welke het bestuur ter uitvoering van het bepaalde in de statuten of dit reglement nodig acht. Desverlangd zullen zij aan het bestuur of dien gemachtigde gelegenheid geven inzage te nemen van die boeken en bescheiden, waarvan xxxxxx aan het bestuur of diens administrateur noodzakelijk of
gewenst voorkomt ter controle op de naleving van dit reglement en de ter uitvoering daarvan verstrekte opgaven; een en ander op de tijd, de wijze en op de plaats als door het bestuur of diens administrateur gewenst.
Artikel 8 Voorschriften
Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering, mits deze voorschriften niet in strijd zijn met de bepalingen in de statuten van het fonds in dit reglement.
Artikel 9 Bijzondere gevallen
Als de bepaling in dit reglement naar het oordeel van het bestuur tot een kennelijke onredelijke uitkomst leidt, is het bestuur bevoegd, in afwijking van hetgeen in dit regle- ment is bepaald, te beslissen of en zo ja tot welk bedrag een betaling wordt verstrekt of geweigerd.
Artikel 10 Inwerkingtreding
Dit reglement wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2004. De referte- periode zoals genoemd in artikel 5 lid 1 van dit reglement vangt aan op 1 april 2003. Indien de werknemer aan deze en alle andere voorwaarden voor het toekennen van een uitkering heeft voldaan, kan een uitkering plaatsvinden met ingang van 1 april 2004.
Reglement Aanvullingsfonds m.b.t. aanvullingen WW
HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit reglement wordt verstaan onder:
a. het fonds: de Stichting Aanvullingsregelingen Waterbouw
b. de statuten: de statuten van het fonds
c. het bestuur: het bestuur van het fonds
d. CAO: de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst bedrijfstakeigen regeling Waterbouw met inbegrip van de bijlagen, statuten en reglementen die daarvan deel uit maken
e. de werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 2 van de statuten
f. de werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 2 van de statuten en degene die tot op de eerste dag van ongeschiktheid tot werken in de zin van de ZW of laatstelijk, voordat er krachtens artikel 17 of 18 WW voor hem een recht op uitke- ring ontstond, werknemer was in de zin van artikel 2 van de statuten
g. loongerelateerde uitkering: uitkering als bedoeld in hoofdstuk IIa van de WW
x. xx XX: de Werkloosheidswet
HOOFDSTUK 2 - FINANCIERING
Artikel 2
Financiering WW-aanvullingen CAO
1. De kosten die gemaakt worden voor de verstrekking van WW-aanvullingen aan werknemers op wie onmiddellijk voorafgaand aan het intreden van hun arbeid- surenverlies, als bedoeld in artikel 16 WW, de CAO van toepassing was worden in rekening gebracht bij de desbetreffende voormalige werkgevers.
2. De kosten genoemd in het eerste lid bestaan uit het bedrag aan aanvullingen dat aan de desbetreffende werknemer is verstrekt plus de werkgeversdelen SV-premies en een opslag voor administratiekosten, oninbare bedragen en rente- derving.
3. De opslag genoemd in het tweede lid wordt jaarlijks door het bestuur vastgesteld en is een percentage van de aanvullingen plus de werkgeversdelen SV-premies.
4. Zo spoedig mogelijk na vaststelling worden de opslagpercentages ter kennis gebracht van CAO-partijen.
5. Een vordering op een voormalige werkgever wordt ingesteld na een halfjaar WW-uitkering, tenzij het recht op WW-uitkering binnen die termijn eindigt. In het
laatste geval zal de vordering direct na het einde van het recht op uitkering worden ingesteld.
6. Als de WW-uitkering van een werknemer wordt herzien, wordt geen nieuwe vordering ingesteld of geen terugbetaling gedaan. Eventuele berekeningsver- schillen zullen worden gedoteerd of ontrokken aan de voorziening voor onin- baarheid.
7. Als een werkgever in gebreke blijft de kosten die bij hem in rekening zijn gebracht te betalen, zal tot gerechtelijke invordering worden overgegaan.
HOOFDSTUK 3 - RECHTEN
Artikel 3
Aanvulling op het aan een werknemer te betalen deel van de loongerelateerde WW-uitkering
1. Een werknemer die in de eerste 13 weken van de periode als bedoeld in artikel 42 WW op grond van de verplichte verzekering krachtens de WW recht heeft op beta- ling van een uitkering, heeft jegens het fonds recht op betaling van een aanvulling ter hoogte van zijn dagloon x 12,55.
2. Om in aanmerking te komen voor de in lid 1 genoemde aanvulling dient de werk- loze werknemer zich te melden bij de districtsmedewerker dan wel vakbondscon- sulent met zijn toekenningsbeschikking WW (verstrekt door de UWV). Deze toe- kenningsbeschikking kan ook een voorlopig karakter hebben.
3. Om in aanmerking te komen voor de in dit artikel genoemde aanvulling dient een werkloze zich bij de in lid 2 genoemde personen te melden binnen 6 maanden na het ontstaan van zijn recht op een WW-uitkering.
4. Het fonds zal de aanvulling binnen 4 weken na aanmelding bij het fonds betaalbaar stellen.
HOOFDSTUK 4 - OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 4 Verstrekken van inlichtingen
1. De werkgever en de werknemer zijn verplicht aan het bestuur en aan degene die door het bestuur schriftelijk tot het inwinnen van inlichtingen is gemachtigd inza- ge te verlenen in alle bescheiden en voorts alle overige inlichtingen te verschaffen die worden gevraagd voor de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds en in dit reglement.
2. Degene die bij de uitvoering van het bepaalde in de statuten van het fonds of in reglement kennis neemt van enig gegeven waarvan hij het vertrouwelijk karakter moet begrijpen, is tot geheimhouding daarvan tegenover derden ver- plicht.
Artikel 5 Voorschriften
Het bestuur is bevoegd nadere voorschriften vast te stellen die nodig zijn voor een verantwoorde uitvoering, mits deze voorschriften in overeenstemming zijn met de bepalingen in de statuten van het fonds en in dit reglement.
Artikel 6
Analoge toepassing van WW-bepalingen
1. Het bepaalde in de artikelen 30, 32, 33, 38, 39 en 40 van de WW is van overeen- komstige toepassing op de bepalingen in dit reglement.
2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet als voorzover in dit reglement uitdrukkelijk anders is bepaald.
Artikel 7 Bijzondere gevallen
Als de bepalingen in dit reglement in individuele gevallen of in categorieën van geval- len leiden tot niet voorziene of onbedoelde gevolgen kan het bestuur een afwijkende beslissing nemen die tegemoet komt aan de bedoelingen van de aanvullingsregeling.
Artikel 8 Citeertitel
Dit reglement kan worden aangehaald als het Aanvullingsreglement verstrekking WW-aanvullingen Waterbouw.
Artikel 9 Inwerkingtreding
Dit reglement wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 januari 2000 en is laatste- lijk gewijzigd op 9 december 2004.
Statuten VUT-fonds
Artikel 1 Naam en zetel
1. De Stichting draagt de naam: “Stichting VUT Waterbouw”.
2. De Stichting is gevestigd te Rijswijk.
Artikel 2 Begripsbepalingen
Voor de toepassing van deze statuten en de reglementen wordt verstaan onder:
Stichting: de in artikel 1 genoemde stichting
CAO: de(ze) collectieve arbeidsovereenkomst bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw met inbegrip van de bijlagen, statuten en reglementen die daarvan deel uit maken
Waterbouw: de bedrijfstak waarin ondernemingen en werknemers werk- zaamheden verrichten als genoemd in artikel 1 van de CAO en binnen het in dat artikel omschreven gebied
Werkgever: de natuurlijke of rechtspersoon in wiens onderneming het Baggerbedrijf wordt uitgeoefend en waarop de bepalingen van de CAO van toepassing zijn
Werknemer: de natuurlijke persoon op wie de bepalingen van de CAO van toepassing zijn, in dienst van een werkgever
Bestuur: het bestuur van de Stichting als bedoeld in artikel 9
Directie: de directie van de Stichting als bedoeld in artikel 15
Organisaties: de organisaties van werkgevers en werknemers als genoemd in artikel 9 lid 1 die gemachtigd zijn door hun leden of con- tribuanten, dan wel de in haar plaats getreden organisaties als bedoeld in artikel 9 lid 2
Werkgeverslid: het (plaatsvervangend) bestuurslid aangewezen door de Vereniging van Waterbouwers in Bagger-, Kust- en Oeverwerken, gevestigd te Gouda, dan wel door de in haar plaats getreden organisatie(s) als bedoeld in artikel 9 lid 2
Werknemerslid: het (plaatsvervangend) bestuurslid aangewezen door hetzij FNV Bouw te Woerden, hetzij de Hout- en Bouwbond CNV te Odijk, dan wel door de in hun plaats getreden organisatie(s) als bedoeld in artikel 9 lid 2
Bijdrageplichtigen: de natuurlijke of rechtspersonen als bedoeld in artikel 6
Vrijwillig
vervroegd uittreden: het vrijwillig geheel of gedeeltelijk beëindigen van een dienstbetrekking in het Baggerbedrijf door een werknemer overeenkomstig het bepaalde in de CAO voordat hij de leef- tijd van vijfenzestig jaar heeft bereikt
Uittredingsgerechtigde: de werknemer die gerechtigd is uit te treden onder de voor- waarden genoemd in het VUT-reglement
Uitkeringsgerechtigde: de uittredingsgerechtigde wiens verzoek gebruik te mogen maken van de gelegenheid tot vrijwillige vervroegde uittre-
ding door het bestuur is toegestaan
De statuten: de(ze) statuten
Reglementen: de reglementen als bedoeld in artikel 14
Toeslaggerechtigde: de werknemer die recht heeft op een toeslag als bedoeld in het toeslagreglement
Prepensioen: Het prepensioen over de uitkeringsperiode dat wordt toege- kend op grond van het Prepensioenreglement van het Bedrijfstak-pensioenfonds Waterbouw dan wel een gedis- penseerde regeling en dat is opgebouwd uit de verplichte bij- drage van de werknemer
Artikel 3 Doel
De Stichting heeft ten doel om, in overeenstemming met deze statuten, de reglementen en uit hoofde van het bepaalde in de CAO:
a. uitkeringen te verstrekken ter gedeeltelijke vervanging van gederfd inkomen uit arbeid aan (gewezen) werknemers, die hun dienstverband geheel of gedeeltelijk hebben beëindigd met het oogmerk van vrijwillige vervroegde uittreding;
b. toeslagen te verstrekken teneinde (gewezen) werknemers te compenseren voor een te korte opbouwperiode van aanspraken op prepensioen.
Artikel 4
Middelen tot bereiking van het doel
De Stichting tracht haar doel te bereiken door:
a. het innen en beheren van gelden in overeenstemming met het bepaalde in de statu- ten en reglementen;
b. het verstrekken van uitkeringen en toeslagen aan uitkeringsgerechtigden respectie- velijk toeslaggerechtigden overeenkomstig het gestelde in deze statuten en de reglementen;
c. andere wettige middelen, die tot het doel bevorderlijk kunnen zijn.
Artikel 5 Geldmiddelen van de stichting
De geldmiddelen van de Stichting zullen worden gevormd door:
a. bijdragen van bijdrageplichtigen;
b. bijdragen van anderen;
c. inkomsten uit vermogen;
d. overige baten.
Artikel 6 Bijdrageplichtigen
Bijdrageplichtig zijn degenen, die krachtens een (algemeen verbindend verklaarde) bepaling van de CAO of anderszins verplicht zijn tot het geven van bijdragen aan de Stichting.
Artikel 7 Besteding van geldmiddelen
De geldmiddelen, als bedoeld in artikel 5, worden aangewend:
a. tot het verstrekken van uitkeringen en toeslagen als bedoeld in artikel 3;
b. tot het voldoen van door overheidswege verplichte premies en belastingen terzake van, of verband houdende met de in artikel 3 bedoelde uitkeringen;
c. tot betaling van, casu quo reservering voor kosten, verband houdende met de uit- voering van de werkzaamheden van de Stichting.
Artikel 8 Bijdragen
1. De methode van de berekening van de bijdragen, als bedoeld in artikel 6, alsmede de wijze van incassering daarvan, worden bij reglement, als bedoeld in artikel 14 vastgesteld.
2. De hoogte van de in het vorige lid bedoelde bijdragen wordt telkenjare in februari door het Bestuur van de Stichting aan de hand van een begroting geschat en voor- lopig vastgesteld. Deze begroting wordt direct ter beschikking gesteld van partijen bij de CAO. De hoogte wordt pas definitief vastgesteld door het bestuur, nadat daaromtrent door partijen bij de CAO overeenstemming is bereikt.
3. Tot gerechtelijke invordering der bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het bestuur.
Artikel 9 Samenstelling van het bestuur
1. Het bestuur van de Stichting bestaat uit zes leden. De bestuursleden worden benoemd als volgt:
a. drie leden door de Vereniging van Waterbouwers in Bagger-, Kust- en Oeverwerken, gevestigd te Gouda ;
b. twee leden door FNV Bouw te Woerden;
c. één lid door de Hout- en Bouwbond CNV te Odijk.
2. Ieder van de organisaties is bevoegd om, na goedkeuring door het bestuur, voor ieder door haar aan te wijzen bestuurslid maximaal één andere organisatie aan te wijzen, die in haar plaats het in het vorige lid bedoelde aanwijzingsrecht zal uitoe- fenen.
3. De in lid 1 genoemde organisaties benoemen een gelijk aantal plaatsvervangende leden, die in een door de betrokken organisaties te bepalen volgorde zitting zullen nemen in het bestuur bij ontstentenis van één of meer der zittende bestuursleden.
4. De betrokken organisaties zijn te allen tijde bevoegd de aanwijzing van een bestuurslid of plaatsvervangend bestuurslid te herroepen.
5. In geval van een vacature onder bestuursleden of plaatsvervangende bestuursleden wordt binnen twee maanden na het ontstaan daarin voorzien door de organisatie, die het betrokken bestuurslid of het betrokken plaatsvervangende bestuurslid heeft aangewezen.
6. Het bestuur kiest uit zijn midden twee voorzitters:
één van werkgeverszijde en één van werknemerszijde. Bij ontstentenis van één
hunner wordt, voor zover nodig, door het bestuur in de vervanging voorzien. Om beurten treden de voorzitters gedurende een kalenderjaar als voorzitter en tweede voorzitter op, waarbij de tweede voorzitter tijdens een vergadering van het bestuur zonodig de voorzitter vervangt.
Artikel 10 Waarnemers
1. Elk van de in artikel 9 lid 1 genoemde organisaties kan desgewenst een waarnemer aanwijzen bij de bestuursvergaderingen.
2. Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, kan hij in overleg met het bestuur, ter bijwoning van de bestuursvergaderingen, een waarnemer aanwijzen.
3. Een waarnemer is gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangt alle voor bestuursleden bestemde betrokken stukken.
Artikel 11
Taak en bevoegdheden van het bestuur
1. Het bestuur heeft de gehele leiding van zaken en is bevoegd tot alle handelingen, de zaken van de Stichting betreffende, voorzover daaromtrent in de statuten en reglementen niet anders is bepaald. De Stichting wordt in en buiten rechte verte- genwoordigd door de twee voorzitters, als bedoeld in artikel 9, lid 6, tezamen.
2. Het bestuur is belast met het beheer van de bezittingen van de Stichting en met de uitvoering van deze statuten en de reglementen van de Stichting.
3. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten tot het kopen, ver- vreemden of bezwaren van registergoederen.
4. Het bestuur kan voor bepaalde tijd of tot wederopzegging toe, de uitoefening van onderdelen van zijn taak delegeren aan een dagelijks bestuur, bestaande uit één of twee werkgeversbestuursleden en een gelijk aantal werknemersbestuursleden.
Artikel 12
Vergaderingen van het bestuur; stemrecht
1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of twee andere bestuursleden zulks wenselijk achten, doch ten minste een maal per kalenderjaar.
De convocatie voor vergaderingen van het bestuur geschiedt, behoudens in spoed- eisende gevallen ter beoordeling van de voorzitter, schriftelijk op een termijn van ten minste veertien dagen. De convocatiebrieven vermelden, behalve het tijdstip en de plaats der vergadering, de te behandelen onderwerpen.
Zoveel mogelijk worden alle te behandelen onderwerpen op schrift gesteld en als bijlagen bij de convocatie gevoegd.
In vergaderingen, welke niet op de voorgeschreven wijze zijn bijeengeroepen, kunnen slechts besluiten worden genomen, indien alle leden van het bestuur aan- wezig zijn.
2. Geldige besluiten kunnen, tenzij uit deze statuten het tegendeel uitdrukkelijk blijkt, slechts genomen worden in de vergaderingen, waarin ten minste de helft der bestuursleden aanwezig is, met dien verstande, dat ten minste twee werkgeversle-
den en twee werknemersleden aanwezig moeten zijn. Indien in een vergadering van het bestuur geen besluiten kunnen worden genomen, daar niet is voldaan aan het bepaalde in het vorige lid, wordt binnen een maand na de eerste een tweede vergadering bijeengeroepen, waarin, ongeacht het aantal aanwezige leden, beslui- ten kunnen worden genomen.
3. De besluiten van het bestuur worden, voorzover daarvan bij deze statuten niet anders is bepaald, genomen bij volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. Xxxxxx stemmen en stemmen van onwaarde worden niet als uitgebrachte stemmen beschouwd.
4. Elk werkgeverslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemers- leden. Elk werknemerslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werk- geversleden.
5. Xxxxxxxx over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling
stemming over personen geschiedt bij gesloten en ongetekende briefjes.
Het bestuur is evenwel bevoegd, indien de meerderheid daartoe besluit, de stem- ming op een andere wijze te houden.
6. Bij staken van stemmen over zaken wordt het nemen van een besluit tot een vol- gende vergadering uitgesteld. Indien de stemmen dan wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Bij staken van stemmen over personen beslist het lot.
Artikel 13 Beheer
1. De beleggingen van de Stichting zullen door het bestuur op zodanige wijze geschie- den dat:
a. een redelijke spreiding naar aard en risico der bezittingen en interessen wordt verkregen;
b. een optimaal rendement wordt verkregen;
c. geen belangrijk risico van blijvende vermogensverliezen wordt gelopen. Daarenboven zal door het bestuur uit vermogenswinsten en/of opbrengsten een reserve worden gevormd ter dekking van het overblijvende risico van vermogens- verliezen.
2. De aan de Stichting toebehorende zaken worden, indien zij niet ten kantore wor- den gehouden, in bewaring gegeven bij een ingevolge de Wet Toezicht Kredietwezen geregistreerde instelling.
3. De kosten van beheer met betrekking tot een boekjaar komen ten laste van de rekening van lasten en baten over dat boekjaar.
4. Het bestuur kan zich terzake van het beheer laten adviseren.
Artikel 14 Reglementen
1. Het bestuur kan één of meer reglementen vaststellen.
2. Een reglement, als bedoeld in het vorige lid, behoeft de goedkeuring van de in artikel 9 lid 1 genoemde organisaties.
3. De bepalingen van de reglementen zijn, voorzover zij strijdig zijn met de bepalingen van deze statuten, nietig.
Artikel 15 Administratie en directie
1. De Stichting kan zijn administratie aan de “Stichting Fondsenbeheer Waterbouw opdragen of aan een andere organisatie zonder winstoogmerk.
2. De Stichting kan één of meer directeur(en) of een secretaris benoemen.
De taken en bevoegdheden van de directeur(en) of secretaris worden in een door het bestuur vast te stellen instructie nader omschreven.
3. De directeur(en) of secretaris woont de vergadering van het bestuur bij tenzij het bestuur in enig geval anders beslist.
4. Het is de directeur(en) of secretaris verboden hetgeen hem nopens de Stichting blijkt of wordt medegedeeld, verder bekend te maken dan nodig is voor de juiste uitvoering van de hem opgedragen taak.
Artikel 16
Xxxxxxxx, accountant en jaarverslag
1. Het boekjaar van de Stichting valt samen met het kalenderjaar.
2. De boekhouding van de Stichting wordt onder toezicht van een registeraccountant gesteld, aan te wijzen door het bestuur van de Stichting.
Deze accountant brengt elk jaar, of zoveel vaker als het bestuur nodig zou oordelen, verslag uit.
3. De accountant is gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de Stichting. De waarden van de Stichting moeten hem desverlangd worden vertoond.
4. Het bestuur brengt binnen zes maanden na afloop van het boekjaar schriftelijk een jaarverslag uit.
5. Het in het vorige lid bedoelde verslag bevat:
a. een algemeen overzicht van de werking van de Stichting gedurende het afgelo- pen boekjaar;
b. een specificatie naar de in artikel 3 genoemde doelen welke gecontroleerd is door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent met certifi- cerende bevoegdheid, waaruit blijkt dat de uitgaven conform de daar genoemde doelen zijn gedaan.
c. een rekening en verantwoording omtrent het beheer van de Stichting bestaande uit een balans en een staat van lasten en baten, vergezeld van een verklaring van de accountant terzake van zijn bevindingen bij de controle opgedaan;
d. in voorkomende gevallen mededeling omtrent de wijzigingen die in de statuten en/of reglementen hebben plaatsgehad.
6. Het verslag en de accountantsverklaring worden ter kennisneming toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties die partij zijn bij de CAO Waterbouw en worden ter inzage van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:
a. ten kantore van het fonds;
b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.
7. Het verslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
8. Voorafgaand aan het boekjaar stelt het bestuur een begroting voor het eerstvolgen- de boekjaar vast. Deze begroting moet zijn ingericht en gespecificeerd naar de in artikel 3 van deze statuten genoemde doelen. De begroting is beschikbaar voor de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers.
Artikel 17
Wijziging statuten en reglementen
1. De statuten en reglementen kunnen worden gewijzigd bij besluit van het bestuur.
2. Het bestuur mag over een wijziging van de statuten of van de reglementen niet stemmen, als het voorstel niet op de agenda van de desbetreffende bestuurs- vergadering is vermeld en niet ten minste vier bestuursleden ter vergadering aan- wezig zijn, waarvan ten minste twee werkgeversleden en twee werknemersleden.
3. Ingeval het vereiste aantal bestuursleden niet ter vergadering aanwezig is, wordt na ten minste drie dagen, doch uiterlijk binnen vier weken, een nieuwe bestuursverga- dering belegd, welke gehouden zal worden binnen twee maanden na de eerstbe- doelde vergadering, en waarin over het wijzigingsvoorstel wordt gestemd, onge- acht het aantal aanwezige bestuursleden.
4. Een besluit tot wijziging van de statuten of van de reglementen wordt genomen met ten minste drie/vierden van de geldig uitgebrachte stemmen en behoeft de goedkeu- ring van de in artikel 9 lid 1 genoemde organisaties. Gelijktijdig met het besluit tot wijziging van de statuten, of van enig reglement wordt bepaald op welke datum de wijziging in werking zal treden.
5. Elke wijziging van de statuten moet bij notariële akte worden vastgelegd.
De leden van het bestuur zijn verplicht een authentiek afschrift van de wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het handelsregister, gehouden bij de Kamer van Koophandel Haaglanden.
6. Reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aangebrachte wijzigingen, zullen niet in werking treden, alvorens een volledig exemplaar van die stukken, onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van de Arrondissementsrechtbank, Sector Kanton, binnen welks ressort de Stichting is gevestigd.
Artikel 18 Ontbinding en vereffening
1. Het bestuur is bevoegd de Stichting te ontbinden.
Op het daartoe te nemen besluit is toepasselijk hetgeen in artikel 17 is bepaald ten aanzien van een besluit tot wijziging van de statuten.
2. De Stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan voor zover dit voor de vereffe- ning nodig is.
3. De vereffening geschiedt door het bestuur.
4. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.
5. Het bestuur bepaalt de bestemming van een eventueel batig saldo van de ontbonden Stichting, met dien verstande, dat het saldo zoveel mogelijk moet worden besteed overeenkomstig het doel van de Stichting. De bestemming behoeft de goedkeuring van de in artikel 9 lid 1 genoemde organisaties.
Artikel 19 Slotbepaling
In alle gevallen waarin deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur.
Toeslagreglement van het VUT-fonds
Artikel 1.
Begripsbepalingen
1. Voor de toepassing van dit reglement gelden, naast het bepaalde in de volgende leden, de begripsbepalingen als omschreven in artikel 2 van de Statuten van de Stichting VUT Waterbouw.
2. Werkgever is de werkgever in de zin van de statuten en de werkgever, die zich bij overeenkomst met het VUT-fonds heeft verbonden bijdragen te betalen.
3. Deelnemer is de werknemer in de zin van de statuten dan wel de werknemer voor wie een werkgever zich bij overeenkomst met het VUT-fonds verbonden heeft bij- dragen te betalen.
4. Onder loon wordt verstaan:
a. voor de werknemers als bedoeld in artikel 2 van de statuten het loon in de zin van de statuten en het reglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw;
b. voor de werknemers, voor wie een werkgever zich bij overeenkomst met het VUT-fonds heeft verbonden bijdragen te leveren, een door het bestuur te bepalen bedrag.
5. Onder basisloon wordt niet verstaan:
Dat gedeelte van de persoonlijke garantietoeslag dat het gevolg is van een voor 1 januari 2004 verkregen verhoogd basisloon. Dit deel van de persoonlijke garantie- toeslag blijft buiten beschouwing bij het berekenen van de maximumtoeslag.
6. Deze CAO is de(ze) CAO Bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw met inbegrip van de bijlagen, statuten en reglementen die daarvan deel uitmaken.
7. Toeslaggerechtigde: de werknemer als bedoeld is in artikel 5 van dit reglement.
8. Aanvangsdatumtoeslag: de datum met ingang waarvan de toeslaggerechtigde een Uitkering prepensioen het Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw ontvangt.
9. Toeslagbasis: de rekenfactor volgens artikel 8 of 9 van dit reglement op grond waar- van het toeslagbudget wordt bepaald.
10. Toeslagbudget: de toeslag over de totale uitkeringsperiode volgens artikel 11 van dit reglement.
11. Uitkering: prepensioen vermeerderd met toeslagbudget.
12. Uitkeringsperiode: de periode vanaf de aanvangsdatumtoeslag tot de eerste dag van de maand waarin de toeslaggerechtigde de 65-jarige leeftijd bereikt.
13. Het VUT-fonds: de Stichting VUT Waterbouw, gevestigd te Rijswijk.
14. Prepensioen: het prepensioen over de uitkeringsperiode dat wordt toegekend op grond van het Prepensioenreglement van het Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw dan wel een gedispenseerde regeling en dat is opgebouwd uit de verplichte bijdrage van de werknemer.
15. BPF Waterbouw: de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw gevestigd te Rijswijk dan wel een door het bestuur van die Stichting gedispenseerde pensioen- uitvoerder.
16. Actief deelnemer: de deelnemer, niet zijnde gewezen deelnemer, van het BPF Waterbouw dan wel een gedispenseerde pensioenuitvoerder.
Artikel 2.
Vaststelling van het loon
1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen en over de tijdvakken als door het bestuur bepaald, aan het VUT-fonds opgaven te verstrekken, die noodzakelijk wor- den geacht om het in artikel 2, lid 2 van dit reglement bedoelde loon vast te stellen.
2. Het bestuur stelt het loon vast met inachtneming van de door de werkgever ver- strekte opgaven, tenzij deze geen of onvoldoende medewerking verleent om tot vaststelling van het loon te kunnen komen, dan wel kennelijk onjuiste opgaven heeft verstrekt.
3. Indien de in het voorgaande lid bedoelde omstandigheden zich voordoen, stelt het bestuur het loon naar beste weten vast.
4. Het bestuur kan een besluit tot vaststelling van het loon te allen tijde herzien, zolang niet meer dan vijf kalenderjaren zijn verstreken sedert het einde van het boekjaar, waarin de bijdragen verschuldigd zijn geworden.
Artikel 3.
Vaststelling van de bijdrage
1. De bijdrage wordt uitgedrukt in een percentage van het loon, dat overeenkomstig het bepaalde bij artikel 8, lid 2 van de statuten is vastgesteld.
2. Het bestuur stelt zo spoedig mogelijk na afloop van het boekjaar ten aanzien van iedere werkgever de over dat boekjaar te zijnen laste komende bijdrage vast.
3. Over het loon, dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, lid 3 van dit reglement naar beste weten is vastgesteld, stelt het bestuur de bijdrage ambtshalve vast.
4. De werkgever is gerechtigd een deel van de bijdrage in te houden op het loon van de deelnemer. Dit deel kan niet meer bedragen dan hetgeen dienaangaande door partijen bij deze CAO is afgesproken.
Artikel 4.
Afdracht van de bijdrage
1. De werkgever is verplicht, tot zekerheid voor de juiste en tijdige nakoming van zijn verplichtingen tegenover het VUT-fonds per kwartaal een voorschot te beta- len, ten hoogste van hetgeen hij, naar het oordeel van het bestuur, over dat kwartaal verschuldigd zal zijn.
2. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid, is het bestuur bevoegd van de werk- gever een voorschotbetaling te eisen ten hoogste tot hetgeen hij, naar het oordeel van het bestuur, over een maand verschuldigd zal zijn.
3. De voorschotten, genoemd in de voorgaande leden, dienen binnen een door het bestuur te bepalen termijn aan het VUT-fonds te zijn voldaan.
4. De werkgever is gehouden de ingevolge het bepaalde in artikel 3, lid 1 respectie- velijk lid 2 van dit reglement vastgestelde bijdragen, onder verrekening van de daarop betaalde voorschotten, binnen een door het bestuur te bepalen termijn aan het VUT-fonds te betalen.
5. Indien en voorzover het verschuldigde niet of niet geheel binnen de door het bestuur gestelde termijn is betaald, is de werkgever door het enkele verloop van deze termijn in gebreke en de wettelijke rente verschuldigd van de dag af, dat het bedrag uiterlijk betaald had moeten zijn, tenzij het bestuur geheel of gedeeltelijk ontheffing verleent. Daarnaast is de werkgever verplicht op eerste vordering alle kosten te betalen, welke naar het oordeel van het bestuur tot invordering van het verschuldigde zijn gemaakt.
Artikel 5.
Toeslaggerechtigde
Toeslaggerechtigde is de werknemer
a. die voor 1-1-1950 geboren is, in dienst van een onderneming of een deel van een onderneming, vallende onder de werkingssfeer van deze CAO, voorzover voor hem of haar een basisloon kan worden bepaald op grond van artikel 1 en 2 van Hoofdstuk 2 en bijlage 2 van deze CAO, en
b. die op de aanvangsdatumtoeslag, metterwoon in Nederland is gevestigd, en
c. die niet in aanmerking komt, of voor 1 april 2002 zou kunnen komen, voor de VUT-regeling zoals genoemd in het VUT-reglement, en
d. die recht heeft op toekenning van prepensioen, en
e. die direct voorafgaande aan de aanvangsdatumtoeslag gedurende minimaal drie jaar onafgebroken actief deelnemer van het BPF Waterbouw is geweest; en
f. die op de aanvangsdatumtoeslag niet arbeidsongeschikt is met dien verstande dat bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wel recht op toeslag bestaat voor het deel dat de werknemer niet arbeidsongeschikt is.
Artikel 6.
Aanvraag toeslag
De deelnemer, die op enig moment voor toeslag in aanmerking wenst te komen, dient een daartoe strekkend verzoek in uiterlijk drie maanden vóór de beoogde aanvangsda- tumtoeslag.
Het voor dit verzoek bestemde formulier moet volledig en naar waarheid ingevuld en ondertekend bij de administratie van het VUT-fonds worden ingediend.
Artikel 7.
Toekennen toeslag
Aan de deelnemer wordt op zijn verzoek een toeslag toegekend met ingang van de eerste dag van een maand indien hij voldoet aan de voorwaarden als genoemd in dit reglement.
Artikel 8. Toeslagbasis
1. De toeslagbasis bedraagt 294% van het gemiddelde loon van de toeslaggerechtig- de. Het gemiddelde loon van de toeslaggerechtigde wordt vastgesteld door zijn totale loon, waarover premies zijn betaald aan het BPF Waterbouw, in de laatste 10 kalenderjaren voor de aanvangsdatumtoeslag, geïndexeerd conform de pensioen- uitkeringen van het BPF Waterbouw, te delen door 10.
2. Ingeval er sprake is van minder dan 10 kalenderjaren voor de aanvangsdatumtoe- slag, wordt het gemiddelde loon vastgesteld door het totale loon in deze periode, waarover premie is betaald aan het BPF Waterbouw, te delen door het getal van het aantal jaren dat premie is betaald.
3. Zonodig wordt in afwijking van het onder lid 1 van dit artikel bepaalde de uit- komst van de berekening van 294% van het gemiddelde loon gesteld op minimaal 433% en maximaal 490% van het laatstelijk voor de toeslaggerechtigde op jaarba- sis geldende basisloon op grond van deze CAO. Indien in de periode van drie jaar voorafgaand aan de aanvangsdatumtoeslag voor de toeslaggerechtigde een lager basisloon van toepassing was, wordt in het kader van dit lid uitgegaan van dit lagere basisloon, vermeerderd met de door partijen bij deze CAO overeengeko- men loonsverhogingen.
4. Ingeval van een gedeeltelijke uittreding in verband met gedeeltelijke arbeidsonge- schiktheid wordt de toeslagbasis herrekend naar de mate waarin de werknemer arbeidgeschikt is.
Artikel 9.
Toeslagbasis vrijwillige deelnemers
Bij het vaststellen van de toeslagbasis voor werknemers die laatstelijk voor de aan- vangsdatumtoeslag werkzaam waren in het buitenland en bij werken in Nederland onder de werkingssfeer van deze CAO zouden vallen, geldt als basisloon voor de toe-
passing van artikel 8 van dit reglement het basisloon dat bij werken in Nederland voor hen zou gelden.
Voor de overige werknemers voor wie een werkgever zich bij overeenkomst met het VUT-fonds verbonden heeft bijdragen te betalen, is het bepaalde in artikel 8 lid 3 niet van toepassing.
Artikel 10.
Maximering maanduitkering vrijwillige deelnemers
Vervallen
Artikel 11. Toeslagbudget
1. Voor iedere toeslaggerechtigde wordt als uitgangspunt voor het op grond van lid 2 of 3 van dit artikel vast te stellen toeslagbudget het bedrag berekend dat nodig is om het toegekende prepensioen aan te vullen tot de voor de toeslaggerechtigde geldende toeslagbasis.
2. Voor de toeslaggerechtigde die op 1 april 1997 actief deelnemer was van het BPF Waterbouw (of een door het bestuur van het BPF Waterbouw in het kader van een vrijstelling gelijkgestelde pensioenregeling) en :
a. direct voorafgaande aan de aanvangsdatum-toeslag minimaal 10 jaar onafgebro- ken actief deelnemer is geweest wordt op de aanvangsdatum-toeslag het toeslag- budget vastgesteld volgens het eerste lid.
b. direct voorafgaande aan de aanvangsdatum-toeslag minder dan 10 jaar onafgebro- ken actief deelnemer is geweest wordt op de aanvangsdatum-toeslag het toeslag- budget vastgesteld door het volgens het eerste lid berekende bedrag te vermenig- vuldigen met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal kalendermaanden waarin de toeslaggerechtigde in de periode van 10 jaar direct voorafgaande aan de aanvangsdatum-toeslag actief deelnemer was in het BPF Waterbouw en de noemer door het getal 120.
3. Voor de toeslagerechtigde die op 1 april 1997 geen actief deelnemer was van het BPF Waterbouw (of een door het bestuur van het BPF Waterbouw in het kader van een verleende vrijstelling gelijkgestelde pensioenregeling) en
a. direct voorafgaande aan de aanvangsdatum-toeslag minimaal 10 jaar onafge- broken actief deelnemer is geweest wordt op de aanvangsdatum-toeslag het toeslagbudget vastgesteld door het volgens het eerste lid berekende bedrag te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het aantal kalenderjaren waarin de toeslagerechtigde actief deelnemer was van het BPF Waterbouw en de noemer door het getal 40.
b. direct voorafgaande aan de aanvangsdatum-toeslag minder dan 10 jaar onafge- broken actief deelnemer is geweest wordt op de aanvangsdatum-toeslag het toeslagbudget vastgesteld door het volgens het eerste lid berekende bedrag te vermenigvuldigen met een breuk, waarvan de teller wordt gevormd door het aantal kalenderjaren waarin de toeslaggerechtigde actief deelnemer was van het BPF Waterbouw en de noemer door het getal 40 en vervolgens vermenigvul-
digd met een breuk waarvan de teller wordt gevormd door het aantal kalender- maanden waarin de toeslaggerechtigde in de periode van 10 jaar direct vooraf- gaande aan de aanvangsdatum-toeslag actief deelnemer was in het BPF Waterbouw en de noemer door het getal 120.
4. a. Voor de toeslaggerechtigde die op 1 januari 2006 ouder is dan 60 jaar en op of na 1 januari 2006 uittreedt, wordt een aangepast toeslagbudget berekend. Hiertoe wordt eerst een maanduitkering berekend op basis van dit reglement, rekening houdend met het feit dat de maandelijkse uitkering niet meer mag bedragen dan een twaalfde deel van het voor de toeslaggerechtigde op jaarbasis geldende basisloon op grond van deze CAO en uitgaande van een uittreding op 31 december 2005. Deze herziene maanduitkering wordt vermenigvuldigd door het aantal maanden dat is gelegen tussen 31 december 2005 en de maand waarin de toeslaggerechtigde de leeftijd van 65 jaar bereikt. Dit is het aange- paste toeslagbudget.
b. Voor de toeslaggerechtigde die op 1 januari 2006 jonger is dan 60 jaar en op of na 1 januari 2006 uittreedt, wordt het toeslagbudget, zoals vastgesteld conform de leden 1, 2 en 3 van dit artikel, niet verlaagd indien de maandelijkse uitbeta- ling van de uitkering meer bedraagt dan een twaalfde deel van het voor de toe- slaggerechtigde op jaarbasis geldende basisloon op grond van deze CAO.
5. vervallen
6. Aan de toeslaggerechtigden wordt naast het toeslagbudget een vakantietoeslag ter hoogte van 8 % van de uitkering toegekend.
Artikel 12. Uitbetaling
1. Het toeslagbudget en de vakantiebijslag worden in maandelijkse termijnen uitge- keerd aan de toeslaggerechtigde.
2. Het maandelijks uit te keren bedrag wordt berekend door het toeslagbudget en de vakantietoeslag te delen door het aantal maanden dat ligt tussen de aanvangsda- tumtoeslag en de eerste dag van de maand waarin de toeslaggerechtigde 65 jaar zal worden. Indien de aanvangsdatumtoeslag ligt voor de datum dat de toeslaggerech- tigde de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, wordt in de tegenstelling tot het bepaalde in de eerste alinea, de maanduitkering berekend door het toeslagbudget te delen door de in de onderstaande tabel bij de desbetreffende leeftijd van de toeslagge- rechtigde vermelde factor.
Leeftijd toeslaggerechtigde | Factor |
55 | 136,2365 |
56 | 119,5714 |
57 | 103,6375 |
58 | 88,4121 |
59 | 73,8732 |
60 | 60,0000 |
Bij tussenliggende maanden wordt de factor interlineair geïnterpoleerd
3. Door het fonds wordt op de toeslag ingehouden:
• de verschuldigde loonbelasting;
• de verschuldigde premies volksverzekeringen;
• de eventueel verschuldigde premies ingevolge de Zorgverzekeringswet;
• een bedrag ter grootte van 9% (of het op grond van artikel 9 lid 9 van het pen- sioenreglement daarvoor in de plaats tredende percentage) als pensioenpremie verschuldigd voor het pensioen ingaande op 65-jarige leeftijd. Deze inhouding en de daaraan verbonden pensioenopbouw vindt niet plaats indien het betref- fende pensioen als gevolg van vervroegde ingang reeds wordt ontvangen.
Artikel 13.
Kortingen op de toeslag
1. Onverminderd het in artikel 14 lid 2 onder a van dit reglement bepaalde, worden op de toeslag in mindering gebracht de inkomsten uit arbeid die de toeslaggerech- tigde met ingang van de aanvangsdatumtoeslag ter hand heeft genomen, met dien verstande dat:
a. deze inkomsten, indien het betreft arbeid in de bouwnijverheid waaronder inbe- grepen het baggerbedrijf, volledig op de toeslag in mindering worden gebracht; Daarbij zullen zowel de inkomsten uit arbeid die in een kalendermaand worden genoten als het bedrag aan toeslag waarop in diezelfde maand aanspraak bestaat door het VUT-fonds worden omgerekend naar een bedrag per kalenderdag waarna, uitsluitend voor de dagen waarop arbeid is verricht, het berekende bedrag aan inkomsten uit arbeid per dag in mindering wordt gebracht op het toeslagbedrag per kalenderdag.
b. deze inkomsten gedeeltelijk in mindering worden gebracht indien het betreft verdiensten uit andere arbeid dan bedoeld onder a. Gedurende de eerste zes uitkeringsmaanden worden de verdiensten op de uitkering in mindering gebracht voorzover zij meer bedragen dan een vierde van de toeslag. Vanaf de zevende maand na toekenning van de toeslag worden de verdiensten in minde- ring gebracht voorzover zij meer bedragen dan een derde van de toeslag.
2. Op de toeslag worden eveneens volledig in mindering gebracht, uitkeringen krach- tens de Werkloosheidswet, de Ziektewet, de Wet op de Arbeidsongeschiktheids- verzekering/Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, aanvullende uitkeringen op de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering verstrekt door de Stichting Aanvullingsregelingen Waterbouw en een invaliditeitspensioen op grond van het pensioenreglement van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw.
Artikel 14.
Einde van de toeslag
1. Het recht op toeslag eindigt op de eerste dag van de maand waarin de toeslagge- rechtigde de leeftijd van 65 jaar bereikt.
2. Het recht op toeslag eindigt voor de in het eerste lid bedoelde datum indien de toeslaggerechtigde
a. een dienstbetrekking aanvaardt bij een andere dan zijn laatste werkgever of een andere werkgever die onder de werkingssfeer van deze CAO valt en wel met ingang van de eerste dag waarop hij in die dienstbetrekking werkzaam is, een en ander voorzover niet genoemd onder artikel 13 van het reglement;
b. zich vestigt buiten Nederland en wel met ingang van de dag volgend op die van zijn vertrek.
3. Indien de toeslaggerechtigde tijdens het genot van de toeslag overlijdt, wordt de toeslag tot en met de laatste dag van de tweede maand volgende op die waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald –voorzover mogelijk in een bedrag ineens- :
a. aan de langstlevende der echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;
b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;
c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degene ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.
Artikel 15.
Toepasselijke bepalingen toeslagregeling
1. De bepalingen van dit reglement zijn van overeenkomstige toepassing ten aanzien van werknemers voor wie een werkgever zich bij overeenkomst met het VUT- fonds heeft verbonden bijdragen te leveren.
2. Indien de looptijd van deze CAO verstrijkt terwijl niet aansluitend een nieuwe CAO van kracht is, blijven de bepalingen van dit reglement van kracht.
Artikel 16. Indexering
Ieder jaar wordt in december door partijen bij deze CAO vastgesteld met welk percen- tage de toeslag per 1 januari van het daarop volgende jaar wordt verhoogd. Bij het vaststellen van dit verhogingspercentage wordt de procentuele stijging van de Consumentenprijsindex CPI (reeks alle huishoudens, afgeleid) van oktober ten opzich- te van oktober van het voorafgaande jaar als leidraad gehanteerd.
Artikel 17.
Intrekking en wijziging van een toeslag
1. Indien blijkt dat een toeslaggerechtigde onjuiste inlichtingen of gegevens heeft ver- strekt of zich niet houdt aan het bepaalde in dit reglement, kan het bestuur de toe- slag geheel of gedeeltelijk weigeren, intrekken dan wel wijzigen. Het ten onrechte of te veel betaalde kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd of verrekend.
2. Een besluit tot toekenning van een toeslag kan eveneens worden ingetrokken of gewijzigd indien de toeslaggerechtigde anderszins niet voldoet aan hetgeen in de CAO is bepaald met betrekking tot de toeslag of aan hetgeen in het toeslagregle- ment van het VUT-fonds is bepaald. Het ten onrechte of te veel betaalde kan geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd of verrekend.
3. Het in het vorige lid bepaalde is niet van toepassing, indien de toeslaggerechtigde redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
Artikel 18. Inlichtingen
1. Werkgevers, deelnemers en toeslaggerechtigden zijn verplicht aan het bestuur of diens gemachtigde alle inlichtingen te verstrekken, welke het bestuur ter uitvoering van het bepaalde in de statuten of dit reglement nodig acht.
Desverlangd zullen zij aan het bestuur of diens gemachtigde gelegenheid geven inzage te nemen van die boeken en bescheiden, waarvan inzage aan het bestuur of diens gemachtigde noodzakelijk of gewenst voorkomt ter controle op de naleving van dit reglement en de ter uitvoering daarvan verstrekte opgaven; een en ander op de tijd, de wijze en op de plaats als door het bestuur of diens gemachtigde gewenst.
2. De toeslaggerechtigde doet elke maand opgave aan het VUT-fonds van de inkom- sten uit arbeid, verricht in de periode waarover hij de toeslag ontvangt, met gebruik- making van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
Artikel 19.
Overdracht, inpandgeving van rechten, enz.
Overdracht, inpandgeving of elke andere handeling, waardoor de toeslaggerechtigde enig recht op zijn toeslag aan een ander toekent, is slechts geldig voorzover beslag op zijn toeslag geldig zou zijn bij het ontbreken van andere inkomsten.
Artikel 20.
Beslissingsbevoegdheid
1. Over toekenning van een toeslag wordt door het VUT-fonds beslist.
2. Beslissingen worden schriftelijk en met redenen omkleed aan de belanghebbende medegedeeld.
3. De statuten en het uitvoeringsreglement van het VUT-fonds zijn op aanvraag ver- krijgbaar bij het VUT-fonds, Xxxx xxx Xxxx Xxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxx, Postbus 7016, 2280 KA RIJSWIJK.
4. Het bestuur is tot beslissen bevoegd in gevallen van bijzondere hardheid.
Artikel 21.
Verblijf in het buitenland
De toeslaggerechtigde behoeft voor een verblijf in het buitenland voor een aaneenge- sloten tijdvak van langer dan drie maanden gedurende de periode waarover hij toeslag ontvangt, de voorafgaande toestemming van het VUT-fonds. Van een voorgenomen verblijf in het buitenland van kortere duur stelt hij het VUT-fonds tevoren schriftelijk in kennis.
Artikel 22.
Inwerkingtreding
Dit reglement is in werking getreden per 1 april 1997 en laatstelijk gewijzigd op 21 maart 2007 inwerkingtredend met ingang van 1 april 2007.
Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Statuten Opleidings- en Ontwikkelingsfonds
Artikel 1 Naam en zetel
1. De Stichting draagt de naam: “Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw”.
2. De Stichting is statutair gevestigd te Gouda.
Artikel 2 Doel en Middelen
1. De Stichting stelt zich ten doel, het bevorderen van de vakbekwaamheid en het sociaal beleid in de waterbouwbranche in zijn totaliteit, alsmede het beheren van het daartoe benodigde vermogen zoals dat is omschreven in artikel 3 van deze statuten.
2. De stichting tracht dit te bereiken door:
a. Het bevorderen van de kwaliteit, organisatie en uitvoering van de vak- en beroepsopleidingen in de waterbouw.
b. Het bevorderen van kwalitatief en kwantitatief voldoende instroom van werk- nemers in de waterbouw. Hieronder valt ook het verbeteren van het imago van de bedrijfstak en van het beroep van de werknemer.
c. Het bevorderen van de opleiding, bij-, om- en nascholing van werkgevers en werknemers in de Waterbouw. Bij de werknemers gaat het om scholing ter ver- betering van hun employability/inzetbaarheid, bij werkgevers om scholing die betrekking heeft op de arbeidsverhouding werkgever/werknemer. Hieronder valt ook:
- het onderzoeken van actuele technologische en voor de waterbouw relevante algemene en maatschappelijke ontwikkelingen in het belang van het op peil houden van kennis van werkgevers en werknemers, het behoud van werkge- legenheid en het verhogen van de employability/inzetbaarheid van werkne- mers;
- het voorkomen van uitval/uitstroom en het bevorderen van doorstroom van werknemers in verschillende functies en beroepen binnen de waterbouwsector.
d. Het bevorderen van de bescherming van de gezondheid en veiligheid en van goede arbeidsomstandigheden in de waterbouw.
e. Het bevorderen van onderzoekactiviteiten op het gebied van arbeidsvoorwaar- den, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, werkmethoden en technieken, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid en sociale zekerheid in de waterbouw, inclusief het bevorderen van de resultaten van de onderzoekingen door publicaties, vergaderingen en bijeenkomsten.
f. Het ontwikkelen en implementeren van beleid ten behoeve van het uitvoeren van projecten op het gebied van:
- arbeidsmarkt en werkgelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, arbeidsom- standigheden, veiligheid en gezondheid; Waaronder het ontwikkelen, imple- menteren evalueren en onderhouden van het functiewaarderingssysteem Waterbouw;
- sociale zekerheid, waaronder preventie en re-integratie van werkzoekenden en (gedeeltelijk) arbeidsongeschikten afkomstig uit de waterbouw;
- medezeggenschap, participatie, personeelsvertegenwoordigingen en onderne- mingsraden als vormen van overleg op ondernemingsniveau in de waterbouw.
g. Het bevorderen van kennis bij werknemers en werkgevers, alsmede het bevor- deren van ontwikkelingen in bedrijven, over sectorrelevante onderwerpen op het terrein van arbeidsvoorwaarden, medezeggenschap, arbeidsmarkt en werk- gelegenheid, beroepsonderwijs en scholing, arbeidsomstandigheden, veiligheid en gezondheid, sociale zekerheid (w.o. preventie, re-integratie, werkgelegen- heidsprojecten). Hieronder valt ook het geven van voorlichting, onder meer middels brochures, publicaties, bijeenkomsten, via helpdesks en internet en door het inzetten van vakbondsconsulenten.
h. Het bevorderen van een goede toepassing van en afstemming op de wet- en regelgeving op sociaal-economisch terrein binnen de waterbouw.
i. Het coördineren, voorbereiden en financieren van het geformaliseerde overleg tussen sociale partners (met uitzondering van het CAO-overleg zelf).
j. Het bevorderen van een eenduidige uitleg en toepassing van de bepalingen en het voorkomen van geschillen over de uitleg en toepassing van de CAO. Hieronder valt ook het voeren van juridische procedures en afhandelen van arbeidsgeschillen, voor zover dat tot doel heeft het verkrijgen van een eendui- dige interpretatie.
k. Het bevorderen van een kwalitatief goede inzet van arbeid door de ondersteu- ning van werknemers en werkgevers in de waterbouw bij persoonlijke proble- men
l. Het (deels) bekostigen van activiteiten van werkgevers en werknemers die voortvloeien uit de in de CAO opgenomen overlegverplichtingen op onderne- mingsniveau, zoals het afsluiten van sociale plannen in het kader van reorgani- saties bij bedrijven in de waterbouw.
m. Het (deels) bekostigen van verlof van werknemers voor het bijwonen van con- gressen en vakgroepsbestuursvergaderingen van hun vakorganisaties
n. De vervaardiging, uitgifte en verzending van CAO-boekjes ten behoeve van alle werkgevers en werknemers in de waterbouwsector.
o. Het stimuleren van sociaal beleid in de waterbouwbranche, ten aanzien van de volgende ontwikkelingen:
* het moderniseren van de CAO waaronder wordt verstaan het bevorderen van leeftijdsbewust personeelsbeleid onder andere door middel van een CAO á la carte;
* voorlichting aan werkgevers op het gebied van medezeggenschap;
* het ontwikkelen en/of implementeren van beleid specifiek ten behoeve van het uitvoeren van projecten die gericht zijn op de bevordering van arbeidsom- standigheden, arbeidsmarkt, arbeids- en rusttijden, beloning en arbeid en zorg in de bedrijfstak.
* het financieren van de kosten verbonden aan het coördineren voorbereiden en ondersteunen van het geformaliseerde overleg (met uitzondering van het CAO-
overleg) tussen sociale partners, dat ten goede komt aan de gehele bedrijfstak.
p. Het simuleren van beleid met betrekking tot scholing, training, vorming en loopbaanontwikkeling in de Waterbouwbranche. Dit wordt ondermeer gestalte gegeven door het inhoud te geven aan “Erkenning Verworven Competenties”.
q. Het verlenen van financiële tegemoetkomingen in de kosten van de opleiding en her- en omscholing van jeugdigen en volwassenen ten behoeve van CAO- functies in de Waterbouw zoals omschreven in de CAO bedrijfstakeigen Regelingen (hierna: de BTER CAO).
r. Aan bedrijven die leerlingen, die een opleiding volgen als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, of praktikanten die hun waterbouwopleiding voltooien, in dienst hebben een financiële tegemoetkoming verlenen in de kos- ten van deze personen.
3. Het bestuur van de Stichting kan aan het ter beschikking stellen van geldmiddelen voorwaarden, zoals genoemd in artikel 1A van het huishoudelijk reglement, ver- binden.
Artikel 3 Geldmiddelen
1. De geldmiddelen van de Stichting bestaan uit:
a. subsidies;
b. bijdragen van werkgevers in het baggerbedrijf op grond van het bepaalde in deze CAO en de reglementen van de Stichting;
c. bijdragen van de organisaties van werkgevers en werknemers in het bagger- bedrijf;
d. andere vergoedingen, schenkingen, erfstellingen en legaten;
e. alle andere, al dan niet toevallige baten;
2. Erfstellingen kunnen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbe- schrijving.
Artikel 4 Deelnemers en bestuur
1. Deelnemers in de Stichting zijn:
1. de Vereniging van Waterbouwers, statutair gevestigd te Gouda, hierna te noe- men de Vereniging;
2. FNV Waterbouw, statutair gevestigd te Woerden, hierna te noemen FNV Waterbouw;
3. CNV Vakmensen, statutair gevestigd te Utrecht, hierna te noemen CNV Waterbouw.
2. Het bestuur bestaat uit zes leden die als volgt door de deelnemers worden benoemd:
1. door de Vereniging: drie leden en drie plaatsvervangende leden;
2. door FNV Waterbouw: twee leden en twee plaatsvervangende leden;
3. door CNV Waterbouw: één lid en één plaatsvervangend lid.
3. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter, een vice-voorzitter en een secreta- ris/penningmeester.
4. De voorzitter en de vice-voorzitter worden afwisselend gekozen uit de door de Vereniging en de door de FNV Waterbouw/CNV Waterbouw aangewezen bestuurs-
leden, de secretaris/penningmeester wordt gekozen uit de door de Vereniging benoemde bestuursleden.
5. Een plaatsvervangend lid treedt bij ontstentenis van het bestuurslid dat hij ver- vangt, voor de duur van de ontstentenis, volledig in dienst rechten en positie als bestuurslid.
6. Van ontstentenis is sprake indien ten minste twee bestuurders, daaronder niet begrepen degene die wegens ontstentenis is verhinderd, aldus verklaren.
7. Het bestuur blijft tot handelen bevoegd zolang één of meer vacatures niet zijn vervuld, onverminderd de verplichting van de deelnemers binnen drie maanden in de vacature te voorzien.
8. Het lidmaatschap van het bestuur eindigt door overlijden, bij het bereiken van de vijfenzestigjarige leeftijd, door ontslag hetzij op eigen verzoek, of door de deelne- mer die het betreffende lid heeft benoemd, alsmede door verloop van een termijn van drie jaar sedert benoeming.
9. In afwijking van hetgeen in het voorgaande lid is beschreven kan een afgetreden bestuurslid op de voorgeschreven wijze worden herbenoemd voor drie jaren ook als hij in de loop van de nieuwe bestuurstermijn de vijfenzestig-jarige leeftijd zou overschrijden.
10. Het bestuur kan één of meer adviseur(s) aanstellen, die het recht kan (kunnen) krijgen de vergaderingen van het bestuur bij te wonen.
Artikel 5
Taken en bevoegdheden
1. Het bestuur is belast met het besturen van de Stichting.
2. Het bestuur is bevoegd tot het vaststellen, wijzigen en intrekken van reglementen.
3. Het bestuur stelt ter uitvoering van deze statuten in ieder geval een huishoudelijk reglement en een financieringsreglement vast, waarvan de bepalingen niet in strijd mogen zijn met deze statuten.
4. Het bestuur is bevoegd tot het sluiten van overeenkomsten, tevens indien en voor zover deze betrekking hebben op koop, vervreemding of bezwaring van register- goederen.
5. In afwijking van hetgeen in het vorige lid van dit artikel is vermeld, is het bestuur niet bevoegd voor het uitvoeren van zijn taken personeel in dienst te nemen.
6. De leden van het bestuur genieten ten laste van de geldmiddelen van de Stichting geen beloning.
Artikel 6 Vertegenwoordiging
Onverminderd de wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid van het voltallige bestuur kan de Stichting in en buiten rechte worden vertegenwoordigd door de voorzit- ter, en bij zijn ontstentenis de vice-voorzitter, tezamen met de secretaris/penningmees- ter of een ander lid van het bestuur.
Artikel 7 Vergaderingen en besluiten
1. Het bestuur vergadert ten minste twee keer per jaar en verder zo dikwijls de voor- zitter dan wel twee andere bestuursleden zulks nodig achten.
2. De secretaris/penningmeester zendt aan alle bestuursleden ten minste zeven dagen tevoren een schriftelijke uitnodiging voor de vergadering, onder vermelding van de te behandelen onderwerpen.
3. Indien in strijd is gehandeld met het bepaalde in het vorige lid, kan het bestuur niettemin rechtsgeldig besluiten nemen, mist de afwezige bestuursleden voor de aanvang der vergadering schriftelijk hebben verklaard zich niet tegen de besluit- vorming te zullen verzetten.
4. Besluiten worden genomen met een gewone meerderheid van stemmen. Ingeval van stemming brengen de leden bedoeld in artikel 4 lid 2, sub 1, tezamen steeds drie stemmen uit, met dien verstande dat ieder van de hier bedoelde ter vergade- ring aanwezige leden een stem uitbrengt.
De leden bedoel in artikel 4 lid 2, sub 2 en 3 brengen eveneens tezamen steeds drie stemmen uit met dien verstande dat van die drie stemmen er twee worden uitge- bracht door de leden bedoeld in artikel 4 lid 2, sub 2 en één door de leden (het lid) bedoeld in artikel 4 lid sub 3.
5. Bij staking van de stemmen wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.
6. Xxxxxxxx over personen geschiedt schriftelijk, stemming over zaken geschiedt mondeling.
7. Van het verhandelde in de vergaderingen van het bestuur worden notulen gehou- den door of vanwege de secretaris/penningmeester.
8. De notulen worden vastgesteld in de eerstvolgende vergadering volgende op die waarop zij betrekking hebben en ten blijke van de vaststelling door de voorzitter en de secretaris/penningmeester van die eerstvolgende vergadering ondertekend.
9. In voorkomende gevallen is de ambtelijk secretaris bevoegd tot het uitvoeren van de door het bestuur genomen besluiten.
Artikel 8 Boekjaar en jaarstukken
1. Het boekjaar van de Stichting valt samen met het kalenderjaar.
2. Binnen zes maanden na afloop van het boekjaar stelt het bestuur een verslag van de activiteiten, een balans en een staat van baten en lasten op. Verder bevat het jaarverslag een specificatie naar de in artikel 2 lid 2 genoemde doelen welke gecontroleerd is door een registeraccountant of een accountant-administratiecon- sulent met certificerende bevoegdheid, waaruit blijkt dat de uitgaven conform de daar genoemde doelen zijn gedaan.
3. Het verslag en de accountantsverklaring worden ter kennisneming toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties die partij zijn bij de CAO Bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw en worden ter inzage van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd;
a. ten kantore van het fonds;
b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.
4. Het verslag en de accountantsverklaring worden op aanvraag aan de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.
5. Voorafgaand aan het boekjaar stelt het bestuur een begroting voor het eerstvol- gende boekjaar vast. Deze begroting moet zijn ingericht en gespecificeerd naar de in artikel 2 lid 2 van deze Statuten genoemde doelen. De begroting is beschikbaar voor de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers.
6. De secretaris/penningmeester doet de door hem opgemaakte jaarstukken controle- ren door een door het bestuur daartoe vooraf aangewezen registeraccountant, wiens verslag en accountantsverklaring bij de jaarstukken worden gevoegd.
Artikel 9
Bureau en ambtelijk secretariaat
1. Het vermogen van de Stichting wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de Stichting geadministreerd en beheerd door de Vereniging.
2. De Vereniging voert onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de Stichting daarnaast ook het ambtelijk secretariaat van de Stichting.
3. Aan de Vereniging wordt voor deze werkzaamheden een vergoeding toegekend door de Stichting.
Artikel 10
Inning van werkgeversbijdragen
1. De bijdragen, bedoeld in artikel 3 lid 1, sub 2, worden geïnd en geadministreerd overeenkomstig de in het financieringsreglement te stellen regelen.
2. Tot gerechtelijk invordering der bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het bestuur.
Artikel 11 Statutenwijziging
1. Het bestuur is bevoegd de statuten te wijzigen mits deze wijziging niet strijdig is met de doelstelling en verantwoordingsplicht van de Stichting.
2. Een besluit tot statutenwijziging wordt door het bestuur van de Stichting genomen met volstrekte meerderheid van stemmen.
3. De wijziging moet op straffe van nietigheid bij notariële akte tot stand komen. Het bestuur is verplicht een authentiek afschrift van de akte van wijziging, alsmede de gewijzigde statuten neer te leggen ten kantore van het Handelsregister, gehouden door de Kamer van Koophandel Rotterdam.
4. Besluiten, als in dit artikel bedoeld, behoeven de goedkeuring van rechtspersonen, genoemd in artikel 4 lid 2.
Artikel 12 Ontbinding
1. Het bestuur is bevoegd de Stichting te ontbinden, nadat hiervoor van alle deelne- mers in de Stichting toestemming is verkregen.
2 De Stichting wordt bovendien ontbonden:
1. na faillietverklaring hetzij door insolventie, hetzij door opheffing van het fail- lissement wegens de toestand van de boedel;
2. door de rechter in de gevallen die de wet bepaalt.
3. Het bestuur draagt er zorg voor, dat de ontbinding van de Stichting wordt inge- schreven in het Handelsregister, gehouden door de Kamer van Koophandel Rotterdam.
Artikel 13 Vereffening
1. Na de ontbinding blijft de Stichting voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar vermogen noodzakelijk is.
2. De vereffening geschiedt volgens een door het bestuur op te stellen vereffenings- plan, dat de goedkeuring van alle deelnemers in de Stichting behoeft.
3. In dit vereffeningsplan wordt in ieder geval vastgelegd welke bestemming, na betaling van alle schulden, aan de resterende bezittingen van de Stichting zal wor- den gegeven, met dien verstande dat het batig saldo wordt bestemd voor één of meerdere doeleinden die aansluiten bij het in artikel 2 omschreven doel van de Stichting.
4. Het bestuur is belast met de vereffening, tenzij bij het besluit tot ontbinding of in het vereffeningsplan, zoals bedoeld in de voorgaande leden, één of meer andere vereffenaars zijn aangewezen.
5. Gedurende de vereffening blijven de statuten van de Stichting, voor zover noodza- kelijk, van kracht.
6. Zodra het bestuur, en in de gevallen als bedoeld in het vierde lid van dit artikel, de vereffenaar/vereffenaars, geen bekende baten meer bekend zijn doen zij daarvan opgaaf aan het Handelsregister van de Kamer van Koophandel Rotterdam.
Artikel 14 Slotbepaling
In alle gevallen waarin door de statuten van de Stichting niet wordt voorzien, beslist het bestuur.
Huishoudelijk Reglement Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw
Artikel 1
Algemene voorwaarden voor het aanvragen van financiële bijdragen
Een aanvraag ten behoeve van een financiële bijdrage dient betrekking te hebben op (een van) de activiteiten als genoemd in artikel 2 van de statuten.
Artikel 1A
Hoogte en verdere criteria voor het verkrijgen van een vergoeding
1. Met inachtneming van het hierna in de leden 2 tot en met 7 vermelde kan per werk- nemer die valt onder de werking van de CAO Bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw maximaal € 1.000,00 (zegge: éénduizend euro) per kalenderjaar wor- den vergoed voor cursuskosten.
2. Reis- en verblijfkosten van deelnemers en/of docenten, alsmede kosten van loon- derving komen niet voor vergoeding in aanmerking.
3. Geen vergoedingen worden toegekend indien er van derden uit andere hoofden een vergoeding en/of subsidie wordt ontvangen waardoor het totaal van de vergoedin- gen meer bedraagt dan de totale cursuskosten.
4. Geen vergoeding wordt toegekend voor cursussen die zijn inbegrepen bij de leve- ring van door een bedrijf aangeschafte apparatuur en de daarbij behorende hard- en/ of software.
5. Cursuskosten komen voor vergoeding in aanmerking indien:
1. De te vergoeden kosten slechts betrekking hebben op cursuskosten van in Nederland werkend personeel dat valt onder de werking van de CAO Bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw;
2. De cursus waarvoor vergoeding wordt aangevraagd is vermeld in de CEDEO- Database en/of het cursusregister Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw als bedoeld in lid 6 van dit artikel;
3. De cursus waarvoor vergoeding wordt gevraagd wordt in Nederland gehou- den.
6. Voor cursussen die niet voorkomen in de CEDEO-Database houdt de Stichting een eigen register van opleidingen bij. Dit register is genaamd het cursusregister Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw.
7. Indien een cursus niet voorkomt in de CEDEO-Database beslist het bestuur, op verzoek van de aanvrager, over de opneming van een cursus in het cursusregister Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw. Indien de beslissing van het bestuur positief is wordt overgegaan tot opneming van de cursus in het cursusre- gister Opleidingsfonds Waterbouw.
8. Onverminderd de aanspraak die geldend kan worden gemaakt op grond van het in lid 1 gestelde worden daarnaast cursusgelden die besteed zijn ten behoeve van werknemers, voor het volgen van een basiscursus EHBO en/of herhalingscursus- sen EHBO, een en ander voor zover de hier bedoelde cursussen opleiden tot het behalen van erkende EHBO-diploma’s volledig vergoed.
9. Het in de leden 2 tot en met 7 bepaalde is van overeenkomstige toepassing met
betrekking tot de opleidingen als bedoeld in lid 8 van dit artikel.
10. De Stichting kan een vergoeding toekennen aan bedrijven die leerlingen in dienst hebben die een opleiding voor het beroep matroos waterbouw volgen, een en ander in overeenstemming met het daarvoor gestelde in de Wet educatie en beroepson- derwijs.
11. De in het vorige lid bedoelde vergoeding is nooit hoger dan het voor de leerling geldende minimumloon volgens de door partijen bij de(ze) CAO Bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw.
12. De Stichting kan een vergoeding toekennen aan bedrijven die stagairs van het Scheepvaart- en Transportcollege Rotterdam, van het Maritiem Instituut Xxxxxx Xxxxxxxx te Terschelling en andere door de Stichting Opleidings- en Ontwikkelings- fonds Waterbouw aan te wijzen instellingen in dienst hebben.
13. De in lid 12 bedoelde vergoeding wordt bepaald overeenkomstig de door partijen bij de CAO Bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw gemaakte afspraak over stage- vergoedingen.
Artikel 2
Voorwaarden voor het aanvragen van financiële bijdragen ten behoeve van projecten
1. Tijdstip van indiening
Een aanvraag ten behoeve van financiële bijdrage dient bij voorkeur vóór 1 juli, voorafgaande aan het kalenderjaar waarvoor deze wordt gevraagd, te zijn inge- diend.
2. Vermelding gegevens
De aanvragen voor financiële bijdragen dienen de volgende gegevens, voor zover van toepassing, te bevatten:
- een omschrijving van het doel en de doelgroep van de voorgenomen activiteit
- aanvangsdatum en tijdsduur
- uitvoerende personen c.q. instelling
- een begroting gespecificeerd naar de doelen zoals genoemd in artikel 2 lid 2 van de Statuten.
- geraamde kosten gespecificeerd in
a. voorbereidingskosten;
b. tarieven mandagen, -uren e.d.;
c. werkzaamheden van derden;
d. raming geldbehoefte in de tijd gezien.
3. Voortgangsrapportage bij toewijzing
Per kwartaal dient informatie te worden verstrekt, waaruit per activiteit moet blij- ken:
a. totaaloverzicht inkomsten en uitgaven van het project tot het moment van rap- portage;
b. het nog beschikbare deel van de toegewezen bijdrage;
c. de nog te verwachten totale uitgaven;
d. de eventueel te verwachten financiële afwijkingen;
e. de gerealiseerde activiteiten en de geprogrammeerde activiteiten in de tijd gezien.
4. Beëindiging van een project
Indien bij de beëindiging van een project een eindrapport wordt vereist, dient een exemplaar van dit eindrapport aan de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw te worden verstrekt.
5. Gecontroleerde verklaring
De ontvanger van bovengenoemde subsidie dient jaarlijks een, door een register- accountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid, gecontroleerde verklaring over de besteding van de gelden te overleggen, welke moet zijn gespecificeerd naar de in artikel 2 lid 2 van de Statuten genoemde doel- stellingen. Eerdergenoemde verklaring dient deel uit te maken van het jaarverslag.
Artikel 3
Voorwaarden voor het aanvragen van doorlopende bijdragen van instellingen
1. Tijdstip van indiening begroting
De desbetreffende instelling dient per kalenderjaar een begroting omtrent haar activiteiten op te stellen. Deze jaarbegroting dient bij voorkeur vóór 1 november, voorafgaande aan het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, te zijn ingediend. Deze begroting dient gespecificeerd te zijn naar de genoemde doelen zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 van de Statuten.
2. Samenstelling begroting
De begroting dient te zijn samengesteld uit kostensoorten met zo nodig een speci- ficatie per deelpost op de begroting en een toelichting.
3. Kwartaalverantwoording
De instellingen die bijdragen genieten dienen ieder kwartaal een overzicht te ver- strekken, waarin naast de begrote cijfers opgenomen zijn (cumulatief) de uitgaven,
c.q. verwerkte bedragen tot en met dat kwartaal.
4. Gecontroleerde verklaring
De ontvanger van bovengenoemde subsidie dient jaarlijks een, door een register- accountant of accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid, gecontroleerde verklaring over de besteding van de gelden te overleggen, welke moet zijn gespecificeerd naar de in artikel 2 lid 2 van de Statuten benoemde doel- stellingen. Eerdergenoemde verklaring dient deel uit te maken van het jaarverslag.
Artikel 4
Overschrijdingen op activiteiten en begrotingen
Alle relevante overschrijdingen op toegewezen bedragen inzake activiteiten en begro- tingen dienen in een zo vroeg mogelijke fase aan het secretariaat van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw kenbaar te worden gemaakt met opga- ve van redenen.
Relevante overschrijdingen binnen een begroting van de deelposten, dien eveneens –zo nodig mondeling- aan de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw te worden gemeld. Voor de overboekingen van de bedragen naar de andere deelpost, moet vooraf toestemming worden gevraagd aan de Stichting Opleidings- en Ontwikkelings-
fonds Waterbouw.
Artikel 5 Betalingen van de bijdragen
Teneinde te voorkomen dat er bij de ontvangers van financiële bijdragen overtollige liquide middelen aanwezig zijn, zullen betalingen aan ontvangers van financiële bijdra- gen uitsluitend plaatsvinden op grond van de werkelijk te verrichten uitgaven door de ontvanger van financiële bedragen.
Hiertoe zal de wijze van de betaling, alsmede het betalingsschema, in overleg worden vastgesteld door de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw en de betreffende ontvanger van de financiële bedragen. Eindafrekening vindt plaats op basis van een door de ontvanger van de financiële bijdragen te overleggen accountantsver- klaring waaruit blijkt wat de werkelijk bestede bedragen zijn.
Voorschotten worden verstrekt op kwartaalbasis aan de hand van de geraamde werke- lijke uitgaven.
Artikel 6 Onvoorziene uitgaven
Ten laste van een daarvoor in de begroting op te nemen post voor onvoorziene uitga- ven, kan het bestuur van de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw bijdragen toekennen aan verenigingen en instellingen ten behoeve van activiteiten die vallen binnen de doelstelling zoals in artikel 1 aangegeven.
De post onvoorziene uitgaven bedraagt ten hoogste 10 procent van het begrotingsto- taal.
Artikel 7 Slotbepaling
In alle gevallen waarin door de statuten van de Stichting niet wordt voorzien, beslist het bestuur.
Financieringsreglement Opleidings- en Ontwikkelingsfonds
Artikel 1
In dit reglement wordt verstaan onder:
de Stichting: de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Waterbouw
de statuten: de statuten van de Stichting voornoemd
de werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 1 van Hoofdstuk 1 van de CAO Bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw
de SFW: de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw, gevestigd te Rijswijk
de werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 1 van Hoofdstuk 1 van de CAO Bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw; alsmede andere door het bestuur aan te wijzen werknemers
deze CAO: Collectieve Arbeidsovereenkomst bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw met inbegrip van de bijlagen, statuten en reglementen die daarvan deel uitmaken
Artikel 2
1. De werkgever is voor iedere dag, waarvoor hij aan een werknemer loon verschul- digd is, aan de Stichting een bijdrage verschuldigd.
2. De hoogte van de in lid 1 bedoelde bijdrage wordt onder goedkeuring van de Vereniging van Waterbouwers (de Vereniging), FNV Waterbouw en CNV Vakmensen, jaarlijks door het bestuur van de Stichting vastgesteld, als een percen- tage van het premieplichtig loon in de zin van het Bedrijfstakpensioenfonds Waterbouw, betaald op grond van de CAO of van een loonregeling van toepassing zijnde op werknemers die betrokken zijn bij werkzaamheden die vallen onder de werkingssfeer van deze CAO.
Artikel 3
1. De invordering van de in artikel 2 bedoelde bijdrage is voor zover het de werkge- vers betreft die bij de Stichting Fondsenbeheer Waterbouw zijn aangesloten, opge- dragen aan dit fonds.
2. a. De invordering van de in artikel 2 bedoelde bijdrage van werkgevers die niet bij het SFWaterbouw zijn aangesloten wordt door de Stichting verzorgd.
b. De Stichting vraagt aan de werkgevers als bedoeld in lid 2 a een door een regis- ter-accountant of accountant-administratieconsulent gewaarmerkte opgaven van de bij de baggerwerkzaamheden op grond van de CAO-bepaling of loonre- geling betrokken premieplichtige loonsom in de zin van het Bedrijfstak-
pensioenfonds Waterbouw en stelt dan conform artikel 2 de verschuldigde bij- drage vast.
c. Indien geen loonsom kan worden vastgesteld kan de Stichting een bijdrage vaststellen aan de hand een door haar geschatte loonsom.
3. De werkgever wordt ten aanzien van de bijdrageverplichting gekweten door beta- ling van de bijdrage van het verschuldigde bedrag aan het SFWaterbouw respectie- velijk betaling aan de Stichting.
Hoofdstuk 4 - Duur van de overeenkomst
Artikel 1
Looptijd en opzegging van deze overeenkomst
De duur van deze overeenkomst is bepaald op het tijdvak van 1 april 2011 tot en met 31 maart 2013.
In afwijking van het vorige lid geldt ten aanzien van het Reglement Aanvullingsfonds
m.b.t. aanvullingen “zieke werklozen” een afwijkende looptijd. De looptijd van deze regeling is bepaald op het tijdvak van 1 april 2004 tot en met 31 december 2004. Dit betekent dat de regeling niet meer van toepassing is op degenen die op of na 1 april 2005 werkloos worden of, waren zij niet arbeidsongeschikt geweest, zouden zijn geworden.
Behoudens haar opzegging aan de werkgeversorganisatie of elk van de deelnemende werknemersorganisaties, welke opzegging telkens ten minste drie maanden voor haar afloopdatum dient te geschieden bij aangetekend schrijven, wordt deze overeenkomst geacht telkens voor een jaar te zijn verlengd.
Voorstellen tot wijziging van deze overeenkomst worden ter kennis gebracht bij aange- tekend schrijven aan ieder van de deelnemende organisaties. De werkgevers- en werk- nemersorganisaties zijn verplicht zo spoedig mogelijk in onderhandeling te treden over de eventuele ingediende voorstellen tot wijziging of vernieuwing van deze overeen- komst.
Hoofdstuk 5 - Slotbepaling
Artikel 1 Dispensatie
Partijen zijn gezamenlijk bevoegd, zo nodig onder het stellen van nadere voorwaarden, afwijking toe te staan van één of meer van de regelingen van de fondsen die zijn opge- nomen in deze CAO.
Een dispensatieverzoek wordt alleen in behandeling genomen indien dit verzoek mini- maal 7 dagen voordat de beoogde afwijking van een bepaling van deze overeenkomst aanvangt is ingediend.
Van het voorgaande lid kan slechts worden afgeweken indien verzoeker kan aantonen dat het eerder indienen van een dispensatieverzoek niet mogelijk was.
Partijen zullen binnen drie weken na ontvangst van het dispensatieverzoek een beslis- sing aan de indiener kenbaar maken. Een dispensatieverzoek wordt gehonoreerd indien partijen tot een eensluidend besluit zijn gekomen om dispensatie te verlenen.
Een dispensatieverzoek dient te worden gericht aan:
Het Secretariaat van Partijen bij de CAO Bedrijfstakeigen Regelingen Waterbouw Postbus 474
2800 AL GOUDA
Aan branches en sectoren kan door partijen een afwijking van één of meer bepalingen van deze overeenkomst worden toegestaan indien over deze afwijking overeenstem- ming is bereikt met de werknemersorganisaties, partij bij deze overeenkomst.
Bijlage 1
Overzicht geldende premies 2012 Bedrijfstakeigen regelingen Waterbouw
Premies 2012
Werkgeversdeel Bedrijfstakpensioenfonds (1) Waterbouw | Werknemersdeel | Totaal |
reguliere pensioenpremie 6,00% | 6,00% | 12,00% |
premie pre-pensioenregeling/ spaarpensioen 0,00% | 3,60% | 3,60% |
overgangsregeling spaarpensioen 1,00% | 0,00% | 1,00% |
Grindbaggerbedrijf reguliere pensioenpremie 6,00% | 6,00% | 12,00% |
premie pre-pensioenregeling/ spaarpensioen 0,00% | 3,60% | 3,60% |
overgangsregeling spaarpensioen 1,00% | 0,00% | 1,00% |
Vrijwillig Vervroegde Uittredingsregeling Waterbouw 0,00% | 0,00% | 0,00% |
Opleidingsfonds 2,50% | 0,00% | 2,50% |
Aanvullingsregelingen Waterbouw (2) 0,00% | 0,00% | 0,00% |
Sparen Rente 2011 definitief geblokkeerde saldo | 2,75% | |
Rente 2011 definitief vrije saldo | 2,00% |
Wijzigingen 2012 Reguliere pensioenpremie
Het bestuur heeft besloten het premiepercentage met 1,6% te verhogen naar 12,0%.
Invaliditeitspensioen
U bent niet meer verplicht deze rubriek in de UIM of eigen geautomatiseerd systeem te vullen.
De premie invaliditeitspensioen is namelijk verwerkt in de reguliere pensioenpremie.
VUT Waterbouw
Het bestuur heeft besloten het premiepercentage voor 2012 voorlopig op 0% vast te stellen.
U bent niet meer verplicht deze rubriek in de UIM of eigen geautomatiseerd systeem te vullen.
Aanvullingsregelingen Waterbouw
Het bestuur heeft besloten het premiepercentage voor 2012 voorlopig te handhaven op 0%.
Spaarloonregeling
De spaarloonregeling is per 1 januari 2012 komen te vervallen.
De gegevens van de laatste periode van 2011 dient uiterlijk 13 januari 2012 te worden aangeleverd.
Na 20 januari 2012 kunnen er geen betalingen meer verwerkt worden. Zie onze brief van november in het kader van de beëindiging van de spaarloonregeling.
Toelichting
(1) De premie voor het Bedrijfstakpensioenfonds voor de reguliere pensioenopbouw bestaat uit een reglementaire premie van 12,0%. Verder betalen de deelnemers, die per 1 januari 2005 55 jaar of ouder waren, en die onder de CAO Waterbouw of de CAO Grindbaggerbedrijf vallen een premie van 3,6 % ten behoeve van de prepen- sioenregeling. Deelnemers, die per 1 januari 2005 jonger waren dan 55 jaar, en die onder de CAO Waterbouw of de CAO Grindbaggerbedrijf vallen, gaan een premie van 3,6 % betalen ten behoeve van het spaarpensioen. Het bovenstaande geldt ook voor deelnemers, die werkzaam zijn in het buitenland, en die bij werken in Nederland onder de CAO Waterbouw zouden vallen.
Ook voor het grindbaggerbedrijf bestaat de pensioenpremie uit 12,0% reguliere pensioenpremie. Ten aanzien van de reguliere pensioenpremie geldt dat de werk- gever verplicht is een bijslag te verstrekken ten bedrage van de helft van de premie (inhouding van het werknemersdeel van de reguliere pensioenpremie 6,0% kan derhalve achterwege blijven).
Deze verhoging van de premie was noodzakelijk om de sterk gestegen levensver- wachting in de toekomst op te kunnen vangen.
Het premieplichtig loon Bedrijfstakpensioenfonds is als volgt gedefinieerd: Het loon in de zin van de artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen, vermeerderd, indien en voor zover daar geen vergoeding van de werkgever tegen- over staat, met:
1. het werknemersdeel van de aan het fonds betaalde premie(s);
2. het werknemersdeel van de bijdrage aan de Stichting Aanvullingsregelingen Waterbouw;
3. het werknemersdeel van de bijdrage aan de Stichting VUT Waterbouw of door het bestuur van het fonds daaraan gelijkgestelde stichting;
Wellicht ten overvloede maken wij u er op attent dat het premieplichtig loon Bedrijfstakpensioenfonds ook de grondslag vormt voor de premie Opleidingsfonds en de premie VUT-fonds Waterbouw.
Bij vrijwillig deelnemerschap in het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Waterbouw wordt alsloon beschouwd het loon dat contractueelmet het Bedrijfstakpensioenfonds is overeengekomen.
(2) Eventuele premie voor de Aanvullingsregelingen Waterbouw wordt geheven over het loon in de zin van artikel 16 van de Wet Financiering S.V. van de doelgroep. De doelgroep wordt gevormd door de groep werknemers die:
- bij werken in Nederland onder de CAO voor de Waterbouw valt of;
- voor wie door de werkgever een overeenkomst is afgesloten.
Bijlage 2
Functie-indeling
Nautische functies | Werktuigkundige functies | Baggerfuncties | Binnenvaart- functies | Overige functies | |
A+ | Kapitein > 20 medewerkers | Hoofdschipper > 20 medewerkers | |||
Kapitein 10-20 medewerkers | |||||
A | Kapitein 4-10 medewerkers | Hoofdwerktuigkundige (> 5 medewerkers) | Hoofdschipper stationair materieel (10-20 medewerkers) | ||
B | 1e stuurman | Hoofdwerktuigkundige (3-5 medewerkers) | Hoofdschipper stationair materieel (4-<10 medewerkers) | Allround Scheeps- electronicus | |
Hoofdwerktuigkundige (< 3 medewerkers) | 1e schipper zelf- varende cutter | ||||
1e werktuigkundige (3 of meer medewerkers) | |||||
C | 1e werktuigkundige (< 3 medewerkers) | 1e schipper stationair materieel | Kapitein/ Schipper binnenvaart (zelfvarend productie- materieel). | Scheeps- electronicus | |
Baggermeester | |||||
C | Kapitain zeegaand hulpmaterieel SMBW | ||||
D | 2e stuurman | 2e werktuigkundige | 1e schipperwerktuig- kundige stationair materieel | Kapitein/ Schipper binnenvaart (beunschip/ sleep- / duwboot) | Scheepskok |
Werktuigkundige tussenstation | 2e schipper stationair materieel | Scheeps- electricien | |||
Schipper klein (schalig) materieel | |||||
Stortmeester |
Nautische functies | Werktuigkundige functies | Baggerfuncties | Binnenvaart- functies | Overige functies | |
E | 3e stuurman | 3e Werktuigkundige | Pijpoperator | Stuurman- motordrijver binnenvaart (zelfvarend materieel) | Assistent scheeps- electronicus |
Bootsman | 2e schipper/ werk- tuigkundige stationair materieel | Schipper hulp- materieel | Machinist grond- verzetma- chine | ||
IJzerwerker/ xxxxxx | |||||
Xxxxxxx (werktuig- bouw) | |||||
Vakman waterbouw | |||||
F | Matroos | 3e schipper stationair materieel | Matroos | Chauffeur | |
Assistent Schipper Kleinschalig materieel | Xxxxxx | ||||
Xxxxxxxx- & expeditie- medewerker | |||||
G | Lichtmatroos | Bediende | |||
Assistent vakman waterbouw |
Functietyperingen Waterbouw
Onderstaande functietyperingen zijn niet meer dan een omschrijving op hoofdlij- nen van de werkzaamheden die voor de diverse functies karakteristiek zijn.
Bij dit overzicht van functies in de waterbouw worden de volgende functiefamilies onderscheiden:
Nautische functies Werktuigkundige functies Baggerfuncties Binnenvaartfuncties Overige functies
NAUTISCHE FUNCTIES
Kapitein
De kapitein komt in de waterbouw voor in drie gradaties:
a. de kapitein die leiding geeft aan vier tot tien medewerkers (onder andere op hulpmaterieel,)
b. de kapitein die leiding geeft aan tien tot twintig medewerkers
c. de kapitein die leiding geeft aan meer dan twintig medewerkers
Functietypering:
ad a) het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering (zowel nautisch, als voor wat betreft het baggerproces), het coördineren van operationele en niet-operationele, nautische en administratieve werkzaamheden, en het voeren van overleg met de werkleiding.
ad b) het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering (zowel nautisch, als voor wat betreft het baggerproces), het coördineren van hoofdzakelijk niet-operationele, nautische en administratieve werkzaamheden, en het voeren van overleg met de werkleiding.
ad c) het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering (zowel nautisch, als voor wat betreft het baggerproces), het coördineren van niet-operati- onele, nautische en administratieve werkzaamheden, en het voeren van overleg met de werkleiding.
Kapitein zeegaand hulpmaterieel SMBW
Functietypering: Eindverantwoordelijk voor de bedrijfsvoering aan boord in beperkt werkgebied en geeft leiding aan een kleine ploeg (machinist, matroos).
Eerste stuurman
Functietypering: het dragen van de verantwoordelijkheid voor de wacht, en het coördineren van operationele taken, inclusief de administratieve taken die behoren bij de wachtdienst.
Tweede stuurman
Functietypering: het uitvoeren van operationele taken onder de verantwoordelijk- heid van de eerste stuurman en het leidinggeven aan dekwerkzaamheden.
Derde stuurman
Functietypering: het bieden van ondersteuning aan de eerste en tweede stuurman, uitvoeren van operationele taken waaronder dekwerkzaamheden en het zo nodig vervangen van de tweede stuurman.
Bootsman
Functietypering: het coördineren van dekwerkzaamheden en het uitvoeren van het voorraad-beheer van onderdelen.
Matroos-waterbouw
Functietypering: het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en dekwerkzaam- heden, het assisteren bij het aan- en afmeren, en het koppelen van (zandvoerende) walverbindingen.
WERKTUIGKUNDIGE FUNCTIES
Hoofdwerktuigkundige (HWTK)
De hoofdwerktuigkundige wordt in het kader van de STCW ‘95 internationaal aangeduid als First Engineer.
De hoofdwerktuigkundige komt in de waterbouw voor in drie gradaties:
a. de hoofdwerktuigkundige die leiding geeft aan minder dan drie medewerkers;
b. de hoofdwerktuigkundige die leiding geeft aan drie tot en met vijf medewerkers;
c. de hoofdwerktuigkundige die leiding geeft aan meer dan vijf medewerkers.
ad a) Functietypering: het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de techni- sche systemen aan boord, en het coördineren en uitvoeren van operationele en niet-operationele, werktuigkundige en administratieve werkzaamheden.
ad b) Functietypering: het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de techni- sche systemen aan boord, en het coördineren van hoofdzakelijk niet-operationele, werktuigkundige en administratieve werkzaamheden.
ad c) Functietypering: het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de techni- sche systemen aan boord en het coördineren van niet-operationele, werktuigkun- dige en administratieve werkzaamheden.
Xxxxxx werktuigkundige
De eerste werktuigkundige wordt in het kader van de STCW ‘95 internationaal aangeduid als Second Engineer.
De eerste werktuigkundige komt in de waterbouw in twee gradaties voor:
a. de eerste werktuigkundige die (eventueel) leiding geeft aan minder dan drie medewerkers;
b. de eerste werktuigkundige die leiding geeft aan drie of meer medewerkers
ad a) Functietypering: het dragen van verantwoordelijkheid voor de wacht in de machinekamer, en het coördineren en uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en administratieve taken die bij de wachtdienst behoren.
ad b) Functietypering: het dragen van verantwoordelijkheid voor de wacht in de machinekamer, het coördineren en uitvoeren van de wachtdienst in de controleka- mer en het coördineren en uitvoeren van administratieve taken die bij de wacht- dienst behoren.
Xxxxxx werktuigkundige
De tweede werktuigkundige wordt in het kader van de STCW ‘95 internationaal aangeduid als Third Engineer.
Functietypering: het coördineren en uitvoeren van werkzaamheden onder verant- woordelijkheid van de eerste werktuigkundige, het coördineren en uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en het leiding geven aan operationeel machinekamer- personeel.
Derde werktuigkundige
De derde werktuigkundige wordt in het kader van de STCW ‘95 internationaal aangeduid als Fourth Engineer.
Functietypering: het bieden van ondersteuning aan de eerste en tweede werktuig- kundige, het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en het zonodig vervangen van de tweede werktuigkundige bij het leiding geven aan operationeel machineka- merpersoneel.
BAGGERFUNCTIES
Hoofdschipper stationair materieel
De hoofdschipper stationair materieel komt in de waterbouw in drie gradaties voor:
a. de hoofdschipper stationair materieel die leiding geeft aan vier tot en met tien medewerkers;
b. de hoofdschipper stationair materieel die leiding geeft aan elf tot en met twintig medewerkers;
c. de hoofdschipper stationair materieel (zelfvarend) die leiding geeft aan
meer dan twintig medewerkers.
ad a) Functietypering: het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de bedrijfs- voering, het leidinggeven aan schippers en werktuigkundigen, het coördineren en uitvoeren van operationele en niet-operationele taken, het coördineren en uitvoeren van administratieve taken, en het voeren van overleg met de werkleiding.
ad b) Functietypering: het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de bedrijfs- voering, het leidinggeven aan schippers en werktuigkundigen, het coördineren van niet-operationele taken het coördineren van administratieve taken en het voeren van overleg met de werkleiding.
ad c) Functietypering: het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de bedrijfs- voering, het leidinggeven aan schippers en werktuigkundigen, het coördineren van
nautische taken, het coördineren van niet-operationele taken, het coördineren van administratieve taken en het voeren van overleg met de werkleiding.
Eerste schipper zelfvarende cutter
Functietypering: het dragen van de verantwoordelijkheid voor de wacht, en het coördineren en uitvoeren van operationele taken, inclusief de administratieve taken die bij de wachtdienst behoren.
Eerste schipper stationair materieel
Functietypering: het dragen van de verantwoordelijkheid voor de wacht, en het coördineren en uitvoeren van operationele taken, inclusief de administratieve taken die bij de wachtdienst behoren.
Baggermeester
Functietypering: geeft leiding aan het productieproces op een hopper en aan alle onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan dek en aan baggerinstallaties, onder verantwoordelijkheid van de kapitein.
Eerste schipper-werktuigkundige stationair materieel
Functietypering: het dragen van de verantwoordelijkheid voor de wacht boven en onderdeks, het uitvoeren van operationele taken, het uitvoeren van onderhouds- werkzaamheden, inclusief de administratieve taken die bij de wachtdienst behoren en het zo nodig voeren van overleg met de werkleiding.
Tweede schipper stationair materieel
Functietypering: het uitvoeren van werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de eerste schipper, het zo nodig vervangen van de eerste schipper bij het uit- voeren van operationele werkzaamheden, en het coördineren van de werkzaamhe- den aan drijvende leidingen e.d.
Schipper klein(schalig) stationair materieel
De schipper klein(schalig) stationair materieel komt in de waterbouw enerzijds voor als een eenmansfunctie en anderzijds als een functie waarbij leiding aan een kleine ploeg (minder dan vier medewerkers) wordt gegeven.
Functietypering: het uitvoeren van operationele werkzaamheden en het uitvoeren van voorkomende werkzaamheden aan hulpmaterieel.
Stortmeester
Functietypering: het dragen van de verantwoordelijkheid voor het stort, het coördi- neren van werkzaamheden op het natte stort (waarbij de stortmeester zelfstandig of met een aantal medewerkers optreedt) en het voeren van de administratie met betrekking tot het ingezette stortmaterieel.
Werktuigkundige tussenstation
Functietypering: het dragen van de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering van het tussenstation, het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en admini- stratieve taken en het onderhouden van contacten met de zuiger(s).
Pijpoperator
Functietypering: het bedienen van het zuigmaterieel op de sleephopperzuiger en het (eventueel) uitvoeren van werkzaamheden aan dek en aan de baggerinstallatie(s).
Tweede schipper-werktuigkundige stationair materieel
Functietypering: het uitvoeren van werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de eerste schipper-werktuigkundige, het zo nodig vervangen van de eerste schipper-werktuigkundige bij operationele taken, het uitvoeren van onderhouds- werkzaamheden en het uitvoeren van werkzaamheden buitenboord.
Derde schipper stationair materieel
Functietypering: het bieden van ondersteuning aan de eerste en tweede schipper en het zowel binnen- als buitenboord uitvoeren van werkzaamheden.
BINNENVAARTFUNCTIES
Kapitein/schipper binnenvaart (zelfvarend productiematerieel)
De kapitein/schipper binnenvaart (zelfvarend productiematerieel) komt in de waterbouw voor op sleephopperzuigers, steenstorters en kraanschepen.
Functietypering: het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoe- ring, het coördineren en uitvoeren van operationele en administratieve taken en het coördineren en uitvoeren van overige werkzaamheden die aan het type materieel zijn gerelateerd.
Kapitein/schipper binnenvaart (beunschepen en sleep- & duwboten) Functietypering: het dragen van de eindverantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoe- ring (waar van toepassing inclusief zandwinning), het coördineren en uitvoeren van operationele en administratieve taken en het coördineren en uitvoeren van overige werkzaamheden die aan het type materieel zijn gerelateerd.
Stuurman-motordrijver binnenvaart (zelfvarend materieel)
Functietypering: het uitvoeren van werkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de kapitein/schipper binnenvaart, het uitvoeren van onderhoudswerkzaamhe- den en controle-werkzaamheden in de machinekamer en het zo nodig vervangen van de schipper bij operationele taken.
Xxxxxxxx hulpmaterieel
De schipper hulpmaterieel komt in de waterbouw voor op vletten, sleep- en duw- vletten, multicats.
Functietypering: het dragen van de verantwoordelijkheid voor het materieel (even- tueel met assistentie van een matroos), het uitvoeren van operationele en admini- stratieve taken en het uitvoeren van overige werkzaamheden die aan het type mate- rieel zijn gerelateerd.
Matroos-waterbouw
Functietypering: het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en dekwerkzaam- heden, het assisteren bij het aan- en afmeren en het koppelen van (zandvoerende) walverbindingen.
Assistent schipper kleinschalig stationair materieel
Functietypering: het ondersteunen van de schipper bij het uitvoeren van operatio- nele taken, het zo nodig vervangen van de schipper bij het uitvoeren van operatio- nele taken, het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden en het controleren van de machinekamer.
Lichtmatroos
Functietypering: het assisteren bij het uitvoeren van werkzaamheden aan boord door de andere bemanningsleden.
OVERIGE FUNCTIES
Allround scheepselektronicus
Functietypering: zelfstandige uitvoering van elektronicawerkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de HWTK; inzetbaar op alle soorten materieel. Begeleidt eigen, ingehuurde medewerkers.
Scheepselektronicus
Functietypering: het onder verantwoordelijkheid van de hoofdwerktuigkundige of de chef-werkplaats uitvoeren van elektronica-werkzaamheden op bepaalde soorten materieel.
Scheepskok
Functietypering: het dragen van de verantwoordelijkheid voor het voorraadbeheer van de scheepskeuken en de bereiding verstrekking van voedsel voor tien personen of meer, het eventueel leidinggeven aan bedienden, het coördineren en uitvoeren van overige huishoudelijke taken aan boord, het uitvoeren van administratieve taken en het voeren van overleg met de kapitein.
Scheepselektricien
Functietypering: het onder verantwoordelijkheid van de hoofdwerktuigkundige of de chef-werkplaats uitvoeren van elektrotechnische werkzaamheden.
Assistent scheepselektronicus
Functietypering: het assisteren bij het uitvoeren van werkzaamheden door de scheepselektronicus.
Machinist grondverzetmaterieel
Functietypering: het bedienen van en het plegen van dagelijks onderhoud aan de hydraulische kraan en/of de draadkraan en/of de bulldozer en/of de shovel.
IJzerwerker/lasser
Functietypering: het uitvoeren van constructiewerkzaamheden onder verantwoor- delijkheid van de chef-werkplaats.
Monteur (werktuigbouw)
Functietypering: het uitvoeren van montagewerkzaamheden onder verantwoorde- lijkheid van de chef-werkplaats.
Vakman waterbouw
Functietypering: het uitvoeren van werkzaamheden op het gebied van grondwerken en/of rijswerken en/of steenzetten.
Chauffeur
Functietypering: het uitvoeren van chauffeurswerkzaamheden op aannemersmate- rieel.
Lasser
Functietypering: het uitvoeren van laswerkzaamheden onder verantwoordelijkheid van de chef-werkplaats of de bootsman.
Magazijn & expeditiemedewerkers
Functietypering: het uitvoeren van magazijn en expeditiewerkzaamheden onder de verantwoordelijkheid van de Chef Xxxxxxxx.
Bediende
Functietypering: het assisteren bij het uitvoeren van werkzaamheden door de scheepskok.
Assistent vakman waterbouw
Functietypering: het assisteren bij het uitvoeren van werkzaamheden door de vak- man waterbouw of de stortmeester.