Sociaal statuut en collectieve
Sociaal statuut en collectieve
arbeidsovereenkomst
1 januari 2017 t/m 31 december 2019
1
<< [of ] >>
januari 2017
Sociaal Statuut | 5 | |
Collectieve arbeidsovereenkomst | ||
Hoofdstuk 1 | Algemeen | 9 |
Paragraaf 1 | Begripsbepalingen Begripsbepalingen | 9-10 9 |
Paragraaf 2 | Overige algemene bepalingen | 10-12 |
Interpretatie van deze cao Toepasselijkheid bepalingen Burgerlijk wetboek | 10 10 | |
Geschillen | 10 | |
Tussentijdse wijzigingen | 11 | |
Duur, opzegging en verlenging van deze cao | 11 | |
Bescherming van vertegenwoordigers van de bij de onderhandelingen over de cao betrokken vakorganisaties | 11 | |
Hoofdstuk 2 | Rechten en plichten | 13 |
Verplichtingen van partijen | 13 | |
Verplichtingen van de werkgever | 13 | |
Verplichtingen van de medewerker | 13 | |
Telefonische bereikbaarheid | 15 | |
Auto | 15 | |
Hoofdstuk 3 | Arbeidsovereenkomst | 16 |
Paragraaf 1 | Aanstelling | 16-18 |
Aanstelling | 16 | |
Werkgebied examinator en TEC-medewerker | 16 | |
Specialisaties | 17 | |
Xxxxxxxxx 0 | Xxxxx dienstbetrekking | 17-18 |
Opzegtermijnen | 17 | |
Einde van rechtswege | 18 | |
Ontslag op staande voet Ontslagcommissie | 18 18 | |
Vakantie bij beëindiging dienstbetrekking | 18 | |
Hoofdstuk 4 | Prepensioen en pensioen | 19 |
Prepensioen | 19 | |
Pensioen vanaf 1 januari 2012 | 19 | |
Compensatieregeling | 19 | |
Toeslagendepot | 19 | |
Premie protocol | 20 | |
Financiële foto | 20 | |
Cursus Pensioen in Zicht | 20 | |
Hoofdstuk 5 | Arbeidstijden en arbeidsduur | 21 |
Normale werktijden | 21 | |
Weekenden en feestdagen | 21 | |
Arbeidsduur | 21 |
Hoofdstuk 6 | Inkomen | 22 |
Paragraaf 1 | Salaris | 22-23 |
Functiewaardering | 22 | |
Functiegroepen en salarisschalen | 22 | |
Periodieke verhogingen | 22 | |
Vervanging van een functionaris | 23 | |
CDE-specialisaties | 23 | |
Arbeid op feestdagen | 23 | |
Structurele (voorwaardelijke) salarisaanpassingen | 24 | |
Paragraaf 2 | Toeslagen Overwerk | 24-26 24 |
Meerurentoeslag | 25 | |
Inconveniëntentoeslag | 25 | |
Compensatie afschaffen prepensioen | 26 | |
Vakantietoeslag | 26 | |
Eindejaarsuitkering | 26 | |
Paragraaf 3 | Vergoedingen | 27-29 |
Bijzondere vergoedingen | 27 | |
Reiskostenvergoeding | 28 | |
Dagvergoeding | 29 | |
Betalingswijze vergoedingen Indexering | 29 29 | |
Paragraaf 4 | Overig Tegemoetkoming zorgkosten | 29-30 29 |
Bijzondere uitkeringen | 30 | |
Hoofdstuk 7 | Ziekte en arbeidsongeschiktheid | 31 |
Ziekte en arbeidsongeschiktheid | 31 | |
Hoofdstuk 8 | Vakantie en verlof | 33 |
Vakantie | 33 | |
Kopen en verkopen van verlofuren | 35 | |
Het opnemen van vakantie | 35 | |
Vakantie bij onderbreking van de werkzaamheden | 36 | |
Samenvallen vakantie met bepaalde andere dagen, waarop geen arbeid wordt verricht | 36 | |
Geoorloofd verzuim | 36 | |
Bijzonder verlof | 38 | |
Hoofdstuk 9 | Auto | 38 |
Auto | 38 | |
Hoofdstuk 10 | Compensatieregeling ATV | 40-41 |
Compensatieregeling | 40 | |
Hoofdstuk 11 | Vitaliteitsregeling voor de oudere medewerker | 42 |
Vitaliteitsregeling | 42 | |
Bijlage 1 | Functiewaardering | 43 |
Bijlage 2 | Salarisgebouw | 45 |
Bijlage 3 | Faciliteiten vakorganisatie | 46 |
Bijlage 4 | Reglement levensloop | 47 |
Bijlage 5 | Vergoedingen | 52 |
Bijlage 6 | Reglement loopbaanonderbreking | 55 |
Bijlage 7 | Uitgangspunten seizoenmatig werken examinatoren/TEC- medewerkers | 58 |
Sociaal statuut
Partijen bij de cao voor het CBR stellen het volgende vast:
I. De onderneming maakt deel uit van de maatschappij en staat daarmee in een voortdurende wisselwerking. Dit vindt zijn weerslag in het totale ondernemingsbeleid dat onder meer rekening zal houden met ontwikkelingen in onze samenleving, die zich uiten in:
- sociale ontwikkelingen
- commerciële ontwikkelingen
- financieel economische ontwikkelingen
- technologische ontwikkelingen.
Ontwikkelingen zoals hierboven aangeduid - waarvan partijen bij de cao onderkennen dat de opvattingen kunnen verschillen omtrent de richting waarin deze ontwikkelingen zich zullen moeten bewegen - zijn mede bepalend voor de richting van het totale beleid van de onderne- ming. Binnen dit beleid is sprake van een voortdurende afweging van de genoemde aspecten en het stellen van prioriteiten. Met de door de overheid gestelde regels wordt daarbij uiteraard, waar mogelijk, rekening gehouden.
Het sociale beleid vindt - tegen de achtergrond van het hierboven gestelde - zijn eigen gestalte. Het formuleren en uitwerken van een voor alle medewerkers open en duidelijk sociaal beleid is een aangelegenheid van de onderneming waarbij rekening wordt gehouden enerzijds met het eigen karakter van de betrokken onderneming en anderzijds met de intenties, vervat in dit Sociaal Statuut. Daarbij wordt onderkend dat het uitwerken en verwerkelijken van sociaal beleid een proces is, dat zijn aansluiting moet vinden bij ontwikkelingen buiten en binnen die onderneming.
II. Uitgangspunten van sociaal beleid
1. Het sociaal beleid is een geïntegreerd deel van het ondernemingsbeleid. Dit houdt mede in dat het sociaal beleid in alle fasen van ontwikkeling een gelijkwaardig deel is van het ondernemingsbeleid.
2. Het sociaal beleid richt zich op de mens in de onderneming, zowel vanuit de normen en verwachtingen die bij de medewerker leeft ten aanzien van zijn welzijn en ontplooiingsmogelijkheden, alsook uit een oogpunt van doelgericht functioneren van de organisatie.
3. Als essentiële uitgangspunten van het sociale beleid kunnen worden genoemd:
a. erkenning van de medewerker als gelijkwaardig en verantwoordelijk individu, waarbij de belangstelling, achting en waardering voor de medewerker in alle geledingen van de onderneming zullen worden bevorderd.
b. het beleid van de werkgever dat erop is gericht de medewerker gelijke kansen in de arbeidsorganisatie te bieden, ongeacht sekse, seksuele geaardheid, ras of etnische afkomst, nationaliteit, politieke voorkeur, levens- of geloofsovertuigingen en burgerlijke staat.
c. er is een regeling, die erin voorziet de medewerker in staat te stellen klachten te uiten over door hen ervaren ongewenst gedrag.
d. het streven naar continuïteit van de onderneming, met het oog op de werkgelegenheid in kwalitatieve en kwantitatieve zin.
e. het waarborgen van de rechtszekerheid van de medewerker door
schriftelijk vastgelegde regelgeving, waaraan rechten en verplichtingen van de medewerker kunnen worden ontleend (bij voorkeur in de cao, pensioenreglementen, ondernemingsgewijze regelingen e.d.).
f. het bevorderen van voldoening in het werk voor de medewerker door permanente aandacht voor een organisatiestructuur waarin naast doelmatig werken en samenwerken ook individuele ontplooiingsmogelijkheden tot hun recht komen. Hierbij zal rekening worden gehouden met de creativiteit van mensen en met een zo verantwoord mogelijk gebruik van technische middelen.
g. er is aandacht voor het bevorderen van werkoverleg alsmede voor een goede functionering van de organen van overleg en medezeggenschap.
h. de erkenning van de vertegenwoordigers van de medewerker - ondernemingsraad en vakorganisaties - als gesprekspartner van de leiding van de onderneming op hun terreinen.
i. het serieus nemen van de veiligheid van de medewerker door de werkgever. Door in voorkomende gevallen de hulp van veiligheidsdiensten in te roepen wordt daaraan zo nodig extra aandacht besteed. Ook wordt voor de medewerker de mogelijkheid geschapen cursussen te volgen die hem in staat stellen beter om te gaan met agressie. Voor zover uit onderzoek blijkt dat in dit kader nadere maatregelen getroffen moeten worden, zal dat daadwerkelijk xxxxxxxxxxxx.Xx werkgever zal extra aandacht schenken aan het thema “Mantelzorg”.
4. De werkgever zal de hoofdlijnen van het uit te voeren sociale beleid in de onderneming duidelijk aangeven. Het sociale beleid dan wel wijzigingen daarin en de concrete uitwerking daarvan zullen in de ondernemingsraad worden besproken.
De vakorganisaties worden over het een en ander geïnformeerd. Desgewenst zal het sociaal beleid onderwerp van gesprek zijn.
5. Bij de nadere uitwerking en invoering van onderdelen van dat sociaal beleid wordt de ondernemingsraad overeenkomstig de Wet op de Ondernemingsraden geraadpleegd.
Als belangrijke aspecten die voor nadere uitwerking in aanmerking komen, worden genoemd:
- het organisatiebeleid van de onderneming;
- het beleid ten aanzien van de rechtszekerheid van de medewerker, indien en voor zover niet in wetgeving en cao geregeld;
- het personeelsontwikkelingsbeleid;
- het werkgelegenheidsbeleid.
6. De ondernemingsleiding zal elk jaar verslag uitbrengen omtrent het sociale beleid en de uitvoering daarvan. Dit verslag kan onderwerp van bespreking zijn in bredere kringen binnen de onderneming.
Als belangrijke onderwerpen voor een dergelijk verslag worden genoemd:
- organisatiebeleid van de onderneming;
- werkgelegenheidsontwikkeling in kwantitatieve en kwalitatieve zin;
- beleid ten aanzien van de rechtszekerheid van de medewerker;
- het personeelsontwikkelingsbeleid;
- het beleid ten aanzien van de personeelszorg.
Desgewenst zullen de vakorganisaties die partij vormen bij de cao voor het CBR een uitnodiging ontvangen voor een bespreking van dit verslag.
7. Mede aan de hand van dit verslag zal het gevoerde sociaal beleid jaarlijks onderwerp van bespreking zijn in de ondernemingsraad.
Desgewenst zal hetzelfde geschieden met de vakorganisaties.
Werkgelegenheidsontwikkeling
I Partijen bij de cao voor het CBR erkennen het belang van de werkgelegenheidsontwikkeling.
II Deze werkgelegenheidsontwikkeling is een belangrijk onderdeel van het sociaal beleid in de onderneming en heeft zowel kwalitatieve als kwantitatieve aspecten.
III De werkgelegenheid is een aangelegenheid waaromtrent informatie en beraad in de onderneming zo goed mogelijk dienen te worden geregeld.
IV Ter zake van het onder III gestelde komen partijen bij de cao het volgende overeen:
A. Uitgangspunten
1. Informatie- en overlegprocedures zoals deze bij de wet en de SER-fusiegedragsregels 2000 zijn voorgeschreven, blijven bestaan. Competentievraagstukken moeten worden vermeden.
2. Door de ondernemingsleiding dan wel door één der partijen beschikbaar gestelde informatie zal - indien de inbrenger daarom verzoekt - onder geheimhouding worden behandeld. In dat geval zal tijdens en na het gesprek over de ingebrachte informatie, informatie naar buiten slechts geschieden met instemming van de betrokken gesprekspartners.
3. De uiteindelijke verantwoordelijkheid en daaruit voortvloeiende bevoegdheid van de ondernemingsleiding voor het nemen van beslissingen blijven onaangetast.
B. Informatie en overleg binnen de onderneming.
Ten aanzien van informatie en beraad omtrent de ontwikkelingen met betrekking tot de werkgelegenheid binnen de onderneming is de ondernemingsraad gesprekspartner.
Bij belangrijke ontwikkelingen van de werkgelegenheid ten gevolge van onder meer:
- belangrijke reorganisatie;
- invoering van nieuwe systemen van elektronische gegevensverwerking en;
- afstoting van belangrijke delen van de activiteiten en (partiële) liquidaties van belangrijke onderdelen van de onderneming,
zal de ondernemingsleiding tijdig, in een stadium waarin de besluitvorming nog kan worden beïnvloed, de ondernemingsraad informatie verschaffen.
De vakorganisaties zullen tijdig informatie krijgen over het te voeren sociaal beleid en over de ontwikkeling van de werkgelegenheid.
Onderwerp van overleg vormen:
- het werkgelegenheidsbeleid
- reorganisaties
- overnames van bedrijven of onderdelen van bedrijven
- afstoting van activiteiten
Ter zake van het organisatie- en personeelsontwikkelingsbeleid zal desgewenst informatie worden verstrekt aan de vakorganisaties.
V. Deeltijdarbeid
De werkgever is bereid ten aanzien van dat gedeelte van de arbeid, dat zich daartoe leent, deeltijdfuncties te scheppen, in het bijzonder bij uitbreiding van de werkgelegenheid. Over de mate waarin en de verhouding tot het aantal functies dat in volledige arbeidsduur wordt vervuld, zal overleg gepleegd worden met de ondernemingsraad.
De medewerker heeft het recht de werkzaamheden in deeltijdarbeid te verrichten. De werkgever heeft het recht een aanvraag om in deeltijd te werken gemotiveerd te weigeren. Het CBR zegt toe zich maximaal te zullen inspannen bestaande drempels om in deeltijd te gaan werken zo goed mogelijk te slechten.
Collectieve arbeidsovereenkomst
Tussen de ondergetekenden:
a. CBR te Rijswijk, als partij enerzijds, en:
b. De Unie, Vakbond voor industrie en dienstverlening te Culemborg;
Het Gilde, Belangenvereniging van Examinatoren bij het CBR te Nieuwegein ; FNV te Utrecht,
als partijen anderzijds,
is de volgende collectieve arbeidsovereenkomst (cao) afgesloten:
Hoofdstuk 1: Algemeen
Paragraaf 1: Begripsbepalingen
Artikel 1
In deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden de volgende begripsbepalingen.
a | Werkgever | CBR, partij enerzijds |
b | Vakorganisatie | elk van de partijen anderzijds |
c | Medewerker | iedere werknemer van wie de functie is ingedeeld in een van de functiegroepen zoals deze zijn opgenomen in een actuele functielijst op intranet, te onderscheiden in de medewerker met: a. een dienstbetrekking voor de volledige arbeidsduur per week; b. een dienstbetrekking voor een vast overeengekomen deel van de volledige arbeidsduur per week. |
d | Maandsalaris | het salaris, genoemd in de salarisschalen opgenomen in bijlage 2, verhoogd met eventuele persoonlijke toeslagen. |
e | Uurloon | voor de medewerker met een arbeidsduur van 37 uur en 30 minuten (37,5 uur) per week: het schaalsalaris gedeeld door de factor 163,13; voor de medewerker met een arbeidsduur van 36 uur 40 minuten (36,67 uur) per week: het schaalsalaris gedeeld door de factor 159,51 een en ander volgens de formule: 261 werkdagen arbeidsduur per week per jaar (artikel 24 lid 1 sub a of b) X - 12 5 |
f | Referentieloon | het salaris dat de medewerker in de drie maanden direct voorafgaande aan de gebeurtenis die aanleiding is tot het berekenen van het referentieloon, uit hoofde van de dienstbetrekking bij de werkgever heeft verdiend, exclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, overwerk, toeslag op meeruren, bijzondere uitkeringen en de in artikel 37 onder lid 1 en lid 2 bedoelde vergoedingen. Als de dienstbetrekking nog geen drie maanden heeft geduurd, wordt het voor de berekening van het referentieloon in aanmerking komende salaris herleid tot een periode van drie maanden. |
g | Normale arbeidsduur | het in artikel 24 lid 1 genoemd aantal arbeidsuren waarover salarisbetaling plaatsvindt in geval van een fulltime dienstverband. |
h | Ondernemingsraad | de bij de werkgever overeenkomstig de Wet op de Ondernemingsraden ingestelde ondernemingsraad. |
i | Levenspartner | - de persoon met wie de medewerker een burgerlijk huwelijk of geregistreerd partnerschap is aangegaan; - de persoon met wie de medewerker een samenlevingscontract heeft gesloten dat in een notariële akte is vastgelegd. De afdeling HR wordt schriftelijk door de medewerker geïnformeerd wie als eventuele levenspartner dient te worden aangemerkt. |
j | Dienstbetrekking | de in de individuele arbeidsovereenkomst vastgelegde arbeidsrelatie die de medewerker met de werkgever heeft. |
k | Deeltijd | de in de individuele arbeidsovereenkomst vastgelegde arbeidsomvang die lager is dan de normale arbeidsduur. De bepalingen van deze cao gelden naar verhouding van, respectievelijk zijn aangepast aan de overeengekomen arbeidsduur. |
l | Basisexamenplaats | de in kilometers meest nabij het woonadres gelegen examenplaats. |
M | Werkgebied | het werkgebied van de examinator en de TEC-medewerker wordt gevormd door de examenplaatsen die liggen op een maximale reisafstand van 40 kilometer gemeten vanaf het woonadres (postcode). |
n | Examinator | examinator en rijvaardigheidsadviseur |
o | Administratieve dienst | de medewerker, niet zijnde de examinator |
p | TEC-medewerker | medewerker theorie-examencentrum |
Overal waar in dit document de mannelijke vorm wordt gebruikt wordt tevens de vrouwelijke vorm bedoeld.
Paragraaf 2: Overige algemene bepalingen
Artikel 2
Vraagstukken omtrent de interpretatie van deze cao worden voorgelegd aan partijen.
Artikel 2a
Toepasselijkheid bepalingen Burgerlijk Wetboek
De bepalingen van Boek 7, Titel 10, afdelingen 1 tot en met 9, van het Burgerlijk Wetboek zijn, voor zover in deze cao niet anders is bepaald, van toepassing op de arbeidsovereenkomst.
Artikel 3
Alle ontstane geschillen tussen de bij deze cao betrokken partijen over de interpretatie van deze cao worden onderworpen aan het oordeel van een geschillencommissie, waarvan het advies bindend is. Deze commissie bestaat uit drie leden, waarvan één door de werkgever, één door de vakorganisaties tezamen en de derde, tevens voorzitter, door deze twee leden wordt aangewezen.
Artikel 4
1. In geval zich een dusdanige wijziging van sociaal economische aard in Nederland voordoet, dat partijen redelijkerwijs niet langer aan de salarisbepalingen gebonden kunnen worden geacht, zal tijdens de duur van deze overeenkomst tussen partijen over de aan te brengen wijzigingen overleg gepleegd worden.
2. Indien over de in deze overeenkomst aan te brengen wijzigingen tussen partijen binnen één maand na de datum van de wijzigingsvoorstellen geen overeenstemming wordt bereikt, is (zijn) de partij(en), die de wijzigingen heeft (hebben) voorgesteld, gerechtigd deze overeenkomst met een termijn van één maand op te zeggen.
3. Partijen zijn gebonden aan de wet en regelgeving zoals van toepassing gedurende de looptijd van deze cao (waaronder maar niet uitsluitend, de Wet Werk en Zekerheid en bijbehorende besluiten en ministeriële regels en de Wet modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden). Partijen zullen gedurende de looptijd van deze cao nadere afspraken maken over de aanpassing van deze cao en het geldende sociaal plan aan de betreffende wet en regelgeving.
Voor zover op basis van wijzigingen in wet en regelgeving afwijking van nieuwe wet en regelgeving nog mogelijk is bij cao (driekwart dwingend recht) zullen partijen gedurende de looptijd van deze cao voor zover wenselijk en/of noodzakelijk overleg plegen over een eventuele nadere invulling.
Artikel 5
Duur, opzegging en verlenging van deze cao
1. Deze cao treedt in werking op 1 januari 2017 en eindigt op 31 december 2019.
2. Indien geen van de partijen de overeenkomst uiterlijk drie maanden vóór het eindigen van de contractduur bij aangetekend schrijven aan elk van de overige partijen heeft opgezegd, wordt de overeenkomst geacht telkens voor één jaar stilzwijgend te zijn verlengd.
3. Het bepaalde in lid 2 vindt geen toepassing indien een nieuwe overeenkomst minder dan drie maanden voor het eindigen van de contractduur wordt gesloten.
Alsdan eindigt de overeenkomst op 31 december 2019 en worden, voor zoveel nodig, partijen geacht de overeenkomst op het moment van het sluiten met ingang van die datum te hebben opgezegd.
Artikel 6
Bescherming van vertegenwoordigers van de bij de onderhandelingen over de cao betrokken vakorganisaties
1. De vertegenwoordiger van een vakorganisatie is de in de onderneming werkzame persoon, die een bestuurlijke of vertegenwoordigende functie uitoefent in het kader van zijn vereniging en die als zodanig door de betrokken vakorganisatie bij de ondernemingsleiding schriftelijk is aange- meld.
2. De ondernemingsleiding draagt er zorg voor dat de vertegenwoordiger van een vakorganisatie uit hoofde van zijn verenigingswerk in de onderneming niet in zijn positie als medewerker wordt geschaad. De wederzijdse naleving van de rechten en verplichtingen, voortvloeiend uit de arbeidsovereenkomst, zal niet worden beïnvloed door het functioneren als vertegenwoordiger van een vakorganisatie.
3. In geval van vermeende schending van de in het tweede lid vermelde afspraak zal de vertegenwoordiger van een vakorganisatie het bestuur van deze organisatie daarvan verwittigen.
Indien overleg van de bezoldigde bestuurders van deze vakorganisatie met de ondernemingslei- ding geen aanvaardbare oplossing biedt, zal de vakorganisatie de aangelegenheid voor arbitrage voordragen aan de in artikel 3 bedoelde geschillencommissie.
4. Voor kaderleden van de vakorganisaties gelden dezelfde beschermende regels als voor leden van de ondernemingsraad.
Hoofdstuk 2: Rechten en plichten
Artikel 7
Partijen verbinden zich met alle hun ten dienste staande middelen de nakoming van deze overeenkomst te zullen bevorderen, generlei actie te zullen voeren of te bevorderen, die beoogt wijziging te brengen in deze overeenkomst op andere wijze dan die omschreven in de artikelen 4 en 5 van deze overeenkomst en deze overeenkomst te goeder trouw na te komen.
Artikel 8
Verplichtingen van de werkgever
1. De werkgever zal geen medewerker in dienst nemen of houden op voorwaarden die afwijken van het in deze cao bepaalde.
2. De werkgever is gehouden met iedere medewerker schriftelijk een individuele arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 12 aan te gaan, waarbij de geldende cao van toepassing wordt verklaard, en hem daarbij van deze cao een exemplaar uit te reiken.
Bij wijziging van de individuele arbeidsovereenkomst zal schriftelijk een nieuwe overeenkomst worden aangegaan.
3. Indien op grond van bedrijfseconomische omstandigheden, dan wel ten gevolge van reorganisatie tot ontslagaanzegging aan een belangrijk aantal medewerkers moet worden besloten, zal de werkgever zich met de (vak)organisaties in verbinding stellen om de uit het ontslag voor betrokkenen voortvloeiende sociale consequenties te bespreken.
4. De werkgever sluit ten behoeve van alle medewerkers in en buiten de beroepsuitoefening en het gehele jaar door, een verzekering tegen het risico van een ongeval gedurende 24 uur per dag. In de polisvoorwaarden van deze verzekering zijn enkele uitsluitingen opgenomen.
5. De werkgever zal alle uitvoerbare maatregelen treffen die nodig zijn ter voorkoming van schade aan geestelijke en/of fysieke gezondheid van de medewerker als gevolg van de aard van de werkzaamheden of de werkomstandigheden.
Omtrent de aard van de risico's en de mogelijkheden, respectievelijk gebrek aan de mogelijkheid tot beteugeling daarvan, zal de ondernemingsraad worden geïnformeerd.
6. In het kader van het creëren van een gezond werkklimaat, het vergroten van de duurzame inzetbaarheid en de bewustwording bij medewerkers over gezond gedrag zal de werkgever iedere medewerker eens in de drie jaar een gericht Preventief Medisch Onderzoek (PMO) aanbieden. Deelname aan het PMO is voor de medewerker op vrijwillige basis.
Artikel 9
Verplichtingen van de medewerker
1. De medewerker is gehouden alle voor hem uit deze cao voortvloeiende verplichtingen te goeder trouw na te komen en de in artikel 12 genoemde individuele arbeidsovereenkomst te onderte- kenen.
2. De medewerker is mede verantwoordelijk voor de orde en veiligheid in het bedrijf van de werkgever en gehouden tot naleving van de desbetreffende aanwijzingen en voorschriften door of namens de werkgever gegeven. Hij is gehouden de hem in gebruik gegeven eigendommen van de werkgever zorgvuldig te beheren.
3. a. De medewerker is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden, voor zover deze redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften in acht te nemen.
Hij verbindt zich tot het bijhouden van de voor de uitoefening van zijn functie noodzakelijke kennis en vaardigheid, tot het deelnemen aan het door de werkgever voor hem vastgestelde werkoverleg en de door de werkgever voor hem vastgestelde studieavonden, en tot het volgen van de door de werkgever voor hem georganiseerde cursussen en stages.
b. Indien de werkgever een individuele (her)opleiding van de medewerker noodzakelijk acht, is de medewerker gehouden die opleiding te volgen.
4. Het is de medewerker zonder schriftelijke toestemming van de werkgever niet toegestaan werkzaamheden in loondienst te verrichten voor een ander dan de werkgever dan wel een eigen bedrijf te hebben. De medewerker die bij meer dan één werkgever in dienst is, dient te garande- ren dat tussen het einde van de werktijd bij de andere werkgever of bij het eigen bedrijf en het begin van de CBR-werktijd ten minste 8 uur rust is genoten.
5. De medewerker is gehouden om zijn medewerking te verlenen aan door de werkgever in te stellen risico-inventarisaties in het kader van de Arbowet en aan de daaraan aansluitende periodieke arbeidsgezondheidskundige onderzoeken. De examinator is gehouden medewerking te verlenen aan een periodiek medisch veiligheidsonderzoek. De kosten van beide onderzoeken zijn voor rekening van de werkgever.
6. Het is de medewerker niet toegestaan zonder toestemming van de werkgever giften aan te nemen die kennelijk tot doel hebben hem in zijn functie-uitoefening te beïnvloeden, of contacten te onderhouden met rijschoolhouders, instructeurs, kandidaten en dergelijke die hem zouden kunnen belemmeren zijn functie naar behoren uit te oefenen.
7. Het is de medewerker verboden onder invloed van alcohol of drugs op het werk te verschijnen. De medewerker is verplicht de werkgever onverwijld mededeling te doen van het al dan niet op medisch voorschrift gebruiken van geneesmiddelen die een goede functie-uitoefening, en voor wat betreft de examinator met name de rijvaardigheid, kunnen beïnvloeden. Het gebruik van dergelijke geneesmiddelen kan tot gevolg hebben dat de werkgever, na raadpleging van een arts van de Arbodienst waarbij het CBR is aangesloten, de medewerker niet toelaat tot het verrichten van de overeengekomen werkzaamheden.
8. Het is de medewerker zonder voorafgaande toestemming van de werkgever niet toegestaan inlichtingen te verstrekken, te poseren en/of interviews toe te staan, noch op enigerlei wijze deel te nemen aan film, TV- en/of radio-uitzendingen, direct betrekking hebbende op het CBR.
9. Het is de medewerker niet toegestaan een functie te vervullen die betrekking heeft op de handel in motorvoertuigen in de ruimste zin van het woord, onderdelen of accessoires voor deze voertuigen, dan wel op werkzaamheden voor een autoreparatie- of garagebedrijf, verzekeringsbedrijf, rijschoolbedrijf of ondernemingen die zich bezighouden met het verlenen van diensten bij de aanvraag van rijvaardigheidsbewijzen, verklaringen van geschiktheid en rijbewijzen, dan wel een dergelijk bedrijf of onderneming te exploiteren of hierin een financieel aandeel te hebben, alles in de ruimste zin van het woord.
Het is de medewerker evenmin toegestaan zakelijke relaties met genoemde bedrijven te onderhouden tenzij deze noodzakelijkerwijs voortvloeien uit het zijn van actief bestuurder van motorvoertuigen in het algemeen.
10. De medewerker is verplicht de werkgever de gewenste inlichtingen te verstrekken die verband houden met of van invloed zijn op zijn functie. De medewerker is in het bijzonder verplicht de werkgever mededeling te doen van een verandering in zijn eventueel naast de onderhavige dienstbetrekking uit te oefenen beroep of bedrijf.
11. Het is de medewerker niet toegestaan rijonderricht te geven. Voorts is het de medewerker niet toegestaan verkeersonderricht in de ruimste zin van het woord te geven, behoudens na daartoe van de werkgever verkregen schriftelijke toestemming.
12. Het is de medewerker verboden om informatie waarover hij in de hoedanigheid van zijn functie de beschikking heeft gekregen en waarvan hij in alle redelijkheid mag veronderstellen dat het om vertrouwelijke informatie gaat, zonder voorafgaande toestemming van de werkgever gedurende de looptijd en na beëindiging van de arbeidsovereenkomst aan derden te verschaffen.
Artikel 10
De examinator en de examenmanager dienen telefonisch bereikbaar te zijn.
Artikel 11
Onder medewerker wordt in dit artikel alleen verstaan: de deeltijd examinator, met een dienstverband van minder dan 80%.
1. De medewerker dient te beschikken over een motorvoertuig, voor het besturen waarvan een rijbewijs B is vereist. Dit motorvoertuig dient te allen tijde te voldoen aan de wettelijke voor- schriften voor de desbetreffende categorie motorvoertuigen, alsmede aan door de werkgever te stellen eisen.
2. De medewerker is verplicht zich met een motorvoertuig, dat aan de in het eerste lid genoemde eisen voldoet, naar de examenplaats te begeven en deze auto aldaar gedurende de werktijd ter beschikking te hebben en te houden en deze bij zijn werkzaamheden voor de werkgever te gebruiken.
3. Ten behoeve van het motorvoertuig dient overeenkomstig de Wet Aansprakelijkheidsverzekering Motorrijtuigen een verzekering te zijn afgesloten, die bovendien de wettelijke aansprakelijkheid van de werkgever dekt ter zake van de schade die ontstaat gedurende de tijd dat de medewer- ker het motorvoertuig gebruikt bij zijn werkzaamheden voor de werkgever.
4. Bij verandering van motorvoertuig, tenzij het betreft een tijdelijke voorziening, dient de medewerker de werkgever daarvan onverwijld op de hoogte te brengen.
Hoofdstuk 3: Arbeidsovereenkomst
Artikel 12
1. Een arbeidsovereenkomst kan met inachtneming van hetgeen wettelijk is bepaald, zowel voor bepaalde als onbepaalde tijd worden aangegaan. Voor zover zeker is dan wel waarschijnlijk dat werk een tijdelijk karakter heeft en indien het gaat om de opleiding tot aspirant-examinator, wordt in beginsel gebruik gemaakt van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.
In afwijking van artikel 7:668 a lid 2 BW (jo artikel 7:668a lid 1 BW) wordt bij het aangaan of verlengen van een arbeidsovereenkomst geen rekening gehouden met alle uitzend- en detacheringperiodes bij het CBR, die zijn geëindigd gedurende de periode van 6 maanden voorafgaand aan de eerste arbeidsovereenkomst. Deze uitzend- en detacheringsperiodes tellen derhalve niet mee in de zogenoemde “keten”.
a. Bij het aangaan van elke dienstbetrekking geldt, tenzij in de individuele arbeidsover- eenkomst anders wordt overeengekomen, een proeftijd van twee maanden.
b. De individuele arbeidsovereenkomst bevat in ieder geval:
- de datum van indiensttreding;
- de aard van de arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd of voor onbepaalde tijd), de arbeidsomvang alsmede de duur van de proeftijd;
- de functie en het salaris van de medewerker, alsmede zijn indeling in de functie- groep/salarisschaal met het bijbehorende aantal schaaljaren;
- de plaats waar de medewerker zijn werkzaamheden verricht.
en voor zover van toepassing:
- het werkgebied waarvoor de examinator en TEC-medewerker is aangesteld en waarbinnen de basisexamenplaats is gelegen;
- de vaste werkdagen per week die de medewerker voor de werkgever werkzaam zal zijn;
- de afstand in kilometers tussen het woonadres en de diverse examenplaatsen waarvoor hij is aangesteld, volgens de variant “optimaal” van xxx.xxxxxxxx.xx. Indien de medewerker een logischer route heeft die afwijkt van het via xxx.xxxxxxxx.xx gegeven advies beslist de direct leidinggevende na overleg met hem. Indien nodig kan de directie een ander systeem aanwijzen.
Artikel 13
Werkgebied examinator en TEC-medewerker
1. De examinator en TEC-medewerker hebben een eigen werkgebied dat, gerekend vanaf het woonadres, ligt binnen een reisafstand van maximaal 40 km. Het werkgebied wordt vastgesteld met behulp van de variant “optimaal” van xxx.xxxxxxxx.xx.
2. Onder bijzondere omstandigheden kunnen, in overleg met de examinator of TEC-medewerker en op individuele basis, examenplaatsen aan het werkgebied worden toegevoegd.
3. De werkgever is verantwoordelijk voor de planning van de noodzakelijke examenafnamecapaciteit per examenplaats en zal zich bij het toedelen van examens inspannen om te komen tot een zo doelmatig mogelijke indeling, bij voorkeur in de aangewezen basisexamenplaats.
4. Iedere examinator of TEC-medewerker heeft de mogelijkheid om met zijn direct leidinggevende in overleg te treden over tijdelijke fixatie van zijn werkgebied op sociale gronden. Indien het verzoek om tijdelijke fixatie van het werkgebied door de leidinggevende wordt afgewezen dan kan de betreffende medewerker het verzoek met daarin tevens de door de leidinggevende vermelde reden van de afwijzing, binnen 14 dagen na de afwijzing ter toetsing schriftelijk voorleggen aan de manager van de afdeling HR. De manager HR zal, rekening houdend met de belangen van beider partijen, binnen 14 dagen na het verzoek schriftelijk en gemotiveerd besluiten op het verzoek. Bij een voor de medewerker positief besluit zal in ieder geval zowel het werkgebied als de periode van de fixatie worden vermeldt. Een afschrift van het besluit wordt tevens verstrekt aan de direct leidinggevende. Indien sprake is van een voor de medewerker negatief besluit dan kan de medewerker bezwaar maken tegen dit besluit door alsnog, conform de interne klachten regeling van het CBR, een schriftelijke klacht in te dienen bij de klachtencommissie.
5. Als de basisexamenplaats van de examinator of TEC-medewerker wordt opgeheven of gewijzigd stelt de werkgever in overleg met hem de nieuwe basisexamenplaats vast.
6. Als de openingsdag(en) van één of meer examenplaatsen in het werkgebied van de examinator of TEC-medewerker zodanig wijzig(t)(en) dat de inzetbaarheid binnen het werkgebied vermindert, stelt de werkgever in overleg met de examinator of TEC-medewerker de vaste werkdagen opnieuw vast, dan wel voegt de werkgever een individueel overeen te komen examenplaats toe aan het werkgebied.
7. Bij verandering van woonadres, door verhuizing op verzoek van de examinator of TEC- medewerker, wordt het werkgebied opnieuw vastgesteld. De werkgever zal zich inspannen hem in te zetten binnen dit werkgebied. Indien er binnen dit gebied geen mogelijkheden zijn blijven één of meer examenplaatsen binnen het oorspronkelijke werkgebied gehandhaafd.
Artikel 14
1. Specialisatie is in het algemeen, met inachtneming van de daarvoor opgestelde selectiecriteria, voor iedere medewerker mogelijk.
2. Alvorens een examinator in aanmerking komt voor een specialisatie moet in principe voldaan zijn aan de volgende vereisten:
- eerst 2 jaar B-examens afnemen, dan naar A;
- eerst 4 jaar B-examens afnemen, dan naar CDE.
Paragraaf 2: Einde dienstbetrekking
Artikel 15
− voor ieder jaar onafgebroken dienstverband één week met een maximum van 13 weken en bovendien
− voor de medewerker die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt: voor ieder jaar onafgebroken dienstverband na het bereiken van de 45-jarige leeftijd één week extra met een maximum van 13 weken.
Onvoltooide perioden van een jaar worden als volledige perioden gerekend
Artikel 16
De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege:
1. op de dag waarop de medewerker aanspraak kan maken op een AOW-uitkering, ook al is de medewerker alsdan vanwege ziekte niet in staat zijn werkzaamheden te verrichten dan wel geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt. De medewerker heeft gedurende de looptijd van deze CAO de keuze door te werken tot 67 jaar.
2. bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst na de AOW leeftijd van rechtswege op de laatste dag van de maand voorafgaand aan de maand waarin de medewerker de leeftijd van 67 jaar heeft bereikt of zoveel eerder als met de medewerker is overeengekomen. Bij deze voortzetting van de arbeidsovereenkomst gelden de arbeidsvoorwaarden die betrekking hebben op de 64-jarige medewerker.
3. bij het verstrijken van de tijd waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, of indien bij wet aangegeven, ook al is de medewerker alsdan vanwege ziekte niet in staat zijn werkzaamheden te verrichten dan wel geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt.
Artikel 17
Werkgever of medewerker kan de arbeidsovereenkomst onverwijld opzeggen wegens een dringende reden in de zin van de artikelen 7: 678 en 7: 679 BW onder gelijktijdige mededeling van die reden aan de wederpartij (per 1 juli 2015 wegens een dringende reden in de zin van artikel 7:677 BW ).
2. De werkgever of medewerker die conform lid 1 onverwijld opzegt, bevestigt de opzegging schriftelijke binnen twee werkdagen.
Artikel 18
Ontslagcommissie
De directie zal in alle gevallen van voorgenomen ontslag, die daarvoor in aanmerking komen, toepassing geven aan de bepalingen van Afdeling 9, titel 10, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de daarop gebaseerde uitvoeringsbepalingen in die zin dat de toetsingsrol door het UWV wordt overgenomen door de CBR ontslagcommissie. Op de ontslag commissie is de “cao ontslag commissie code (Best practice rules voor de ontslagcommissie ex artikel 7:671a BW)” integraal van toepassing.
Artikel 19
Vakantie bij beëindiging arbeidsovereenkomst
1. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal de medewerker zoveel mogelijk in de gelegenheid worden gesteld de hem nog toekomende vakantie-uren op te nemen. De werkgever kan de medewerker echter niet tot opname van die vakantie-uren verplichten.
2. Indien de medewerker bij beëindiging van de dienstbetrekking de hem nog toekomende vakantie- uren niet heeft genoten, wordt hem voor elk vakantie-uur een overeenkomend deel van het salaris, vakantietoeslag en eindejaarsuitkering uitbetaald.
Hoofdstuk 4: (Pre)pensioen
Artikel 20
1. De medewerker die op 31 december 2005 bij de werkgever in dienst was is verplicht opgenomen in de prepensioenregeling. Voor de uitvoering van de prepensioenregeling wordt verwezen naar het desbetreffende reglement van de Stichting Pensioenfonds CBR.
2. Desgewenst kan de medewerker vanaf de maand volgend op de 62e verjaardag de prepensioenpolis conform het reglement laten uitkeren.
Artikel 21
Pensioen vanaf 1 januari 2012
1. Per 1 januari 2012 is het CBR aangesloten bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP). Dit betreft een verplichte aansluiting per 1 januari 2013.
2. Het ABP heeft een middelloonregeling met een voorwaardelijke toeslagverlening.
3. Voor alle medewerkers (de actieve deelnemers) geldt vanaf 1 januari 2012 de pensioenopbouw en de premiebetaling van de ABP-regeling.
4. De door de medewerker verschuldigde pensioenpremie wordt vastgesteld door ABP.
5. Deze overgang geldt voor de volgende groepen van medewerkers:
a. Medewerkers in dienst bij het CBR op 1 januari 2012 en op wie tot en met 31 december 2011 de A-regeling (artikel 21 lid 2 sub b van deze cao) van toepassing is;
b. Medewerkers in dienst bij het CBR op 1 januari 2012 en op wie tot en met 31 december 2011 de B-regeling (artikel 21 lid 2 sub ab van deze cao) van toepassing is;
c. Medewerkers in dienst bij het CBR op 1 januari 2012 en op wie tot en met 31 december 2011 de C-regeling (artikel 21 lid 2 sub a van deze cao) van toepassing is;
Artikel 21a
Compensatieregeling
Voor de deelnemers in de B- en C-regeling geldt gedurende de periode 2012 tot en met 2016 een compensatieregeling. Jaarlijks stelt CBR 1,75 % van de salarissom van alle medewerkers ter beschikking. Indien ABP een toeslag toekent aan de actieve deelnemers, zullen de tot 31 december 2011 opgebouwde pensioenrechten van de dan actieve medewerkers bij CBR, die eveneens per 31 december 2011 deelnamen aan de B- of C-regeling een toeslag ontvangen. De toeslag wordt zodanig vastgesteld dat de kosten in dat jaar maximaal het beschikbare bedrag betreffen. Indien de door ABP toegekende toeslag tot lagere kosten leidt, wordt het overschot toegevoegd aan het toeslagendepot.
Artikel 21 b
Toeslagendepot
Een nieuw toeslagendepot zal gevoed worden uit de bij liquidatie van de Stichting Pensioenfonds CBR vrijkomende middelen; naar schatting € 11,9 miljoen per 31 december 2010. De middelen van het toeslagendepot kunnen uitsluitend worden aangewend voor toeslagverlening op de pensioenrechten en pensioenaanspraken waarop de toeslagregeling betrekking heeft en op het betalen van kosten ter zaken van uitvoering, advies en controle met betrekking tot het toeslagbeleid.
Het toeslagendepot zal ondergebracht worden bij een verzekeraar. Het beheer is in handen van een commissie van drie deskundigen, die niet in dienst zijn van het CBR. Partijen hebben afspraken gemaakt over wijze van benoeming en ontslag van deze deskundigen en over de wijze waarop zij het beheer voeren en beschikbare middelen aanwenden voor toeslagen.
− Vanaf 1 januari 2012 tot en met 31 december 2021 zal het CBR jaarlijks 2% van de salarissom van het desbetreffende jaar van de medewerkers van CBR toevoegen aan dit toeslagendepot.
− Gedurende de periode 2012 tot en met 2016 voegt het CBR het eventuele jaarlijkse overschot van de compensatieregeling toe aan het toeslagendepot.
− Het CBR stort zo spoedig mogelijk na 31 december 2011 eenmalig € 1,8 miljoen in het toeslagendepot.
Artikel 21 c
Premie protocol
De verwachte pensioenpremie werkgever (pensioen plus Vut plus VPL) bij het ABP bedraagt op basis van de huidige inzichten en huidige CBR populatie 15,05% (gedurende de periode 2016-2022) van de salarissom. Indien de komende jaren de premie lager wordt dan het genoemde percentage van de salarissom, zal het CBR de verlaging van de premie toevoegen aan het toeslagendepot.
Partijen stellen vast dat de middelen in verband met enerzijds de werkgeverspremies en anderzijds de compensatieregeling en de storting door de werkgever in het toeslagendepot structureel behoren tot de arbeidsvoorwaardenruimte en in principe zijn geoormerkt voor pensioenen. Zodra deze middelen niet meer benodigd zijn voor bovengenoemde pensioenaangelegenheden, zullen zij overleg voeren over de besteding ervan.
Artikel 21d
Financiële foto
Vanaf de leeftijd van 55 jaar heeft de medewerker éénmalig de mogelijkheid een zogenaamde financiële foto te laten maken om meer zicht te krijgen op de huidige en toekomstige persoonlijke financiële situatie. De kosten zijn voor de werkgever. De leverancier wordt door werkgever aangewezen.
Cursus Pensioen in Zicht
Twee jaar voorafgaand aan het bereiken van het fulltime pensioen krijgt de medewerker het aanbod deel te nemen aan de cursus Pensioen In Zicht. Het is een eendaagse cursus voor de medewerker en eventuele partner. De kosten (tijd en geld) hiervoor komen voor rekening van het CBR.
Hoofdstuk 5: Arbeidstijden en arbeidsduur
Artikel 22
De normale werktijden liggen tussen 07.30 en 17.30 uur.
Artikel 23
1. Op zaterdagen wordt in de regel niet gewerkt.
2. Op zon- en feestdagen wordt niet gewerkt.
3. Onder feestdagen worden in deze overeenkomst de volgende dagen verstaan:
- Nieuwjaarsdag
- Goede Vrijdag
- 2e Paasdag
- Koningsdag
- Bevrijdingsdag
- Hemelvaartsdag
- 2e Pinksterdag
- de beide Kerstdagen
Artikel 24
1. De normale arbeidsduur bedraagt gemiddeld per week:
a. voor de medewerker in de administratieve dienst: 37 uur en 30 minuten (37,5 uur);
b. voor de examinator: 36 uur en 40 minuten (36,67 uur).
2. a. De A/B-examinator heeft de keuze uit twee werktijdenregelingen, zijnde de invulling van de normale arbeidsduur:
1. per week 36 uur en 40 minuten examens afnemen, waarbij door de werkgever op jaarbasis 51 uur en 20 minuten aan roostervrije rechten worden toegekend.
2. per periode van 3 weken gedurende 13 werkdagen 9 examens per dag afnemen (=107¼ uur per 3 weken).
b. De keuze voor 9 examens per dag op grond van lid 2a optie 2, kan ertoe leiden dat de A/B examinator op een andere locatie dan zijn basis locatie zal worden ingezet indien het niet mogelijk blijkt te zijn om tijdens het laatste examen van de dag twee examinatoren in te plannen op de basislocatie van de examinator.
c. Voor de overige examinatoren geldt de onder a, sub 1 genoemde regeling of een van sub 2 afgeleide regeling.
3. De administratieve medewerker stelt in overleg met de werkgever een werktijdenregeling vast waarbij het uitgangspunt is dat per periode van 3 weken 109 uur wordt gewerkt.
4. Op de medewerker, ingedeeld in functiegroep 75 of hoger zijn de leden 2 en 3 niet van toepassing. Aan hem worden per jaar 52,5 roostervrije uren toegekend.
Hoofdstuk 6: Inkomen
Artikel 25
Alle functies in de CBR-organisatie zijn gewaardeerd met behulp van de Bakkenist-MNT methode. Voor de medewerker, die in dienst was ten tijde van de invoering van het bijbehorende loongebouw (01-01-1997) gelden persoonsgebonden salarisgaranties. Ook nieuwe functies worden met dit systeem gewogen. Gedetailleerde informatie is opgenomen in bijlage 1. Voor zover ontwikkelingen op de arbeidsmarkt daartoe aanleiding geven en eventueel problemen veroorzaken bij het aantrekken van geschikt personeel, zal daartoe overleg plaatsvinden met de vakorganisaties.
Artikel 26
Functiegroepen en salarisschalen
1. De functies van de medewerkers zijn ingedeeld in functiegroepen. De actuele functielijst staat op intranet op de HR pagina.
2. Van elke in de in lid 1 genoemde functie in de functielijst zal een functiebeschrijving worden gemaakt, die voor iedereen ter inzage is.
3. Bij elke functiegroep behoort een salarisschaal die gebaseerd is op schaaljaren. De salarisschalen zijn opgenomen in bijlage 2 van deze overeenkomst.
4. De medewerker, die over de kundigheden en ervaring beschikt, die voor de vervulling van een bepaalde functie zijn vereist, wordt bij tewerkstelling in die functie in de overeenkomstige functiegroep en salarisschaal geplaatst, onverminderd het bepaalde onder artikel 28 lid 1.
5. De medewerker wordt schriftelijk geïnformeerd over de functiegroep waarin zijn functie is ingedeeld, over de salarisschaal waarin die functie is ingedeeld en over zijn schaaljaren. Eventuele wijzigingen worden hem, nadat met hem overleg heeft plaatsgevonden, door de werkgever schriftelijk meegedeeld.
Artikel 27
1. De periodieke verhoging binnen de salarisschaal van de medewerker die het maximum nog niet heeft bereikt, vindt jaarlijks plaats op 1 januari. Tussen de datum van indiensttreding en de eerste verhoging dienen minimaal zes volle kalendermaanden te liggen. De periode, waarin de “examinator in opleiding” nog niet bevoegd is zelfstandig examens af te nemen, telt hierbij niet mee.
2. Indien de werkgever, na ampele overweging besluit de periodieke verhoging van een medewerker eenmalig niet toe te kennen, of op een later tijdstip toe te kennen, bespreekt hij de daaraan ten grondslag liggende argumenten tijdens een jaar- of voortgangsgesprek en bevestigt dit schriftelijk aan de medewerker.
Artikel 28
Vervanging van een functionaris
1. De medewerker, die tijdelijk een functionaris vervangt waarvan de functie hoger is ingeschaald dan die van hemzelf, blijft ingedeeld in de functiegroep en salarisschaal die met zijn eigen functie overeenkomt. De medewerker wordt extra beloond volgens het bepaalde in de leden 2, 3, 4 en 5.
2. De medewerker die, anders dan in het geval van vakantie, een functionaris vervangt waarvan de functie hoger is ingeschaald dan die van hemzelf, ontvangt daarvoor met terugwerkende kracht vanaf de eerste dag van de vervanging een uitkering, mits deze vervanging langer dan een maand duurt.
3. In geval van volledige vervanging wordt de uitkering als bedoeld in lid 2 toegekend naar evenredigheid van de periode van vervanging. Grondslag van de uitkering is het verschilbedrag bij trede 1 tussen de twee betreffende schalen.
4. In geval van niet volledige vervanging of bij regelmatige vervanging zonder structureel karakter wordt de extra beloning als bedoeld in lid 1 toegekend op basis van redelijkheid en na overleg met betrokkene. Er geldt een maximum van 10 procent van het salaris van de vervangen functie.
5. De extra beloning als bedoeld in lid 1 wordt niet toegekend aan de medewerker bij wiens func- tie-indeling reeds met de vervanging van andere functies is rekening gehouden.
Artikel 29
1. De examinator CCV ontvangt per 1 januari 2013 een vaste maandelijkse toeslag van € 90,00 bruto per maand op basis van een fulltime dienstverband. Uitgezonderd is de examinator CCV die op basis van de lid 2 van dit artikel een toeslag ontvangt.
2. De examinator die het CDE-specialisme ook feitelijk uitoefent, ontvangt daarvoor op het maandsalaris een toeslag van 2,2% van de oude schaal X-3 onder de voorwaarde dat hij deze toeslag reeds op 31 december 1997 ontving.
3. De examinator die wel over de kwalificatie beschikt, maar het CDE-examen niet meer feitelijk afneemt, ontvangt daarvoor op het maandsalaris een toeslag van 1,1% van de oude schaal X-3.
Artikel 30
Het salaris van de medewerker als bedoeld in artikel 1 onder c sub a over feestdagen, niet vallende op een zaterdag of een zondag, wordt doorbetaald.
Het salaris van de medewerker als bedoeld in artikel 1 onder c sub b over feestdagen, niet vallende op een zaterdag of een zondag, wordt alleen doorbetaald als deze dagen vallen op een in de individuele arbeidsovereenkomst vastgelegde werkdag waarop de medewerker voor de werkgever werkzaam zou zijn.
Artikel 31
Structurele (voorwaardelijke) salarisaanpassingen
1. De salarissen worden op de volgende momenten structureel verhoogd.
− 3,00% per 1 februari 2018
− 1,50% per 1 oktober 2018
− 1,05% per 1 februari 2019
− 1,50% per 1 oktober 2019
2. De huidige salarisschalen worden overeenkomstig de salarisaanpassingen zoals genoemd in lid 1 per genoemde data aangepast
Artikel 32
1. Onder overwerk wordt verstaan al het door de werkgever opgedragen werk gedurende de uren waarmee het aantal uren van de in artikel 24 lid 1 genoemde arbeidsduur wordt overschreden. Bij de administratieve dienst moet dit gezien worden over drie weken. Voor de examinator ontstaat overwerk indien examens worden afgenomen buiten het van toepassing zijnde dagrooster.
2. Overwerk wordt zoveel mogelijk voorkomen dan wel beperkt. Indien het op grond van de hoeveelheid werk onvermijdelijk is, wordt overwerk zoveel mogelijk in gelijke mate over de betrokken medewerkers verdeeld. Behoudens aan de medewerker van 55 jaar en ouder kan de werkgever na overleg met de ondernemingsraad het deelnemen aan overwerk verplicht stellen voor zover dit niet in strijd is met de Arbeidstijdenwet.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt niet als overwerk beschouwd overschrijding van de normale arbeidsduur door:
a. Arbeid verricht door de medewerker waarvan de functie is ingedeeld in groep 70 en hoger. In specifieke situaties zal de overwerk;
b. In specifieke situaties zal de overwerkregeling van toepassing worden verklaard voor de medewerkers in functiegroep 70. Het betreft gepland overwerk dat in overleg tussen manager en medewerker wordt vastgesteld. Overwerk zal worden vergoed in die specifieke situaties waar het niet mogelijk is de gewerkte extra uren in tijd te compenseren in de reguliere werkweek
c. het bijwonen van de in artikel 37, lid 4, genoemde studieavonden;
x. xxxxxxxx als genoemd in artikel 33.
4. a. Overwerk wordt betaald met een toeslag op het uurloon van de medewerker.
b. De medewerker van 18 jaar en ouder ontvangt ten minste een overwerkvergoeding gebaseerd op het uurloon van functiegroep 35, bij 22 jaar.
5. Voor overwerk worden behalve het normale uurloon de volgende toeslagen betaald:
a. voor de medewerker in de administratieve dienst:
- | voor uren op maandag tot en met zaterdag | 50% |
- | voor uren op zondag | 100% |
- | voor uren tussen 22:00 en 07:00 uur indien dit overwerk in opdracht van de werkgever wordt verricht | 100% |
- | voor uren op feestdagen | 200% |
b. voor de examinator:
- | voor de eerste 200 overuren per kalenderjaar | 50% |
- | voor de overige overuren | 100% |
- | voor uren op (rooster)vrije dagen indien dit overwerk in uitdrukkelijke opdracht van de werkgever op een vrije dag moet worden verricht | 100% |
c. Tijdens vakantie-uren bedraagt de toeslag eveneens 100% alsmede een compensatie in vrije tijd van het aantal uren overwerk.
d. Indien door weersomstandigheden de in overwerk ingedeelde examens geen
doorgang vinden wordt het uurloon, verhoogd met de normale overwerktoeslag, uitbetaald over de tijd dat de examinator verplicht is op de examenplaats aanwezig te zijn.
6. De medewerker heeft de volgende mogelijkheden:
- In overleg tussen manager en medewerker zal worden vastgesteld op welke wijze de vergoeding (in geld of tijd voor tijd) van het overwerk zal plaatsvinden.
- uitbetaling van de gewerkte overuren plus de daarop van toepassing zijnde toeslag;
- opnemen van de gewerkte overuren als “tijd voor tijd” en uitbetaling van de van toepassing zijnde toeslag;
- uitbetaling van de gewerkte overuren plus de daarop van toepassing zijnde toeslag en het bedrag vervolgens storten in het levensloopdepot.
- indien er sprake is van verplicht overwerk geldt alleen de vergoeding met een toeslag.
7. Indien door de medewerker in de administratieve dienst op een normale werkdag wordt overgewerkt, kan bij de werkgever een warme maaltijd worden gedeclareerd.
Artikel 33
1. Er is sprake van meeruren als de met de deeltijdmedewerker overeengekomen arbeidsduur wordt overschreden maar binnen de grenzen blijft van de in artikel 24 lid 1 genoemde arbeidsduur.
2. Voor meeruren geldt een toeslag van 30%.
3. In de toeslag zijn over deze meeruren al verrekend vakantietoeslag, eindejaarsuitkering en opbouw van vakantierechten over deze extra gewerkte uren.
4. De deelnemer aan de vitaliteitsregeling (hoofdstuk 11) wordt in principe niet ingezet voor meeruren. Mocht medewerker incidenteel toch nog voor extra werk worden ingezet, dan geldt een meerurentoeslag over het verschil tussen een fulltime contract en de nieuwe arbeidsomvang.
5. Meeruren zijn met ingang van 1 januari 2012 pensioengevend.
Artikel 33a
Inconveniëntentoeslag
A examinator
1. Voor dagen dat de A-examinator op een AVB-terrein examens afneemt, wordt een bruto inconveniëntentoeslag uitbetaald van € 12,50 per dagdeel.
2. Er is sprake van een dagdeel wanneer de examinator 1 t/m 10 AVB-examens op één dag afneemt. Vanaf 11 AVB-examens op één dag is sprake van twee dagdelen.
AM2 examinator
3. Voor dagen dat de AM2-examinator examens voor de categorie AM2 afneemt, wordt vanaf 1 oktober 2011 een bruto inconveniëntentoeslag uitbetaald van € 12,50 per dagdeel.
4. Er is sprake van een dagdeel wanneer de examinator 1 t/m 6 AM2-examens op één dag afneemt. Vanaf 7 AM2-examens op één dag is sprake van twee dagdelen.
Artikel 34
Compensatie afschaffen prepensioen
1. 55 min toeslag
Aan de medewerker die op 31 december 2005 én zonder onderbreking op 1 januari 2007 bij de werkgever in dienst was én geboren is op of na 1 januari 1950 wordt vanaf 1 januari 2007 een maandelijkse toeslag uitgekeerd van 2,5% over het bruto maandsalaris, welke al dan niet door de medewerker in een levensloopregeling kan worden gestort. De toeslag maakt per 1 januari 2007 deel uit van de grondslag voor de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering en de pensioenopbouw. De grondslagloze toeslag van 2% die van toepassing was van 1 januari tot en met 31 december 2006 is vervallen.
Artikel 35
1. Het vakantietoeslagjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
2. De medewerker, als bedoeld in artikel 1 onder c, ontvangt jaarlijks in de maand mei een vakantietoeslag van 8%. De grondslag voor de toeslag is 12 maal het maandsalaris van de maand mei in dat jaar, met inbegrip van de toeslag compensatie prepensioen voor de in artikel 34 lid 1 genoemde medewerker en met uitzondering van de vergoedingen / toeslagen als bedoeld in de artikelen 32, 33, 33a, 36, 37, 39, 42 en 43.
3. Indien de dienstbetrekking niet het volledige kalenderjaar heeft geduurd, ontvangt de medewerker een vakantietoeslag naar verhouding van het aantal maanden dat het dienstverband in het betreffende jaar heeft geduurd. Indien het dienstverband eindigt vóór de maand mei, wordt de vakantietoeslag berekend aan de hand van het salaris bij uitdiensttreding. Vangt het dienstverband aan na de maand mei, dan wordt de vakantietoeslag berekend aan de hand van het salaris bij indiensttreding.
4. De eventueel te veel betaalde vakantietoeslag wordt bij de medewerker, wiens dienstverband tijdens het kalenderjaar eindigt, anders dan door overlijden, op de laatste salarisbetaling in mindering gebracht.
5. Een voorschot op de vakantietoeslag kan worden aangevraagd, indien de medewerker vóór de uitbetalingdatum een vakantie van ten minste vijf aaneengesloten dagen geniet. Het voorschot is niet groter dan het bedrag dat reeds is opgebouwd.
Artikel 36
1 De medewerker als bedoeld in artikel 1 onder c ontvangt in de maand december een eindejaarsuitkering van 8,33%.
2 a. De grondslag voor de eindejaarsuitkering is 12 maal het maandsalaris van de maand december in dat jaar, met inbegrip van de toeslag compensatie prepensioen voor de in artikel 34 lid 1 genoemde medewerker en met uitzondering van de vergoedingen als bedoeld in de artikelen 32, 33, 33a, 35, 37, 39, 42 en 43.
b. Indien de dienstbetrekking niet het volledige kalenderjaar heeft geduurd of in de loop van het jaar van omvang is gewijzigd, wordt de eindejaarsuitkering bij het einde van de dienstbetrek- king dan wel in de maand december naar evenredigheid toegekend.
c. Bij beëindiging van de dienstbetrekking in de loop van het kalenderjaar wordt de eindejaarsuitkering berekend aan de hand van het laatst geldende maandsalaris.
d. Een voorschot op de eindejaarsuitkering is niet groter dan het bedrag dat reeds is opgebouwd
Artikel 37
Bovenop het maandsalaris ontvangt de medewerker, op wie de hieronder aangegeven omstandigheden van toepassing zijn, de volgende procentuele of in geld uitgedrukte toeslagen. Deze toeslagen tellen niet mee voor de berekening van de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering of de (pre)pensioengrondslag.
1. Stand-by vergoeding
a. De medewerker die zich in opdracht van de werkgever buiten zijn normale dienst beschikbaar moet houden voor het verrichten van bijzondere werkzaamheden of het opheffen van bedrijfsstoringen ontvangt hiervoor een vergoeding. In bijlage 5 staan de bijbehorende bedragen vermeld.
2. Reistijdvergoeding
a. Recht op een vergoeding van reistijd buiten werktijd ontstaat bij het afnemen van examens buiten het werkgebied en buiten de eventueel individueel overeengekomen examenplaats. Van vergoeding is tevens sprake bij het volgen van opleidingen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de functie van examinator of TEC-medewerker.
b. Indien de werkzaamheden worden verricht binnen het werkgebied respectievelijk de individueel overeengekomen examenplaats is er geen sprake van een vergoedingsregeling voor reistijd.
c. Bij het heen en weer reizen tussen het woonadres en de niet tot het werkgebied behorende examenplaats geldt bij een enkele reisafstand van meer dan 40 tot en met 70 kilometer een vergoeding van 30 minuten.
Bij het heen en weer reizen tussen het woonadres en de niet tot het werkgebied behorende examenplaats geldt bij een enkele reisafstand van meer dan 70 kilometer een vergoeding van 90 minuten.
d. De vergoeding vindt plaats in de vorm van salarisbetaling, storting in het levensloopdepot of, indien de examenindeling dat toelaat, als korting op de dagindeling (op de dag waarop examens worden afgenomen in de afwijkende examenplaats). De vorm van vergoeding wordt in overleg tussen werkgever en de examinator of TEC-medewerker vastgesteld.
e. Bij verhuizing op verzoek van de medewerker wordt de oorspronkelijke vergoeding voor woon-werkverkeer en reistijd niet uitgebreid.
3. Vergoeding bij overnachting
a. Bij een enkele reisafstand van meer dan 70 kilometer bestaat de mogelijkheid tot overnachten binnen een straal van 10 kilometer van de examenplaats waarin de werkzaamheden tijdelijk worden verricht. In bijlage 5 staan de bijbehorende bedragen vermeld.
4. Studieavondvergoeding
De vergoeding aan de medewerker voor het bijwonen van een studieavond staat in bijlage 5 vermeld.
5. Vergoeding bedrijfshulpverlening
€ 175,- bruto.
Artikel 38
1. Als basis voor de berekening van de vergoeding voor woon-werkverkeer wordt de afstand vanaf het woonadres tot aan de werkplek vastgesteld met behulp van de variant “optimaal” van xxx.xxxxxxxx.xx.
In principe is deze methode bepalend, maar bij verschil van opgave ter bepaling van het aantal kilometers, zal overleg tussen medewerker en leidinggevende plaatshebben.
2. Examinator en TEC-medewerker
a. De examinator die geen gebruik maakt van een leaseauto en de TEC-medewerker ontvangen voor iedere gehele of gedeeltelijke dag dat daadwerkelijk examens worden afgenomen, dan wel andere werkzaamheden worden verricht, een kilometervergoeding. Deze wordt door de directie vastgesteld. De vergoeding wordt berekend door de retourafstand tussen het woonadres en de examenplaats waar hij die dag examens heeft afgenomen dan wel de plaats waar hij andere werkzaamheden heeft verricht, te vermenigvuldigen met € 0,19 netto, aangevuld met de bruto vergoeding in lid 4 van dit artikel. De vergoeding wordt niet gegeven, wanneer geen gebruik wordt gemaakt van eigen vervoer, bijvoorbeeld door met een ander mee te rijden of door gebruik te maken van het openbaar vervoer. In laatstgenoemd geval worden de kosten van het openbaar vervoerstarief 2e klasse vergoed.
b. De reiskosten voor het bijwonen van een studieavond of een cursus worden vergoed op basis van het hiervoor onder a. bepaalde.
3. Administratieve dienst Fulltimemedewerker
a. Afstand 0 tot en met 10 kilometer
- Indien gebruik wordt gemaakt van het openbaar vervoer, betaalt het CBR de kosten van het maand- of jaarabonnement stad/streekvervoer of NS 2e klas, tegen overlegging van vervoersbewijzen.
Dit abonnement moet getoond worden op de afdeling HR ter vaststelling van de kosten.
- Indien gebruik gemaakt wordt van eigen vervoer bedraagt de vergoeding
▪ € 10,= bij een enkele afstand van 0 t/m 5 km;
▪ € 20,= bij een enkele afstand van 6 t/m 10 km.
c. Afstand 11 tot en met 40 kilometer
De vergoedingen zijn:
enkele afstand | bij gebruik van eigen vervoer (bij 4 of meer reisdagen per week) | bij gebruik van openbaar vervoer |
- 11 t/m 15 km | € 65,= | Vergoeding van de werkelijke kosten. |
- 16 t/m 20 km | € 90,98 | Vergoeding van de werkelijke kosten. |
- 21 t/m 30 km | € 130,= | Vergoeding van de werkelijke kosten. |
- 31 km en meer | € 130,= | Vergoeding van de werkelijke kosten. |
Deeltijdmedewerker
- Bij de deeltijdmedewerker met 4 of meer gedeeltelijke reisdagen geldt bij gebruik van eigen vervoer dezelfde vergoeding als bij de fulltimemedewerker.
- Bij de deeltijdmedewerker met minder dan 4 werkdagen per week wordt bij gebruik van eigen vervoer de vergoeding naar evenredigheid toegekend.
4. Zakelijke kilometers
a. De vergoeding voor zakelijke kilometers, bijvoorbeeld bij detachering, A-examens en dienstritten door de medewerker van de administratieve dienst bedraagt € 0,19 netto en € 0,10 bruto.
b. In verband met de hoge brandstofkosten is de onder lid 4 sub a genoemde bruto reiskostenvergoeding tijdelijk verhoogd naar € 0,16 bruto. De directie behoudt zich hierbij het recht voor deze verhoging terug te draaien indien de brandstofkosten zich weer normaliseren.
5. De forfaitaire bedragen kunnen na overeenstemming daartoe tussen werkgever en de vakorganisaties worden aangepast.
Artikel 39
De examinator ontvangt een dagvergoeding. Deze algemene onkostenvergoeding dient ter dekking van onder meer de volgende kosten:
- koffie, thee en frisdranken;
- lunchkosten;
- representatie;
- telefoonkosten;
- kantoorbehoeften;
- wegenkaarten en plattegronden.
Bovengenoemde kosten zijn derhalve niet declarabel. De bijbehorende bedragen staan in bijlage 5 vermeld.
Artikel 40
De vergoedingen worden in beginsel twee maanden na declaratie tegelijk met het salaris uitbetaald.
Artikel 41
De vergoedingen als genoemd in artikel 37 leden 1, 3 en 4 en artikel 39 worden overeenkomstig de structurele verhogingen van artikel 31 b aangepast.
Artikel 42
Aan iedere medewerker wordt – ongeacht de omvang van het dienstverband en ongeacht de deelname aan het collectief contract – een tegemoetkoming in de zorgkosten verstrekt van
€ 40,= bruto per maand.
Artikel 43
1. Uitkering bij overlijden
Bij overlijden van de medewerker ontvangen diens nagelaten betrekkingen, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 7:674 BW het maandsalaris van de maand van overlijden alsmede een uitkering ter grootte van driemaal het maandsalaris.
Op deze betaling worden eventuele rechtstreeks ontvangen uitkeringen ingevolge de sociale / fiscale verzekeringswetten in mindering gebracht.
De uitkering wordt gebaseerd op het referentieloon.
2. Uitkering bij pensionering
a. De medewerker die op 30 juni 2018 een arbeidsovereenkomst had met het CBR ontvangt een 3-maandsuitkering bij pensionering. De uitkering aan de deeltijdmedewerker wordt gebaseerd op het referentieloon.
b. De onder a bedoelde medewerker kan vanaf de 64-jarige leeftijd deze 3-maandsuitkering omzetten in verlofdagen onder de voorwaarde dat hij ten minste 12,5 jaar in dienst is bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Deze dagen kan hij in overleg met de manager verdelen over de jaren die de medewerker nog dient te werken (op basis van 1 maand per jaar). De dagen komen bij ziekte niet te vervallen. Een eenmaal gemaakte keuze om de uitkering in te zetten voor verlof kan niet worden teruggedraaid.
c. Besluit de medewerker na het kopen van de onder b genoemde dagen alsnog deel te nemen aan de vitaliteitsregeling (zie hoofdstuk 11), parttime te gaan werken of voor de AOW gerechtigde leeftijd uit dienst te gaan, dan zal er naar rato een verrekening plaatsvinden. Die verrekening vindt niet plaats bij overlijden en uitdiensttreding na twee jaar volledige arbeidsongeschiktheid.
De uitkering wordt eenmalig toegekend rekening houdend met de van toepassing zijnde (fiscale en sociale) wet- en regelgeving.
Hoofdstuk 7: Ziekte en arbeidsongeschiktheid
Artikel 44
Ziekte en arbeidsongeschiktheid
1. Voor zover het dienstverband blijft bestaan wordt in geval van ziekte waardoor de medewerker ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, het maandsalaris gedurende de eerste 52 weken volledig (100%) doorbetaald. Het bedrag van de geldende vergoeding of uitkering die de medewerker eventueel reeds vanwege deze ziekte krachtens enige wettelijke regeling toekomt wordt op de loondoorbetaling in mindering gebracht.
Deze doorbetaling vindt zodanig plaats, dat de medewerker gedurende één jaar na aanvang van de bovengenoemde ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, doch uiterlijk tot de datum van (pre)pensionering niet minder zal ontvangen dan zijn oude maandsalaris respectievelijk gederfde bruto referentieloon, verminderd met een bedrag, gelijk aan de som van de gebruikelijke inhoudingen op het maandsalaris.
2. Bij voortduring van de ziekte zoals genoemd in lid 1 ontvangt de medewerker vanaf week 53 tot en met week 104 70% van zijn oude maandsalaris respectievelijk gederfde bruto referentieloon.
a. Zodra de medewerker echter met volledige inzet gaat re-integreren wordt 100% van het oude maandsalaris respectievelijk gederfde netto referentieloon doorbetaald.
b. Indien er naar de verwachting van de Arbodienst sprake zal zijn van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid en de medewerker naar alle waarschijnlijkheid een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten) gaat ontvangen, wordt het oude maandsalaris vanaf week 53 tot en met 104 volledig (100%) doorbetaald.
.
3. Het CBR zal binnen de wettelijke kaders (Wet Poortwachter, wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen – WIA) een uiterste inspanning verrichten om de in lid 1 en 2 genoemde medewerker dan wel de medewerker die op grond van de WIA gedeeltelijk arbeidsongeschikt is verklaard, binnen het bedrijf te herplaatsen met gebruikmaking van zijn resterende verdiencapaciteit. Voor zover er binnen het CBR geen mogelijkheden zijn, zal getracht worden de gedeeltelijk arbeidsongeschikte medewerker buiten het CBR te doen herplaatsen.
4. Het bepaalde als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 is niet van toepassing indien:
a. de desbetreffende controlevoorschriften van het uitkeringsorgaan of de verplichting tot melding van de arbeidsongeschiktheid bij de werkgever op de eerste verzuimdag niet vóór
10.00 uur worden nagekomen;
b. het uitvoeringsorgaan, al dan niet als strafsanctie, geen uitkering toekent;
c. indien een ander dan de werkgever tot vergoeding van het salaris kan worden verplicht.
5. Het CBR spant zich in om voor de medewerker die op basis van de WIA een WGA- vervolguitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten) ontvangt, intern dan wel extern een functie te vinden waarbij de medewerker ten minste 50% van de door het UWV vastgestelde verdiencapaciteit kan benutten.
6. Loondoorbetaling tijdens de behandeltermijn van de second opinion (het deskundigenoordeel bij UWV) :
a. Indien de werkgever passende arbeid aanbiedt bevestigt hij dit schriftelijk aan de medewerker.
b. De medewerker is verplicht de aangeboden en passend geachte arbeid te aanvaarden.
c. Bij verschil van mening over de vraag of de aangeboden arbeid als passend mag worden beschouwd, kunnen werkgever of medewerker bij het UWV een deskundigenoordeel aanvragen. In afwachting van de uitslag van het deskundigenoordeel wordt het van toepassing zijnde salaris als bedoeld in sub a of b van dit lid aan de medewerker doorbetaald.
d. Indien uit het deskundigenoordeel blijkt dat de door de werkgever aangeboden arbeid passend is, wordt het te veel betaalde salaris alsnog ingehouden dan wel wordt de tijd waarover niet is gewerkt in mindering gebracht op het verlof.
6. De in dit artikel voorkomende vergoedingen worden overeenkomstig artikel 31 (structurele (voorwaardelijke) salarisaanpassingen) aangepast.
Hoofdstuk 8: Vakantie en verlof
Artikel 45
1. Het vakantiejaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Basisvakantie
. a. De medewerker bedoeld in artikel 1 onder c sub a heeft met behoud van salaris per volle- dig vakantiejaar recht op een basisvakantie van:
- 180 uur voor de medewerker in de administratieve dienst;
- 176 uur voor de examinator.
b. Van de onder a van dit lid bedoelde vakantie-uren zullen ten minste 75 uren voor de medewerker in de administratieve dienst en 73 uur en 20 minuten voor de examinator aaneengesloten worden genoten, terwijl de overige uren als snipperuren zullen gelden. In geval van een deeltijd dienstverband geldt het genoemde aantal uren naar evenredigheid.
Jeugd- en leeftijdverlof
. a. Naast de in het tweede lid genoemde vakantie heeft de medewerker bedoeld in artikel 1 onder c sub a recht op extra jeugd- en leeftijdverlof in de navolgende gevallen:
jonger dan 18 jaar | 15 uur |
jonger dan 20 jaar | 7 ½ uur |
35 t/m 39 jaar | 7 ½ uur voor de medewerker in de administratieve dienst 7 uur en 20 minuten voor de examinator |
40 t/m 44 jaar | 15 uur voor de medewerker in de administratieve dienst 14 uur en 40 minuten voor de examinator |
45 t/m 49 jaar | 22 ½ uur voor de medewerker in de administratieve dienst 22 uur voor de examinator |
50 t/m 54 jaar | 30 uur voor de medewerker in de administratieve dienst 29 uur en 20 minuten voor de examinator |
55 t/m 59 jaar | 37 ½ uur voor de medewerker in de administratieve dienst 36 uur en 40 minuten voor de examinator |
60 jaar en ouder | 45 uur voor de medewerker in de administratieve dienst 44 uur voor de examinator |
b. Bij de bepaling van het verlof voor de medewerker jonger dan 18 respectievelijk 20 jaar geldt de leeftijd die de medewerker op 1 januari van het vakantiejaar heeft bereikt en bij de bepaling van het overige in dit lid genoemde verlof geldt de leeftijd die de medewerker in het vakantiejaar zal bereiken.
Functieverlof
Boven de in het tweede en derde lid genoemde vakantie bestaat recht op extra verlof in de volgende gevallen:
Medewerkers ingedeeld in:
functiegroepen 55 t/m 65 | 15 uur voor de medewerker in de administratieve dienst 14 uur en 40 minuten voor de examinator |
functiegroep 70 | 37 ½ uur |
functiegroep 75 en hoger | 52 ½ uur |
Hierboven uitgaande rechten, die reeds bestonden op 31 maart 1997, blijven gehandhaafd.
ATV vanaf 58 jaar
. 1. Voor de medewerker bedoeld in artikel 1 onder c sub a bedraagt tot en met 31 december 2018 het aantal ATV-uren per jaar, ingaande op de 1e van de maand volgend op de desbe- treffende verjaardag per jaar:
58 jaar | 105 uur voor de medewerker in de administratieve dienst 102 uur en 40 minuten voor de examinator |
59 jaar | 120 uur voor de medewerker in de administratieve dienst 117 uur en 20 minuten voor de examinator |
60 jaar | 142 ½ uur voor de medewerker in de administratieve dienst 139 uur en 20 minuten voor de examinator |
61 jaar | 157 ½ uur voor de medewerker in de administratieve dienst 154 uur voor de examinator |
62 jaar | 180 uur voor de medewerker in de administratieve dienst 176 uur voor de examinator |
63 jaar | 195 uur voor de medewerker in de administratieve dienst 190 uur en 40 minuten voor de examinator |
64 jaar en ouder | 247 ½ uur voor de medewerker in de administratieve dienst 242 uur voor de examinator |
2. Vanaf 1 januari 2019 geldt de volgende regeling voor de medewerkers die op 31 december 2018 in dienst zijn van het CBR.
− medewerkers die op 31 december 2018 58 jaar of ouder zijn behouden het recht op het aantal ATV dagen dat zij op 31 december 2018 hebben tot aan hun 67e jaar (zie tabel).
− alle medewerkers die op 31 december 2018 in dienst zijn en jonger dan 58 jaar houden recht op ATV dagen vanaf de leeftijd van 58 jaar. Dit bouwt zich op van 8 ATV dagen bij 58 jaar tot 12 dagen vanaf 63 jarige leeftijd (zie tabel).
− nieuwe medewerkers (in dienst vanaf 1 januari 2019) hebben recht op 12 ATV dagen per jaar vanaf de leeftijd van 63 (zie tabel).
− de ATV dagen dienen gefaseerd over het jaar ingepland en opgenomen te worden. Bij ziekte op een geplande ATV dag komt deze te vervallen.
Opbouw ATV dagen
In onderstaande tabel staat de opbouw van de ATV dagen vanaf 1 januari 2019 weergegeven. Het genoemd aantal ATV-dagen per jaar, gaat naar rato van het resterend aantal maanden van het kalenderjaar in op de 1e van de maand volgende op de betreffende verjaardag.
Toelichting op deze tabel
o De medewerker behoudt wat hij in 2018 had (oranje)
o De medewerker die op 31 december 2018 in dienst was heeft recht op ATV dagen vanaf de leeftijd van 58 jaar. De opbouw start met 8 dagen per jaar gedurende 5 jaar en 12 dagen vanaf 63 jaar (groen en geel).
o Iedere nieuwe medewerker (een arbeidsovereenkomst vanaf 1 januari 2019) heeft recht op 12 ATV dagen per jaar vanaf de leeftijd van 63 jaar (geel).
Roostervrije uren
. a. Van de roostervrije uren, als genoemd in artikel 24 leden 2 en 4, kan een aantal door de werkgever, in overleg met de ondernemingsraad, als verplicht op te nemen worden vastgesteld.
b. Verplichte roostervrije uren kunnen alleen worden gepland in de week voorafgaand aan de kerstdagen, tussen Xxxxx en Nieuwjaarsdag of in de week na Nieuwjaarsdag.
c. De verplichte collectief vastgestelde roostervrije uren worden in geval van ziekte niet gecompenseerd.
Overige bepalingen
. a. De medewerker, die in de loop van het vakantiejaar in dienst is getreden of de dienst heeft verlaten, heeft in afwijking van het bepaalde in het tweede tot en met zesde lid voor elke volledige maand dienstverband in het lopende vakantiejaar recht op 1/12 deel van de vakantie.
b. Voor het vaststellen van het aantal maanden dienstverband telt de maand van indiensttre- ding of ontslag mee, indien medewerker in die maand gedurende 15 kalenderdagen of meer in dienst is geweest.
c. Het aantal aldus berekende verlofuren wordt op hele uren afgerond in het voordeel van de medewerker.
d. Voor de medewerker die op grond van artikel 16 lid 1 er voor heeft gekozen zijn arbeidsovereenkomst na het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd voort te zetten zullen, anders dan op grond van lid 6 sub b, de uit lid 5 voortvloeiende ATV uren met betrekking tot het leeftijdsverlof verplicht evenredig over het gehele jaar worden ingeroosterd.
Artikel 46
Kopen en verkopen van verlofuren
1. De medewerker kan in 2018 maximaal 10 dagen kopen of verkopen (voor de administratieve dienst 75,00 uur, voor de examinator 73,30 uur).
2. Vanaf 1 januari 2019 geldt dat de medewerker maximaal 13 dagen kan kopen of verkopen (voor de administratieve dienst 97,5 uur, voor de examinator 95,29 uur).
3. De waarde van een verlofuur wordt berekend door het uurloon te verhogen met de vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. Het uurloon wordt vastgesteld door het fulltime salaris van de maand van aankoop te delen door
- 163,13 voor de administratieve dienst
- 159,51 voor examinatoren
4. Bij verkoop kunnen alleen de bovenwettelijke dagen worden verkocht met een maximum van 13 dagen.
5. Indien de medewerker de toeslag als genoemd in hoofdstuk 10 (compensatieregeling ATV) wil inzetten voor de aankoop van verlofdagen, blijft het maximaal aantal te kopen dagen 13.
6. Bovenstaande geldt voor parttimers naar rato.
Artikel 47
1. Werkgever zal de medewerker ieder jaar in de gelegenheid stellen de vakantie op te nemen waarop de medewerker op grond van artikel 7:6:34 BW ten minste recht heeft. Vakantie- en overige verlofuren worden in principe opgenomen in het vakantiejaar waarin de rechten zijn opgebouwd dan wel toegekend. Een en ander overeenkomstig het gestelde in bijlage 7 (uitgangspunten seizoenmatig werken examinator/TEC-medewerker).
2. Indien de medewerker buiten zijn schuld niet in staat is om de vakantie- en overige verlofuren overeenkomstig lid 1 op te nemen, dan dienen deze te worden opgenomen vóór 1 april van het volgende kalenderjaar. Zijn de uren vóór die datum dan nog niet opgenomen, dan is de werkgever gerechtigd in overleg met de medewerker data vast te stellen waarop de medewerker deze uren zal genieten.
3. Over het opnemen van aaneengesloten vakantie- en overige verlofuren dient de medewerker in een zo vroeg mogelijk stadium een verzoek in bij zijn direct leidinggevende in te dienen.
4. Vakantierechten, die niet zijn opgenomen, voor het tijdstip liggende vijf jaar na de datum, waarop deze zijn verworven, vervallen, met uitzondering van de opgebouwde rechten ten behoeve van loopbaanonderbreking.
Artikel 48
Vakantie bij onderbreking van de werkzaamheden
1. De medewerker verwerft geen vakantierechten over de tijd, gedurende welke hij wegens het niet verrichten van zijn werkzaamheden geen aanspraak heeft op in geld vastgesteld loon.
2. In afwijking van lid 1 verwerft de medewerker over het tijdvak waarover hij geen recht heeft op in geld vastgesteld loon, wel aanspraak op vakantie conform artikel 7:635 BW, (jo artikel 7:641 lid 3 en artikel 7:643 BW.)
Artikel 49
Samenvallen vakantie met bepaalde andere dagen, waarop geen arbeid wordt verricht
1. Uren waarop de medewerker geen arbeid heeft verricht om een van de redenen genoemd in artikel 48, lid 2, alsmede in artikel 50, lid 1, sub a onder 1, 2, 3, 7 en 14, gelden niet als vakantie-uren.
2. Indien een van de in het eerste lid genoemde uren eerst intreedt tijdens vastgestelde
vakantie- en/of andere verlofuren, zullen de uren, waarop die verhindering zich voordoet wel als vakantie-uren worden geteld, indien de medewerker niet vóór de aanvang van die vastgestelde vakantie- en/of andere verlofuren aan de werkgever heeft medegedeeld, dat die verhindering zich zou voordoen.
In afwijking hiervan is het in de gevallen van artikel 50, lid 1, sub a onder 1, 2, 3, 7 en 14, ook mogelijk de mededeling te doen onmiddellijk na afloop van de vakantie- en/of andere verlofuren.
Het vereiste van voorafgaande mededeling geldt evenmin, indien de verhindering te wijten is aan ziekte van de medewerker, wanneer deze ziekte krachtens de ziektewet is vastgesteld en de medewerker aannemelijk kan maken, dat hij zodanig in zijn bewegingsvrijheid was beperkt, dat de bedoeling van de vakantie-uren niet tot haar recht kon komen.
3. Indien ingevolge de in lid 2 bepaalde aanvankelijk vastgestelde vakantie-uren niet als zodanig worden gerekend, zal de werkgever in overleg met de medewerker nieuwe data vaststellen, waarop die vakantie-uren alsnog kunnen worden genoten.
Artikel 50
De medewerker kan verlof met behoud van salaris opnemen, als bedoeld in artikel 4:1 van de Wet Arbeid en Zorg, mits de medewerker zo mogelijk ten minste één dag van tevoren de werkgever over de reden van het verzuim informeert. De werkgever kan achteraf van de medewerker verlangen dat hij bewijsstukken overlegt.
Voor de medewerker met een deeltijddienstverband wordt in dit lid onder salaris verstaan: het gederfde salaris over de door de afwezigheid niet gewerkte, maar wel toegewezen en geplande werk uren.
Het volgende is van toepassing:
a. In de volgende gevallen wordt aan de medewerker verzuim met behoud van salaris toegestaan voor de door dat verzuim niet verrichte werkzaamheden, tenzij de gebeurtenis buiten zijn tegenwoordigheid plaatsvindt en mits het verzuim plaatsvindt op een dag dat de medewerker voor de werkgever werkzaam zou zijn:
1. Bij overlijden van de levenspartner, kinderen, stief- of pleegkinderen;
- de dag van overlijden tot en met de dag van de uitvaart;
2. Bij overlijden van ouders, schoon-, stief- of pleegouders, schoondochter of –zoon;
- twee dagen en indien de medewerker belast is met de regeling van de uitvaart de dag van overlijden tot en met de dag van de uitvaart;
3. Bij overlijden van broers, zusters, zwagers, schoonzusters, grootouders en kleinkinderen;
- één dag in de periode van overlijden tot en met de dag van de uitvaart;
4. Bij ondertrouw of aangifte van geregistreerd partnerschap van de medewerker;
- de dag van de ondertrouw / aangifte;
5. Bij huwelijk of aangaan van geregistreerd partnerschap van de medewerker;
- de dag van het huwelijk / aangaan geregistreerd partnerschap en twee aansluitende werkdagen;
6. Bij huwelijk van kinderen, stief- of pleegkinderen, broers, zusters, schoonzusters, zwagers, ouders, schoon-, stief- of pleegouders;
- de dag van het huwelijk;
7. Bij bevalling van de levenspartner;
- twee dagen binnen een week na de bevalling;
Dit kraamverlof wordt vanaf 1 januari 2019 voor partners van moeders vervangen door (betaald) geboorteverlof. De duur van het geboorteverlof is eenmaal de voor de medewerker geldende arbeidsduur per week. Dit verlof wordt in de eerste 4 weken na de bevalling opgenomen.
8. Bij 25- of 40-jarig huwelijk / geregistreerd partnerschap van de medewerker; Bij 25-, 40-, 50- of 60-jarig huwelijk van ouders, schoon-, stief- of pleeg ouders; Bij 40-, 50- of 60-jarig huwelijk van xxxxxxxxxxx;
- de dag van de huwelijksviering;
9. Bij 25- of 40-jarig ambtsvervulling van de levenspartner;
- de dag van de viering;
10. Bij sollicitatie van de medewerker;
- de daarvoor benodigde tijd;
11. Bij het afleggen van een vak examen of daarmee gelijk te stellen tentamen;
- de betreffende dag;
12. Voor het bijwonen van door de vakorganisaties georganiseerde vormings-
en scholingscursussen of voor het als bestuurslid of vertegenwoordiger bijwonen van een officiële vergadering van een in deze cao genoemde vakorganisaties;
- de daarvoor benodigde tijd tot maximaal vijf werkdagen per jaar;
13. Bij verhuizing van de medewerker;
- maximaal eenmaal per jaar twee dagen;
14. Gedurende een door de werkgever naar billijkheid te bepalen tijdsduur, indien de medewerker ten gevolge van de vervulling van een buiten zijn schuld bij of krachtens de wet persoonlijk opgelegde verplichting verhinderd is voor een korte tijdsduur zijn arbeid te verrichten, mits deze vervulling niet in zijn vrije tijd kan geschieden en onder aftrek van de vergoeding die hij van derden hiervoor heeft ontvangen.
15. Voor het bijwonen van vergaderingen en zittingen van publiekrechtelijke colleges waarin de medewerker met toestemming van de werkgever zitting heeft, gedurende in overleg met de werkgever te bepalen tijd en met inachtneming van er tegenover staan- de vergoedingen.
17. In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, door de werkgever na goed overleg tussen werkgever en medewerker vast te stellen tijd.
b. Onder salaris wordt in dit lid verstaan: het gederfde salaris over de door afwezigheid van de normale werktijd vervallen werkuren.
Artikel 51
1. Aan de medewerker bedoeld in artikel 1 onder c sub a wordt extra verlof met behoud van salaris verleend bij:
- 12½ jarig dienstverband: 7½ uur voor administratieve dienst
7 uur en 20 minuten voor de examinator
- 25 jarig dienstverband: 15 uur voor administratieve dienst
14 uur en 40 minuten voor de examinator
- 40 jarig dienstverband: 30 uur voor administratieve dienst
29 uur en 20 minuten voor de examinator
2. Dit verlof dient in de periode van drie maanden voor of drie maanden na de jubileum dag te worden opgenomen.
Hoofdstuk 9: Auto
Artikel 53
1. a. De medewerker met een arbeidsomvang van minimaal 80% komt uit hoofde van zijn functie in aanmerking voor een lease auto indien wordt voldaan aan de toekenningscriteria van de leaseautoregeling van werkgever.
2. a. De medewerker met een arbeidsomvang van minimaal 80%, die niet uit hoofde van zijn functie in aanmerking komt voor een lease auto, komt bij een door werkgever vastgesteld jaarlijks zakelijk aantal kilometers van 12.000 of meer, eveneens in aanmerking voor een lease auto
Hoofdstuk 10: Compensatieregeling ATV
Artikel 54
1. Het aantal ATV-uren voor de oudere medewerker, genoemd in artikel 45, wordt vanaf 1 januari 2019 beperkt.
2. Werkgever compenseert dit vanaf 1 januari 2019 met een financiële toeslag.
3. De financiële toeslag is opgebouwd uit 2 componenten, een vaste en een flexibele. Deze wordt als 1 toeslag uitgekeerd.
4. De toeslag geldt alleen voor de medewerkers die op 30 juni 2018 met een arbeidsovereenkomst in dienst waren van het CBR.
Vaste component
1. De vaste toeslag geldt ongeacht leeftijd of duur van het dienstverband.
2. De vaste toeslag is 1% van het bruto (geïndexeerde) maandsalaris.
3. De toeslag wordt uitbetaald tot aan het einde van het dienstverband.
4. De toeslag is niet pensioengevend.
5. De toeslag is van toepassing op het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering, maar niet op de jubileumuitkering en de 3-maandsuitkering bij pensionering.
Flexibele component
1. De flexibele toeslag is afhankelijk van de leeftijd en het aantal dienstjaren.
2. De medewerker komt voor deze persoonlijke toeslag in aanmerking als hij op 31 december 2018 5 jaar of langer in dienst was van het CBR.
3. De medewerker krijgt de toeslag zolang de arbeidsrelatie duurt.
4. De toeslag is van toepassing op het vakantiegeld en de eindejaarsuitkering, maar niet op de jubileumuitkering en de 3-maandsuitkering bij pensionering.
Inzet van de toeslag
De medewerker kan de toeslag je op meerdere manieren gebruiken. Standaard wordt de toeslag maandelijks uitgekeerd bij het salaris, tenzij de medeweker aan het begin van ieder kalenderjaar heeft hij de keuze heeft gemaakt uit volgende mogelijkheden:
- Het kopen van verlofdagen.
- Bijstorten in het pensioen.
- Inzetten voor ontwikkeling en opleiding.
In de tabel hieronder staat het percentage aan toeslag vermeld per leeftijd (verticale as) op basis van de lengte van het dienstverband (horizontale as). Ook is aangegeven hoeveel verlofdagen de medewerker ongeveer per jaar kan terugkopen met de toeslag.
In de tabel zijn de twee componenten bij elkaar opgeteld.
Leeftijd | Perspectief huidig (dagen) tot aan AOW gerechtigde leeftijd | Perspectief nieuw (dagen) tot aan AOW gerechtigde leeftijd | Persoonlijke toeslag vanaf 2019 per jaar (niet pensioen-gevend) x factor 90% | ||||
vast + flexibel | vast + flexibel | vast + flexibel | vast + flexibel | ||||
Factor 0 | Factor 0,5 | Factor 0,75 | Factor 1 | ||||
< dan 5 jaar | 5 tot 10 jaar | 10 tot 15 jaar | > dan 15 jaar | ||||
22 | 219 | 88 | 1,00% | 1,09% | 1,14% | 1,18% | |
23 | 219 | 88 | 1,00% | 1,10% | 1,15% | 1,19% | |
24 | 219 | 88 | 1,00% | 1,10% | 1,16% | 1,21% | |
25 | 219 | 88 | 1,00% | 1,11% | 1,17% | 1,22% | |
26 | 219 | 88 | 1,00% | 1,12% | 1,18% | 1,24% | |
27 | 219 | 88 | 1,00% | 1,13% | 1,19% | 1,25% | |
28 | 219 | 88 | 1,00% | 1,14% | 1,20% | 1,27% | |
29 | 219 | 88 | 1,00% | 1,15% | 1,22% | 1,29% | |
30 | 219 | 88 | 1,00% | 1,16% | 1,23% | 1,31% | |
31 | 219 | 88 | 1,00% | 1,17% | 1,25% | 1,33% | |
32 | 219 | 88 | 1,00% | 1,18% | 1,27% | 1,36% | |
33 | 219 | 88 | 1,00% | 1,19% | 1,29% | 1,38% | |
34 | 219 | 88 | 1,00% | 1,20% | 1,31% | 1,41% | |
35 | 219 | 88 | 1,00% | 1,22% | 1,33% | 1,44% | |
36 | 219 | 88 | 1,00% | 1,24% | 1,35% | 1,47% | |
37 | 219 | 88 | 1,00% | 1,25% | 1,38% | 1,51% | |
38 | 219 | 88 | 1,00% | 1,27% | 1,41% | 1,55% | |
39 | 219 | 88 | 1,00% | 1,29% | 1,44% | 1,59% | |
40 | 219 | 88 | 1,00% | 1,32% | 1,47% | 1,63% | |
41 | 219 | 88 | 1,00% | 1,34% | 1,51% | 1,68% | |
42 | 219 | 88 | 1,00% | 1,37% | 1,55% | 1,74% | |
43 | 219 | 88 | 1,00% | 1,40% | 1,60% | 1,80% | |
44 | 219 | 88 | 1,00% | 1,43% | 1,65% | 1,86% | |
45 | 219 | 88 | 1,00% | 1,47% | 1,70% | 1,94% | |
46 | 219 | 88 | 1,00% | 1,51% | 1,76% | 2,01% | |
47 | 219 | 88 | 1,00% | 1,55% | 1,82% | 2,10% | |
48 | 219 | 88 | 1,00% | 1,59% | 1,89% | 2,19% | |
49 | 219 | 88 | 1,00% | 1,65% | 1,97% | 2,29% | |
50 | 219 | 88 | 1,00% | 1,71% | 2,06% | 2,41% | |
51 | 219 | 88 | 1,00% | 1,77% | 2,16% | 2,55% | |
52 | 219 | 88 | 1,00% | 1,85% | 2,28% | 2,70% | |
53 | 219 | 88 | 1,00% | 1,94% | 2,41% | 2,88% | |
54 | 219 | 88 | 1,00% | 2,04% | 2,57% | 3,09% | |
55 | 219 | 88 | 1,00% | 2,17% | 2,75% | 3,33% | |
56 | 219 | 88 | 1,00% | 2,31% | 2,97% | 3,62% | |
57 | 219 | 88 | 1,00% | 2,49% | 3,23% | 3,97% | |
58 | 205 | 112 | 1,00% | 2,21% | 2,81% | 3,41% | |
59 | 189 | 112 | 1,00% | 2,16% | 2,74% | 3,32% | |
60 | 170 | 114 | 1,00% | 1,99% | 2,49% | 2,98% | |
61 | 149 | 105 | 1,00% | 1,94% | 2,41% | 2,87% | |
62 | 125 | 96 | 1,00% | 1,76% | 2,15% | 2,53% | |
63 | 99 | 78 | 1,00% | 1,71% | 2,07% | 2,42% |
Hoofdstuk 11: Vitaliteitsregeling voor de oudere medewerker
Artikel 55
1. Werkgever biedt een vitaliteitsregeling voor de medewerker van 64 jaar en ouder. Hij kan daar als alternatief voor de ATV dagen (artikel 45) voor kiezen. Het biedt een extra mogelijkheid om het werkende leven tot aan de pensionering anders in vullen, als de medewerker daar behoefte aan heeft.
2. De medewerker van 64 jaar en ouder krijgt de mogelijkheid om zijn werktijd te verminderen. Hij heeft de keuze uit 2 mogelijkheden:
− 50% werken met 70% salaris en 100% pensioenopbouw, ten opzichte van het huidige contract
− 60% werken met 80% salaris en 100% pensioenopbouw, ten opzichte van het huidige contract
Voor deelname aan de regelingen gelden de volgende uitgangspunten:
− Basis voor het kunnen deelnemen aan de vitaliteitsregeling is dat de medewerker na toepassing van de regeling uitkomt op een minimale arbeidsomvang van 0,4 fte.
− Deelname aan de vitaliteitsregeling is gebaseerd op de gemiddelde arbeidsomvang in de laatste 3 jaren voorafgaand aan het verzoek tot deelname.
− Op het moment dat de medewerker deelneemt aan deze regeling vervalt het totaal aan ATV dagen die de medewerker nog zou opbouwen. De verlofopbouw over de overige verlofsoorten vindt naar rato plaats. Xxxxx opgebouwde vakantierechten tot aan het moment van deelname blijven bestaan.
− De deelnemer aan deze vitaliteitsregeling behoudt het recht op een lease auto. Het normlease bedrag wordt aangepast aan de gekozen arbeidsomvang.
− In principe is door de keuze voor een alternatieve invulling van het werkende leven tot aan het pensioen, extra inzet voor meeruren en overwerk niet meer aan de orde. Mocht medewerker incidenteel toch nog voor extra werk worden ingezet, dan geldt een meerurentoeslag over het verschil tussen een fulltime contract en de nieuwe arbeidsomvang. Overurentoeslag is alleen aan de orde op zaterdagen en voor examinatoren uit werktijdenregeling 1 die ingezet worden voor een 9e examen.
− Indien de medewerker kiest voor deelname aan de vitaliteitsregeling, kan dit niet meer worden teruggedraaid.
Bijlage 1
1. Beroepsprocedure
Uitgangspunt van de beroepsprocedure is een door het CBR en Bakkenist (nu Human Capital Group) vastgesteld functieboek. De deskundigen van de vakorganisaties hebben dit boek ontvangen. Er wordt van uitgegaan dat omtrent de inhoud van het functieboek overeenstemming is bereikt tussen deskundigen van de vakorganisaties en de deskundigen van Human Capital Group.
a. De medewerker die het niet eens is met het resultaat van zijn functie-indeling kan binnen twee maanden nadat hij schriftelijk van zijn functie-indeling kennis heeft genomen en hij zijn leidingge- vende van zijn bezwaren op de hoogte heeft gesteld schriftelijk beroep aantekenen via de afdeling HR. Het bezwaar dient met argumenten te worden omkleed. Aan de medewerker wordt schriftelijk bevestigd dat zijn beroep is ontvangen.
b. Binnen één maand na indiening van het beroep, vindt er een gesprek plaats tussen de medewerker, diens leidinggevende en een ter zake kundige medewerker van HR. Indien het gesprek voor de medewerker niet bevredigend is verlopen, wordt het beroep, voorzien van het commentaar van de leidinggevende en de medewerker van HR, ter afhandeling gegeven aan de beroepscommissie.
c. De beroepscommissie zal bestaan uit drie leden, te weten één lid benoemd door de directie, één lid benoemd uit de ondernemingsraad, en één lid benoemd door beide eerder genoemde leden. Xxxxx zijn afkomstig uit de organisatie.
d. De beroepscommissie deelt de medewerker binnen een maand mede of het beroep al dan niet ontvankelijk is. Naast de medewerker en diens leidinggevende, die het recht hebben gehoord te worden, kan de commissie die personen oproepen die naar haar mening kunnen bijdragen aan een juiste oordeelsvorming van de commissie. Binnen één maand nadat het beroep in behandeling is genomen zal de commissie concluderen of een hernieuwde weging van de functie dient plaats te vinden. De uitslag van het nieuwe onderzoek dient binnen twee maanden nadat de commissie daartoe heeft besloten, te leiden tot een zwaarwegend advies aan de directie, die daarna de medewerker uiterlijk binnen vier weken haar besluit zal mededelen.
e. Indien de medewerker tegen de genoemde uitspraak bezwaar heeft, kan hij binnen twee maanden nadat hij van het besluit van de directie in kennis is gesteld bezwaar maken bij de directie. Het bezwaar wordt dan behandeld door een functiewaarderingsdeskundige van Human Capital Group, die niet bij het project was betrokken en een andere functiewaarderingsdeskundige (bij leden van een vakorganisatie: een deskundige van de vakorganisatie).
Zij overleggen gezamenlijk met de betrokken medewerker en diens leidinggevende en brengen vervolgens binnen drie maanden nadat de medewerker het bezwaar heeft voorgelegd een advies uit aan de directie van het CBR. Bij eensluidendheid zal dit advies bindend zijn. De afdeling HR zal voor de deskundigen als aanspreekpunt fungeren en draagt zorg voor het goede verloop van de procedure.
f. De directie brengt de medewerker, uiterlijk binnen vier weken, op de hoogte van haar besluit.
Consequenties
Een gewijzigde functiegroepindeling zal altijd met terugwerkende kracht worden ingevoerd en zal alsdan gelden vanaf de datum waarop de medewerker voor het eerst bezwaar heeft gemaakt tegen zijn functie-indeling volgens de Bakkenist-methode.
2. Garantieregeling
De regeling is opgesteld ten einde te voorkomen dat als gevolg van functiewaardering de medewerker negatieve salarisgevolgen zal ondervinden.
Regeling
a. De medewerker in vaste dienst, die op het moment van invoering van de nieuwe salarisstructuur behorend bij het systeem van functiewaardering, een salaris (inclusief de bij dat salaris en die functie behorende vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) heeft dat hoger is dan wel waarvan het perspectief hoger is dan het maximumsalaris (inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering) bij de functie behorende salarisschaal in de nieuwe situatie, behoudt het huidige (dan wel het te bereiken maximum in hun huidige schaal) salaris als persoonlijk garantiesalaris. Alle toekomstige, in de cao overeengekomen salarisverhogingen zullen aan deze medewerker worden toegekend.
b. Indien een medewerker, op wie de garantieregeling van toepassing is, in de toekomst in een hogere salarisschaal wordt ingedeeld behoudt hij het garantiesalaris, dan wel het gegarandeerde persoonlijk maximumsalaris, tenzij zijn salaris van de nieuwe schaal hoger is.
3. Onderhoudsprocedure
Functieonderzoek op verzoek van de medewerker
a. Indien de medewerker van mening is dat functieonderzoek gewenst is, doch zijn leidinggevende van mening is dat functieonderzoek niet nodig is, dan wendt hij zich tot de medewerker van de afdeling HR die belast is met functiewaardering.
b. In het geval dat, nadat de daartoe bestemde procedure is doorlopen, de medewerker van mening blijft dat er toch sprake is van een zodanige wijziging van de functie dat hij een functieonderzoek noodzakelijk acht kan hij zich tot de onderhoudscommissie wenden.
c. De onderhoudscommissie brengt aan de hoogst leidinggevende van het betreffende bedrijfsonderdeel advies uit omtrent de noodzaak tot functieonderzoek. De onderhoudscommissie adviseert tevens ten aanzien van de ingangsdatum van de wijziging van de functie.
d. De directie beslist ten aanzien van beide punten.
e. De onderhoudscommissie zal bestaan uit drie leden, afkomstig uit de organisatie, namelijk:
- één lid benoemd door de directie;
- één lid benoemd door en uit de ondernemingsraad;
- één lid gekozen door hen beiden.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bijlage 3
1. Algemeen
Ten behoeve van een doelmatige communicatie en overleg van de vakorganisaties worden afspraken gemaakt en procedureregels overeengekomen over de toekenning van faciliteiten. Indien vakorganisaties ten behoeve van hun activiteiten bij de onderneming een formele organisatievorm hebben gekozen, zullen zij daarvan tijdig mededeling doen en daarbij tevens de samenstelling van dat orgaan bekend maken.
Faciliteiten hebben betrekking op de communicatie en het overleg, enerzijds tussen het hiervoor genoemde orgaan en de leden van de vakorganisaties en anderzijds tussen dat orgaan en de bezoldigde bestuurders van de vakorganisaties.
2. Faciliteiten
De faciliteiten die in overleg met de werkgever worden toegekend en gebruikt hebben betrekking op het volgende:
a. De terbeschikkingstelling van publicatieborden en het personeelsorgaan en wel voor:
- het doen van mededelingen van zakelijke en informatieve aard;
- het bekend maken van de namen van de vertegenwoordigers van vakorganisaties;
- het aankondigen van vergadering van vakorganisaties;
- het publiceren van beknopte verslagen van deze vergaderingen;
- de kandidaatstelling van leden van de ondernemingsraad en de contactcommissie.
b. De terbeschikkingstelling van vergaderruimte ten behoeve van vergaderingen en in het algemeen ten behoeve van het onderhouden van contacten met de leden van vakorganisaties.
Het gebruik van deze vergaderruimte geschiedt in beginsel buiten de normale werktijden, op basis van een tijdig ingediende aanvraag.
c. De werkgever verstrekt aan de partijen anderzijds gezamenlijk per jaar een bijdrage per medewerker, zoals vermeld in bijlage 5.
Deze bijdrage wordt jaarlijks overeenkomstig artikel 31 (structurele (voorwaardelijke) salarisaanpassingen) aangepast.
d. De werkgever faciliteert – voor de medewerker die dit wenst – het betalen van de contributie van het vakbondslidmaatschap op een fiscaalvriendelijke wijze.
Deze regeling geldt zolang de fiscus dit toestaat.
e. De vakbondscontributie van de medewerker die gedurende de looptijd van deze CAO bij de werkgever in dienst treedt wordt vergoed gedurende de eerste 12 maanden van het lidmaatschap. De eventuele fiscale gevolgen van deze maatregel zijn niet voor rekening van het CBR. Deze faciliteit geldt voor de looptijd van deze CAO.
Bijlage 4
Dit reglement is alleen van toepassing op die medewerker die op 31 december 2011 al deelnemer was en een saldo op zijn levenslooprekening had van minimaal € 3.000 én bovendien na die datum de rekening niet heeft opgeheven.
Begripsbepalingen
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In dit ‘reglement levensloop’ gelden de volgende begripsbepalingen:
▪ Werkgever: zie artikel 1 cao
▪ Medewerker: zie artikel 1 cao
▪ Levensloopverlof: verlof zonder behoud van salaris en ter financiering waarvan een
uitkering ten laste van het levenslooptegoed wordt opgenomen
▪ Bruto jaarsalaris: 12 maal het maandloon van de maand januari in dat jaar +
vakantietoeslag + eindejaarsuitkering.
Het sparen voor levensloopverlof
Artikel 2.1 Deelname
1. Iedere medewerker kan deelnemen aan de levensloopregeling.
2. Deelname geschiedt door het invullen en ondertekenen van het aanmeldingsformulier.
3. Aanmelding tot deelname aan de levensloopregeling kan op ieder moment. De medewerker kan op ieder moment de actieve deelname beëindigen.
4. De medewerker maakt op het aanmeldingsformulier kenbaar:
a. Via welke bron hij wenst te sparen (zie artikel 2.2).
b. Ingeval van vaste inhoudingen welk bedrag de werkgever maandelijks of jaarlijks dient in te houden.
c. Bij welke financiële instelling, onder welk contractnummer en op welk rekeningnummer de werkgever het bedrag dient te storten.
d. Of hij reeds beschikt over één of meerdere levensloopregelingen uit eerdere en/of andere dienstbetrekkingen. Indien dat het geval is:
i. verklaart de medewerker de omvang van de storting die reeds gedaan is in het kalenderjaar waarin hij het aanmeldingsformulier tekent.
ii. verklaart de medewerker, zodra de financiële instelling hier informatie over heeft verstrekt, wat de hoogte is van het levenslooptegoed op 1 januari van het kalenderjaar waarin hij wil deelnemen aan de levensloopregeling van de werkgever. Onder levenslooptegoed worden in dit kader ook verstaan aanspraken die de medewerker tot en met 31 december 2005 heeft opgebouwd uit hoofde van een verlofspaarregeling.
iii. deelt de medewerker jaarlijks, zodra de financiële instelling hier informatie over heeft verstrekt, schriftelijk aan de werkgever mede wat per 1 januari van het betreffende kalenderjaar de hoogte is van het levenslooptegoed, opgebouwd in een eerdere dienstbetrekking. Onder levenslooptegoed worden in dit kader ook verstaan aanspraken die de medewerker heeft opgebouwd uit hoofde van een verlofspaarregeling.
5. Indien de in dit artikel gevraagde verklaringen niet tijdig bij de werkgever worden aangeleverd, dan is de werkgever gerechtigd de deelname aan de levensloopregeling stop te zetten tot het moment waarop de benodigde verklaringen zijn verstrekt, of de deelname voor het betreffende kalenderjaar geheel te ontzeggen.
6. Het deelnemerschap eindigt door:
a. Opzegging door de medewerker.
b. Overlijden van de medewerker.
c. Het beëindigen van de dienstbetrekking met de werkgever.
d. Het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de medewerker.
7. De medewerker gaat door ondertekening van het in lid 3 genoemde aanmeldingsformulier akkoord met de bepalingen in dit reglement en met de bepalingen van de overeenkomst tussen werkgever en Nationale Nederlanden inzake de levensloopregeling.
Artikel 2.2 Bronnen
Ten behoeve van een voorziening in geld tijdens de periode van levensloopverlof kan de medewerker de volgende bronnen inzetten:
1. Maandloon;
2. Vakantietoeslag;
3. Eindejaarsuitkering;
4. De vergoeding voor meer-uren als bedoeld in artikel 33 cao;
5. De vergoeding voor overwerk als bedoeld in artikel 32 cao;
6. De tegenwaarde in geld van bovenwettelijke vakantiedagen (alles boven vier weken), voor zover de wetgever toestaat;
7. De tegenwaarde in geld – inclusief hierbij behorende emolumenten - van het krachtens het reglement loopbaanonderbreking opgebouwde saldo;
8. De toeslag als genoemd in artikel 34 cao;
9. Bonus, jubileumuitkering en/of andere componenten uit kolom 6 van de loonstaat’;
10. Fiscale bijtelling dienstauto minus aftrek voor betaald privégebruik,
Artikel 2.3
Opbouw levensloopsaldo
1. De medewerker mag jaarlijks maximaal 12% sparen van het feitelijk bruto loon dat in het betreffende jaar wordt verdiend.
2. Voor de medewerker geboren in het jaar 1950, 1951, 1952, 1953 of 1954 geldt geen jaarlijks maximum.
3. De deelnemer kan in enig jaar alleen sparen als het saldo op 1 januari van dat jaar minder bedraagt dan 210% van het op dat moment geldende bruto jaarsalaris.
4. Het saldo is hervulbaar.
Artikel 2.4
Wijze van sparen
1. Onmiddellijk na de inhouding stort de werkgever het bedrag ten name van de medewerker bij de door de medewerker gekozen financiële instelling.
2. Indien door de deelnemer een levensloopverzekering is gesloten worden de bij de financiële instelling behaalde rendementen toegevoegd aan het opgebouwde tegoed in de levensloopverzekering.
3. Het levenslooptegoed mag uitsluitend bestaan uit de door de werkgever in het kader van de levensloopregeling bij de medewerker ingehouden bedragen en daarmee bij de financiële instelling behaalde rendementen.
4. Wanneer gedurende het kalenderjaar blijkt dat het voor een medewerker geldende jaarmaximum van 12% van het brutoloon wordt overschreden, dan wordt dit door de financiële instelling gecorrigeerd door het ingevolge de levensloopregeling ingehouden bedrag binnen het kalenderjaar terug te storten naar de werkgever die het bedrag in dezelfde maand aan de medewerker uitbetaalt.
5. Indien de werkgever de overschrijding constateert, dan kan deze zelf overgaan tot terugboeking van het bedrag dat te veel is ingelegd en uitbetaling van dat bedrag aan de medewerker.
6. Indien de overschrijding door de medewerker wordt geconstateerd, dan stelt deze de werkgever hiervan zo spoedig mogelijk in kennis zodat de werkgever tot terugboeking en uitbetaling kan overgaan.
Het opnemen van levensloopverlof
Artikel 3.1
Doel en doeleinden
De regeling biedt de medewerker de mogelijkheid om:
1. de loopbaan tijdelijk – geheel of gedeeltelijk – te onderbreken voor een doel dat door hemzelf wordt bepaald.
2. de loopbaan vervroegd – geleidelijk – te beëindigen tot het moment waarop het pensioen ingaat.
Artikel 3.2 Opname tegoed
De medewerker mag gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst het levenslooptegoed alleen aanwenden voor de financiering van een periode van extra onbetaald verlof.
1. De medewerker die een periode van levensloopverlof wil opnemen spreekt – ten minste 2 maanden van tevoren – in goed overleg met zijn leidinggevende de gewenste periode af.
2. Na overleg met de direct leidinggevende dient de medewerker die (een deel van) het levenslooptegoed wil opnemen, hiertoe een schriftelijk verzoek in bij de werkgever. Het verzoek bevat de volgende gegevens:
a. De datum waarop de levensloopverlofperiode ingaat en eindigt.
b. Het aantal uren levensloopverlof dat wordt opgenomen.
c. De verdeling van de uren levensloopverlof over de periode.
d. De hoogte van het bruto bedrag dat de medewerker maandelijks wenst te ontvangen.
3. De werkgever reageert binnen één maand op het verzoek van de medewerker. In geval van afwijzing wordt deze voorzien van een motivatie.
4. Het totale inkomen van de medewerker tijdens de verlofperiode mag, met inbegrip van eventueel tijdens het levensloopverlof doorbetaald loon, niet hoger zijn dan het bruto loon dat de medewerker genoot direct voorafgaand aan de verlofperiode. Het bedrag dient minimaal voldoende te zijn voor continuering gedurende het verlof van de gebruikelijke inhoudingen op en verrekeningen met het maandsalaris.
5. Wanneer de werkgever instemt met het verzoek, tekent hij het verzoek voor akkoord en stuurt het door naar de financiële instelling met de vraag om de gekozen bedragen naar de werkgever over te maken.
6. Onder aftrek van o.m. de wettelijke inhoudingen wordt tijdens de periode van levensloopverlof een netto bedrag gestort op de rekening van de medewerker.
7. Indien de medewerker bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd zijn levenslooptegoed nog niet heeft opgenomen, dan wordt het resterend bedrag (direct voorafgaand aan de pensionering) in één keer onder aftrek van o.m. de wettelijke inhoudingen aan de medewerker uitgekeerd.
Artikel 3.3 Verlofperiode
1. De medewerker kan fulltime dan wel in deeltijd levensloopverlof opnemen.
2. In geval van fulltimelevensloopverlof gelden hiervoor de volgende uitgangspunten:
a. De minimale duur voor levensloopverlof is vier maal de persoonlijke arbeidsduur per week.
b. De maximale duur bedraagt 52 maal de persoonlijke arbeidsduur per week.
c. Indien de medewerker direct voorafgaand aan pensionering levensloopverlof opneemt kan het maximale spaartegoed van 210% hiervoor worden aangewend.
3. In geval van levensloopverlof in deeltijd gelden hiervoor de volgende uitgangspunten:
a. Het levensloopverlof wordt in beginsel per week opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van minimaal acht weken en maximaal 104 weken en bedraagt ten hoogste 50% van de arbeidsduur per week.
b. Indien de medewerker direct voorafgaand aan pensionering in deeltijd levensloopverlof opneemt kan het maximale spaartegoed van 210% hiervoor worden aangewend.
4. De medewerker kan op grond van deze regeling slechts eenmaal per drie jaar een periode levensloopverlof opnemen. In geval van wettelijke verlofregelingen zoals ouderschapsverlof en langdurig zorgverlof zoals geregeld in de Wet arbeid en zorg,worden geen beperkingen aan de frequentie gesteld.
5. Behoudens ingeval van de wettelijke verlofregelingen zoals ouderschapsverlof en langdurig zorgverlof zoals geregeld in de Wet arbeid en zorg, kan de werkgever een verzoek om een periode van levensloopverlof op te nemen uitsluitend afwijzen indien zwaarwegende bedrijfsbelangen een langdurige verlofperiode in de weg staan.
Artikel 3.4
Inhoudingen op de levensloopuitkering
1. Over de levensloopuitkering worden geen premies werknemersverzekeringen geheven.
2. Op de levensloopuitkering wordt loonheffing ingehouden. Zie artikel 3.6 lid 2.
Artikel 3.5
Pensioenopbouw gedurende levensloopverlof
1. Gedurende de periode van levensloopverlof vindt pensioenopbouw plaats als was van deelname aan de levensloopregeling geen sprake geweest. Voorwaarde is dat het in artikel 3.2 onder 3 d genoemde bedrag minimaal 70% van het brutoloon bedraagt dat betrokkene zou hebben ontvangen over dezelfde periode indien hij geen levensloopverlof had opgenomen. Indien de opname uit het tegoed minder dan 70% bedraagt, dan zal de opbouw naar rato plaatsvinden.
2. Het werknemersdeel van de premie is voor rekening van de medewerker en het werkgeversdeel komt voor rekening van de werkgever.
Artikel 3.6 Ziektekostenverzekering
1. Gedurende de spaarperiode wordt de inkomensafhankelijke bijdrage in het kader van de Zorgverzekeringswet geheven over het brutoloon minus de bijdrage aan de levensloopregeling.
2. Gedurende het levensloopverlof wordt over de uitkering door de werkgever de inkomensafhankelijke bijdrage geheven.
3. De werkgeversbijdragen (zowel de inkomensafhankelijke als de cao -bijdrage) in de zorgkosten lopen gedurende het levensloopverlof onverminderd door.
Artikel 3.7 Loonsverhogingen
Na afloop van de periode levensloopverlof worden eventuele collectieve verhogingen, die tijdens de verlofperiode aan de medewerkers van het CBR zijn toegekend, vanaf de datum van werkhervatting ook toegekend aan de medewerker.
Artikel 3.8
Arbeidsongeschiktheid tijdens levensloopverlof
1. Indien de medewerker tijdens de periode van levensloopverlof arbeidsongeschikt wordt meldt hij dit zo spoedig mogelijk aan de werkgever.
2. Zodra de werkgever de ziekmelding heeft ontvangen, eindigt de periode van levensloopverlof. De werkgever informeert de financiële instelling daarover.
3. De dag waarop de werkgever de ziekmelding heeft ontvangen wordt aangemerkt als eerste ziektedag.
4. In geval van arbeidsongeschiktheid tijdens levensloopverlof, nemen werkgever en medewerker direct de re-integratieverplichtingen op zich.
Artikel 3.9
Vakantietoeslag en eindejaarsuitkering
Over de uitkering gedurende de periode dat de medewerker levensloopverlof opneemt, wordt geen vakantietoeslag en geen eindejaarsuitkering uitbetaald.
Artikel 3.10 Vakantierechten
Tijdens de periode van levensloopverlof worden geen vakantierechten opgebouwd.
Artikel 3.11 vervallen
Artikel 3.12 Leaseauto
1. De medewerker die de leaseauto privé gebruikt, behoudt het gebruiksrecht gedurende het levensloopverlof. Fiscale consequenties zijn voor rekening van de werknemer evenals de eigen bijdrage voor het privégebruik van de auto.
2. De medewerker waarvoor via het salaris geen fiscale bijtelling behoeft te worden toegepast (en die de auto dus niet privé gebruikt) levert de auto gedurende het levensloopverlof in bij de werkgever.
3. Indien het levensloopverlof direct voorafgaand aan het pensioen wordt opgenomen, wordt de leaseauto ingeleverd zodra het leasecontract is beëindigd. Er wordt geen nieuwe leaseauto besteld.
4. Inhouding accessoires en eigen bijdrage lopen door.
Artikel 3.13
Reiskosten woon-werkverkeer en andere vergoedingen
1. De reiskostenvergoeding wordt opgeschort bij fulltime levensloopverlof.
2. Bij deeltijdlevensloopverlof is de vergoeding naar rato van het aantal werkdagen tijdens de verlofperiode ten opzichte van het oorspronkelijk aantal werkdagen in dezelfde periode.
3. Bij fulltime levensloopverlof wordt de dagvergoeding niet uitbetaald.
Artikel 3.14 Mobiele telefoon
Bij aanvang van het levensloopverlof levert de medewerker zijn telefoon in bij de werkgever.
Rechtspositie tijdens levensloopverlof
Artikel 4.1 Dienstverband
1. Gedurende de periode van levensloopverlof blijft het dienstverband tussen werkgever en medewerker gehandhaafd.
2. Over de niet gewerkte uren wordt geen salaris betaald.
3. Na afloop van het levensloopverlof herleven de oude rechten en keert de medewerker terug in zijn eigen functie.
Artikel 4.2 Dienstjubileum
Wanneer gedurende een periode van levensloopverlof een dienstjubileum wordt bereikt, vindt viering daarvan plaats na afloop van de verlofperiode. Het niveau van de faciliteiten die eraan worden toegekend, wordt vastgesteld “als was er van levensloopverlof geen sprake geweest”.
Overlijden van de medewerker
Artikel 5.1
Overlijden medewerker
1. Bij overlijden van de medewerker wordt het levenslooptegoed uitgekeerd aan de nabestaanden.
2. Indien de medewerker overlijdt tijdens het levensloopverlof behouden de nabestaanden recht op nabestaandenpensioen als was van deelname aan de levensloopregeling geen sprake geweest. Dit geldt eveneens voor de toekenning van de overlijdensuitkering genoemd in artikel 43, lid 1 van de cao.
Overige bepalingen
Artikel 6.1 Verbodsbepalingen
1. De aanspraken ingevolge de levensloopregeling kunnen niet worden afgekocht, vervreemd, prijsgegeven dan wel formeel of feitelijke voorwerp van zekerheid worden, anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2001 bedoelde verpanding
2. Onverminderd het onder 1 bepaalde mag het levenslooptegoed worden afgekocht bij uitdiensttreding van de medewerker bij de werkgever .
3. Het onder 1 bepaalde is niet van toepassing voor zover levenslooptegoed, met instemming van de pensioenuitvoerder (gedeeltelijk) wordt omgezet in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling die na omzetting nog blijft binnen de in of krachtens hoofdstuk llB van de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde grenzen.
Artikel 6.2 Onvoorziene situaties
In alle gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de werkgever.
Artikel 6.3 Inwerkingtreding
Dit levensloopreglement treedt in werking op 1 januari 2006.
Artikel 6.4 Geldigheidsduur
Dit reglement heeft een geldigheidsduur tot het einde van de looptijd van de van toepassing zijnde cao. Eventueel verder ontwikkelde wetgeving kan daarna aanleiding geven tot aanpassing van dit reglement.
Bijlage 5
Vergoedingen
1.Stand-by vergoeding (artikel 37, lid 1)
De hoogte van de stand-by vergoeding bedraagt:
Per 1 februari 2018 | Per 1 oktober 2018 | Per 1 februari 2019 | Per 1 oktober 2019 | |
per avond (ma t/m vr) | € 17,70 | € 17,97 | € 18,16 | € 18,43 |
per zaterdag | € 58,97 | € 59,85 | € 60,48 | € 61,39 |
per zondag of feestdag | € 88,48 | € 89,81 | € 90,75 | € 92,11 |
2. Vergoeding bij overnachting (artikel 37, lid 3)
Bij overnachting ontvangt de examinator naast de dagvergoeding, als bedoeld in artikel 39, tegen overlegging van nota’s, per dag een vergoeding van onkosten tot ten hoogste de volgende bedragen:
per 1 februari 2018 | per 1 oktober 2018 | per 1 februari 2019 | per 1 oktober 2019 | |
Indien de werkgever voor halfpension zorgdraagt, voor lunchkosten per dag | € 10,05 | € 10,20 | € 10,31 | € 10,46 |
Indien de werkgever zorgdraagt voor nachtlogies plus ontbijt en bovendien voor dinerkosten per dag | € 29,05 | € 29,49 | € 29,80 | € 30,24 |
Een bijzondere vergoeding voor verteringskost en naast de normale dagvergoeding indien daarvoor nota’s kunnen worden overlegd | € 10,05 | € 10,20 | € 10,31 | € 10,46 |
3. Studieavondvergoeding (artikel 37, lid 4)
De vergoeding aan de medewerker voor het bijwonen van een studieavond bedraagt per avond:
vanaf 1 februari 2018 | vanaf 1 oktober 2018 | vanaf 1 februari 2019 | vanaf 1 oktober 2019 |
€ 57,50 | € 58,37 | € 58,98 | € 59,86 |
4.Dagvergoeding (artikel 39)
vanaf 1 februari 2018 | vanaf 1 oktober 2018 | vanaf 1 februari 2019 | vanaf 1 oktober 2019 | |
De examinator met een omvang van het dienstverband van 80% of meer ontvangt per gewerkte dag waarop hij praktijkexamens afneemt | € 5,21 | € 5,29 | € 5,34 | € 5,43 |
De examinator met een omvang van het dienstverband van minder dan 80% ontvangt per gewerkte dag waarop hij praktijkexamens afneemt | € 7,81 | € 8,05 | € 8,17 | € 8,25 |
5.Faciliteiten vakorganisaties (bijlage 3, lid 2c)
2018 | 2019 | |
Bijdrage per medewerker per jaar | € 21,72 | € 22,28 |
Bijlage 6
Reglement loopbaanonderbreking
Artikel 1. Begripsbepalingen
In dit reglement gelden de volgende begripsbepalingen.
Werkgever: | zie artikel 1 onder a van de cao. |
Medewerker: | zie artikel 1 onder c van de cao. |
Loopbaanonderbreking : | de tijd die de medewerker gedurende een periode van 2 tot en met 6 maanden – geheel of gedeeltelijk – niet actief is voor de werkgever en gedurende welke periode hij zijn gereserveerde verlofuren aanwendt ten behoeve van zorg, educatie, ontspanning en / of vervroegde beëindiging van zijn loopbaan. |
Regulier verlof: | Vakantie-uren op grond van artikel 45, leden 1 tot en met 4, van de cao. |
Gereserveerd verlof: | regulier verlofuren, uren die op grond van de regeling “tijd-voor- tijd” zijn gespaard en roostervrije uren op grond van artikel 24 leden 2 en 4 van de cao. |
Zorg: | verzorging van naasten in de ruimste zin van het woord, zoals familieleden, vrienden, enzovoort, waarvan de verzorging een langere periode duurt. |
Educatie: | elke vorm van verrijking van de medewerker door het opdoen van extra kennis. |
Ontspanning: | elke vorm van langdurige onderbreking van de loopbaan, anders dan regulier verlof. |
Artikel 2. Doel en doeleinden
1. De regeling biedt de medewerker de mogelijkheid om de loopbaan tijdelijk - geheel of gedeeltelijk
- te onderbreken voor een doel dat door hemzelf wordt bepaald. Hierbij kan worden gedacht aan:
a. educatie, waaronder mede wordt verstaan het vergroten van de kwaliteit van de arbeid;
x. xxxx;
c. ontspanning;
d. vervroegde beëindiging van de loopbaan tot het moment waarop het (pre)pensioen ingaat.
2. Gereserveerd verlofuren kunnen – inclusief de bijbehorende emolumenten – geheel of gedeeltelijk worden omgezet in geld en vervolgens worden gestort op de rekening ten behoeve van levensloop. In dit geval is het salaris van 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar bepalend.
Artikel 3. Opbouw verlof
- De medewerker kan op vrijwillige basis verlofuren reserveren.
- De opbouw vindt plaats op basis van uren.
- De bovenwettelijke vakantie-uren kunnen worden gereserveerd.
- De vergoeding van de ‘tijd-voor-tijd’-regeling en de arbeidstijdverkorting voor de oudere medewerker kunnen eveneens worden gereserveerd.
- De totale reservering, als genoemd in dit artikel, bedraagt maximaal zes maal het aantal werkdagen per maand.
Artikel 4. Annulering
Indien om een zwaarwegende reden, zulks ter beoordeling van de werkgever, de geplande loopbaanonderbreking geen doorgang kan vinden, wordt in overleg met de betrokken medewerker vastgesteld wanneer de loopbaanonderbreking wel zal plaatsvinden. Indien deze
vaststelling niet direct mogelijk is, worden in overleg met de betrokken medewerker nadere afspraken gemaakt.
Artikel 5. Intrekking verleend verlof
De werkgever kan verleend verlof geheel of gedeeltelijk intrekken indien dringende redenen van bedrijfsbelang dit noodzakelijk maken. Indien de medewerker aantoonbare schade lijdt, wordt deze hem vergoed.
Artikel 6. Opname en aanwending gereserveerd verlof
1. Het verzoek tot opname de gereserveerde verlofuren dient ten minste zes maanden voorafgaand aan dit verlof schriftelijk bij de werkgever te worden ingediend. De medewerker geeft hierbij exact aan in welke periode en waarvoor hij de gereserveerde verlofuren wenst op te nemen. Binnen 3 weken wordt een beslissing op het verzoek genomen.
2. De werkgever deelt de medewerker schriftelijk mee of hij al dan niet instemt met het verzoek tot opname van de gereserveerde verlofuren. Ingeval de werkgever het verzoek afwijst wordt de afwijzing vergezeld van een motivering. Zo nodig treedt de werkgever in overleg met de medewerker om een alternatieve periode vast te stellen.
3. De termijn, als genoemd in lid 1., is niet van toepassing indien er sprake is van aanwending van de gereserveerde verlofuren voor zorgdoeleinden en bovendien het moment van aanvang van de loopbaanonderbreking niet kon worden voorzien.
4. Tijdens de periode van loopbaanonderbreking blijft het salaris op het niveau van de voorafgaande maand behoudens aanpassing van het salaris als gevolg van een periodieke verhoging, als genoemd in artikel 27 lid 1, van de cao of van een collectieve salarisverhoging overeenkomstig de van toepassing zijnde cao.
5. Indien het verlof zorgverlof betreft, kan dit ook in deeltijd worden opgenomen. Het verlof dient evenwel ten minste vijftig procent van het regulier aantal te werken uren per week te bedragen, met een minimum van het aantal uren van één werkdag.
6. Opname van xxxxxx is niet mogelijk indien hiervoor niet is gereserveerd.
Artikel 7. Duur gereserveerd verlof
1. De medewerker kan zijn gereserveerde verlofuren opnemen gedurende een aaneengesloten periode van minimaal 2 maanden en maximaal 6 maanden. Het verlof kan eenmaal per
drie jaar worden genoten.
2. Indien het zorgverlof betreft, kan van het in lid 1. genoemde minimum en maximum worden afgeweken. Een en ander na overleg tussen de werkgever en de medewerker.
Artikel 8. Opbouw regulier verlof
Tijdens de periode van de loopbaanonderbreking, voor zover niet sprake is van onbetaald verlof, wordt de opbouw van vakantieuren, als genoemd in artikel 45 leden 1 tot en met 4, van de cao niet onderbroken. De roostervrije uren, als genoemd is artikel 24 leden 2 en 4 van de cao blijven gehandhaafd.
Artikel 9. Arbeidsongeschiktheid
Bij arbeidsongeschiktheid gedurende de periode van loopbaanonderbreking, worden de dagen waarop de medewerker arbeidsongeschikt is niet in mindering gebracht op de gereserveerde verlofuren.
Artikel 10. Voortgang werkzaamheden
De werkgever is verantwoordelijk voor de uitvoering van de overeengekomen taken van de medewerker gedurende de periode van loopbaanonderbreking.
Artikel 11. Administratie
1. De werkgever is verantwoordelijk voor een zorgvuldige administratie van de gereserveerde verlofuren. Deze administratie wordt gescheiden gehouden van de reguliere verlofadministratie
2. De medewerker krijgt jaarlijks vóór 1 februari een schriftelijk overzicht van het aantal in lid 1, bedoelde gereserveerde verlofuren.
Artikel 12. Hardheidsclausule
Daar waar toepassing van de bepalingen in deze regeling leidt tot onbillijke of onredelijke gevolgen voor de medewerker, kan de werkgever besluiten hiervan af te wijken.
Artikel 13. Geldigheidsduur
Dit reglement heeft een geldigheidsduur tot het einde van de looptijd van de van toepassing zijnde cao. Eventuele verder ontwikkelde wetgeving kan daarna aanleiding geven tot aanpassing van dit reglement.
Artikel 14. Citeertitel, vaststelling en wijziging
1. Dit reglement wordt aangehaald als: “Reglement loopbaanonderbreking voor CBR”.
2. Dit reglement wordt vastgesteld en gewijzigd door de directie CBR enerzijds en door de ondernemingsraad CBR anderzijds, althans voor zover niet in de cao geregeld.
Bijlage 7
Uitgangspunten seizoenmatig werken examinator/ TEC-medewerker
De examinator:
De beschikbare vormen van verlof, zoals basisvakantie, roostervrije uren, functieverlof en leeftijdsverlof kunnen onder de navolgende condities worden opgenomen.
- Het verlof ontstaan door overwerk en meer-uren dient te worden opgenomen in de winterperiode (1 oktober tot 1 april).
- Standaardopleiding, onderhoudstrainingen en praktijkbijscholing worden zoveel mogelijk gepland in de winterperiode.
De TEC-medewerker:
Alle theorie-examencentra hebben de mogelijkheid één avond per maand open te zijn voor het afnemen van theorie-examens.
Deelname geldt op basis van vrijwilligheid voor de betrokken TEC-medewerker.
Per avondopenstelling worden drie sessies gedraaid; deze drie avondsessies worden samen gehonoreerd als een volledige werkdag. De sessies worden gedraaid in een andere bezetting dan de dagbezetting van die dag.
Afspraken/randvoorwaarden
De avondopenstellingen gaan niet ten koste van de garantie van de TEC-medewerker, want de avondopenstelling is aanvullend. De openingstijden worden in overleg met de divisiemanager Theorie bepaald en zijn afgestemd op de plaatselijke en persoonlijke omstandigheden.
Aldus overeengekomen te Rijswijk,
namens het CBR namens de Unie, Vakbond voor industrie en dienstverlening
mevrouw drs P.J. Delsing de heer X.X.X. xxx xxx Xxx
namens Het Gilde, Belangenvereniging van Examinatoren
mevrouw drs. G.G. ten Hove
namens FNV
de xxxx X. Xxxxx