RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 406016 / HA ZA 11-2599
Vonnis van 9 mei 2012
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GAASTRA INTERNATIONAL SPORTSWEAR B.V., gevestigd te Wierden,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
X-ONE B.V.,
gevestigd te Wierden,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EMERGO SPORTSWEAR B.V.,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MCGREGOR FINANCE INTERNATIONAL B.V.,
gevestigd te Driebergen-Rijsenburg, eiseressen,
advocaat mr. X.X. Xxxxxxx te ‘s-Gravenhage, tegen
1. [X],
wonende te [W], gedaagde,
advocaat mr. X.X. xxx xxx Xxxxxxxxxxx te Zutphen, 2. [Y],
wonende te [Z], gedaagde,
advocaat mr. X.X. xxx Xxxxxxxxx te Deventer.
Eiseressen zullen hierna tezamen Gaastra c.s. en ieder afzonderlijk respectievelijk Gaastra International, X-One, Emergo en McGregor Finance genoemd worden. Gedaagden zullen hierna ieder afzonderlijk respectievelijk [X] en [Y] genoemd worden. Voor Gaastra c.s. is de zaak behandeld door xx. X. Xxxxxxxxx, advocaat te ’s-Hertogenbosch.
Voor gedaagden door de advocaten voornoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 18 oktober 2011 met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord van 28 december 2011 van [X];
- de conclusie van antwoord van 28 december 2011 van [Y];
- het tussenvonnis van 11 januari 2012 waarbij een comparitie van partijen is bevolen;
- de beschikking van 8 februari 2012 waarbij de comparitie van partijen is bepaald op 27 maart 2012;
- het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 27 maart 2012 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van xx. Xxxxxxxxx van 4 april 2012 met een aantal opmerkingen over het proces- verbaal van de comparitie;
- de brief van mr. Xxx Xxxxxxxxx van 10 april 2012 met een aantal opmerkingen over het proces-verbaal van de comparitie.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. X-One is houdster van de volgende merkrechten:
- het Gemeenschapswoordmerk GAASTRA, ingeschreven onder nummer 3058799 op 17 januari 2005, voor onder meer kleding in klasse 25;
- het Beneluxwoordmerk GAASTRA, gedeponeerd op 22 maart 1996 en ingeschreven onder nummer 704202, voor onder meer kleding in klasse 25.
2.2. X-One heeft aan Gaastra International een licentie verstrekt voor het op de markt brengen van kleding en daarbij behorende accessoires onder de hiervoor genoemde merken in de Europese Gemeenschap.
2.3. XxXxxxxx Finance is houdster van de volgende merkrechten:
- het Gemeenschapswoordmerk McGREGOR, ingeschreven onder nummer 2927549 op 13 november 2006, voor onder meer kleding in klasse 25;
- het Beneluxwoordmerk XxXXXXXX, gedeponeerd op 28 mei 1971 en ingeschreven onder nummer 34089, voor onder meer kleding in klasse 25.
2.4. McGregor Finance heeft aan Emergo een licentie verstrekt voor het op de markt brengen van kleding en daarbij behorende accessoires onder het merk McGREGOR in de Europese Gemeenschap.
2.5. De in 2.1. en 2.3. beschreven merkrechten zullen hierna tezamen worden aangeduid als ‘de merken’ en afzonderlijk respectievelijk als het GAASTRA merk en het McGREGOR merk.
2.6. [Y] exploiteerde van 1 juli 2011 tot 20 augustus 2011 in [Z] een kledingwinkel onder de naam ‘[WINKEL]’ die op vrijdags en zaterdags geopend was.
2.7. Omstreeks juli 2011 heeft Gaastra c.s. geconstateerd dat door de [WINKEL] in een advertentie kleding van onder meer de merken ter verkoop werd aangeboden (hierna: de ‘advertentie’).
2.8. Naar aanleiding van de advertentie heeft een testaankoper van Xxxxxxx c.s. bij de [WINKEL] op 15 juli 2011 kleding gekocht. Het betrof zes stuks kleding voorzien van het
GAASTRA merk en twee stuks kleding voorzien van het McGREGOR merk. [Y] heeft de kleding aan de testaankoper overhandigd en de betaling in ontvangst genomen.
2.9. Op 22 juli 2011 heeft Gaastra c.s. conservatoir beslag tot afgifte gelegd op 32 stuks kleding voorzien van de merken die [Y] in voorraad had.
2.10. Op 26 juli 2011 heeft Gaastra c.s. [Y] schriftelijk gesommeerd met onmiddellijke ingang inbreuk op de merken te staken en een onthoudings- en afstandsverklaring te ondertekenen waarin [Y] vrijwillig afstand doet van de in beslag genomen kleding, akkoord gaat met betaling van een voorschot op schadevergoeding gesteld op € 5.000,-- en kosten van rechtsbijstand die worden gesteld op € 4.500,-- (hierna: de sommatiebrief [Y]).
2.11. Naar aanleiding van de sommatiebrief [Y] heeft de echtgenoot van [Y] contact opgenomen met de advocaat van Xxxxxxx c.s. en heeft aangegeven dat een vriend van [Y], [X], de in beslag genomen kleding aan haar had geleverd. [Y] heeft op 26 juli 2011 bij de politie aangifte van oplichting gedaan tegen [X].
2.12. Op 28 juli 2011 heeft Gaastra c.s. eveneens een sommatiebrief gestuurd aan [X] waarin zij hem sommeert om met onmiddellijke ingang inbreuk op de merken te staken en een onthoudings- en afstandsverklaring te ondertekenen waarin hij akkoord gaat met betaling van een voorschot op schadevergoeding gesteld op € 5.000,-- en kosten van rechtsbijstand die worden gesteld op € 1.250,-- (hierna: de sommatiebrief [X]).
2.13. Op 18 augustus 2011 heeft [Y] vrijwillig afstand gedaan van de in beslag genomen kleding.
3. Het geschil
3.1. Na vermindering van eis vorderen X-One en McGregor Finance voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad gedaagden ieder afzonderlijk te bevelen inbreuk op de merken te staken en vordert Gaastra c.s. voorts - samengevat – ten aanzien van iedere gedaagde afzonderlijk voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, opgave van inkoop-, verkoop-, winst- en voorraadgegevens, afgifte van de voorraad ter vernietiging, alles met bepaling van dwangsommen, alsmede een veroordeling tot betaling van schadevergoeding nader op te maken bij staat, een voorschot op schadevergoeding van € 1.500,-- met veroordeling van gedaagden in de proceskosten overeenkomstig artikel 1019h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: ‘Rv’), te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2. Gaastra c.s. legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [Y] en [X] namaakkleding voorzien van de merken hebben aangeboden en verhandeld zonder toestemming van de merkhouders. X-One en McGregor Finance baseren het gevorderde inbreukverbod primair op hun Gemeenschapsmerk en subsidiair op hun Beneluxmerk en zij stellen dat er sprake is van inbreuk in de zin van artikel 9 van de Verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het Gemeenschapsmerk (hierna: ‘GMVo’), respectievelijk in de zin van artikel 2.20 lid 1 van het Beneluxverdrag inzake de Intellectuele Eigendom (merken en tekeningen of modellen) (hierna: ‘BVIE’). Ook stelt Xxxxxxx c.s. dat [Y] en [X] onrechtmatig jegens Gaastra c.s. handelen. Gaastra c.s. stelt daardoor schade te lijden die bestaat uit winstderving en reputatieschade. Gaastra c.s. legt de artikelen 2.21 lid 3 en 4 en
2.22 lid 4 BVIE, die ook gelden voor inbreuken op Gemeenschapsmerken, ten grondslag aan haar overige vorderingen.
3.3. [Y] en [X] voeren ieder afzonderlijk verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bevoegdheid
4.1. Voor zover de vorderingen van Gaastra c.s. zijn gebaseerd op haar Gemeenschapsmerken, is deze rechtbank bevoegd op grond van artikel 95 lid
1, 96 en 97 lid 1 GMVo en artikel 3 van de Uitvoeringswet EG-verordening inzake het Gemeenschapsmerk, omdat [Y] en [X] in Nederland woonplaats hebben. Voor zover de vorderingen zijn gebaseerd op de Beneluxmerken en onrechtmatige daad, zijn die vorderingen verknocht te achten aan de vorderingen inzake de Gemeenschapsmerken zodat de rechtbank ook uit dien hoofde bevoegdheid toekomt. De bevoegdheid van deze rechtbank wordt overigens niet door gedaagden bestreden.
Inbreuk [Y]
4.2. X-One en XxXxxxxx Finance beroepen zich primair op hun Gemeenschapsmerken. Zij hebben gemotiveerd gesteld dat [Y] kleding heeft aangeboden en verhandeld en [X] kleding heeft verhandeld die zonder hun toestemming is voorzien van de Gemeenschapsmerken GAASTRA respectievelijk McGREGOR.
4.3. [Y] betwist niet dat zij namaakkleding van de merken heeft aangeboden en verhandeld. [Y] stelt zich echter op het standpunt dat zij niet wist dat het om namaakkleding ging en dat zij te goeder trouw heeft gehandeld omdat [X], bij wie zij de kleding heeft ingekocht, haar vooraf heeft gegarandeerd dat sprake was van echte merkkleding en dat hij haar inkoopfacturen zou verstrekken. Naar het oordeel van de rechtbank faalt dit verweer. Ook als [Y] te goeder trouw is, hetgeen gemotiveerd is betwist door Xxxxxxx c.s., dan kan dit niet leiden tot het oordeel dat geen sprake is van merkinbreuk omdat artikel 9 GMVo geen kennis of bewustheid van merkinbreuk vereist.
4.4. De rechtbank stelt dan ook vast dat [Y] inbreuk heeft gemaakt op de Gemeenschapsmerken van X-One en McGregor Finance op grond van artikel 9 lid 1 sub a GMVo. Het gevorderde verbod om inbreuk te maken op de Gemeenschapsmerken van deze merkhouders is dientengevolge toewijsbaar. De rechtbank zal gelet op artikel 98 lid 1 GMVo het verbod opleggen voor de Gemeenschap.
Inbreuk [X]
4.5. [X] betwist dat hij inbreuk heeft gemaakt op de merken. Allereerst stelt hij zich op het standpunt dat hij slechts heeft bemiddeld in de verkoop van kleding tussen ene [P]
(hierna: [P]) en [Y] - en dus slechts als doorgeefluik heeft gefungeerd - waarbij hij voor [Y] contact heeft opgenomen met [P] met de vraag of hij een partij kleding (met zowel merkkleding als merkloze kleding) kon leveren, vervolgens de kleding van [P] voor [Y] in ontvangst heeft genomen en aan haar heeft afgeleverd en tot slot het voor de kleding afgesproken bedrag in contanten van [Y] in ontvangst heeft genomen en aan [P] heeft afgegeven. [X] heeft verklaard dat sprake is geweest van twee transacties van in totaal zo’n
1.000 stuks kleding waarvoor [Y] in totaal een bedrag van € 8.000,-- heeft betaald.
4.6. De rechtbank begrijpt dat [X] hiermee bedoelt te stellen dat hij slechts als (on)middellijk vertegenwoordiger voor [Y] heeft gehandeld en als zodanig geen partij is geworden bij de tussen [Y] en [P] tot stand gekomen transacties zodat hem niet kan worden verweten te hebben gehandeld in kleding voorzien van de merken.
4.7. Dit verweer faalt. Voor zover [X] bedoelt te stellen dat hij heeft gehandeld op basis van een volmacht in de zin van artikel 3:60 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), dat wil zeggen een bevoegdheid om in naam van [Y] te handelen (onmiddellijke vertegenwoordiging) waarbij hij zelf geen partij is bij de overeenkomst, heeft [X] zijn stelling onvoldoende gesubstantieerd. Gesteld noch gebleken is dat [X] bij zijn transactie met [P] in hoedanigheid van gevolmachtigde is opgetreden. Dat zulks het geval is, blijkt in ieder geval niet uit de nadere verklaring van [X] tijdens de comparitie dat hij contact heeft opgenomen met [P] met de vraag of [P] voor een winkel in [Z] kleding had. Voor zover [X] bedoelt te stellen dat sprake is van middellijke vertegenwoordiging (bijvoorbeeld lastgeving in de zin van artikel 7:414 BW) waarbij hij de transactie met [P] weliswaar op eigen naam heeft verricht maar voor rekening van [Y], kan hem ook die stelling niet baten. In dat geval is [X] immers zelf partij bij de met [P] gesloten overeenkomst. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat [X] heeft gehandeld in kleding voorzien van de merken.
4.8. Voorts stelt [X] zich op het standpunt dat geen sprake is van inbreuk omdat hij met de hiervoor bedoelde transacties geen winst heeft behaald.
4.9. De rechtbank begrijpt dat [X] daarmee bedoelt te stellen dat hij de tekens GAASTRA en XxXXXXXX niet in het economisch verkeer heeft gebruikt zoals vereist in artikel 9 lid 1 GMVo.
4.10. Dit verweer faalt, ook in het geval geen winst is behaald of beoogd. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van gebruik van de tekens in het economisch verkeer. Niet in geschil is dat met de transacties waarbij [X] betrokken is geweest zo’n 1.000 stuks kleding zijn gemoeid waarvan een gedeelte was voorzien van de merken. Ook niet in geschil is dat zowel door [P] als door [Y] bij de (verdere) verhandeling van de kleding een economisch voordeel werd nagestreefd, zodat de handelingen van [X] in ieder geval indirect gericht zijn op het behalen van economisch voordeel. Ook als juist is dat [X] behalve een vergoeding voor benzinegeld zelf met de transacties geen winst heeft behaald, hetgeen door Xxxxxxx c.s. en [Y] bij gebrek aan wetenschap wordt betwist, maakt dat het oordeel dat sprake is van gebruik in het economisch verkeer niet anders. Dat sprake is van handelingen in de privé- sfeer is bij dermate grote aantallen kledingstukken niet vol te houden.
4.11. De rechtbank stelt vast dat ook [X] inbreuk heeft gemaakt op de Gemeenschapsmerken van X-One en McGregor Finance op grond van artikel 9 lid 1 sub a
GMVo. Het gevorderde verbod om inbreuk te maken op de Gemeenschapsmerken van deze merkhouders is dientengevolge ook jegens [X] toewijsbaar.
4.12. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank ten aanzien van de merkhouders aan de (meer) subsidiaire grondslag van de verbodsvordering, te weten inbreuk op de Beneluxmerken dan wel onrechtmatig handelen, niet meer toe.
Schade
4.13. Ingevolge het bepaalde in artikel 14 en 101 GMVo jo artikel 2.21 BVIE volgt uit de vaststelling van merkinbreuk dat X-One en McGregor Finance als houders van de Gemeenschapsmerken waarop inbreuk is gemaakt, recht hebben op vergoeding van de door hen geleden schade. Ook Gaastra International en Emergo hebben als licentiehouders recht op vergoeding van de door hen geleden schade ten gevolge van de merkinbreuk ingevolge het bepaalde in artikel 22 lid 4 GMVo jo artikel 2.32 lid 4 BVIE.
4.14. Gaastra c.s. stelt dat de schade die zij lijdt bestaat uit winstderving omdat consumenten namaakkleding kopen in plaats van een origineel product. Daarnaast lijdt Gaastra c.s. reputatieschade doordat de zorgvuldig opgebouwde goede naam en reputatie van de merken door het verhandelen van namaakkleding wordt aangetast. Gaastra c.s. heeft gesteld dat zij nog geen inzage heeft in de omvang van het inbreukmakende handelen van
[Y] en van [X].
4.15. Vast staat dat [X] ten minste 47 inbreukmakende kledingstukken heeft geleverd aan [Y] waarvan zij er tenminste zeven heeft verkocht aan derden, acht aan de testaankoper van Gaastra c.s. en waarvan er 32 in beslag zijn genomen. De rechtbank acht de mogelijkheid dat Gaastra c.s. hierdoor schade heeft geleden aannemelijk. Het verweer van
[Y] dat gelet op het geringe aantal door haar daadwerkelijk verkochte kledingstukken van schade nauwelijks sprake kan zijn, is onvoldoende gemotiveerd en faalt dan ook. Nu evenwel niet vaststaat dat de merkinbreuk door [X] en [Y] zich heeft beperkt tot deze kledingstukken, is de subsidiaire vordering tot betaling van schadevergoeding op te maken bij staat jegens beide gedaagden toewijsbaar.
4.16. Gaastra c.s. vordert voorts een voorschot op schadevergoeding van € 1.500,-- van zowel [Y] als [X], althans een bedrag dat de rechtbank in goede justitie juist acht. Op de zitting heeft Xxxxxxx c.s. haar vordering toegelicht en gesteld dat het feit dat het aantal inbreukmakende kleding tenminste 47 stuks betreft, waarvan er tenminste zeven stuks aan derden zijn verkocht, duidt op een grote partij, zeker nu er een tweede persoon in beeld is gekomen, te weten [X], van wie geenszins vast staat dat hij niet ook aan derden heeft geleverd. De enkele stelling dat van grootschalige handel sprake is, kan echter niet leiden tot de vaststelling dat de schade tenminste € 1.500,-- bedraagt. Bovendien is onaannemelijk dat de verkoop van zeven stuks inbreukmakende kledingstukken kan leiden tot een winstderving en/of reputatieschade ter hoogte van voornoemd bedrag. Ook de subsidiaire vordering tot betaling van een voorschot op schadevergoeding in goede justitie te bepalen, wordt afgewezen. Gaastra c.s. heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan in deze procedure vastgesteld kan worden dat Gaastra c.s. in ieder geval schade heeft geleden ter hoogte van een lager bedrag dan € 1.500,--.
Nevenvorderingen
4.17. Gaastra c.s. vordert voorts afgifte door [Y] en [X] afzonderlijk van hun gehele voorraad inbreukmakende producten. Deze vordering wordt alleen al afgewezen omdat gesteld noch gebleken is dat [Y] dan wel [X] nog inbreukmakende producten in voorraad heeft.
4.18. Gaastra c.s. vordert voorts een bevel aan [Y] en [X] afzonderlijk om rekening en verantwoording af te leggen over hun leveranciers, afnemers, inkoop- en verkoopaantallen en winst. [Y] heeft zich tegen deze vordering verweerd, stellende dat zij de gevorderde informatie al heeft verstrekt voor zover zij die heeft en de overigens gevorderde informatie niet heeft. Tijdens de zitting heeft [Y] evenwel verklaard dat zij niet alleen kleding bij [X] heeft ingekocht maar daarvoor ook reeds één maal bij een groothandelaar in Düsseldorf, in Duitsland. Ook heeft zij tijdens de zitting verklaard dat zij over een lijst beschikt van de
1.000 stuks kleding die [X] aan haar heeft geleverd waarbij zij (voor zover het merkkleding betrof) de merken op de lijst heeft vermeld waarbij zij tevens heeft verklaard dat de lijst geen prijzen bevat. Voorts verwijst de rechtbank naar hetgeen hiervoor is overwogen onder
4.15 dat de omvang van het inbreukmakende handelen van [Y] nog niet vaststaat. Gelet hierop, sluit de rechtbank niet uit dat [Y] over meer gegevens beschikt betreffende haar leverancier(s) en afnemers en betreffende het aantal ingekochte en verkochte kledingstukken, dan zij tot nu toe heeft verstrekt.
4.19. Ook [X] heeft zich tegen het gevorderde bevel verweerd met de stelling dat hij niet over andere informatie beschikt. Ook dat verweer faalt. In de conclusie van antwoord stelde
[X] zich nog op het standpunt dat hij Frits [P] kende uit het verleden en hem via internet heeft opgespoord terwijl hij tijdens de zitting heeft verklaard dat hij weliswaar alle mogelijke medewerking wil verlenen aan Gaastra c.s. om achter de woon- of verblijfplaats van [P] te komen maar dat het mobiele nummer van [P] later een prepaid mobiel bleek te zijn dat niet meer bereikbaar was. Deze stellingen tijdens de zitting laten zich moeilijk rijmen met de eerdere stelling van [X] dat hij [P] via internet heeft weten op te sporen. Gelet hierop en op de stelling van [X] dat hij niet betrokken is geweest bij enige andere verkoop van kleding die inbreuk maakt op de merken welke stelling hij op geen enkele wijze heeft gemotiveerd, sluit de rechtbank niet uit dat [X] over meer informatie beschikt dan hij tot nu toe heeft verstrekt zodat het bevel ook jegens [X] zal worden toegewezen.
4.20. Daar de door [Y] en [X] genoten winst relevant zou kunnen zijn voor de omvang van de door Gaastra c.s. geleden schade, omdat daarbij volgens artikel 2.21 lid 2 onder a BVIE rekening gehouden kan worden met de door de inbreukmaker genoten winst, heeft zij tevens recht op opgave van de door [Y] en [X] genoten netto winst. Dat [X], zoals hij stelt, geen winst heeft gemaakt op de transacties, wordt door Gaastra c.s. betwist en is door [X] niet nader onderbouwd. Die stelling staat dan ook niet aan toewijzing van de gevorderde opgave in de weg.
4.21. Het gevorderde opgavebevel ten aanzien van de exacte datum waarop [Y] en [X] de inbreukmakende producten voor het eerst hebben ingekocht, wordt reeds afgewezen, nu Gaastra c.s. niet heeft toegelicht wat die informatie zou toevoegen naast de hiervoor in 4.18 genoemde opgaven. Gelet op hetgeen hiervoor in 4.17 is overwogen, wordt bij gebrek aan belang het gevorderde opgavebevel ten aanzien van de voorraad van [Y] en [X] eveneens afgewezen.
4.22. In het licht van het voorgaande zal de rechtbank [Y] en [X] bevelen aan Xxxxxxx
c.s. alle informatie te verstrekken over hetgeen hen bekend is omtrent hun leveranciers, afnemers, inkoop- en verkoopaantallen en winst, op de wijze als in het dictum verwoord.
4.23. [Y] en [X] verweren zich voorts ieder tegen de door Gaastra c.s. gevorderde accountantsverklaring bij de opgave omdat deze verklaring volgens hen kostenverhogend werkt en geen toegevoegde waarde heeft. Daarbij stelt [X] zich ook nog op het standpunt dat hij over onvoldoende financiële middelen beschikt om zulk een accountantsverklaring te betalen getuige het feit dat hij op toevoeging procedeert. De rechtbank is van oordeel dat ook de gevorderde accountantsverklaring toewijsbaar is. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat [Y] beschikt over een door haar opgestelde lijst waarop zij de door haar ingekochte kleding heeft vermeld, die zij (wat betreft het voor Gaastra c.s. relevante gedeelte) nog niet aan Gaastra c.s. heeft verstrekt. In het licht van die omstandigheid heeft Gaastra c.s. er belang bij dat de gevorderde opgave van zoveel mogelijk waarborgen aangaande de juistheid en volledigheid wordt voorzien. Hetzelfde geldt voor de stelling van
[Y] dat uit haar administratie niet te herleiden is wat de verkoopprijs is geweest van de zeven stuks kleding van de merken die zij stelt te hebben verkocht aan derden. Een accountant kan in ieder geval de juistheid van de gegevens afkomstig van kassa, computerbestanden en van de bankrekening van [Y] controleren. Hetzelfde geldt voor het controleren van de juistheid van de gegevens verstrekt door [X]. Dat er aan het inschakelen van een accountant voor [Y] en [X] kosten zijn verbonden, weegt niet op tegen het belang van Gaastra c.s. bij een accountantsverklaring. De rechtbank zal de termijn waarop zij de accountantsverklaring dienen te verstrekken op zes weken stellen, nu met het verkrijgen van een dergelijke verklaring in het algemeen enige tijd gemoeid is.
4.24. De gevorderde dwangsommen zijn zoals hierna verwoord eveneens toewijsbaar.
4.25. Hetgeen partijen overigens nog ter zake hebben gesteld en aangevoerd, behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking meer.
Proceskosten
4.26. [Y] en [X] zullen jegens Gaastra c.s. als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de proceskosten. Gaastra c.s. maakt aanspraak op de volledige proceskosten overeenkomstig artikel 1019h Rv en heeft haar kosten (voorzien van een specificatie) begroot op afgerond € 13.130,-- (inclusief verschotten en beslagkosten), waarbij zij heeft gespecificeerd dat de kosten ten aanzien van [Y] (gelet op het onder haar gelegde beslag) € 9.268,-- bedragen en die ten aanzien van [X] € 3.862,--. Tijdens de comparitie heeft Xxxxxxx c.s. verzocht om een hoofdelijke veroordeling in de proceskosten.
4.27. [Y] en [X] hebben de kosten betwist. [Y] verzet zich tegen een hoofdelijke veroordeling en stelt zich op het standpunt dat de gevorderde proceskosten excessief zijn, niet evenredig en dat de billijkheid zich tegen toewijzing verzet, temeer nu de kosten zo hoog zijn vanwege het door Xxxxxxx c.s. gelegde vexatoire conservatoire beslag, nu [Y] al veel schade heeft geleden doordat zij haar winkel heeft gesloten en nu zij serieuze pogingen heeft ondernomen de zaak te schikken. Voorts stelt [Y] dat zij financieel niet draagkrachtig is. Ook [X] stelt dat de gevorderde proceskosten excessief en disproportioneel zijn gelet op het geringe aantal inbreukmakende kledingstukken en voorts voert hij aan dat hij financieel niet draagkrachtig is.
4.28. Gaastra c.s. heeft eerst tijdens de zitting mondeling een hoofdelijke veroordeling in de proceskosten verzocht. Nu Gaastra c.s. noch heeft aangegeven dat zij op dit punt haar eis wenst te wijzigen noch heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 130 Rv zal de rechtbank dit verzoek buiten beschouwing laten.
4.29. De gevorderde kosten kunnen uitsluitend worden toegewezen voor zover deze redelijk en evenredig zijn, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet. Deze zaak wordt door de rechtbank aangemerkt als een eenvoudige bodemzaak zonder repliek, dupliek en/of pleidooi, waarvoor in de indicatietarieven in IE-zaken een bedrag van maximaal € 8.000,-- (ten aanzien van de werkzaamheden van de advocaat) is opgenomen. De tarieven geven een indicatie van het maximale bedrag dat door de bank genomen als redelijk en evenredig kan worden aangemerkt. Xxxxxx dan [Y] en [X] stellen, is naar het oordeel van de rechtbank geen matiging van deze kosten tot een lager bedrag dan € 8.000,-- op grond van billijkheid geïndiceerd. De rechtbank volgt Xxxxxxx c.s. voorts in haar stelling dat een overschrijding van dit maximum in dit geval redelijk is gelet op het feit dat in de door haar gevorderde kosten ook de kosten voor het conservatoire beslag onder [Y] zijn opgenomen. Gaastra c.s. heeft haar rechten in redelijkheid uitgeoefend inclusief het door haar gelegde conservatoire beslag en heeft belang bij de door haar ingestelde vorderingen. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat sprake is van twee gedaagden die ieder afzonderlijk verweer hebben gevoerd. Voor de kostenveroordeling is voorts niet doorslaggevend het aantal door
[Y] en [X] verkochte inbreukmakende kledingstukken, dat overigens thans nog niet vaststaat, noch dat [Y] serieuze schikkingsonderhandelingen heeft ondernomen. Gelet op het voorgaande zal [Y] worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 9.268,-- aan Gaastra c.s. en [X] van € 3.862,--.
4.30. Gaastra c.s. heeft aangegeven dat aan Gaastra International en X-One enerzijds en Emergo en McGregor Finance anderzijds ieder de helft van de proceskosten is toe te rekenen. De rechtbank gaat er daarom van uit dat ieder van de eiseressen een gelijk deel van de opgegeven kosten heeft gedragen. De gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad en de wettelijke rente zijn niet door [X] en [Y] bestreden, zodat de rechtbank deze zal toewijzen.
5. De beslissing
De rechtbank
In de procedure tussen X-One en McGregor Finance enerzijds en [X] en [Y] anderzijds:
5.1. beveelt [X] en [Y] ieder om met onmiddellijke ingang na betekening van dit vonnis iedere inbreuk op de merken GAASTRA en McGREGOR in de Gemeenschap te staken en gestaakt te houden, meer in het bijzonder om het vervaardigen, aanbieden, importeren, verkopen, leveren, in voorraad houden of anderszins verhandelen van kleding in de Gemeenschap die inbreuk maakt op de merkrechten te staken en gestaakt te houden (hierna: inbreukmakende producten);
en voorts in de procedure tussen X-One en Gaastra International enerzijds en [X] en [Y] anderzijds, alsmede in de procedure tussen McGregor Finance en Emergo enerzijds en [X] en [Y] anderzijds:
5.2. beveelt [X] en [Y] ieder om binnen zes weken na betekening van dit vonnis de raadsman van Gaastra c.s. te voorzien van een schriftelijke, door een registeraccountant voor rekening van [X], respectievelijk [Y], geaccordeerde en ondertekende opgave, met aanhechting van kopieën van alle ter staving van die opgave relevante bescheiden, van al hetgeen hem bekend is omtrent de herkomst en de distributiekanalen van de inbreukmakende producten, alsmede van de volgende gegevens:
- het exacte aantal exemplaren inbreukmakende producten dat door [X], respectievelijk [Y] is ingekocht, met nauwkeurige opgave van de daarvoor geldende inkoopprijzen per inbreukmakend exemplaar;
- het exacte aantal inbreukmakende producten dat door [X], respectievelijk [Y] is verkocht, met nauwkeurige opgave van de daarvoor geldende verkoopprijzen per inbreukmakend exemplaar;
- de door [X], respectievelijk [Y] genoten nettowinst per inbreukmakend exemplaar en de berekeningswijze daarvan;
5.3. bepaalt dat [X] en [Y] voor iedere dag dat hij of zij in strijd handelt met het onder
5.1. en/of 5.2. en/of 5.3. bepaalde, aan de betreffende eiseres(sen) een dwangsom verbeurt van € 1.000,-- met een maximum aan in totaal per eiseres te verbeuren dwangsommen van
€ 50.000,--;
5.4. veroordeelt [X] en [Y] ieder tot betaling van volledige schadevergoeding aan Gaastra c.s. nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
5.5. veroordeelt [X] in de proceskosten, aan de zijde van Xxxxxxx c.s. tot op heden begroot op € 3.862,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
5.6. veroordeelt [Y] in de proceskosten, aan de zijde van Xxxxxxx c.s. tot op heden begroot op € 9.268,-- te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige voldoening;
5.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.8. wijst het meer of anders gevorderde af;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.P.M. Loos en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2012.