CAO PO 2016
CAO PO 2016
2017
Collectieve Arbeidsovereenkomst 2016-2017 voor het Primair Onderwijs
CAO PO 2016-2017
Collectieve Arbeidsovereenkomst 2016-2017 voor het Primair Onderwijs
PO-Raad
AOb – AVS – CNVO – FvOv – FNV Overheid
CAO PO 2016-2017
Collectieve Arbeidsvoorwaarden voor het Primair Onderwijs
Uitgave PO-Raad Utrecht, juni 2016
Vormgeving omslag en binnenwerk:
Xxxxxx xxx xxx Xxxx, Xxxxx xxx Xxxxxxxx, PO-Raad Foto’s:
Xxxxx Xxxxxxx & AR-producties
Deze cao is digitaal beschikbaar en kan worden gedownload op de website van de betrokken partijen: xxx.xxxxxx.xx
xxx.xxx.xx xxx.xxxx.xx xxx.xxx.xx xxx.xxxx.xx xxx.xxxxxxxxxxx.xx
Organisatiestructuur, leidinggeven 32
Gezondheid, welzijn, veiligheid 32
Werkgelegenheid en arbeidsparticipatie 33
Algemeen erkende feestdagen*) 39
BAPO (Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen) Ошибка! Закладка не определена.
Leerarbeidsovereenkomst/leerovereenkomst 41
Lesgebonden en/of behandeltaken 41
1.2a Regelingen WOPO en ZAPO 45
1.3 Interpretatiecommissie CAO PO 45
1.6 Inwerkingtreding, looptijd en opzegging 46
2. Arbeidsduur en formatiebeleid 48
Arbeidsduur en formatiebeleid 48
2.2. Werktijd bestaande dienstverbanden in uren en minuten per week 49
2.3. Algemene arbeidsduur, normbetrekking en 40-urige werkweek 49
2.7 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid 50
2.8. Keuze tussen basismodel en overlegmodel 51
2.11 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen 53
2.12 Invoering overlegmodel op bestuursniveau 53
2.13 Invoering overlegmodel op schoolniveau (brinnummer) 54
3. Dienstverband bijzonder onderwijs 56
Dienstverband bijzonder onderwijs 57
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 57
3.2 Bezit onderwijsbevoegdheid 57
Arbeidsovereenkomsten specifiek ten behoeve van vervanging 58
3.5 Opeenvolgende dienstverbanden ten behoeve van vervanging 58
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 60
3.8 Einde van de arbeidsovereenkomst 60
3.9 Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang 60
Einde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tussentijdse opzegging 61
3.10 (Tussentijdse) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst 61
3.11 Opzegging arbeidsovereenkomst 61
3.12 Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid 62
3.13 Opzegging en benoeming AOW-gerechtigde werknemer 63
Schorsing als ordemaatregel en disciplinaire maatregelen 64
3.15 Gronden voor schorsing 64
3.18 Algemene bepalingen schorsing 65
3.19 Disciplinaire maatregelen 65
Detachering en uitzendarbeid 66
3.24 Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
3.26 Beëindiging leerarbeidsovereenkomst 67
3.27 Schorsing als disciplinaire maatregel 67
Onderwijsassistent in opleiding 69
3.29 Leerarbeidsovereenkomst 69
Benoeming op basis van de brede impuls combinatiefuncties in het bijzonder onderwijs 69
3.31 Uitsluiting cao -bepalingen 69
3.32 Positionering van de combinatiefunctionaris 69
3.34 Beëindiging van het dienstverband 70
3.35 Arbeidsduur en jaartaak 70
4. Dienstverband openbaar onderwijs 72
Dienstverband Openbaar Onderwijs 72
4.2 Aanstelling voor bepaalde tijd 73
4.3 Aanstelling bij wijze van proef 73
4.5 Opeenvolgende dienstverbanden 74
4.6 Keuzemogelijkheid toepassen vervangingsbeleid bijzonder onderwijs 74
4.6a Opeenvolgende dienstverbanden ten behoeve van vervanging 74
4.7a Einde van rechtswege krachtens rechterlijke uitspraak 76
4.7b Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang 77
4.9 Ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid. 78
4.10 Ontslag en aanstelling AOW-gerechtigde werknemer 79
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen 79
4.12 Schorsing van rechtswege 79
Schorsing als ordemaatregel 80
4.13 Gronden voor schorsing 80
4.17 Inhouding van het salaris 81
Detachering en uitzendarbeid 82
4.24 Beëindiging van de leerovereenkomst 83
4.25 Disciplinaire maatregel 83
Onderwijsassistent in opleiding 85
4.28 Dienstverband openbaar onderwijs 85
4.29 Uitsluiting cao-bepalingen 85
4.30 Positionering van de combinatiefunctionaris 86
4.32 Beëindiging van de aanstelling 86
4.33 Arbeidsduur en normjaartaak 86
5. Functie en functiewaardering 88
Versie 22 juni 2016 op basis van bespreking TW op 21 juni 88
Functie en functiewaardering 89
5.3 Benoeming of aanstelling in twee normfuncties 89
5.9 Interne bezwarenprocedure 93
5.10 Externe bezwarenprocedure 93
6. Salaris 95
6.1 Salaris en salarisschaal 96
6.2 Vaststelling salaris bij indiensttreding 96
6.3 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling na voorafgaande onderwijsfunctie(s) 97
6.4 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van aangehouden functie(s) 98
6.5 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van onderbroken dienstverband 98
6.6 Vaststelling salaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs of na een voorafgaande lagere onderwijsfunctie 98
6.8 Salarisniveau in- en doorstroombanen en participatiebanen 99
6.9 Salaris voor jeugdigen 100
6.10 Salarisuitbetaling 100
6.10a Verhaal WGA-premie 100
6.11 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand 101
6.12VERVALLEN 101
6.13 Uitlooptoeslag onderwijzend personeel 101
6.14 Bindingstoelage 102
6.14a Inkomenstoelage 102
6.14b Schaaluitloopbedrag 102
6.14c Nominale uitkering 103
6.15 Structurele eindejaarsuitkering 103
6.16 Vakantie-uitkering 103
6.17 Overlijdensuitkering 103
6.18 Jubileumgratificatie 104
6.19 Beloningsdifferentiatie/ Incidentele beloningsvormen 104
6.20 Overgangsbepaling functiewisseling 105
6.20a. Schaalinpassing naar hogere functie in het basisonderwijs en speciaal (basis)onderwijs 105
6.21 Demotiebeleid 105
Extra salarisbepalingen met betrekking tot directiefuncties 106
6.22 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur basisschool en speciale school voor basisonderwijs 106
6.23 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur van een school vallend onder de Wet op de Expertisecentra (WEC) 106
6.24 Inschaling normfunctie directeur en adjunct-directeur vallend onder de WPO en de WEC, aansluitend op de inschalingbepalingen in de artikelen 6.1 t/m 6.6 106
6.25 Wijziging salarisschaal directie bij groei 107
6.26 Wijziging salarisschaal directie bij terugloop 107
6.27 Beëindiging benoeming of aanstelling adjunct-directeur 107
6.28 Vervanging directie 108
6.29 Toelage in verband met directeurswerkzaamheden aan een andere instelling 108
6.29a Toelage directeur op grond van Convenant Leerkracht van Nederland 108
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsgevend personeel 109
6.30 Salarisschaal normfunctie leraar 109
6.31Salaris bij kortdurende vervanging 109
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsondersteunend personeel 109
6.32 Salarisschalen normfuncties onderwijsondersteunend personeel 109
6.33 Eindejaarsuitkering OOP 110
6.34 Waarneming hogere functie 110
6.35 Vervallen 111
6.36 Toelage in verband met onregelmatige diensten 111
6.37 Garantietoelage onregelmatige dienst 112
6.38 Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 000
0X. Arbeidsduur en formatiebeleid 113
7. Vergoeding en financiële regelingen 114
Vergoeding en financiële regeling 115
Verplaatsingskosten 115
7.1 Vergoedingsregeling verhuiskosten 115
7.2 Samenloop verhuiskostenvergoedingen 116
7.3 Vergoedingsregeling woning-werkverkeer 116
7.4 Pensionkosten 117
7.5 Zakelijke reis- en verblijfkosten 117
7.5a Aanvraag vergoedingen 118
Militaire dienst 118
7.6 Betaling en verlof wegens militaire dienst 118
Persoonlijke vergoedingen 118
7.7 Vakbondscontributie 118
7.8 Fiets-privéregeling 118
7.9 Kinderopvang 118
7.10 Registratiekosten paramedici 118
7.11 Faciliteiten en beloningsbeleid registratie 119
8. Verlof 120
Versie 22 juni 2016 Ошибка! Закладка не определена.
Verlof 121
Vakantieverlof 121
8.1 Vakantieverlof 121
8.2 Intrekking vakantieverlof 121
8.3 Bijzondere bepalingen voor onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken en werknemers in de categorie participatiebanen 122
8.4 Bijzondere bepaling voor justitiële inrichtingen en pilotscholen 123
8.6 Intrekking vakantieverlof 123
Buitengewoon verlof 123
8.7 Kort buitengewoon verlof (imperatief) 123
8.8 Overig kort buitengewoon verlof (imperatief) 124
8.9 Langdurend zorgverlof (imperatief, zonder behoud van salaris) 125
8.11 Lang buitengewoon verlof in het persoonlijk belang (facultatief) 126
8.12Lang buitengewoon verlof mede in het algemeen belang (facultatief) 126
8.13 Lang buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang (facultatief) 126
8. 14 Voorwaarden lang buitengewoon verlof als bedoeld in de artikelen 8.11, 8.12 en 8.13 127
8.15 Xxxx buitengewoon verlof voor politieke functies (imperatief) 127
8.16 Afloop lang buitengewoon verlof 127
8.17 Borstkind 128
8.18 Xxxxxx in verband met overleg- en advieswerkzaamheden (imperatief) 128
Xxxxxxxxxxxxxxxxx 000
0.00 Xxxxxxxxxxxxxxxxx (xxxxxxxx) 128
8.20 Onbetaald ouderschapsverlof 130
8.21 Xxxxxxx ouderschapsverlof 130
Andere verlofsoorten 131
8.23 Spaarverlof 131
8.24 Levensloop 131
8.25 Xxxxxx in het kader van bevordering arbeidsparticipatie ouderen (BAPO) 131
8A Duurzame inzetbaarheid 133
8A.1 Inwerkingtreding 133
8A.2 Naar rato 133
8A.3 Overleg 133
8A.4 Basisbudget duurzame inzetbaarheid voor iedere werknemer 133
8A.5 Spaarmogelijkheid 133
8A.6 Bijzonder budget voor starters 134
8A.7 Bijzonder budget voor oudere werknemers 134
8A.8 Spaarmogelijkheid 135
8A.9 Overgangsregeling BAPO 135
8A.10 Overgangsrecht OOP arbeidstijdverkorting 60-jarigen en ouder 137
8A.11 Overgangsrecht oud artikel 7 BAPO-regeling 137
8A.12 Overige bepalingen 137
9. Professionalisering 138
Professionalisering 139
9.1 Doelstelling 139
9.2 Professionele organisatie 139
9.3 Gesprekkencyclus 139
9.4 Introductie en begeleiding 140
9.5 Persoonlijk ontwikkelingsplan 140
9.6 Bekwaamheidsdossier 140
9.7 Individuele professionele ontwikkeling 141
9.8 Opgedragen professionaliseringsactiviteiten 141
9.9 Introductie en begeleiding startende leraren 142
9.10 Loopbaan/ontwikkeling naar vakbekwaamheid 142
9.11 Professionalisering directielid 143
9.12 Schoolleidersregister 143
Werkgelegenheidsbeleid 144
10. Werkgelegenheidsbeleid, afvloeiing en overplaatsing 144
10.1 Keuze uit twee regelingen 145
10.2 Regeling werkgelegenheidsbeleid 145
10.3 Kader van een sociaal plan 146
10.4a De regeling ontslagbeleid en plaatsing in het risicodragend deel van de formatie (rddf) voor het bijzonder onderwijs 147
10.4b De regeling ontslagbeleid en plaatsing in het risicodragend deel van de formatie (rddf) voor het openbaar onderwijs 148
10.5a Bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging bijzonder onderwijs 149
10.5b Bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging openbaar onderwijs 149
10.6 Overplaatsing 150
10.7 Overplaatsen naar Centrale Dienst 151
11. Overige rechten en plichten 152
Overige rechten en plichten 152
11.1 Informatievoorziening 153
11.2 Functievervulling 153
11.3 Nevenwerkzaamheden 154
11.4 Intellectueel eigendom 154
11.5 Veiligheid en het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie en geweld 154 11.6 Preventiemedewerker 155
11.7 Arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en personeelszorg 156
11.7a Arbo-catalogus 156
11.8 Werving en selectie 156
11.9 Sluitende aanpak PO 156
11.10 Informatieverstrekking PO-Raad aan Vakbonden 157
12. Beroepsrecht bijzonder onderwijs 158
Beroepsrecht bijzonder onderwijs 158
12.1 Commissie van Beroep (bijzonder onderwijs) Ошибка! Закладка не определена.
Hoofdstuk 14 165
14 Nieuw hoofdstuk Arbeidsmarktmiddelen en GOVAK Ошибка! Закладка не определена.
(Xxxxx, dit hoofdstuk komt er nog aan …. ) Ошибка! Закладка не определена.
15. Overgangs- en slotbepalingen 167
Overgangs- en slotbepalingen 167
15.1 HOS-overgangsrecht 168
15.2 Bijlagen 168
15.3 Melding tussentijdse wijzigingen van deze cao 168
Toelichting op enkele artikelen van de CAO PO 169
Statuut Sociaal Beleid 169
Middelen 170
Artikel 1.5 status van de CAO PO 170
Artikelen 2.1 en 2.2 inzake arbeidsduur en normjaartaak 170
Artikelen 2.1 en 2. 2: minder lesuren 171
Artikel 2.1, zesde lid: meer lesuren 171
Artikel 2.1, zevende lid en artikel 2.2, derde lid Ошибка! Закладка не определена.
Artikel 2.1: werktijdfactor 172
Artikel 2.5, tweede lid 172
Artikel 2A.3 172
Artikel 2A.3 lid 4 172
Artikel 2A.5 172
Artikel 2A.13 en 2A.14 172
Artikel 2.15 173
Artikel 3.4 173
Artikel 3.5 lid 1 173
Artikel 3.5 lid 3 en artikel 4.5 lid 3 (beide geschrapt) en bij artikel 4.6a 174
Artikel 3.6 (nieuw) 174
Artikel 3.6 lid 9 174
Artikel 3.9, eerste en tweede lid en 4.8, eerste en tweede lid 174
Artikel 3.10 en artikel 4.9 175
Artikel 3.12, tweede lid 175
Artikelen 3.25 en 3.26 176
Artikelen 3.28 eerste lid en 4.26, eerste lid 176
Artikelen 3.32 vierde lid en 4.30, vierde lid 176
Artikel 3.34 177
Artikel 4.5 177
Artikel 4.6 lid 2 177
Artikel 4.6a 177
Artikel 4.6 b 177
Artikel 4.6b lid 9 178
Artikel 5.2 178
Artikel 5.2a, vierde lid 178
Artikel 5.3, eerste lid 178
Artikel 6.1, vijfde lid 178
Artikel 6.6, eerste lid 179
Artikel 6.6, derde lid 179
Artikel 6.12, derde lid 179
Artikel 6.14b 179
Artikel 6.29a 180
Artikel 6.37, eerste lid 180
Artikel 7.3, tweede lid 180
Artikel 7.3, vierde lid 181
Artikel 7.3, vijfde lid 181
Artikel 7.5, achtste lid 181
Artikel 7.8 181
Artikel 8.5, eerste lid, onder b 182
Artikelen 8.7 en 8.8 182
Artikel 8.21, derde lid 183
Hoofdstuk 8A 183
Structurele regeling 183
Bij artikelen 8A.5 en 8A.8 183
Bij artikel 8A.7 lid 7 183
Overgangsrecht (artikel 8A.9) 184
Overgangsrecht 52 tot en met 55 jaar 184
Overgangsrecht 56 jarigen 185
Overgangsrecht 57 jaar en ouder 185
Artikel 8B.1 lid 3 en lid 4 182
Artikel 8B.3 lid 1 182
Artikel 9.6. 186
Artikel 10.4 onder a 186
Artikel 10.4, zesde lid en artikel 10.4b, vijfde lid 186
Artikel 10.6 187
Artikel 11.5, derde lid, onder b 187
Artikel 13.2 187
Bijlagen 188
Bijlage IA 189
Bijlage IA.1 191
Bijlage IA.2 195
Bijlage IA.3 199
Bijlage IB 201
Bijlage IB.1 203
Bijlage IB.2 207
Bijlage IB.3 211
Bijlage IC 213
Bijlage ID 215
Bijlage IE 217
Bijlage II 219
Artikel 1 Begripsbepalingen 220
Artikel 2 221
Artikel 3 221
Artikel 4 221
Artikel 5 221
Artikel 6 221
Artikel 7 221
Artikel 8 221
Artikel 9 222
Uitsluitend van toepassing op de LIO werkzaam op basis van een benoeming op een leerarbeidsplaats op een praktijkschool. Artikel 10 222
Bijlage bij Bijlage II 223
Bijlage III 225
Bijlage IV.A 229
A. Vaststelling maandsalaris LIO, behorende bij de artikelen 3.22 t/m 3.26 en 4.21 t/m 4.25 van deze cao 229
Bijlage IV.B 231
B. Vaststelling maandsalaris OIO, behorende bij de artikelen 3.27 en 4.26 van deze cao 231
Bijlage V 233
1. Begripsbepalingen 233
2. Instelling en samenstelling van de Commissie 233
3. Taak en bevoegdheden van de Commissie 234
4. Het bezwaarschrift 234
5. Vaststelling plaats en tijdstip van de mondelinge behandeling 234
6. De behandeling ter zitting 235
7. Beraadslaging en advisering 235
8. Besluit 235
9. Termijnen 235
10. Geheimhouding 235
11. Slotbepaling 236
Bijlage VI 237
Bijlage VII 238
Taakkarakteristiek normfunctie directeur basisonderwijs 238
Taakkarakteristiek normfunctie directie speciaal en voortgezet speciaal onderwijs 238
Taakkarakteristiek normfunctie leraar speciaal en voortgezet speciaal onderwijs 240
Bijlage VIII 244
1. Karakter van de regeling 244
2. Vakbondscontributie 244
3. Voorwaarden voor de belastingvrije vergoeding van de vakbondscontributie 244
4. Bronnen 244
5. Procedure 244
Aanvraagformulier regeling vakbondscontributie 246
Bijlage IX 247
1. Deelname aan spaarverlof 247
2. Voorwaarden voor deelname 247
3. Spaarperiode 247
4. Onderbreking en verlenging spaarperiode 248
5. Vormen van verlof 248
6. Opname spaarverlof 249
7. Scholing tijdens spaarverlof 249
7a. Overgangsregeling gespaarde tegoed 250
7b. Xxxxxx tijdens ziekte of periodes van buitengewoon verlof 250
8. Opschorting opname spaarverlof 250
9. Beëindiging dienstverband 251
10. Overlijden en ontslag wegens blijvende volledige arbeidsongeschiktheid op grond van ziekte of gebrek 251
11. Reservering middelen 251
12. Genormeerde bedragen 252
Bijlage X 255
1. Definities 255
2. Werkingssfeer 257
3. Aanvraag opbouw levenslooptegoed 257
4. Bronnen 258
5. Procedurele afspraken omtrent opbouw levenslooptegoed 258
6. Specifieke bepalingen omtrent opbouw levenslooptegoed 259
7. Het levenslooptegoed 260
8. Met levenslooploon te financieren periode van onbetaald verlof 260
9. Procedurele afspraken omtrent opname levensloopverlof 261
10. Gevolgen voor arbeidsvoorwaarden werknemer 261
11. Ziekte tijdens de verlofperiode/ bijzondere omstandigheden 262
12. Meetellen als diensttijd 263
13. Terugkeer in de functie 263
1. 0,8 % bijdrage 263
2. Pensioenopbouw conform uitkomst Raad van Overheidspersoneel 263
3. Verlofperiode levensloop en werknemersverzekeringen 264
4. Toelichting bij artikel 11, zesde lid 264
Bijlage XI 265
1. Algemene bepalingen BAPO-regeling 265
2. Opname BAPO-verlof 265
3. Salaris bij verlof 266
4. Wijze van toepassing en vaststelling 266
5. Anticumulatieregeling 267
6. Procedure 267
7. Overgangsregeling 268
BIJLAGE XII 269
1. Bekendmaking van de vacature 269
2. Bevestiging ontvangst sollicitatie 269
3. Vertrouwelijke behandeling gegevens 269
4. Selectie op grond van schriftelijke sollicitaties 269
5. Uitnodiging voor een gesprek 270
6. Sollicitatiegesprek 270
7. Referenten 270
8. Werkbezoek 270
9. Pychologisch en/of enig ander onderzoek 271
10. Beëindiging procedure door de sollicitant 271
11. Afronding procedure 271
12. Kosten 272
13. Klachten over de navolging van de sollicitatiecode 272
14. Toelichting 272
Algemeen 272
Artikel 1 272
Artikel 4, tweede lid 273
Artikel 4, zesde lid 274
Artikel 5 275
Artikel 6, eerste lid 275
Artikel 6, tweede lid 275
Artikel 6, derde lid 276
Artikel 7, tweede lid 276
Artikel 9, tweede lid 276
Artikel 9, derde lid 277
Artikel 11, vierde lid 277
Bijlage XIII 279
1. Begripsbepalingen 279
2. De organen van georganiseerd overleg 279
3. Samenstelling van de overlegorganen 279
4. Competentie 280
5. Overleg over arbeidsvoorwaardelijke gevolgen onderwijsachterstandenplan 280
6. Werkwijze overlegorgaan 281
7. Hernieuwd overleg 281
8. Geschillenregeling 281
9. Afwijking in verband met eigen aard van de bijzondere instelling 282
1. Begripsbepalingen 283
2. Partijen en hun bevoegdheid 284
3. Voorzitterschap en secretariaat 284
4. Frequentie van het overleg 285
5. Deskundige(n)/adviseur(s) 285
6. Onderwerpen van overleg 285
7. Openbaarheid 285
8. Besluitvorming 286
9. Geschillenregeling en bijzondere overlegvergadering 286
10. Formulering en aanmelding geschil 287
11. Commissie voor Geschillen DGO 288
12. Aanwending uitspraak geschil 289
13. Kosten van het overlegorgaan 289
14. Slotbepalingen 289
Artikel 2, vierde lid 290
Artikel 4 290
Artikel 5 290
Artikel 6 290
Artikel 7 290
Artikel 8 291
Artikel 9 291
Artikel 10 292
Artikel 11 292
Artikel 14 292
Bijlage XIV 293
Bijlage XV 295
Bijlage XVI 297
WOPO 297
A. Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel primair onderwijs voor het bijzonder onderwijs (Wopo-bijzonder) 2016 297
1. Algemene bepalingen 297
2. Bovenwettelijke uitkering 300
3. De overlijdensuitkering 305
4. Bijzondere bepalingen in geval van arbeidsongeschiktheid 306
5. Re-integratiebevorderende regelingen 306
6. Slotbepalingen 311
ZAPO Ошибка! Закладка не определена.
Regeling Ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO).Ошибка! Закладка не определена.
1. Algemene bepalingen 313
2. De overlijdensuitkering 321
3. Bijzondere bepalingen in geval van arbeidsongeschiktheid 322
4. Re-integratiebevorderende regelingen 322
5. Slotbepalingen 327
ZAPO 330
Regeling Ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO) 330
Bijlage XVII 352
Basisbekwaam 352
Vakbekwaam 353
Bijlage XVIII 354
Bijlage A1 356
Schaal normfunctie directeur 356
Schaal normfunctie adjunct-directeur 357
Bijlage A2 366
Bijlage A3 368
Bijlage A4 371
Bijlage A5 372
Bijlage A6 376
Bijlage A7 379
Bijlage A8 383
Bijlage A9 385
Begrippen 385
Toelichting op de matrix 385
Verklaring 387
De berekeningswijze 389
Berekeningswijze VU 390
Bijlage A10 391
Faciliteiten medezeggenschap 394
Bijlage A12 395
…
[in te vullen, a la onderhandelaarsakkoord]
Algemeen
Het sociaal beleid is een geïntegreerd onderdeel van het totale beleid van de instelling, zoals dat in het schoolplan tot uiting komt, één en ander met inachtneming van de grondslag van de instelling.
Het Statuut Sociaal Beleid is een richtsnoer waarlangs het sociaal beleid in de instellingen zich met name in het overleg tussen de werkgever en het personeelsdeel van de medezeggenschaps- raad dient te ontwikkelen.
Het Statuut Sociaal Beleid maakt onderdeel uit van deze cao.
De doelstellingen van het sociaal beleid zijn:
het vormgeven van een zodanige organisatie en aan zodanige gezagsverhoudingen, dat de werknemers kunnen en willen bijdragen aan het goed functioneren van de instelling;
het zodanig organiseren van de werkzaamheden, dat er sprake is van zinvolle arbeid met zo groot mogelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden, die passen bij ieders aanleg, capaciteit en ambitie;
het betrekken van de werknemers bij het inrichten van de eigen werksituatie en bij de beleidsvorming binnen de instelling;
het scheppen van voorwaarden die de werknemer in staat stellen zich verder te ontplooien;
het bevorderen van het welzijn, de gezondheid en de veiligheid van de werknemers;
het binnen de mogelijkheden van de instelling bieden van goede materiële voorzieningen volgens voor een ieder inzichtelijke, zo objectief mogelijke, criteria.
De instellingen zullen er naar streven deze doeleinden te verwezenlijken door middel van:
Arbeidsvoorwaarden
het bevorderen van goede arbeidsvoorwaarden;
het toepassen van de arbeidsvoorwaarden volgens de beginselen van goed werkgever- schap.
Personeelsbeleid
het formuleren van integraal personeelsbeleid, waarin in onderlinge samenhang in elk geval aandacht wordt besteed aan functioneren, functies en taken, personeels- voorziening, professionalisering, waaronder scholing, beoordeling en belonen;
het evalueren van het gevoerde beleid, en het vastleggen daarvan in een sociaal jaarverslag;
het volgens een vastgestelde uitvoeringsregeling voeren van functioneringsgesprekken respectievelijk uitvoeren van beoordelingen, teneinde de communicatie te bevorderen over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de taak van de werknemer wordt verricht en welke ontwikkelingen hij zal doormaken.
Organisatiestructuur, leidinggeven
het creëren van een organisatiestructuur, die voor alle werknemers duidelijk is;
het bevorderen van een zorgvuldige wijze van leidinggeven, waarbij de onderwijskundige en organisatorische belangen van de organisatie en de belangen van de werknemers naar redelijkheid worden beoordeeld en afgewogen;
het bevorderen van een goed gebruik van het managementstatuut.
Overleg
het streven naar transparantie van het personeelsbeleid en communicatie met de werknemers door een goede, doelmatige overlegstructuur en een adequate informatie- voorziening;
het structureren en organiseren van de medezeggenschap binnen de eigen instellingen van de werkgever en binnen de samenwerkingsverbanden waaraan de instellingen deelnemen op zodanige wijze dat de medezeggenschap plaatsvindt op het niveau waarop de besluiten worden genomen (zie medezeggenschapsstatuut).
Gezondheid, welzijn, veiligheid
het zorg dragen voor goede arbeidsomstandigheden;
het schenken van aandacht aan de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van de werknemers, conform de Arbo-wet, en het beschikbaar stellen van deskundige begelei- ding aan werknemers die om gezondheidsredenen hun werkzaamheden niet optimaal kunnen verrichten;
het hebben van een veiligheidsplan op iedere school. Dit veiligheidsplan vormt een onderdeel van het in artikel 11.7 van deze cao genoemde plan van aanpak.
Werkgelegenheid en arbeidsparticipatie
het actief bevorderen van de werkgelegenheid;
het voorkomen dat overdracht of het reserveren van budgetten de werkgelegenheid van het zittende personeel aantast;
het zoveel mogelijk bevorderen dat werknemers met zorgtaken aan het arbeidsproces kunnen blijven deelnemen;
het zoveel mogelijk behouden van de werkgelegenheid van de door ziekte geheel of gedeeltelijk voor zijn functie arbeidsongeschikt geworden werknemer.
CAO PO 2016-2017
Hierbij verklaren
de PO-Raad, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door xxxxxxx X. Xxxxxxxx,
hierna te noemen:
de werkgeversorganisatie, te dezen handelend op basis van de statutaire bevoegdheid om cao’s af te sluiten,
en
De Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS), gevestigd Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de xxxx X. xxx Xxxx;
De Algemene Onderwijsbond (AOb), gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door xxxxxxx X. Xxxxxxx;
De FNV Overheid, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegen- woordigd door de xxxx X. Xxxxxxxxx;
Het CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de heer P.J.H. Fey;
De Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv), gevestigd te Zeist, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de xxxx X. Xxxxxxxx.
hierna te noemen: de vakbonden.
Het volgende zijn overeengekomen: De collectieve arbeidsovereenkomst Primair Onderwijs 2016-2017, welke van kracht wordt op 1 juli 2016. Aldus in zevenvoud opgemaakt en ondertekend op 29 juni 2016, te Utrecht, door:
de PO-Raad, xxxxxxx X. Xxxxxxxx,
De Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS), de xxxx X. xxx Xxxx;
De Algemene Onderwijsbond (AOb), xxxxxxx X. Xxxxxxx;
De FNV Overheid, de xxxx X. Xxxxxxxxx;
Het CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief (CNVO), de heer P.J.H. Fey;
De Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv), de xxxx X. Xxxxxxxx.
1.1 Begripsbepalingen
Dienstverband van de werknemer in het openbaar onderwijs.
Het document waarin het dienstverband van de werknemer is vastgelegd.
Nieuwjaarsdag
Eerste en tweede Kerstdag Tweede Paasdag Hemelvaartsdag
Tweede Pinksterdag Koningsdag
5 mei, Nationale Feestdag
*) In de Algemene Termijnenwet wordt de Goede Vrijdag gelijkgesteld met de algemeen erkende feestdagen. Dit betekent dat de werkgever zelf een keuze kan maken of dit al of niet een werkdag is.
Dienstverband van de werknemer in het bijzonder onderwijs en van de werknemer van een samenwerkingsbestuur.
De wijze waarop de werknemer via een reeks van salarisnummers op grond van de bepalingen van hoofdstuk 6 het maximum van de salarisschaal bereikt.
De collectieve arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs, afgesloten door de PO-Raad en twee of meer vakbonden.
De rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 68 van de WPO en artikel 69 van de WEC.
Elke dag die volgens het werkrooster/schema van werkzaamheden dan wel het lesrooster een werkdag is van de instelling. Een dag kan worden verdeeld in twee halve dagen.
Het georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 38 van de WPO en artikel 38 van de WEC.
Een dienstreis is een reis die, anders dan bedoeld in de vergoedingsregeling woning-werk, in opdracht van de werkgever wordt gemaakt.
Bijzonder onderwijs: de arbeidsovereenkomst van de werknemer met de werkgever. Openbaar onderwijs: de aanstelling van de werknemer bij de werkgever.
Onder echtgenote of echtgenoot wordt mede begrepen de levenspartner met wie de werknemer samenwoont en -met het oogmerk duurzaam samen te leven- een gemeenschappelijke huis- houding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, dan wel de persoon met wie een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven levenspartner.
Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de levenspartner of geregistreerde partner. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner of geregistreerde partner worden aangemerkt. De werkgever kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.
Het samenstel van werkzaamheden dat door de werknemer voortvloeiende uit zijn dienst- verband, moet worden verricht (op grond van de functiebeschrijving of de normfunctie).
Een werknemer die:
a. in het verleden in een onderwijsfunctie benoemd of aangesteld is geweest of een opleiding voor een onderwijsfunctie heeft voltooid en die
b. zijn loopbaan in het onderwijs heeft onderbroken of niet heeft aangevangen.
Een school voor primair onderwijs (basisschool dan wel speciale school voor basisonderwijs) als bedoeld in de WPO, een school voor speciaal onderwijs, speciaal voortgezet onderwijs of speciaal- en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC of een Centrale Dienst zoals bedoeld in artikel 68 van de WPO en artikel 69 van de WEC, of een samenwerkingsverband
passend onderwijs als bedoeld in artikel 18a tweede lid van de WPO en artikel 28a eerste lid van de WEC.
Voor de werknemer bedoeld in artikel 8.3, wordt hieronder verstaan: kalenderjaar, voor overige werknemers wordt hieronder verstaan: schooljaar.
Voor artikel 8.1 wordt onder jaar verstaan de periode van 1 oktober van het ene jaar tot en met 30 september van het volgende jaar.
De laatstejaarsstudent van een lerarenopleiding basisonderwijs bedoeld in artikel 3, vijfde lid, van de WPO, artikel 3, zevende lid, van de WEC, die wordt benoemd of aangesteld op een leerarbeidsplaats.
Leerarbeidsovereenkomst/leerovereenkomst
Een overeenkomst waarin de LIO, het bevoegd gezag van de lerarenopleiding waar de LIO is ingeschreven en het bevoegd gezag van de praktijkschool, nader vastleggen welke hun rechten en plichten zijn, met inachtneming van de artikelen 3.28 en 4.26 (leerarbeidsovereenkomst/ leerovereenkomst).
Lesgebonden en/of behandeltaken
Activiteiten met één of meerdere leerling(en) die voor die leerling(en) gelden als onderwijstijd.
Overzicht waarin wordt aangegeven op welke wijze een arbeidsvoorwaardelijke aanspraak of eventuele inhouding van het salaris doorwerkt in (andere) arbeidsvoorwaardelijke aanspraken. (Zie bijlage A9).
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Medezeggenschapsraad zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet medezeggenschap op scholen (WMS) c.q. gemeenschappelijke medezeggenschapsraad zoals bedoeld in artikel 4 van die Wet.
De betrekking of de betrekkingen waarvan de omvang op jaarbasis gelijk is aan 1659 uur. Indien de werkgever gebruikmaakt van de overgangsbepaling in Hoofdstuk 2 lid 3, geldt vanaf dat moment een benoeming van 40 uur per week als normbetrekking.
In het kader van regelgeving op het terrein van de sociale zekerheid is de gemiddelde weektaak op jaarbasis gelijk aan 36,86 uur.
Een functie waarvan de inhoud en het niveau zijn omschreven in bijlage VII van deze cao.
Een taak van 1659 uur bij een voltijdbetrekking per jaar.
Het medezeggenschapsorgaan van het samenwerkingsverband passend onderwijs als bedoeld in artikel 4a van de WMS.
Voor deze cao geldt het onderscheid tussen drie onderwijssoorten, te weten regulier basis- onderwijs, speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs.
Het percentage van het aantal lesuren dat in het kader van overlegmodel de omvang van het voor- en nawerk uitdrukt.
- In overleg: werkgever en werknemer stemmen in met de gemaakte afspraken
- Na overleg: werkgever en werknemer overleggen waarna één van beide de bevoegdheid heeft om te besluiten.
Incidenteel en door de werkgever opgedragen werkzaamheden boven de overeengekomen arbeidsduur per week.
1. XXX XX
Enerzijds:
de PO-Raad als werkgeversorganisatie en
anderzijds:
De Algemene Vereniging Schoolleiders (AVS); De Algemene Onderwijsbond (AOb);
Het CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief (CNVO); De Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv)
FNV Overheid als vakbonden.
2. DGO:
Enerzijds:
De werkgever, de gezamenlijk optredende werkgevers, dan wel de namens de werkgever(s) optredende werkgeversorganisatie.
Anderzijds:
De vertegenwoordigers van de vakbonden.
Pauze
Plaats van tewerkstelling:
Het gebouw of gebouwen waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht.
PMR/PGMR
Het personeelsdeel van de Medezeggenschapsraad dan wel de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad.
Reguliere werkdag
Werktijd waarop de werknemer is ingeroosterd.
Het bedrag dat voor de werknemer is vastgesteld volgens bijlage A1 tot en met A4 van deze cao en het begrip zoals vermeld in bijlage A9 van deze cao (matrix).
De bij een functie behorende schaal.
Het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli.
De door de instelling van de werknemer vastgestelde vakanties voor de leerlingen gebaseerd op de regelingen vaststelling schoolvakanties van de minister van OCW.
Het verlof als bedoeld in art. 8.23 van deze cao en bijlage IX.
De periode waarin compensatieverlof als bedoeld in artikel 8.23 van deze cao is gespaard.
Uitkeringsinstituut Werknemersverzekeringen.
De voorbeelden van functies zoals beschreven in ‘Voorbeeldfuncties in FUWA PO’.
Dag, niet zijnde een zaterdag, een zondag of een in de Algemene Termijnenwet genoemde erkende feestdag of een daarmee bij of krachtens wet gelijkgestelde dag.
De rechtspersoon die het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen. Het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen. Het samenwerkingsverband, zoals bedoeld in artikel 1 van de WPO en WEC.
Bijzonder onderwijs: het personeelslid dat een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever. Openbaar onderwijs: de ambtenaar waarop krachtens besluit van de werkgever deze CAO PO als rechtspositieregeling van toepassing is verklaard.
Het gedeelte van de normbetrekking waarvoor een werknemer is benoemd of aangesteld, waarbij de uitkomst rekenkundig wordt afgerond op maximaal drie cijfers achter de komma.
Wet op de Expertisecentra (Stb. 1998, 228) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
Wet medezeggenschap op scholen.
Wet op het Primair Onderwijs (Stb.1998, 228) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
1.2 Billijkheidsbepaling
Ingeval er sprake is van aperte onbillijke, kennelijk onredelijke of kennelijk onbedoelde gevolgen van de invoering van de CAO PO kan de werkgever cao-partijen verzoeken een passende oplossing vast te stellen.
1.2a Regelingen WOPO en ZAPO
De regelingen Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel primair onderwijs (WOPO) voor het bijzonder en openbaar onderwijs en Ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO) maken onderdeel uit van deze cao. Bijlage XVI.
1.3 Interpretatiecommissie XXX XX
1. Partijen stellen een interpretatiecommissie CAO PO in.
2. De commissie bestaat uit drie leden, waarvan één lid wordt aangewezen door de werkgeversorganisatie en één lid door de gezamenlijke vakbonden. De aldus aangewezen leden kiezen gezamenlijk een onafhankelijke voorzitter.
3. De commissie heeft tot taak te oordelen over het door hem door de werkgevers- organisatie dan wel door de gezamenlijke vakbonden voorgelegde geschil tussen de werkgeversorganisatie en de gezamenlijke vakbonden omtrent de interpretatie van bepalingen van deze cao.
4. De uitspraak van de commissie is bindend.
1.4 Werkingssfeer
1. Deze cao is van toepassing op personeel werkzaam in de sector primair onderwijs indien en voor zover de regelgeving voortvloeiende uit de WPO/WEC op de werkzaamheden
van toepassing is en/of dat direct of indirect aan een gelieerde rechtspersoon van de werkgever (hier vallen ook samenwerkingsverbanden onder) mede wordt bekostigd door het Ministerie van OCW, met uitzondering van personeel op grond van artikel 51 WPO en artikel 54 WEC, betreffende godsdienstonderwijs, deze vallen onder een andere cao.
2. Indien en voor zover een bepaling in deze regeling niet (langer) verenigbaar is met de wettelijke voorwaarden voor bekostiging van de instelling of met de wettelijke voor- schriften, treedt die bepaling met onmiddellijke ingang buiten werking. In dat geval volgt overleg tussen cao-partijen.
3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien de werkgever naast scholen voor het primair onderwijs tevens scholen voor voorgezet onderwijs in stand houdt, de werkgever de cao voorgezet onderwijs van toepassing kan verklaren op die werknemers die werkzaam zijn bij een gelieerde stichting, stafbureau of centrale dienst van die werkgever en overwegend werkzaamheden verrichten voor de sector voortgezet onderwijs. Dit laatste geldt voor zover niet in strijd met wettelijke bekostigingsvoorwaarden of wettelijke voorschriften.
1.5 Status van de XXX XX
1. De werkgever kan in DGO met vakbonden afspreken een sociaal plan te melden bij SZW.
2. Deze cao geldt voor wat betreft het bijzonder onderwijs als een cao in de zin van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten en wordt conform artikel 4 van de Wet op de loonvorming aangemeld bij het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
3. Voor deze cao wordt op grond van de Wet op het algemeen verbindend verklaren en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna : Wet AVV) ‘algemeen verbindend verklaring’ gevraagd voor het bijzonder onderwijs. Dit houdt in dat volgens de Wet AVV en het bijhorende toetsingskader de artikelen die niet algemeen verbindend verklaard worden, per addendum worden toegevoegd aan deze cao.
4. Deze cao is van toepassing op de werkgever in het openbaar onderwijs die aangesloten is bij de PO-Raad en op grond van een besluit volgens welke de werkgever de cao als algemeen verbindend voorschrift voor het personeel van haar instellingen van openbaar onderwijs heeft vastgesteld en werknemers in dienst van deze werkgever.
1.6 Inwerkingtreding, looptijd en opzegging
1. De cao treedt in werking op 1 juli 2016 en loopt tot en met 30 september 2017, behoudens het bepaalde hierna.
2. Opzegging bijzonder onderwijs.
Indien ten minste zes maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde looptijd door geen der partijen schriftelijk aan de andere partij is kenbaar gemaakt de
xxx op te zeggen, wordt deze geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor telkens één jaar. Opzegging leidt terstond tot hernieuwd overleg tussen de partijen. Indien in dit overleg partijen niet tot overeenstemming komen over een nieuwe cao, blijft deze cao van kracht tot uiterlijk twee jaar na de expiratiedatum.
3. Opzegging openbaar onderwijs:
Indien ten minste zes maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid genoemde looptijd door geen der partijen schriftelijk aan de andere partij kenbaar is gemaakt de cao op te zeggen, besluit de werkgever dat het algemeen verbindend voorschrift bedoeld in lid 1 voor nogmaals één jaar van kracht is. Opzegging van de cao leidt xxxxxxxx tot hernieuwd overleg tussen partijen. Indien in dit overleg niet overeenstemming is verkregen over een nieuwe cao, besluit de werkgever dat het algemeen verbindend voorschrift van kracht is tot het moment dat over de nieuwe cao wel een akkoord is verkregen, dat akkoord blijkens ondertekening is bekrachtigd en de nieuwe cao blijkens een daartoe strekkend besluit van de werkgever als vervangend algemeen verbindend voorschrift is vastgesteld.
2. Arbeidsduur en formatiebeleid
2.1. Invoeringsartikel
Vervallen.
2.2. Werktijd bestaande dienstverbanden in uren en minuten per week
1. Door de inwerkingtreding van dit hoofdstuk op verandert de werktijdfactor van op 31 juli 2015 bestaande dienstverbanden niet.
2. De werktijd voor dienstverbanden bedoeld in het eerste lid, wordt uitgedrukt in uren en minuten volgens de formule: werktijdfactor x 40 uur = werktijd in uren en minuten per week.
2.3. Algemene arbeidsduur, normbetrekking en 40-urige werkweek
1. De formele arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd normbetrekking, bedraagt 40 uur per week. De maximale werktijd per jaar is 1659 uur. De werknemer met een 40-urige werkweek heeft een werktijdfactor van 1.
2. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in hele uren per week. De werktijdfactor bedraagt dit aantal uur per week gedeeld door 40.
3. Voor het onderwijsgevend personeel bestaat de toedeling van werkzaamheden uit lesuren, vermeerderd met tijd voor voor- en nawerk/de opslagfactor, professionalisering en overige taken. Voor onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken bestaat de toedeling van werkzaamheden uit lesgebonden of behandel- taken, vermeerderd met tijd voor voor- en nawerk/de opslagfactor, professionalisering en overige taken.
4. De minimale betrekkingsomvang bedraagt voor nieuwe dienstverbanden vanaf
1 augustus 2015 acht uur, uitgedrukt in een werktijdfactor 0,2. Voor incidentele vervangingen van één dag of minder geldt dat de minimale betrekkingsomvang vijf uur bedraagt, uitgedrukt in een werktijdfactor van 0,125.
5. De omvang van de betrekking(en) van de werknemer kan niet meer bedragen dan 48 uur per week (werktijdfactor 1,2).
2.4. Overwerk
1. De werkgever kan incidenteel meer dan het overeengekomen aantal arbeidsuren per week werkzaamheden opdragen. In dat geval is er sprake van overwerk.
2. Overwerk dient volledig in vrije tijd gecompenseerd te worden in dezelfde periode tussen twee schoolvakanties in (de schoolvakanties daaronder begrepen). Voor onderwijzend personeel wordt lestijd gecompenseerd in lestijd. Voor OOP met lesgebonden- en/of
behandeltaken, wordt tijd in lesgebonden- en/of behandeltaken gecompenseerd in tijd voor lesgebonden- en/of behandeltaken. In overleg met de werknemer kunnen andere afspraken gemaakt worden.
3. Indien compensatie in tijd aantoonbaar niet mogelijk is, kan in overleg met de werknemer besloten worden tot uitbetaling.
4. Voor het OOP zonder lesgebonden- en/of behandeltaken blijft artikel 6.38 onverkort van kracht.
2.5 Tijdelijke uitbreiding
Het dienstverband kan tijdelijk worden uitgebreid in het geval de werknemer aanvullend op het dienstverband belast wordt met werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.4 en 4.4.
2.6 Aanpassing arbeidsduur
1. De omvang van de betrekking van de werknemer die een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft, wordt niet tegen diens wil verminderd, tenzij sprake is van verval van rechtswege zoals bedoeld in artikel 3.9 en 4.7b.
2. Een besluit gericht op vermindering van de omvang van de betrekking van de werknemer (anders dan bedoeld in artikel 3.9a en 4.7b) tegen diens wil, wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 3.8 sub 3 en 4.7 sub d.
3. Voor zover passend in zijn formatiebeleid en daarbij rekening houdend met onderwijskundige en schoolorganisatorische belangen en met de individuele belangen van de individuele werknemer, biedt de werkgever de werknemer de mogelijkheid tot het vervullen van zijn functie in deeltijd.
5. De werkgever biedt vrijkomende vacatureruimte bij voorrang aan aan werknemers met een deeltijdbetrekking en een dienstverband voor onbepaalde tijd, tenzij voorrangs- bepalingen zich hiertegen verzetten of de bevindingen van een beoordeling dit ongewenst doen zijn. Zie bijlage IE van deze cao.
2.7 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid
1. De werkgever stelt met instemming van de PGMR de kaders van taakbeleid vast.
2. In het taakbeleid wordt rekening gehouden met de belastbaarheid en ervaring van beginnende werknemers, senioren en minder-arbeidsgeschikten. Met de individuele werknemer die tot deze categorie wordt gerekend, worden hierover schriftelijk afspraken gemaakt.
3. De werkgever stelt na verkregen instemming van de PGMR een werkreglement vast. Dit bevat in ieder geval een arbeids- en rusttijdenregeling. De werktijdenregeling wordt na
verkregen instemming van de PMR vastgesteld. 4. Als op een dag 5,5 uur of meer wordt gewerkt, heeft de werknemer recht op een pauze van minimaal 30 minuten tussen 10.00 uur en 14.00 uur. Met instemming van de PMR kan de pauze worden gesplitst in twee keer 15 minuten. Ook de gesplitste pauze valt in de periode tussen 10.00 uur en 14.00 uur.
4. De werkgever stelt, in overleg met de PGMR, ten behoeve van de introductie en begeleiding van beginnende werknemers een regeling vast.
5. In deze regeling wordt ten minste vastgelegd het doel van de begeleiding, de functionarissen die bij de begeleiding zijn betrokken, alsmede hun taken en bevoegdheden, tijd en middelen die vanuit de organisatie ter beschikking worden gesteld en de wijze waarop de resultaten van de begeleiding worden geëvalueerd.
6. De werkgever stelt, in overleg met de PGMR, beleid vast met betrekking tot de wijze waarop vervangers in de school worden geïntroduceerd en begeleid.
7. De werkgever bevordert met zijn wervings-, selectie- en scholingsbeleid een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het personeelsbestand.
8. De werkgever zal daarbij bijzondere aandacht besteden aan de arbeidsmarktpositie en het loopbaanperspectief van bepaalde groepen (potentiële) werknemers, met name die van vrouwen, allochtonen en minder-arbeidsgeschikten.
9. De werkgever spant zich in om potentiële werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt aan te nemen.
10. In geval van ondervertegenwoordiging van de in het negende lid genoemde categorieën in (bepaalde delen van) het personeelsbestand zal de werkgever, indien in voldoende mate wordt voldaan aan de functie-eisen zoals verwoord in de profielschets, voorrang geven aan een kandidaat uit deze categorieën.
2.8. Keuze tussen basismodel en overlegmodel
1. De werkgever verdeelt de te verrichten werkzaamheden op basis van de bepalingen in de artikelen 2.9 t/m 2.11 (basismodel).
2. Indien aan de daarvoor geldende voorwaarden is voldaan, kan een werkgever in afwijking van lid 1 besluiten bij de verdeling van de werkzaamheden gebruik te maken van de bepalingen in de artikelen 2.12 t/m 2.14 (overlegmodel).
3. De splitsing van de werkverdeling in een basismodel en een overlegmodel zal voor 1 augustus 2018 door cao-partijen worden geëvalueerd.
2.9. Inzetbaarheid
1. De werkgever en het team maken afspraken over het totaal aan overige werkzaamheden die binnen de school moeten worden uitgevoerd. Daarbij houden zij rekening met de totale beschikbare formatie en de (on)mogelijkheden om binnen de beschikbare formatie de gewenste taken uit te kunnen voeren.
2. De werkgever stelt vervolgens met instemming van de PMR, als uitvoering van de met het team gemaakte afspraken, alle schooltaken (inclusief het voor- en nawerk) en de normering van deze taken in uren vast.
3. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de tijd voor voorbereiding en nazorg, professionalisering en overige taken.
4. De werkgever maakt met het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken schriftelijke afspraken over de te vervullen taken en de professio- nalisering, een en ander met inachtneming van het tweede lid.
5. In het gesprek bedoeld in het derde dan wel vierde lid wordt in overleg tussen de werkgever en werknemer ook bepaald wat voor het komend (school)jaar de werkdagen zijn waarop de werknemer voor les- en overige taken wordt ingeroosterd. Voor tussen- tijdse wijzigingen is eveneens overeenstemming tussen werkgever en de betrokken werk- nemer noodzakelijk.
6. Indien het overleg zoals bedoeld in het vijfde lid niet leidt tot overeenstemming, wordt de inzetbaarheid bepaald aan de hand van de bepalingen in artikel 2.11.
2.10 Maximale lessentaak
1. De lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bedragen op jaarbasis maximaal 930 uur bij een voltijdbetrekking.
2. De werkgever kan in afwijking van het eerste lid, in onderling overleg en met schriftelijke instemming van de werknemer, telkens per jaar binnen de maximale werktijd van 1659 uur, meer lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken dan 930 uur overeenkomen. Deze afwijking is niet mogelijk bij startende leerkrachten of indien dit leidt tot verdringing van werkgelegenheid.
3. Het bepaalde in dit artikel wordt bij deeltijders naar rato van de werktijdfactor toegepast.
4. Het bepaalde in het eerste en tweede lid is niet van toepassing op onderwijsonder- steunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken.
2.11 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen
1. Indien het overleg zoals bedoeld in artikel 2.9 lid 5 niet leidt tot overeenstemming, wordt voor de inzetbaarheid van werknemers een beschikbaarheidregeling gehanteerd conform de volgende tabel. Vóór de toepassing van het schema wordt de werktijdfactor rekenkundig afgerond op één cijfer achter de komma.
Inzetbaarheid per week: | ||
Werktijdfactor | maximaal aantal dagdelen | maximaal aantal dagen |
Tot en met 0,1 | 2 | 1 |
Tot en met 0,2 | 2 | 2 |
Tot en met 0,3 | 3 | 3 |
Tot en met 0,4 | 4 | 3 |
Tot en met 0,5 | 5 | 3 |
Tot en met 0,6 | 6 | 4 |
Tot en met 0,7 | 7 | 4 |
Tot en met 0,8 | 8 | 5 |
Tot en met 0,9 | 9 | 5 |
> 0,9 | 10 | 5 |
2. De werkgever spant zich in om de werknemer met een deeltijdbetrekking, indien de werknemer dit wenst, zoveel mogelijk aaneengesloten in te roosteren. Daarbij houdt de werkgever rekening met de door de werknemer aangegane verplichtingen, waaronder zowel verplichtingen bij een andere werkgever als verplichtingen in de privésfeer.
3. De werknemer is niet verplicht op een voor hem niet-reguliere werkdag te komen voor niet-lesgebonden taken, behalve als er sprake is van incidentele, onvoorziene werkzaam- heden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard.
4. De dagen van de week waarop deeltijders hun werkzaamheden moeten vervullen worden, na overleg met de werknemer, eenmaal per jaar voorafgaand aan het schooljaar door de werkgever vastgesteld. Wijzigingen gedurende het jaar zijn mogelijk in overleg met de werknemer.
2.12 Invoering overlegmodel op bestuursniveau
1. In het kader van een wijziging van het bestaande taakbeleid kan een werkgever ervoor kiezen bij de werkverdeling gebruik te maken van de bepalingen in de artikel 2.13 en artikel 2.14.
2. De werkgever legt een voorgenomen besluit om over te stappen naar het overlegmodel ter instemming voor aan de PGMR. Dit voorgenomen besluit bevat in ieder geval een stemprocedure voor de instemming op schoolniveau van de medewerkers zoals bedoeld in artikel 2.13 lid 4.
3. De overstap naar het overlegmodel mag niet leiden tot verlies van werkgelegenheid.
2.13 Invoering overlegmodel op schoolniveau (brinnummer)
1. Invoering van het overlegmodel geschiedt per school (brinnummer).
2. Per school wordt een invoeringsplan opgesteld, waarin in ieder geval zijn opgenomen:
a. welke taken onder de opslagfactor vallen;
b. het beleid op grond waarvan de individuele opslagfactor wordt toegekend.
3. Het vast te stellen beleid wordt daarbij gebaseerd op onder meer de criteria groeps- grootte, zorgleerlingen en belastbaarheid en ervaring van werknemers.
4. Het plan van invoering behoeft instemming van de PMR én van de meerderheid van het personeel.
5. De keuze voor het overlegmodel dient iedere drie jaar opnieuw ter instemming aan de PMR en het personeel van de school voorgelegd te worden. Bij het niet opnieuw verkrijgen van de vereiste instemming gelden de bepalingen in de artikelen 2.9 t/m 2.11 van deze cao (basismodel).
2.14 Inzetbaarheid
1. De werkgever en het team maken afspraken over het totaal aan overige werkzaamheden die binnen de school worden uitgevoerd. Daarbij houden zij rekening met de totale beschikbare formatie en de (on)mogelijkheden om binnen de beschikbare formatie de gewenste taken uit te kunnen voeren.
2. De werkgever stelt vervolgens met instemming van de PMR, als uitvoering van de met het team gemaakte afspraken, alle schooltaken (inclusief het voor- en nawerk) en de normering van deze taken in uren vast.
3. Aan het geven van les en het verzorgen van lesgebonden en/of behandeltaken is voor- en nawerk verbonden. Deze uren worden uitgedrukt in een opslagfactor. De opslagfactor wordt vastgesteld tussen 35 % en 45 % van de lesuren of de lesgebonden en/of behandel- taken.
4. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over de werkdagen, het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de opslagfactor, professionalisering en overige taken. De individuele opslagfactor wordt vastgesteld op basis van met de PMR vastgesteld beleid.
5. De werkgever maakt met het onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken schriftelijke afspraken over de werkdagen, de te vervullen taken en de professionalisering, een en ander met inachtneming van het eerste lid.
2.15 Meerjarenbeleid
1. De werkgever formuleert het, ten minste op de komende vier jaar betrekking hebbend, meerjarenformatiebeleid dat is gebaseerd op de meerjarenbegroting en dat jaarlijks wordt geactualiseerd in een (personele) bestuursbegroting/bestuursformatieplan.
2. De werkgever stelt, na verkregen instemming van de PGMR, vóór 1 mei1 voor het komende schooljaar het meerjarenformatiebeleid /een bestuursformatieplan vast en de wijze waarop de middelen bovenschools dan wel aan de scholen worden toebedeeld, tenzij zwaarwegende redenen of omstandigheden zich daartegen verzetten. Dit laatste wordt terstond ter kennis gebracht van de GMR.
3. In het formatieplan wordt de verhouding tussen het aantal leerlingen en leraren per school (brinnummer) verantwoord.
4. De werkgever in het bijzonder onderwijs stelt, na verkregen instemming van de PGMR, als onderdeel van het meerjarenformatiebeleid, vervangingsbeleid vast. Op basis van de historische vervangingsbehoefte omschrijft de werkgever op welke manier vervanging wordt georganiseerd en met welke type contracten. Bij het opstellen van dit beleid hanteert de werkgever de volgorde van vast, vast/flexibel naar flexibel.
1 Indien in bijzonder onderwijs sprake is van verwachte ontslagen dan wel dat de werkgelegenheidsgarantie niet langer kan worden gehandhaafd, zal wat betreft het moment van vaststellen van het bestuursformatieplan rekening worden gehouden met de bepalingen over RDDF-plaatsing en start sociaal plan, zoals bedoeld in Hoofdstuk 10 van deze cao.
3. Dienstverband bijzonder onderwijs
Dienstverband bijzonder onderwijs
3.1 Arbeidsovereenkomst
1. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.
2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 3.2, 3.3 en 3.4 wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd.
3. Indien bij eerste indiensttreding direct een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan, kan schriftelijk een proeftijd van maximaal twee maanden worden overeengekomen.
4. Bij indiensttreding ontvangt de werknemer een Akte van benoeming volgens het opgenomen model in bijlage IA 1 t/m 3.
5. De kosten voor het verkrijgen van de verklaring omtrent het gedrag volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens komen voor rekening van de werkgever.
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
3.2 Bezit onderwijsbevoegdheid
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt in elk geval aangegaan:
a. als de werknemer niet de bij wet voorgeschreven onderwijsbevoegdheid bezit;
b. als enige overige wettelijke bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verzet.
3.3 Eerste indiensttreding
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen bij eerste indiensttreding met uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In afwijking van de vorige volzin kan van de voorwaarde dat er sprake dient te zijn van eerste indiensttreding bij de werkgever, worden afgeweken indien:
a. het een herintreder betreft die niet voldoet aan de bekwaamheidseisen op grond van de Wet Beroepen in het onderwijs (Wet BIO);
b. het een bevordering betreft naar een directiefunctie;
c. het een werknemer betreft wiens vervangingsbetrekking of opeenvolgende vervangingsbetrekkingen in totaal nog geen twaalf maanden heeft c.q. hebben geduurd.
2. De duur van deze arbeidsovereenkomst bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze periode met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd.
3.4 Overige gevallen
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan in de overige gevallen plaatsvinden:
a. als voorziening in een tijdelijke vacature, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
b. bij vervanging van tijdelijk afwezige werknemers, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
c. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van contract- activiteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt;
d. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt.
Arbeidsovereenkomsten specifiek ten behoeve van vervanging2
Met de in artikel 3.5 opgenomen bepalingen wordt op grond van artikel 7:668a lid 5 onder b BW afgeweken van artikel 7:668a lid 1 BW.3
3.5 Opeenvolgende dienstverbanden ten behoeve van vervanging
1. Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in verband met vervanging als bedoeld in artikel 3.4 aanhef en onder b, kunnen elkaar opvolgen. De maximale duur van de som van de elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op deze grond voor onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken bedraagt in afwijking van artikel 7:668a Burgerlijk Wetboek drie jaar. Binnen deze periode is het mogelijk zes arbeidsovereenkomsten aan te gaan.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
3.6 Min-max-contract
1. De werkgever en de werknemer kunnen ten behoeve van vervanging van tijdelijk afwezige werknemers een min-max-contract overeenkomen. De werknemer ontvangt een akte van benoeming volgens het opgenomen model in bijlage IA. 2 van deze cao.
2. Een min-max-contract wordt aangegaan voor bepaalde tijd, op grond van artikel 3.4 aanhef en onder b.
3. Een min-max-contract kan alleen worden aangegaan met de werknemer in de functiecategorie onderwijsgevend personeel of onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken.
2 In artikel 3.6 en artikel 3.7 zijn contracten opgenomen specifiek ten behoeve van vervanging, dit laat onverlet dat ook andere vormen van overeenkomsten kunnen worden aangegaan voor vervanging.
3 In de toelichting op dit artikel wordt de verruiming van de ketenregeling verantwoord.
4. Het min-max-contract wordt tussen werkgever en werknemer overeengekomen met de bedoeling een arbeidsovereenkomst zonder vaste betrekkingsomvang tot stand te laten komen, zodat flexibiliteit ten aanzien van de inzet van werknemers met een min-max- contract mogelijk is.
5. De minimale betrekkingsomvang van een min-max-contract is 8 uur per week (0,2 wtf).
6. De verhouding tussen de min-uren en de max-uren is maximaal 1:2,5 (bijvoorbeeld 8 – 20 uur).
7. De werknemer dient, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 2A.9 lid 3 en lid 5 en 2A.11 (basismodel) of artikel 2A.14 lid 4 (overlegmodel), voor hun inzetbaarheid op basis van het min-max-contract beschikbaar te zijn. Het aantal overeengekomen max- uren per week is hierbij leidend voor de beschikbaarheid.
8. De werknemer dient gehoor te geven aan een oproep voor werk van de werkgever tot het aantal overeengekomen xxx-xxxx per week.
9. De werkgever is tot het aantal overeengekomen xxx-xxxx per week verplicht de werknemer op te roepen voor beschikbaar werk, indien er werk is en de werknemer daarvoor geschikt is.
3.7 Bindingscontract
1. Werkgever en werknemer kunnen, ten behoeve van vervanging van tijdelijk afwezige werknemers zoals bedoeld in artikel 3.4 onder b, een bindingscontract overeenkomen. De werknemer ontvangt een akte van benoeming volgens het opgenomen model in bijlage IA.3 van deze cao.
2. Het bindingscontract kan niet worden aangegaan na 30 september 2017. Het bindingscontract wordt uitsluitend voor bepaalde tijd overeengekomen.
3. Een bindingscontract kan alleen worden aangegaan met de werknemer in de functiecategorie onderwijsgevend personeel of onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken.
4. De omvang van het bindingscontract wordt vastgesteld op ten minste één uur per week.
De minimale betrekkingsomvang, zoals bedoeld in artikel 2.3 lid 4, geldt niet voor bindingscontracten.
5. Het bindingscontract wordt tussen werkgever en werknemer overeengekomen met de bedoeling om de werknemer te binden aan de organisatie.
6. De uren zoals overeengekomen op grond van lid 4 zijn niet plaats- en tijdgebonden en worden door de werknemer besteed aan de eigen professionalisering, duurzame inzetbaarheid en/of teamactiviteiten.
7. De werkgever en werknemer maken onderling afspraken over de besteding van de op grond van lid 4 overeengekomen uren, waardoor voor de werknemer zekerheid bestaat over de arbeidsomvang en de tijdstippen waarop de werknemer zal werken.
8. De werknemer verantwoordt achteraf de inzet van de op grond van lid 4 overeengekomen uren in een functioneringsgesprek met de werkgever.
9. Het bindingscontract kan op grond van artikel 2.5 tijdelijk worden uitgebreid, wanneer de werknemer aanvullend op het bindingscontract wordt belast met werkzaamheden op grond van artikel 3.4 onder b. Artikel 3.9 aanhef en onder b, is op de tijdelijke uitbreidingen van toepassing.
10. De werknemer wordt alleen ingezet voor onvoorziene en onplanbare vervangingen van een tijdelijk afwezige werknemer.
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
3.8 Einde van de arbeidsovereenkomst
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
2. Een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor deze is aangegaan.
3. Indien de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.3 een tijdsduur had van ten minste twaalf maanden, neemt de werkgever ten minste twee maanden voor de einddatum van de arbeidsovereenkomst een beslissing om:
a. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuwe verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan te gaan;
c. dan wel dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt
en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
Hiermee voldoet de werkgever in dit geval aan de aanzegverplichting, op grond van artikel 7:668 lid 1 BW.
4. Indien de werkgever nalaat de in het derde lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht te zijn benoemd in een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband.
3.9 Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
a. uren boven de normbetrekking;
b. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
c. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
d. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een project waarvoor door de werkgever of andere (overheids)instanties gedurende 3 of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
e. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met contract- activiteiten, die gedurende 3 of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
Einde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tussentijdse opzegging
3.10 (Tussentijdse) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
1. De werkgever kan de (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, dan wel de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 7:669 BW (tussentijds) opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet in de rede ligt.
2. De werkgever of de werknemer kan de arbeidsovereenkomst onverwijld opzeggen om een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW, volgens de bepalingen van artikel 7:678 en 7:679 BW.
3. De werkgever en de werknemer kunnen de arbeidsovereenkomst beëindigen met wederzijds goedvinden op het door hen overeengekomen tijdstip.
4. De arbeidsovereenkomst eindigt door het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt of de latere datum die krachtens artikel 3.13 door partijen is overeengekomen.
5. De arbeidsovereenkomst eindigt door overlijden van de werknemer met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.
3.11 Opzegging arbeidsovereenkomst4
1. Redelijke gronden voor opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of tussentijdse opzegging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 3.10 lid 1, zijn:
a. Het vervallen van arbeidsplaatsen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden;
b. Langdurige ziekte of arbeidsongeschiktheid;
c. Frequent ziekteverzuim;
d. Onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer, anders dan ten gevolge van ziekte of arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld onder b;
e. Verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer;
f. Werkweigering wegens een ernstig gewetensbezwaar;
g. Verstoorde arbeidsverhouding;
4 De bedoeling van deze cao-bepaling is om aan te sluiten bij artikel 7:669 BW
h. Andere met name genoemde gewichtige omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren;
i. Het ontbreken van (her)registratie in het Schoolleidersregister PO door de schoolleider, zoals verplicht gesteld in artikel 9.12.
2. Voor opzegging door de werkgever op grond van 3.11 lid 1 onder a en b is voorafgaand toestemming van het UWV vereist, zoals bedoeld in artikel 7:671a lid 1 BW.
3. De kantonrechter kan op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van lid 1 onder c tot en met h, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 onder a BW.
4. De kantonrechter kan tevens op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden;
a. op grond van lid 1 onder a en b, indien de toestemming door het UWV is geweigerd, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 onder b BW;
b. op grond van lid 1 onder a en b, indien er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die niet tussentijds kan worden opgezegd, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 onder c BW.
5. Ontslag wegens het vervallen van arbeidsplaatsen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden, kan niet plaatsvinden om een herbenoeming in een zelfde functie voor een kleinere betrekkingsomvang mogelijk te maken.
3.12 Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
1. Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.11 onder b, welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever aansluitend een zelfde dan wel een gelijkwaardige arbeidsovereenkomst aangaan met de werknemer, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de WIA, wordt na afloop van de salarisdoorbetalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van artikel 3.11 onder b, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienstverband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65%
gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. Het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, mag in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met in achtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO).
3.13 Opzegging en benoeming AOW-gerechtigde werknemer
1. Ingeval de arbeidsovereenkomst zal eindigen op grond van het bereiken van de AOW- gerechtigde leeftijd door de werknemer, kunnen werkgever en werknemer:
a. jaarlijks overeenkomen om het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen;
b. een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeenkomen, welke jaarlijks met ten hoogste 12 maanden kan worden verlengd. Hierbij geldt dat maximaal zes keer een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden aangegaan, voor de maximale duur van 48 maanden, zoals bedoeld in artikel 7:668a lid 12 BW.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 3.11 vierde lid, eindigt de verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bedoeld in het eerste lid, onder b van dit artikel van rechtswege, zonder dat voorafgaande opzegging noodzakelijk is.
3.14 Opzeggingstermijn
1. Opzegging van de arbeidsovereenkomst geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij anders overeengekomen.
2. De werkgever neemt bij opzegging de volgende opzeggingstermijn in acht:
a. Ten minste één maand indien de arbeidsovereenkomst 12 maanden of korter heeft geduurd;
b. Ten minste één maand indien de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt;
c. Ten minste twee maanden indien de arbeidsovereenkomst langer dan twaalf maanden doch korter dan 5 jaar heeft geduurd;
d. Ten minste drie maanden indien de arbeidsovereenkomst 5 jaar of langer heeft geduurd.
3. Als de opzeggingstermijn die bij wijze van overgangsbepaling is voorgeschreven op grond van artikel XXI van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid van 14 mei 1998 (Stb. 1998, 300) langer is dan de opzeggingstermijn, genoemd in dit artikel, geldt voor de werkgever de termijn volgens voornoemde wet.
4. De werknemer neemt bij ontslag de volgende opzeggingstermijnen in acht:
a. ten minste één maand indien de arbeidsovereenkomst korter dan 12 maanden heeft geduurd;
b. ten minste twee maanden indien de arbeidsovereenkomst 12 maanden of langer heeft geduurd.
5. Met wederzijds goedvinden kan van de in het tweede, derde en vierde lid genoemde termijnen worden afgeweken.
Schorsing als ordemaatregel en disciplinaire maatregelen
3.15 Gronden voor schorsing
Een werkgever kan een werknemer schorsen:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, voor de duur van voornoemde maatregel, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
b. die krachtens een rechterlijke uitspraak, die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten, voor de duur van de periode tussen de rechterlijke uitspraak en het onherroepelijk worden daarvan;
c. voor de duur van de vervolging dan wel het strafrechtelijk onderzoek indien een straf- rechtelijke vervolging c.q. onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld;
d. in andere gevallen waarin het belang van de instelling dit vordert.
3.16 Voorgenomen schorsing
1. De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is.
2. Voordat de werknemer wordt geschorst, wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk bevestigd. De zienswijze van de werknemer omtrent de schorsing wordt in deze bevestiging opgenomen. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en) worden ontzegd.
3.17 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.15 en 3.16 kan de werknemer worden geschorst:
1. voor de duur van maximaal zes maanden wanneer er sprake is van (een voornemen tot) opzegging, als bedoeld in artikel 3.11 lid 1, onder d, e en g;
2. voor de duur van de procedure
3. voor de duur van ten hoogste drie maanden, wanneer sprake is van gevallen als bedoeld in artikel 3.15 lid 1 onder d, welke termijn in bijzondere gevallen ten hoogste één keer met drie maanden kan worden verlengd.
3.18 Algemene bepalingen schorsing
1. Indien een schorsing als bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in artikel 3.15 bedraagt de duur van de schorsing gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
2. De schorsing kan gepaard gaan met een ontzegging van de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en).
3. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
4. Ingeval geen redenen aanwezig waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
5. De schorsing als benoemd in de artikelen 3.15, 3.16, en 3.17 geschiedt met behoud van salaris.
3.19 Disciplinaire maatregelen
1. De werkgever kan ten aanzien van de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, onder opgave van redenen één van de navolgende besluiten nemen:
a. schriftelijke berisping;
x. xxxxxxxxx met behoud van xxxxxxx;
2. Onder plichtsverzuim wordt verstaan het overtreden van de voor de werknemer geldende voorschriften, het niet nakomen van hem opgelegde verplichtingen alsmede het doen of nalaten van datgene dat de werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie behoort na te laten of te doen.
3.20 Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
x. xxxxxxxxx als bedoeld in artikel 3.16 en artikel 3.17;
b. het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 3.19, eerste lid; wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn
zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemotiveerd meedeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
3.21 Besluit
De werknemer wordt van het definitieve besluit, bedoeld in artikel 3.20, eerste lid onder a en b, zo spoedig mogelijk na de zienswijze per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
3.22 Detachering
De werknemer kan op zijn verzoek of met zijn instemming voor bepaalde tijd worden belast met werkzaamheden bij een werkgever van een andere instelling of instellingen dan wel buiten het onderwijs.
3.23 Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
x. xxxxxxxxx onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever, voor wat betreft de toepassing van het taakbeleid en arbeids- en rusttijdenregeling, op dezelfde wijze behandeld als de werk- nemers die onder deze cao vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft het salaris, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze cao verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
5. a. Het eerste tot en met het vierde lid zijn mede van toepassing op vakkrachten conform artikel 20 Abu cao (cao voor uitzendkrachten) dan wel op werknemers op grond van artikel 7:690 BW.
b. Vakkrachten in de zin van de Abu cao en werknemers op grond van artikel 7: 690 BW zijn degenen op wie de artikelen 3 (Bevoegdheid schoolonderwijs), 3a (Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden), 32 (Vereisten benoeming of
tewerkstelling personeel) en 32a (Bekwaamheidseisen) van de Wet op het primair onderwijs dan wel de overeenkomstige artikelen 3, 3a respectievelijk 32 en 32a van de Wet op de expertisecentra van toepassing zijn.
3.24 Leerarbeidsovereenkomst
Op de leerarbeidsovereenkomst van de LIO zijn van toepassing de artikelen 3.25 tot en met 3.28.
3.25 Wettelijke vereisten
Indien de werknemer die als LIO is benoemd, niet meer voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten, eindigt zowel de leerarbeidsovereenkomst, als de arbeidsovereenkomst tussen de LIO en de werkgever van rechtswege.
3.26 Beëindiging leerarbeidsovereenkomst
Indien de leerarbeidsovereenkomst tussen de opleidende instelling en de LIO wordt beëindigd, eindigt de arbeidsovereenkomst tussen de LIO en de werkgever van rechtswege.
3.27 Schorsing als disciplinaire maatregel
Indien de werkgever ten aanzien van de LIO besluit tot het opleggen van een disciplinaire schorsing, stelt de werkgever de instelling die de leerarbeidsovereenkomst mede heeft ondertekend, hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
3.28 Voorwaarden
1. De leraar in opleiding waarmee een leerarbeidsovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze cao wordt benoemd voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een benoeming van vijf maanden voor een werktijdfactor 1 binnen één schooljaar.
2. De leraar in opleiding ontvangt bij benoeming een akte zoals opgenomen in bijlage IC van deze cao.
3. De periode zoals bedoeld in het eerste lid dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
4. De functie leraar in opleiding omvat de in het vijfde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap.
5. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van:
a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d..
c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
6. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
7. Het salaris van de leraar in opleiding met een leerarbeidsovereenkomst wordt vast- gesteld volgens bijlage IV.A van deze cao.
8. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
9. De leerarbeidsovereenkomst bevat ten minste bepalingen over: de begeleiding van de leraar in opleiding;
dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage IC van deze cao (akte van benoeming).
10. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerarbeidsovereenkomst een leerwerk- plan op. Het leerwerkplan wordt getoetst door:
de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en de werkgever waar de leraar in opleiding is benoemd.
11. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven, toetst het leerwerkplan aan de eindtermen van de opleiding.
12. De werkgever toetst het leerwerkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden.
13. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woningwerkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.
14. De arbeidsovereenkomst van de LIO maakt op grond van artikel 7:668a lid 9 geen onderdeel uit van de keten van arbeidsovereenkomsten, zoals is bedoeld in artikel 7:668a lid 1 BW.
15. De artikelen 2A3, 6.1 t/m 6.9, 6.12, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en met 8.16,
8.18 t/m 8.23, 8.25, 8A.6 en 8A.7 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.
Onderwijsassistent in opleiding
3.29 Leerarbeidsovereenkomst
1. Tussen de onderwijsassistent in opleiding, die een erkende mbo-opleiding onderwijs- assistent volgt, de mbo-opleiding waar deze student is ingeschreven en de werkgever waar deze student is benoemd, wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
2. De leerarbeidsovereenkomst vermeldt in elk geval de duur en de omvang van de leerarbeidsovereenkomst, alsmede het salaris dat wordt vastgesteld volgens bijlage IV.B van deze cao.
3. In het leerwerkplan worden door partijen de leer- en werkactiviteiten vastgelegd.
Benoeming op basis van de brede impuls combinatiefuncties in het bijzonder onderwijs5
3.30 Arbeidsovereenkomst
1. Op de arbeidsovereenkomst van de combinatiefunctionaris zijn van toepassing de artikelen 3.31 tot en met 3.36.
2. De werkgever maakt gebruik van de benoemingsakte zoals is opgenomen in bijlage IA.1 van deze cao.
3.31 Uitsluiting cao -bepalingen
1. De artikelen 3.20, 6.36, 6.38, 8.1 tot en met 8.4 van de CAO PO zijn niet van toepassing.
2. De artikelen 2.3 en 8.23 van deze cao zijn niet van toepassing op het deel van de arbeidsovereenkomst dat betrekking heeft op de buitenschoolse taken.
3.32 Positionering van de combinatiefunctionaris
1. Combinatiefunctionaris: de werknemer geheel of gedeeltelijk benoemd op basis van de brede impuls combinatiefuncties die naast zijn werkzaamheden op school is belast met taken buiten het onderwijs.
2. Voorbeeldfuncties zijn beschreven en gewaardeerd op basis van Xxxx PO. Voor afwijkende functies wordt eveneens gebruik gemaakt van Fuwa PO.
3. De combinatiefunctionaris dient te voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen, die op basis van de WPO en WEC bij algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld en gericht zijn op het handelen in het onderwijsleerproces.
5 De brede impuls combinatiefuncties is de nieuwe naam van de impuls brede scholen en omvat bovendien de nieuwe impulsmiddelen.
4. Werknemers zonder wettelijke lesbevoegdheid verrichten werkzaamheden in het onderwijsproces onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde leerkracht.
3.33 Benoeming
1. Op de benoeming van een combinatiefunctionaris zijn van toepassing de bepalingen 3.1 tot en met 3.4 van de CAO PO en artikel 7:668a BW.
2. Vanwege de subsidiefinanciering en het projectmatig karakter van de brede impuls combinatie functies kan een tijdelijk dienstverband worden aangegaan op grond van artikel 3.4 lid d.
3.34 Beëindiging van het dienstverband
1. Op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen 3.8 tot en met 3.12 van deze cao onverminderd van toepassing.
2. Bij beëindiging of wijziging van de subsidie verstrekt op basis van de brede impuls combinatiefuncties, c.q. de subsidievoorwaarden, als gevolg waarvan de betrekking komt te vervallen, vervalt de arbeidsovereenkomst van de combinatiefunctionaris van rechtswege.
3.35 Arbeidsduur en jaartaak
1. De arbeidsduur in een voltijds dienstbetrekking bedraagt 40 uur per week.
2. Jaarlijks vóór de zomervakantie wordt in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer, de jaartaak van de werknemer ingevuld, inhoudende de:
a. omvang lessentaak en overige schooltaken conform de kaders van het taakbeleid zoals beschreven in artikel 2.3 van de cao en de overige van toepassing zijnde bepalingen van deze cao;
b. omvang en invulling van buitenschoolse taken;
c. beschikbaarheid en weekrooster;
d. invulling vakantieverlof.
3.36 Vakantieverlof
1. De werknemer heeft recht op 428 klokuren vakantieverlof, waarvan 3 weken aaneen- gesloten in de zomervakantie. Zie artikelen 8.1 en 8.3 van deze cao.
2. De invulling van het vakantieverlof wordt overeengekomen in overleg tussen de werk- gever, de inlenende werkgever en de werknemer met inachtneming van het eerste lid.
3. Zwangerschap- en bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer schort reeds ingepland vakantieverlof op naar een nader te bepalen moment, te bepalen in overleg tussen werkgever en werknemer.
4. Dienstverband openbaar onderwijs
Dienstverband Openbaar Onderwijs
Aanstelling
4.1 Akte van aanstelling
1. Aanstelling geschiedt voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.
2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 4.2, 4.3 en 4.4 vindt aanstelling plaats voor onbepaalde tijd.
3. De werknemer ontvangt bij zijn indiensttreding een akte van aanstelling volgens het opgenomen model in bijlage IB van deze cao.
4. De kosten voor het verkrijgen van de verklaring omtrent het gedrag volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens komen voor rekening van de werkgever.
4.2 Aanstelling voor bepaalde tijd
Aanstelling voor bepaalde tijd vindt in elk geval plaats:
a. als de werknemer niet de bij wet voorgeschreven onderwijsbevoegdheid bezit;
b. als enige overige wettelijke bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een aanstelling voor onbepaalde tijd verzet.
4.3 Aanstelling bij wijze van proef
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan plaatsvinden bij wijze van proef, met uitzicht op een aanstelling voor onbepaalde tijd. De duur van deze aanstelling bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze periode met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd.
4.4 Overige gevallen
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan in de overige gevallen plaatsvinden:
a. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
b. als voorziening in een tijdelijke vacature, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
c. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van contract- activiteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt;
d. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt.
4.5 Opeenvolgende dienstverbanden
1. Vanaf de dag dat tussen dezelfde werkgever en werknemer aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd. De voorgaande volzin is van toepassing op de aanstellingen genoemd in de artikelen 4.3 en 4.4.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
4.6 Keuzemogelijkheid toepassen vervangingsbeleid bijzonder onderwijs
1. De werkgever in het openbaar onderwijs kan tijdens de looptijd van deze cao en uiterlijk op 30 september 2017, éénmalig en onomkeerbaar de keuze maken voor het vervangingsbeleid van het bijzonder onderwijs, inhoudende:
a. Het opstellen van vervangingsbeleid, zoals bedoeld in artikel 2.15 lid 4, en
b. Het toepassen van de ketenregeling zoals deze geldt voor vervanging binnen het bijzonder onderwijs, en
c. Het gebruik van de min-max-aanstelling en de bindingsaanstelling ten behoeve van vervanging.
2. De keuze zoals beschreven in lid 1 behoeft de schriftelijke instemming van de PGMR. Met dagtekening van de schriftelijke bevestiging van instemming van de PGMR treden de artikelen 4.6a tot en met 4.6c voor deze werkgever in werking, in plaats van artikel 4.5.
De artikelen 4.6a, 4.6b en 4.6c zijn uitsluitend van toepassing indien de werkgever gebruikmaakt van de keuzemogelijkheid zoals opgenomen in artikel 4.6.
4.6a Opeenvolgende dienstverbanden ten behoeve van vervanging
1. Aanstellingen voor bepaalde tijd in verband met vervanging als bedoeld in artikel 4.4 aanhef en onder a, kunnen elkaar opvolgen. Er is sprake van opvolgende tijdelijke contracten als ze elkaar met een tussenperiode van 6 maanden of minder opvolgen. De maximale duur van de som van de elkaar opvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd op deze grond voor onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken bedraagt drie jaar. Binnen deze periode is het mogelijk zes aanstellingen aan te gaan.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
4.6b Min-max-aanstelling
1. De werkgever kan ten behoeve van vervanging van tijdelijk afwezige werknemers een min-max-aanstelling aangaan. De werknemer ontvangt een akte van aanstelling volgens het opgenomen model in bijlage IB2 van deze cao.
2. Een min-max-aanstelling wordt aangegaan voor bepaalde tijd, op grond van artikel 4.4 aanhef en onder a.
3. Een min-max-aanstelling kan alleen worden aangegaan met de werknemer in de functiecategorie onderwijsgevend personeel of onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken.
4. De min-max-aanstelling wordt aangegaan met de bedoeling een arbeidsovereenkomst zonder vaste betrekkingsomvang tot stand te laten komen, zodat flexibiliteit ten aanzien van de inzet van werknemers met een min-max-aanstelling mogelijk is.
5. De minimale betrekkingsomvang van een min-max-aanstelling is 8 uur per week (0,2 wtf).
6. De verhouding tussen de min-uren en de max-uren is maximaal 1:2,5 (bijvoorbeeld 8 – 20 uur).
7. De werknemer dient, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 2A.9 lid 3 en lid 5 en 2A.11 (basismodel) of artikel 2A.14 lid 4 (overlegmodel), voor hun inzetbaarheid op basis van het min-max-aanstelling beschikbaar te zijn. Het aantal aangeboden max-uren per week is hierbij leidend voor de beschikbaarheid.
8. De werknemer dient gehoor te geven aan een oproep voor werk van de werkgever tot het aantal aangegane max-uren per week.
9. De werkgever is tot het aantal aangegane max-uren per week verplicht de werknemer op te roepen voor beschikbaar werk, indien er werk is en de werknemer daarvoor geschikt is.
4.6c Bindingsaanstelling
1. Werkgever kan, ten behoeve van vervanging van tijdelijk afwezige werknemers zoals bedoeld in artikel 4.4 onder a, een bindingsaanstelling aangaan. De werknemer ontvangt een akte van aanstelling volgens het opgenomen model in bijlage IB3 van deze cao.
2. Een bindingsaanstelling kan niet worden aangegaan na 30 september 2017. De bindingsaanstelling wordt uitsluitend voor bepaalde tijd aangegaan.
3. Een bindingsaanstelling kan alleen worden aangegaan met de werknemer in de functiecategorie onderwijsgevend personeel of onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken.
4. De omvang van de bindingsaanstelling wordt vastgesteld op ten minste één uur per
week. De minimale betrekkingsomvang, zoals bedoeld in artikel 2A.3 lid 4, geldt niet voor bindingsaanstellingen.
5. De bindingsaanstelling wordt door de werkgever aangegaan met de bedoeling om de werknemer te binden aan de organisatie.
6. De uren zoals aangegaan op grond van lid 4 zijn niet plaats- en tijdgebonden en worden door de werknemer besteed aan de eigen professionalisering, duurzame inzetbaarheid en/of teamactiviteiten.
7. De werkgever en werknemer maken onderling afspraken over de besteding van de op grond van lid 4 overeengekomen uren, waardoor voor de werknemer zekerheid bestaat over de arbeidsomvang en de tijdstippen waarop de werknemer zal werken.
8. De werknemer verantwoordt achteraf de inzet van de op grond van lid 4 aangegane uren in een functioneringsgesprek met de werkgever.
9. De bindingsaanstelling kan op grond van artikel 2A5 tijdelijk worden uitgebreid, wanneer de werknemer aanvullend op de bindingsaanstelling wordt belast met werkzaamheden op grond van artikel 4.4 onder a. Artikel 4.7b aanhef en onder b, is op de tijdelijke uitbreidingen van toepassing.
10. De werknemer wordt alleen ingezet voor onvoorziene en onplanbare vervangingen van een tijdelijk afwezige werknemer.
4.7 Einde van rechtswege
1. Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege zodra die tijd is verstreken.
2. Indien de aanstelling bij wijze van proef een tijdsduur had van ten minste twaalf maanden, neemt de werkgever ten minste twee maanden voor de einddatum van de aanstelling een beslissing om:
a. een aanstelling voor onbepaalde tijd te geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuwe verlengde aanstelling voor bepaalde tijd aan te gaan;
c. dan wel dat de aanstelling van rechtswege eindigt;
en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
3. Indien de werkgever nalaat de in het tweede lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht te zijn aangesteld voor een verlengde aanstelling voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als de voorgaande aanstelling.
4.7a Einde van rechtswege krachtens rechterlijke uitspraak
Een aanstelling eindigt van rechtswege indien de werknemer krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten. De werknemer wordt van deze beëindiging zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
4.7b Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
a. uren boven de normbetrekking;
b. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
c. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
d. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een project, waarvoor door de werkgever of andere (overheids)instanties gedurende 3 of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
e. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met contract- activiteiten, die gedurende drie of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
4.8 Ontslag
1. De werknemer kan, met inachtneming van het in artikel 4.9 bepaalde, ontslag worden verleend:
a. op schriftelijke aanvraag;
b. wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt of de latere datum die krachtens artikel 4.10 door partijen is overeengekomen;
c. op schriftelijke aanvraag voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP of een FPU-uitkering zoals geregeld in het FPU-reglement van het VUT-fonds;
d. wegens opheffing van de instelling, of de betrekking of zodanige verandering in de inrichting van het onderwijs of de dienst van de instelling dat zijn werkzaamheden overbodig zijn geworden;
e. indien hij na afloop van lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst aan de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst;
f. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, met in achtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO);
g. wegens ernstige mate van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit andere hoofde dan genoemd onder f;
x. wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
i. wegens het bij of in verband met indiensttreding en/of keuring opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of geschikt verklaring zou zijn overgegaan, tenzij meer dan zes maanden zijn verstreken sinds de vaststelling van dit feit;
j. als disciplinaire maatregel wegens plichtsverzuim;
x. op grond van andere met name genoemde en aan de werknemer schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard;
l. wegens overlijden met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.
m. wegens het ontbreken van (her)registratie in het Schoolleidersregister PO door de schoolleider, zoals verplicht gesteld in artikel 9.12.
2. Ontslag wegens opheffing van de betrekking kan niet plaatsvinden om een heraanstelling in een zelfde functie voor een kleinere betrekkingsomvang mogelijk te maken.
4.9 Ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
1. Indien de werknemer die 35% of meer arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4.8 onder f., welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever de werknemer aansluitend een zelfde dan wel gelijkwaardig aanstelling verlenen, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet gevergd kan worden.
2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de Wet WIA, wordt na afloop van de salarisdoor- betalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van artikel 4.8 onder f, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienstverband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. Het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, mag in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met in achtneming van de regeling ziekte en arbeidsongeschiktheid primair onderwijs (ZAPO).
4.10 Ontslag en aanstelling AOW-gerechtigde werknemer
1. Ingeval de aanstelling zal eindigen door ontslag op grond van het bereiken van de AOW- gerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 4.8 onder b. kan:
a. de werkgever op verzoek van de werknemer vervolgens jaarlijks besluiten om het moment van ontslag telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen;
b. de werkgever op verzoek van de werknemer besluiten de werknemer na beëindiging vervolgens voor bepaalde tijd aan te stellen, telkens voor een periode van maximaal 12 maanden.
2. De al dan niet verlengde aanstelling voor bepaalde tijd bedoeld in lid b eindigt van rechtswege.
4.11 Ingangsdatum ontslag
1. Het ontslag genoemd in artikel 4.8 onder a. gaat in op de eerste dag van een maand met inachtneming van de volgende opzeggingstermijn:
ten minste één maand indien het dienstverband korter dan 12 maanden heeft geduurd;
ten minste twee maanden indien het dienstverband 12 maanden of langer heeft geduurd, tenzij met de werknemer een eerder tijdstip wordt afgesproken.
2. Het ontslag bedoeld in artikel 4.8 onder b. wordt verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt, tenzij met de werknemer een later tijdstip wordt afgesproken.
3. Een ontslag genoemd in artikel 4.8 onder d en e gaat in op de eerste dag van een maand, waarbij een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:
ten minste één maand indien het dienstverband 12 maanden of korter heeft geduurd; ten minste twee maanden indien het dienstverband langer dan 12 maanden, doch korter dan 5 jaar heeft geduurd;
ten minste drie maanden indien het dienstverband 5 jaar of langer heeft geduurd, tenzij met de werknemer een eerder tijdstip wordt afgesproken.
4. Het ontslag genoemd in artikel 4.8 onder f, g, h, i, j, k en m gaat niet eerder in dan de dag volgend op die, waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was, met dien verstande dat het ontslag genoemd in artikel 4.8 onder g niet eerder ingaat dan op de dag waarop het ontslagbesluit aan de werknemer ter kennis is gebracht.
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen
4.12 Schorsing van rechtswege
1. Van rechtswege is geschorst de werknemer:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, voor de duur van voornoemde maatregel, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel,
anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
b. die krachtens een rechterlijke uitspraak die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten, voor de duur van de periode tussen de rechterlijke uitspraak en het onherroepelijk worden daarvan.
2. De werknemer wordt van de schorsing genoemd in het eerste lid zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
4.13 Gronden voor schorsing
1. De werknemer kan worden geschorst, indien het belang van de instelling dit dringend noodzakelijk vereist, voor een periode van maximaal vier weken, welke periode met maximaal vier weken kan worden verlengd.
2. Voordat tot schorsing als bedoeld in het eerste lid wordt overgegaan, wordt de werk- nemer in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt vervolgens zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk aan de werknemer kenbaar gemaakt, waarbij de zienswijze van de werknemer in het schorsingsbesluit wordt opgenomen.
3. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling (en) worden ontzegd.
4.14 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.13 kan de werknemer worden geschorst:
a. wanneer er sprake is van een voornemen tot ontslag op grond van plichtsverzuim, onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan ten gevolge van psychische of lichamelijke oorzaken, dan wel andere redenen van gewichtige aard, voor de duur van de procedure tot de beëindiging van de aanstelling;
b. in gevallen waarin het belang van de instelling dit vereist, voor ten hoogste drie maanden met dien verstande dat deze termijn in bijzondere gevallen éénmaal kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden;
c. Indien een strafrechtelijke vervolging dan wel een strafrechtelijk onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld voor de duur van de vervolging c.q. het onderzoek.
4.15 Intrekking schorsing
1. Indien een schorsing als bedoeld in artikel 4.14 aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in artikel 4.13 bedraagt de duur van de schorsingen gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
2. De schorsing kan gepaard gaan met een ontzegging tot de toegang van het gebouw en de terreinen van de instelling(en).
3. Schorsing zoals genoemd in de artikelen 4.12 4.13 en 4.14 geschiedt met behoud van salaris.
4. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
5. Ingeval achteraf wordt vastgesteld, dat er geen redenen waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
4.16 Plichtsverzuim
1. De werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. De disciplinaire maatregelen die kunnen worden opgelegd, zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. overplaatsing naar een andere instelling onder hetzelfde bevoegde gezag;
c. inhouding van salaris;
x. xxxxxxxxx voor maximaal zes maanden;
e. ontslag.
4. Ter zake van hetzelfde feit kan slechts één disciplinaire maatregel worden opgelegd.
5. Bij het opleggen van de disciplinaire maatregel kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de werknemer zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
6. Het besluit tot oplegging van een disciplinaire maatregel wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.
4.17 Inhouding van het salaris
1. Inhouding van het salaris als zelfstandige disciplinaire maatregel kan geschieden tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand.
2. Als naast de inhouding van het salaris tevens schorsing als disciplinaire maatregel wordt opgelegd, geschiedt de inhouding van het salaris ten hoogste voor de duur van de schorsing.
3. Het ingehouden salaris wordt alsnog uitbetaald, indien in beroep het besluit wordt vernietigd, dan wel door de rechter geen disciplinaire maatregel wordt opgelegd, onder aftrek van de inkomsten die de werknemer gedurende de schorsing en wegens de schorsing heeft kunnen verwerven.
4.18 Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
ontslag als bedoeld in artikel 4.8 onder d tot en met k; schorsing als bedoeld in artikel 4.14;
het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 4.16, derde lid; wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze xxxxxxxxx dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemoti- veerd meedeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
4.19 Besluit
De werknemer wordt van het definitieve besluit bedoeld in artikel 4.18, eerste lid zo spoedig mogelijk na de zienswijze per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
4.20 Detachering
De werknemer kan op zijn verzoek of met zijn instemming voor bepaalde tijd worden belast met werkzaamheden bij een werkgever van een andere instelling of instellingen dan wel buiten het onderwijs.
4.21 Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
x. xxxxxxxxx onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever voor wat betreft de toepassing van het taak- beleid en arbeids- en rusttijdenregeling op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze cao vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft het salaris, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze cao verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
5. a. Het eerste tot en met het vierde lid zijn mede ook van toepassing op vakkrachten conform artikel 20 Abu cao (cao voor uitzendkrachten) dan wel op werknemers op grond van artikel 7:690 BW.
b. Vakkrachten in de zin van de Abu cao en werknemers op grond van artikel 7:690 BW zijn degenen op wie de artikelen 3 (Bevoegdheid schoolonderwijs), 3a (Bevoegdheid onderwijsondersteunende werkzaamheden), 32 (Vereisten benoeming of tewerkstelling personeel) en 32a (Bekwaamheidseisen) van de Wet op het primair onderwijs dan wel de overeenkomstige artikelen 3, 3a respectievelijk 32 en 32a van de Wet op de expertisecentra van toepassing zijn.
4.22 Aanstelling
Op de aanstelling van de LIO zijn van toepassing de artikelen 4.23 tot en met 4.26.
4.23 Wettelijke vereisten
Indien de werknemer die als LIO is aangesteld, niet meer voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten, eindigt het dienstverband van rechtswege.
4.24 Beëindiging van de leerovereenkomst
De beëindiging van de leerovereenkomst van de LIO door de opleidende instelling vormt voor de werkgever een grond voor ontslag.
4.25 Disciplinaire maatregel
Indien de werkgever ten aanzien van de LIO besluit tot het opleggen van een disciplinaire maatregel, tot schorsing of tot ontslag, stelt de werkgever de instelling die de leerovereenkomst mede heeft ondertekend, hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
4.26 Voorwaarden
1. De leraar in opleiding waarmee een leerovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze cao wordt aangesteld voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een aanstelling van vijf maanden voor een werktijdfactor 1 binnen één schooljaar.
2. De leraar in opleiding ontvangt bij aanstelling een akte zoals opgenomen in bijlage ID van deze cao.
3. De in het eerste lid bedoelde periode dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
4. De functie leraar in opleiding omvat de in het vijfde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap.
5. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van:
a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d..
c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
6. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienst- verband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
7. Het salaris van de leraar in opleiding met een dienstverband wordt vastgesteld volgens bijlage IV.A van deze cao.
8. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerovereenkomst gesloten.
9. De leerovereenkomst bevat ten minste bepalingen over:
x. xx xxxxxxxxxxx van de leraar in opleiding;
b. dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage ID van deze cao (akte van aanstelling).
9. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerovereenkomst een leerwerkplan op. Het leerwerkplan wordt getoetst door:
a. de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en
b. de werkgever waar de leraar in opleiding is aangesteld.
10. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven toetst het leerwerkplan aan de eindtermen van de opleiding.
11. De werkgever toetst het leerwerkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden.
12. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woning-werkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.
13. De artikelen 2.3, 4.5, 6.1 t/m 6.9, 6.12, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en met 8.16,
8.18 t/m 8.23, 8A.6 en 8A.7 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.
Onderwijsassistent in opleiding
4.27 Leerovereenkomst
1. Tussen de onderwijsassistent in opleiding, die een erkende mbo-opleiding onderwijs- assistent volgt, de mbo-opleiding waar de deze student is ingeschreven en de werkgever waar deze student is aangesteld, wordt een leerovereenkomst gesloten.
2. De leerovereenkomst vermeldt in elk geval de duur en de omvang van het dienstverband, alsmede het salaris dat wordt vastgesteld volgens bijlage IV.B van deze cao.
3. In het leerwerkplan worden door partijen de leer- en werkactiviteiten vastgelegd.
Aanstelling op basis van de brede impuls combinatiefuncties in het openbaar onderwijs6
4.28 Dienstverband openbaar onderwijs
1. Op het dienstverband van de combinatiefunctionaris zijn van toepassing de artikelen
4.29 tot en met 4.34.
2. De werkgever maakt gebruik van de aanstellingsakte zoals opgenomen in bijlage IB van deze cao.
4.29 Uitsluiting cao-bepalingen
1. De artikelen 4.20, 6.36, 6.38, , en 8.1 tot en met 8.4 van de CAO PO zijn niet van toepassing.
2. De artikelen 2.3, en 8.23 van deze cao zijn niet van toepassing op het deel van de aanstelling dat betrekking heeft op de buitenschoolse taken.
6 De brede impuls combinatiefuncties is de nieuwe naam van de impuls brede scholen en omvat bovendien de nieuwe impulsmiddelen.
4.30 Positionering van de combinatiefunctionaris
1. Combinatiefunctionaris: de werknemer geheel of gedeeltelijk aangesteld op basis van de brede impuls combinatiefuncties die naast zijn werkzaamheden op school is belast met taken buiten het onderwijs.
2. Voorbeeldfuncties zijn beschreven en gewaardeerd op basis van Xxxx PO. Voor afwijkende functies wordt eveneens gebruik gemaakt van Fuwa PO.
3. De combinatiefunctionaris dient te voldoen aan de wettelijke bekwaamheidseisen, die op basis van de WPO en WEC bij algemene maatregel van bestuur zijn vastgesteld en gericht zijn op het handelen in het onderwijsleerproces.
4. Werknemers zonder wettelijke lesbevoegdheid verrichten werkzaamheden in het onderwijsproces onder toezicht en verantwoordelijkheid van een bevoegde leerkracht.
4.31 Aanstelling
1. Op de aanstelling van een combinatiefunctionaris zijn de bepalingen 4.1 tot en met 4.6 van deze cao van toepassing
2. Vanwege de subsidiefinanciering en het projectmatig karakter van de brede impuls combinatiefuncties is een tijdelijke aanstelling mogelijk op grond van artikel 4.4 lid d.
3. Een overschrijding van de in artikel 4.5 lid 1 van de cao genoemde periode van 36 maanden, tussenpozen van niet meer dan drie maanden inbegrepen, leidt binnen de looptijd van de brede impuls combinatiefuncties, niet tot een aanstelling voor onbepaalde tijd. Hiermee wordt afgeweken van het in artikel 4.5 lid 1 van deze cao bepaalde.
4. Indien de werkgever in het openbaar onderwijs op grond van artikel 4.6 heeft gekozen voor het vervangingsbeleid van het bijzonder onderwijs is lid 3 niet van toepassing.
4.32 Beëindiging van de aanstelling
1. Op de beëindiging van de aanstelling zijn de bepalingen 4.7 tot en met 4.11 van de cao PO van toepassing.
2. Een beëindiging of wijziging van de subsidie verstrekt op basis van het de brede impuls combinatiefuncties, c.q. de subsidievoorwaarden, als gevolg waarvan de betrekking komt te vervallen is conform artikel 4.8 lid d een grond voor beëindiging van de aanstelling.
4.33 Arbeidsduur en normjaartaak
1. De arbeidsduur in een voltijds aanstelling bedraagt 40 uur per week.
2. Jaarlijks vóór de zomervakantie wordt in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer de jaartaak van de werknemer ingevuld, inhoudende de:
a. omvang lessentaak en overige schooltaken conform de kaders van het taakbeleid zoals beschreven in artikel 2.3 van de cao en de overige van toepassing zijnde bepalingen van deze cao;
b. omvang en invulling van buitenschoolse taken;
c. beschikbaarheid en weekrooster;
d. invulling vakantieverlof.
4.34 Vakantieverlof
1. De werknemer heeft recht op 428 klokuren vakantieverlof, waarvan drie weken aaneengesloten in de zomervakantie. Zie artikel 8.1 en 8.3 van deze cao.
2. De invulling van het vakantieverlof wordt overeengekomen in overleg tussen de werkgever, de inlenende werkgever en de werknemer met inachtneming van het eerste lid.
3. Zwangerschap- en bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer schort reeds ingepland vakantieverlof op naar een nader te bepalen moment, te bepalen in overleg tussen werkgever en werknemer.
5. Functie en functiewaardering
5.1 Functies
1. De functies worden in de navolgende functiecategorieën onderscheiden:
a. directie;
b. leraar;
c. onderwijsondersteunend personeel;
d. participatiebaan.
2. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de werknemer geen andere functie gaan gelden dan de functie waarin de werknemer is benoemd of aangesteld, tenzij met de werknemer is overeengekomen dat de functie een tijdelijk karakter heeft en het daarbij behorende salarisniveau slechts tijdelijk zal gelden met inachtneming van artikel 3.9, tweede lid en artikel 4.8, tweede lid.
3. Leidinggevende functies en functies met leidinggevende taken worden vóór 1 juli 2016 beschreven en gewaardeerd met XXXX XX. De uitkomst en inschaling worden per 1 augustus 2016 van kracht.
5.2 Normfuncties
1. Voor de functies behorend tot de categorie directie worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.A van deze cao vastgesteld als norm- functies. Dit artikellid vervalt per 1 augustus 2015.
2. Voor de functies behorend tot de categorie leraren worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.B van deze cao vastgesteld als norm- functies.
3. Voor de functies behorend tot de categorie onderwijsondersteunend personeel worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.C van deze cao vastgesteld als normfuncties.
5.3 Benoeming of aanstelling in twee normfuncties
1. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in een van de functies die beschikbaar is ingevolge de door de werkgever vastgestelde formatie.
2. In afwijking van het eerste lid kan een werknemer worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsondersteunende functies of een onderwijsondersteunende en een onderwijsgevende functie, indien er een verschil van meer dan drie schalen is tussen de bij die functies behorende maximumschalen.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een werknemer met een arbeids- ongeschiktheidspercentage van minder dan 35% worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsondersteunende functies of een onderwijsondersteunende en een
onderwijsgevende functie, waarvan het verschil tussen de bij die functies behorende maximum-schalen drie schalen of minder is.
4. In afwijking van het eerste en tweede lid kan een werknemer worden benoemd of aangesteld in twee onderwijsgevende functies, indien die functies bestaan uit een normfunctie leraar basisonderwijs in schaal LA en een normfunctie leraar speciale school voor basisonderwijs in schaal LB.
5.4 Participatiebaan
1. Dit artikel is van toepassing op werknemers die zijn opgenomen in het doelgroepregister zoals bepaald in de Participatiewet en de bijbehorende beleidsregels UWV.
2. De werknemer bedoeld in lid 1 wordt benoemd/aangesteld in de functiecategorie ‘participatiebaan’, zoals bedoeld in artikel 5.1 lid 1 onder d.
3. Van hoofdstuk 6 zijn op deze werknemer alleen artikel 6.1, lid 2, 6.1, lid 5 en 6, 6.8, 6.10 6.10a 6.11, 6.14c, 6.16, 6.18 en 6.38 van toepassing
4. De werkgever kan bij ziekte van de werknemer voor de gederfde inkomsten een beroep doen op de no-riskpolis van UWV.
5.5 Functiebouwwerk
1. De werkgever en de P(G)MR dragen jaarlijks voor 1 augustus zorg voor aanpassing van het functieboek op zowel bestuurs- als schoolniveau met inachtneming van de afspraken over de functiemix in artikel 5.6 en 5.7, waarbij:
a. de huidige normfuncties en niet-normfuncties blijven gehandhaafd en nieuwe niet- normfuncties worden geïntroduceerd en volgens FUWA PO gewaardeerd, of
b. alle functies volgens FUWA PO worden gewaardeerd.
2. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de voorbeeldfuncties opgenomen in ‘Voorbeeldfuncties in FUWA PO’. De samenstelling van het functieboek op bestuurs- niveau betreft het geheel van functies naar soort en niveau met inachtneming van de normfuncties of van FUWA PO. De werkgever en de PGMR maken eveneens een afspraak over het geheel aan bovenschoolse functies naar soort, niveau en aantal met inachtneming van de afspraken over de functiemix.
3. De werkgever en de PMR maken een afspraak over de invulling van het functiebouwwerk op schoolniveau voor wat betreft het geheel van functies naar soort, niveau en aantal, alsmede het beoogde invoeringstraject inclusief de invoeringsdatum. De inrichting van het functiebouwwerk op schoolniveau wordt binnen de kaders van het functieboek op bestuursniveau en in samenhang met het (meerjaren) formatieplan besproken met inachtneming van de afspraken over de functiemix.
5.6 Functiemix
1. De werkgever dient uiterlijk per 1 augustus 2014 de volgende functiemix te hebben gerealiseerd:
in het basisonderwijs op bestuursniveau: LA functies 58%, LB functies 40% (op brin- nummerniveau geldt een minimumpercentage van 30%) en LC functies 2%.
in het speciaal (basis)onderwijs op brinnummer- en bestuursnivau: LB functies 86%, LC functies 14%.
2. Het percentage LC-functies in het basisonderwijs, zoals genoemd in het eerste lid, kan door de werkgever met instemming van de PGMR worden omgezet in LB-functies in afwijking van de genoemde afspraken functiemix conform artikel 5.6 en 5.7 van deze cao. Hiervoor geldt dat 1% LC-functies 3% extra LB-functies oplevert.
3. De percentages genoemd in het eerste en tweede lid, worden voor het basisonderwijs vastgesteld op grond van het aantal LA-FTE’s vermeerderd met het aantal reeds gerealiseerde LB-FTE’s in het kader van de functiemix op bestuursniveau dat wordt vastgesteld in het bestuursformatieplan van mei in het betreffende jaar op grond van artikel 2.7 of 2.15 van deze cao. Ook hier geldt het aantal FTE’s naar bezoldigingsschaal ongeacht de taakstelling van de werkzame personen.
Voor het speciaal (basis)onderwijs worden de percentages genoemd in het eerste en tweede lid vastgesteld op grond van het aantal LB-FTE’s vermeerderd met het aantal reeds gerealiseerde LC-FTE’s in het kader van de functiemix op bestuursniveau dat wordt vastgesteld in het bestuursformatieplan van mei in het betreffende jaar op grond van artikel 2.15 van deze cao. Ook hier geldt het aantal FTE’s naar bezoldigingsschaal ongeacht de taakstelling van de werkzame personen.
4. Om de functiemix op zowel brinnummerniveau als bestuursniveau te realiseren hanteert de werkgever de “sleutels”, zoals genoemd in bijlage XIV van deze cao, ter vaststelling van het aantal LB- resp. LC-functies.
5.7 Definitie leraar
1. Uitsluitend voor de benoeming of aanstelling in de hogere leraarsfunctie(s) van de functiemix, zoals genoemd in artikel 5.6 van deze cao, geldt dat de werknemer dient te voldoen en uitvoering dient te geven aan de criteria van de volgende definitie van leraar.
2. Een leraar is diegene die voldoet aan de eisen van de WPO/WEC en de Wet BIO, die pedagogische en didactische verantwoordelijkheid draagt voor een groep leerlingen en die voor de helft of meer van de 930 lesuren per schooljaar (deeltijders naar rato) les- geeft.
3. Om in aanmerking te komen voor een hogere leraarfunctie dient de werknemer te voldoen aan de kenmerken behorende bij FUWA PO en de voorbeeldfuncties zoals door de CAO PO-partners in deze cao zijn vastgesteld.
5.8 Functiedifferentiatie
1. Bij het bepalen van het samenstel van werkzaamheden binnen een niet-normfunctie draagt de werkgever zorg voor een voldoende breed takenpakket en betrekt hierbij de gevolgen van het besluit voor de inhoud en waardering van bestaande functies.
2. Voordat de werkgever de functie en de daarbij behorende waardering definitief vaststelt, kan hij besluiten om gedurende minimaal één en maximaal twee jaar ervaring met de functie op te doen. Na afloop van deze termijn wordt, in overleg met de PGMR, de betekenis van de voorgenomen nieuwe functie voor de schoolorganisatie en de voorlopig vastgestelde waardering geëvalueerd. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing bij de ontwikkeling en realisatie van de functiemix als bedoeld in artikel 5.6 en 5,7.
3. Een werknemer die gedurende de in het tweede lid genoemde periode deze functie vervult, wordt bezoldigd overeenkomstig de voorlopig vastgestelde waardering en heeft recht op terugkeer in de oorspronkelijke functie als de werkgever besluit om de functie na deze periode niet in de bestuursformatie op te nemen. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing bij de ontwikkeling en realisatie van de functiemix als bedoeld in artikel 5.6 en 5.7.
4. Voor de beschrijving en waardering van niet-normfuncties maakt de werkgever gebruik van FUWA PO.
5. In FUWA PO is voor het primair onderwijs een set van voorbeeldfuncties opgenomen die specifiek voor het primair onderwijs is ontwikkeld. De werkgever kan functies ontwikkelen die afwijken van de voorbeeldfuncties. Indien afgeweken wordt van de voorbeeldfuncties voor leraren in het kader van de functiemix als bedoeld in artikel 5.6 en 5.7 dienen in de beschrijving van de leraar LB voor het basisonderwijs in ieder geval de volgende onderdelen opgenomen te worden:
een werk- en denkniveau HBO+ door: relevante cursussen, masterclasses, HBO- masters of een EVC-bewijs afgegeven door een gecertificeerde aanbieder; in aanslui- ting op de Kwaliteitsagenda primair onderwijs onder andere op de deelgebieden rekenen en taal, zorg en achterstand;
(mede)verantwoordelijkheid dragen voor de ontwikkeling van, het uitdragen van en verdedigen van onderwijskundig beleid;
het signaleren en analyseren van behoeften tot vernieuwing van het onderwijs en hiervoor concepten aanleveren.
6. Voor het waarderen van functies die afwijken van de voorbeeldfuncties maakt de werkgever gebruik van een hiertoe door de Stichting Personeelsinstrumenten Onderwijs gecertificeerde adviseur.
7. Functies waarvoor een wettelijke bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs nodig is, zoals vastgelegd in de WPO en WEC, moeten minimaal op LA-niveau worden gewaardeerd en per 1 augustus 2014 in het speciaal (basis) onderwijs op minimaal LB- niveau.
8. Indien tot functiedifferentiatie binnen het primaire proces wordt overgegaan, worden alle binnen de schoolorganisatie voorkomende lerarenfuncties en functies met onderwijsassisterende taken beschreven en gewaardeerd met FUWA PO, met inacht- neming van het bepaalde in het vijfde en zesde lid van dit artikel.
9. Ingeval een werknemer door toepassing van FUWA PO in een lagere functie wordt geplaatst dan geldt het bepaalde in artikel 6.20, tweede lid.
10. De werkgever deelt de werknemer schriftelijk zijn besluit mede met betrekking tot de beschrijving en waardering van de functie waarin de werknemer, vanaf het moment dat FUWA PO door de werkgever wordt toegepast, benoemd of aangesteld zal zijn.
11. De mededeling als bedoeld in het voorgaande lid bevat tevens de inpassing van de werknemer in het carrièrepatroon dat behoort bij de functie en indien van toepassing het uitzicht zoals genoemd in artikel 6.20, tweede lid.
5.9 Interne bezwarenprocedure
1. De werkgever kan in overleg met de PGMR besluiten tot het inrichten van een interne bezwarenprocedure functiewaardering.
2. Het besluit tot het al dan niet inrichten van een interne bezwarenprocedure wordt genomen voorafgaand aan het traject van beschrijven en waarderen van niet- normfuncties.
3. Bij de inrichting van een interne bezwarenprocedure functiewaardering is het reglement interne bezwarencommissie in bijlage V van deze cao van toepassing.
4. De werknemer kan bij de commissie binnen 6 weken bezwaar aantekenen als hij zich niet kan verenigen met:
de waardering van zijn functie;
de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken.
5. De werkgever neemt na ontvangst van het advies van de interne bezwarencommissie een nieuw besluit, dat met redenen omkleed, schriftelijk aan de werknemer wordt medegedeeld.
5.10 Externe bezwarenprocedure
1. De werkgever is aangesloten bij één van de hiertoe ingestelde landelijke commissies functiewaardering, te weten:
de Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Katholiek Basisonderwijs, (Voortgezet) Speciaal Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Centrale Diensten; Bezwarencommissie Functiewaardering Primair en Voortgezet Christelijk en Algemeen Bijzonder Onderwijs;
de Landelijke Bezwarencommissie voor het openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs inzake functiewaardering;
de Algemene Bezwarencommissie Functiewaardering van de Stichting Geschillen- commissie Onderwijs.
2. De werknemer kan bij deze commissie bezwaar aantekenen tegen het besluit, dan wel het nieuwe besluit als hij zich niet kan verenigen met:
de waardering van zijn functie;
de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken.
3. Hierbij geldt voor het openbaar onderwijs dat het bezwaar wordt ingediend als bedoeld in de Algemene Wet Bestuursrecht. Voor het bijzonder onderwijs geldt een bezwaren- termijn van 6 weken.
4. De externe bezwarencommissie heeft tot taak de werkgever te adviseren omtrent het bezwaar dat de werknemer op grond van het tweede lid bij hem heeft ingediend. Hierbij geldt voor het bijzonder onderwijs dat de uitspraak van deze commissie bindend is voor werkgever en werknemer. Dit laat onverlet een beroepsgang bij de rechter.
6. Salaris
6.1 Salaris en salarisschaal
1. Met inachtneming van de navolgende bepalingen wordt de werknemer bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende salarisschaal (actuele loonpeil) vermeld in bijlagen A1 tot en met A4 van deze cao. De in deze bijlagen genoemde salarisbedragen zijn gebaseerd op maandbedragen bij een normbetrekking. Het salaris wordt vastgesteld door rekening te houden met de voor de werknemer geldende werktijdfactor.
2. Het salaris van de werknemer van wie het dienstverband niet wordt onderbroken, wordt volgens de voor hem geldende salarisschaal jaarlijks op 1 augustus met één periodiek verhoogd.
3. Op het moment dat de leraar de basisbekwaamheid zoals omschreven in bijlage XVII eerder bereikt dan na drie jaar wordt de leraar ingepast in de vierde trede van de bij zijn functie behorende salarisschaal.
4. Op het moment dat de leraar de vakbekwaamheid zoals beschreven in bijlage XVII eerder bereikt dan na zeven jaar, wordt de leraar ingepast in de achtste trede van de bij zijn functie behorende salarisschaal.
5. De werkgever kan de werknemer een extra periodiek toekennen indien daartoe op grond van een beoordeling naar de mening van de werkgever aanleiding bestaat. De werkgever dient dit schriftelijk te bevestigen.
6. De werkgever kan éénmalig de jaarlijkse periodiek onthouden indien twee achtereen- volgende negatieve beoordelingen een dergelijk besluit van de werkgever kunnen rechtvaardigen. Tussen de eerste en tweede beoordeling wordt ten minste een termijn van een jaar in acht genomen. De werkgever dient dit schriftelijk te bevestigen.
7. In overleg tussen werkgever en werknemer kan van het bepaalde in dit artikel alsmede in de artikelen 6.2 tot en met 6.9, 6.15, 6.16 en 6.33 worden afgeweken in zoverre een fiscale regeling wordt aangegaan tussen werkgever en ’s Rijksbelastingdienst, welke regeling ten voordele van de werknemer strekt.
6.2 Vaststelling salaris bij indiensttreding
1. Het salaris van de werknemer wordt bij indiensttreding vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het laagste en niet hoger dan het hoogste bedrag, zoals die voorkomen in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Voor de vaststelling van een vergelijking van salarisbedragen dient uit gegaan te worden van het salaris bij een normbetrekking.
2. Indien de salarisinpassing leidt tot een bedrag dat niet voorkomt in de bij een functie behorende salarisschaal, wordt het maandsalaris vastgesteld op het naasthogere bedrag.
3. Tenzij werknemer en werkgever anders overeenkomen, wordt bij toepassing van het eerste en tweede lid het salaris vastgesteld op een bedrag dat ten minste gelijk is aan het hoogste laatstgenoten salaris bij een normbetrekking, waarin de werknemer gedurende
60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel gedurende alle schoolweken benoemd of aangesteld is geweest. In het geval er sprake is van een niet aansluitend dienstverband wordt het laatstgenoten salaris eerst geconverteerd naar het actuele loonpeil (Bijlage A5 van deze cao) of volgens de herleidingtabellen op de juiste positie omgezet (volgens Bijlage A6 van deze cao).
4. De werkgever houdt bij het vaststellen van het salaris rekening met de mate waarin de werknemer (on)betaalde ervaring heeft die relevant is voor de functie waarin de werknemer wordt benoemd of aangesteld. De werknemer verstrekt de werkgever de gegevens die deze nodig heeft om de relevantie van de ervaring te kunnen beoordelen.
6.3 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling na voorafgaande onderwijsfunctie(s)
1. Voor de werknemer die in zijn laatste schooljaar gedurende 60 dagen werkzaam en bezoldigd is geweest dan wel gedurende alle schoolweken is benoemd of aangesteld, vindt de vaststelling van het salaris in een nieuwe functie plaats op de wijze als aangegeven in de navolgende leden.
2. Indien de salarisschaal in de nieuwe functie geen verbetering inhoudt ten opzichte van de voorafgaande functie en de benoeming of aanstelling plaats heeft in hetzelfde schooljaar, wordt het salaris vastgesteld op hetzelfde bedrag (actuele loonpeil) als in de voorafgaande functie.
3. Indien de in het tweede lid bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd of aangesteld,wordt het salaris (actuele loonpeil) vastgesteld op een bedrag dat één periodiek hoger is dan het salaris dat hij in die vorige functie in dat voorafgaande schooljaar genoot.
4. Indien de salarisschaal in de nieuwe functie een verbetering inhoudt ten opzichte van de voorafgaande functie en de benoeming of aanstelling plaats heeft in hetzelfde schooljaar, wordt het salaris vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal ten opzichte van het salaris (actuele loonpeil) in de voorafgaande functie.
5. Indien de in het vierde lid bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd of aangesteld, wordt het salaris (actuele loonpeil) eerst verhoogd met één periodiek in die vorige functie in dat voorafgaande schooljaar en daarna vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal.
6. Indien in het schooljaar bedoeld in het eerste lid sprake is geweest van meer dan één onderwijsfunctie, wordt uitgegaan van de functie met het hoogste maximum salaris- bedrag waarin de werknemer tezamen met één of meer andere functie(s) voldoet aan het gestelde in het eerste lid.
6.4 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van aangehouden functie(s)
1. Voor de werknemer die in een nieuwe functie wordt benoemd of aangesteld en daarnaast reeds één of meer onderwijsfunctie(s) in het primair onderwijs vervult, wordt voor de vaststelling van het salaris in de nieuwe functie uitgegaan van het gestelde in artikel 6.3 met dien verstande dat de aangehouden functie gelijkgesteld wordt aan een vorige functie.
2. Indien de werknemer één of meer functies aanhoudt waarvan de salarisschaal gelijk is aan de functie waarin hij wordt benoemd of aangesteld, wordt het salaris in de nieuwe functie vastgesteld op een gelijk bedrag als in de aangehouden functie met dezelfde salarisschaal.
6.5 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van onderbroken dienstverband
1. Indien de werknemer wordt benoemd of aangesteld in een functie na gedurende vier of meer achtereenvolgende schooljaren geen onderwijsfunctie te hebben vervuld, wordt zijn salaris bij indiensttreding vastgesteld overeenkomstig het gestelde in artikel 6.3. Voor elke periode van vier jaar waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld, wordt het maandsalaris bij indiensttreding met één periodiek verhoogd.
2. De in het eerste lid bedoelde periode van vier schooljaren wordt verkort tot drie schooljaren gedurende de eerste zes schooljaren waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld.
3. Voor de toepassing van het gestelde in het eerste en tweede lid wordt een schooljaar waarin de werknemer niet gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel niet gedurende alle schoolweken benoemd of aangesteld is geweest, gelijk gesteld aan een schooljaar waarin hij geen functie in het onderwijs heeft vervuld.
4. De bepalingen in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als bij de vaststelling van het salaris op grond van artikel 6.2, vierde lid een overeenkomstige verhoging is toegekend.
6.6 Vaststelling salaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs of na een voorafgaande lagere onderwijsfunctie
1. Voor de werknemer die een salaris geniet of heeft genoten voor werkzaamheden die buiten het onderwijs al dan niet in dienstbetrekking zijn verricht en waarin hij relevante ervaring heeft opgedaan, geldt het volgende: eerst wordt het salaris vastgesteld en vervolgens ingepast op hetzelfde of naasthogere bedrag in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Vervolgens wordt dit met één periodiek verhoogd.
2. Voor de werknemer wiens salaris in de laatste onderwijsfunctie lager was dan het salaris in de functie die hij buiten het onderwijs vervulde, geldt het volgende: de werknemer
dient in deze laatstgenoemde functie ten minste 60 werkdagen in een periode van 12 aaneengesloten maanden een hoger salaris genoten te hebben en heeft naar het oordeel van de werkgever daarin relevante ervaring opgedaan. Dan wordt het salaris eerst vastgesteld op hetzelfde bedrag. Indien dit bedrag niet voorkomt, op het naasthogere bedrag in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Vervolgens wordt dit met één periodiek verhoogd.
3. Voor de werknemer die eerst een functie als onderwijs-/klassenassistent of leraren- ondersteuner vervulde en daarna wordt benoemd of aangesteld in een leraarsfunctie, geldt het volgende: de werknemer ontvangt voor elke periode van 4 jaar die hij in de functie van onderwijs-/klassenassistent of lerarenondersteuner benoemd of aangesteld is geweest, 1 extra periodiek in de bij functie behorende salarisschaal van leraar.
6.7 Salaris herintreders
1. Op verzoek van de werknemer stelt de werkgever vast of er sprake is van een door loopbaanonderbreking ontstane salarisachterstand. Dit verzoek kan de werknemer doen met ingang van het derde jaar na herintreding in het onderwijs.
2. Als er sprake is van een salarisachterstand van minder dan 5 periodieken, in vergelijking met de situatie waarin de werknemer de onderwijsloopbaan niet had onderbroken, ontvangt de werknemer met ingang van het derde jaar na herintreding één extra periodiek binnen de bij zijn functie behorende salarisschaal.
3. Als er sprake is van een achterstand van 5 periodieken of meer, in vergelijking met de situatie waarin de werknemer de onderwijsloopbaan niet had onderbroken, ontvangt de werknemer met ingang van het derde jaar na herintreding twee extra periodieken binnen de bij zijn functie behorende salarisschaal.
4. Van het bepaalde in het tweede en derde lid kan worden afgeweken, indien uit de bevindingen van een beoordeling blijkt dat het functioneren van de werknemer het toekennen van één of twee extra periodieken niet rechtvaardigt.
5. De werknemer doet het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 6 maanden nadat het derde jaar na herintreding is ingegaan.
6. De werkgever die op basis van een beoordeling voornemens is om een werknemer niet voor de in het tweede en derde lid genoemde periodieken in aanmerking te laten komen, deelt dit schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mee.
6.8 Salarisniveau in- en doorstroombanen en participatiebanen
1. Bij de functie van de werknemer die destijds is benoemd of aangesteld in het kader van de toenmalige Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen (thans geheten Participatiewet ) behoort voor wat betreft de instroombaan maximumschaal 1 en voor wat betreft de doorstroombaan maximumschaal 2 en 3.