CAO VO 2016 / 2017
CAO VO 2016 / 2017
Collectieve arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs
CAO VO 2016 / 2017
Collectieve arbeidsovereenkomst voor het voortgezet onderwijs
INHOUDSOPGAVE
1.2. Werkingssfeer, inwerkingtreding en looptijd 14
1.3. Afwijkingsmogelijkheden 14
1
3.1. Xxxxxxx en carrièrepatroon 19
3.3. In- en doorstroombanen 19
3.7. Extra eindejaarsuitkering 21
3.8. Compensatie inkomensgevolgen 22
4.2. Ziekte en arbeidsongeschiktheid 23
4.4. Werkloosheidsuitkering 24
5. Functies en functiewaardering 25
2
Compensatie in verband met verschuiving van de werkzaamheden | ||
Beëindiging van het dienstverband en disciplinaire maatregelen bijzonder | ||
12.1. Streefcijfers met betrekking tot de functiemix voor leraarfuncties 66
12.2. Vaststelling van de functiemix voor leraarfuncties op schoolniveau 66
13.2. Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding 68
13.3. Vaststelling maandsalaris bij functiewisseling 69
13.5. Toelage in verband met onregelmatige diensten 70
13.6. Garantietoelage onregelmatige dienst 71
13.9. Beloningsdifferentiatie 72
14. Vergoedingen en financiële regelingen 73
14.1. Vergoeding verplaatsingskosten 73
15.1. Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en leraren 75
15.2. Vakantieverlof voor de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel 76
15.3. Ziekteverlof en aanspraak op vakantie voor de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel 78
16.1.a. Kortdurend zorgverlof 81
16.1.b. Xxxxxx in het kader van de levensloopregeling 82
16.1.c. Ziekte tijdens de verlofperiode/bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 16.1.b 83
16.1.d. Pensioenpremie in het kader van levensloopverlofsparen 83
16.2. Xxxx buitengewoon verlof 83
16.3. Voorwaarden ten aanzien van het lang buitengewoon verlof 83
16.4. Xxxx buitengewoon verlof voor politieke functies 84
16.5. Xxxxxx in verband met overleg- en advieswerkzaamheden 85
16.6.b. Omvang, duur en invulling verlof 87
16.6.d. Meldingsverplichting 87
16.6.e. Intrekking of wijziging melding 88
16.7. Aanvullende regeling betaald ouderschapsverlof 88
16.7.b. Terugbetalingsverplichting 89
17.1. Deskundigheidsbevordering en professionaliseringsactiviteiten 90
17.2. Collectief professionaliseringsplan 90
17.3. Persoonlijk professionaliseringsplan 91
17.4. Persoonlijk basisrecht in uren 91
17.5. Persoonlijk basisrecht in geld 91
17.6. Toekenning basisrecht in tijd en geld 92
17.7. Opgedragen professionaliseringsactiviteiten 92
17.8. Professionalisering en taakbeleid 92
18.1. Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
18.3. Bevordering werkgelegenheid jonge en startende leraren 93
19.4. Nevenwerkzaamheden | 98 |
19.5. Geheimhouding | 98 |
19.6. Intellectueel eigendom | 98 |
19.7. Veiligheid en het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie | en |
geweld | 98 |
20. Beroepsrecht voor werknemers op wie het bw van toepassing is | 100 |
21. Medezeggenschap | 101 |
21.1. Overleg vakbonden | 101 |
21.2. Overleg personeelsgeleding van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad | 101 |
21.3. Bezwarencommissie CAO VO | 101 |
21.4. Faciliteiten medezeggenschap | 102 |
21.5. Vakbondsfaciliteiten | 102 |
21.6. Fusiegedragsregels | 102 |
22. Arbocatalogus | 103 |
23. Govak-gelden | 104 |
23.1. Hoogte bijdrage | 104 |
23.2. Inning bedragen | 104 |
23.3. Uitbetaling en verdeling van bedragen | 104 |
23.4. Inzet en verantwoording | 104 |
23.5. Doorwerking | 105 |
24. Naleving cao 106
25. Overgangs- en slotbepalingen 107
25.1. HOS-overgangsrecht 107
25.2. Uitlooptoeslag onderwijzend personeel 107
25.3. Bijlagen 108
25.4. Melding tussentijdse wijzingen van deze cao 108
BIJLAGEN
Bijlage 1.a. Akte van benoeming 109
Bijlage 1.b. Akte van benoeming leraar in opleiding 112
Bijlage 1.c. Akte van aanstelling 113
Bijlage 1.d. Akte van aanstelling leraar in opleiding 116
Bijlage 2. Model leerarbeidsovereenkomst leraar in opleiding 117
Bijlage 3. Regeling verplaatsingskosten 121
Bijlage 4. Feestdagen 128
Bijlage 5. Regeling spaarverlof voortgezet onderwijs 129
Bijlage 6. Sociaal Statuut 138
Bijlage 7. Faciliteiten medezeggenschap ex artikel 21.4. lid 3 139
Bijlage 8. Berekeningswijzen 141
Bijlage 9. Salaris 145
Bijlage 10. Sociale zekerheid Wovo 151
Bijlage 10.a. Openbaar onderwijs 151
Bijlage 10.b. Bijzonder onderwijs 174
Bijlage 1 Behorende bij hoofdstuk B artikel 10 Wovo 198
Bijlage 2 Behorende bij hoofdstuk D artikel 3 en 4 Wovo 200
Bijlage 3 Regels bij afkoop (behorende bij hoofdstuk D artikel 5) 202
Bijlage 11. Sociale zekerheid Zavo 205
Bijlage 12. Sociale zekerheid sluitende aanpak 233
Bijlage 13. Functiemix 240
Bijlage 13.a. De te realiseren functiemix op brinnummerniveau 240
Bijlage 13.b. Handreiking verantwoording functiemix 242
Bijlage 13.c Addendum bij definitief akkoord Convenant Leerkracht 245
Bijlage Maatwerkafspraken en geschillenregeling 247
Bijlage 14. Arbocatalogus 248
AFSLUITINGSOVEREENKOMST
hierbij verklaren
VO-raad, gevestigd te Utrecht, te dezen krachtens volmacht vertegenwoordigd door dhr. drs. ir. M. A. Mittelmeijer RI,
hierna te noemen: de werkgeversorganisatie, te dezen handelend op basis van de statutaire bevoegdheid om cao’s af te sluiten,
én
Algemene Onderwijsbond AOb, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair vertegenwoordigd door dhr. drs. B.C.P.M. Hoogenboom,
CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief, gevestigd te Utrecht, te dezen statutair vertegenwoordigd door dhr. drs. P.J.H. Fey,
Federatie van Onderwijsvakorganisaties, gevestigd te Zeist, te dezen statutair vertegenwoordigd door xxx. X. Xxxxxxxx,
FNV Overheid, gevestigd te Woerden, te dezen statutair vertegenwoordigd door xxx.
X. Xxxxxxxxx,
hierna te noemen: de vakbonden van werknemersorganisaties, het volgende te zijn overeengekomen:
de collectieve arbeidsovereenkomst voortgezet onderwijs 2016-2017, welke van kracht wordt op 1 juli 2016.
Aldus in vijfvoud opgemaakt en ondertekend op 28 juni 2016 door:
namens VO-raad, dhr. drs. ir. M. A. Mittelmeijer RI | namens CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief, dhr. drs. P.J.H. Fey |
namens Federatie van Onderwijs- vakorganisaties, xxx. X. Xxxxxxxx | namens Algemene Onderwijsbond AOb, dhr. drs. B.C.P.M. Hoogenboom |
namens FNV Overheid, xxx. X. Xxxxxxxxx |
1.1. Begripsbepalingen
Cao Collectieve arbeidsovereenkomst voortgezet onderwijs Carrièrepatroon De wijze waarop de werknemer het maximumsalaris van
zijn functie bereikt, als aangegeven in bijlage 9 van deze cao
Centrale dienst De rechtspersoon zoals bedoeld in artikel 53b van de
WVO
Dienstverband Bijzonder onderwijs:
de arbeidsovereenkomst van de werknemer
Openbaar onderwijs:
de aanstelling van de werknemer bij de werkgever
Functie Het samenstel van werkzaamheden, dat de werknemer krachtens zijn dienstverband moet verrichten
FUWA-VO 2010 Het systeem volgens welk de werkgever de functie
beschrijft en waardeert
Instelling De school voor voortgezet onderwijs, met uitzondering van die scholen voor voortgezet onderwijs die onderdeel vormen van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 onder b van de WEB of de centrale dienst
Leraar in opleiding Een laatstejaars student van een lerarenopleiding
voortgezet onderwijs bedoeld in artikel 33 lid 9 van de Wet op het voortgezet onderwijs, met wie een leerarbeidsovereenkomst is gesloten
Partijen Elk van de volgende organisaties:
– De VO-raad
als werkgeversorganisatie enerzijds,
– Algemene Onderwijsbond AOb
– CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief
– Federatie van Onderwijsvakorganisaties
– FNV Overheid
als vakbonden van werknemersorganisaties anderzijds
Xxxxxxxxx Een pleegkind dat blijkens een pleegcontract op hetzelfde adres woont als de werknemer en door hem in diens gezin wordt verzorgd en opgevoed
Schooljaar De periode van 1 augustus tot 1 augustus van het daaropvolgend jaar
Vakbonden – Algemene Onderwijsbond AOb
– CNV Onderwijs, onderdeel van CNV Connectief
– Federatie van Onderwijsvakorganisaties
– FNV Overheid
Werkdag Dag niet zijnde een zaterdag, zondag of een in bijlage 4 genoemde algemeen erkende feestdag
Werkgever De rechtspersoon die, of het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen
Werknemer Bijzonder onderwijs:
het personeelslid dat een dienstverband heeft bij de werkgever
Openbaar onderwijs
de ambtenaar waarop krachtens besluit van de werkgever deze cao vo als rechtspositieregeling van toepassing is verklaard
Werktijdfactor Het gedeelte van de normbetrekking waarvoor de werknemer een dienstverband heeft, waarbij de uitkomst rekenkundig wordt afgerond op vier cijfers achter de komma
Wovo Werkloosheidsregeling onderwijspersoneel voortgezet onderwijs
WMS Wet medezeggenschap op scholen
WVO Wet op het voortgezet onderwijs 1963 (Staatsblad 40), zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld
Zavo Ziekte- en arbeidsongeschiktheidsregeling voortgezet onderwijs
1.2. Werkingssfeer, inwerkingtreding en looptijd
1. Deze cao is met inachtneming van het in lid 2 bepaalde, van toepassing op:
a. alle werknemers in dienst van de werkgever;
b. de werknemers in dienst van een (mede) door de werkgever in stand gehouden centrale dienst.
2. Deze cao treedt in werking op 1 juli 2016 en loopt tot 1 oktober 2017.
1.3. Afwijkingsmogelijkheden
1. Afwijken van artikelen in deel 1 is niet toegestaan.
2. De artikelen in deel 2 hebben een minimumkarakter.
3. Indien er sprake is van aperte onbillijke, kennelijk onredelijke of kennelijk onbedoelde gevolgen van de invoering van deze cao, kunnen cao-partijen in overleg treden om een passende oplossing vast te stellen.
4. Een werkgever kan deel 2 van deze cao vervangen door een ondernemings-cao die afgesloten wordt met de vakbonden die partij zijn bij deze cao.
5. Indien vakbonden met een werkgever geen overeenstemming bereiken over een nieuwe ondernemings-cao zoals bedoeld in lid 4, dan prevaleren de afspraken in de ondernemings-cao boven die van de dan vigerende cao vo.
DEEL 1
1. Bij een normbetrekking hoort een algemene arbeidsduur van 1659 klokuren op jaarbasis.
2. Met betrekking tot de toepassing van wet- en regelgeving in het kader van de sociale zekerheid wordt uitgegaan van een arbeidsduur van 36,86 uur per week.
3.1. Xxxxxxx en carrièrepatroon
De werknemer wordt bezoldigd volgens het carrièrepatroon dat bij zijn functie behoort. De carrièrepatronen die van toepassing zijn, staan vermeld in bijlage 9 bij deze cao.
3.2. Salarismaatregelen
1. De werknemer die op 1 juli 2016 bij werkgever in dienst is, ontvangt in juli 2016 een eenmalige uitkering die overeenkomt met het extra loon dat werknemers hadden gekregen, als ware aan hen een loonsverhoging van 3% vanaf 1 januari 2016 toegekend.
2. De eenmalige uitkering uit het vorige lid wordt ook toegekend aan werknemers die in de periode tussen 1 januari 2016 en 30 juni 2016 uit dienst zijn getreden, voor de duur dat de werknemer bij de werkgever gedurende deze periode in dienst is geweest.
3. De werknemer die op 1 april 2017 bij werkgever in dienst is, ontvangt in april 2017 een eenmalige uitkering van € 500,- bruto, naar rato van de betrekkingsomvang.
3.3. In- en doorstroombanen
1. Bij de functie van de werknemer die is benoemd in het kader van de Regeling
in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen (Staatscourant 1998, nr. 246, zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld) behoort:
a. voor wat betreft de instroombaan maximumschaal 1, en
b. voor wat betreft de doorstroombaan schaal 2 en 3.
2. Voor de werknemer benoemd in een instroombaan als bedoeld in lid 1 geldt een aanlooptraject conform bijlage 9 onderdeel C. Het salaris wordt bij zijn aanstelling vastgesteld op het laagste bedrag van het aanlooptraject.
3. Op de werknemer benoemd in een instroombaan zoals bedoeld in lid 2, is het bepaalde in artikel 13.2 niet van toepassing.
3.4. Inschaling LIO
Het salaris van de leraar in opleiding met een dienstverband bedraagt -uitgaande van een normbetrekking- 50% van het salaris behorend bij de eerste trede van de LD-functie, zijnde € 1314 per maand.
3.5. Bindingstoelage
1. De bindingstoelage is bestemd voor:
a. de werknemers uit de functiecategorie leraren;
b. de werknemers uit de functiecategorie directie;
c. de werknemers in een functie met schaal 9.
2. De bindingstoelage wordt toegekend indien de werknemer op 1 augustus bezoldigd wordt volgens het maximumsalaris van zijn functie dan wel een hoger salarisbedrag op grond van een garantieregeling. Met dien verstande dat de werknemer die op grond van de invoering van FUWA in een lagere functie is geplaatst de bindingstoelage pas ontvangt op 1 augustus van het jaar waarin hij het maximumsalaris bereikt van de schaal waarop zijn FUWA-overgangsrecht is gebaseerd.
3. De bindingstoelage wordt jaarlijks toegekend in de maand augustus. Uitsluitend in het geval dat er op basis van een beoordeling sprake is van onvoldoende functioneren kan de werkgever eenmalig besluiten het moment waarop de bindingstoelage voor het eerst wordt toegekend met een jaar op te schuiven.
4. De bedragen van de bindingstoelage bij een normbetrekking zijn per 1 juli 2016:
Functie | |
Directie | € 242,06 |
Leraar | € 1459,22 |
Schaal 9 | € 242,06 |
5. De berekeningswijze en de doorwerking van deze bindingstoelage vindt plaats conform het bepaalde in bijlage 8.
6. De werknemer behorend tot de functiecategorie leraar ontvangt de bindingstoelage naar rato van het gedeelte van het jaar, startend in de maand september, dat hij bij de werkgever in dienst is. Bij ontslag van de werknemer vindt de uitbetaling plaats aansluitend aan het ontslag en berekend over het tijdvak van september tot en met de datum van ontslag. Het bepaalde in dit lid
geldt niet voor die werknemer die de bindingstoelage nog niet voor de eerste keer heeft ontvangen.1
3.6. Eindejaarsuitkering
1. De werknemer, die in een kalenderjaar op enig moment in dienst is bij een instelling, ontvangt een eindejaarsuitkering van 7,4%.
2. De werknemer die een gedeelte van het jaar in dienst is, ontvangt de uitkering naar rato. Bij ontslag van de werknemer vindt de uitbetaling plaats aansluitend aan het ontslag.
3. De berekeningswijze en de doorwerking van de eindejaarsuitkering vindt plaats conform het bepaalde in bijlage 8.
4. Voor de werknemer die onder het VPL-overgangsrecht valt, bedraagt de eindejaarsuitkering in afwijking van het bepaalde in lid 1 6,6%.
5. De eindejaarsuitkering maakt deel uit van het inkomen, bedoeld in het pensioenreglement.
3.7. Extra eindejaarsuitkering
1. De werknemer die in een kalenderjaar is benoemd of benoemd is geweest in één of meer functies met één der schalen 1 tot en met 8, ontvangt een extra eindejaarsuitkering. Deze extra eindejaarsuitkering wordt toegekend naast de in artikel 3.6 genoemde uitkering. De extra eindejaarsuitkering bedraagt bij een normbetrekking € 1200 bruto.
2. De extra eindejaarsuitkering wordt berekend per maand van het kalenderjaar waarin de werknemer werkzaam is geweest en salaris heeft genoten.
1 De consequentie van deze bepaling is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de leraar die voor de eerste keer de bindingstoelage krijgt en die reeds eerder de bindingstoelage ontving. De opbouwregeling is alleen van toepassing in het laatste geval. Xxxxx een leraar die voor de eerste keer zijn toelage zou ontvangen voor xxxxxxxx van dat jaar ontslagen, dan wordt er geen toelage uitgekeerd. Wordt de leraar die reeds eerder de toelage ontving voor xxxxxxxx van dat jaar ontslagen, dan geldt voor hem wel dat hij naar rato van het aantal maanden dat hij nog na augustus van het voorafgaande jaar in dienst is geweest de toelage ontvangt.
3. De werknemer ontvangt de extra eindejaarsuitkering in de maand december.
De werknemer die een gedeelte van het jaar in dienst is bij de werkgever ontvangt de uitkering naar rato. Bij ontslag van de werknemer vindt de uitbetaling plaats aansluitend aan het ontslag.
4. De extra eindejaarsuitkering wordt aangemerkt als bezoldiging en maakt deel uit van het inkomen, bedoeld in het pensioenreglement.
3.8. Compensatie inkomensgevolgen
De werknemer ontvangt een toelage van € 31 bruto per maand. De berekeningswijze en de doorwerking van de toelage vindt plaats conform het bepaalde in bijlage 8.
3.9. Vakantie-uitkering
1. De vakantie-uitkering bedraagt per kalendermaand 8% van het bedrag dat de werknemer in die maand aan salaris heeft ontvangen en wordt eenmaal per jaar in de maand mei uitbetaald over de periode van twaalf maanden die eindigt met de maand mei. In afwijking hiervan vindt bij ontslag van de werknemer de uitbetaling plaats over het tijdvak gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de vakantie-uitkering werd uitbetaald en de datum van ontslag.
2. Voor de werknemer die in de van toepassing zijnde maand op grond van het eerste lid aanspraak heeft op een bedrag dat lager is dan €137,61, wordt de vakantie- uitkering vastgesteld op laatstgenoemd bedrag.
3. Het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt naar evenredigheid verminderd, indien:
a. de werknemer is aangesteld in een betrekking met een omvang van minder dan een normbetrekking;
b. het salaris van de werknemer op een andere dag dan de eerste dag van die maand is aangevangen dan wel indien hij in een deel van die maand geen of slechts een deel van zijn salaris heeft ontvangen.
4.1. Pensioen
Voor de werknemer die in de Wet privatisering ABP als overheidswerknemer wordt aangemerkt, geldt met betrekking tot de pensioenvoorziening het voor hem bepaalde in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
4.2. Ziekte en arbeidsongeschiktheid
1. Op de werknemer en de gewezen werknemer, bedoeld in artikel 4.1, die wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geheel of gedeeltelijk verhinderd is arbeid te verrichten is van toepassing:
a. hetgeen is bepaald in de bijlage sociale zekerheid deel Zavo;
b. hetgeen is bepaald in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
2. Op de (gewezen) werknemer anders dan in lid 1 zijn de wettelijke werknemersverzekeringen van toepassing.
4.3. Re-integratie
1. In geval van (dreigende) werkloosheid spannen werkgever en werknemer zich, zowel gezamenlijk als individueel, aantoonbaar optimaal en actief in met als doel de werknemer zo spoedig mogelijk naar een arbeidsplaats elders toe te leiden.
2. Op grond van artikel 72 A WW heeft de werkgever de wettelijke taak de re- integratie van de gewezen werknemer te verzorgen. Voor de uitvoering van deze taak stelt de werkgever in overleg met de gewezen werknemer een re-integratieplan op, waarvan een IRO deel kan uitmaken. De gewezen werknemer is op basis van de WW verplicht mee te werken aan de re-integratieactiviteiten van zijn ex- werkgever.
4.4. Werkloosheidsuitkering
Bij gehele of gedeeltelijke werkloosheid heeft de (gewezen) werknemer, bedoeld in artikel 4.1, aanspraak op een uitkering ingevolge de WW indien hij voldoet aan de bepalingen van de WW, alsmede op een bovenwettelijke uitkering ingevolge het bepaalde in de bijlage sociale zekerheid deel Wovo, indien hij voldoet aan de bepalingen van die bijlage.
4.5. Sluitende aanpak
De (gewezen) werknemer heeft recht op een pre-advies en een intensief re-integratie- traject en/of loonkostensubsidie, indien hij voldoet aan de voorwaarden die gesteld worden in de bijlage sociale zekerheid deel Sluitende aanpak.
FUNCTIEWAARDERING
5.1. Functiewaardering
Voor de beschrijving en de waardering van de functies maakt de werkgever gebruik van FUWA-VO 2010.
5.2. Entreerecht LD
1. De leraar die voor 1 augustus 2014 is gestart met een opleiding voor een master/ eerstegraadsbevoegdheid en voldoet aan de vereisten van het entreerecht
(zie toelichting), heeft tot en met 31 juli 2017 recht op het entreerecht.
2. De leraar die voor 1 augustus 2015 benoemd is op basis van het entreerecht en uiterlijk op 1 augustus 2016 niet voldoet aan de functievereisten van de functiebeschrijving die de werkgever op grond van artikel 12.4 cao vo heeft
vastgesteld, kan teruggeplaatst worden in de oude functie. De inschaling geschiedt op het laatstelijk genoten salaris of het naasthogere bedrag, niet hoger dan het maximum behorende bij het carrièrepatroon van de oude functie.
Toelichting
Tot 31 juli 2015 was sprake van het entreerecht. Het entreerecht hield in dat elke leraar met een eerstegraadsbevoegdheid die 50% of meer van zijn lessen binnen structurele formatie gaf in een of meer van de jaren 4 en 5 havo en/of 4, 5 en 6 vwo, recht op een LD-functie had. Onder structurele formatie wordt verstaan formatie niet zijnde projectformatie en kortdurende vervanging minder dan een jaar.
DEEL 2
6.1. Betrekkingsomvang
1. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in een normbetrekking of een deel daarvan.
2. De rechten en plichten die de werkgever en de werknemer op grond van deze cao ten opzichte van elkaar hebben, gelden naar rato van de betrekkingsomvang, tenzij elders in deze cao anders is bepaald.
3. De omvang van de betrekking van de werknemer die een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft, wordt niet tegen diens wil verminderd, tenzij sprake is van verval van rechtswege zoals bedoeld in lid 6 en in de artikelen 10.a.2 en 10.b.2.
4. Het dienstverband kan tijdelijk worden uitgebreid in het geval de werknemer aanvullend op het dienstverband belast wordt met werkzaamheden als bedoeld in lid 4 van de artikelen 9.a.2 en 9.b.2, onder de hierin genoemde condities en met inachtneming van artikel 6.1 lid 5 en 6.
5. De omvang van de betrekking van de werknemer mag niet meer bedragen dan 120% van een normbetrekking.
6. Een uitbreiding van de betrekkingsomvang voor zover deze uitstijgt boven de normbetrekking geschiedt telkens voor de duur van maximaal één schooljaar. De uitbreiding boven de normbetrekking, of het gedeelte van de uitbreiding dat uitstijgt boven de normbetrekking, vervalt na afloop van rechtswege, en kan niet leiden tot benoeming of aanstelling voor onbepaalde tijd.
6.2. Werktijden
1. De werkgever stelt in overleg met de P(G)MR een arbeidstijden- en rusttijden- regeling vast, waarin ten minste geregeld worden:
a. het aantal werkdagen per week;
b. de tijden waarop de instelling geopend is met het oog op het verrichten van werkzaamheden door de werknemers;
c. de rustpauzes;
d. de manier waarop uitvoering wordt gegeven aan het gestelde in de overige leden van dit artikel.
2. De werkgever kan in overleg met de P(G)MR een arbeidstijdenmodel vaststellen dat geldt voor een of meer functiegroepen binnen de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel.
3. Tenzij het gestelde in lid 2 op hem van toepassing is, kiest de werknemer die behoort tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel, uit de volgende arbeidstijdenmodellen:
a. een rooster van 40 klokuren per week;
b. een rooster van 38 klokuren per week;
c. een rooster van 36 klokuren per week;
d. een regeling die de werkgever in overleg met hem overeenkomt.
4. Tenzij met de werknemer anders is afgesproken en/of met P(G)MR xxxxxx is over- eengekomen, geldt voor de inzetbaarheid van de medewerker de volgende tabel:
Werktijdfactor | Xxxxxxxx aantal dagdelen beschik- baar voor inzet in werkzaamheden | Maximaal aantal dagen in te roosteren voor werkzaamheden |
t/m 0,1000 | 2 | 1 |
t/m 0,2000 | 2 | 2 |
t/m 0,3000 | 3 | 3 |
t/m 0,4000 | 4 | 3 |
t/m 0,5000 | 5 | 3 |
t/m 0,6000 | 6 | 3 |
t/m 0,7000 | 7 | 4 |
t/m 0,8000 | 8 | 4 |
t/m 0,9000 | 9 | 5 |
> 0,9000 | 10 * | 5 |
* Daar waar scholen in de gelegenheid zijn om een weektaak van meer dan 0,9 in te roosteren in 9 dagdelen, zal dit daadwerkelijk nagestreefd worden. |
6.3. Compensatie in verband met overschrijden arbeidsduur
1. De werknemer wiens functie is gewaardeerd volgens een der schalen 1 tot en met 8, maakt aanspraak op compensatie indien door of namens de werkgever:
a. de opgedragen arbeid buiten de met de werknemer op grond van artikel 6.2 overeengekomen wekelijkse arbeidsduur wordt verricht, en
b. voor zover de normale dagelijkse vastgestelde werktijd met meer dan een half uur wordt overschreden.
De compensatie is in tijd gelijk aan:
a. het aantal uren overschrijding van de met de werknemer overeengekomen wekelijkse arbeidsduur, en
b. extra uren, waarbij elk uur overschrijding vermenigvuldigd wordt met een factor conform onderstaande tabel.
2. De werknemer kiest voor de compensatie als bedoeld in lid 1 uit één van onderstaande mogelijkheden:
a. de uren op te nemen in de vorm van xxxxxx;
b. de uren uit te laten betalen, waarbij het uurloon wordt bepaald op 1/138ste deel van het bruto maandsalaris.
3. Voor de vaststelling van de omvang van de overschrijding tellen mee de uren:
a. die de werknemer op grond van lid 1 als verlof geniet;
b. die de werknemer op grond van artikel 15.2 vakantieverlof geniet.
6.4. Compensatie in verband met verschuiving van de werkzaamheden
1. De werknemer wiens functie is gewaardeerd volgens één der schalen 1 tot en met 8, komt in aanmerking voor compensatie in geval van een onverwachte verschuiving van de werkzaamheden naar een ander tijdstip dan oorspronkelijk ingeroosterd. Onder ‘onverwacht’ wordt in dit verband verstaan: minder dan 96 klokuren tevoren door de werkgever opgedragen.
2. De werknemer kiest voor de compensatie als bedoeld in lid 1 uit één van onderstaande mogelijkheden:
a. de uren op te nemen in de vorm van xxxxxx;
b. de uren uit te laten betalen, waarbij het uurloon wordt bepaald op 1/138ste deel van het bruto maandsalaris.
3. De compensatiefactor bedraagt de helft van de factoren genoemd in artikel 6.3 lid 1. Deze compensatie geldt niet als artikel 6.3 van toepassing is.
Compensatie bij 0,5 tot 2 klokuren en verricht tussen | Op zondag en een algemeen erkende feestdag conform bijlage 4 | Op maandag | Op dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag | Op zaterdag |
0 en 6 uur | 1 | 1 | 0,5 of 1* | 0,5 of 1* |
6 en 18 uur | 1 | 0,25 | 0,25 | 0,5 |
18 en 20 uur | 1 | 0,25 | 0,25 | 0,75 |
20 en 24 uur | 1 | 0,5 | 0,5 | 0,75 |
Compensatie bij meer dan 2 klokuren voor zover het de tijd betreft waarmee de 2 klokuren wordt over-
schreden en verricht tussen
0 en | 6 | uur | 1 | 1 | 0,5 | 0,5 |
6 en | 18 | uur | 1 | 0,5 | 0,5 | 0,5 |
18 en | 20 | uur | 1 | 0,5 | 0,5 | 0,75 |
20 en | 24 | uur | 1 | 0,5 | 0,5 | 0,75 |
* indien het een dag betreft die volgt op een erkende feestdag als bedoeld in kolom 2
7. LEVENSFASEBEWUST PERSONEELSBELEID
7.1. Individueel keuzebudget
1. De werknemer krijgt jaarlijks de beschikking over een basisbudget van vijftig klokuren. Hiermee kunnen keuzes worden gemaakt die passen binnen de levensfase en die de persoonlijke situatie en de duurzame inzetbaarheid vergroten.
2. a. Het bepaalde in lid 1 is ook van toepassing op een dienstverband bij vervanging wegens ziekte van een werknemer gedurende de eerste twaalf maanden van het dienstverband. De bestedingsmogelijkheden als beschreven in de artikelen betreffende de keuzemogelijkheden worden echter uitgesloten. De besteding van deze uren zal in de vorm van een verhoging van het uurloon met de factor 1,03 worden gerealiseerd.
b. Van het bepaalde in lid 1 zijn startende leraren die in het eerste jaar 20% en in het tweede jaar 10% lesreductie krijgen, uitgesloten.
7.2. Keuzemogelijkheden
Invulling werkzaamheden
1. a. De leraar heeft het recht om het basisbudget naar eigen inzicht te gebruiken voor aanpassing van de werkzaamheden, door vermindering van de lestaak dan wel vermindering van de overige taken. Inzet van het basisbudget leidt niet tot een vermindering van de jaartaak; de leraar legt hierover verantwoording af.
b. Indien de leraar met een fulltime dienstverband kiest voor vermindering van de lestaak, heeft hij bij een door de school gehanteerde lesduur van vijftig minuten het recht om zijn lestaak met één lesuur per week te verminderen, dan wel een equivalent daarvan.
Verlof
2. a. De werknemer heeft het recht om het basisbudget in te zetten als verlof ten behoeve van duurzame inzetbaarheid.
b. De werknemer heeft het recht zijn jaarlijks basisbudget te sparen. Hierbij geldt het volgende:
i. De waarde van een gespaard uur is gedurende de laatste vier spaarjaren gelijk aan een opgenomen verlofuur (tijd voor tijd).
ii. Indien langer dan vier jaar wordt gespaard, wordt het eerdere spaartegoed in waarde gefixeerd. Hierbij wordt na vier jaar steeds het eerste jaar van het gespaarde saldo omgezet in een geldbedrag door de uren te vermenig- vuldigen met het dan geldende uurtarief. Dit saldo kan vervolgens op een later moment voor verlof worden aangewend. De waarde van het saldo wordt bepaald door het geldbedrag te delen door het op het moment van de opname geldende uurtarief.
c. Indien het basisrecht wordt aangewend voor verlof, dan geldt dat dit verlof voor het einde van het dienstverband dient te worden opgenomen. Indien de werknemer door werkgever niet in staat wordt gesteld om het verlof op te nemen, dan wordt het saldo aan verlofuren bij einde van het dienstverband aan werknemer uitbetaald.
3. a. Naast het basisbudget krijgt de werknemer van 57 jaar of ouder het recht op een aanvullend verlofbudget van maximaal 120 uur per jaar.
b. De werknemer die besluit om van het recht op het aanvullend verlofbudget als bedoeld onder a gebruik te maken, draagt bij in de kosten van dat budget. Het percentage voor deze eigen bijdrage van werknemer bedraagt:
i. bij een functie met een maximumschaal 1 tot en met 8: 40%
ii. bij een functie met een maximumschaal 9 of hoger: 50%
De inhouding wordt berekend op basis van de formule: aantal uren aanvullend budget op jaarbasis/betrekkingsomvang op jaarbasis) x (12 maal het maandsalaris) x percentage eigen bijdrage.
c. Alle aan het salaris gerelateerde aanspraken over het verlof als bedoeld onder a worden berekend op basis van het salaris dat de werknemer zou hebben genoten wanneer hij geen gebruik van deze regeling had gemaakt.
4. a. De leraar en OOP’er met lesgevende taken van 57 jaar en ouder heeft het recht 170 uur per jaar op te nemen in de vorm van verlaging van de maximumlessentaak met drie lesuren van vijftig minuten dan wel een equivalent daarvan.
b. De werknemer wordt in staat gesteld het verlof van 170 uur per jaar op een herkenbare wijze op te nemen in de vorm van een vrij dagdeel.
5. De leraar en OOP’er met lesgevende taken kan er voor kiezen bij inzet van
170 uur per jaar het aantal in te roosteren dagen te maximeren op vier per week. Deze werknemer kan op de roostervrije dag maximaal tien dagdelen per jaar door de werkgever worden opgeroepen voor het verrichten van niet-lesgevende taken.
6. a. Indien de werknemer gebruik maakt van zijn aanvullend verlofbudget als bedoeld in lid 3 onder a, heeft hij het jaarlijks recht om hieraan maximaal 170 verlofuren toe te voegen.
b. De leraar en OOP’er met lesgevende taken heeft het recht het totale budget op te nemen in de vorm van verlaging van de maximumlestaak met zes lesuren van vijftig minuten dan wel een equivalent daarvan.
c. De werknemer wordt in staat gesteld het verlof van 340 uur op een herkenbare wijze op te nemen in de vorm van een vrije dag.
d. Het percentage voor de eigen bijdrage van werknemer over deze verlofuren bedraagt 100%. Alle aan het salaris gerelateerde aanspraken worden berekend over het salaris minus deze eigen bijdrage.
e. Betaling door werkgever en werknemer van de pensioenpremie over deze uren vindt plaats alsof van het recht als bedoeld onder a geen gebruik wordt gemaakt.
7. Indien de werkgever de werknemer verplicht te werken gedurende een dagdeel of dag verlof zoals bedoeld in lid 4b respectievelijk 6c, heeft de werknemer recht op vervangend verlof. Deze verplichting kan hoogstens drie maal per jaar worden opgelegd. Dit artikel is niet van toepassing op de werknemer die gebruik maakt van lid 5.
8. De werknemer van 57 jaar en ouder kan door middel van een spaarmogelijkheid ook kiezen voor een gefaseerde afbouw van de loopbaan. De werknemer van
57 jaar en ouder heeft dan het recht jaarlijks 170 uur te sparen om later op te nemen. Het opnemen van verlof is beperkt tot een maximum van 340 uur per jaar. De werknemer wordt in staat gesteld het verlof van 340 uur op een herkenbare wijze op te nemen in de vorm van een vrije dag. Xxxxxx van 340 uur geeft voor de leraar en OOP’er met lesgevende taken recht op verlaging van de maximumlestaak met zes lesuren van vijftig minuten dan wel een equivalent daarvan. Bij einde dienstverband komt het niet opgenomen aanvullend verlof te vervallen.
9. a. De verlofrechten als bedoeld in lid 3 en 6 ontstaan niet eerder dan op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de werknemer de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt.
b. Het belang van de organisatie kan met zich meebrengen dat de werkgever besluit dat het verlof later ingaat dan op het door de werknemer verzochte moment. Het verlof vangt dan in elk geval niet later aan dan de eerste dag van het schooljaar volgend op de datum waarop de werknemer gebruik wenst te maken van de regeling.
10. De omvang van het verlof als bedoeld in lid 3 en 6 kan in enig jaar nooit minder zijn dan het verlof in het daaraan voorafgaande jaar, bij gelijkblijvende betrekkingsomvang.
11. De werknemer die in enig schooljaar het verlof als bedoeld in lid 3 en 6 opneemt, heeft in dat schooljaar niet de mogelijkheid tot het opbouwen van spaarverlof.
12. a. Ziekte van de werknemer schort het verlof als bedoeld in lid 2 op.
b. Ziekte of lang buitengewoon verlof van de werknemer schort het verlof zoals bedoeld in lid 3 en 6 niet op.
13. Bij ziekte tijdens het opnemen van het verlof als bedoeld in lid 3 en 6 bedraagt het salaris gedurende de eerste twaalf maanden van het ziekteverlof 100% van
het oorspronkelijke salaris verminderd met de eigen bijdrage. Na deze periode bedraagt het salaris 70% van het oorspronkelijke salaris, zonder vermindering met de eigen bijdrage.
Overige keuzes
14. De uren van het basisbudget kunnen ook worden gekapitaliseerd. De waarde van het basisbudget kan worden besteed aan de volgende doelen:
a. bijdrage in de kosten van kinderopvang;
b. verhoging van pensioenaanspraken.
15. De werknemer tot en met schaal 8 kan ervoor kiezen zijn basisbudget op jaarbasis uit te laten betalen conform de volgende formule: 50x het bij de salarisschaal behorend uurtarief.
16. Het uurtarief wordt bepaald op 1/138 van het bruto maandsalaris.
7.3. Overige bepalingen
1. De werkgever kan geen van de keuzemogelijkheden zoals genoemd in artikel 7.2 uitsluiten.
2. Opname van xxxxxx als bedoeld in dit hoofdstuk mag geen regeling voor vervroegde uittreding opleveren zoals bedoeld in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (tekst 2014). In ieder geval dient steeds ten minste 50% van de aan het verlof voorafgaande betrekkingsomvang feitelijk per week te worden gewerkt.
3. Het totaal aan gespaard verlof mag aan het eind van een kalenderjaar, samen met andere verlofaanspraken, niet meer bedragen dan de arbeidsduur per week, gerekend over vijftig weken.
4. Met ingang van 1 augustus 2014 vervallen de volgende bepalingen uit de (verlengde) cao vo 2011 – 2012:
a. trekkingsrecht: artikel 7.2 lid 1 en 2
b. leeftijdsuren OOP: artikel 14.2 lid 7
c. seniorenverlof: artikel 15.9
d. BAPO-regeling: bijlage 6
Aan deze bepalingen kunnen geen rechten meer worden ontleend.
7.4. Overgangsregeling
De werknemer die de leeftijd van 52 jaar of ouder heeft bereikt en vanaf 1 augustus 2009 zonder onderbreking in dienst is bij een bestuur van een door de minister van OCW bekostigde onderwijs- of onderzoekinstelling dan wel door de minister van LNV bekostigde onderwijsinstelling, kan in plaats van de structurele regeling ook gebruik maken van onderstaande overgangsregeling. Peildatum voor het recht op de overgangsregeling alsmede de verschillende leeftijdscategorieën is 31 juli 2014. De werknemer moet zijn keuze voor de overgangsregeling dan wel het afzien of verlagen van zijn overgangsrecht voor aanvang van het schooljaar 2014-2015 kenbaar hebben gemaakt, conform de afspraken op schoolniveau.
Leeftijdscategorie 52 tot 56 jaar
1. a. De werknemer in de leeftijdscategorie 52 tot 56 jaar die op 31 juli 2014 gebruik maakt van de regeling BAPO behoudt gedurende maximaal vijf jaar recht op een verlofomvang van jaarlijks maximaal 170 uur tegen een eigen bijdrage van 50% over het aantal verlofuren dat uitstijgt boven vijftig uur. Het overgangsrecht stopt zodra werknemer gebruik kan maken van het aanvullend verlofbudget als bedoeld in artikel 7.2 lid 3.
b. De werknemer in de leeftijdsgroep van 52 tot 56 jaar die op 31 juli 2014 geen gebruik maakt van de regeling BAPO behoudt gedurende maximaal vijf jaar het recht om alsnog gebruik te maken van het recht als bedoeld in lid a.
Deze keuzemogelijkheid eindigt zodra de werknemer de leeftijd van 57 jaar heeft bereikt. Zolang werknemer geen keuze heeft gemaakt, heeft hij recht op het basisbudget zoals bedoeld in artikel 7.1 lid 1.
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 00 jaar en ouder
2. a. De werknemer in de leeftijdscategorie 56 jaar en ouder die op 31 juli 2014 gebruik maakt van de regeling BAPO behoudt tot einde dienstverband het recht op een verlofomvang van jaarlijks maximaal 340 uur tegen een eigen bijdrage van 50% over het aantal verlofuren dat uitstijgt boven vijftig uur.
b. De werknemer in de leeftijdscategorie van 56 jaar en ouder die op 31 juli 2014 geen gebruik maakt van de regeling BAPO behoudt gedurende maximaal vijf jaar het recht om alsnog gebruik te maken van het recht als bedoeld in lid a. Zolang werknemer geen keuze heeft gemaakt, heeft hij recht op het basis- budget zoals bedoeld in artikel 7.1 lid 1. Indien werknemer daarnaast op enig moment gebruik maakt van het aanvullend verlofbudget zoals bedoeld in artikel 7.2 lid 3, vervalt op dat moment zijn recht op de overgangsregeling.
Algemene bepalingen overgangsrecht
3. In afwijking van de percentages zoals genoemd in artikel 7.4 lid 1 en 2, geldt voor de werknemer in de functiecategorie OOP met schaal 1 tot en met 8 een eigen bijdrage van 40%. Bovendien geldt dat indien deze werknemer op 31 juli 2014 reeds de leeftijd van 61 jaar heeft bereikt de eigen bijdrage 20% bedraagt.
4. Het verlof voor de leraar van 170 respectievelijk 340 klokuren per jaar gedurende de looptijd van deze cao leidt tot een verlaging van de maximale lessentaak met drie respectievelijk zes lesuren van vijftig minuten, dan wel een equivalent daarvan.
5. De werknemer wordt in staat gesteld het verlof zoals bedoeld in artikel 7.4 lid 1 en 2 op een herkenbare wijze op te nemen in de vorm van een vrij dagdeel (170 klokuren) dan wel van een vrije dag (340 klokuren).
6. De omvang van het verlof kan in enig jaar nooit minder zijn dan het verlof in het daaraan voorafgaande jaar, bij gelijkblijvende betrekkingsomvang.
7. De werknemer die in enig schooljaar verlof als bedoeld in deze overgangsregeling opneemt, heeft in dat schooljaar niet de mogelijkheid tot het opbouwen van spaarverlof.
8. Reeds opgebouwd BAPO-spaarverlof wordt gerespecteerd. Het BAPO-spaarverlof wordt opgenomen onder dezelfde voorwaarden als het is opgebouwd. Bij het opnemen van het BAPO-spaarverlof is het maximum van 340 uur, als bedoeld in artikel 7.2 lid 8, niet van toepassing.
9. Alle aan het salaris gerelateerde aanspraken blijven berekend op basis van het salaris dat de werknemer zou hebben genoten wanneer hij geen gebruik zou hebben gemaakt van de regeling.
10. Ziekte of lang buitengewoon verlof van de werknemer schort het verlof zoals bedoeld in artikel 7.4 lid 1 en 2 niet op.
11. Bij ziekte tijdens het opnemen van het verlof als bedoeld in artikel 7.4 lid 1 en 2 bedraagt het salaris gedurende de eerste twaalf maanden van het ziekteverlof 100% van het oorspronkelijke salaris verminderd met de eigen bijdrage. Na deze periode bedraagt het salaris 70% van het oorspronkelijke salaris, zonder vermindering met de eigen bijdrage.
8.1. Algemene bepalingen taakbeleid
1. De werkgever voert een taakbeleid dat gebaseerd is op de omvang van de normbetrekking.
2. Het taakbeleid is gericht op een evenwichtige spreiding van de aan de werknemer op te dragen werkzaamheden en werkdruk over het schooljaar.
3. In het taakbeleid wordt aandacht besteed aan:
a. lesdefinitie;
b. honorering van het voor- en nawerk (opslagfactor plus omschrijving inhoud);
c. maximum aantal lessen per week;
d. deskundigheidsbevordering;
e. omschrijving en normering in tijd van overige taken;
f. analyse en oplossingen werkdruk onderwijsondersteunend personeel;
g. invoeren en bewaken van structureel werkoverleg onderwijsondersteunend personeel, scholing/training onderwijsondersteunend personeel (met name waar deze worden belast met toezichthoudende taken);
h. jaarlijkse evaluatie van het taakbeleid.
4. De werkgever stelt het taakbeleid in overleg met P(G)MR vast met inachtneming van het gestelde in lid 5.
5. De afspraken gemaakt in overleg tussen P(G)MR en werkgever over wijzigingen in het systeem van taakbeleid, zoals dat geldt op 1 januari 2009, waaronder ook de met bonden gemaakte afspraken, zullen met de werknemers binnen de instelling of betrokken organisatorische eenheid worden besproken en hun ter goedkeuring worden voorgelegd. Voor deze goedkeuring is een meerderheid van 2/3 vereist, overeenkomstig hetgeen ter zake is bepaald in een in overleg met de P(G)MR door de werkgever vast te stellen reglement. Zonder deze meerderheid is wijziging van het geldend taakbeleid niet mogelijk.
6. In afwijking van het gestelde in lid 4 kan de werkgever dan wel de P(G)MR besluiten dat het overleg over wijziging van het op 31 december 2008 van kracht zijnde systeem van taakbeleid met de bij deze cao betrokken bonden wordt gevoerd.
8.2. Werkdruk
1. Onverminderd de op instellingsniveau op 1 januari 2009 geldende afspraken
m.b.t. het taakbeleid en onverminderd het gestelde in artikel 8.1 betreffende (wijziging van) het systeem van taakbeleid bedraagt de maximale lestaak 750 klokuren op jaarbasis.2
2. Het onderwerp werkdruk maakt vast onderdeel uit van het functioneringsgesprek.
3. De middelen die de werkgever in het kader van werkdrukvermindering beschikbaar heeft zal hij volledig inzetten voor werkdrukverlagende maatregelen. Hij zal zich hierover verantwoorden richting P(G)MR en in het jaarverslag.
4. Een fulltime leraar, die binnen het geldende taakbeleid met het maximum aan lesgevende taken is belast, kan aanspraak maken op een lesroostervrij dagdeel per week.
5. De leidinggevende bespreekt met iedere werknemer behorend tot de functie- categorie onderwijsondersteunend personeel de ervaren werkdruk en er worden zo nodig afspraken gemaakt om de individuele werkdruk aan te pakken. De werknemer stelt hiervoor een plan op dat in onderling overleg wordt vastgesteld.
8.3. Startende leraar
De startende leraar heeft recht op een reductie van zijn lesgevende taak met 20% gedurende het eerste jaar en 10% gedurende het tweede jaar van de aanstelling.
Onder een startende leraar wordt verstaan de werknemer met een eerste reguliere aanstelling in een leraarsfunctie, ongeacht de omvang van de betrekking. De lesreductie heeft betrekking op de in het taakbeleid van de betrokken school vastgelegde lestaak bij een vergelijkbare aanstelling. Een voorafgaande LIO-
of vervangingsaanstelling heeft geen beperkende invloed op deze afspraak.
2 Aangenomen wordt dat een maximale lestaak van 750 klokuren op jaarbasis de status quo op een grote meerderheid van de instellingen aangeeft. Sociale partners zijn het erover eens dat bij 750 klokuren les per jaar, met een maximale spreiding van lessen over 37,8 onderwijsweken, het mogelijk is te komen tot een aantal van 23,8 lesuren per week, uitgaande van lessen van vijftig minuten.
8.4. Onderwijstijd
1. De effecten van de per 1 augustus 2014 gewijzigde wet op de onderwijstijd voor de onderwijsplanning en werkdruk zijn ten minste een keer per jaar onderwerp van overleg tussen de werkgever en de P(G)MR.
2. Indien nog geen sprake is van een transitieplan als bedoeld in de cao vo
2014-2015 is het overleg gericht op de vaststelling daarvan voor 1 januari 2017.
9.a. Dienstverband bijzonder onderwijs
9.a.1. Dienstverband
1. Bij zijn indiensttreding ontvangt de werknemer een akte van benoeming volgens het in de bijlage 1.a of 1.b opgenomen model.
2. Behoudens het bepaalde in artikel 9.a.2, 9.a.4, 9.a.5 en 9.a.6 wordt het dienstverband aangegaan voor onbepaalde tijd.
9.a.2. Dienstverband voor bepaalde tijd
1. Een dienstverband voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen bij wijze van proef, met uitzicht op een dienstverband voor onbepaalde tijd. De duur van dit dienstverband bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In bijzondere gevallen kan deze periode worden verlengd met ten hoogste twaalf maanden.
2. Ten minste twee maanden voor de einddatum van het dienstverband voor bepaalde tijd, als bedoeld in lid 1, welk dienstverband een tijdsduur had van ten minste twaalf maanden en waarbij door de werkgever schriftelijk uitzicht is gegeven op een dienstverband voor onbepaalde tijd, beslist de werkgever of hij de werknemer met ingang van bedoelde einddatum:
a. een dienstverband voor onbepaalde tijd zal geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuw (verlengd) dienstverband voor bepaalde tijd zal geven;
c. dan wel geen nieuw dienstverband zal geven, en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
Toelichting
Met een dienstverband van twaalf maanden zoals bedoeld in de eerste volzin, wordt gelijkgesteld:
– een dienstverband dat start op de eerste dag na de zomervakantie en eindigt op de eerste dag voorafgaand aan de zomervakantie van het jaar daarop;
– elkaar opvolgende dienstverbanden voor bepaalde tijd waarvan de totale duur twaalf maanden bedraagt.
3. Indien de werkgever nalaat de in lid 2 bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van bedoelde einddatum geacht te zijn benoemd in een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband.
4. Een dienstverband voor bepaalde tijd kan voorts worden overeengekomen:
a. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer telkens voor ten hoogste één jaar;
b. als voorziening in een tijdelijke vacature voor ten hoogste één jaar;
c. indien de werknemer uitsluitend belast is met werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste twee jaar;
d. indien de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste twee jaar;
e. indien een werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, telkens voor de duur van maximaal één schooljaar.
5. De totale duur van elkaar opvolgende dienstverbanden voor bepaalde tijd genoemd in de leden 1, 3 en 4 a tot en met d bedraagt ten hoogste twee jaar en het aantal is gemaximeerd tot drie contracten. Wordt het dienstverband nadien voortgezet, dan geschiedt dit voor onbepaalde tijd.
6. De totale duur van elkaar opvolgende dienstverbanden voor bepaalde tijd genoemd in lid 4 onder e bedraagt ten hoogste vier jaar en het aantal is gemaximeerd tot zes contracten. Wordt het dienstverband nadien voortgezet, dan geschiedt dit voor onbepaalde tijd.
7. Dienstverbanden met een onderbreking van zes maanden of minder worden als opeenvolgend beschouwd.
8. Bij een eerste indiensttreding direct voor onbepaalde tijd kan schriftelijk een proeftijd van maximaal twee maanden worden overeengekomen als bedoeld in artikel 7: 652 van het Burgerlijk Wetboek. Tijdens deze proeftijd kan het dienstverband door zowel werkgever als werknemer conform het bepaalde in artikel 7: 676 van het BW zonder opzeggingstermijn worden opgezegd.
9.a.3. Dienstverband startende leraar
Een startende leraar als bedoeld in artikel 8.3 wordt benoemd in een dienstverband van minimaal 0,5 fte. Hiervan kan alleen worden afgeweken als de werknemer daarom schriftelijk verzoekt dan wel zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zoals bedoeld in de WAA zich daartegen verzetten.
9.a.4. Dienstverband onbevoegde leraar
1. Een werknemer die geen enkele wettelijke onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs bezit, wordt voor ten hoogste twee jaar in een leraarfunctie benoemd.
2. De werkgever stelt bij aanvang van de benoeming in overleg met de onbevoegde leraar een studieplan op, waarin facilitering in tijd en geld zijn vastgelegd, dat leidt tot het behalen van een wettelijke onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs binnen twee jaar.
3. De werkgever verleent aan de onbevoegde leraar studieverlof voor studieactiviteiten die onder werktijd plaatsvinden.
4. Indien de onbevoegde leraar na twee jaar geen wettelijke onderwijsbevoegdheid heeft behaald, kan in bijzondere gevallen het dienstverband daarna ten hoogste nog twee keer met een jaar worden verlengd.
5. Het bepaalde in lid 4 betreft een afwijking van de wettelijke ketenbepaling conform artikel 7:668a lid 5 BW, die voortkomt uit de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering binnen de sector voortgezet onderwijs waarbij continuiteit, kwaliteit en het bevorderen van bevoegde leraren in het onderwijs gewaarborgd dient te worden. De afwijkingsmogelijkheid sluit aan bij artikel 33 Wet op het voortgezet onderwijs en geldt voor alle dienstverbanden die op grond van dit artikel voor 1 oktober 2017 zijn aangegaan. Na afloop van de looptijd van deze cao komt lid 4 te vervallen.
6. Zolang de leraar geen wettelijke onderwijsbevoegdheid bezit, kan hij uitsluitend benoemd worden in de leraarfunctie LB.
7. Onmiddellijk na het behalen van een wettelijke onderwijsbevoegdheid wordt de leraar benoemd voor onbepaalde tijd in de bij zijn functie behorende schaal zodra de leraar ten minste twaalf maanden in dienst is bij werkgever.
8. Dit artikel is niet van toepassing op:
a. de leraar met een dienstverband zoals bedoeld in artikel 9.a.2. lid 4 onder a en b;
b. de leraar die belast is met onderwijs in een vak waarvoor de wetgever geen wettelijke onderwijsbevoegdheid verplicht heeft gesteld.
9. Op de onbevoegde leraar die op 31 juli 2011 reeds in dienst was bij de werkgever is lid 6 niet van toepassing. Voor deze leraar gelden de overige bepalingen met ingang van 1 augustus 2011, met dien verstande dat een reeds opgesteld studieplan van kracht kan blijven.
9.a.5. Dienstverband leraar ISK/EOA3
1. Met de leraar die specifiek benoemd is ten behoeve van en ingezet wordt voor het geven van onderwijs aan nieuwkomers op een ISK/EOA-school, kunnen maximaal zes tijdelijke opeenvolgende dienstverbanden binnen 36 maanden worden overeengekomen. Dienstverbanden met een onderbreking van zes maanden of minder worden als opeenvolgend beschouwd.
2. Het bepaalde in lid 1 betreft een afwijking van de wettelijke ketenbepaling conform artikel 7:668a lid 5 BW, die voortkomt uit de intrinsieke aard van de bedrijfsvoering voor deze specifieke vorm van onderwijs, die een grote fluctuatie in leerlingaantallen kent. Een vergrote flexibele inzet van tijdelijk extra personeel is hierbij noodzakelijk om de continuiteit en kwaliteit van het onderwijs aan nieuwkomers blijvend te kunnen waarborgen.
Toelichting
Deze afwijking op de ketenbepaling is specifiek voor de leraren die onderwijs geven aan nieuwkomers op een ISK/EOA-school, zoals bedoeld in lid 1. Deze grondslag wordt uitdrukkelijk opgenomen in de akte van benoeming. Indien de reguliere formatieruimte, bevoegdheidseisen en functioneren dit echter toelaten, wordt zoveel mogelijk beoogd aan werknemers een vaste benoeming te bieden. De bepalingen uit deze cao zijn integraal van toepassing.
3 Internationale Schakelklassen (ISK) en Eerste Opvang Anderstaligen (EOA).
9.a.6. Leraar in opleiding met een dienstverband
1. De leraar in opleiding waarmee een leerarbeidsovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage 2 van deze cao, wordt benoemd in dienst voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een benoeming van vijf maanden voor een werktijdfactor 1,0000.
2. Deze periode dient te eindigen voor de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
3. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
4. De artikelen 3.1, 3.3, 3.5, 3.7, 8.3, 9.a.3, 13.1 t/m 13.3,13.5 t/m 13.8, 16.2 t/m
16.8, 25.2 en de artikelen van hoofdstukken 7 en 17 van deze cao zijn niet op de leraar in opleiding met een dienstverband van toepassing.
9.a.7. Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
x. xxxxxxxxx onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever voor wat betreft de toepassing van het taakbeleid en de arbeids- en rusttijdenregeling op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze cao vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat de desbetreffende uitlenende instantie voor wat betreft de beloning, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze cao verplicht het gestelde in de voorgaande leden te bedingen in de uitzendovereenkomst die met de uitlenende instantie wordt gesloten.
9.b. Dienstverband openbaar onderwijs
9.b.1. Aanstelling
1. De werknemer ontvangt bij zijn indiensttreding een akte van aanstelling volgens het in de bijlage 1.c of 1.d opgenomen model.
2. Behoudens het bepaalde in artikel 9.b.2, 9.b.4, 9.b.5 en 9.b.6 vindt aanstelling plaats voor onbepaalde tijd.
9.b.2. Aanstelling voor bepaalde tijd
1. Een aanstelling voor bepaalde tijd kan plaats vinden bij wijze van proef, met uitzicht op een aanstelling voor onbepaalde tijd. De duur van dit dienstverband bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In bijzondere gevallen kan deze periode worden verlengd met ten hoogste twaalf maanden.
2. Ten minste twee maanden voor de einddatum van de aanstelling voor bepaalde tijd bij wijze van proef welke aanstelling een tijdsduur had van ten minste twaalf maanden, beslist de werkgever of hij de werknemer met ingang van bedoelde einddatum:
a. een aanstelling voor onbepaalde tijd zal geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuwe (verlengde) aanstelling voor bepaalde tijd zal geven;
c. dan wel geen nieuwe aanstelling zal geven, en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
Toelichting
Met een dienstverband van twaalf maanden zoals bedoeld in de eerste volzin, wordt gelijkgesteld:
– een dienstverband, dat start op de eerste dag na de zomervakantie en eindigt op de eerste dag voorafgaand aan de zomervakantie van het jaar daarop,
– elkaar opvolgende tijdelijke dienstverbanden waarvan de totale duur twaalf maanden bedraagt.
3. Indien de werkgever nalaat de in lid 2 bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van bedoelde einddatum geacht opnieuw te zijn aangesteld voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband.
4. Een aanstelling voor bepaalde tijd kan voorts plaatsvinden:
a. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer telkens voor ten hoogste één jaar;
b. als voorziening in een tijdelijke vacature voor ten hoogste één jaar;
c. indien de werknemer uitsluitend belast is met werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste drie jaar;
d. indien de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt, een en ander voor ten hoogste drie jaar;
e. indien een werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, telkens voor de duur van maximaal één schooljaar.
5. Indien een dienstverband op grond van het gestelde in lid 4 onder a ten minste onafgebroken 24 maanden heeft geduurd en nadien wordt voortgezet zonder dat van vervanging sprake is, is er sprake van een aanstelling voor onbepaalde tijd, voor zover het een dienstverband betreft in dezelfde functie.
6. De totale duur van elkaar opvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd genoemd in de leden 1, 3 en 4 a tot en met d bedraagt, ongeacht het aantal dienstverbanden, ten hoogste drie jaar. Wordt het dienstverband nadien voortgezet, dan geschiedt dit voor onbepaalde tijd. Twee dienstverbanden met een onderbreking van drie maanden of minder worden als opeenvolgend beschouwd.
9.b.3. Dienstverband startende leraar
Een startende leraar als bedoeld in artikel 8.3 wordt benoemd in een dienstverband van minimaal 0,5 fte. Hiervan kan alleen worden afgeweken als de werknemer daarom schriftelijk verzoekt dan wel zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zoals bedoeld in de WAA zich daartegen verzetten.
9.b.4. Dienstverband onbevoegde leraar
1. Een werknemer die geen enkele wettelijke onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs bezit, wordt voor ten hoogste twee jaar in een leraarfunctie aangesteld.
2. De werkgever stelt bij aanvang van de aanstelling in overleg met de onbevoegde leraar een studieplan op, waarin facilitering in tijd en geld zijn vastgelegd, dat leidt tot het behalen van een wettelijke onderwijsbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs binnen twee jaar.
3. De werkgever verleent aan de onbevoegde leraar studieverlof voor studieactiviteiten die onder werktijd plaatsvinden.
4. Indien de onbevoegde leraar na twee jaar geen wettelijke onderwijsbevoegdheid heeft behaald, eindigt het dienstverband van rechtswege. In bijzondere gevallen kan het dienstverband daarna ten hoogste nog twee keer met een jaar worden verlengd.
5. Zolang de leraar geen wettelijke onderwijsbevoegdheid bezit, kan hij uitsluitend aangesteld worden in de leraarfunctie LB.
6. Onmiddellijk na het behalen van een wettelijke onderwijsbevoegdheid wordt de leraar aangesteld voor onbepaalde tijd in de bij zijn functie behorende schaal zodra de leraar ten minste twaalf maanden in dienst is bij werkgever.
7. Dit artikel is niet van toepassing op:
a. de leraar met een dienstverband zoals bedoeld in artikel 9.b.2 lid 4 onder a en b;
b. de leraar die belast is met onderwijs in een vak waarvoor de wetgever geen wettelijke onderwijsbevoegdheid verplicht heeft gesteld.
8. Op de onbevoegde leraar die op 31 juli 2011 reeds in dienst was bij de werkgever is lid 5 niet van toepassing. Voor deze leraar gelden de overige bepalingen met ingang van 1 augustus 2011, met dien verstande dat een reeds opgesteld studieplan van kracht kan blijven.
9.b.5. Dienstverband leraar ISK/EOA4
Met de leraar die specifiek aangesteld is ten behoeve van en ingezet wordt voor het geven van onderwijs aan nieuwkomers op een ISK/EOA-school, kunnen maximaal zes tijdelijke opeenvolgende dienstverbanden binnen 36 maanden worden overeengekomen. Dienstverbanden met een onderbreking van zes maanden of minder worden als opeenvolgend beschouwd.
Toelichting
Deze bepaling is specifiek voor leraren die onderwijs geven aan nieuwkomers op een ISK/EOA-school. Deze grondslag wordt uitdrukkelijk opgenomen in de akte van aanstelling. Indien de reguliere formatieruimte, bevoegdheidseisen en functioneren dit echter toelaten, wordt zoveel mogelijk beoogd aan werknemers een vaste aanstelling te bieden. De bepalingen uit deze cao zijn integraal van toepassing.
9.b.6. Leraar in opleiding met een dienstverband
1. De leraar in opleiding waarmee een leerarbeidsovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage 2 van deze cao, wordt aangesteld voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een aanstelling van vijf maanden voor een werktijdfactor 1,0000.
2. Deze periode dient te eindigen voor de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
3. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
4. De artikelen 3.1, 3.3, 3.5, 3.7, 8.3, 9.b.3, 13.1 t/m 13.3,13.5 t/m 13.8, 16.2 t/m
16.8, 25.2 en de artikelen van hoofdstukken 7 en 17 van deze cao zijn niet op de leraar in opleiding met een dienstverband van toepassing.
4 Internationale Schakelklassen (ISK) en Eerste Opvang Anderstaligen (EOA).
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
x. xxxxxxxxx onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever voor wat betreft de toepassing van het taakbeleid en de arbeids- en rusttijdenregeling op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze cao vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft de beloning, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze cao verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
10. BEËINDIGING VAN HET DIENSTVERBAND
10.a. Beëindiging van het dienstverband en disciplinaire maatregelen bijzonder onderwijs
10.a.1. Beëindiging van het dienstverband
1. Een (verlengd) dienstverband voor bepaalde tijd kan tussentijds worden beëindigd.
2. Het tussentijds beëindigen van een (verlengd) dienstverband voor bepaalde tijd dan wel het beëindigen van een dienstverband voor onbepaalde tijd, geschiedt:
a. door opzegging;
b. door onverwijlde opzegging wegens een voor de werkgever of de werknemer dringende reden als bedoeld in art. 7:678 c.q. art. 7:679 van het Burgerlijk Wetboek;
c. door ontbinding van het dienstverband op grond van art.7:671b c.q. artikel 7:671c dan wel wegens wanprestatie als bedoeld in art. 7:686 van het Burgerlijk Wetboek;
d. met wederzijds goedvinden op het door de werkgever en werknemer overeengekomen tijdstip;
e. op verzoek van de werknemer voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het pensioenreglement van de Stichting ABP of een FPU-uitkering, zoals geregeld in het FPU-reglement van het VUT-fonds.
3. Van rechtswege eindigt:
a. het dienstverband voor bepaalde tijd door het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan;
b. het dienstverband van de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt een en ander met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin voornoemde leeftijd is bereikt, met dien verstande dat de werkgever in overleg met de werknemer deze ontslagdatum telkenmale met maximaal een jaar kan opschorten;
c. het dienstverband bij overlijden van de werknemer;
10.a.2. Verval van gedeelte van betrekkingsomvang van rechtswege Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
1. uren boven de normbetrekking;
2. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
3. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
4. tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang in verband met een project waarvoor door de werkgever of minister gedurende drie of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
5. tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang in verband met contractactiviteiten die gedurende drie of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
10.a.3. Aanzeggen
1. Behoudens in de situatie bedoeld in artikel 9.a.2 lid 2, informeert de werkgever uiterlijk een maand voordat het dienstverband voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt schriftelijk de werknemer:
– over het al dan niet voortzetten van het dienstverband; en
– bij voortzetting over de voorwaarden waaronder de werkgever het dienstverband wil voortzetten.
2. De aanzegplicht is niet van toepassing indien het dienstverband is aangegaan voor een periode korter dan zes maanden danwel als het einde van het dienstverband niet op een kalenderdatum is bepaald.
3. Bij het niet aanzeggen is de werkgever aan de werknemer een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het loon van één maand. Indien de werkgever die verplichting niet tijdig is nagekomen, is hij aan de werknemer een vergoeding naar rato verschuldigd.
1. Opzegging door de werkgever c.q. de werknemer dient bij aangetekend schrijven dan wel bij brief, die tegen een ontvangstbewijs middellijk dan wel onmiddellijk is overhandigd, en met redenen omkleed te geschieden met inachtneming van de geldende opzegtermijn.
2. Opzegging, anders dan bedoeld in artikel 10.a.1 lid 2 onder b, geschiedt tegen de eerste van de maand, tenzij anders wordt overeengekomen.
10.a.5. Opzegtermijn
1. In geval van opzegging nemen zowel de werkgever als de werknemer de volgende opzegtermijn in acht:
a. ten minste één maand indien het dienstverband zes maanden of minder heeft geduurd;
b. ten minste twee maanden indien het dienstverband meer dan zes maanden, doch minder dan twaalf maanden heeft geduurd;
c. ten minste drie maanden indien het dienstverband twaalf maanden of meer heeft geduurd.
2. Indien de opzegtermijn die bij wijze van overgangsbepaling is voorgeschreven op grond van art. XXI van de Wet van 14 mei 1998 (Stb. 300, 1998) langer is dan de opzegtermijn, genoemd in dit artikel, geldt voor de werkgever de termijn volgens voornoemde Wet.
3. Indien het een werknemer betreft die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt, bedraagt de opzegtermijn die de werkgever in acht moet nemen één maand.
4. Met wederzijds goedvinden kan van de in lid 1 en 2 genoemde termijnen worden afgeweken.
10.a.6. Gronden voor opzegging/ontbinding
1. De werkgever kan het dienstverband voor onbepaalde tijd of het (verlengd) dienstverband voor bepaalde tijd tussentijds opzeggen indien daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
a. Het vervallen van arbeidsplaatsen vanwege bedrijfseconomische omstandigheden;
b. Langdurige ziekte of arbeidsongeschiktheid;
c. Frequent ziekteverzuim;
d. Onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer, anders dan ten gevolge van ziekte of arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld onder b;
e. Verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer;
f. Werkweigering wegens een ernstig gewetensbezwaar;
g. Verstoorde arbeidsverhouding;
h. Andere met name genoemde gewichtige omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeids- overeenkomst te laten voortduren.
3. Voor opzegging door de werkgever op grond van lid 2 onder a en b is voorafgaand toestemming van het UWV vereist, zoals bedoeld in artikel 7:671a lid 1 BW.
4. De kantonrechter kan op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst ontbinden op grond van lid 2 onder c tot en met h, zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 1 onder a BW.
5. In afwijking van lid 3 en 4 van dit artikel kan de werkgever het dienstverband rechtsgeldig opzeggen als de werknemer daartoe schriftelijke instemming heeft verleend.
10.a.7. Schorsing als ordemaatregel
1. De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is. Voordat de werknemer wordt geschorst wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. De opvattingen van de werknemer omtrent de schorsing worden opgenomen in de brief, waarin de schorsing wordt bevestigd.
2. Naast het bepaalde in het eerste lid van dit artikel kan de werkgever de werknemer schorsen:
a. voor de duur van de vervolging wanneer een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf tegen de werknemer is ingesteld;
b. tot het moment dat er sprake is van een onherroepelijk vonnis wanneer de bevoegdheid tot het geven van onderwijs is ontnomen in een nog niet onherroepelijk vonnis;
c. indien de werknemer krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd;
d. voor de duur van maximaal zes maanden wanneer er sprake is van een voornemen tot opzegging als bedoeld in artikel 10.a.6. lid 2 onder d, e en h;
e. voor de duur van de procedure tot ontbinding van het dienstverband;
f. in andere gevallen waarin het belang van de instelling dit vordert voor ten hoogste drie maanden, daaronder begrepen de termijn genoemd in lid 1. Deze termijn van drie maanden kan ten hoogste één keer met drie maanden worden verlengd.
3. Tijdens de schorsing heeft de werknemer slechts toegang tot de school na verkregen toestemming van de werkgever.
4. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
5. Ingeval geen redenen aanwezig waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
10.a.8. Disciplinaire maatregelen
1. De werkgever kan ten aanzien van de werknemer die zich aan een plichtsverzuim schuldig maakt, onder opgave van redenen één van de navolgende besluiten nemen:
a. schriftelijke berisping;
x. xxxxxxxxx met behoud van xxxxxxx;
c. inhouding bezoldiging, voor ten hoogste 50% van het maandsalaris. Desgewenst wordt een inhoudingregeling overeengekomen.
10.a.9. Verweer
1. Het voornemen tot een besluit tot:
x. xxxxxxxxx als bedoeld in artikel 10.a.7 lid 2;
b. een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 10.a.8 lid 1;
wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich bij zijn verweer laten bijstaan door een raadsman.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
3. De werknemer wordt van het definitieve besluit zo spoedig mogelijk na het verweer per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
10.b. Beëindiging openbaar onderwijs
10.b.1. Einde dienstverband van rechtswege
1. Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege zodra de tijd is verstreken.
2. Een aanstelling eindigt van rechtswege indien de werknemer met een onderwijs- gevende functie krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten. De werknemer wordt van deze beëindiging zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
3. Een aanstelling eindigt van rechtswege indien de werknemer ingevolge art. 44 tweede lid van de WVO voor onbepaalde tijd is geschorst.
4. Een aanstelling eindigt van rechtswege door het overlijden van de werknemer.
10.b.2. Verval van gedeelte van betrekkingsomvang van rechtswege Indien en voor zover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
1. uren boven de normbetrekking;
2. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
3. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
4. tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang in verband met een project waarvoor door de werkgever of minister gedurende drie of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
5. tijdelijke uitbreiding van de betrekkingsomvang in verband met contractactiviteiten die gedurende drie of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
10.b.3. Ontslag
De werknemer kan, met inachtneming van het in artikel 10.b.4 bepaalde, ontslag worden verleend:
1. op schriftelijke aanvraag;
2. wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd,
3. op schriftelijke aanvraag voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een FPU-uitkering;
4. wegens opheffing van de instelling, de dienst van de instelling of de betrekking, of zodanige verandering van de inrichting van het onderwijs dat de functie van de werknemer zal worden opgeheven;
5. indien hij na afloop van het hem verleend langdurig buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in zijn eigen of een andere passende functie herplaatst kan worden;
6. wegens het geraken in een toestand van ongeschiktheid op grond van ziekten of gebreken, zulks met inachtneming van de bepalingen van het Zavo;
7. wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit anderen hoofde dan genoemd onder 6;
9. wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
10. wegens het bij of in verband met indiensttreding en/of keuring verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of geschiktverklaring zou zijn overgegaan, tenzij meer dan zes maanden zijn verstreken sinds de vaststelling van dit feit;
11. als disciplinaire maatregel wegens plichtsverzuim;
12. op grond van andere met name genoemde en aan de betrokkene schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard.
10.b.4. Ingangsdatum ontslag
1. Het ontslag genoemd in art. 10.b.3 onder 1, 4 en 5 gaat in op de eerste dag van een maand, en niet eerder dan:
a. één maand na de dag waarop de aanvraag is ontvangen indien het dienstverband zes maanden of minder heeft geduurd;
b. twee maanden indien het dienstverband meer dan zes maanden, doch minder dan twaalf maanden heeft geduurd;
c. ten minste drie maanden indien het dienstverband twaalf of meer maanden heeft geduurd. Met de werknemer kan in afwijking hiervan een eerder tijdstip worden afgesproken.
2. Het ontslag bedoeld in art.10.b.3 onder 2 wordt verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt, met dien verstande dat de werkgever in overleg met de werknemer deze ontslagdatum telkenmale met maximaal een jaar kan opschorten.
3. Het ontslag genoemd in art. 10.b.3 onder 3 gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de FPU-uitkering ontstaat.
4. Het ontslag genoemd in artikel 10.b.3 onder 6, 7, 8, 9, 10 en 12 gaat niet eerder in dan de dag volgend op die, waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was.
10.b.5. Ontzegging van de toegang
De werknemer kan bij wijze van ordemaatregel de toegang tot de terreinen en de gebouwen van de instelling worden ontzegd.
10.b.6. Schorsing als ordemaatregel
1. Van rechtswege is geschorst de werknemer:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
b. die krachtens een rechterlijke uitspraak die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten.
2. De werknemer wordt van de schorsing zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
3. De werknemer kan worden geschorst in dringende bijzondere gevallen indien dit in het belang van de instelling noodzakelijk is, voor een periode van maximaal vier weken, welke periode met maximaal vier weken kan worden verlengd.
4. Voordat tot schorsing als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan, wordt de werknemer in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk bevestigd. De zienswijze van de werknemer wordt in deze bevestiging opgenomen.
5. Onverminderd het bepaalde in lid 3 kan de werknemer worden geschorst:
a. wanneer er sprake is van een voornemen tot ontslag op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid als bedoeld in art.10.b.3 onder 7, plichtsverzuim als bedoeld in art.10.b.3 onder 11, dan wel andere redenen van gewichtige aard als bedoeld in artikel 10.b.3 onder 12, voor de duur van de procedure tot de beëindiging van de aanstelling;
b. in gevallen waarin het belang van de instelling dit vereist, voor ten hoogste drie maanden met dien verstande dat deze termijn in bijzondere gevallen eenmaal kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden.
6. Indien een schorsing als bedoeld in lid 5 aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in lid 3 bedraagt de duur van de schorsingen gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
7. De schorsing geschiedt met behoud van bezoldiging.
10.b.7. Disciplinaire straffen
1. De werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. De disciplinaire straffen die kunnen worden opgelegd zijn:
a. schriftelijke berisping;
x. xxxxxxxxx met behoud van xxxxxxx;
c. ontslag;
d. inhouding bezoldiging, voor ten hoogste 50% van het maandsalaris. Desgewenst wordt een inhoudingregeling overeengekomen.
4. Ter zake van hetzelfde feit kan slechts één disciplinaire straf worden opgelegd.
5. Bij het opleggen van de straf kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd indien de werknemer zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim, als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
6. Het besluit tot strafoplegging wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.
10.b.8. Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
a. ontslag als bedoeld in artikel 10.b.3 onder 4 tot en met 12;
b. schorsing als bedoeld in artikel 10.b.6 lid 6;
c. het opleggen van een disciplinaire straf als bedoeld in artikel 10.b.7 lid 3, wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze xxxxxxxxx dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich bij zijn verweer laten bijstaan door een raadsman.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
De werknemer wordt van het definitieve besluit bedoeld in artikel 10.b.8 zo spoedig mogelijk na het verweer per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
11.1. Functiebouwwerk
1. De werkgever stelt in overleg met de P(G)MR het functiebouwwerk vast.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de werkgever, dan wel de P(G)MR besluiten dat het overleg over de vaststelling van de uitgangspunten van het functiebouwwerk met de bij deze cao betrokken vakbonden wordt gevoerd.
3. In het functiebouwwerk van de instelling worden de volgende functiecategorieën onderscheiden:
a. directie;
b. leraar;
c. onderwijsondersteunend personeel;
d. werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt;
e. leraar in opleiding.
4. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de werknemer geen andere functie gaan gelden dan de functie waarin de werknemer is benoemd, tenzij met de werknemer is overeengekomen dat de functie een tijdelijk karakter heeft en het daarbij horende salarisniveau slechts tijdelijk zal gelden.
11.2. Werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt
1. Een werknemer wordt gerekend tot de categorie werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt indien hij is opgenomen in het doelgroepregister zoals bepaald in de Participatiewet en de bijbehorende beleidsregels UWV. De functiecategorie als bedoeld in artikel 11.1 lid 3 onder d. is onderdeel van de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel.
2. In afwijking van lid 1 zijn de hoofdstukken 3 en 13 en bijlage 9 van deze cao niet van toepassing op deze functiecategorie. Het bruto maandloon wordt vastgesteld op het wettelijk minimumloon.
3. De werkgever kan bij ziekte van de werknemer voor de gederfde loonkosten een beroep doen op de no-riskpolis van UWV.
11.3. Benoeming in twee functies
1. De werknemer wordt benoemd in een van de functies die beschikbaar zijn ingevolge de door werkgever vastgestelde formatie.
2. In afwijking van het eerste lid kan de werknemer in het in dat lid bedoelde geval worden benoemd in twee functies van het onderwijsondersteunend personeel dan wel in twee functies waarvan één van het onderwijzend personeel en één van het onderwijsondersteunend personeel, indien er een verschil is van meer dan drie schalen tussen de bij die functies behorende maximumschalen.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid kan de werknemer met een arbeids- ongeschiktheidspercentage van minder dan 35% worden benoemd in twee onderwijsondersteunende functies of een onderwijsondersteunende en een onderwijsgevende functie waarvan het verschil tussen de bij die functies behorende maximumschalen drie of minder schalen is.
11.4. Functiewaardering
1. De werkgever is aangesloten bij één van de hiertoe ingestelde landelijke commissies functiewaardering, te weten:
a. de Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Katholiek Basisonderwijs, (Voortgezet) Speciaal Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Centrale Diensten;
b. de Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Christelijk en Algemeen Bijzonder Primair en Voortgezet Onderwijs;
c. de Algemene Bezwarencommissie Functiewaardering PO, VO en BVE van de Stichting Onderwijsgeschillen;
d. een door partijen aan te wijzen Bezwarencommissie Functiewaardering voor het VO.
2. Voor het waarderen van niet-voorbeeldfuncties maakt de werkgever gebruik van hiertoe door de Stichting Personeelsinstrumenten Onderwijs FUWA-VO- gecertificeerde adviseurs.
3. Functies waarvoor de wettelijke benoembaarheideisen van leraren gelden, worden minimaal gewaardeerd op het niveau van salarisschaal LB.
4. De werknemer die op basis van FUWA-VO 2010 in een lagere functie wordt geplaatst dan hij vervulde, behoudt zolang hij in dienst is bij dezelfde werkgever zijn salaris en het salarisuitzicht verbonden aan zijn vorige functie.
11.5. Externe bezwarenprocedure bijzonder onderwijs
1. De werkgever is aangesloten bij een externe bezwarencommissie functiewaardering zoals genoemd in artikel 11.4 lid 1.
2. De werknemer kan bij de commissie bezwaar aantekenen als hij zich niet kan verenigen met:
a. de waardering van zijn functie;
b. de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen werkzaamheden.
3. De commissie toetst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid of de werkgever de functie van de werknemer juist heeft gewaardeerd, dan wel of de beschrijving van de functie past bij de aan de werknemer opgedragen werkzaamheden.
4. De uitspraak van de commissie is bindend voor werkgever en werknemer.
11.6. Externe bezwarenprocedure openbaar onderwijs
1. De werkgever is aangesloten bij een externe bezwarencommissie functiewaardering zoals bedoeld in artikel 11.4 lid 1.
2. De werknemer kan bij de commissie bezwaar indienen als bedoeld in de Algemene Wet Bestuursrecht, tegen een besluit van de werkgever betreffende:
a. de waardering van zijn functie;
b. de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen werkzaamheden.
3. De externe bezwarencommissie heeft tot taak de werkgever te adviseren omtrent het bezwaar dat de werknemer op grond van lid 2 bij hem heeft ingediend.
12.1. Streefcijfers met betrekking tot de functiemix voor leraarfuncties Voor de ontwikkeling van de functiemix voor leraarfuncties (de verdeling van leraarfuncties over LB, LC en LD) gelden per schoolsoort en per regiogebied
landelijke streefpercentages. De ontwikkeling van de functiemix die op schoolniveau (d.w.z. per brinnummer) moet worden gerealiseerd is afgeleid van de landelijke streefpercentages.
In bijlage 13.a staat per regio aangegeven welke ontwikkeling van de functiemix scholen op brinnummerniveau dienen te realiseren.
12.2. Vaststelling van de functiemix voor leraarfuncties op schoolniveau
1. In 2011 en in 2014 moet op schoolniveau (brinnummer) ten minste een zodanig aantal extra LC- en LD-functies zijn gerealiseerd dat voldaan wordt aan de in bijlage 13.a gestelde eisen. Vanaf 2009 (in de Randstadregio’s) resp. vanaf 2010 (buiten de Randstadregio’s) moet dit in jaarlijkse stappen worden gerealiseerd. Daarbij kan op schoolniveau binnen de in de bijlage beschreven kaders gekozen worden voor een andere verhouding tussen het aandeel LC- en LD-functies5.
2. Per school (brinnummer) stelt de werkgever in overleg met de P(G)MR een meerjarenplan vast voor de stapsgewijze verbetering van de functiemix tot 2014. Het plan bevat ten minste de volgende elementen:
a. het meerjarenplan start met een nulmeting van de functiemix per 1 oktober 2008, zoals beschreven in bijlage 13.a;
b. het stapsgewijs realiseren van het bepaalde onder 1.
3. De extra formatie op grond van het budget voor de functiemix wordt uitsluitend toegekend aan leraren met lesgeven als hoofdtaak, dat wil zeggen dat zij in overwegende mate (bedoeld is meer dan ca. 60%) worden belast met een lestaak.
4. De verbeterde functiemix mag niet gerealiseerd worden door de leerling- leraarratio te verhogen.
5 In 2011 is de bandbreedte gesteld op maximaal 1% meer of minder groei in LD, hetgeen gelijk staat aan 2% in LC. In 2014 is de bandbreedte gesteld op maximaal 3% meer of minder groei in LD, hetgeen gelijk staat aan 6% in LC.
12.3. Verantwoording
1. De werkgever informeert de P(G)MR op eigen initiatief over relevante data met betrekking tot de functiemix alsmede over de bekostigingsbrief waarin de convenantmiddelen als een – op school/brinnummerniveau – herkenbaar budget zijn opgenomen.
2. De werkgever legt jaarlijks verantwoording af aan de P(G)MR en in het jaarverslag over de realisatie van het gewenste functiebouwwerk.
3. De werkgever geeft partijen desgevraagd inzicht in alle relevante informatie met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling en realisatie van de functiemix waaronder in ieder geval het meerjarenplan als bedoeld onder 2 met bijbehorend verantwoordingsmodel6.
12.4. Herijking functies
De werkgever verplicht zich om, met inachtneming van hetgeen hiervoor bepaald is ten aanzien van de LC- en LD- functie, in overleg met de PMR binnen FUWA-VO een geactualiseerde functiebeschrijving voor de OP-functies LB, LC en LD tot stand te brengen.
12.5. Maatwerkafspraken
1. De functiemixdoelstelling van individuele scholen kan op basis van maatwerk worden bijgesteld, haalbaar en passend bij de beschikbare convenantsmiddelen voor de betreffende school. Scholen wordt een tripartiet ontwikkelde rekentool beschikbaar gesteld, om inzicht te bieden in welke functiemixdoelstelling haalbaar is. De uitkomst van deze rekentool is leidend voor het maken van een maatwerkafspraak conform het gestelde in bijlage 13.c.
2. De werkgever kan met de vakbonden in een lokaal cao-overleg afwijkende afspraken maken ten aanzien van hetgeen in dit hoofdstuk en bijlage 13.a is bepaald met betrekking tot de functiemix met uitzondering van het gestelde in artikel 5.2.
6 Een handreiking voor het verantwoordingsmodel is in bijlage 13.b opgenomen.
13.1. Salaris
1. Bij het vaststellen van de bezoldiging worden de hierna volgende bepalingen in acht genomen en geldt het actuele loonpeil.
2. Het maandsalaris van de werknemer wordt vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het laagste en niet hoger dan het hoogste bedrag zoals opgenomen in het bij zijn functie behorende carrièrepatroon.
3. Tenzij het gestelde in lid 5 van toepassing is, wordt het salaris van de werknemer jaarlijks op 1 augustus met ten minste één periodiek verhoogd volgens het voor hem geldende carrièrepatroon.
4. De werkgever kan de werknemer op grond van een beoordeling een of meer extra periodiek(en) toekennen een en ander binnen de kaders zoals vastgesteld in overleg met de P(G)MR met inachtneming van artikel 13.10.
5. De werkgever kan besluiten de werknemer geen jaarlijkse periodiek toe te kennen. De beslissing om de periodiek niet toe te kennen:
a. kan niet vaker dan een maal gedurende het doorlopen van de bij de functie behorende carrièrelijn worden genomen, en
b. wordt gedragen door twee achtereenvolgende negatieve beoordelingen over de werknemer, waarbij tussen de eerste en tweede beoordeling ten minste een termijn van een jaar in acht is genomen.
6. In overleg tussen werkgever en werknemer kan van het bepaalde in dit artikel, alsmede in artikel 13.2 worden afgeweken in zoverre een fiscale regeling wordt aangegaan tussen werkgever en ’s Rijks belastingdienst, welke regeling ten voordele van de werknemer strekt.
13.2. Vaststelling maandsalaris bij indiensttreding
1. Tenzij werkgever en werknemer xxxxxx xxxxxxxxxxxx, wordt met in achtneming van artikel 13.1 lid 2 het maandsalaris vastgesteld op een bedrag dat ten minste gelijk is aan het laatstgenoten xxxxxxx.
2. De werkgever houdt bij het vaststellen van het maandsalaris rekening met de mate waarin de werknemer ervaring heeft opgedaan – betaald, dan wel onbetaald – die relevant is voor de functie waarin de werknemer wordt benoemd. De werknemer verstrekt de werkgever de gegevens die deze nodig heeft om de relevantie van de ervaring te beoordelen.
4. Het maandsalaris van de werknemer die voor de eerste keer wordt benoemd in een onderwijsfunctie, wordt met één periodiek verhoogd voor iedere periode van vier jaren na het verwerven van de vereiste bevoegdheid. Deze bepaling is niet van toepassing als bij de vaststelling van het maandsalaris op grond van lid 2 een overeenkomstige verhoging is overeengekomen.
13.3. Vaststelling maandsalaris bij functiewisseling
1 Het maandsalaris van de werknemer die wordt benoemd in een functie met eenzelfde of hogere maximumschaal:
a. wordt vastgesteld op een bedrag dat ten minste gelijk is aan het laatstgenoten salaris inclusief de bij het salaris behorende structurele toelagen (waaronder in ieder geval de uitlooptoeslag als bedoeld in artikel 25.2 en de bindingstoelage als bedoeld in artikel 3.5), dit met inachtneming van het bepaalde in artikel
13.1 lid 2, en
b. wordt zodanig vastgesteld dat de werknemer geen negatieve financiële effecten ondervindt of zal ondervinden van een tijdelijk ongunstiger carrièrepatroon behorend bij de nieuwe functie.
13.4. Salarisuitbetaling
1. De werkgever verschaft de werknemer tijdig een specificatie van diens salaris, zowel bij de eerste berekening als bij elke wijziging daarvan. De werkgever zorgt ervoor dat de werknemer uiterlijk op de laatste dag van elke maand over het salaris van die maand, dan wel over een voorschot daarop kan beschikken.
2. De werkgever is gerechtigd bedragen die aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstverband onverschuldigd zijn uitbetaald, in te houden op de volgende salarisbetalingen. Een en ander met dien verstande, dat een dergelijke inhouding op enige salarisbetaling niet meer dan 10% van het netto maandsalaris mag bedragen.
3. In tegenstelling tot hetgeen in lid 2 is vermeld, zal bij beëindiging van het dienstverband het gehele alsnog verschuldigde bedrag worden ingehouden c.q. door de werknemer worden terugbetaald.
5. Voor wat betreft de verjaring van het recht van terugvordering geldt een termijn van vijf jaar gerekend vanaf het moment van de onverschuldigde betaling.
13.5. Toelage in verband met onregelmatige diensten
1. De werkgever kent een toelage toe aan de werknemer:
a. voor wie het salaris wordt vastgesteld volgens een der schalen 1 tot en met 8 en
b. die regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur, welke arbeid niet kan worden aangemerkt als compensatie in de zin van artikel 6.3 lid 1.
2. De toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de werknemer geldende salaris per uur. De volgende percentages en voorwaarden worden gehanteerd:
Indien gewerkt op | Geldt als % per gewerkt uur | En wel voor de gewerkte uren | Voorwaarden |
maandag t/m vrijdag | 20% | tussen 06.00 en 08.00 uur en 18.00 en 22.00 uur | indien de arbeid is aangevangen vóór 07.00 uur, respectievelijk is beëindigd ná 19.00 uur |
maandag t/m vrijdag | 40% | tussen 00.00 en 06.00 uur en 22.00 en 24.00 uur | geen |
zaterdag | 45% | voor alle uren | geen |
zondag | 70% | voor alle uren | geen |
een algemeen erkende feestdag conform bijlage 4 | 100% | voor alle uren | geen |
13.6. Garantietoelage onregelmatige dienst
1. De werknemer wiens bezoldiging, als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 13.5 lid 1, een blijvende verlaging ondergaat welke ten minste 3% bedraagt van de bezoldiging, wordt een aflopende toelage toegekend. Voorwaarde voor toekenning is dat de werknemer de eerstgenoemde toelage direct voorafgaande aan het tijdstip van beëindiging of vermindering, gedurende ten minste twee jaren zonder onderbreking van langer dan twee maanden heeft genoten.
2. Aan de werknemer van zestig jaar en ouder, wiens bezoldiging als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 13.5 lid 1 een blijvende verlaging ondergaat, kent de werkgever een blijvende toelage toe. Voorwaarde voor toekenning is dat de werknemer de eerstgenoemde toelage direct voorafgaande aan het tijdstip van beëindiging of vermindering ervan gedurende ten minste tien jaren zonder wezenlijke onderbreking heeft genoten.
13.7. Uitkering overlijden
1. De uitkering na overlijden van de werknemer is gelijk aan driemaal het met de vakantietoeslag verhoogd bruto maandsalaris dat voor de werknemer gold op de dag van het overlijden.
2. In aanmerking voor een uitkering bij overlijden komen in navolgende rangorde:
a. de weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, waarmee wordt gelijkgesteld de partner waarmee de overledene een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst had gesloten;
b. de minderjarige kinderen van de overledene;
x. xx xxxxxxxxxxxxx kinderen, ouders, broers of zusters voor wie de overledene xxxxxxxxxx was.
3. Onder kinderen in de zin van lid 2 worden mede begrepen natuurlijke kinderen en kinderen voor wie de overledene als pleegouder de zorg droeg.
13.8. Jubileumgratificatie
1. De werknemer heeft bij het bereiken van de jubileumdatum aanspraak op een door de werkgever uit te betalen jubileumgratificatie.
2. De jubileumgratificatie bedraagt bij een 25-jarige diensttijd bij het onderwijs 50% en bij een 40- of 50- jarig jubileum 100% van het bruto maandsalaris verhoogd met de vakantietoeslag.
3. Onder diensttijd bij het onderwijs wordt verstaan de tijd doorgebracht in een betrekking in het po, vo, bve (mbo) of hbo.
4. Indien voor de werknemer het jubileum valt in een periode waarin hij buitengewoon verlof geniet, wordt de jubileumgratificatie uitgekeerd na afloop van het verlof. De gratificatie wordt in dat geval berekend op basis van het bruto maandsalaris direct voorafgaand aan de verlofperiode.
13.9. Beloningsdifferentiatie
1. De werkgever kan op grond van een beoordeling van de werknemer gratificaties, toelagen en/of extra periodieken verstrekken.
2. De werkgever die gebruik wil maken van de in het vorige lid genoemde mogelijkheid stelt in overleg met de P(G)MR een regeling vast met ter zake geldende criteria en procedures.
3. Een extra beloning tast de werkgelegenheid van het zittend personeel niet aan.
4. Indien een toelage wordt toegekend, vermeldt de werkgever de hoogte en de duur van de toelage en dat deze pensioengevend is.
FINANCIËLE REGELINGEN
14.1. Vergoeding verplaatsingskosten
1. De werknemer heeft recht op een tegemoetkoming in:
a. verhuiskosten;
b. reiskosten woon-werkverkeer;
x. xxxx- en verblijfkosten die worden gemaakt ten behoeve van door de werkgever opgedragen dienstreizen.
2. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming in de reiskosten woon-werkverkeer indien de leraar in opleiding gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in de regeling studiefinanciering.
3. De in lid 1 bedoelde aanspraak is vastgelegd in de Uitvoeringsregeling Verplaatsingskosten, zoals opgenomen als bijlage 3 bij deze cao.
4. Als de vergoedingen voor woon-werkverkeer zoals opgenomen in de regeling verplaatsingskosten, die op 31 juli 2005 van kracht was binnen de instelling, voor de werknemer gunstiger zijn dan de vergoedingen die in bijlage 3 bij deze cao staan vermeld, maakt de werknemer aanspraak op de voor hem gunstiger vergoedingen.
5. De werkgever is bij het verstrekken van een vergoeding voor verplaatsingskosten verplicht gebruik te maken van de salderingsregeling zoals opgenomen in paragraaf 21.1.4 van het Handboek Loonheffingen.
6. Indien na toepassing van de salderingsregeling als bedoeld in lid 5 nog fiscaal onbenutte ruimte over is, wordt op verzoek van werknemer, mits goedkeuring is verkregen van de Belastingdienst, de conform de wetgeving toegestane fiscaal onbenutte ruimte verrekend met de eindejaarsuitkering. De werknemer dient hiervoor een door de werkgever verstrekt aanmeldingsformulier in.
14.2. Vakbondscontributie
De werkgever biedt de werknemer de mogelijkheid om voor het voldoen van vakbondscontributie het bruto salaris (waaronder begrepen de vakantie-uitkering, de eindejaarsuitkering en de extra eindejaarsuitkering) in te zetten. Daartoe stellen partijen een uitvoeringsregeling vast.
14.3. WGA-premie
Met ingang van 1 januari 2009 komt de WGA-premie tot 0,29% geheel voor rekening van de werkgever. Wanneer de premie uitstijgt boven de 0,29% is de werkgever gerechtigd om 50% van het meerdere op de werknemer te verhalen.
15.1. Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en leraren
1. De werknemer die behoort tot de functiecategorie directie, dan wel tot de functiecategorie leraar, geniet:
a. gedurende de schoolvakanties en vijf extra, door de werkgever in overleg met de (G)MR xxxxxxxxxxxx, dagen vakantieverlof met behoud van bezoldiging;
b. buiten de in lid a genoemde periodes geen vakantieverlof.
2. De werknemer die niet gedurende het gehele schooljaar in dienst is van de instelling, maakt aanspraak op een aantal dagen vakantieverlof, dat wordt berekend volgens de formule:
(W x 1,15) – (S). In deze formule is:
W: | het aantal (delen van) weken dat de werknemer in dienst is gedurende het schooljaar; |
S: | het aantal schoolvakantiedagen dat valt in de periode dat de werknemer is benoemd, exclusief de algemeen erkende feestdagen zoals genoemd in bijlage 4 van deze cao. |
3. De werkgever verleent op verzoek van de werknemer na overeengekomen omzetting van de dienst vakantieverlof op andere tijdstippen.
4. In bijzondere omstandigheden kan de werkgever de werknemer opdragen om zich in het belang van de instelling beschikbaar te houden voor het verrichten van werkzaamheden tijdens het vakantieverlof. Daarbij neemt de werkgever het volgende in acht:
a. Hij bepaalt tijdig en na overleg met de werknemer of en zo ja, op welke dagen de werknemer zich beschikbaar dient te houden.
b. De werknemer die behoort tot de functiecategorie directie houdt zich zo nodig gedurende een week van het vakantieverlof beschikbaar.
c. De werknemer die behoort tot de functiecategorie leraar houdt zich zo nodig gedurende twee dagen beschikbaar, voor welke vermindering enkel de eerste en de laatste dagen van de zomervakantie in aanmerking komen.
5. Bij rampen en in andere zeer bijzondere omstandigheden kan de werkgever het vakantieverlof intrekken.
6. Directe materiële schade die de werknemer lijdt als gevolg van de intrekking van het vakantieverlof, wordt door de werkgever vergoed.
ondernemings-cao een gunstiger bepaling ter zake is opgenomen, gaat deze voor. Samenloop van andere schoolvakanties en de vijf extra dagen vakantieverlof zoals bedoeld in lid 1 onder a met zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt niet gecompenseerd.
8. Zodra de werknemer in een schooljaar twintig dagen vakantieverlof heeft genoten als bedoeld in lid 1 wordt hij geacht het wettelijk minimum aan vakantiedagen als bedoeld in artikel 7:634 lid 1 BW in dat schooljaar te hebben genoten. Indien er vanaf dat moment gedurende dat schooljaar sprake is van samenloop van vakantieverlof en ziekteverlof komen deze vakantiedagen te vervallen. Indien een werknemer wegens arbeidsongeschiktheid gedurende het schooljaar in het geheel geen vakantieverlof heeft kunnen genieten, bestaat aanspraak op compensatie van maximaal twintig vakantiedagen.
15.2. Vakantieverlof voor de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel
1. De werkgever verleent de werknemer die behoort tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel, vakantieverlof met behoud van bezoldiging.
2. Het vakantieverlof zoals bedoeld in lid 1, is inclusief de algemeen erkende feestdagen zoals genoemd in bijlage 4 van deze cao.
3. De werkgever kan bepaalde dagen of periodes aanwijzen waarin de werknemer vakantieverlof moet opnemen. In dat geval wordt de werknemer voor die beperking gecompenseerd. De werkgever stelt hiertoe een compensatieregeling vast.
4. Het wettelijk vakantieverlof bedraagt:
a. bij een werkweek van 40 uur 160 uur verlof per jaar;
b. bij een werkweek van 38 uur 152 uur verlof per jaar;
c. bij een werkweek van 36 uur 144 uur verlof per jaar.
5. De aanspraak op het vakantieverlof als bedoeld in lid 4, vervalt zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven, tenzij de
werknemer tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen.
6. In aanvulling op de verlofuren als in lid 4 vermeld bedraagt het bovenwettelijk vakantieverlof:
a. bij een werkweek van 40 uur 266 uur verlof per jaar;
b. bij een werkweek van 38 uur 170 uur verlof per jaar;
c. bij een werkweek van 36 uur 74 uur verlof per jaar.
7. Als de werknemer een dag vakantieverlof opneemt, wordt het aantal uren dat op het geheel van zijn vakantieverlof in mindering moet worden gebracht, afgeleid van de spreiding van de arbeidsuren over de week overeenkomstig het arbeidstijdenmodel dat op grond van artikel 6.2 lid 2 voor de werknemer geldt. Deze berekeningswijze is op een overeenkomstige wijze van toepassing op het vakantieverlof in verband met de in bijlage 4 van deze cao genoemde feestdagen.
8. Bij het opnemen van vakantie worden eerst de beschikbare wettelijke vakantiedagen aangewend.
9. Op verzoek van de werknemer en voor zover de werkzaamheden aan de instelling dit toelaten verleent de werkgever hem het vakantieverlof ononderbroken. Bij splitsing wordt ten minste de helft van het vakantieverlof aaneengesloten verleend.
10. Op verzoek van de werknemer trekt de werkgever in geval van samenloop van vakantieverlof met andere vormen van verlof, voor zover deze niet samenvallen met de algemeen erkende feestdagen als genoemd in bijlage 4 van deze cao, en in andere daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende gevallen, het verleende vakantieverlof in.
11. Het niet genoten vakantieverlof wordt in overleg met de werknemer opnieuw verleend.
15.3. Ziekteverlof en aanspraak op vakantie voor de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel
1. De werknemer die wegens ziekteverlof zijn werkzaamheden niet of slechts gedeeltelijk verricht, verwerft gedurende het ziekteverlof aanspraak op het vakantieverlof, als vermeld in artikel 15.2 lid 4 over het tijdvak van de laatste 24 maanden waarin de werknemer arbeidsongeschikt is. Daarbij geldt dat tijdvakken worden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.
2. De werknemer die wegens ziekteverlof zijn werkzaamheden niet of slechts gedeeltelijk verricht, verwerft gedurende het ziekteverlof slechts aanspraak op het vakantieverlof, als vermeld in artikel 15.2 lid 6 en 7 over het tijdvak van de laatste zes maanden waarin de werknemer arbeidsongeschikt is. Daarbij geldt dat tijdvakken worden samengeteld als zij elkaar met een onderbreking van minder dan een maand opvolgen.
3. De werknemer verwerft geen aanspraak op vakantie voor de tijd gedurende welke hij door zijn toedoen zijn genezing belemmert of vertraagt dan wel hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid voor de werkgever of voor een door de werkgever met toestemming van het UWV aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht.
4. De werknemer die tijdens een ziekteverlofperiode deelneemt aan re-integratie en van deze verplichting tijdelijk vrijgesteld wil worden dient hiervoor vakantieverlof op te nemen.
16.1. Kortdurend verlof
1. De werknemer heeft recht op verlof met behoud van bezoldiging voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden.
2. Tot het gestelde in lid 1 worden in ieder geval de volgende omstandigheden gerekend:
a. een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de invulling niet in vrije tijd kon plaatsvinden;
b. de uitoefening van het actief kiesrecht, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van de dienst niet mogelijk is;
c. het voldoen aan een wettelijke verplichting of het afleggen van een van rijkswege afgenomen of erkend examen of tentamen, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van de dienst niet mogelijk is;
d. het bijwonen van vergaderingen of zittingen van, dan wel het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges, waarin de werknemer is benoemd of gekozen, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden;
e. het voldoen aan een verzoek om als getuige of deskundige te worden gehoord in een juridische procedure, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van de dienst niet mogelijk is;
f. het uitoefenen van het lidmaatschap van een van rijkswege ingestelde of erkende examencommissie of het optreden als rijksgecommitteerde bij een examen, in totaal ten hoogste veertien dagen per jaar, in overleg met de werkgever vast te stellen;
x. xxxxxxxxxx: twee dagen, in bijzondere gevallen vier dagen;
h. het zoeken van een woning in geval van verandering van standplaats: twee dagen;
i. ondertrouw voor een huwelijk dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van de werknemer: één dag;
j. huwelijk dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van de werknemer: in totaal vier dagen, voor zover de huwelijksdag of -dagen hier binnen vallen;
k. huwelijk dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van bloed- of aanverwanten in de eerste of tweede graad: één dag en ten hoogste twee dagen, al naar gelang dit huwelijk dan wel de partnerregistratie wordt gesloten in of buiten de woonplaats van de werknemer;
l. overlijden van de partner, ouders of kinderen van de werknemer, stief-, schoon- of pleegfamilieleden daaronder begrepen: vier dagen;
m. overlijden van bloed- of aanverwanten van de werknemer in de tweede graad: twee dagen;
n. overlijden van bloed- of aanverwanten van de werknemer in de derde of vierde graad: één dag;
o. indien de werknemer in de onder m en n genoemde gevallen is belast met de regeling van de begrafenis of nalatenschap: ten hoogste vier dagen, in overleg met de werkgever vast te stellen;
x. xxxxxxxxx van de echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont: twee dagen;
x. xxxxxxxxxxx na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie hij ongehuwd samenwoont of degene met wie hij het kind erkent: vijf dagen bij een normbetrekking en overigens te berekenen naar rato van de betrekkingomvang. Het verlof wordt verleend gedurende een tijdvak van vier weken, te rekenen vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de moeder woont;
r. het 25-, dan wel 40-jarig ambtsjubileum van de werknemer: een dag;
s. het 25-, dan wel 40-jarig ambtsjubileum van de partner van de werknemer: een dag;
t. het 25-, 40-, dan wel 50-jarig huwelijksjubileum dan wel de daarmee gelijkgestelde partnerregistratie van de werknemer: een dag;
u. het 25-, 40-, 50-, dan wel 60-jarig huwelijksjubileum van de ouders van de werknemer, stief-, schoon- of pleegouders daaronder begrepen: een dag;
v. adoptie van een kind: vier weken. Indien sprake is van adoptie van een buitenlands kind wordt één maal per geval van adoptie verlof verleend voor zes weken, indien zulks noodzakelijk is om de werknemer in staat te stellen in het desbetreffende land het nodige te verrichten. Indien aantoonbaar is dat genoemde zes weken niet toereikend zijn, kan de werkgever het verleende
w. andere religieuze feestdagen zoals genoemd in bijlage 4 van deze cao: voor ten hoogste twee dagen.
3. In afwijking van het bepaalde in artikel 6.1 lid 2 wordt het kortdurend verlof met uitzondering van het in lid 2, onder q genoemde kraamverlof niet berekend naar rato van de betrekkingsomvang.
4. Indien de in lid 2 onder d en f genoemde omstandigheid zich voordoet en de werknemer een vaste vergoeding ontvangt in verband met de activiteiten waarvoor hem verlof wordt verleend, wordt op zijn bezoldiging een inhouding toegepast over de tijd dat hij het verlof geniet. Deze inhouding gaat hetgeen de werknemer kan worden geacht te ontvangen als vaste vergoeding voor de activiteiten verricht gedurende de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.
16.1.a. Kortdurend zorgverlof
1. De werknemer heeft recht op verlof met behoud van bezoldiging voor het verlenen van de noodzakelijke zorg in verband met ziekte van:
a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
b. een kind tot wie de werknemer als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;
c. een inwonend kind van de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
d. een pleegkind dat blijkens de basisregistratie personen op hetzelfde adres woont als de werknemer en dat hij als pleegouder als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet verzorgt;
e. een bloedverwant in de eerste graad, niet zijnde een kind;
x. xxxxxx die, zonder dat er sprake is van een arbeidsrelatie, deel uitmaakt van de huishouding van de werknemer; of
x. xxxxxx met wie de werknemer anderszins een sociale relatie heeft, voor zover de te verlenen verzorging rechtstreeks voortvloeit uit die relatie en redelijkerwijs door de werknemer moet worden verleend.
3. De werknemer meldt vooraf aan de werkgever dat hij het verlof, bedoeld in lid 1, opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de werknemer het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever onder opgave van de reden. Daarbij meldt de werknemer het moment waarop het verlof is ingegaan, de omvang van het verlof, de wijze van opneming en de vermoedelijke duur ervan.
4. Het verlof vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de werkgever aan de werknemer kenbaar heeft gemaakt dat hij tegen het opnemen van het verlof, dan wel de voortzetting daarvan een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. De werkgever meldt zulks tijdig aan de werknemer.
16.1.b. Xxxxxx in het kader van de levensloopregeling
1. Het verlof dient ten minste twee maanden van tevoren schriftelijk bij de werkgever kenbaar te worden gemaakt.
2. In afwijking van het gestelde in lid 1 geldt voor de verlofsoorten opgenomen in combinatie met (on)betaald ouderschapsverlof en/of zorgverlof is van toepassing wat hierover in de Wet arbeid en zorg en in de cao vo is bepaald.
3. De werkgever stemt in met de verlofaanvraag, tenzij een zodanig zwaarwegend instellings- of onderwijsbelang zich tegen het verlof verzet, dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
4. Ingeval de werkgever niet instemt met de verlofaanvraag, deelt de werkgever dat schriftelijk en gemotiveerd binnen twee weken na ontvangst van het verzoek mee. Er wordt dan in overleg met de werknemer naar een alternatief gezocht.
5. De periode van verlof duurt ten minste twee maanden en maximaal twaalf maanden. Uitgezonderd op dit lid is verlof als bedoeld onder lid 2 dan wel verlof direct voorafgaand aan de pensioendatum.
16.1.c. Ziekte tijdens de verlofperiode/bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 16.1.b
1. De werknemer heeft in geval sprake is van ziekte, het recht om de opname van het levenslooploon tussentijds op te schorten, dan wel in te trekken en op een ander tijdstip opnieuw aan te vragen.
2. Dit recht ontstaat zodra de ziekte, vanaf de eerste dag waarop de werknemer dit bij de werkgever heeft aangemeld, aansluitend twee weken heeft geduurd.
De werknemer dient hiertoe een geldige medische verklaring, ondertekend door een arts, te overleggen. Vanaf het moment dat de verlofovereenkomst wordt opgeschort gelden de afspraken bij de werkgever in het kader van de loondoorbetaling bij ziekte en re-integratie.
3. Indien de werknemer ziek wordt voordat het verlof ingaat wordt het verlof eveneens opgeschort zodra de ziekte vanaf de eerste dag waarop de werknemer dit bij de werkgever heeft aangemeld, aaneengesloten twee weken heeft geduurd.
4. Voor de duur van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt het levensloopverlof opgeschort.
16.1.d. Pensioenpremie in het kader van levensloopverlofsparen
In het kader van de levensloopregeling geldt dat tijdens de periode dat de werknemer spaart voor zijn levenslooptegoed over zijn gehele brutoloon op de gebruikelijke wijze door de werkgever en werknemer wordt bijgedragen aan de kosten van de pensioenopbouw.
16.2. Lang buitengewoon verlof
De werkgever kan aan de werknemer op diens verzoek voor het geheel of een deel van zijn werkzaamheden lang buitengewoon verlof verlenen. Dit verlof wordt verleend zonder behoud van bezoldiging.
16.3. Voorwaarden ten aanzien van het lang buitengewoon verlof
1. Voor het verlof als bedoeld in de artikelen 16.1.b, 16.2, en 16.4 geldt dat:
a. het wordt verleend zonder behoud van bezoldiging;
b. de pensioenpremie tijdens het verlof geheel voor rekening komt van de werknemer, tenzij de werkgever xxxxxx xxxxxxx;
d. over de opgenomen uren verlof geen opbouw van vakantie, vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering plaats heeft;
e. over de opgenomen verlofuren geen aanwezigheid gerelateerde toelagen worden betaald, zoals de toelage in verband met onregelmatige dienst en de waarnemingstoelage;
f. de werknemer gedurende de verlofperiode verzekerd is krachtens de werknemersverzekeringen (ZW, WIA, WW), krachtens de Wet onbetaald verlof en sociale verzekeringen;
g. de werknemer aanspraak behoudt op de inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage in de zorgverzekeringspremie indien hij tijdens het xxxxxx xxxx (met name levenslooploon) ontvangt via de werkgever;
h. afspraken die tussen de werknemer en de werkgever gemaakt worden inzake het verlof schriftelijk worden vastgelegd voordat het verlof in gaat.
2. De werkgever kan in aanvulling op het gestelde in lid 1 nadere voorwaarden stellen ten aanzien van het in artikel 16.2 en 16.4 genoemde lang buitengewoon verlof.
16.4. Xxxx buitengewoon verlof voor politieke functies
1. De werkgever verleent, zonder behoud van bezoldiging, lang buitengewoon verlof aan de werknemer die:
a. het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten Generaal;
b. de functie van lid van Gedeputeerde Staten, of
c. de functie van substituut-ombudsman aanvaardt.
2. De werkgever verleent de werknemer die de functie van wethouder aanvaardt op diens verzoek voor het geheel of voor een deel van zijn werkzaamheden lang buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging. Voor zover de uitoefening van de functie bij de werkgever door het wethouderschap wordt geschaad kan de
3. Het in het eerste en tweede lid bedoeld verlof wordt verleend voor ten hoogste één zittingstermijn.
4. Beëindiging van het buitengewoon verlof geschiedt met ingang van het nieuwe schooljaar.
16.5. Xxxxxx in verband met overleg- en advieswerkzaamheden
1. De werkgever verleent de werknemer op diens verzoek kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden voor het uitvoeren van activiteiten ten behoeve van (statutaire organen van) een centrale van verenigingen van overheids- en onderwijspersoneel of een bij zo’n centrale aangesloten vereniging waarvan de werknemer lid is.
2. Het verlof is bedoeld:
a. voor het verrichten van werkzaamheden van rechtspositionele en/of onderwijskundige aard;
b. voor het op uitnodiging van een organisatie als bedoeld in lid 1, als cursist deelnemen aan een cursus: voor ten hoogste zes dagen per twee schooljaren, voor zover omzetting van de dienst niet mogelijk is;
c. voor het als bestuurslid, kaderlid of afgevaardigde deelnemen aan incidentele vergaderingen, dan wel voor het verrichten van andere, zeer incidenteel voorkomende en moeilijk vooruit te plannen activiteiten: voor ten hoogste twaalf dagen per schooljaar;
d. voor het deelnemen aan ledenbijeenkomsten voor ten hoogste twee dagen per schooljaar.
3. De werkgever verleent de werknemer, op verzoek van CEVO of CITO, kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden voor het verrichten van werkzaamheden ten behoeve van de totstandkoming van de landelijke examens in het voortgezet onderwijs.
4. Het verlof zoals bedoeld in lid 2 onder b, c wordt verleend met behoud van bezoldiging. Het verlof zoals bedoeld in lid 2 onder a en in lid 3, wordt verleend met behoud van bezoldiging voor zover de werkgever schadeloos wordt gesteld conform de regeling vaststelling bedragen per klokuur, zoals vastgesteld door de stichting GO- en vakbondsfaciliteiten.
16.6. Ouderschapsverlof
16.6.a. Recht op verlof
1. De werknemer die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, heeft recht op verlof zonder behoud van loon. Indien de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op verlof.
2. De werknemer die blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft recht op verlof zonder behoud van loon.
Indien de werknemer met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op verlof. In alle andere gevallen waarin de in de eerste volzin gestelde voorwaarden voor meer dan één kind met ingang van hetzelfde tijdstip worden vervuld, bestaat er slechts recht op één keer verlof.
3. De betaling van de pensioenbijdrage door de werkgever en de werknemer heeft plaats alsof er geen verlof wordt genoten.
4. Indien het dienstverband wordt beëindigd voordat het verlof volledig is genoten, heeft de werknemer, indien hij een nieuwe arbeidsverhouding aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het resterende deel van het verlof met inachtneming van de bepalingen betreffende ouderschapsverlof. De werkgever is in dat geval verplicht aan de werknemer, op diens verzoek, een verklaring uit te reiken waaruit blijkt op hoeveel verlof de werknemer nog aanspraak heeft.
16.6.b. Omvang, duur en invulling verlof
1. Het aantal uren verlof waarop de werknemer ten hoogste recht heeft bedraagt per kind bij een normbetrekking 830 uur7.
2. De omvang van het verlof wordt berekend op grond van de betrekkingsomvang op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van het verlof. Het verlof kan echter niet meer bedragen dan zou gelden op grond van de betrekkingsomvang twaalf maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van het verlof. De werkgever heeft de mogelijkheid op dit laatste punt anders te beslissen en dus toch rekening te houden met de grotere betrekkingsomvang.
3. Indien de omvang van de betrekking gedurende de ouderschapsverlofperiode wijzigt, wordt de aanspraak op verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de omvang van de betrekking is gewijzigd en de tijd die sinds het opnemen van het verlof is verstreken.
4. Het verlof kan gespreid worden opgenomen.
5. De werkgever stelt de werknemer in staat het verlof op een herkenbare wijze op te nemen. Desgewenst kan de werknemer het verlof aaneengesloten opnemen in de vorm van een vrije dag, respectievelijk dagdelen per week.
16.6.c. Leeftijd kind
Geen recht op verlof als bedoeld in artikel 16.6.a bestaat na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.
16.6.d. Meldingsverplichting
1. De werknemer meldt het voornemen om verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan de werkgever onder opgave van de periode, het aantal uren verlof per week of als de arbeidsduur over een ander tijdvak is overeengekomen over dat tijdvak en de spreiding daarvan over de week of het anderszins overeengekomen tijdvak.
7 In de Wet arbeid en zorg staat in plaats hiervan dat het aantal uren verlof waarop de werknemer ten hoogste recht heeft zesentwintig maal de arbeidsduur per week bedraagt. In deze bepaling wordt uitgegaan van de normjaartaak, hetgeen op hetzelfde neerkomt. In beide gevallen betreft het de helft van de arbeidsomvang per jaar.
3. De werkgever kan, na overleg met de werknemer, de spreiding van de uren over de week op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang wijzigen, tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof. De werknemer kan op grond van een dergelijke wijziging het verzoek intrekken.
4. Het derde lid is niet van toepassing op de werknemer die na het verlof, bedoeld in artikel 16.1 lid 2 onder p, gedurende een tijdvak van vier weken voor drie dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten gebruik maakt van zijn recht op verlof als bedoeld in artikel 16.6 a.
16.6.e. Intrekking of wijziging melding
1. De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van het opnemen van zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof. Een verzoek om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden kan de werkgever afwijzen indien een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet.
2. Indien een werknemer verzoekt om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, stemt de werkgever daarmee in, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. De werkgever beslist uiterlijk vier weken nadat het verzoek is gedaan, en geeft, als dit geval zich voordoet, ook aan wat de gewichtige redenen zijn waarom de werkgever niet instemt met het verzoek. In het geval dat het ouderschapsverlof op verzoek van werknemer niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van dat verlof en de daarbij behorende bezoldiging tenzij het verlof wegens ziekte, of zwangerschaps- en bevallingsverlof van de werknemer wordt opgeschort.
16.7. Aanvullende regeling betaald ouderschapsverlof
16.7.a. Algemene regels
1. Van de 830 uur ouderschapsverlof zoals genoemd in artikel 16.6.b lid 1 bedraagt het betaald ouderschapsverlof bij een normbetrekking maximaal 415 uur per kind.
16.7.b. Terugbetalingsverplichting
1. Een werknemer kan in bepaalde gevallen worden verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging zoals bedoeld in artikel 16.7.a tijdens de verlofperiode. Die plicht bestaat indien de werknemer binnen een jaar nadat hij (een gedeelte van het) ouderschapsverlof op grond van deze regeling heeft genoten ontslag neemt of hij wegens plichtsverzuim wordt ontslagen en wanneer de betrekkingsomvang binnen een jaar na afloop van de verlofperiode wordt verkleind tot de helft of minder van de betrekkingsomvang op de dag voorafgaand aan de ingangsdatum van het verlof. In die gevallen is de werknemer verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging die hij gedurende het ouderschapsverlof heeft ontvangen over het aantal uren waarmee de betrekkingsomvang is verkleind.
2. Xxxx terugbetalingsverplichting ontstaat indien de werknemer ontslag neemt omdat hij een andere betrekking binnen het vo aanvaardt.
16.8. Spaarverlof
1. De werknemer heeft het recht om verlof te sparen en dit vervolgens op te nemen. De werknemer kan per jaar maximaal zestig uur verlof sparen. De werkgever kan in overleg met de P(G)MR dit maximum verhogen.
2. De voorwaarden voor de opname van spaarverlof zijn opgenomen in bijlage 5 van deze cao.
3. Van deze bepaling zijn de volgende werknemers uitgezonderd:
a. werknemers die tijdelijk zijn benoemd in verband met vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer;
b. werknemers die tijdelijk zijn benoemd in verband met het voorzien in een tijdelijke vacature;
c. werknemers die tijdelijk zijn benoemd als leraar in opleiding.
4. In afwijking van artikel 6.1 lid 2 wordt het spaarverlof niet berekend naar rato van de betrekkingsomvang.
17.1. Deskundigheidsbevordering en professionaliseringsactiviteiten
Onder deskundigheidsbevordering en professionaliseringsactiviteiten wordt in deze paragraaf in ieder geval verstaan:
a. formele scholing: cursussen, trainingen, conferenties en daarmee gelijk te stellen activiteiten op school-, team-, afdelings- of sectieniveau;
b. activiteiten gericht op het verbeteren van of reflecteren op de uitvoering van de opgedragen werkzaamheden: intervisie, peer review, coaching of andere daarmee gelijk te stellen activiteiten op school-, team-, afdelings- of sectieniveau;
c. deelname aan (digitale) netwerken, activiteiten van vak- en beroepsverenigingen;
d. literatuurstudie, bestudering van vakliteratuur.
17.2. Collectief professionaliseringsplan
1. Jaarlijks wordt ten minste 10% van de personele lumpsum8 besteed aan deskundigheidsbevordering en professionaliseringsactiviteiten in tijd en geld.
2. Op bestuursniveau worden in overleg met de P(G)MR ten minste een keer per vier jaar de kaders afgesproken waarbinnen professionalisering wordt georganiseerd. Hierbij wordt in ieder geval aandacht besteed aan:
a. wat de ontwikkelingsdoelen van de organisatie en die van werknemers in onderlinge samenhang zijn;
b. de wijze waarop de faciliteiten voor de collectieve en individuele activiteiten ter beschikking worden gesteld;
c. hoe deze ontwikkelingsdoelen zich verhouden tot de eisen die aan de organisatie worden gesteld en de visie van de organisatie daarop.
3. Deze kaders worden op schoolniveau jaarlijks en in overleg met de PMR nader inhoudelijk uitgewerkt in een collectief professionaliseringsplan.
4. Jaarlijks wordt verantwoording over de besteding van middelen afgelegd in het jaarverslag.
8 De personele lumpsum betreft de personele basisbekostiging die een bevoegd gezag van het ministerie van OCW ontvangt. Dit betreft de vaste voet plus de direct aan leerlingaantallen gerelateerde bekostiging. Aanvullende bekostiging hoort niet bij de personele lumpsum.
17.3. Persoonlijk professionaliseringsplan
1. De werknemer maakt over zijn deskundigheidsbevordering en persoonlijke professionaliseringsactiviteiten ten minste eenmaal per drie jaar afspraken met zijn leidinggevende. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd in een persoonlijk professionaliseringsplan. In de gesprekkencyclus wordt aandacht besteed aan de voortgang van de gemaakte afspraken.
2. In het persoonlijk professionaliseringsplan worden in ieder geval afspraken gemaakt over:
a. welke professionaliseringsactiviteiten gedurende de looptijd van het professionaliseringsplan zullen worden ondernomen;
b. op welke wijze deze activiteiten bijdragen aan de wensen van de werknemer voor zijn professionele ontwikkeling en employability enerzijds en anderzijds passen binnen de ontwikkelingsdoelen van de organisatie;
c. hoe de professionaliseringsactiviteit wordt gefaciliteerd.
3. Werknemers met een opleiding tot en met mbo-niveau krijgen de gelegenheid om een EVC-traject te volgen. Indien nodig kan dat na vijf jaar worden herhaald.
4. Werknemers met een opleiding lager dan mbo2-niveau krijgen de gelegenheid om een startkwalificatie te behalen op kosten van de werkgever.
17.4. Persoonlijk basisrecht in uren
1. Een leraar heeft per schooljaar recht op 83 klokuren ten behoeve van deskundigheidsbevordering en professionaliseringsactiviteiten.
2. Een leraar beslist zelf hoe hij het in lid 1 bedoelde basisrecht inzet. Het basisrecht kan uitsluitend worden ingezet voor opgedragen professionaliseringsactiviteiten als de werknemer daarmee instemt.
3. Een werknemer in de functiecategorie OOP heeft recht op veertig klokuren. Lid 2 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.
4. De werknemer verantwoordt zich achteraf in de reguliere gesprekkencyclus over de wijze waarop hij het basisrecht heeft aangewend voor deskundigheidsbevordering en professionaliseringsactiviteiten.
17.5. Persoonlijk basisrecht in geld
1. Een leraar heeft per schooljaar recht op € 600 voor deskundigheidsbevordering en professionaliseringsactiviteiten. Hij kan dit gebruiken voor alle vormen van
2. Een leraar beslist zelf hoe hij dit budget inzet. Het budget kan uitsluitend worden ingezet voor opgedragen professionaliseringsactiviteiten als de werknemer daarmee instemt.
3. Een werknemer in de functiecategorie OOP heeft per schooljaar recht op € 500. Lid 2 van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.
17.6. Toekenning basisrecht in tijd en geld
Het basisrecht wordt per schooljaar toegekend. Indien de werknemer geen gebruik maakt van het basisrecht gedurende het schooljaar waarin het recht is toegekend, komt het te vervallen. Dit is slechts anders indien hierover afwijkende afspraken zijn gemaakt.
17.7. Opgedragen professionaliseringsactiviteiten
1. Opgedragen professionaliseringsactiviteiten vinden plaats binnen de jaartaak van de werknemer.
2. De kosten hiervan in tijd en/of geld komen voor rekening van de werkgever.
3. In afwijking van artikel 6.1. lid 2 worden de faciliteiten niet berekend naar rato van de betrekkingsomvang.
17.8. Professionalisering en taakbeleid
1. Het basisrecht in tijd en geld is een individueel minimumrecht, toe te kennen naar rato van de betrekkingsomvang conform artikel 6.1 lid 2. Het taakbeleid als bedoeld in artikel 8.1 lid 3, meer specifiek het onderdeel d. deskundigheids- bevordering, wordt daardoor niet gewijzigd. Bestaande afspraken over het taakbeleid blijven in stand en kunnen slechts gewijzigd worden met inachtneming van het bepaalde in artikel 8.1 lid 5.
2. In die gevallen waarin sprake is van een taakbeleid waarbij onderdeel d niet het persoonlijk basisrecht voor professionalisering bedraagt, dient aangetoond te worden dat de individuele leraar of OOP’er beschikt over het aantal uren conform zijn basisrecht dat hij naar eigen keuze kan inzetten. Dat betekent dat deze uren herkenbaar moeten terugkomen in andere onderdelen van het taakbeleid (voor- en nawerk, overige taken).
18.1. Werkgelegenheidsbeleid
1. De werkgever bevordert naar vermogen het behoud van werkgelegenheid.
2. Indien de werkgever op grond van de continuïteitsparagraaf van het jaarverslag en het daarop gebaseerde meerjarenformatiebeleid formatieve problemen voorziet kan de werkgever de vakbonden uitnodigen voor decentraal overleg over een plan van aanpak ter vermijding van kwantitatieve en/of kwalitatieve frictie.
3. De werkgever die met vakbonden een sociaal statuut is overeengekomen, voert het werkgelegenheidsbeleid, alsmede het overplaatsingsbeleid in geval van reorganisatie conform de Uitvoeringsregeling Sociaal Statuut zoals die binnen de instelling op 30 juni 2007 geldt. Indien het eerder genoemde statuut geen overplaatsingsbeleid bevat, is artikel 18.4 van toepassing.
4. Indien binnen de instelling geen sprake is van een met vakbonden overeengekomen sociaal statuut dan wel het overleg als bedoeld in lid 2 niet heeft geleid tot een plan van aanpak, voert de werkgever het werkgelegenheidsbeleid conform bijlage 6 van deze cao.
18.2. Participatie
De werkgever bevordert participatie van werknemers als bedoeld in artikel 11.2.9
18.3. Bevordering werkgelegenheid jonge en startende leraren
1. De werkgever bevordert in het belang van een evenwichtige samenstelling van het personeelsbestand en de continuiteit van het onderwijsproces de werkgelegenheid van jonge en startende leraren. Hij maakt daarbij waar mogelijk gebruik van de voor de sector beschikbare arbeidsmarktinstrumenten en subsidiemogelijkheden.
2. De werkgever voert beleid gericht op het voorkomen van uitstroom en behoud van jonge leraren.
3. De werkgever voert ten minste een maal per schooljaar overleg met de P(G)MR over de onderwerpen als bedoeld in lid 1 en lid 2.
9 De sector heeft zich verplicht om werkgelegenheid te creëren voor werknemers met een afstand tot de arbeidsmarkt. Deze verplichting komt voort uit het door het kabinet met sociale partners gesloten Sociaal Akkoord.
18.4. Overplaatsing
1. Overplaatsing van de werknemer geschiedt in principe met instemming van de werknemer.
2. Onvrijwillige overplaatsing van de werknemer van de ene naar een andere instelling of instellingen van de werkgever is alleen mogelijk:
a. in geval van een formatietekort op een bepaalde instelling;
b. in geval van een conflictsituatie, waarbij om weer tot een werkbare situatie te komen een of meer bij het conflict betrokken werknemers op een andere instelling worden geplaatst;
c. bij disfunctioneren;
d. op advies van de bedrijfsarts;
e. in andere door de werkgever met name genoemde zwaarwichtige omstandigheden;
f. om een personele wisseling mogelijk te maken in de gevallen als bedoeld onder b, c, d en e.
3. De werkgever die het voornemen heeft om een werknemer over te plaatsen, treedt in overleg met de werknemer om te bezien onder welke condities de overplaatsing zal geschieden. De hierbij gemaakte afspraken worden schriftelijk vastgelegd. Indien geen overeenstemming wordt bereikt en de werkgever desalniettemin tot een onvrijwillige overplaatsing besluit, geeft deze bij zijn besluit aan op welke wijze hij de belangen van de werknemer en de belangen van de organisatie tegen elkaar heeft afgewogen.
4. De werknemer die, al dan niet vrijwillig, een gedwongen overplaatsing van een ander geheel of gedeeltelijk mogelijk maakt, zal de als gevolg hiervan noodzakelijk te maken extra reiskosten vergoed krijgen door de werkgever op basis van de kosten van openbaar vervoer binnen de grenzen van de in de uitvoeringsregeling verplaatsingskosten.
5. Voor iedere werknemer die als gevolg van overplaatsing van de ene naar een andere instelling op dezelfde dag werkzaam is op meerdere locaties, zullen de noodzakelijk te maken extra reiskosten worden vergoed op basis van het onderdeel dienstreizen van de uitvoeringsregeling verplaatsingskosten.
6. Extra reistijd voor de werknemer die, al dan niet vrijwillig, een gedwongen overplaatsing van een ander geheel of gedeeltelijk mogelijk maakt, wordt verdisconteerd in de taakbelasting van de desbetreffende werknemer.
7. Extra reistijd op dezelfde dag tussen instellingen die voortvloeit uit overplaatsing wordt in de taakbelasting van de werknemer verdisconteerd.
19. OVERIGE RECHTEN EN PLICHTEN
19.1. Informatievoorziening
1. De werkgever verstrekt de werknemer een exemplaar van deze cao, inclusief de bijlagen als bedoeld in artikel 25.3 lid 1.
2. De werkgever draagt er zorg voor dat op een voor de werknemer vrij toegankelijke plaats in de instelling in ieder geval aanwezig zijn:
a. de statuten en overige reglementen van de rechtspersoon;
b. een exemplaar van deze cao waaronder begrepen de bijlagen als bedoeld in artikel 25.3 lid 1;
c. de verordeningen en overige reglementen van het bestuursorgaan, voor zover van toepassing;
d. de instructies en/of reglementen als bedoeld in artikel 25.3 lid 1;
e. het directiestatuut;
f. de andere van toepassing zijnde reglementen of voorschriften, die betrekking hebben op (een nadere precisering van) de arbeidsvoorwaarden en/of arbeidsomstandigheden;
g. de voor de instelling relevante onderwijswetgeving, alsmede beleidsregels en bekostigingsvoorwaarden zoals die zijn gepubliceerd door de minister;
h. de WMS en de toepasselijke medezeggenschapsreglementen;
i. het adres en reglement van:
– de Beroepscommissie bijzonder onderwijs als bedoeld in artikel 20;
– de Commissie voor geschillen medezeggenschap onderwijs;
– overige voor de werknemer relevante commissies.
j. de naam en het adres van:
– de uitvoeringsorganisatie sociale zekerheid waarbij de werkgever is aangesloten;
– de arbodienst of deskundige dienst;
– de externe bezwarencommissie Functiewaardering.
3. Binnen twee maanden na eerste indiensttreding verstrekt de werknemer de werkgever de gegevens die noodzakelijk zijn voor het opstellen van het diensttijdoverzicht. Deze opgave van de diensttijd kan in een later stadium niet meer worden gewijzigd.
4. De werknemer verstrekt de werkgever de gegevens die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bekostigingsvoorwaarden en overige wettelijke voorschriften, alsmede voor de uitvoering van het in deze cao bepaalde.
19.2. Functievervulling
1. De werknemer vervult zijn functie in overeenstemming met de grondslag en de doelstelling van de school, zoals die door de rechtspersoon zijn vastgesteld en zoals deze zijn omschreven in de statuten.
2. De werknemer houdt zich bij de vervulling van de functie aan de regels die ten behoeve van de goede gang van zaken door de werkgever door middel van instructies en/of reglementen zijn vastgesteld en voorts aan de nadere aanwijzingen ter zake, hem door of vanwege de werkgever verstrekt.
3. Over onderdelen van de concrete taakinhoud en over wijziging daarvan pleegt de werkgever overleg met de werknemer. De werkzaamheden moeten redelijkerwijs aan de werknemer kunnen worden opgedragen.
4. Indien de werknemer verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, is hij verplicht daarvan onder opgave van redenen zo spoedig mogelijk mededeling te doen of te laten doen aan de werkgever.
5. De werknemer is verplicht de werkzaamheden behorende bij de functie waarin hij is benoemd op zich te nemen.
6. De werknemer ontvangt geen bezoldiging over de tijd gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn werkzaamheden te verrichten.
19.3. Gesprekkencyclus
Door of namens de werkgever worden periodiek met elke werknemer gesprekken gevoerd over het (toekomstig) functioneren van de werknemer. Dat gebeurt door middel van een professionele gesprekkencyclus. Aan een beoordeling van de medewerker kunnen rechtspositionele gevolgen worden verbonden. De werkgever stelt in overleg met de P(G)MR een regeling vast waarin het doel, de onderwerpen, de procedure en de frequentie van de gesprekken zijn vastgelegd.