S AM E N V AT T I NG
S AM E N V AT T I NG
103895 Beroep tegen mededeling niet-verlengen van een tijdelijk dienstverband HBO
Werkneemster is in haar eerste tijdelijk dienstverband niet door de werkgever beoordeeld in de zin van Hoofdstuk N CAO-HBO. Zij stelt dat daarom ingevolge art. D-3 lid 5 CAO-HBO haar dienstverband per 21-08-2008 in omgezet van tijdelijk naar vast.
Wanneer de werkgever het dienstverband na een eerste jaar tijdelijkheid niet continueert, is overeenkomstig artikel Q-1 lid 2 onder c CAO-HBO sprake van het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst door het verstrijken van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan. Tegen zowel het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst als tegen het niet voortzetten van een tijdelijke arbeidsovereenkomst staat ingevolge artikel 4.7 WHW en artikel S-2 CAO-HBO geen beroep bij de Commissie open. De Commissie behoeft derhalve niet in te gaan op de vraag of de beoordeling van de werkneemster op alle punten voldoet aan de vereisten en in hoeverre de werkneemster zich op eventuele gebreken kan beroepen.
Beroep niet-ontvankelijk.
in het geding tussen:
U I TSP R AAK
A , wonende te B , verzoekster, hierna te noemen A gemachtigde: xx. X. Xxxxx
en
het College van Bestuur van de Hogeschool C , gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever
gemachtigde: mr. X.X. Xxxxxxxxx
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift met bijlagen van 14 juli 2008, ingekomen op 14 juli 2008, heeft A beroep ingesteld tegen de schriftelijke beslissing van de werkgever d.d. 2 juni 2008, inhoudende dat aan A per 20 augustus 2008 van rechtswege ontslag wordt verleend.
De werkgever heeft een verweerschrift met bijlagen ingediend, ingekomen op 11 september 2008. Op 14 oktober 2008 heeft A repliek ingediend.
Op 21 oktober 2008 heeft de werkgever dupliek ingediend.
Met instemming van partijen is het beroep schriftelijk behandeld in de vergadering van de Commissie op 24 november 2008.
2. DE FEITEN
A is sinds 20 augustus 2007 als docent werkzaam bij de Hogeschool C in een dienstverband voor bepaalde tijd met een betrekkingsomvang van 0,6 FTE.
Op de arbeidsverhouding is van toepassing de CAO-HBO.
A heeft met ingang van 5 november 2007 zwangerschapsverlof genoten. Al vóór deze datum had zij in verband met haar gezondheid enige taken afgestoten. Het bevallingsverlof eindigde per 25 februari 2008 maar A was op dat moment nog niet in staat de werkzaamheden te hervatten. Op 19 mei 2008 heeft zij een gesprek met de werkgever gevoerd waarin haar is meegedeeld dat haar dienstverband niet zou worden verlengd. Vervolgens heeft zij de werkzaamheden hervat op 26 mei 2008. Per brief van 2 juni 2008 heeft de werkgever A meegedeeld dat haar per 20 augustus 2008 van rechtswege ontslag wordt verleend.
Hiertegen heeft A beroep ingesteld.
3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A stelt dat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd op grond van artikel D-3 CAO-HBO wordt omgezet in een vast dienstverband, tenzij uit een beoordeling op grond van artikel N CAO-HBO blijkt, dat de werknemer op grond van zijn functioneren niet voor zo’n omzetting in aanmerking komt. Deze beoordeling heeft niet plaatsgevonden. Derhalve is de arbeidsovereenkomst per 21 augustus 2008 op grond van artikel D-3 lid 5 CAO-HBO overgegaan in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het gesprek dat A op 19 mei met de werkgever heeft gevoerd kan niet worden gezien als een beoordelingsgesprek. Van dit gesprek is geen verslag gemaakt. Het door de werkgever in het kader van deze procedure overgelegde verslag was A tot het moment van overlegging niet bekend.
De werkgever stelt dat hij van het functioneren van A in de twee maanden voordat zij met zwangerschapsverlof ging een zeer negatief beeld heeft gekregen. Er was ernstige kritiek van studenten en van collega’s. Dit beeld is nog eens bevestigd in het voorjaar van 2008 door middel van de door studenten ingevulde evaluatieformulieren. Op basis hiervan heeft de werkgever in redelijkheid kunnen beslissen niet over te gaan tot het omzetten van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd in één voor onbepaalde tijd. Er is niet alleen een beoordeling in de zin van Hoofdstuk N. Bovendien is voldaan aan de aan dit artikel ten grondslag liggende gedachte die is, dat een werknemer minstens twee maanden voor het aflopen van de arbeidsovereenkomst moet weten waar hij/zij aan toe is. Omdat A op 19 mei 2008 te kennen is gegeven dat haar functioneren er toe heeft geleid dat haar dienstverband niet wordt voortgezet, is daaraan voldaan. Het gesprek op 19 mei is bovendien te beschouwen als een beoordeling in de zin van de CAO-HBO.
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
De CAO-HBO schrijft in artikel D-3 lid 5 voor dat de werknemer die benoemd is in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met uitzicht op een dienstverband voor onbepaalde tijd, na afloop van de periode waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, wordt aangesteld voor onbepaalde tijd, tenzij uit een beoordeling zoals bedoeld in hoofdstuk N, die plaatsvindt uiterlijk twee maanden voor de afloop van de duur waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, blijkt dat de werknemer, op grond van zijn functioneren, niet in aanmerking komt voor een omzetting van zijn arbeidsovereenkomst naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Wanneer de werkgever het dienstverband vervolgens niet continueert, is overeenkomstig artikel Q-1 lid 2 onder c CAO-HBO sprake van het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst door het verstrijken van de termijn waarvoor de overeenkomst is aangegaan. Tegen zowel het van rechtswege eindigen van de arbeidsovereenkomst als tegen het niet voortzetten van een tijdelijke arbeidsovereenkomst staat ingevolge artikel 4.7 WHW en artikel S-2 CAO-HBO geen beroep bij de
Commissie open. De Commissie behoeft derhalve niet in te gaan op de vraag of de beoordeling van A op alle punten voldoet aan de vereisten en in hoeverre A zich op eventuele gebreken kan beroepen.
Dientengevolge zal de Commissie het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
5. OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gedaan te Utrecht op 19 januari 2009 door mr. W.H.B. den Xxxxxx Xxxxx, voorzitter, mr. X.X. Xxxx-Xxxxxxxxx en drs. X.X. Xxxx, leden, in aanwezigheid van mr. X.X. Xxxxxxxxx, secretaris.
mr. W.H.B. den Xxxxxx Xxxxx mr. X.X. Xxxxxxxxx voorzitter secretaris