Concept -
- Concept -
XXX XX 2006-2008
Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs van 1 augustus 2006 tot 1 augustus 2008
WvPO
AC ACOP CCOOP CMHF
Inhoudsopgave Preambule
Statuut Sociaal Beleid Afsluitingsovereenkomst
1. Algemene bepalingen
1.1 Begripsbepalingen
1.2 Billijkheidsbepaling
1.3 Interpretatiecommissie XXX XX
1.4 Werkingssfeer, inwerkingtreding en looptijd
2. Arbeidsduur en formatiebeleid Arbeidsduur en normjaartaak
2.1 Instellingen die verschillende lestijden in de leerjaren hanteren
2.2 Instellingen die in de acht leerjaren 940 uur hanteren
2.3 Algemene arbeidsduur en betrekkingsomvang
2.5 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen
2.6 Aanpassing arbeidsduur
2.7 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid
Formatiebeleid
2.8 Meerjarenbeleid
2.9 Plaatsing in het risicodragend deel van de formatie (rddf)
2.10 Overplaatsen naar Centrale Dienst
3. Dienstverband bijzonder onderwijs
3.1 Arbeidsovereenkomst
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
3.2 Bezit onderwijsbevoegdheid
3.3 Eerste indiensttreding
3.4 Overige gevallen
3.5 Opeenvolgende dienstverbanden
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
3.6 Einde van de arbeidsovereenkomst
3.6a Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
Einde van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tussentijdse opzegging
3.7 (Tussentijdse) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
3.8 Opzegging arbeidsovereenkomst
3.9 Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
3.10 Opzegging en benoeming pensioengerechtigde werknemer
Wijze van opzegging, opzeggingstermijnen
3.11 Opzegging
3.12 Opzeggingstermijn
Schorsing als ordemaatregel
3.13 Gronden voor schorsing
3.14 Voorgenomen schorsing
3.15 Duur schorsing
3.16 Intrekking schorsing
Disciplinaire maatregelen
3.17 Disciplinaire maatregelen
3.18 Voornemen
3.19 Besluit
3.20 Detachering
3.21 Uitzendarbeid
Leraar in opleiding
3.22 Arbeidsovereenkomst
3.23 Wettelijke vereisten
3.24 Beëindiging leerarbeidsovereenkomst
3.25 Disciplinaire maatregel
3.26 Voorwaarden
3.27 Onderwijsassistent in opleiding
4. Dienstverband openbaar onderwijs Aanstelling
4.1 Akte van aanstelling
4.2 Aanstelling voor bepaalde tijd
4.3 Aanstelling bij wijze van proef
4.4 Overige gevallen
4.5 Opeenvolgende dienstverbanden
Einde aanstelling
4.6 Einde van rechtswege
4.6a Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
4.7 Ontslag
4.8 Ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
4.9 Ontslag en aanstelling pensioengerechtigde werknemer
4.10 Ingangsdatum ontslag
4.11 Schorsing van rechtswege
Schorsing als ordemaatregel
4.12 Gronden voor schorsing
4.13 Duur schorsing
4.14 Intrekking schorsing
Disciplinaire maatregelen
4.15 Plichtsverzuim
4.16 Inhouding van het salaris
4.17 Voornemen
4.18 Besluit
4.19 Detachering
4.20 Uitzendarbeid
Leraar in opleiding (LIO)
4.21 Aanstelling
4.22 Wettelijke vereisten
4.23 Beëindiging van de leerarbeidsovereenkomst
4.24 Disciplinaire maatregel
4.25 Voorwaarden
4.26 Onderwijsassistent in opleiding
5. Functies en functiewaardering
5.1 Functies
5.2 Normfuncties
5.3 Functiebouwwerk
5.4 Functiedifferentiatie
5.5 Interne bezwarenprocedure
5.6 Externe bezwarenprocedure
6. Salaris algemeen
6.1 Salaris en salarisschaal
6.2 Vaststelling salaris bij indiensttreding
6.3 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling na voorafgaande onderwijsfunctie(s)
6.4 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van aangehouden functie(s)
6.5 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van onderbroken dienstverband
6.6 Vaststelling salaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs of na een voorafgaande lagere onderwijsfunctie
6.7 Salaris herintreders
6.8 Salarisniveau in- en doorstroombanen
6.9 Salaris voor jeugdigen
6.10 Salaris uitbetaling
6.11 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand
6.12 Aanvang en einde benoeming of aanstelling en doorbetaling salaris
6.13 Uitlooptoeslag onderwijzend personeel
6.14 Bindingstoelage 6.14a Inkomenstoelage
6.15 Structurele eindejaarsuitkering
6.16 Vakantie-uitkering
6.17 Overlijdensuitkering
6.18 Jubileumgratificatie
6.19 Beloningsdifferentiatie/incidentele beloningsvormen
6.20 Overgangsbepaling functiewisseling
6.21 Demotiebeleid
Salaris directies
6.22 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur basisschool en speciale school voor basisonderwijs
6.23 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur van een school op grond van de Wet op de Expertisecentra (WEC)
6.24 Inschaling normfunctie directeur en adjunct-directeur vallend onder de WPO en de WEC, in afwijking van de inschalingsbepalingen in de artikelen 6.1 t/m 6.6
6.25 Wijziging salarisschaal directies bij groei
6.26 Wijziging salarisschaal directies bij terugloop
6.27 Beëindiging benoeming of aanstelling adjunct-directeur
6.28 Vervanging directie
6.29 Toelage in verband met directeurswerkzaamheden aan een andere instelling
Salaris onderwijsgevend personeel
6.30 Salarisschaal normfunctie leraar
6.31 Salarisschaal bij kortdurende vervanging
Salaris onderwijsondersteunend personeel
6.32 Salarisschalen normfuncties onderwijsondersteunend personeel
6.33 Eindejaarsuitkering
6.34 Waarneming hogere functie
6.35 Arbeidstijdverkorting 60-jarigen en ouder
6.36 Toelage in verband met onregelmatige diensten
6.37 Garantietoelage onregelmatige dienst
6.38 Overwerkvergoeding
7. Vergoedingen en financiële regelingen Verplaatsingskosten
7.1 Vergoedingsregeling verhuiskosten
7.2 Samenloop verhuiskostenvergoedingen
7.3 Vergoedingsregeling woning-werkverkeer
7.4 Pensionkosten
7.5 Zakelijke reis- en verblijfkosten
7.6 Betaling en verlof wegens militaire dienst
Persoonlijke vergoedingen
7.7 Vakbondscontributie
7.8 Spaarloonregeling en fiets-privé–regeling
7.9 Kinderopvang
7.10 Registratiekosten paramedici
8. Verlof
8.1 Intrekking vakantieverlof
Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en onderwijsgevend personeel en OOP met lesgebonden en/of behandeltaken
8.2 Vakantieverlof
8.3 Bijzonder vakantieverlof in verband met vakantiespreiding
8.4 Vakantieverlof werknemer korter dan één jaar
Vakantieverlof OOP zonder lesgebonden en/of behandeltaken
8.5 Vakantieverlof
8.6 Intrekking vakantieverlof
Buitengewoon verlof
8.7 Kort buitengewoon verlof (imperatief)
8.8 Overig kort buitengewoon verlof (imperatief)
8.9 Langdurend zorgverlof (imperatief zonder behoud salaris)
8.10 Kort buitengewoon verlof in verband met nascholing
8.11 Lang buitengewoon verlof in het persoonlijk belang (facultatief)
8.12 Lang buitengewoon verlof mede in het algemeen belang (facultatief)
8.13 Xxxx buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang (facultatief)
8.14 Voorwaarden lang buitengewoon verlof als bedoeld in de artikelen 8.11, 8.12 en 8.13
8.15 Xxxx buitengewoon voor politieke functies (imperatief)
8.16 Afloop lang buitengewoon verlof
8.17 Borstkind
8.18 Xxxxxx in verband met overleg- en advieswerkzaamheden (imperatief)
Ouderschapsverlof
8.19 Ouderschapsverlof (algemeen)
8.20 Onbetaald ouderschapsverlof
8.21 Betaald ouderschapsverlof
8.22 Overgangsregeling opfrisverlof
8.23 Spaarverlof
8.24 Levensloop
8.25 BAPO
9. Scholing en professionele ontwikkeling
9.1 Doelstelling
9.2 Strategie
9.3 Introductie en begeleiding
9.4 Gesprekkencyclus
9.5 Persoonlijk ontwikkelingsplan
9.6 Bekwaamheidsdossier
9.7 Scholing
9.8 Scholing tijdens spaarverlof
10. Werkgelegenheid, afvloeiing en overplaatsing
10.1 Keuze uit 2 modellen
10.2 Regeling werkgelegenheidsbeleid
10.3 Kader van een sociaal plan
10.4 Regeling ontslagbeleid
10.5 Bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging
10.6 Overplaatsing
11. Overige rechten en plichten
11.1 Informatievoorziening
11.2 Functievervulling
11.3 Nevenwerkzaamheden
11.4 Intellectueel eigendom
11.5 Veiligheid en het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie en geweld
11.6 Preventiemedewerker
11.7 Arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en personeelszorg
11.8 Werving en selectie
12. Beroepsrecht bijzonder onderwijs
12.1 Commissie van Beroep (bijzonder onderwijs)
13. Medezeggenschap
Reglementering Decentraal Georganiseerd Overleg
Mandatering Personeelsdeel (Gemeenschappelijke) Medezeggenschapsraad (Gemeenschappelijke) Medezeggenschapsraad en faciliteiten
14. Overgangs- en slotbepalingen
14.1 HOS-overgangsrecht
14.2 Bijlagen
14.3 Melding tussentijdse wijzigingen van deze CAO
Toelichting op enkele artikelen van deze CAO Bijlagen:
Bijlage IA: Akte van benoeming voor het bijzonder primair onderwijs Bijlage IB: Akte van aanstelling voor het openbaar primair onderwijs
Bijlage IC: Akte van benoeming leraar in opleiding bijzonder primair onderwijs Bijlage ID: Akte van aanstelling leraar in opleiding openbaar primair onderwijs Bijlage IE: Benoemingsvolgorde
Bijlage II: Model leerarbeidsovereenkomst leraar in opleiding
Bijlage III: Plaatsing functie in het risicodragend deel van de formatie (rddf) Bijlage IV: A. Maandsalaris vaststelling LIO
Bijlage IV: B. Maandsalaris vaststelling OIO
Bijlage V: Modelreglement interne bezwarencommissie Bijlage VI: Diensttijd voor jubileumgratificatie
Bijlage VII: A. Taakkarakteristieken normfuncties directie
B. Taakkarakteristieken onderwijsgevend personeel
C. Taakkarakteristieken onderwijsondersteunend personeel Bijlage VIII: Regeling vakbondscontributie
Bijlage IX: Regeling spaarverlof
Bijlage X: Uitvoeringsregeling levensloopregeling Bijlage XI: Uitvoeringsregeling BAPO
Bijlage: XII: Sollicitatiecode
Bijlage XIII. A. Georganiseerd overleg bij instellingen
B. DGO-reglement
Bijlage A1: Carrièrepatronen directies (loonpeil 1 september 2006)
Bijlage A2: Carrièrepatronen functie onderwijzend personeel (loonpeil 1 september 2006)
Bijlage A3: Carrièrepatronen functie onderwijsondersteunend personeel (loonpeil 1 september 2006)
Bijlage A4: Carrièrepatronen in- en doorstroombanen (loonpeil 1 september 2006) Bijlage A5: Omrekentabel actueel loonpeil behorend bij artikel 6.2. lid 3
Bijlage A6: Herleidingstabel behorend bij artikel 6.2. lid 3
Bijlage A7: Bindingstoelage, inkomenstoelage, structurele eindejaarsuitkering en eindejaarsuitkering OOP (loonpeil 1 september 2006)
Bijlage A8: Uitlooptoeslag, minimumbedrag bij promotie, toelage senior leraar sbo/wec (loonpeil
1 september 2006)
Bijlage A9: Matrix en berekeningswijze
Bijlage A10: Verplaatsingskosten (loonpeil 1 augustus 2006) Bijlage A11: Faciliteiten medezeggenschap
Bijlage A12: Maximumsalarisbedragen behorende bij artikel 14.1 (loonpeil 1september 2006)
Preambule
Ondergetekenden:
Namens de Werkgeversvereniging Primair Onderwijs (WvPO),
X.X. xxx Xxxxxxxx en
de organisaties van werknemers, namens AC, mw. C.C. Hulscher-Slot namens ACOP, mw. E.M. Verheggen namens CCOOP, M.R.J. Rog namens CMHF, H.K. Evers
hebben voor de schooljaren 2006-2008 afspraken gemaakt over de arbeidsvoorwaarden voor de werknemers van de instellingen van het primair onderwijs, en deze afspraken ondergebracht in de CAO PO 2006-2008.
Met de invoering van lumpsum krijgen schoolbesturen en scholen meer ruimte om de beschikbare middelen in te zetten op een wijze die past bij de doelstellingen van de eigen organisatie. Voldoende ruimte voor het vormgeven van integraal personeelsbeleid is daarbij van groot belang. Partijen hebben daartoe in de CAO PO over een aantal onderwerpen kaderstellende afspraken gemaakt waaraan de werkgever en de P(G)MR op bestuurs- en/of schoolniveau een concrete beleidsinvulling dienen te geven. De ruimte komt onder andere tot uitdrukking in de afspraken over de normjaartaak, het functiebouwwerk en scholing en ontwikkeling.
De Besturenraad, de VOS/ABB, de Bond KBO en de VBS hebben hun statutaire bevoegdheid om collectieve arbeidsovereenkomsten aan te gaan namens hun leden overgedragen aan de Werkgeversvereniging Primair Onderwijs, hierna te noemen WvPO. Zij hebben hiertoe hun statuten gewijzigd. De ISBO heeft de VBS gemachtigd om in het cao-overleg de bij hen aangesloten schoolbesturen te vertegenwoordigen. Concent heeft de Besturenraad gemachtigd om in het cao- overleg de bij hen aangesloten schoolbesturen te vertegenwoordigen.
De leden van de WvPO (Besturenraad, VOS/ABB, Bond KBO en VBS), ISBO en Concent zijn gebonden aan de CAO PO die conform statuten van de WvPO met de werknemersorganisaties is afgesloten, als ware de collectieve arbeidsovereenkomst aangegaan door deze organisaties zelve.
Deze afspraken vormen voor het bijzonder onderwijs een collectieve arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de CAO. De werkgever in het bijzonder onderwijs, die is aangesloten bij één of meer van de leden van de WvPO, ISBO of Concent, zal de arbeids- voorwaarden als neergelegd in de CAO PO toepassen op al zijn werknemers die werkzaam zijn aan de door hem in stand gehouden instellingen voor primair onderwijs.
De werkgever in het openbaar onderwijs, die is aangesloten bij één of meer van de leden van de WvPO, zal bij besluit de afspraken over de arbeidsvoorwaarden in de CAO PO als rechtspositie- reglement vaststellen, en toepassen op al zijn werknemers die werkzaam zijn op de door hem in stand gehouden instellingen voor primair onderwijs.
De CAO PO bevat afspraken waar een werkgever zich aan dient te houden. Daarbinnen voert het bestuur eigen beleid op bestuurs- en schoolniveau. Blijven de te maken beleidskeuzen binnen de gestelde kaders van de CAO PO, dan voert de werkgever over zijn voornemens overleg met het personeelsdeel van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad ((G)MR). Op basis van artikel
13.1 dient over een aantal onderwerpen DGO te worden gevoerd.
Gedurende de looptijd zullen partijen het volgende bespreken:
- Partijen vinden een eenduidige berekening van de werktijdfactor van groot belang en zullen zich daarom inspannen om hierover vóór 1 januari 2007 een afspraak te maken, die dan geëffectueerd zal worden per 1 augustus 2007. Tot die laatste datum blijft de door de werkgever gehanteerde systematiek ongewijzigd.
- Partijen zullen gedurende de looptijd van de CAO verkennen in hoeverre bepaalde artikelen uit de CAO aanpassing behoeven of niet van toepassing zijn op bepaalde functies, met name directiefuncties. Ook zullen zij zich inspannen om over de factor Q voor de bepaling van de maximumschaal bij de instellingen vallend onder de WEC vóór 1 januari 2007 een afspraak te maken.
- Partijen wensen de mogelijkheden voor een verdere professionalisering van werknemers en werkgevers in het primair onderwijs te bevorderen. In hoofdstuk 9 scholing en ontwikkeling van deze CAO PO zijn afspraken gemaakt over de professionele ontwikkeling en begeleiding van onderwijspersoneel. Partijen wenden daartoe de bestaande middelen en de nieuwe middelen voor professionalisering en begeleiding van het onderwijspersoneel die per 1 augustus 2006 zijn toegevoegd aan het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid, aan.
Statuut Sociaal Beleid
Algemeen
Het sociaal beleid is een geïntegreerd onderdeel van het totale beleid van de instelling, zoals dat in het schoolplan tot uiting komt, één en ander met inachtneming van de grondslag van de instelling.
Het Statuut Sociaal Beleid is een richtsnoer waarlangs het sociaal beleid in de instellingen zich met name in het overleg tussen de werkgever en het personeelsdeel van de medezeggenschapsraad dient te ontwikkelen.
Het Statuut Sociaal Beleid maakt onderdeel uit van deze CAO.
Doelstellingen
De doelstellingen van het sociaal beleid zijn:
− het vormgeven van een zodanige organisatie en aan zodanige gezagsverhoudingen, dat de werknemers kunnen en willen bijdragen aan het goed functioneren van de instelling;
− het zodanig organiseren van de werkzaamheden, dat er sprake is van zinvolle arbeid met zo groot mogelijke bevoegdheden en verantwoordelijkheden, die passen bij ieders aanleg, capaciteit en ambitie;
− het betrekken van de werknemers bij het inrichten van de eigen werksituatie en bij de beleidsvorming binnen de instelling;
− het scheppen van voorwaarden die de werknemer in staat stellen zich verder te ontplooien;
− het bevorderen van het welzijn, de gezondheid en de veiligheid van de werknemers;
− het binnen de mogelijkheden van de instelling bieden van goede materiële voorzieningen volgens voor een ieder inzichtelijke, zo objectief mogelijke, criteria.
Middelen
De instellingen zullen er naar streven deze doeleinden te verwezenlijken door middel van:
• Arbeidsvoorwaarden
- het bevorderen van goede arbeidsvoorwaarden;
- het toepassen van de arbeidsvoorwaarden volgens de beginselen van goed werkgeverschap.
• Personeelsbeleid
- het formuleren van integraal personeelsbeleid, waarin in onderlinge samenhang in elk geval aandacht wordt besteed aan functioneren, functies en taken, personeelsvoorziening, professionele ontwikkeling, waaronder scholing, beoordeling en belonen;
- het evalueren van het gevoerde beleid, en het vastleggen daarvan in een sociaal jaarverslag;
- het volgens een vastgestelde uitvoeringsregeling voeren van functioneringsgesprekken respectievelijk uitvoeren van beoordelingen, teneinde de communicatie te bevorderen over de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de taak van de werknemer wordt verricht en welke ontwikkelingen hij zal door maken.
• Organisatiestructuur, leidinggeven
- het creëren van een organisatiestructuur, die voor alle werknemers duidelijk is;
- het bevorderen van een zorgvuldige wijze van leidinggeven, waarbij de onderwijskundige en organisatorische belangen van de organisatie en de belangen van de werknemers naar redelijkheid worden beoordeeld en afgewogen;
- het bevorderen van een goed gebruik van het managementstatuut.
• Overleg
- het streven naar transparantie van het personeelsbeleid en communicatie met de werknemers door een goede, doelmatige overlegstructuur en een adequate informatievoorziening;
- het structureren en organiseren van de medezeggenschap binnen de eigen instellingen van de werkgever en binnen de samenwerkingsverbanden waaraan de instellingen deelnemen op zodanige wijze dat de medezeggenschap plaatsvindt op het niveau waarop de besluiten worden genomen (zie medezeggenschapsstatuut).
• Gezondheid, welzijn, veiligheid
- het zorgdragen voor goede arbeidsomstandigheden;
- het schenken van aandacht aan de gezondheid, de veiligheid en het welzijn van de werknemers, conform de ARBO-wet, en het beschikbaar stellen van deskundige begeleiding aan werknemers die om gezondheidsredenen hun werkzaamheden niet optimaal kunnen verrichten;
- het hebben van een veiligheidsplan op iedere school. Dit veiligheidsplan vormt een onderdeel van het in artikel 11.5. van deze CAO genoemde plan van aanpak.
• Werkgelegenheid en arbeidsparticipatie
- het actief bevorderen van de werkgelegenheid;
- het voorkomen dat overdracht of het reserveren van budgetten de werkgelegenheid van het zittende personeel aantast;
- het zoveel mogelijk bevorderen dat werknemers met zorgtaken aan het arbeidsproces kunnen blijven deelnemen;
- het zoveel mogelijk behouden van de werkgelegenheid van de door ziekte geheel of gedeeltelijk voor zijn functie arbeidsongeschikt geworden werknemer.
Afsluitingsovereenkomst
XXX XX 2006-2008.
Hierbij verklaren
de Werkgeversvereniging Primair Onderwijs (WvPO), gevestigd te ’s Gravenhage, te dezen krachtens volmacht vertegenwoordigd door X.X. xxx Xxxxxxxx,
hierna te noemen: de werkgeversorganisatie, te dezen handelend op basis van de statutaire bevoegdheid om CAO’s af te sluiten,
en
het Ambtenarencentrum (AC), gevestigd te Utrecht, te dezen statutair vertegenwoordigd door mw. C.C. Hulscher–Slot;
de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP), gevestigd te Zoetermeer, te dezen statutair vertegenwoordigd door mw. E.M. Verheggen;
de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP), gevestigd te ’s Gravenhage, te dezen statutair vertegenwoordigd door M.R.J. Rog;
de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF), gevestigd te ’s Gravenhage, te dezen statutair vertegenwoordigd door
H.K. Evers,
hierna te noemen: de centrales van werknemersorganisaties, het volgende te zijn overeengekomen:
de Collectieve Arbeidsovereenkomst Primair Onderwijs 2006-2008, welke van kracht wordt op 1 augustus 2006.
Aldus in zesvoud opgemaakt en ondertekend op 2006 door:
namens de WvPO, X.X. xxx Xxxxxxxx
namens het AC, mw. C.C. Hulscher–Slot
namens de ACOP, mw. E.M. Verheggen
namens de CCOOP, M.R.J. Rog
namens de CMHF, H.K. Evers
1. Algemene bepalingen
1.1 Begripsbepalingen Aanstelling:
Dienstverband van de werknemer in het openbaar onderwijs.
Akte:
Het document waarin het dienstverband van de werknemer is vastgelegd.
Algemeen erkende feestdagen*:
Nieuwjaarsdag
Eerste en tweede Kerstdag Tweede Paasdag Hemelvaartsdag
Tweede Pinksterdag 30 april, Koninginnedag
5 mei, Nationale Feestdag
*In de Algemene Termijnenwet wordt de Goede Vrijdag gelijkgesteld met de algemeen erkende feestdagen. Dit betekent dat de werkgever zelf een keuze kan maken of dit al of niet een werkdag is.
Anticumulatieregeling:
Regeling zoals aangegeven in artikel 5 van bijlage XI (BAPO) van deze CAO.
BAPO (Bevordering Arbeidsparticipatie Ouderen):
Verlof op grond van artikel 8.25 van deze CAO.
Benoeming:
Dienstverband van de werknemer in het bijzonder onderwijs.
Carrrièrepatroon:
De wijze waarop de werknemer via een reeks van salarisnummers op grond van de bepalingen van hoofdstuk 6 het maximum van de salarisschaal bereikt.
XXX XX:
De collectieve arbeidsovereenkomst voor het primair onderwijs, afgesloten door de Werkgeversvereniging Primair Onderwijs (WvPO) en één of meer centrales van werknemersorganisaties.
Centrales:
De werknemersorganisaties, te weten: AC, ACOP, CCOOP en de CMHF.
Centrale Dienst:
De rechtspersoon zoals bedoeld in de artikelen 68 van de WPO en 69 van de WEC.
Dag:
Elke dag die volgens het schema van werkzaamheden dan wel het lesrooster een werkdag is van de instelling. Een dag kan worden verdeeld in twee halve dagen.
DGO:
Het georganiseerd overleg als bedoeld in artikel 38 van de WPO en artikel 38 van de WEC.
Dienstreis:
Een dienstreis is een reis die, anders dan bedoeld in de vergoedingsregeling woning - werk, in opdracht van de werkgever wordt gemaakt.
Dienstverband:
Bijzonder onderwijs: de arbeidsovereenkomst van de werknemer met de werkgever. Openbaar onderwijs: de aanstelling van de werknemer bij de werkgever.
Echtgeno(o)t(e):
Onder echtgenote of echtgenoot wordt mede begrepen de levenspartner met wie de werknemer samenwoont en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voert op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten
en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding, dan wel de persoon met wie een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Onder weduwe of weduwnaar wordt mede begrepen de achtergebleven levenspartner. Tot gezinslid wordt in voorkomend geval mede gerekend de levenspartner of geregistreerde partner. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als levenspartner of geregistreerde partner worden aangemerkt. De werkgever kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract als bedoeld in de eerste volzin is gesloten.
Functie:
Het samenstel van werkzaamheden dat door de werknemer voortvloeiende uit zijn dienstverband moet worden verricht (op grond van de functiebeschrijving of de normfunctie).
Herintreder:
Een werknemer die
a. in het verleden in een onderwijsfunctie benoemd of aangesteld is geweest of een opleiding voor een onderwijsfunctie heeft voltooid en die
b. zijn loopbaan in het onderwijs heeft onderbroken of niet heeft aangevangen.
Instelling:
Een school voor primair onderwijs (basisschool dan wel speciale school voor basisonderwijs) als bedoeld in de WPO, een school voor speciaal onderwijs, speciaal voortgezet onderwijs of speciaal- en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de WEC of een Centrale Dienst zoals bedoeld in artikel 68 van de WPO en artikel 69 van de WEC.
Jaar:
Voor de werknemer bedoeld in artikel 8.5 wordt hieronder verstaan: kalenderjaar, voor overige werknemers wordt hieronder verstaan: schooljaar.
Kaderbesluit:
Kaderbesluit rechtspositie PO (Staatsblad 2006,…) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
Leraar in opleiding (LIO):
De laatstejaarsstudent van een lerarenopleiding basisonderwijs, bedoeld in artikel 3, lid 5 van de WPO, artikel 3, lid 7 van de WEC, die wordt benoemd of aangesteld op een leerarbeidsplaats.
Leerarbeidsovereenkomst:
Een overeenkomst waarin de LIO, het bevoegd gezag van de lerarenopleiding waar de LIO is ingeschreven en het bevoegd gezag van de praktijkschool, nader vastleggen welke hun rechten en plichten zijn, met inachtneming van de artikelen 3.26 en 4.25.
Matrix:
Overzicht waarin wordt aangegeven op welke wijze een arbeidsvoorwaardelijke aanspraak of eventuele inhouding van het salaris doorwerkt in (andere) arbeidsvoorwaardelijke aanspraken.
Minister xxx XXX:
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Minister LNV:
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
MR/GMR:
Medezeggenschapsraad zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet Medezeggenschap Onderwijs (WMO) 1992 c.q. gemeenschappelijke medezeggenschapsraad zoals bedoeld in artikel 28 van die Wet of daarvoor in de plaats komende wet.
Normbetrekking:
De betrekking of de betrekkingen waarvan de omvang op jaarbasis gelijk is aan 1659 uur. In het kader van regelgeving op het terrein van de sociale zekerheid is de gemiddelde weektaak op jaarbasis gelijk aan 36,86 uur.
Normfunctie:
Een functie waarvan de inhoud en het niveau zijn omschreven in bijlage VII van deze CAO.
Normjaartaak:
Een taak van 1659 uren bij een voltijdbetrekking per jaar.
Partijen:
1. XXX XX
De Werkgeversvereniging Primair Onderwijs (WvPO) als werkgeversorganisatie enerzijds
en
het Ambtenarencentrum (AC);
de Algemene Centrale van Overheidspersoneel (ACOP);
de Christelijke Centrale van Overheids- en Onderwijspersoneel (CCOOP);
de Centrale van Middelbare en Hogere Functionarissen bij Overheid, Onderwijs, Bedrijven en Instellingen (CMHF);
als centrales van werknemersorganisaties anderzijds.
2. DGO-overleg:
Enerzijds:
De werkgever, de gezamenlijk optredende werkgevers, dan wel de namens de werkgever(s) optredende werkgeversorganisatie.
Anderzijds:
De vertegenwoordigers van de centrales.
Plaats van tewerkstelling:
Het gebouw of gebouwen waar de werknemer zijn werkzaamheden verricht.
Plusleraar:
De leraar die boven de formatie (bovenformatief) wordt benoemd of aangesteld.
PMR/PGMR:
Het personeelsdeel van de Medezeggenschapsraad dan wel de Gemeenschappelijke Medezeggenschapsraad.
Indien er sprake is van een éénpitter (een werkgever met één instelling) moet in plaats van PGMR PMR gelezen worden, omdat in die situaties de PMR tevens als PGMR functioneert.
Reguliere werkdag:
Werktijd waarop de werknemer is ingeroosterd.
Rechtspositiebesluit WPO/WEC:
Rechtspositiebesluit WPO/WEC (Wet op het Primair Onderwijs /Wet op de Expertisecentra) (Staatsblad 337), zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
Salaris
Het bedrag dat voor de werknemer is vastgesteld volgens bijlage A1 tot en met A4 van deze CAO en het begrip zoals vermeld in bijlage A9 van deze CAO (matrix).
Salarisschaal:
De bij een functie behorende schaal.
Schooljaar:
Het tijdvak van 1 augustus tot en met 31 juli.
Spaarverlof:
Het verlof in verband met compensatieverlof bedoeld in artikel 2.1, lid 8 van deze CAO.
Spaarperiode:
De periode waarin compensatieverlof als bedoeld in artikel 8.23 van deze CAO wordt gespaard.
Vakanties:
De voor de instelling van de werknemer geldende vakanties. Voor de zomervakantie wordt deze voorgeschreven in de ‘Regeling spreiding zomervakantie van het ministerie van OCW’.
Voorbeeldfunctie:
De voorbeelden van functies zoals beschreven in ‘Voorbeelfuncties in FUWA PO’.
Werkdag:
Dag, niet zijnde een zaterdag, een zondag of een in de Algemene Termijnenwet genoemde erkende feestdag of een daarmee bij of krachtens wet gelijkgestelde dag.
Werkgever:
De rechtspersoon die, of het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag vormt over één of meer instellingen.
Werknemer:
Bijzonder onderwijs: het personeelslid dat een arbeidsovereenkomst heeft met de werkgever. Openbaar onderwijs: de ambtenaar waarop krachtens besluit van de werkgever deze CAO PO als rechtspositieregeling van toepassing is verklaard.
Werktijdfactor:
Het gedeelte van de normbetrekking waarvoor een werknemer is benoemd of aangesteld, waarbij de uitkomst rekenkundig wordt afgerond op vier cijfers achter de komma.
WEC:
Wet op de Expertisecentra (Staatsblad 228) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
WMO:
Wet Medezeggenschap Onderwijs 1992 (Staatsblad 663) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
WMS:
Wet Medezeggenschap op Scholen die hoogst waarschijnlijk per 1 januari 2007 van kracht zal worden en de WMO vervangt.
WPO:
Wet op het Primair Onderwijs (Staatsblad 228) zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld.
1.2 Billijkheidsbepaling
Ingeval er sprake is van aperte onbillijke, kennelijk onredelijke of kennelijk onbedoelde gevolgen van de invoering van de CAO PO 2006-2008 kan de werkgever CAO-partijen verzoeken een passende oplossing vast te stellen.
1.3 Interpretatiecommissie XXX XX
1. Partijen stellen een interpretatiecommissie CAO PO in.
2. De commissie bestaat uit drie leden, waarvan één lid wordt aangewezen door de werkgevers- organisatie en één lid door de gezamenlijke centrales. De aldus aangewezen leden kiezen gezamenlijk een onafhankelijke voorzitter.
3. De commissie heeft tot taak te oordelen over het door hem door de werkgeversorganisatie dan wel door de gezamenlijke centrales voorgelegde geschil tussen de werkgeversorganisatie en de gezamenlijke centrales omtrent de interpretatie van bepalingen van deze CAO.
4. De uitspraak van de commissie is bindend.
1.4 Werkingssfeer, inwerkingtreding en looptijd
1. Deze CAO is van toepassing op:
a. De werkgever in het bijzonder onderwijs die statutair gebonden is aan deze door partijen gesloten CAO PO en werknemers in dienst van deze werkgever.
b. De werkgever in het openbaar onderwijs die aangesloten is bij een lid is van de WvPO, op grond van een besluit volgens welke de werkgever de CAO als algemeen verbindend voorschrift voor het personeel van haar instellingen van openbaar onderwijs heeft vastgesteld en werknemers in dienst van deze werkgever.
2. Indien en voor zover een bepaling in deze regeling niet (langer) verenigbaar is met de wettelijke voorwaarden voor bekostiging van de instelling of met de wettelijke voorschriften, treedt die bepaling met onmiddellijke ingang buiten werking.
3. Omtrent het treffen van een voorlopige voorziening voor de periode tot de vervanging van de in het tweede lid bedoelde bepaling en over die vervanging zelf komen partijen op de kortst mogelijke termijn in overleg bijeen. Over de uitkomsten van dit overleg wordt elke werkgever zo spoedig mogelijk in kennis gesteld. Een eventuele vervangende bepaling treedt op het in het tweede lid bedoelde tijdstip in werking.
4. De CAO treedt in werking op 1 augustus 2006 en loopt tot en met 31 juli 2008, behoudens het bepaalde in het vijfde lid.
5. Bijzonder onderwijs:
Indien tenminste zes maanden voor het verstrijken van de in het vierde lid genoemde looptijd door geen der partijen schriftelijk aan de andere partij is kenbaar gemaakt de CAO op te zeggen, wordt deze geacht stilzwijgend te zijn verlengd voor telkens één jaar. Opzegging leidt terstond
tot hernieuwd overleg tussen de partijen. Indien in dit overleg niet vóór 31 maart 2008 overeenstemming is verkregen over een nieuwe CAO blijft deze CAO van kracht tot het moment dat daarover wel een akkoord is verkregen en blijkens ondertekening is bekrachtigd.
Openbaar onderwijs:
Indien tenminste zes maanden voor het verstrijken van de in het vierde lid genoemde looptijd door geen der partijen schriftelijk aan de andere partij kenbaar is gemaakt de CAO op te zeggen, besluit de werkgever dat het algemeen verbindend voorschrift bedoeld in lid 1 onder b. voor nogmaals één jaar van kracht is. Opzegging van de CAO leidt terstond tot hernieuwd overleg tussen partijen. Indien in dit overleg niet vóór 31 maart 2008 overeenstemming is verkregen over een nieuwe CAO, besluit de werkgever dat het algemeen verbindend voorschrift van kracht is tot het moment dat over de nieuwe CAO wel een akkoord is verkregen, dat akkoord blijkens ondertekening is bekrachtigd en de nieuwe CAO blijkens een daartoe strekkend besluit van de werkgever als vervangend algemeen verbindend voorschrift is vastgesteld.
2. Arbeidsduur en formatiebeleid
Arbeidsduur en normjaartaak
2.1 Instellingen die verschillende lestijden in de leerjaren hanteren
1. De algemene arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd normbetrekking bedraagt 1659 uur op jaarbasis, uitgedrukt in een werktijdfactor 1.
2. De lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bedragen op jaarbasis maximaal 930 uur bij een voltijd betrekking.
3. Binnen de jaartaak van de werknemer wordt, op basis van de normjaartaak van 1659 uur, 10 procent aangemerkt als uren ten behoeve van deskundigheidsbevordering, waarover de
werknemer in het kader van functioneringsgesprekken achteraf verantwoording aflegt. Binnen de genoemde 10 procent voor deskundigheidsbevordering wordt in overleg tussen de werkgever en de werknemer maximaal 50 procent van deze tijd ingezet voor persoonlijke scholing en ontwikkeling.
4. De werkgever stelt met instemming van de PGMR de kaders van het taakbeleid vast. De werkgever stelt met instemming van de PMR, als uitvoering van het taakbeleid, alle schooltaken (inclusief het voor- en nawerk) en de normering van deze taken in uren vast.
5. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken, de invulling van de deskundigheidsbevordering, individuele scholingsuren en het aantal taken dat op grond van het vierde lid is vastgesteld.
6. De werkgever kan in afwijking van het tweede lid, in onderling overleg en met schriftelijke instemming van de werknemer, telkens per schooljaar binnen de algemene arbeidsduur van 1659 uur meer lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken dan 930 uur overeenkomen. Deze afwijking is niet mogelijk in het eerste jaar van indiensttreding bij de werkgever.
7. Een werknemer heeft het recht jaarlijks maximaal 131 uren boven de algemene arbeidsduur te worden ingeroosterd, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet en/of dit recht leidt tot verdringing van werkgelegenheid. Deze extra ingeroosterde uren worden binnen hetzelfde schooljaar gecompenseerd in verlof. Het compensatieverlof wordt in hele of halve werkdagen opgenomen. Dit verlof wordt verleend volgens dezelfde verhouding lesuren en niet-lesuren voor onderwijsgevend personeel en lesgebonden en/of behandeltaken en niet lesgebonden en/of behandeltaken voor het onderwijsondersteunend personeel als waarin is ingeroosterd.
De werkgever en de werknemer maken vóór de zomervakantie afspraken over het tijdstip waarop het compensatieverlof wordt opgenomen. Als zij geen overeenstemming bereiken over het tijdstip van opnemen van het compensatieverlof, beslist de werkgever.
8. Op grond van de regeling spaarverlof kan het compensatieverlof later dan in het desbetreffende schooljaar worden opgenomen.
9. Indien een werknemer geen gebruik maakt van het recht genoemd in het zevende lid, heeft de werknemer het recht jaarlijks maximaal 131 uren boven de algemene arbeidsduur te werken, tenzij het dienstbelang zich hiertegen verzet en/of dit recht leidt tot verdringing van werkgelegenheid. Deze meer gewerkte uren worden gecompenseerd in salaris.
10. Het bepaalde in dit artikel wordt bij deeltijders naar rato van de werktijdfactor toegepast, met uitzondering van de percentages genoemd in lid 3.
2.2 Instellingen die in de acht leerjaren 940 uur hanteren.
1. De algemene arbeidsduur van de werknemer die is benoemd of aangesteld in een voltijd normbetrekking bedraagt 1659 uur op jaarbasis, uitgedrukt in werktijdfactor 1.
2. Voor een instelling die met instemming van de P(G)MR heeft gekozen voor een rooster van 940 lesuren per leerjaar geldt op jaarbasis maximaal 940 lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bij een voltijd betrekking.
3. Het onderwijsgevend personeel en het onderwijs ondersteunend personeel met respectievelijk 940 lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken heeft recht op zo veel mogelijk aangesloten verlof van 10 lesuren of 10 lesgebonden en/of behandeluren.
4. Binnen de jaartaak van de werknemer wordt, op basis van de normjaartaak van 1659 uur, 10 procent aangemerkt als uren ten behoeve van deskundigheidsbevordering, waarover de
werknemer in het kader van functioneringsgesprekken achteraf verantwoording aflegt. Binnen de genoemde 10 procent voor deskundigheidsbevordering wordt in overleg tussen de werkgever en de werknemer maximaal 50 procent van deze tijd ingezet voor persoonlijke scholing en ontwikkeling.
5. De werkgever stelt met instemming van de PGMR de kaders van het taakbeleid vast. De werkgever stelt met instemming van de PMR, als uitvoering van het taakbeleid, alle schooltaken inclusief het voor- en nawerk en de normering van deze taken in uren vast.
6. De werkgever maakt jaarlijks vóór de zomervakantie met de individuele werknemer schriftelijk afspraken over het aantal lesuren of -lesgebonden en/of behandeltaken, de invulling van de deskundigheidsbevordering, individuele scholingsuren en het aantal taken dat op grond van het vijfde lid is vastgesteld.
7. Het bepaalde in dit artikel wordt bij deeltijders naar rato van de werktijdfactor toegepast, met uitzondering van de percentages genoemd in lid 4.
2.3 Algemene arbeidsduur en betrekkingsomvang
1. De werknemer wordt benoemd of aangesteld in een normbetrekking of een deel daarvan.
2. Het dienstverband kan tijdelijk worden uitgebreid in het geval de werknemer aanvullend op het dienstverband belast wordt met werkzaamheden als bedoeld in de artikelen 3.4 en 4.4 met inachtneming van het navolgende lid.
3. De omvang van de betrekking(en) van de werknemer mag/mogen niet meer bedragen dan 120% van een normbetrekking op jaarbasis.
4. De omvang van de betrekking van de werknemer die een dienstverband voor onbepaalde tijd heeft, wordt niet tegen diens wil verminderd, tenzij sprake is van verval van rechtswege zoals bedoeld in artikel 3.6a en 4.6a.
2.4 Voltijd- en deeltijdbetrekkingen
1. Voor de inzetbaarheid van deeltijders geldt een beschikbaarheidsregeling conform de volgende tabel, tenzij met de desbetreffende werknemer anders wordt overeengekomen.
Inzetbaarheid per week:
Werktijdfactor | maximaal aantal dagdelen | maximaal aantal dagen |
Tot en met 0,1 | 2 | 1 |
Tot en met 0,2 | 2 | 2 |
Tot en met 0,3 | 3 | 3 |
Tot en met 0,4 | 4 | 3 |
Tot en met 0,5 | 5 | 3 |
Tot en met 0,6 | 6 | 4 |
Tot en met 0,7 | 7 | 4 |
Tot en met 0,8 | 8 | 5 |
Tot en met 0,9 | 9 | 5 |
> 0,9 | 10 | 5 |
Voor de toepassing van het schema wordt de werktijdfactor rekenkundig afgerond op één cijfer achter de komma.
2. De werkgever spant zich in om de werknemer met een deeltijdbetrekking, indien de werknemer dit wenst, zoveel mogelijk aaneengesloten in te roosteren. Daarbij houdt de werkgever rekening met de door de werknemer aangegane verplichtingen, waaronder zowel verplichtingen bij een andere werkgever als verplichtingen in de privé-sfeer.
3. De werkgever stelt na verkregen instemming van de P(G)MR een werkreglement vast. Dit bevat in ieder geval een arbeids- en rusttijdenregeling. Daarin wordt ook bepaald of gekozen wordt voor een half uur dan wel twee maal een kwartier pauze, wanneer op een dag meer dan vijf en een half uur gewerkt wordt.
4. De werknemer is niet verplicht op een voor hem niet reguliere werkdag terug te komen voor niet- lesgebonden taken, behalve als er sprake is van incidentele, onvoorziene werkzaamheden van onderwijskundige of schoolorganisatorische aard.
5. De dagen van de week waarop deeltijders hun werkzaamheden moeten vervullen worden, na overleg met de werknemer, eenmaal per jaar voorafgaand aan het schooljaar door de werkgever vastgesteld. Wijzigingen gedurende het jaar zijn mogelijk in overleg met de werknemer.
2.5 Aanpassing arbeidsduur
1. Voor zover passend in zijn formatiebeleid en daarbij rekening houdend met onderwijskundige en schoolorganisatorische belangen en met de individuele belangen van de individuele werknemer, biedt de werkgever de werknemer de mogelijkheid tot het vervullen van zijn functie in deeltijd.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, lid 3 van de Wet Aanpassing Arbeidsduur kan de werknemer met een dienstverband voor onbepaalde tijd de werkgever ten hoogste eenmaal per jaar verzoeken om aanpassing van de uit zijn benoeming of aanstelling voortvloeiende arbeidsduur.
3. De werkgever biedt vrijkomende vacatureruimte bij voorrang aan aan werknemers met een deeltijdbetrekking en een dienstverband voor onbepaalde tijd, tenzij voorrangsbepalingen zich hiertegen verzetten of de bevindingen van een beoordeling dit ongewenst doen zijn. Zie bijlage IE van deze CAO.
2.6 Taakbelasting, introductie en begeleiding en doelgroepenbeleid
1. In het taakbeleid wordt rekening gehouden met de belastbaarheid en ervaring van beginnende werknemers, senioren en minder-arbeidsgeschikten. Met de individuele werknemers die tot deze categorieën worden gerekend, worden hierover schriftelijk afspraken gemaakt.
2. De werkgever stelt, in overleg met de P(G)MR, ten behoeve van de introductie en begeleiding van beginnende werknemers een regeling vast.
3. In deze regeling wordt ten minste vastgelegd het doel van de begeleiding, de functionarissen die bij de begeleiding zijn betrokken, alsmede hun taken en bevoegdheden, tijd en middelen die vanuit de organisatie ter beschikking worden gesteld en de wijze waarop de resultaten van de begeleiding worden geëvalueerd.
4. De werkgever stelt, in overleg met de P(G)MR beleid vast met betrekking tot de wijze waarop vervangers in de school worden geïntroduceerd en begeleid.
5. De werkgever zorgt voor iedere werknemer voor een zo evenredig mogelijke spreiding van de werkzaamheden over het jaar.
6. De werkgever bevordert met zijn wervings-, selectie- en scholingsbeleid een zo evenwichtig mogelijke samenstelling van het personeelsbestand.
7. Hij zal daarbij bijzondere aandacht besteden aan de arbeidsmarktpositie, loopbaanperspectief van bepaalde groepen (potentiële) werknemers, met name die van vrouwen, allochtonen en arbeidsgehandicapten.
8. In geval van ondervertegenwoordiging van de in het achtste lid genoemde categorieën in (bepaalde delen van) het personeelsbestand zal de werkgever, indien in voldoende mate wordt voldaan aan de functie-eisen zoals verwoord in de profielschets, voorrang geven aan een kandidaat uit deze categorieën.
Formatiebeleid
2.7 Meerjarenbeleid
1. De werkgever formuleert zijn tenminste op de komende 4 jaar betrekking hebbend meerjarenformatiebeleid dat is gebaseerd op de meerjarenbegroting en dat jaarlijks wordt geactualiseerd in een (personele) bestuursbegroting/bestuursformatieplan.
2. De werkgever stelt, na verkregen instemming van de PGMR, vóór 1 mei voor het komende schooljaar meerjarenformatiebeleid/bestuursformatieplan vast en de wijze waarop de middelen bovenschools dan wel aan de scholen worden toegedeeld, tenzij zwaarwegende redenen of omstandigheden zich daartegen verzetten.
Dit laatste wordt terstond ter kennis gebracht van de GMR.
2.8 Plaatsing in het risicodragend deel van de formatie (rddf)
a. Het besluit van de werkgever om een functie te plaatsen in het rddf, als bedoeld in bijlage III van deze CAO wordt gemotiveerd en schriftelijk, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk vóór de zomervakantie, aan de werknemer meegedeeld.
b. Slechts bij zwaarwegende redenen of omstandigheden kan een functie in het rddf worden geplaatst als het bestuursformatieplan nog niet is vastgesteld.
c. Plaatsing in het rddf geeft de werknemer recht op scholing als bedoeld in hoofdstuk 9 van deze CAO.
2.9 Overplaatsen naar centrale dienst
1. In geval de werkgever de werkzaamheden van één of meer werknemer(s) onderbrengt in een onder dezelfde werkgever ressorterende centrale dienst, vindt overplaatsing van een werknemer naar die centrale dienst plaats. Dit kan alleen maar plaatsvinden na voorafgaand overleg en in beginsel op basis van vrijwilligheid, waarbij eventuele voorwaarden waaronder de overplaatsing geschiedt, schriftelijk worden vastgelegd.
2. Een besluit tot deelname aan een centrale dienst, die ressorteert onder een andere rechtspersoon, kan alleen worden genomen nadat aan de werknemer wiens werkzaamheden worden overgedragen gelijktijdig een overeenkomstige betrekking is aangeboden.
3. Dienstverband bijzonder onderwijs
CAO-partijen beogen met de in de artikelen 3.1 t/m 3.5 opgenomen bepalingen af te wijken van artikel 7: 668a van het BW.
3.1 Arbeidsovereenkomst
1. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.
2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 3.2, 3.3 en 3.4 wordt de arbeidsovereenkomst aangegaan voor onbepaalde tijd.
3. Indien bij eerste indiensttreding direct een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd wordt aangegaan kan schriftelijk een proeftijd van maximaal twee maanden worden overeengekomen.
4. Bij indiensttreding ontvangt de werknemer een Akte van benoeming volgens het opgenomen model in bijlage IA.
5. De kosten voor het verkrijgen van de verklaring omtrent het gedrag volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens komen voor rekening van de werkgever.
Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
3.2 Bezit onderwijsbevoegdheid
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt in elk geval aangegaan:
a. als de werknemer niet de bij wet voorgeschreven onderwijsbevoegdheid bezit;
b. als enige overige wettelijke bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd verzet.
3. 3 Eerste indiensttreding
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden overeengekomen bij eerste indiensttreding met uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In afwijking van de vorige volzin kan van de voorwaarde dat er sprake dient te zijn van eerste indiensttreding bij de werkgever afgeweken worden indien:
a. het een herintreder betreft, die niet voldoet aan de bekwaamheidseisen op grond van de Wet BIO;
b. het een bevordering betreft naar een directiefunctie;
c. de werknemer bedoeld in artikel 3.5 lid 3 wiens opeenvolgende vervangingsbetrekkingen in totaal nog geen twaalf maanden hebben geduurd.
2. De duur van deze arbeidsovereenkomst bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze periode met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd.
3.4 Overige gevallen
Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan in de overige gevallen plaatsvinden:
a. als voorziening in een tijdelijke vacature, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
b. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
c. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt;
d. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt.
3.5 Opeenvolgende dienstverbanden
1. Van de dag dat tussen dezelfde werkgever en de werknemer arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste benoeming als aangegaan voor onbepaalde tijd1. Voorgaande volzin is van toepassing op de arbeidsovereenkomsten genoemd in de artikelen 3.3 en 3.4.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien een arbeidsovereenkomst of opvolgende arbeidsovereenkomsten op grond van vervanging totaal 12 maanden heeft c.q. hebben geduurd en nadien wordt c.q. worden voortgezet zonder dat van vervanging sprake is, geschiedt dit voor onbepaalde tijd, voor zover het een dienstverband betreft in dezelfde functie2.
1 Deze bepaling wordt van kracht per 1 januari 2007.
2 Deze bepaling wordt van kracht per 1 januari 2007. Tot deze datum blijft artikel F 1.1 lid 4 van de vorige CAO PO van kracht (zie toelichting)
Einde van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
3.6 Einde van de arbeidsovereenkomst
1. Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en een verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wegens vervanging eindigen van rechtswege door het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan.
2. In afwijking van het eerste lid geldt dat ten minste twee maanden voor de einddatum van de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 3.3, die een tijdsduur had van tenminste twaalf maanden en waarbij de werkgever schriftelijk uitzicht heeft gegeven op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, beslist de werkgever of hij de werknemer met ingang van bedoelde einddatum :
a. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zal geven;
b. dan wel nog eenmaal een nieuw verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zal geven;
c. dan wel geen nieuw dienstverband zal geven, en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis;
Met een arbeidsovereenkomst van twaalf maanden zoals bedoeld in de eerste volzin, wordt gelijkgesteld:
- een arbeidsovereenkomst voor de duur van een schooljaar;
- elkaar opvolgende dienstverbanden voor bepaalde tijd waarvan de totale duur twaalf maanden bedraagt.
3. Indien de werkgever nalaat de in het tweede lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht te zijn benoemd in een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als het voorgaande dienstverband.
4. De verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zijnde een verlengde arbeidsovereenkomst wegens vervanging eindigt na het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan door voorafgaande opzegging met inachtneming van de opzeggingstermijn genoemd in artikel 3.12. De opzeggingsverboden genoemd in de leden 1 en 2 van artikel 7:670 van het BW zijn op deze opzegging niet van toepassing.
3.6a Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
Indien en voorzover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
a. uren boven de normbetrekking;
b. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
c. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
d. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een project, waarvoor door de werkgever of andere (overheids)instanties gedurende 3 of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
e. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met contractactiviteiten, die gedurende 3 of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
Einde arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en tussentijdse opzegging
3.7 (Tussentijdse) Beëindiging van de arbeidsovereenkomst
Het tussentijds beëindigen van een (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dan wel het beëindigen van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geschiedt:
1. door opzegging;
2. door onverwijlde opzegging wegens een dringende reden voor de werkgever of de werknemer, volgens de bepalingen van de artikelen 7:678 en 679 van het BW;
3. door ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:685 BW;
4. door beëindiging van de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden op het door de werkgever en de werknemer overeengekomen tijdstip.
5. door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin de pensioengerechtigde leeftijd wordt bereikt, of de latere datum die krachtens artikel 3.10 door partijen is overeengekomen;
6. door overlijden van de werknemer met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.
3.8 Opzegging arbeidsovereenkomst
Opzegging van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of tussentijdse opzegging van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd door de werkgever kan plaatsvinden op grond van:
1. plichtsverzuim als bedoeld in artikel 3.17 lid 2;
2. onbekwaamheid of ongeschiktheid van de werknemer voor de door hem uitgeoefende functie, anders dan ten gevolge van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in lid 5;
3. opheffing van de instelling of de dienst van de instelling of de betrekking, of zodanige verandering van de inrichting van het onderwijs, dat de werkzaamheden van de werknemer overbodig zijn geworden;
4. het feit dat de werknemer na afloop van een lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst binnen de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst;
5. ziekte of arbeidsongeschiktheid met in achtneming van de bepalingen van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (BZA);
6. op verzoek van de werknemer voor een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting ABP of een FPU-uitkering, zoals geregeld in het FPU-reglement van het VUT-fonds;
7. andere met name genoemde gewichtige omstandigheden, die redelijkerwijs geacht moeten worden, met het oog op de belangen van de instelling en van het onderwijs, de mogelijkheid van voortzetting van de arbeidsovereenkomst uit te sluiten.
3.9 Opzegging arbeidsovereenkomst wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
1. Indien de werknemer die meer dan 35 % arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 3.8 lid 5, welke ziekte of arbeidsongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen
6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever aansluitend een zelfde dan wel een gelijkwaardige arbeidsovereenkomst aangaan met de werknemer, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet valt te vergen.
2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de WIA, wordt na afloop van de salarisdoorbetalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van artikel 8 lid 5, tenzij sprake is van een zwaarwegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienstverband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. Op grond van het Kaderbesluit rechtspositie PO kan het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met in achtneming van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (BZA).
3.10 Opzegging en benoeming pensioengerechtigde werknemer
1. Xxxxxxx de arbeidsovereenkomst zal eindigen op grond van het bereiken van de 65-jarige leeftijd door de werknemer, kunnen werkgever en werknemer:
a. jaarlijks overeenkomen om het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen;
b. aansluitend een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd overeenkomen met een duur van maximaal 12 maanden, welke arbeidsovereenkomst jaarlijks met maximaal 12 maanden kan worden verlengd.
2. In afwijking van het in artikel 3.6 lid 4 bepaalde eindigt de verlengde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bedoeld in lid 1 onder b van dit artikel van rechtswege, zonder dat voorafgaande opzegging noodzakelijk is.
Wijze van opzegging, opzeggingstermijnen
3.11 Opzegging
1. Opzegging door de werkgever c.q. de werknemer geschiedt bij aangetekend schrijven dan wel bij brief die tegen een ontvangstbewijs middellijk dan wel onmiddellijk is overhandigd en met redenen omkleed, met inachtneming van de geldende opzeggingstermijn.
2. Opzegging van de arbeidsovereenkomst geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij anders wordt overeengekomen.
3.12 Opzeggingstermijn
1. De werkgever neemt bij opzegging de volgende opzeggingstermijn in acht:
a. tenminste een maand indien de arbeidsovereenkomst 12 maanden of minder heeft geduurd;
b. tenminste twee maanden indien de arbeidsovereenkomst meer dan twaalf maanden doch minder dan 5 jaar heeft geduurd;
c. tenminste drie maanden indien de arbeidsovereenkomst 5 jaar of meer heeft geduurd.
2. Als de opzeggingstermijn die bij wijze van overgangsbepaling is voorgeschreven op grond van artikel XXI van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid van 14 mei 1998 (Stb. 300, 1998) langer is dan de opzeggingstermijn, genoemd in dit artikel, geldt voor de werkgever de termijn volgens voornoemde wet.
3. De werknemer neemt bij ontslag de volgende opzeggingstermijn in acht:
a. tenminste een maand indien de arbeidsovereenkomst minder dan 12 maanden heeft geduurd;
b. tenminste twee maanden indien de arbeidsovereenkomst 12 maanden of meer heeft geduurd.
4. Met wederzijds goedvinden kan van de in het eerste, tweede en derde lid genoemde termijnen worden afgeweken.
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen Schorsing als ordemaatregel
3.13 Gronden voor schorsing
Een werkgever kan een werknemer schorsen:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
b. die krachtens een rechtelijke uitspraak, die nog niet onherroepelijk is geworden, van het geven van onderwijs is uitgesloten;
c. voor de duur van de vervolging dan wel het strafrechtelijk onderzoek indien een strafrechtelijke vervolging c.q. onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld.
3.14 Voorgenomen schorsing
1. De werkgever kan de werknemer schorsen voor ten hoogste vier weken, indien dit gelet op het belang van de instelling dringend noodzakelijk is.
2. Voordat de werknemer wordt geschorst, wordt deze in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze omtrent de voorgenomen schorsing kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk bevestigd. De zienswijze van de werknemer omtrent de schorsing wordt in deze bevestiging opgenomen. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en) worden ontzegd.
3.15 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 3.13 en 3.14 kan de werknemer worden geschorst:
1. voor de duur van maximaal zes maanden wanneer er sprake is van (een voornemen tot) opzegging, als bedoeld in artikel 3.8 leden 1, 2 en 7.
2. voor de duur van de procedure tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst;
3. in andere gevallen waarin het belang van de instelling dit vordert voor ten hoogste drie maanden, welke termijn in bijzondere gevallen ten hoogste één keer met drie maanden kan worden verlengd.
3.16 Intrekking schorsing
1. Indien een schorsing als bedoeld in artikel 3.15, lid 1 aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in artikel 3.14 bedraagt de duur van de schorsing gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
2. De schorsing kan gepaard gaan met een ontzegging van de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling(en).
3. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
4. Ingeval geen redenen aanwezig waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
5. De schorsing als benoemd in de artikelen 3.13, 3.14, en 3.15 geschiedt met behoud van salaris.
3.17 Disciplinaire maatregelen
1. De werkgever kan ten aanzien van de werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt onder opgave van redenen één van de navolgende besluiten nemen:
a. schriftelijke berisping;
x. xxxxxxxxx met behoud van xxxxxxx;
c. opzegging.
2. Onder plichtsverzuim wordt verstaan het overtreden van de voor de werknemer geldende voorschriften, het niet nakomen van hem opgelegde verplichtingen alsmede het doen of nalaten van datgene dat de werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie behoort na te laten of te doen.
Formaliteiten
3.18 Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
- opzegging, als bedoeld in artikel 3.8, leden 1 t/m lid 5 en lid 7;
- schorsing als bedoeld in de artikelen 3.13, 3.14 en 3.15;
- het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 3.17 lid 1.; wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemotiveerd meedeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
3.19 Besluit
De werknemer wordt van het definitieve besluit, bedoeld in artikel 3.18 lid 1, zo spoedig mogelijk na de zienswijze per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
3.20 Detachering
De werknemer kan op zijn verzoek of met zijn instemming voor bepaalde tijd worden belast met werkzaamheden bij een werkgever van een andere instelling of instellingen dan wel buiten het onderwijs.
3.21 Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard
x. xxxxxxxxx onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever voor wat betreft de toepassing van het taakbeleid en arbeids- en rusttijdenregeling op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze CAO vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft het salaris, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze CAO verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
5. Partijen brengen dit artikel ter kennis van de Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche (SMU) zoals dit op grond van de betreffende CAO voor Uitzendkrachten is vereist.
Leraar in Opleiding (LIO)
3.22 Arbeidsovereenkomst
Op de arbeidsovereenkomst van de LIO zijn van toepassing de artikelen 3.22 tot en met 3.26.
3.23 Wettelijke vereisten
Indien de werknemer die als LIO is benoemd, niet meer voldoet aan de gestelde wettelijke vereisten, eindigt de arbeidsovereenkomst van rechtswege.
3.24 Beëindiging leerarbeidsovereenkomst
De beëindiging van de leerarbeidsovereenkomst van de LIO door de opleidende instelling vormt voor de werkgever een grond voor ontslag.
3. 25 Disciplinaire maatregel
Indien de werkgever ten aanzien van de LIO besluit tot het opleggen van een disciplinaire maatregel, tot schorsing of tot opzegging, stelt de werkgever de instelling die de leerarbeidsovereenkomst mede heeft ondertekend, hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
3.26 Voorwaarden
1. De leraar in opleiding waarmee een leerarbeidsovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze CAO wordt benoemd voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een benoeming van vijf maanden voor een werktijdfactor 1,0000 binnen één schooljaar.
2. Deze periode dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
3. De functie leraar in opleiding omvat de in het vierde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap.
4. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van:
a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d.
c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
5. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
6. Het salaris van de leraar in opleiding met een dienstverband wordt vastgesteld volgens bijlage
IV.A van deze CAO.
7. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
8. De leerarbeidsovereenkomst bevat tenminste bepalingen over:
− de begeleiding van de leraar in opleiding;
− dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage IC van deze CAO (akte van benoeming).
9. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerarbeidsovereenkomst een leer-werkplan op. Het leer-werkplan wordt getoetst door:
− de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en
− de werkgever waar de leraar in opleiding is benoemd.
10. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven toetst het leer-werkplan aan de eindtermen van de opleiding.
11. De werkgever toetst het leer-werkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden.
12. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woning-werkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.
13. De artikelen 2.1, 2.2, 6.1 t/m 6.9, 6.12, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en met 8.16, 8.18
t/m 8.23 en 8.25 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.
3.27 Onderwijsassistent in opleiding
1. Tussen de onderwijsassistent in opleiding, die een erkende mbo-opleiding onderwijsassistent volgt, de mbo-opleiding waar de deze student is ingeschreven en de werkgever waar deze student is benoemd, wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
2. De leerarbeidsovereenkomst vermeldt in elk geval de duur en de omvang van het dienstverband, alsmede het salaris dat wordt vastgesteld volgens bijlage IV.B van deze CAO.
3. In het leer-werkplan worden door partijen de leer- en werkactiviteiten vastgelegd.
4. Dienstverband openbaar onderwijs
Aanstelling
4.1 Akte van aanstelling
1. Aanstelling geschiedt voor bepaalde dan wel onbepaalde tijd.
2. Behoudens het bepaalde in de artikelen 4.2 , 4.3 en 4.4 vindt aanstelling plaats voor onbepaalde tijd.
3. De werknemer ontvangt bij zijn indiensttreding een akte van aanstelling volgens het opgenomen model in bijlage IB van deze CAO.
4. De kosten voor het verkrijgen van de verklaring omtrent het gedrag volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens komen voor rekening van de werkgever.
4.2 Aanstelling voor bepaalde tijd
Aanstelling voor bepaalde tijd vindt in elk geval plaats:
a. als de werknemer niet de bij wet voorgeschreven onderwijsbevoegdheid bezit;
b. als enige overige wettelijke bepaling, waaronder begrepen bekostigingsvoorwaarden, zich tegen een aanstelling voor onbepaalde tijd verzet.
4.3 Aanstelling bij wijze van proef
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan plaatsvinden bij wijze van proef, met uitzicht op een aanstelling voor onbepaalde tijd. De duur van deze aanstelling bedraagt ten hoogste twaalf maanden. In zeer bijzondere gevallen kan deze periode met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd.
4.4 Overige gevallen
Een aanstelling voor bepaalde tijd kan in de overige gevallen plaatsvinden:
a. bij vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
b. als voorziening in een tijdelijke vacature, telkens voor ten hoogste twaalf maanden;
c. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van contractactiviteiten, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt;
d. als de werknemer uitsluitend is belast met werkzaamheden in het kader van projecten waarvoor additionele gelden ter beschikking zijn gesteld, of uitsluitend een dergelijke werknemer vervangt.
4.5 Opeenvolgende dienstverbanden
1. Vanaf de dag dat tussen dezelfde werkgever en werknemer aanstellingen voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en in een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste aanstelling als een aanstelling voor onbepaalde tijd3. De voorgaande volzin is van toepassing op de aanstellingen genoemd in de artikelen 4.3 en 4.4.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende aanstellingen tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn.
3. In afwijking van het eerste lid geldt dat indien een aanstelling of opvolgende aanstellingen op grond van vervanging totaal 12 maanden heeft geduurd en nadien door een aanstelling wordt voortgezet zonder dat van vervanging sprake is, geschiedt dit voor onbepaalde tijd, voor zover het een aanstelling betreft in dezelfde functie4.
Einde aanstelling
4.6 Einde van rechtswege.
1. Een aanstelling eindigt van rechtswege indien de werknemer krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs is uitgesloten. De werknemer wordt van deze beëindiging zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
2. Een aanstelling voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege zodra die tijd is verstreken.
3 Deze bepaling wordt van kracht per 1 januari 2007.
4 Deze bepaling wordt van kracht per 1 januari 2007. Tot deze datum blijft artikel F 1.1. lid 4 van de vorige CAO PO van kracht (zie toelichting).
3. In afwijking van het tweede lid geldt dat ten minste twee maanden voor de einddatum van de aanstelling voor bepaalde tijd bij wijze van proef welke een tijdsduur had van tenminste twaalf maanden, de werkgever beslist of hij de werknemer met ingang van bedoelde einddatum :
a. een aanstelling voor onbepaalde tijd zal geven
b. dan wel nog eenmaal een nieuw (verlengde) aanstelling voor bepaalde tijd zal geven,
c. dan wel geen nieuwe aanstelling zal geven,
en stelt de werknemer hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis.
Met een aanstelling van twaalf maanden zoals bedoeld in de eerste volzin, wordt gelijkgesteld:
a. een aanstelling voor de duur van een schooljaar
b. elkaar opvolgende aanstellingen voor bepaalde tijd waarvan de totale duur twaalf maanden bedraagt.
4. Indien de werkgever nalaat de in het derde lid bedoelde beslissing tijdig te nemen, wordt de werknemer met ingang van de bedoelde einddatum geacht te zijn aangesteld voor een verlengde aanstelling voor bepaalde tijd onder dezelfde voorwaarden als de voorgaande aanstelling.
4.6a Verval van een gedeelte van de betrekkingsomvang
Indien en voorzover de werkzaamheden niet langer aan de werknemer worden opgedragen, vervalt van rechtswege het gedeelte van de betrekkingsomvang dat bestaat uit:
a. uren boven de normbetrekking;
b. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met vervanging;
c. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een tijdelijke voorziening in een vacature voor ten hoogste één jaar;
d. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met een project, waarvoor door de werkgever of andere (overheids)instanties gedurende 3 of minder schooljaren formatie beschikbaar is gesteld uit additionele middelen;
e. tijdelijke uitbreiding van de omvang van de betrekking in verband met contractactiviteiten, die gedurende 3 of minder schooljaren is toegekend aan de werknemer dan wel als gevolg van toekenning van die werkzaamheden aan een andere werknemer.
4.7 Ontslag
De werknemer kan, met inachtneming van het in artikel 4.8 bepaalde, ontslag worden verleend:
a. op schriftelijke aanvraag;
b. wegens het bereiken van de 65-jarige leeftijd, of de latere datum op grond van artikel 4.9;
c. op schriftelijke aanvraag voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het Pensioenreglement van de Stichting ABP of een FPU-uitkering zoals geregeld in het FPU-reglement van het VUT-fonds;
d. wegens opheffing van de instelling, of de betrekking of zodanige verandering in de inrichting van het onderwijs of de dienst van de instelling dat zijn werkzaamheden overbodig zijn geworden;
e. indien hij na afloop van lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in actieve dienst aan de instelling dan wel bij de werkgever kan worden geplaatst:
f. wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid, met in achtneming van de bepalingen van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (BZA).
g. wegens ernstige mate van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het verrichten van zijn functie uit andere hoofde dan genoemd onder f;
x. wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
i. wegens het bij of in verband met indiensttreding en/of keuring opzettelijk verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder welke handelwijze niet tot indienstneming of geschiktverklaring zou zijn overgegaan, tenzij meer dan zes maanden zijn verstreken sinds de vaststelling van dit feit;
j. als disciplinaire maatregel wegens plichtsverzuim;
x. op grond van andere met name genoemde en aan de betrokkene schriftelijk meegedeelde redenen van gewichtige aard.
l. wegens overlijden met ingang van de dag volgend op die van het overlijden.
4.8 Ontslag wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid.
1. Indien de werknemer die meer dan 35 % arbeidsongeschikt is, wordt ontslagen op grond van ziekte of arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4.7 onder f., welke ziekte of arbeids- ongeschiktheid 24 maanden onafgebroken heeft geduurd en waarbij herstel binnen 6 maanden na deze 24 maanden redelijkerwijs niet is te verwachten, zal de werkgever de werknemer aansluitend een zelfde dan wel gelijkwaardig aanstelling verlenen, in een betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit, tenzij dit op grond van door de werkgever te stellen en zo nodig te bewijzen omstandigheden redelijkerwijs van hem niet valt te vergen.
2. De werknemer die minder dan 35% arbeidsongeschikt is verklaard door UWV in het kader van de uitvoering van de Wet WIA, wordt na afloop van de salarisdoorbetalingstermijn van 2 jaar, niet ontslagen uit zijn betrekking op grond van artikel 4.7 onder f, tenzij sprake is van een zwaar- wegend dienstbelang. Van een zwaarwegend dienstbelang is in elk geval sprake indien het in dienst houden van de werknemer leidt tot ernstige financiële problemen voor de werkgever. Bij voortzetting van het dienstverband maken werkgever en werknemer afspraken over de inhoud van de functie en de daarbij behorende beloning. De afspraken in het kader van een voortzetting van het dienstverband worden schriftelijk bevestigd aan de werknemer. Het eventuele verschil tussen het oude en het nieuwe salaris wordt gedurende een periode van 5 jaar voor 65% gecompenseerd. Op deze compensatie wordt een eventueel recht van de werknemer op een wettelijke of bovenwettelijke werkloosheidsuitkering, waarvan sprake kan zijn in verband met uren- of salarisverlies, in mindering gebracht.
3. In afwijking van artikel 5, lid 4 van het Kaderbesluit rechtspositie PO kan het dienstverband van de werknemer genoemd in het tweede lid, in meerdere functies met een verschil van 3 of minder salarisschalen worden voortgezet.
4. De voorgaande leden zijn van toepassing met in achtneming van het Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs (BZA).
4.9 Ontslag en aanstelling pensioengerechtigde werknemer
1. Ingeval de aanstelling zal eindigen door ontslag op grond van het bereiken van de 65-jarige leeftijd als bedoeld in artikel 4.7 onder b kan:
a. de werkgever op verzoek van de werknemer vervolgens jaarlijks besluiten om het moment van ontslag telkens met maximaal 12 maanden uit te stellen.
b. de werkgever op verzoek van de werknemer besluiten de werknemer na beëindiging vervolgens voor bepaalde tijd aan te stellen, telkens voor een periode van maximaal 12 maanden.
2. De al dan niet verlengde aanstelling voor bepaalde tijd bedoeld in lid b eindigt van rechtswege.
4.10 Ingangsdatum ontslag
1. Het ontslag genoemd in artikel 4.7 onder a gaat in op de eerste dag van een maand met inachtneming van de volgende opzeggingstermijn:
- tenminste één maand indien het dienstverband minder dan 12 maanden heeft geduurd;
- tenminste twee maanden indien het dienstverband 12 maanden of meer heeft geduurd, tenzij met de werknemer een eerder tijdstip wordt afgesproken.
2. Het ontslag bedoeld in artikel 4.7 onder b wordt verleend met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de dag waarop krachtens het geldende pensioenreglement de pensioen- gerechtigde leeftijd wordt bereikt, tenzij met de werknemer een later tijdstip wordt afgesproken.
3. Het ontslag genoemd in art. 4.7 onder c gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de FPU-uitkering ontstaat.
4. Een ontslag genoemd in artikel 4.7 onder d en e gaat in op de eerste dag van een maand, waarbij een opzeggingstermijn in acht wordt genomen van:
- tenminste één maand indien het dienstverband 12 maanden of minder heeft geduurd;
- tenminste twee maanden indien het dienstverband meer dan 12 maanden, doch minder dan 5 jaar heeft geduurd;
- tenminste drie maanden indien het dienstverband 5 jaar of meer heeft geduurd, tenzij met de werknemer een eerder tijdstip wordt afgesproken.
5. Het ontslag genoemd in artikel 4.7 onder f, g, h, i, j en k gaat niet eerder in dan de dag volgend op die, waarop de reden van het ontslag voor het eerst aanwezig was, met dien verstande dat het ontslag genoemd in artikel 4.7 onder g niet eerder in gaat dan op de dag waarop het ontslagbesluit aan de werknemer ter kennis is gebracht.
Ordemaatregelen en disciplinaire maatregelen
4.11 Schorsing van rechtswege
1. Van rechtswege is geschorst de werknemer:
a. die krachtens een wettelijke maatregel van zijn vrijheid is beroofd, tenzij de vrijheidsbeneming het gevolg is van een maatregel, anders dan op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, genomen in het belang van de volksgezondheid;
b. die krachtens een rechterlijke uitspraak die nog niet onherroepelijk is geworden van het geven van onderwijs is uitgesloten.
2. De werknemer wordt van de schorsing genoemd in het eerste lid zo spoedig mogelijk in kennis gesteld.
Schorsing als ordemaatregel
4.12 Gronden voor schorsing
1. De werknemer kan worden geschorst, indien het belang van de instelling dit dringend noodzakelijk vereist, voor een periode van maximaal vier weken, welke periode met maximaal vier weken kan worden verlengd.
2. Voordat tot schorsing als bedoeld in het eerste lid wordt overgegaan, wordt de werknemer in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken. Een besluit tot schorsing wordt vervolgens zo spoedig mogelijk daarna doch uiterlijk binnen drie dagen schriftelijk aan de werknemer kenbaar gemaakt, waarbij de zienswijze van de werknemer in het schorsingsbesluit wordt opgenomen.
3. Gedurende de periode dat het besluit nog niet is bevestigd, kan de werknemer de toegang tot het gebouw en de terreinen van de instelling (en) worden ontzegd.
4.13 Duur schorsing
Onverminderd het bepaalde in artikel 4.12 kan de werknemer worden geschorst:
a. wanneer er sprake is van een voornemen tot ontslag op grond van plichtsverzuim, onbekwaamheid of ongeschiktheid anders dan ten gevolge van psychische of lichamelijke oorzaken, dan wel andere redenen van gewichtige aard, voor de duur van de procedure tot de beëindiging van de aanstelling;
b. in gevallen waarin het belang van de instelling dit vereist, voor ten hoogste drie maanden met dien verstande dat deze termijn in bijzondere gevallen éénmaal kan worden verlengd met ten hoogste drie maanden;
c. indien een strafrechtelijke vervolging dan wel een strafrechtelijk onderzoek ter zake van een misdrijf tegen hem is ingesteld voor de duur van de vervolging c.q. het onderzoek.
4.14 Intrekking schorsing
1. Indien een schorsing als bedoeld in artikel 4.11 onder a en onder b aansluitend volgt op een schorsing als genoemd in artikel 4.12 bedraagt de duur van de schorsingen gezamenlijk genomen maximaal zes maanden.
2. De schorsing kan gepaard gaan met een ontzegging tot de toegang van het gebouw en de terreinen van de instelling(en).
3. Schorsing zoals genoemd in de artikelen 4.11, 4.12 en 4.13 geschiedt met behoud van salaris.
4. De schorsing wordt onverwijld ingetrokken als de grond daartoe vervalt of handhaving niet langer noodzakelijk is.
5. Ingeval achteraf wordt vastgesteld, dat er geen redenen waren die de schorsing konden dragen, zal de werkgever na overleg de werknemer naar vermogen rehabiliteren.
Disciplinaire maatregelen
4.15 Plichtsverzuim
1. De werknemer die zich aan plichtsverzuim schuldig maakt, kan om die reden disciplinair worden gestraft.
2. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een werknemer bij een goede uitoefening van zijn functie in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
3. De disciplinaire maatregelen die kunnen worden opgelegd zijn:
a. schriftelijke berisping;
b. overplaatsing naar een andere instelling onder hetzelfde bevoegde gezag;
c. inhouding van salaris;
x. xxxxxxxxx voor maximaal zes maanden;
e. ontslag.
4. Ter zake van hetzelfde feit kan slechts één disciplinaire maatregel worden opgelegd.
5. Bij het opleggen van de disciplinaire maatregel kan worden bepaald, dat zij niet ten uitvoer zal worden gelegd, indien de werknemer zich gedurende een vastgestelde termijn niet schuldig maakt aan soortgelijk plichtsverzuim als waarvoor de bestraffing plaatsvindt, noch enig ander ernstig plichtsverzuim en zich houdt aan daarbij eventueel gestelde bijzondere voorwaarden.
6. Het besluit tot oplegging van een disciplinaire maatregel wordt onmiddellijk ten uitvoer gelegd, tenzij anders is bepaald.
4.16 Inhouding van het salaris
1. Inhouding van het salaris als zelfstandige disciplinaire maatregel kan geschieden tot een bedrag van ten hoogste het salaris over een halve maand.
2. Als naast de inhouding van het salaris tevens schorsing als disciplinaire maatregel wordt opgelegd geschiedt de inhouding van het salaris ten hoogste voor de duur van de schorsing.
3. Het ingehouden salaris wordt alsnog uitbetaald, indien in beroep het besluit wordt vernietigd, dan wel door de rechter geen disciplinaire maatregel wordt opgelegd, onder aftrek van de inkomsten die de werknemer gedurende de schorsing en wegens de schorsing heeft kunnen verwerven.
Formaliteiten
4.17 Voornemen
1. Het voornemen tot een besluit tot:
- ontslag als bedoeld in artikel 4.7 onder d tot en met k;
- schorsing als bedoeld in artikel 4.11, 4.12 en 4.13;
- het opleggen van een disciplinaire maatregel als bedoeld in artikel 4.15 lid 3;
wordt per aangetekend schrijven aan de werknemer ter kennis gebracht, die in de gelegenheid wordt gesteld om binnen drie weken na verzending van het voornemen zijn zienswijze mondeling dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De werknemer kan zich hierbij laten bijstaan door een raadsman of raadsvrouw.
2. Van een mondeling verstrekte zienswijze wordt een verslag gemaakt dat vervolgens ter beoordeling aan de werknemer wordt voorgelegd, die onverwijld schriftelijk en gemotiveerd meedeelt of hij al dan niet met het verslag kan instemmen.
4.18 Besluit
De werknemer wordt van het definitieve besluit bedoeld in artikel 4.17, lid 1 zo spoedig mogelijk na de zienswijze per aangetekend schrijven in kennis gesteld.
4.19 Detachering
De werknemer kan op zijn verzoek of met zijn instemming voor bepaalde tijd worden belast met werkzaamheden bij een werkgever van een andere instelling of instellingen dan wel buiten het onderwijs.
4.20 Uitzendarbeid
1. Uitzendarbeid is mogelijk in geval van:
a. vervanging wegens ziekte of buitengewoon verlof;
b. activiteiten van kennelijk tijdelijke aard;
x. xxxxxxxxx onvoorziene omstandigheden.
2. Uitzendkrachten worden door de werkgever voor wat betreft de toepassing van het taakbeleid en arbeids- en rusttijdenregeling op dezelfde wijze behandeld als de werknemers die onder deze CAO vallen.
3. Voor uitzendkrachten die werkzaamheden voor de werkgever verrichten, geldt dat het desbetreffende uitzendbureau voor wat betreft het salaris, inclusief toelagen en onkostenvergoedingen overeenkomstige arbeidsvoorwaarden toekent als die welke worden toegekend aan de werknemers in gelijke of gelijkwaardige functies in dienst van de inlenende instelling.
4. De werkgever is op grond van deze CAO verplicht het gestelde in het voorgaande lid te bedingen in de uitzendovereenkomst die met het uitzendbureau wordt gesloten.
5. Partijen brengen dit artikel ter kennis van de Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche (SMU) zoals dit op grond van de betreffende CAO voor Uitzendkrachten is vereist.
Leraar in opleiding (LIO)
4.21 Aanstelling
Op de aanstelling van de LIO zijn van toepassing de artikelen 4.21 tot en met 4.25.
4.22 Wettelijke vereisten
Indien de werknemer die als LIO is aangesteld, niet meer voldoet aan de daaraan gestelde wettelijke vereisten, eindigt het dienstverband van rechtswege.
4.23 Beëindiging van de leerarbeidsovereenkomst
De beëindiging van de leerarbeidsovereenkomst van de LIO door de opleidende instelling vormt voor de werkgever een grond voor ontslag.
4. 24 Disciplinaire maatregel
Indien de werkgever ten aanzien van de LIO besluit tot het opleggen van een disciplinaire maatregel, tot schorsing of tot ontslag, stelt de werkgever de instelling die de leerarbeidsovereenkomst mede heeft ondertekend, hiervan onverwijld schriftelijk in kennis.
4.25 Voorwaarden
1. De leraar in opleiding waarmee een leerarbeidsovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze CAO wordt aangesteld voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een aanstelling van vijf maanden voor een werktijdfactor 1,0000 binnen één schooljaar.
2. Deze periode dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint.
3. De functie leraar in opleiding omvat de in het vierde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap.
4. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van:
a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d.
c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
5. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld.
6. Het salaris van de leraar in opleiding met een dienstverband wordt vastgesteld volgens bijlage IV.A van deze CAO.
7. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
8. De leerarbeidsovereenkomst bevat tenminste bepalingen over:
− de begeleiding van de leraar in opleiding;
− dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage ID van deze CAO (akte van aanstelling).
9. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerarbeidsovereenkomst een leer-werkplan op. Het leer- werkplan wordt getoetst door:
− de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en
− de werkgever waar de leraar in opleiding is aangesteld.
10. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven toetst het leer-werkplan aan de eindtermen van de opleiding.
11. De werkgever toetst het leer-werkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden.
12. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woning-werkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.
13. De artikelen 2.1, 2.2, 6.1 t/m 6.9, 6.12, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en met 8.16, 8.18 t/m 8.23
en 8.25 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.
4.26 Onderwijsassistent in opleiding
1. Tussen de onderwijsassistent in opleiding, die een erkende mbo-opleiding onderwijsassistent volgt, de mbo-opleiding waar de deze student is ingeschreven en de werkgever waar deze student is aangesteld, wordt een leerarbeidsovereenkomst gesloten.
2. De leerarbeidsovereenkomst vermeldt in elk geval de duur en de omvang van het dienstverband, alsmede het salaris dat wordt vastgesteld volgens bijlage IV.B van deze CAO.
3. In het leer-werkplan worden door partijen de leer- en werkactiviteiten vastgelegd.
5. Functie en functiewaardering
5.1 Functies
1. De functies worden in de navolgende functiecategorieën onderscheiden:
- directie
- leraar
- onderwijsondersteunend personeel
2. Zonder voorafgaand ontslag kan voor de werknemer geen andere functie gaan gelden dan de functie waarin de werknemer is benoemd of aangesteld, tenzij met de werknemer is overeengekomen dat de functie een tijdelijk karakter heeft en het daarbij behorende salarisniveau slechts tijdelijk zal gelden met inachtneming van artikel 3.9, lid 2 en artikel 4.8 lid 2.
5.2 Normfuncties
1. Voor de functies behorend tot de categorie directie worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.A van deze CAO vastgesteld als normfuncties.
2. Voor de functies behorend tot de categorie leraren worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.B van deze CAO vastgesteld als normfuncties.
3. Voor de functies behorend tot de categorie onderwijsondersteunend personeel worden de functies en de daarbij behorende taakkarakteristieken uit bijlage VII.C van deze CAO vastgesteld als normfuncties.
5.3 Functiebouwwerk
1. De werkgever en de PGMR maken op bestuursniveau vóór 1 augustus 2008 een afspraak over de samenstelling van het functieboek, waarbij:
− de huidige normfuncties en de huidige niet-normfuncties blijven gehandhaafd, of
− de huidige (norm)functies blijven gehandhaafd en nieuwe niet-normfuncties worden geïntroduceerd en volgens FUWA PO worden gewaardeerd, of
− alle (norm)functies volgens FUWA PO worden gewaardeerd.
Hierbij kan gebruik gemaakt worden van de voorbeeldfuncties opgenomen in ‘Voorbeeldfuncties in FUWA PO’. De samenstelling van het functieboek op bestuursniveau betreft het geheel van functies naar soort en niveau met inachtneming van de normfuncties of van FUWA PO. De werkgever en de PGMR maken eveneens een afspraak over het geheel aan bovenschoolse functies naar soort, niveau en aantal.
2. De werkgever en de PMR maken vóór 1 augustus 2008 een afspraak over de invulling van het functiebouwwerk op schoolniveau voor wat betreft het geheel van functies naar soort, niveau en aantal, alsmede het beoogde invoeringstraject inclusief de invoeringsdatum. De inrichting van het functiebouwwerk op schoolniveau wordt binnen de kaders van het functieboek op bestuursniveau en in samenhang met het (meerjaren)formatieplan besproken.
5.4 Functiedifferentiatie
1. Bij het bepalen van het samenstel van werkzaamheden binnen een niet-normfunctie draagt de werkgever zorg voor een voldoende breed takenpakket en betrekt hierbij de gevolgen van het besluit voor de inhoud en waardering van bestaande functies.
2. Voordat de werkgever de functie en de daarbij behorende waardering definitief vaststelt, kan hij besluiten om gedurende minimaal één en maximaal twee jaar ervaring met de functie op te doen. Na afloop van deze termijn wordt, in overleg met de P(G)MR, de betekenis van de voorgenomen nieuwe functie voor de schoolorganisatie en de voorlopig vastgestelde waardering geëvalueerd.
3. Een werknemer die gedurende de in het tweede lid genoemde periode deze functie vervult, wordt bezoldigd overeenkomstig de voorlopig vastgestelde waardering en heeft recht op terugkeer in de oorspronkelijke functie als de werkgever besluit om de functie na deze periode niet in de bestuursformatie op te nemen.
4. Voor de beschrijving en waardering van niet-normfuncties maakt de werkgever gebruik van FUWA PO.
5. In FUWAPO is voor het primair onderwijs een set van voorbeeldfuncties opgenomen die specifiek voor het primair onderwijs is ontwikkeld. De werkgever kan functie ontwikkelen die afwijken van de voorbeeldfuncties.
6. Voor het waarderen van functies die afwijken van de voorbeeldfuncties maakt de werkgever gebruik van een hiertoe door de Stichting Personeelsinstrumenten Onderwijs gecertificeerde adviseur.
7. Functies waarvoor een wettelijke bevoegdheid tot het geven van schoolonderwijs nodig is, zoals vastgelegd in de WPO en WEC, moeten minimaal op LA-niveau worden gewaardeerd.
8. De werkgever kan in overleg met de P(G)MR xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx binnen de functiecategorie leraren toepassen. Indien tot functiedifferentiatie binnen het primaire proces wordt overgegaan, worden alle binnen de schoolorganisatie voorkomende lerarenfuncties en functies met onderwijsassisterende taken beschreven en gewaardeerd met FUWA PO, met inachtneming van het bepaalde in het zevende lid van dit artikel.
9. Ingeval een werknemer door toepassing van FUWA PO in een lagere functie wordt geplaatst dan geldt het bepaalde in artikel 6.20 lid 2.
10. De werkgever deelt de werknemer schriftelijk zijn besluit mede met betrekking tot de beschrijving en waardering van de functie waarin de werknemer, vanaf het moment dat FUWA PO door de werkgever wordt toegepast, benoemd of aangesteld zal zijn.
11. De mededeling als bedoeld in het voorgaande lid bevat tevens de inpassing van de werknemer in het carrièrepatroon dat behoort bij de functie en indien van toepassing het uitzicht zoals genoemd in het negende lid.
5.5 Interne bezwarenprocedure
1. De werkgever kan in overleg met de PGMR besluiten tot het inrichten van een interne bezwaren- procedure functiewaardering.
2. Het besluit tot het al dan niet inrichten van een interne bezwarenprocedure wordt genomen voorafgaand aan het traject van beschrijven en waarderen van niet-normfuncties.
3. Bij de inrichting van een interne bezwarenprocedure functiewaardering is het model reglement interne bezwarencommissie in bijlage V van deze CAO van toepassing.
4. De werknemer kan bij de commissie binnen 6 weken bezwaar aantekenen als hij zich niet kan verenigen met:
− de waardering van zijn functie;
− de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken.
5. De werkgever neemt na ontvangst van het advies van de interne bezwarencommissie een nieuw besluit, dat met redenen omkleed, schriftelijk aan de werknemer wordt medegedeeld.
5.6 Externe bezwarenprocedure
1. De werkgever is aangesloten bij één van de hiertoe ingestelde landelijke commissies functiewaardering, te weten:
- de Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Katholiek Basisonderwijs, (Voortgezet) Speciaal Onderwijs, Voortgezet Onderwijs en Centrale Diensten;
- de Bezwarencommissie Functiewaardering voor het Christelijk en Algemeen Bijzonder Primair en Voortgezet Onderwijs
- de Landelijke Bezwarencommissie voor het openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs inzake functiewaardering
- de Algemene Bezwarencommissie Functiewaardering van de Stichting Geschillencommissie Onderwijs
2. De werknemer kan bij deze commissie bezwaar aantekenen tegen het besluit, dan wel het nieuwe besluit als hij zich niet kan verenigen met:
- de waardering van zijn functie;
- de beschrijving van zijn functie in relatie tot de hem opgedragen taken.
Hierbij geldt voor het openbaar onderwijs dat het bezwaar wordt ingediend als bedoeld in de Algemene Wet Bestuursrecht. Voor het bijzonder onderwijs geldt een bezwarentermijn van
6 weken.
3. De externe bezwarencommissie heeft tot taak de werkgever te adviseren omtrent het bezwaar dat de werknemer op grond van het tweede lid bij hem heeft ingediend.
Hierbij geldt voor het bijzonder onderwijs dat de uitspraak van deze commissie bindend is voor werkgever en werknemer.
6. Salaris
6.1 Salaris en salarisschaal
1. Met inachtneming van de navolgende bepalingen wordt de werknemer bezoldigd volgens de bij zijn functie behorende salarisschaal (actuele loonpeil) vermeld in bijlagen A1 tot en met A4 van deze CAO. De in deze bijlagen genoemde salarisbedragen zijn gebaseerd op maandbedragen bij een normbetrekking. Het salaris wordt vastgesteld door rekening te houden met de voor de werknemer geldende werktijdfactor.
2. Het salaris van de werknemer van wie het dienstverband niet wordt onderbroken, wordt volgens de voor hem geldende salarisschaal jaarlijks op 1 augustus met één periodiek verhoogd.
3. De werkgever kan de werknemer een extra periodiek toekennen indien daartoe op grond van een beoordeling naar de mening van de werkgever aanleiding bestaat. De werkgever dient dit schriftelijk te bevestigen.
4. De werkgever kan éénmalig een jaarlijkse periodiek onthouden indien twee achtereenvolgende negatieve beoordelingen een dergelijk besluit van de werkgever kunnen dragen. Tussen de eerste en tweede beoordeling wordt tenminste een termijn van een jaar in acht genomen. De werkgever dient dit schriftelijk te bevestigen.
5. In overleg tussen werkgever en werknemer kan van het bepaalde in dit artikel alsmede in de artikelen 6.2 tot en met 6.9, 6.15, 6.16 en 6.33 worden afgeweken in zoverre een fiscale regeling wordt aangegaan tussen werkgever en ’s Rijks belastingdienst, welke regeling ten voordele van de werknemer strekt.
6.2 Vaststelling salaris bij indiensttreding
1. Het salaris van de werknemer wordt bij indiensttreding vastgesteld op een bedrag dat niet lager is dan het laagste en niet hoger dan het hoogste bedrag, zoals die voorkomen in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Voor de vaststelling van een vergelijking van salarisbedragen dient uit gegaan te worden van het salaris bij een normbetrekking.
2. Indien de salarisinpassing leidt tot een bedrag dat niet voorkomt in de bij een functie behorende salarisschaal wordt het maandsalaris vastgesteld op het naasthogere bedrag.
3. Tenzij werknemer en werkgever anders overeenkomen wordt bij toepassing van het eerste en tweede lid het salaris vastgesteld op een bedrag dat tenminste gelijk is aan het hoogste laatstgenoten salaris bij een normbetrekking, waarin de werknemer gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel gedurende alle schoolweken benoemd of aangesteld is geweest. In het geval er sprake is van een niet aansluitend dienstverband wordt het laatstgenoten salaris eerst geconverteerd naar het actuele loonpeil (bijlage A5 van deze CAO) of volgens de herleidingstabellen op de juiste positie omgezet (volgens bijlage A6 van deze CAO).
4. De werkgever houdt bij het vaststellen van het salaris rekening met de mate waarin de werknemer (on)betaalde ervaring heeft die relevant is voor de functie waarin de werknemer wordt benoemd of aangesteld. De werknemer verstrekt de werkgever de gegevens die deze nodig heeft om de relevantie van de ervaring te kunnen beoordelen.
6.3 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling na voorafgaande onderwijsfunctie(s)
1. Voor de werknemer, die in zijn laatste schooljaar gedurende 60 dagen werkzaam en bezoldigd is geweest dan wel gedurende alle schoolweken is benoemd of aangesteld, vindt de vaststelling van het salaris in een nieuwe functie plaats op de wijze als aangegeven in de navolgende leden.
2. Indien de salarisschaal in de nieuwe functie geen verbetering inhoudt ten opzichte van de vooraf-gaande functie en de benoeming of aanstelling plaats heeft in hetzelfde schooljaar wordt het salaris vastgesteld op hetzelfde bedrag (actuele loonpeil) als in de voorafgaande functie.
3. Indien de in het tweede lid bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd of aangesteld wordt het salaris (actuele loonpeil) vastgesteld op een bedrag dat één periodiek hoger is dan het salaris dat hij in die vorige functie in dat vooraf-gaande schooljaar genoot.
4. Indien de salarisschaal in de nieuwe functie een verbetering inhoudt ten opzichte van de vooraf-gaande functie en de benoeming of aanstelling plaats heeft in hetzelfde schooljaar wordt het salaris vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal ten opzichte van het salaris (actuele loonpeil) in de voorafgaande functie.
5. Indien de in het vierde lid bedoelde werknemer niet tijdens hetzelfde schooljaar doch in een volgend schooljaar wordt benoemd of aangesteld wordt het salaris (actuele loonpeil) eerst verhoogd met één periodiek in die vorige functie in dat voorafgaande schooljaar en daarna vastgesteld op het naasthogere bedrag in de nieuwe salarisschaal.
6. Indien in het schooljaar bedoeld in het eerste lid sprake is geweest van meer dan één onderwijs-functie wordt uitgegaan van de functie met het hoogste maximum salarisbedrag waarin de werknemer tezamen met één of meer andere functie(s) voldoet aan het gestelde in het eerste lid.
6.4 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van aangehouden functie(s)
1. Voor de werknemer die in een nieuwe functie wordt benoemd of aangesteld en daarnaast reeds één of meer onderwijsfunctie(s) in het primair onderwijs vervult, wordt voor de vaststelling van het salaris in de nieuwe functie uitgegaan van het gestelde in art. 6.3 met dien verstande dat de aangehouden functie gelijk gesteld wordt aan een vorige functie.
2. Indien de werknemer één of meer functies aanhoudt waarvan de salarisschaal gelijk is aan de functie waarin hij wordt benoemd of aangesteld, wordt het salaris in de nieuwe functie vastgesteld op een gelijk bedrag als in de aangehouden functie met dezelfde salarisschaal.
6.5 Vaststelling salaris bij benoeming of aanstelling in geval van onderbroken dienstverband
1. Indien de werknemer wordt benoemd of aangesteld in een functie na gedurende vier of meer achtereenvolgende schooljaren geen onderwijsfunctie te hebben vervuld, wordt zijn salaris bij indiensttreding vastgesteld overeenkomstig het gestelde in artikel 6.3. Voor elke periode van vier jaar waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld wordt het maandsalaris bij indiensttreding met één periodiek verhoogd.
2. De in het eerste lid bedoelde periode van vier schooljaren wordt verkort tot drie schooljaren gedurende de eerste zes schooljaren waarin geen onderwijsfunctie werd vervuld.
3. Voor de toepassing van het gestelde in het eerste en tweede lid wordt een schooljaar waarin de werknemer niet gedurende 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd dan wel niet gedurende alle schoolweken benoemd of aangesteld is geweest gelijk gesteld aan een schooljaar waarin hij geen functie in het onderwijs heeft vervuld.
4. De bepalingen in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing als bij de vaststelling van het salaris op grond van artikel 6.2 lid 4 een overeenkomstige verhoging is toegekend.
6.6 Vaststelling salaris bij indiensttreding in aansluiting op een betrekking buiten het onderwijs of na een voorafgaande lagere onderwijsfunctie
1. Voor de werknemer die een salaris geniet of heeft genoten voor werkzaamheden die buiten het onderwijs al dan niet in dienstbetrekking zijn verricht en waarin hij relevante ervaring heeft opgedaan, geldt het volgende: eerst wordt het salaris vastgesteld en vervolgens ingepast op hetzelfde of naasthogere bedrag in de bij zijn functie behorende salarisschaal. Vervolgens wordt dit met één periodiek verhoogd.
2. Voor de werknemer, wiens salaris in de laatste onderwijsfunctie lager was dan de functie die hij hiervoor buiten het onderwijs vervulde, geldt het volgende: de werknemer dient in deze laatstgenoemde functie ten minste 60 werkdagen in een periode van 12 aaneengesloten maanden een hoger salaris genoten te hebben en heeft naar het oordeel van de werkgever daarin relevante ervaring opgedaan. Dan wordt het salaris eerst vastgesteld op hetzelfde of naasthogere bedrag in de bij zijn functiebehorende salarisschaal. Vervolgens wordt dit met één periodiek verhoogd.
3. Voor de werknemer die eerst een functie als onderwijs-/klassenassistent of lerarenondersteuner vervulde en daarna wordt benoemd of aangesteld in een leraarsfunctie, geldt het volgende: de werknemer ontvangt voor elke periode van 4 jaar die hij in de functie van onderwijs-/klassen-assistent of lerarenondersteuner benoemd of aangesteld is geweest, 1 extra periodiek in de bij functiebehorende salarisschaal van leraar.
6.7 Salaris herintreders
1. Op verzoek van de werknemer stelt de werkgever vast of er sprake is van een door loopbaanonderbreking ontstane salarisachterstand. Dit verzoek kan de werknemer doen met ingang van het derde jaar na herintreding in het onderwijs.
2. Als er sprake is van een salarisachterstand van minder dan 5 periodieken, in vergelijking met de situatie waarin de werknemer de onderwijsloopbaan niet had onderbroken, ontvangt de werknemer met ingang van het derde jaar na herintreding één extra periodiek binnen de bij zijn functie behorende salarisschaal.
3. Als er sprake is van een achterstand van 5 periodieken of meer, in vergelijking met de situatie waarin de werknemer de onderwijsloopbaan niet had onderbroken, ontvangt de werknemer met ingang van het derde jaar na herintreding twee extra periodieken binnen de bij zijn functie behorende salarisschaal.
4. Van het bepaalde in het tweede en derde lid kan worden afgeweken, indien uit de bevindingen van een beoordeling blijkt dat het functioneren van de werknemer het toekennen van één of twee extra periodieken niet rechtvaardigt.
5. De werknemer doet het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uiterlijk 6 maanden nadat het derde jaar na herintreding is ingegaan.
6. De werkgever die op basis van een beoordeling voornemens is om een werknemer niet voor de in het tweede en derde lid genoemde periodieken in aanmerking te laten komen, deelt dit schriftelijk en gemotiveerd aan de werknemer mee.
6.8 Salarisniveau in- en doorstroombanen
1. Bij de functie van de werknemer die destijds is benoemd of aangesteld in het kader van de toenmalige Regeling in- en doorstroombanen voor langdurig werklozen (thans geheten Wet werk en bijstand, Staatsblad 375 van 2003) behoort voor wat betreft de instroombaan maximumschaal 1 en voor wat betreft de doorstroombaan maximumschaal 2 en 3.
2. Voor de werknemer benoemd of aangesteld in een instroombaan als bedoeld in het eerste lid geldt een aanlooptraject conform bijlage A4 van deze CAO. Het salaris wordt bij zijn benoeming of aanstelling vastgesteld op het laagste bedrag van het aanlooptraject.
Op de werknemer benoemd of aangesteld in een instroombaan bedoeld in het tweede lid is het bepaalde in de artikelen 6.2 tot en met 6.6 niet van toepassing.
6.9 Salaris voor jeugdigen.8
1. Het salaris van een werknemer die de leeftijd van 20 jaar9 nog niet heeft bereikt, wordt in afwijking van het gestelde in art. 6.2 t/m 6.6 vastgesteld op het bedrag dat in de voor hem geldende schaal is opgenomen bij het salarisnummer bestaande uit de letter J en het getal dat overeenkomt met zijn leeftijd in jaren, voor zover de schaal in bijlage A3 van deze CAO dit aangeeft.
2. Het salaris van de werknemer die de leeftijd van 20 jaar bereikt, wordt met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij die leeftijd bereikt, vastgesteld op het bedrag dat in de voor hem van toepassing zijnde schaal is vermeld bij salarisnummer 1.
6.10 Salarisuitbetaling
1. De werkgever verschaft de werknemer tijdig een specificatie van diens salaris bij eerste berekening en bij elke wijziging daarvan en zorgt ervoor dat hij uiterlijk op de laatste dag van elke maand over het salaris van die maand dan wel over een voorschot daarop kan beschikken.
2. De werkgever is gerechtigd bedragen, die aan de werknemer uit hoofde van zijn dienstverband onverschuldigd zijn uitbetaald, in te houden op de volgende salarisbetalingen.
3. Een en ander met dien verstande, dat een dergelijke inhouding op enige salarisbetaling niet meer dan 10 procent van het netto maandsalaris mag bedragen.
4. In tegenstelling tot hetgeen in het tweede lid is vermeld, zal bij beëindiging van het dienstverband het gehele alsnog verschuldigde bedrag worden ingehouden c.q. door de werknemer worden terugbetaald.
5. Indien de werknemer zonder meer had kunnen begrijpen dat hem teveel werd uitbetaald dient de werknemer het teveel of ten onrechte betaalde onmiddellijk en geheel terug te betalen.
6. Voor wat betreft de verjaring van het recht van terugvordering geldt een termijn van vijf jaar gerekend vanaf het moment van de onverschuldigde betaling.
6.11 Salarisbetaling over een gedeelte van de maand
1. Als het maandsalaris voor de werknemer moet worden vastgesteld over een gedeelte van een kalendermaand, wordt uitgegaan van het salaris per dag berekend door het maandsalaris te delen door het aantal dagen dat de betreffende maand telt.
2. Indien een werknemer wordt benoemd of aangesteld voor een periode van 6 maanden of korter over een periode die korter is dan een kalendermaand geschiedt dit, in afwijking van het eerste lid, aan de hand van de formule:
(w x q + r) x (3:13) x s, waarin:
w = de werktijdfactor is die voor werknemer geldt;
q = het aantal volledige kalenderweken waarin de werknemer in de desbetreffende maand werkzaam is; r = het aantal uren dat de werknemer feitelijk heeft gewerkt in de niet volledige kalenderweek of kalenderweken waarin hij in de desbetreffende maand is benoemd of aangesteld, gedeeld door 36,86; s= het salaris bij een normbetrekking.
De uitkomst wordt rekenkundig afgerond op centen.
3. Het salaris van een werknemer die reeds bij een werkgever is benoemd of aangesteld en van wie de betrekkingsomvang waarin hij is benoemd of aangesteld tijdelijk wordt uitgebreid wordt voor de tijdelijke werkzaamheden, voor zover het de kalendermanden betreft waarover die tijdelijke uitbreiding zich niet volledig uitstrekt, vastgesteld overeenkomstig het tweede lid.
6.12. Aanvang en einde benoeming of aanstelling en doorbetaling salaris
1. Behoudens het gestelde in de navolgende leden gaan de benoeming of aanstelling en het salaris in op de dag waarop de werknemer zijn werkzaamheden aanvangt.
2. Voor de categorie onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden
8 M.i.v. 1 januari 2008 vervalt het gehele artikel 6.9 i.v.m. afschaffing van de jeugdsalarissen.
9 M.i.v. 1 januari 2007 wordt dit 19 jaar.
en/of behandeltaken gelden de volgende bepalingen:Voor de werknemer die zijn werkzaamheden in een dienstverband begint op de eerste dag na de zomervakantie gaat de benoeming of aanstelling en het salaris in op 1 augustus indien:
− de functie in het dienstverband vanaf het begin van het schooljaar beschikbaar is, en
− hij in het voorafgaande schooljaar gedurende een aaneengesloten periode van langer dan twee maanden benoemd of aangesteld is geweest bij een instelling, genoemd in deze CAO, welke benoeming geëindigd is op of na 1 juni van het voorgaande schooljaar.
3. De werknemer die voor bepaalde tijd is benoemd of aangesteld heeft aanspraak op salaris tot en met de dag waarop het dienstverband voor bepaalde tijd afloopt, met dien verstande dat hij, in geval de benoeming of aanstelling is ingegaan op of na 1 maart van een schooljaar, in elk geval geen aanspraak heeft op salaris vanaf de eerste dag van de zomervakantie. Voor de toepassing van dit lid worden aansluitende benoemingen of aanstellingen binnen hetzelfde schooljaar als één benoeming of aanstelling gezien.
4. In geval de benoeming of aanstelling bedoeld in het derde lid zich uitstrekt over het volgende schooljaar ontstaat weer aanspraak op salaris met ingang van de eerste dag na de zomervakantie, onverminderd het in het tweede lid bepaalde.
5. De werknemer die in verband met beëindiging van zijn dienstverband zijn werkzaamheden na de zomervakantie niet voortzet, heeft aanspraak op salaris uiterlijk tot en met de laatste dag van het schooljaar.
6.13 Uitlooptoeslag onderwijzend personeel
1. De werknemer die op 1 augustus 2003 aanspraak maakt op een toelage zoals vermeld in bijlage A8 van deze CAO, blijft deze aanspraak behouden zolang hij benoemd of aangesteld blijft in de functie waarop die toelage is gebaseerd.
2. De werknemer die op grond van het eerste lid aanspraak heeft op een maandelijkse toelage en die op enig moment na 1 augustus 2003 wordt benoemd of aangesteld in een zelfde functie met hetzelfde maximumsalaris als die direct voorafgaand aan die benoeming of aanstelling voor hem gold, behoudt die aanspraak.
3. De tijd waarin een uitkering ingevolge het Besluit Werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel dan wel ingevolge het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel voor primair en voortgezet werd genoten, wordt niet als onderbreking van het dienstverband aangemerkt.
4. De toelage, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt een evenredig deel van het in bijlage A8 van deze CAO bedoelde maandbedrag, rekenkundig afgerond op centen, indien de werknemer een betrekkingsomvang anders dan een normbetrekking heeft.
6.14 Bindingstoelage
1. De bindingstoelage is bestemd voor directieleden (directeuren en adjunct-directeuren), leraren en de leden van het onderwijsondersteunend personeel in een functie met maximumschaal 9 die op 1 augustus van het desbetreffende jaar bezoldigd worden volgens het maximum salarisbedrag van zijn salarisschaal dan wel een hoger salarisbedrag.
2. De bindingstoelage wordt jaarlijks in augustus toegekend, tenzij er op basis van een beoordeling sprake is van onvoldoende functioneren.
3. De hoogte van de bindingstoelage is afhankelijk van de functie die betrokkene uitoefent. De bedragen van de bindingstoelage bij een normbetrekking voor de in het eerste lid genoemde werknemers staan aangegeven in bijlage A7 van deze CAO.
6.14a Inkomenstoelage
1. De werknemer ontvangt maandelijks een inkomenstoelage als aangeven in bijlage A7 van deze CAO.
6.15 Structurele eindejaarsuitkering
1. De werknemer die in een kalenderjaar op enig moment in dienst is (geweest), bij een instelling ontvangt in de maand december een structurele eindejaarsuitkering, zoals aangegeven in bijlage A7 van deze CAO.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid vindt bij ontslag van de werknemer de uitbetaling plaats over het tijdvak januari tot de datum van ontslag van het desbetreffende kalenderjaar.
6.16 Vakantie-uitkering
1. De werknemer heeft aanspraak op een vakantie-uitkering over de tijd gedurende welke hij salaris heeft ontvangen.
2. De vakantie-uitkering bedraagt per kalendermaand 8% van het totale bedrag zoals vastgesteld via e matrix in bijlage A9.
3. De vakantie-uitkering wordt in de maand mei uitbetaald over de periode van twaalf maanden die eindigt met de maand mei.
4. In afwijking van het derde lid vindt bij ontslag van de werknemer de uitbetaling plaats over het tijdvak, gelegen tussen het einde van de laatst verstreken periode waarover de vakantie-uitkering werd uitbetaald en de datum van ontslag.
6.17 Overlijdensuitkering
1. De uitkering na overlijden van de werknemer is gelijk aan driemaal het totale bedrag zoals dat via de matrix in bijlage A9 is vastgesteld op de dag van het overlijden.
2. In aanmerking voor een uitkering bij overlijden komen in navolgende rangorde:
a. de weduwe of weduwnaar van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, waarmee wordt gelijkgesteld de partner waarmee de overledene een notarieel vastgelegde samenlevingsovereenkomst had gesloten,
b. de minderjarige kinderen van de overledene,
x. xx xxxxxxxxxxxxx kinderen, ouders, broers of zusters voor wie de overledene xxxxxxxxxx was.
3. Onder kinderen in de zin van het tweede lid worden mede begrepen natuurlijke kinderen en kinderen voor wie de overledene als pleegouder de zorg droeg.
6.18 Jubileumgratificatie
1. De werknemer heeft bij het bereiken van de jubileumdatum aanspraak op een door de werkgever uit te betalen jubileumgratificatie.
2. De jubileumgratificatie bedraagt bij een 25-jarige diensttijd bij het onderwijs 50% en bij een 40-, of 50-jarig jubileum 100% van het bruto maandsalaris (en eventuele uitlooptoeslag) en wordt onbelast uitbetaald. Een eventuele toelage wegens onregelmatige dienst is hierbij inbegrepen en wordt berekend naar hetgeen de werknemer in de drie aan de jubileumdatum voorafgaande kalendermaanden gemiddeld aan zodanige toelage heeft ontvangen.
3. Onder diensttijd bij het onderwijs wordt in dit verband verstaan de tijd doorgebracht in een betrekking als bedoeld in bijlage VI van deze CAO, met dien verstande dat de tijd waarin de werknemer twee of meer betrekkingen naast elkaar vervulde, slechts eenmaal wordt meegeteld voor de berekening van de diensttijd.
4. Indien voor de werknemer het jubileum valt in een periode waarin hij buitengewoon verlof geniet dat overwegend of mede in het algemeen belang is verleend, wordt de jubileumgratificatie berekend over het salaris dat de werknemer zou hebben verdiend op de jubileumdatum. De gratificatie wordt uitgekeerd in de maand waarin het jubileum plaatsvindt.
6.19 Beloningsdifferentiatie/ Incidentele beloningsvormen
1. De werkgever kan op grond van een beoordeling van de werknemer, in bijzondere omstandigheden gratificaties en toelagen verstrekken.
2. De werkgever die gebruik wil maken van de in het vorige lid genoemde mogelijkheid, formuleert hiervoor in overleg met de P(G)MR beleid. In dit beleid wordt aangegeven welke beloningsvormen de werkgever hanteert en in welke gevallen extra beloning kan worden toegekend. Voorts wordt opgenomen binnen welke grenzen de extra beloning zich voltrekt.
3. Het toekennen van extra beloningen in de vorm van toelagen tast de werkgelegenheid van het personeel met een dienstverband voor onbepaalde tijd of het personeel met een dienstverband voor bepaalde tijd met een uitzicht op een dienstverband voor onbepaalde tijd, niet aan.
4. De extra beloning voor een individuele werknemer kan nooit meer bedragen dan 15% van het salaris op jaarbasis.
5. In geval van toekenning van een toelage vermeldt de werkgever de hoogte en de duur van de toelage.
6.20 Overgangsbepaling functiewisseling
1. Een werknemer die bij zijn werkgever op of na 1 januari 2000 is of wordt benoemd of aangesteld in een functie met eenzelfde maximumschaal of een hogere maximumschaal dan in zijn voorgaande functie, terwijl de nieuwe functie een ten opzichte van die voorgaande functie tijdelijk ongunstiger functieschaal kent, wordt - in afwijking van de voorgaande bepalingen - zodanig ingeschaald dat het negatieve salaire effect van deze benoeming of aanstelling zich niet voordoet of zal voordoen.
2. In geval een werknemer door toepassing van FUWA PO in een lagere functie wordt geplaatst dan hij vervulde behoudt hij, zolang hij in dienst is bij dezelfde werkgever zijn salaris en het salarisuitzicht verbonden aan zijn vorige functie.
6.21 Demotiebeleid
1. Indien een werknemer na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar bij een werkgever of een andere werkgever in de zin van deze CAO, in het kader van leeftijdsbewust personeelsbeleid van de werkgever, een nieuw dienstverband aanvaardt met een lager salaris, spreken werkgever en werknemer, op verzoek van de werknemer, op grond van art. 3.1 lid 10 van het ABP-pensioen-reglement, af om de pensioenopbouw te baseren op het salaris voorafgaand aan het aanvaarden van het nieuwe dienstverband. Voorgaande is niet van toepassing indien het lagere salaris het gevolg is van een lagere deeltijdfactor.
2. Ingeval toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, worden de kosten van de pensioenpremie op de krachtens het pensioenreglement geldende wijze tussen werkgever en werknemer verdeeld. Van het voorgaande kan in voor de werknemer positieve zin worden afgeweken.
Toelichting: Een afwijking als bedoeld in het tweede is aan de orde indien de werknemer door het aanvaarden van de lagere functie een bijdrage levert aan het oplossen van een probleem van de werkgever.
Extra salarisbepalingen met betrekking tot directiefuncties
6.22 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur basisschool en speciale school voor basisonderwijs
1. De salarisschaal die voor de normfunctie directeur en voor de normfunctie adjunct-directeur voor een basisschool geldt, wordt afhankelijk van y vastgesteld volgens bijlage A1 van deze CAO.
2. De salarisschaal die voor de normfunctie directeur en voor de normfunctie adjunct-directeur voor een speciale school voor basisonderwijs geldt, wordt afhankelijk van y vastgesteld volgens bijlage A1 van deze CAO.
3. Voor een basisschool geldt y :het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar. Dit aantal wordt verhoogd met 3% en naar beneden afgerond op een geheel getal. Voor een speciale school voor basisonderwijs geldt y: het aantal leerlingen op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar.
4. De werkgever kan besluiten aan een instelling twee normfuncties directeur te vervullen. De salarisschaal voor die normfunctie wordt afhankelijk van y vastgesteld volgens bijlage A1 van deze CAO.
5. In bijlage VII van deze CAO zijn voor de normfuncties taakkarakteristieken gegeven.
6.23 Salarisschaal normfunctie directeur en adjunct-directeur van een school op grond van de Wet op het Expertisecentra (WEC)
1. De salarisschaal die voor de normfunctie directeur en voor de normfunctie adjunct-directeur van een school op grond van de Wet op de Expertisecentra geldt, wordt afhankelijk van Q vastgesteld volgens bijlage A1 van deze CAO.
2. Voor Q geldt: de totale normatieve formatie naar boven afgerond op hele formatieplaatsen, berekend volgens artikel 16, vijfde lid van het Formatiebesluit WEC, dan wel, indien het een instelling voor onderwijs aan visueel gehandicapte kinderen betreft, berekend volgens art. 26a van het Formatiebesluit WEC vermeerderd met de formatie toegekend op grond van artikel 117, vijfde lid van de WEC, zoals van kracht op 31 juli 2006.
3. In bijlage VII van deze CAO zijn voor de normfuncties taakkarakteristieken gegeven.
6.24 Inschaling normfunctie directeur en adjunct-directeur vallend onder de Wet op het Primair Onderwijs en de Wet op de Expertisecentra, aansluitend op de inschalingsbepalingen in de artikelen 6.1 t/m 6.6.
1. In de volgende gevallen ontstaat recht op een extra periodiek in de salarisschaal van de nieuwe functie, indien het verschil in salaris tussen de oude en nieuwe functie kleiner is dan het in bijlage A8 genoemde bedrag van deze CAO.
Voorgaande functie: | wordt benoemd of aangesteld tot: |
Xxxxxx | (adjunct-)directeur |
Adjunct-directeur | (adjunct-)directeur aan een andere school met een hogere salarisschaal |
Adjunct-directeur | directeur aan dezelfde school met een hogere salarisschaal. |
2. In de volgende gevallen ontstaat geen recht op een extra periodiek:
voorgaande functie: | wordt benoemd of aangesteld tot: |
Adjunct-directeur | adjunct-directeur aan dezelfde school met een hogere salarisschaal vanwege stijging van het leerlingenaantal |
Directeur | directeur aan een andere school met een hogere salarisschaal |
Directeur | directeur aan dezelfde school met een hogere salarisschaal vanwege stijging van het leerlingenaantal |
6.25 Wijziging salarisschaal directie bij groei
1. Indien een directeur en/of adjunct-directeur door groei van het leerlingenaantal op 1 oktober in drie achtereenvolgende schooljaren recht zou krijgen op een hogere salarisschaal, zoals aangegeven in bijlage A1, geldt met ingang van het derde schooljaar de salarisschaal die behoort bij de functie met die hogere salarisschaal voor de werknemer. Deze salarisschaal blijft van toepassing zolang betrokkene in de desbetreffende functie aan dezelfde instelling of instellingen benoemd of aangesteld blijft.
2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid geldt dat een directeur, die in een DA-functie is benoemd of aangesteld door groei van het leerlingenaantal per 1 oktober van een schooljaar recht heeft op een DB- functie met ingang van het volgende schooljaar. Deze salarisschaal blijft van toepassing zolang de werknemer in de desbetreffende functie aan dezelfde instelling of instellingen benoemd of aangesteld blijft.
6.26 Wijziging salarisschaal directie bij terugloop
Indien door terugloop van het leerlingenaantal de functie van directeur en/of adjunct-directeur niet langer gehandhaafd kan blijven, blijft de werknemer, die in deze functie was benoemd of aangesteld, aanspraak houden op de salarisschaal die voor hem gold op de laatste dag van het voorafgaande schooljaar. De werknemer behoudt deze aanspraak zolang hij aan dezelfde instelling of instellingen verbonden blijft.
6.27 Beëindiging benoeming of aanstelling adjunct-directeur
1. Zonder voorafgaand ontslag kan een benoeming of aanstelling als leraar tevens adjunct-directeur niet worden beëindigd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van de leraar die als adjunct-directeur is benoemd of aangesteld en op wie artikel 6.26 van toepassing is.
6.28 Vervanging directie
1. Indien de directeur van een instelling waarbij geen andere directiefunctie in de formatie is opgenomen gedurende meer dan 30 aaneengesloten kalenderdagen anders dan wegens vakantieverlof verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt voor de aan de instelling werkzame leraar, die de directeurstaken volledig waarneemt met ingang van de 31e dag van de vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast een salaris vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd of aangesteld.
2. Indien de directeur van een instelling gedurende meer dan één jaar verhinderd is zijn werkzaam-heden te verrichten, wordt indien vervanging is toegestaan voor de aan de instelling benoemde of aangestelde adjunct-directeur die de directeurstaken volledig waarneemt na één jaar volledige vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast, een salaris vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd of aangesteld.
3. Indien de adjunct-directeur van een instelling gedurende meer dan één jaar verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, wordt indien vervanging is toegestaan voor de aan de instelling benoemde of aangestelde leraar, die de adjunct-directeurstaken volledig waarneemt na één jaar volledige vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast, een salaris vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd of aangesteld.
4. Na de beëindiging van de volledige vervanging, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, wordt het salaris van de werknemer die heeft waargenomen, vastgesteld op het bedrag dat behoort bij de salarisschaal en het salarisnummer die voor hem zouden hebben gegolden indien de waarneming niet zou hebben plaatsgevonden.
5. Indien 2 normfuncties directeur worden vervuld, gelden de leden 1 tot en met 3 niet.
6.29 Toelage in verband met directeurswerkzaamheden aan een andere instelling
De werkgever dient met de werknemer die tevens directeurswerkzaamheden verricht aan een andere instelling, een afspraak te maken over de hoogte van de toe te kennen toelage met inachtneming van de bepalingen, opgenomen in het Kaderbesluit rechtspositie PO met betrekking tot de maximum-salarisschaal voor directiefuncties.
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsgevend personeel
6.30 Salarisschaal normfunctie leraar
1. De normfuncties voor het onderwijsgevend personeel die in de formatie van een instellingen kunnen voorkomen zijn:
− Voor wat betreft basisscholen: de functie van leraar met salarisschaal LA.
− Voor wat betreft speciale scholen voor basisonderwijs: de functie van leraar met salarisschaal LB.
− Voor wat betreft centrale diensten: de functie van leraar met salarisschaal LA, onderscheidenlijk de functie van leraar met salarisschaal LB.
− Voor wat betreft scholen op grond van de Wet op de Expertisecentra: de functie van leraar met salarisschaal LB.
2. De werkgever kan naast of in plaats van de normfuncties andere functies voor de instelling vaststellen waarbij taken behorend tot die normfunctie worden verzelfstandigd of andere taken dan wel taken behorende tot verschillende normfuncties worden samengevoegd tot één nieuwe functie. De salarisschaal van deze nieuwe functies kan ten hoogste schaal LE zijn.
3. In bijlage VII van deze CAO zijn voor de normfuncties taakkarakteristieken gegeven.
6.31 Salaris bij kortdurende vervanging
1. Een werknemer die is benoemd of aangesteld in verband met vervanging van een leraar wordt voor de vaststelling van de factor r in artikel 6.11, lid 2 de werktijdfactor per dag gelijkgesteld met 0,2309, per ochtend met 0,1356 en per middag met 0,095. De werktijdfactor voor een dag waarop aan de school structureel uitsluitend gedurende de ochtend onderwijs wordt gegeven, is bepaald op 0,1628.
2. Indien de in het eerste lid bedoelde vervanging geschiedt voor korter dan een ochtend dan wel een middag, wordt voor de vaststelling van de factor r in artikel 6.11, lid 2, het feitelijk aantal uren bepaald op de uitkomst van de formule I x 1,5385, waarbij I gelijk is aan het aantal uren waarop de werknemer op die dag wordt belast met het geven van onderwijs, bedoeld in de taakkarakteristiek.
Extra salarisbepalingen met betrekking tot onderwijsondersteunend personeel
6.32 Salarisschalen normfuncties onderwijsondersteunend personeel
In het navolgende schema is een aantal normfuncties vermeld die aan een instelling kunnen voorkomen met de daarbij behorende salarisschaal.
Functie | salarisschaal |
1a. administratief medewerker | 3 |
1b. administratief medewerker | 4 |
2. psychologisch assistent | 4 |
3. conciërge | 3 |
4. technisch assistent | 5 |
5a. klassenassistent | 3 |
5b. klassenassistent | 4 |
5c. onderwijsassistent | 4 |
6. instructeur mobiliteit | 7 |
7. speltherapeut/creatieve therapeut | 8 |
8. ergotherapeut | 8 |
9. fysiotherapeut | 8 |
10. logopedist/akoepedist | 8 |
11. maatschappelijk deskundige | 8 |
12. orthopedagoog/psycholoog | 11 |
13. audioloog | 11 |
14. medisch specialist | 13 |
15. technicus | 4 |
In bijlage VII van deze CAO zijn voor de normfuncties taakkarakteristieken gegeven.
6.33. Eindejaarsuitkering OOP
1. De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel die in een kalenderjaar is benoemd of aangesteld of benoemd of aangesteld is geweest in één of meer functies met één der maximumschalen 1 tot en met 8 ontvangt, met inachtneming van het bepaalde in het derde lid, een eindejaarsuitkering naast de in artikel 6.15 genoemde uitkering.
2. De hoogte van de in het eerste lid bedoelde eindejaarsuitkering bij een normbetrekking staat aangegeven in bijlage A7 van deze CAO:
− bij a. voor de werknemer benoemd of aangesteld in een functie met één van de maximum-schalen 1 tot en met 5;
− Bij b. voor de werknemer benoemd of aangesteld in een functie met één van de maximum-schalen 6 tot en met 8.
3. Voor elke kalendermaand van het desbetreffende jaar waarin de werknemer in de functie werkzaam is geweest en salaris heeft genoten, wordt het maandbedrag, genoemd in bijlage A7, vermenigvuldigd met het door de werknemer genoten salaris en gedeeld door het salaris dat bij een normbetrekking op hem van toepassing zou zijn.
4. De uitkering is de som van de volgens het derde lid berekende bedragen en wordt eenmaal per jaar uitbetaald in de maand december over het kalenderjaar (januari tot en met december).
5. In afwijking van het bepaalde in het vierde lid vindt bij ontslag van de werknemer de uitbetaling plaats over het tijdvak januari tot de datum van ontslag in het desbetreffende kalenderjaar.
6.34 Waarneming hogere functie
1. Voor de reeds aan de instelling verbonden werknemer die bij wijze van waarneming wordt belast met de volledige vervanging van een tijdelijk afwezige werknemer binnen de functiecategorie OOP voor wie een hogere salarisschaal geldt en die gedurende meer dan 30 aaneengesloten kalender-dagen anders dan wegens vakantieverlof verhinderd is de werkzaamheden voortvloeiende uit zijn functie te verrichten, wordt met ingang van de 31e dag van de vervanging en zolang hij met de volledige vervanging is belast, een salaris vastgesteld alsof hij in die functie was benoemd of aangesteld.
2. Na de beëindiging van de volledige vervanging, bedoeld in het eerste lid, wordt het salaris van de werknemer die heeft waargenomen, vastgesteld op het bedrag dat behoort bij de salarisschaal en het salarisnummer die voor hem zouden hebben gegolden indien de waarneming niet zou hebben plaatsgevonden.
6.35 Arbeidstijdverkorting 60-jarigen en ouder
1. Voor de werknemer, benoemd of aangesteld in een volledige weektaak, die de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt, wordt op zijn schriftelijk verzoek de dagelijkse werktijd met een half uur verkort, mits hij geen bezoldigde nevenwerkzaamheden verricht of gaat verrichten.
2. De werknemer op wie het eerste lid van toepassing is verklaard en ook de werknemer die gebruik maakt van BAPO-verlof kunnen niet met overwerk als bedoeld in artikel 6.38 worden belast.
3. Indien de werknemer, bedoeld in het eerste lid, tevens gebruik maakt van BAPO-verlof, wordt het verlof, bedoeld in het eerste lid, samengevoegd en in gehele of halve werkdagen verleend.
6.36 Toelage in verband met onregelmatige diensten
1. De werkgever kent aan de werknemer die behoort tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel en voor wie het salaris wordt vastgesteld volgens een der salarisschalen 1 tot en met 10 en die anders dan bedoeld in artikel 6.38 regelmatig arbeid verricht op andere tijden dan op de dagen maandag tot en met vrijdag tussen 8.00 en 18.00 uur een toelage toe.
2. De toelage bedraagt per gewerkt uur een percentage van het voor de werknemer geldende salaris per uur.
De volgende percentages worden gehanteerd:
− 20% op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 8.00 uur en tussen 18.00 en 22.00 uur, indien de arbeid is aangevangen vóór 7.00 uur respectievelijk is beëindigd na 19.00 uur;
− 40% op maandag tot en met vrijdag tussen 0.00 en 6.00 uur en tussen 22.00 en 24.00 uur;
− 45% op zaterdag;
− 70% op zondag;
− 100% voor de uren op algemeen erkende feestdagen als bedoeld in de begripsbepalingen van deze CAO.
Deze percentages worden berekend over ten hoogste het salaris behorende bij salarisschaal 7, salarisnummer 10.
3. In afwijking van het eerste en tweede lid ontvangt de werknemer met ingang van de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt een vaste toelage, indien hij op dat moment gedurende tenminste 5 jaar zonder wezenlijke onderbreking bovenstaande toelage heeft genoten.
4. De toelage, bedoeld in het derde lid, wordt vastgesteld op het bedrag dat de werknemer over de twaalf kalendermaanden direct voorafgaande aan de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar bereikt gemiddeld per maand aan bovenstaande toelage heeft genoten en wordt aangepast aan algemene salariswijzigingen.
5. Voor de toepassing van het derde lid wordt onder wezenlijke onderbreking verstaan een onderbreking van langer dan twee maanden.
6. Voor het salaris per uur wordt uitgegaan van 1/166 deel van het salaris bij een normbetrekking.
6.37 Garantietoelage onregelmatige dienst
1. De werknemer wiens salaris, als gevolg van het buiten zijn toedoen beëindigen of verminderen van een toelage als bedoeld in artikel 6.36, een blijvende verlaging ondergaat welke tenminste 3% bedraagt van het salaris, wordt een aflopende toelage toegekend.
2. De eerste volzin is alleen van toepassing indien hij deze direct voorafgaande aan het tijdstip van eerder genoemde beëindiging of vermindering, gedurende tenminste twee jaren zonder onderbreking van langer dan 2 maanden heeft genoten.
6.38 Overwerkvergoeding
1. Onder overwerk wordt verstaan: door of namens de werkgever opgedragen arbeid buiten de met de werknemer op basis van de geldende werktijdenregeling, voor zover de normale dagelijkse vastgestelde werktijd met een half uur of meer wordt overschreden.
2. Voor de scholen die vallen onder de WEC of een centrale dienst als bedoeld in artikel 68 van de WPO geldt:
De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel wiens salaris wordt vastgesteld volgens een der salarisschalen 1 tot en met 10, die in opdracht van de werkgever overwerk verricht, komt in aanmerking voor de volgende compensatie:
x. xxxxxx, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de voor de werknemer overeengekomen arbeidsduur en
b. extra verlof, dat voor elk uur een percentage van die overschrijding is.
3. Voor de scholen die vallen onder de WPO geldt:
De werknemer behorend tot de functiecategorie onderwijsondersteunend personeel wiens salaris wordt vastgesteld volgens een der salarisschalen 1 tot en met 10, die in opdracht van de werkgever overwerk verricht, komt in aanmerking voor de volgende compensatie:
x. xxxxxx, gelijk aan het aantal uren overschrijding van de voor de werknemer overeengekomen arbeidsduur en
b. een bedrag in geld, dat voor elk uur van die overschrijding een percentage van het voor betrokkene geldende salaris per uur bedraagt.
4. De in het tweede en derde lid onder b bedoelde percentages zijn als volgt:
Overwerk verricht tussen | op zondag | op maandag | op dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag | op zaterdag |
00.00 – 06.00 | 100% | 100% | 50% | 50% |
06.00 – 18.00 | 100% | 25% | 25% | 50% |
18.00 – 20.00 | 100% | 25% | 25% | 75% |
20.00 – 24.00 | 100% | 50% | 50% | 75% |
Voor zover op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 20.00 uur langer dan twee uur overwerk is verricht, wordt voor het meerdere in afwijking van de tabel het percentage op 50% gesteld. Het percentage wordt 100%, indien het overwerk is verricht op een algemeen erkende feestdag als bedoeld in de begripsbepalingen van deze CAO dan wel op de daarop volgende dag tussen 0.00 en 6.00 uur.
5. Voor het vaststellen van de duur van de overschrijding gelden de uren waarop krachtens het tweede en derde lid onder a of b of krachtens artikel 8.5 vakantieverlof is genoten, als uren waarop is gewerkt.
6. De vergoeding in verlof wordt zo spoedig mogelijk toegekend, doch in de regel niet later dan in de kalendermaand volgende op die waarin de overschrijding plaats had, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen van werknemer.
7. Indien naar het oordeel van de werkgever het dienstbelang zich verzet tegen het toekennen van verlof genoemd in het derde lid onder a, wordt in plaats van dit verlof voor ieder uur een bedrag in geld toegekend gelijk aan het voor de werknemer geldende salaris per uur.
8. Voor het salaris per uur wordt uitgegaan van 1/166 deel van het salaris bij een normbetrekking.
7. Vergoeding en financiële regelingen Verplaatsingskosten
7.1 Vergoedingsregeling verhuiskosten
1. De werknemer die is verhuisd ten behoeve van de uitoefening van zijn functie ontvangt een tegemoetkoming van de werkgever, indien:
a. hij is benoemd of aangesteld voor tenminste één jaar;
b. hij op een afstand van meer dan 20 kilometer woonde van de plaats van tewerkstelling en gaat wonen binnen een afstand van 20 kilometer van de plaats van tewerkstelling;
c. de reisafstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling met ten minste 5 kilometer is bekort;
d. hij uiterlijk binnen 6 maanden na de verhuizing een verzoek voor tegemoetkoming heeft ingediend. 2a. De werknemer heeft aanspraak op de tegemoetkoming indien de in het eerste lid bedoelde verhuizing
plaatsvindt binnen een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf het moment van indiensttreding dan wel overplaatsing.
2b. De aanspraak op een tegemoetkoming geldt twee jaar als de werknemer is benoemd of aangesteld in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
3. Een tegemoetkoming in de verhuiskosten wordt slechts éénmaal in de vijf jaren verleend, tenzij de verhuizing verband houdt met een overplaatsing door de werkgever en de overplaatsing niet aan schuld of toedoen van de werknemer is te wijten.
4. De werknemer is gehouden de ontvangen tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk terug te betalen indien het dienstverband voor onbepaald tijd binnen drie jaar na toekenning van de verhuiskostenvergoeding wordt beëindigd hetzij op eigen verzoek ofwel als gevolg van hem te wijten feiten of omstandigheden.
5. Indien er sprake is van de verplichting tot terugbetaling zoals bepaald in het vorige lid wordt de hoogte van het terug te betalen bedrag bepaald volgens de formule P/36 maal het toegekende bedrag. P is hierbij 36 minus het aantal hele maanden dat ligt tussen toekenning van het bedrag en het moment van beëindiging van het dienstverband.
6. De tegemoetkoming in de verhuiskosten omvat:
a. Een tegemoetkoming in de gemaakte kosten van transport van de inboedel van de werknemer en zijn gezinsleden naar de nieuwe woning, waaronder begrepen de kosten van het in – en uitpakken van breekbare zaken en in de te maken reiskosten ter bezichtiging van woonruimte en in de eventuele opknapkosten aan de nieuwe woning en dubbele woonkosten, van in totaal het bedrag, genoemd in bijlage A10 van deze CAO;
b. Een forfaitaire tegemoetkoming voor alle andere direct uit de verhuizing voortvloeiende kosten vastgesteld op 12% van het jaarsalaris, volgens de bedragen, genoemd in bijlage A10 van deze CAO.
7. De werkgever stelt de hoogte van de tegemoetkoming zoals vermeld onder lid 6a. vast op grond van een door de werknemer tezamen met betaalbewijzen ingediende declaraties.
7.2 Samenloop verhuiskostenvergoedingen
1. Bij een verhuizing van een gezin waarvan beide echtgenoten aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van deze regeling heeft ieder recht op de helft van de in artikel 7.1 bedoelde vergoedingen.
2. Indien het betreft een verhuizing van een gezin waarvan één van de echtgenoten aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de verhuiskosten op grond van deze regeling en de andere echtgenoot uit andere hoofde een verhuiskostenvergoeding ontvangt, wordt de tegemoetkoming slechts verstrekt voor zover deze de tegemoetkoming die uit andere hoofde wordt ontvangen te boven gaat.
7.3 Vergoedingsregeling woning-werkverkeer
1. De werknemer wordt een tegemoetkoming verstrekt in de kosten van het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, ongeacht het vervoermiddel, conform bijlage A10 van deze CAO.
2. Indien de werknemer zijn werkzaamheden in meerdere gebouwen verricht wordt de tegemoetkoming per gebouw berekend.
3. De afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling wordt uitgedrukt in kilometers enkele reis en wordt bepaald door de werkgever op basis van de snelste route conform de ANWB-route-planner.
4. Voor de eerste zeven kilometers enkele reis wordt geen vergoeding verstrekt. Dit is reeds verwerkt in de tabel van bijlage A10 van deze CAO, waarbij het aantal kilometers zoals is vastgesteld in het derde lid bepalend is voor de vergoeding. Hierbij geldt een maximum per reisdag per week10.
5. Voor een werknemer die minder dan eenmaal per maand gemiddeld tussen de woning en dezelfde plaats van tewerkstelling reist, wordt de vergoeding per reisdag (in de tabel van bijlage A10 van deze CAO aangegeven) gedeeld door 4,357.
10 Zie voorbeeld in toelichting.
6. Werknemers behorend tot de functiecategorieën directie, onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel met lesgevende en/of behandeltaken hebben aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten over maximaal 10 kalendermaanden per schooljaar. De tegemoetkoming wordt niet uitbetaald in de maanden juli en augustus.
7. Werknemers behorend tot de functiecategorie van onderwijsondersteunend personeel zonder lesgevende en/of behandeltaken hebben een aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten over maximaal 11 kalendermaanden per schooljaar. De tegemoetkoming wordt niet uitbetaald in de maand juli.
8. Werknemers benoemd of aangesteld voor een kortere periode dan een heel schooljaar hebben recht op een maandelijkse vergoeding van reiskosten conform de tabel opgenomen in bijlage A10 van deze CAO, gedurende de gehele benoeming of aanstelling, voor zover de in het zesde en zevende lid genoemde termijnen niet worden overschreden.
9. Wanneer er door de werknemer anders dan in verband met vakantieverlof gedurende een periode van twee weken niet wordt gereisd naar de plaats van tewerkstelling, wordt de aan de werknemer toe te kennen tegemoetkoming vanaf de derde week stopgezet.
10. Indien de werknemer in verband met de datum van indiensttreding of ontslag slechts een deel van een maand reist, wordt de tegemoetkoming naar evenredigheid vastgesteld.
7.4 Pensionkosten
1. De werknemer, die bij een verhuizing in aanmerking zou komen voor een tegemoetkoming in de verhuiskosten en die naar het oordeel van de werkgever niet in de gelegenheid is dagelijks heen en weer te reizen tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling, heeft gedurende het eerste jaar, gerekend vanaf het moment van benoeming of aanstelling, aanspraak op een tegemoetkoming in te maken pensionkosten.
2. De in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming bedraagt 90% van de werkelijk gemaakte pensionkosten, volgens het bedrag genoemd in bijlage A10 van deze CAO.
3. Daarnaast ontvangt de werknemer een tegemoetkoming in de te maken reiskosten binnen Nederland om eenmaal per week zijn woning te bezoeken.
7.5 Zakelijke reis- en verblijfkosten
1. Aan de werknemer die een dienstreis maakt, wordt een tegemoetkoming toegekend in de gemaakte reis- en verblijfkosten.
2. De dienstreizen worden in beginsel vergoed op basis van het reizen met openbaar vervoer, tarief tweede klas.
3. De werkgever kan de werknemer toestemming verlenen om tegen vergoeding de eigen auto te gebruiken.
4. De aanspraak op een vergoeding op basis van het derde lid bestaat uit een bedrag, genoemd in bijlage A10 van deze CAO.
5. Indien een werknemer voor de dag dat de dienstreis wordt gemaakt een forfaitaire vergoeding inzake reiskosten woning-werkverkeer ontvangt, wordt deze in mindering gebracht op de vergoeding van de dienstreis.
6. De dienstreis wordt gerekend vanaf de woning van de werknemer.
7. Verblijfskosten worden vergoed op grond van een door de werknemer ingediende declaratie. Daarbij kan de werkgever in overleg met de P(G)MR maximum bedragen vaststellen.
8. De werkgever maakt bij het verstrekken van een vergoeding voor verplaatsingskosten gebruik van de salderingsregeling zoals opgenomen in het besluit van 12 maart 2004, nr. CPP2003/3015 van de Belastingdienst.
7.6 Betaling en verlof wegens militaire dienst
Onverminderd het bepaalde in artikel 8.12 wordt de werknemer die op grond van een verbintenis als militair of bij de reservepolitie in werkelijke dienst is, betaald dan wel onbetaald verlof verleend voor de duur van de oproep.
De werkgever en de werknemer maken afspraken over de eventuele betaling en de hoogte daarvan.
Persoonlijke vergoedingen
7.7 Vakbondscontributie
De werkgever biedt de werknemer de mogelijkheid om voor het voldoen van de vakbondscontributie de structurele eindejaarsuitkering en/of de eindejaarsuitkering OOP in te zetten. In bijlage VIII van deze CAO is het uitvoeringsreglement opgenomen.
7.8 Spaarloonregeling en fiets-privé-regeling
De werkgever stelt de werknemer in de gelegenheid deel te nemen aan de spaarloonregeling en een fiets- privé-regeling.
7.9 Kinderopvang
Op verzoek van de werknemer verleent de werkgever medewerking aan een aanvraag voor kinderopvang als bedoeld in Tegemoetkoming kosten kinderopvang onderwijspersoneel (Staatscourant 16 november 2005, nr. 223, 2005).
7.10 Registratiekosten paramedici
De werkgever vergoedt aan de werknemer met een paramedische functie de kosten die verbonden zijn aan de verplichte en onverplichte registratie in het kwaliteitsregister van de betreffende beroepsgroep.
8. Verlof
Vakantieverlof algemeen
8.1 Intrekking vakantieverlof
1. Bij rampen en in andere zeer buitengewone omstandigheden kan de werkgever het vakantieverlof van de werknemer intrekken.
2. Indien de werknemer als gevolg van de intrekking van het verlof materiële schade lijdt, wordt deze schade hem door de werkgever vergoed.
Vakantieverlof voor de functiecategorieën directie en onderwijsgevend personeel en onderwijsondersteunend personeel met lesgebonden en/of behandeltaken
8.2 Xxxxxxxxxxxxxx
0x. De werknemer die is benoemd of aangesteld in een van de functiecategorieën van directie dan
wel onderwijsgevend personeel geniet gedurende de schoolvakanties dan wel de periode waarin de instelling geen onderwijs verzorgt, vakantieverlof met behoud van salaris.
1b. De werknemer die is benoemd of aangesteld in de functie van klassenassistent, onderwijsassistent, technisch assistent, leraarondersteuner, logopedist, fysiotherapeut dan wel
in een andere functie waarvan sprake is van lesgebonden en/of behandeltaken geniet gedurende de schoolvakanties dan wel de periode waarin de instelling geen onderwijs verzorgt of examens afneemt, vakantieverlof met behoud van salaris.
2. De werkgever kan op verzoek na omzetting van de dienst verlof verlenen op andere tijdstippen
aan de directeur, de adjunct-directeur en de leraar die is benoemd of aangesteld als adjunct-directeur;
3. De werknemer houdt zich zo nodig gedurende enkele dagen van het verlof ter beschikking van
de werkgever ten behoeve van werkzaamheden van onderwijskundige of schoolorganisato-rische aard.
4. Het totale vakantieverlof van de werknemer kan bij toepassing van het derde lid met niet meer
dan drie dagen per schooljaar worden verminderd. Voor die vermindering komen slechts in aanmerking de eerste drie dagen, de laatste drie dagen of een combinatie daarvan met een maximum van drie dagen in totaal van de zomervakantie.
5. De werkgever bepaalt tijdig na overleg met de werknemer of, en zo ja, welke dagen voor de toepassing van het derde lid van dit artikel in aanmerking komen.
6. Het zwangerschaps- en bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer dat samenvalt met de verlofperiode van de zomervakantie, zoals deze wordt vastgesteld in de Regeling spreiding zomervakanties van het ministerie van OCW, wordt voor maximaal drie weken gecompenseerd. Dit compensatieverlof wordt aansluitend op het zwangerschaps- en bevallingsverlof, dan wel de zomervakantie genoten, tenzij werkgever en werknemer anders overeenkomen.
8.3 Bijzonder vakantieverlof in verband met vakantiespreiding
1. De werknemer, werkzaam in deelbetrekking aan meer dan één instelling, waarvan de zomer-vakanties ten gevolge van vakantiespreiding niet in dezelfde periode vallen, heeft aanspraak op een aaneengesloten lesvrije periode van ten minste drie weken. De werkgever die een instelling of instellingen in stand houdt waar de zomervakantie het laatst aanvangt, verleent daartoe aan de werknemer desgevraagd zoveel dagen bijzonder vakantieverlof dat genoemde termijn wordt bereikt. Dit bijzondere vakantieverlof wordt verleend in de periode die direct voorafgaat aan de aanvang van de zomervakantie van bedoelde instelling of instellingen.
2. Ten aanzien van de werknemer, bedoeld in het eerste lid, is het bepaalde in artikel 8.2, lid 3 tot en met 5, niet van toepassing.
8.4 Vakantieverlof werknemer korter dan één jaar
1. Voor de werknemer, die een benoeming of aanstelling heeft voor korter dan één jaar aan een instelling, geldt artikel 8.2, eerste lid, met dien verstande, dat alleen in aanmerking komen de vakanties, gelegen tussen de eerste en de laatste dag van zijn werkzaamheden, tenzij de werknemer is benoemd of aangesteld vóór 1 maart en hij zijn werkzaamheden voortzet tot aan de zomervakantie, in welk geval in aanmerking komen de vakanties, gelegen tussen de eerste dag van zijn werkzaamheden en het einde van het schooljaar.
2. Het eerste lid laat onverlet de aanspraak op een evenredig gedeelte van vier weken vakantie per schooljaar.
Vakantieverlof onderwijsondersteunend personeel zonder lesgebonden en/of behandeltaken
8.5 Vakantieverlof
1. De werknemer kan kiezen voor toepassing van één van de volgende mogelijkheden om de werkweek in te vullen:
− Een werkweek van 40 uur
− Een werkweek van 38 uur
− Een werkweek van 36 uur
− Een werkweek van 36,86 uur.
Het vakantieverlof bedraagt8:
A bij een werkweek van 40 uur 427 uur verlof per jaar B bij een werkweek van 38 uur 322 uur verlof per jaar C bij een werkweek van 36 uur 218 uur verlof per jaar
D bij een werkweek van 36,86 uur 263 uur verlof per jaar
Het vakantieverlof is inclusief de arbeidsduurverkorting en de algemeen erkende feestdagen zoals genoemd in de begripsbepaling.
1A. Het verlof wordt bij voorkeur in de schoolvakantie verleend. Indien een werknemer een verlofdag opneemt wordt de omvang van deze verlofdag bepaald op basis van de spreiding van de arbeidsuren over de week.
2. De duur van het verlof wordt met 8 uren verlengd indien de werknemer een salaris ontvangt dat gelijk is aan of hoger dan het maximum van salarisschaal 8 zoals vermeld in bijlage A3 van deze CAO.
3. De ingevolge het eerste en tweede lid vastgestelde duur van het vakantieverlof wordt afhankelijk van de leeftijd, die de werknemer in het desbetreffende kalenderjaar bereikt, uitgebreid waarbij de normjaartaak wordt verkleind op basis van de onderstaande tabel:
Leeftijd Verlenging
18 jaar (en jonger) 24 uren
19 jaar 16 uren
20 jaar 8 uren
van 30 t/m 39 jaar 8 uren
van 40 t/m 44 jaar 16 uren
van 45 t/m 49 jaar 24 uren
van 50 t/m 54 jaar 32 uren
van 55 t/m 59 jaar 40 uren
60 jaar en ouder 48 uren
5. Met ingang van de dag waarop de werknemer gebruik maakt van de Regeling bevordering arbeidsparticipatie ouderen, wordt zijn aanspraak op vakantieverlof-uren verminderd in verhouding tot de vermindering van zijn werktijd.
6. Op verzoek van de werknemer, en voor zover de werkzaamheden aan de instelling dit toelaten, wordt hem het vakantieverlof ononderbroken verleend. Bij splitsing wordt ten minste de helft van het vakantieverlof aaneengesloten verleend.
8.6 Intrekking vakantieverlof
Op verzoek van de werknemer trekt de werkgever in geval van samenloop met andere vormen van verlof en in andere daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komende gevallen het verleende vakantieverlof in. Het niet genoten vakantieverlof wordt in overleg met de werknemer opnieuw verleend.
8 De berekening is als volgt tot stand gekomen: Een jaar heeft 365 dagen:7 = 52,14 weken; 52,14 x 40= 2086-1659=427 uur verlof per jaar;
52,14 x 38= 1981-1659=322 uur verlof per jaar;
52,14 x 36= 1877-1659= 218 uur verlof per jaar;
52,14 x 36,86 = 1922-1659= 263 uur verlof per jaar.
Buitengewoon verlof
8.7 Kort buitengewoon verlof (imperatief)
1. De werkgever verleent de werknemer kort buitengewoon verlof met behoud van salaris voor zover zijn werkzaamheden samenvallen met één of meer van de navolgende omstandigheden:
a. de uitoefening van het kiesrecht, indien en voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is;
b. het afleggen van een van rijkswege afgenomen of erkend examen of tentamen, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is;
c. het bijwonen van vergaderingen of zittingen van of het verrichten van werkzaamheden voor publiekrechtelijke colleges, waarin de werknemer is benoemd of gekozen, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden;
d. het uitoefenen van het lidmaatschap van een van rijkswege ingestelde of erkende examen-commissie of het optreden als rijksgecommitteerde bij een examen, voor in totaal ten hoogste 14 dagen per jaar in overleg met de werkgever vast te stellen;
x. xxxxxxxxxx: twee dagen;
x. ondertrouw of de aangifte van het voornemen om een geregistreerd partnerschap aan te gaan, van de werknemer, voor één dag;
g. burgerlijk of kerkelijk huwelijk of registratie van het partnerschap van de werknemer, voor in totaal vier dagen, voor zover de huwelijksdag of -dagen of de dag van registratie van het partnerschap hier binnen vallen;
h. huwelijk of registratie van het partnerschap van bloed- of aanverwanten van de eerste of tweede graad, voor één dag of ten hoogste twee dagen, al naar gelang dit huwelijk of deze registratie van het partnerschap wordt gesloten in of buiten de woonplaats van de werknemer;
i. ernstige ziekte van echtgenoot, ouders of kinderen, stief-, schoon- of pleegfamilieleden daaronder begrepen, indien de voortdurende aanwezigheid van de werknemer bij de zieke anders dan ter verpleging noodzakelijk is, voor ten hoogste twee weken, tenzij die aanwezig-heid blijkens een over te leggen geneeskundige verklaring gedurende een langere termijn noodzakelijk is;
j. overlijden van de onder i bedoelde personen, voor vier dagen; van bloed- of aanverwanten in de tweede graad, voor twee dagen; van bloed- of aanverwanten in de derde of vierde graad, voor ten hoogste één dag; is de werknemer in de twee laatstgenoemde gevallen belast met de regeling van de begrafenis of van de nalatenschap, dan wordt verlof verleend voor ten hoogste vier dagen;
x. xxxxxxxxx van de echtgenote;
x. xxxxxxxxxxx na de bevalling van de echtgenote, voor twee dagen al dan niet aaneengesloten gedurende een periode van vier weken vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk bij de moeder woont;
m. het 25-, 40- en 50-jarig huwelijksjubileum dan wel jubileum van de registratie van het partner-schap van de werknemer, het 25-, 40- en 50-jarig ambtsjubileum van de werknemer of zijn echtgeno(o)t(e) en het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksjubileum dan wel jubileum van de registratie van het partnerschap van zijn ouders, stief-, schoon- of pleegouders daaronder begrepen, voor één dag;
n. adoptie van een kind of opname van een pleegkind, voor vier weken al dan niet aaneen-gesloten gedurende een periode van achttien weken, die aanvangt twee weken voor de eerste dag van de feitelijke adoptie of de opname van het pleegkind; voor adopties van een kind of opname van een pleegkind uit het buitenland kan het verlof worden verlengd tot ten hoogste zes weken, indien de reis- en verblijftijd dit noodzakelijk maken;
o. het voldoen aan een verzoek van een commissie van beroep, als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de WPOen artikel 63, eerste lid van de WEC, om als getuige of deskundige te worden gehoord, voor zover dit niet in vrije tijd kan geschieden en omzetting van dienst niet mogelijk is;
2. Indien de in het eerste lid, onder c, genoemde omstandigheid zich voordoet en de werknemer een vaste vergoeding ontvangt in verband met de activiteiten waarvoor hem verlof wordt verleend, wordt op zijn salaris een inhouding toegepast over de tijd, dat hij het verlof geniet. Deze inhouding gaat hetgeen de werknemer kan worden geacht te ontvangen als vaste vergoeding voor de aktiviteiten verricht gedurende de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.
3. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid heeft de werknemer recht op verlof met behoud van salaris voor dat deel van de dag waarop hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens
a. andere zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden die zich tijdens werktijd voordoen of
b. andere door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichtingen waarvan de vervulling niet in vrije tijd kan plaatsvinden.
4. Indien het verlof dat op grond van het derde lid wordt verleend zich uitstrekt tot een gehele werkdag wordt het verlof geacht verleend te zijn op grond van artikel 8.8.
8.8 Overig kort buitengewoon verlof (imperatief)
1. Indien zich in de leefsituatie van de werknemer omstandigheden voordoen die hem in redelijkheid verhinderen de verplichtingen, voortvloeiend uit zijn dienstverband na te komen, verleent de werkgever hem gedurende elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week in hele dagen al dan niet aaneensluitend verlof met behoud van salaris.
2. Het verlof vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de werkgever aan de werknemer kenbaar maakt dat hij tegen het opnemen van het verlof onderscheidenlijk de voortzetting daarvan een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
8.9 Langdurend zorgverlof (imperatief, zonder behoud van xxxxxxx)
1. De werknemer heeft recht op verlof zonder behoud van salaris voor de verzorging van een persoon, die levensbedreigend ziek is, indien het betreft:
a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;
b. een kind tot wie de werknemer of de persoon bedoeld in onder a als ouder in een familierechtelijke betrekking staat, dan wel een pleegkind van de werknemer.
c. een bloedverwant in de eerste graad van de werknemer.
2. Het verlof bedraagt in elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden ten hoogste zes maal de arbeidsduur per week. De periode van 12 maanden gaat in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.
3. Het verlof wordt per week opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf weken.
4. Het aantal uren verlof per week bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week.
5. In afwijking van het derde en vierde lid kan de werknemer de werkgever verzoeken om:
x. xxxxxx voor een langere periode dan twaalf weken tot ten hoogste achttien weken, of
b. meer uren verlof per week dan de helft van de arbeidsduur per week.
8.10 Kort buitengewoon verlof in verband met nascholing
De werkgever verleent de werknemer gedurende een door de Minister te bepalen aantal dagen of uren kort buitengewoon verlof met behoud van salaris indien deze met toestemming van de werkgever deelneemt aan een door de Minister aan te wijzen nascholingscursus en voor zover zijn werkzaamheden daarmee samenvallen.
8.11 Lang buitengewoon verlof in het persoonlijk belang (facultatief)
1. De werkgever kan aan de werknemer op diens verzoek vanwege het persoonlijk belang, voor het geheel of een deel van zijn werkzaamheden lang buitengewoon verlof verlenen. Dit verlof wordt verleend zonder behoud van salaris.
2. Dit verlof kan voor ten hoogste 6 maanden worden verleend en kan ten hoogste tweemaal voor ten hoogste 6 maanden worden verlengd.
8.12 Lang buitengewoon verlof mede in het algemeen belang (facultatief)
De werkgever kan de werknemer op diens verzoek studieverlof verlenen, dan wel aan een werknemer ten behoeve van het vervullen van een andere functie die naar het oordeel van de werkgever mede het algemeen belang dient buitengewoon verlof verlenen, voor ten hoogste één jaar, met dien verstande dat deze termijn ten hoogste tweemaal met maximaal één jaar kan worden verlengd. Dit verlof wordt in beginsel verleend zonder behoud van salaris.
8.13 Xxxx buitengewoon verlof overwegend in het algemeen belang (facultatief)
1. De werkgever kan op diens verzoek de werknemer buitengewoon verlof verlenen dat in overwegende mate het algemeen belang dient, en hem in staat stelt anders dan in dienstverband voor onbepaalde tijd een functie te vervullen:
a. in dienst van een volkenrechtelijke organisatie;
b. ten behoeve van de Nederlandse Antillen of Aruba;
c. als deskundige van een vreemde mogendheid;
d. in het kader van internationale hulpverlening aan ontwikkelingslanden.
2. Dit verlof wordt in beginsel verleend zonder behoud van salaris.
3. Xxxxxx verleend voor de vervulling van functies aan een instelling van onderwijs, door de regering van het ontvangende land in stand gehouden dan wel erkend, wordt in ieder geval geacht in overwegende mate het algemeen belang te dienen.
8. 14 Voorwaarden lang buitengewoon verlof als bedoeld in de artikelen 8.11, 8.12 en 8.13.
1. De werkgever kan aan het toekennen van lang buitengewoon verlof voorwaarden verbinden.
2. De voorwaarden bevatten in ieder geval een regeling met betrekking tot de betaling van de door de werknemer wegens pensioenbijdrage aan de werkgever verschuldigde premie.
3. Het verlof strekt zich naar evenredigheid geheel of gedeeltelijk uit over de schoolvakantie, dan wel wordt het verlof naar evenredigheid verminderd.
4. Het verlof gaat niet in dan nadat de werknemer zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de voorwaarden waaronder het verlof wordt verleend.
5. Op verzoek van de werknemer kan de werkgever in geval van samenloop met andere vormen van xxxxxx, niet zijnde vakantieverlof en in andere daarvoor in aanmerking komende gevallen het verleende verlof opschorten dan wel intrekken en op een ander tijdstip opnieuw verlenen.
8.15 Xxxx buitengewoon verlof voor politieke functies (imperatief)
1. De werkgever verleent, zonder behoud van salaris, lang buitengewoon verlof aan de werknemer die:
a. het lidmaatschap van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
b. de functie van lid van Gedeputeerde Staten van een provincie,
c. de functie van substituut-ombudsman aanvaardt.
2. De werkgever verleent de werknemer die de functie van wethouder van een gemeente aanvaardt op diens verzoek voor het geheel of voor een deel van zijn werkzaamheden lang buitengewoon verlof zonder behoud van salaris. Voor zover de uitoefening van de taak bij de instelling wordt geschaad, kan de werkgever besluiten om bedoeld verlof eigener beweging te verlenen, mits de werknemer te voren is gehoord.
3. Het in het eerste en tweede lid bedoelde buitengewoon verlof wordt verleend voor ten hoogste vier 9.
8.16 Afloop lang buitengewoon verlof
1. Indien de werknemer na afloop van een hem verleend lang buitengewoon verlof bij gebrek aan een vacature niet in zijn eigen of een andere passende functie herplaatst kan worden vormt zulks een grond voor ontslag, respectievelijk vermindering van de taakomvang boven de normbetrekking.
2. De werknemer, die na afloop van een hem verleend lang buitengewoon verlof zijn werkzaamheden niet te bestemder tijd hervat, wordt geacht te zijn ontslagen.
3. Het tweede lid is niet van toepassing indien de werknemer binnen een redelijke termijn aannemelijk maakt dat hij geldige redenen had zijn dienst niet te hervatten, in welk geval het verlof geacht wordt te zijn verlengd tot het tijdstip, waarop bedoelde redenen hebben opgehouden te bestaan.
8.17 Borstkind
De werkgever verleent aan de vrouwelijke werknemer die een borstkind heeft en die hiervan aan hem kennis heeft gegeven behoorlijke gelegenheid haar kind te zogen.
8.18 Xxxxxx in verband met overleg- en advieswerkzaamheden (imperatief)
1. De werkgever verleent de werknemer op diens verzoek kort of lang buitengewoon verlof uit het geheel of een deel van zijn werkzaamheden:
a. voor het verrichten van werkzaamheden van rechtspositionele en/of onderwijskundige aard ten behoeve van een centrale van verenigingen van overheids- en onderwijspersoneel of een bij zo'n centrale aangesloten vereniging waarvan hij lid is;
b. voor het op uitnodiging van een centrale of vereniging als bedoeld onder a, als cursist deelnemen aan een cursus voor ten hoogste zes dagen per twee schooljaren, voor zover omzetting van de dienst niet mogelijk is;
c. voor incidentele werkzaamheden ( waaronder vergaderingen) - ten behoeve van een centrale of vereniging zoals bedoeld onder a. - als bestuurslid, kaderlid of afgevaardigde voor ten hoogste vijftien dagen per schooljaar.
2. Het verlof, bedoeld in het eerste lid onder a wordt verleend met behoud van salaris voor zover de werkgever schadeloos wordt gesteld conform de regeling vaststelling bedragen per klokuur, zoals door partijen is overeengekomen.
3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid wordt het verlof, bedoeld in het eerst lid, dat met name het doel heeft de werknemer in staat te stellen de functie van bezoldigd bestuurder van een onder a van dit artikel bedoelde centrale of vereniging te vervullen, voor ten hoogste twee jaren en zonder behoud van salaris verleend.
4. Indien op grond van het eerste of het tweede lid lang buitengewoon verlof wordt verleend, is ten aanzien van de afloop daarvan het bepaalde in artikel 8.16 van overeenkomstige toepassing.
9 Voor de zittende functionarissen op 1 augustus 2006, genoemd in dit artikel geldt dat zij hun huidige zittingstermijn mogen afmaken.
Ouderschapsverlof
8.19 Ouderschapsverlof (algemeen)
1. De werkgever verleent de werknemer die
- als ouder tot een kind in een familierechtelijke betrekking staat of blijkens een verklaring uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) op hetzelfde adres woont en
- duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich heeft genomen en
- bij dezelfde werkgever op de ingangsdatum van het verlof ten minste een aaneengesloten periode van twaalf maanden in dienst is geweest
desgevraagd buitengewoon verlof in verband met ouderschap overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 8.20 en/of 8.21.
2. De werknemer kan de werkgever verzoeken om het betaald ouderschapsverlof waarop hij recht heeft op grond van artikel 8.21 te verlengen of aan te vullen met het onbetaald ouderschapsverlof waarop hij recht heeft op grond van artikel 8.20. Tenzij gewichtige
redenen zich daartegen verzetten stemt de werkgever in met een dergelijk verzoek. De totale omvang van het ouderschapsverlof bedraagt ten hoogste het aantal uren waarop de werknemer op grond van artikel 8.20 recht heeft.
3. Voor de werknemer die is benoemd of aangesteld in een betrekking met een andere omvang
dan de normbetrekking wordt het ouderschapsverlof naar evenredigheid van de werktijdfactor berekend en rekenkundig afgerond op hele uren. De omvang van het ouderschapsverlof wordt berekend op grond van de werktijdfactor op de dag die voorafgaat aan de ingangsdatum van het verlof, tot ten hoogste de omvang die behoort bij werktijdfactor 1,0000. Tenzij de werkgever anders beslist kan de omvang van het ouderschapsverlof niet groter zijn dan de omvang op grond van de werktijdfactor zoals die twaalf maanden voorafgaande aan de ingangsdatum van het verlof was.
4. Indien de werktijdfactor gedurende het ouderschapsverlof wijzigt wordt de aanspraak op verlof opnieuw vastgesteld, rekening houdend met de mate waarin de omvang van de betrekking is gewijzigd en de omvang van het reeds opgenomen verlof.
5. De werknemer vraagt het ouderschapsverlof schriftelijk aan, ten minste acht weken voor het gewenste tijdstip van ingang van het verlof en onder opgave van de periode, het aantal verlofuren per week en de spreiding daarvan over de week. De aanvraag gaat vergezeld van bewijsstukken waarmee het recht op verlof en de omvang van dat recht worden aangetoond. Zodra dat mogelijk is, deelt de werknemer ook de naam en geboortedatum mee van het kind of de kinderen waarvoor ouderschapsverlof wordt gevraagd. De werknemer kan de tijdstippen van ingang en einde van het ouderschapsverlof afhankelijk stellen van de datum van bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging.
6. Het ouderschapsverlof wordt verleend gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste een jaar. De werknemer kan de werkgever verzoeken het verlof te verlenen gedurende een langere periode dan een jaar, doch het verlof en de opname van het verlof kan uiterlijk duren tot de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. De werkgever stemt in met een dergelijk verzoek tenzij gewichtige redenen zich daartegen verzetten. Indien de werkgever dit verzoek afwijst worden bij die beslissing de gewichtige redenen opgegeven.
7. De werkgever neemt een beslissing op de aanvraag voor betaald ouderschapsverlof uiterlijk vier weken nadat de aanvraag is ontvangen.
8. De werkgever kan, na overleg met de werknemer, de spreiding van de verlofuren over de week op grond van gewichtige redenen wijzigen, tot vier weken voor het beoogde tijdstip van ingang van het ouderschapsverlof.
9. De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het ouderschapsverlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen zich hiertegen verzetten. De werkgever beslist uiterlijk vier weken nadat het verzoek is gedaan, in voorkomend geval onder opgave van de gewichtige redenen. In het geval dat het ouderschapsverlof met toepassing van de eerste volzin na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van dat verlof tenzij het verlof wegens ziekte en/of zwangerschaps- en bevallingsverlof van de werknemer op zijn verzoek wordt opgeschort.
8.20 Onbetaald ouderschapsverlof
1. De werknemer heeft recht op 995 uur ouderschapsverlof per kind zonder behoud van salaris.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de werknemer die
- een meerling krijgt en dus tegelijkertijd als ouder tot meer dan één kind in een familierechtelijke betrekking komt te staan of
- met het oog op adoptie tegelijkertijd de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen
ten aanzien van het tweede en volgend kind van de meerling recht op 415 uur onbetaald ouderschapsverlof. Voor deze werknemer geldt het bepaalde in artikel 8.19, lid 6 telkens per kind van de meerling.
3. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de werknemer die bij een meerling duurzaam de verzorging en opvoeding op zich heeft genomen, zonder dat hij als ouder tot die kinderen in een familierechtelijke betrekking komt te staan of hij daartoe met het oog op adoptie overgaat, slechts ten aanzien van één kind recht op onbetaald ouderschapsverlof.
4. Het recht op het onbetaald ouderschapsverlof bestaat voor een kind dat nog niet de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. Dit verlof en de opname van dit verlof kan uiterlijk duren tot de datum waarop het kind de leeftijd van 8 jaar heeft bereikt.
8.21 Betaald ouderschapsverlof
1. De werknemer heeft per kind recht op 415 uur ouderschapsverlof met behoud van salaris.
2. Het recht op betaald ouderschapsverlof bestaat voor een kind dat nog niet de leeftijd van acht jaar heeft bereikt. Dit verlof en de opname van dit verlof kan uiterlijk duren tot de datum waarop het kind de leeftijd van 8 jaar heeft bereikt.
3. Over de uren waarin de werknemer betaald ouderschapsverlof geniet behoudt hij
75% 10 van zijn salaris. Dit wordt geëffectueerd door in elke maand waarin de werknemer betaald ouderschapsverlof geniet een gelijk percentage op zijn salaris in mindering te brengen. Dit percentage wordt berekend met behulp van de formule (A / (415 x wtf)) x (75% 10/ B), waarin A gelijk is aan het aantal uren betaald ouderschapsverlof en B gelijk is aan het aantal maanden waarin betaald ouderschapsverlof wordt genoten.
4 Indien de werknemer binnen een jaar nadat hij ten behoeve van hetzelfde kind of ten behoeve van de meerlingen ouderschapsverlof op grond van de artikelen 8.20 en/of 8.21 heeft xxxxxxx ontslag neemt of hij wegens plichtsverzuim wordt ontslagen, betaalt hij het salaris terug dat hij op grond van dit artikel heeft genoten.
5 Indien de werknemer binnen zes maanden nadat hij ten behoeve van hetzelfde kind of ten behoeve van de meerlingen ouderschapsverlof op grond van de artikelen 8.20 en/of 8.21 heeft genoten op eigen verzoek een betrekking aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, betaalt hij het salaris terug dat hij op grond van dit artikel heeft genoten over de omvang waarmee zijn werktijdfactor wordt verminderd.
6 Het bepaalde in het vierde en vijfde lid is niet van toepassing indien de werknemer ontslag neemt of zijn werktijdfactor wordt verminderd omdat hij een betrekking aanvaardt bij een andere onderwijsinstelling die door de rijksoverheid wordt bekostigd.
8.22 Overgangsregeling opfrisverlof
De werknemer die op 31 juli 2006 beschikt over een tegoed van opfrisverlof kan dit verlof opnemen op grond van de regeling, zoals deze van kracht was op 31 juli 2006.
8.23 Spaarverlof
1. De werknemer heeft het recht op grond van artikel 2.1, lid 8 om verlof te sparen en dit vervolgens later dan in het desbetreffende schooljaar op te nemen.
2. De regeling spaarverlof is opgenomen in bijlage IX van deze CAO.
3. De werkgever treft, met instemming van de P(G)MR, een regeling over de volgorde waarin op termijn de ingediende verzoeken voor spaarverlof zullen worden gehonoreerd, indien hij als gevolg van onvoldoende formatieruimte niet aan alle verzoeken kan voldoen. Indien er geen regeling is getroffen worden aanvragen behandeld in volgorde van binnenkomst.
8.24 Levensloop
1. De werknemer kan gebruik maken van de levensloopregeling, zoals bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, hoofdstuk IIC en de Wet aanpassing fiscale behandeling VUT/prepensioen en introductie levensloopregeling (Stb. 2005, 115).
2. Voor het primair onderwijs wordt de regeling uitgevoerd conform het uitvoeringsreglement levensloopregeling Primair Onderwijs, zoals vermeld in bijlage X van deze CAO.
3. De uitkering van 0,8% van het salaris en de uitlooptoeslag ten behoeve van levensloop wordt maandelijks door de werkgever aan de werknemer uitgekeerd. De werknemer kiest vervolgens of hij deze uitkering daadwerkelijk voor levensloop wil aanwenden.
10 per 1 januari 2007 wordt dit percentage 55%. Zie toelichting.
4. Het derde lid van dit artikel is niet van toepassing op de werknemer die onder het overgangsrecht valt van het Hoofdlijnenakkoord inzake aanpassing ABP-regeling aan VPL-wetgeving van 5 juli 2005.
8.25 Xxxxxx in het kader van bevordering arbeidsparticipatie ouderen (BAPO)
De werknemer van 52 jaar en ouder heeft recht op verlof conform de voorwaarden en voorschriften van de Uitvoeringsregeling BAPO zoals opgenomen in bijlage XI van deze CAO.
9 Scholing en professionele ontwikkeling
9.1 Doelstelling
Bepalingen in dit hoofdstuk zijn gericht op:
- de vergroting van de employability van werknemers, waarmee partijen bedoelen dat een werknemer zodanig is ontwikkeld en opgeleid dat deze breed inzetbaar blijft op zowel de interne als de externe arbeidsmarkt.
- de wederzijdse afstemming tussen de wensen van de werknemer met betrekking tot zijn professionele ontwikkeling en de ontwikkelingsdoelen van de organisatie.
- het onderhouden van de vastgestelde bekwaamheidseisen, voor zover van toepassing voor leraren, onderwijsondersteunend personeel en directeuren.
9.2 Strategie
1. De werkgever formuleert in overleg met de P(G)MR het meerjarenbeleid met betrekking tot scholing en professionele ontwikkeling met het oog op de doelen gesteld in artikel 9.1
2. Het beschikbare budget11 voor professionalisering wordt verdeeld in een collectief deel en een persoonlijk ontwikkelingsbudget. De verdeling behoeft de instemming van de P(G)MR.
3. In het meerjarenbeleid wordt aandacht besteed aan:
- de beoogde ontwikkelingsdoelen van de organisatie en het daarvoor bedoelde collectieve deel van het budget;
- de beoogde ontwikkelingsdoelen van de werknemers en het daarvoor bedoelde persoonlijk ontwikkelingsbudget;
- de beschikbaar te stellen faciliteiten in tijd en/of geld.
9.3 Introductie en begeleiding
1. De werkgever stelt, in overleg met de P(G)MR, ten behoeve van de introductie en begeleiding van (beginnende) werknemers een regeling vast.
2. In deze regeling wordt ten minste het doel van de begeleiding, de functionarissen die bij de begeleiding zijn betrokken vastgelegd, alsmede hun taken en bevoegdheden, tijd en middelen die vanuit de organisatie ter beschikking worden gesteld en de wijze waarop de resultaten van de begeleiding worden geëvalueerd.
3. De werkgever stelt, in overleg met de P(G)MR beleid vast met betrekking tot de wijze waarop vervangers in de school worden geïntroduceerd en begeleid.
9.4. Gesprekkencyclus
Door of namens de werkgever worden periodiek met elke werknemer gesprekken gevoerd over het (toekomstig) functioneren van de werknemer. Dat gebeurt door middel van een professionele gesprekkencyclus, bestaande uit loopbaangesprekken, functioneringsgesprekken, beoordelingen of andersoortige gesprekken die hetzelfde beogen. Aan een beoordeling van de werknemer kunnen rechtspositionele gevolgen worden verbonden. De werkgever stelt in overleg met de P(G)MR een regeling vast waarin het doel, de onderwerpen, de procedure en de frequentie van de gesprekken zijn vastgelegd, waarbij in ieder geval is geregeld dat voorafgaand aan een beoordeling functioneringsgesprekken hebben plaatsgevonden. Het bepaalde in de artikelen 6.1, lid 3 en lid 4 en
6.19 worden in overweging genomen bij deze regeling.
9.5 Persoonlijk ontwikkelingsplan
1. Het persoonlijk ontwikkelingsperspectief van de werknemer wordt vastgelegd in een persoonlijk ontwikkelingsplan.
2. In het persoonlijk ontwikkelingsplan vindt wederzijds afstemming plaats tussen de wensen van de werknemer met betrekking tot zijn professionele ontwikkeling en de ontwikkelingsdoelen van de organisatie en worden afspraken gemaakt over zijn scholing, toekomstige inzetbaarheid en doorstroming naar andere interne of externe functies. Werkgever en werknemer maken ook afspraken over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan maximaal 50% van de uren voor deskundigheidsbevordering als bedoeld in de artikelen 2.1 lid 3 en 2.2 lid 4 voor scholing en persoonlijke ontwikkeling.
11Het budget voor professionalisering bestaat uit de middelen die via het schoolbudget ter beschikking worden gesteld, inclusief de nieuwe middelen voor professionalisering en begeleiding van het onderwijspersoneel die per 1 augustus 2006 zijn toegevoegd aan het budget voor personeels- en arbeidsmarktbeleid.
3. In het persoonlijk ontwikkelingsplan worden tevens de afspraken vastgelegd over de door de werkgever beschikbaar te stellen faciliteiten in tijd en/of geld.
4. Het persoonlijk ontwikkelingsplan wordt ten minste eenmaal per vier jaar opgesteld dan wel geactualiseerd en komt jaarlijks in het gesprek over het (toekomstig) functioneren van de werknemer aan de orde.
5. De werkgever biedt aan de werknemer, die binnen de sector van het primair onderwijs een andere functie ambieert, de gelegenheid de daarvoor noodzakelijke opleiding en scholing te volgen. Afspraken tussen partijen over verlof, studiekostenvergoeding, begeleiding en stagemogelijkheden worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.
9.6 Bekwaamheidsdossier
1. De werkgever en werknemer maken in het kader van de gesprekkencyclus zoals bedoeld in artikel 9.4 afspraken over de professionele ontwikkeling van de werknemer.
2. Deze afspraken hebben betrekking op specifieke scholing en deskundigheidsbevordering in het kader van de voor werknemer vastgestelde bekwaamheidseisen.
3. De resultaten van de inspanningen worden opgenomen in een bekwaamheidsdossier.
4. Indien de werknemer als gevolg van verwijtbaar handelen door de werkgever niet in staat is gesteld te voldoen aan de onderhoudsplicht op grond van de Wet BIO en de werknemer hierdoor schade lijdt binnen of direct aansluitend aan zijn dienstverband, is de werkgever, die in gebreke is gebleven, aansprakelijk.
9.7 Scholing
1. De werkgever stelt in overleg met de P(G)MR een regeling vast met betrekking tot scholing van het personeel.
2. In de regeling is opgenomen dat de cursus-, examen-, materiaal- en reis- en verblijfkosten van scholing door de werkgever worden vergoed indien scholing plaatsvindt in opdracht van de werkgever, op basis van bijlage III, lid 6 van deze CAO en/of ten behoeve van behoud van het werkgelegenheidsperspectief van de werknemer. Deze scholing vindt plaats binnen de normjaartaak van de betreffende werknemer.
3. In de regeling zijn de aard en de omvang van de faciliteiten in tijd en geld opgenomen die de werkgever ter beschikking stelt voor overige scholing.
4. In de regeling kan zijn opgenomen in welke gevallen verleende studiefaciliteiten door de werkgever kunnen worden ingetrokken.
5. In de regeling kan zijn opgenomen dat de werknemer een aan hem verleende vergoeding van de kosten van scholing terugbetaalt. Indien dat het geval is bepaalt de regeling in welke gevallen de werkgever die mogelijkheid heeft en in welke mate de terugbetalingsverplichting geldt.
6. Werkgever en werknemer maken, alvorens met de scholing te beginnen, afspraken over aard, tijd, duur, aanvang en kosten van de scholing.
9.8 Scholing tijdens spaarverlof
1. De werknemer kan tijdens het spaarverlof scholing (studie en/of activiteiten) volgen die de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt verhoogt.
2. De kosten van deze scholing komen voor 50 % voor rekening van de werkgever tot een maximum van
€ 1361,-.
3. De werknemer die van het bepaalde in het eerste lid gebruik wil maken, dient dit tijdig, doch uiterlijk binnen 3 maanden na afloop van het verlof, kenbaar te maken aan de werkgever.
4. Indien de werknemer kiest voor een scholing die is in te passen in het scholingsbeleid van de instelling en daarmee het belang van de instelling dient, kan de werkgever voor meer dan 50 % de kosten van de scholing vergoeden. Over een dergelijke scholing en vergoeding dienen werkgever en werknemer overleg te voeren en is instemming van beide partijen vereist.
10 Werkgelegenheidsbeleid, afvloeiing en overplaatsing
10.1 Keuze uit twee modellen
1 De werkgever tracht gedwongen ontslag op grond van artikel 3.8 lid 3 en artikel 4.7 onder d van deze CAO zoveel mogelijk te voorkomen en hanteert daartoe één van de twee hierna volgende regelingen:
a. De regeling werkgelegenheidsbeleid, als bedoeld in de artikelen 10.2 en 10.3;
b. De regeling ontslagbeleid, als bedoeld in de artikelen 10.4 en 10.5.
2 Indien bij inwerkingtreding van de CAO PO de regeling werkgelegenheidsbeleid van kracht is, wordt deze gecontinueerd.
3 Indien bij inwerkingtreding van de CAO PO de regeling ontslagbeleid van kracht is, heeft de
werkgever de mogelijkheid te kiezen voor het werkgelegenheidsbeleid. Hij treedt dan met de P(G)MR in overleg over de keuze van de in het eerste lid genoemde modellen. De P(G)MR heeft instemmingsrecht. Tot het moment dat instemming wordt bereikt geldt de regeling ontslagbeleid als bedoeld in de artikelen
10.4 en 10.5 of een ander in het DGO overeengekomen ontslagbeleid.
10.2 De regeling werkgelegenheidsbeleid
Het voeren van een actief werkgelegenheidsbeleid heeft een belangrijke functie binnen het formatie- en personeelsbeleid. Doelstelling van het werkgelegenheidsbeleid is behoud c.q. uitbreiding van werkgelegenheid. Werkgever en werknemer werken actief mee aan het optimaal inzetten van instrumenten van personeelsbeleid ter voorkoming van gedwongen ontslag.
1 De werkgever bevordert naar vermogen het behoud van werkgelegenheid. In de jaarlijkse personele bestuursbegroting/bestuursformatieplan wordt expliciet aandacht besteed aan dit onderwerp.
2 In het kader van het werkgelegenheidsbeleid zal de werkgever onderzoeken in hoeverre samenwerking met andere werkgevers en het instellen van mobiliteitscentra een bijdrage kan leveren aan het voorkomen van gedwongen ontslag. In de voortschrijdende meerjarenbegroting/meerjarenformatiebeleid en de jaarlijkse personele bestuursbegroting/ bestuursformatieplan besteedt de werkgever hier expliciet aandacht aan.
3 Er is geen afvloeiingsregeling. Voor de werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd geldt een werkgelegenheidsgarantie. Indien de werkgever voorziet dat hij de werkgelegenheidsgarantie niet meer kan handhaven, stelt hij de centrales daarvan zo snel mogelijk op de hoogte.
4 In geval van reorganisatie of inkrimping van de instelling of een onderdeel daarvan, verstrekt de werkgever op zo kort mogelijke termijn relevante informatie aan de centrales en bespreekt met hen de stand van zaken, de beweegredenen en de voorgenomen handelingen in dat verband.
5 Indien de werkgever aangeeft dat de werkgelegenheidsgarantie niet meer is te handhaven en dit mogelijk leidt tot gedwongen ontslag komt de werkgever in overleg met de centrales in het DGO een sociaal plan overeen conform het in artikel 10.3 beschreven "kader van een sociaal plan".
6 In geval gedwongen ontslagen onvermijdelijk zijn door terugloop van leerlingenaantallen op een bepaalde school of afdeling kan worden overwogen de ontslagen te beperken tot die school of afdeling.
7 De keuze voor de regeling werkgelegenheidsbeleid heeft een structureel karakter. Indien de werkgever die deze keuze heeft gemaakt wenst terug te keren naar de regeling ontslagbeleid dient daarover DGO te worden gevoerd.
8 Indien het DGO op aangeven van de werkgever vaststelt dat er sprake is van een noodsituatie kan in het DGO van de hiervoor genoemde bepalingen worden afgeweken.
10.3 Kader van een sociaal plan
1. Het sociaal plan bestaat uit twee fasen:
a In de eerste fase (twee jaar voorafgaand aan afvloeiing) worden vrijwillige maatregelen genomen - ter voorkoming van gedwongen ontslag - die voor iedere werknemer kunnen gelden. Deze maatregelen behelzen onder meer een intensivering van het geldende personeelsbeleid.
b In de tweede fase (uiterlijk 15 maanden voorafgaand aan afvloeiing) worden maatregelen genomen voor werknemers die met ontslag worden bedreigd ter voorkoming van gedwongen ontslag.
2. Voordat de eerste fase van het sociaal plan in werking treedt, is er met de vakcentrales DGO gevoerd over de volgende elementen:
a De omvang van het formatieve probleem, dat zou kunnen leiden tot gedwongen ontslag en het beoogde formatieplan na afloop van de tweede fase.
b Het benodigde budget om het probleem op te lossen. c Een vacaturestop.
d Afspraken over de informatievoorziening naar het personeel.
e Inzet van instrumenten ter voorkoming van ontslag. De instrumenten van het vierde lid van dit
artikel worden hierbij betrokken.
3. Voordat de tweede fase van het sociaal plan in werking treedt is er met de vakcentrales DGO gevoerd over de volgende elementen:
a. De omvang van het probleem, dat na de eerste fase nog resteert.
b. De objectieve afvloeiingscriteria (waaronder het afspiegelingsbeginsel, zoals weergegeven in het Ontslagbesluit en een anciënniteitcriterium) die van toepassing zijn.
c. Inzet van instrumenten ter voorkoming van ontslag. De instrumenten van het vierde lid van dit artikel worden hierbij betrokken.
4. Inzet van instrumenten ter voorkoming van gedwongen ontslag. Deze worden per werkgever verder uitgewerkt. Onder deze instrumenten kan onder meer het volgende worden verstaan:
- overplaatsing binnen of buiten het bestuur;
- tijdelijke andere werkzaamheden;
- tijdelijke uitplaatsing/detachering;
- outplacement;
- ondersteuning bij sollicitatie;
- ondersteuning bij het vinden van een passende functie (stage);
- financieel stimuleren van vrijwillige vermindering van de betrekkingsomvang;
- (om-)scholing;
- buitengewoon verlof.
10.4 De regeling ontslagbeleid
1 De werkgever met één school van dezelfde onderwijssoort hanteert de afvloeiingsregeling en eventuele protocollen zoals die golden op 31 juli 2006.
2 De werkgever met meerdere scholen van dezelfde onderwijssoort hanteert per categorie personeel een integrale afvloeiingsregeling op bestuursniveau voor de plaatsing in het rddf en ontslag om formatieve redenen van werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd.
Onderscheiden worden de categorieën onderwijzend personeel, onderwijsondersteunend personeel, directie en werknemers die zijn benoemd of aangesteld op projectformatie als bedoeld in artikel 3.4 onder d en artikel 4.4 onder d.
3. Als afvloeiingscriterium wordt het criterium toegepast zoals dit gold op 31 juli 2006.
4. Indien een formatief probleem ter grootte van een bedrag van ten minste € 35.000, -- zich voordoet op een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs of een WEC-instelling op één school of enkele scholen en de integrale afvloeiing op bestuursniveau zou leiden tot kennelijke onbillijkheid, heeft plaatsing in het rddf en afvloeiing - binnen de bestuurslijst - plaats uit het personeelsbestand van die school of scholen.
5 Plaatsing in het rddf en ontslag om formatieve redenen gebeurt in de volgende volgorde:
a zij die de laagste uitkomst bereiken op basis van het toepasselijke afvloeiingscriterium.
b bij een gelijke uitkomst op basis van het toepasselijke afvloeiingscriterium gaan jongeren voor ouderen.
6 De bepalingen in de op 31 juli 2006 vigerende afvloeiingsregelingen betreffende “de hardheidsclausule” blijven - op bestuursniveau - gehandhaafd.
7 De werkgever die deze regeling, zoals beschreven in de leden 2 tot en met 6 niet wil hanteren, voert DGO ter vaststelling van een afvloeiingsregeling.
10.5 Bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging
1 Indien bij bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging sprake is van verschillende systemen (werkgelegenheid en ontslagbeleid) dient de werkgever een keuze te maken voor één van die systemen.
2. Indien voor alle scholen van de werkgever direct voorafgaande aan het moment van bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging afvloeiingsregelingen gelden met hetzelfde afvloeiingscriterium is dit ook het criterium dat geldt in de nieuwe integrale afvloeiingsregeling op bestuursniveau.
3. Indien direct voorafgaande aan het moment van bestuursoverdracht/bestuurlijke samenvoeging sprake is van afvloeiingsregelingen met verschillende anciënniteitscriteria wordt onderwijsdiensttijd of bestuursdiensttijd als anciënniteitscriterium toegepast dan wel dient er in het DGO één anciënniteitscriterium te worden overeengekomen.
4. Indien van het in het tweede en derde lid van dit artikel van dat criterium de factor S (diensttijd bij de school) deel uitmaakt, wordt deze factor vervangen door de factor B (diensttijd bij het bestuur of diens rechtsvoorganger(s)).
10.6 Overplaatsing
1 Overplaatsing van een werknemer naar een andere instelling van de werkgever geschiedt met instemming van de werknemer, met uitzondering van de gevallen genoemd in het tweede lid.
2 De werkgever kan de werknemer zonder zijn instemming overplaatsen:
a. indien er bij een instelling sprake is van formatiekort;
b. ingeval er sprake is van een conflictsituatie, waarbij overplaatsing noodzakelijk is om tot werkbare verhoudingen te komen;
c. ingeval er sprake is van disfunctioneren;
d. op advies van de arbodienst of bedrijfsarts;
e. in andere door de werkgever met name genoemde zwaarwichtige omstandigheden.
3 In de gevallen genoemd in lid 2 onder b, c d en e is overplaatsing zonder instemming van de werknemer eveneens mogelijk om een personele wisseling mogelijk te maken.
4 De werkgever die het voornemen heeft om een werknemer over te plaatsen, treedt in overleg met de werknemer. Eventuele afspraken worden schriftelijk vastgelegd.
5 Indien de werknemer na het overleg genoemd in het vierde lid niet instemt met de overplaatsing en/of de voorwaarden waaronder de overplaatsing zal geschieden, en de werkgever desalniettemin besluit tot overplaatsing, geeft de werkgever in zijn besluit aan op welke wijze hij de belangen van de werkgever en die van de werknemer tegen elkaar heeft afgewogen.
6 Een werknemer die, al dan niet vrijwillig, een onvrijwillige overplaatsing van een andere werknemer geheel of gedeeltelijk mogelijk maakt, krijgt de als gevolg hiervan noodzakelijk te maken extra reiskosten woning-werkverkeer vergoed op basis van de kosten van openbaar vervoer. De voor de werknemer uit de overplaatsing voortvloeiende extra reistijd geldt als werktijd.
7 De werknemer die als gevolg van overplaatsing op een zelfde dag werkzaam is op meerdere locaties heeft recht op een vergoeding van de hieruit voortvloeiende noodzakelijk te maken extra reiskosten, waarbij het reizen tussen de locaties als dienstreis wordt aangemerkt. De voor de werknemer uit de overplaatsing voortvloeiende extra reistijd tussen de locaties geldt als werktijd.
11 Overige rechten en plichten
11.1 Informatievoorziening
1. De werkgever verstrekt de werknemer een exemplaar van de CAO PO 2006-2008.
2 De werkgever draagt er zorg voor dat op een voor de werknemer vrij toegankelijke plaats in de instelling in ieder geval aanwezig zijn:
- statuten en overige reglementen van de rechtspersoon, verordeningen en overige reglementen van het bestuursorgaan;
- de instructies en/of reglementen als bedoeld in artikel 11.2 lid 2;
- de andere van toepassing zijnde reglementen of voorschriften, die betrekking hebben op (een nadere precisering van) de arbeidsvoorwaarden en/of arbeidsomstandigheden;
- de voor de instelling relevante onderwijswetgeving, ,alsmede beleidsregels en bekostigingsvoorwaarden zoals die zijn gepubliceerd door het ministerie van OCW;
- een exemplaar van de vigerende afvloeiingsregeling, indien de artikelen 10.4. en 10.5. van deze CAO van toepassing zijn;
- de WMO 1992 en het medezeggenschapsreglement;
- adres en reglement van:
o de Commissie van Beroep als bedoeld in artikel 12.1 van deze CAO;
o de Commissie voor Geschillen medezeggenschap onderwijs;
o overige voor de werknemer relevante commissies;
- naam en adres van :
o de uitvoeringsorganisatie sociale zekerheid waarbij de werkgever is aangesloten;
o de arbodienst.
3 Binnen twee maanden na eerste indiensttreding verstrekt de werknemer de werkgever die gegevens die noodzakelijk zijn voor het opstellen van het diensttijdoverzicht. Deze opgave van de diensttijd kan in een later stadium niet meer worden gewijzigd.
4 De werknemer verstrekt de werkgever de gegevens die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de bekostigingsvoorwaarden en overige wettelijke voorschriften, alsmede voor de uitvoering van het in deze CAO bepaalde.
11.2 Functievervulling
1. De werknemer vervult zijn functie in overeenstemming met de grondslag en de doelstelling van de school, zoals die door de werkgever zijn vastgesteld en zoals deze zijn omschreven in de statuten.
2. De werknemer houdt zich bij de vervulling van de functie mede aan de regels, welke ten behoeve van de goede gang van zaken door de werkgever door middel van instructies en/of reglementen zijn vastgesteld en voorts aan de nadere aanwijzingen ter zake, hem door of vanwege de werkgever verstrekt.
3. Over onderdelen van de concrete taakinhoud, inclusief de buitenschoolse activiteiten, en over wijzigingen daarvan, voert de werkgever overleg met de werknemer. De werkzaamheden moeten redelijkerwijs aan de werknemer binnen zijn functie kunnen worden opgedragen.
4. Indien de werknemer verhinderd is zijn werkzaamheden te verrichten, is hij verplicht daarvan onder opgave van redenen zo spoedig mogelijk mededeling te doen of te laten doen aan de werkgever.
5. De werknemer is verplicht de werkzaamheden behorende bij de functie waarin hij is benoemd of aangesteld op zich te nemen.
6. De werknemer ontvangt geen salaris over de tijd, gedurende welke hij in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn werkzaamheden te verrichten.
11.3 Nevenwerkzaamheden
1 De werknemer zal voor het aanvaarden van een betrekking aan andere onderwijsinstellingen dan wel alle andere werkzaamheden waarvoor de werknemer xxxxxxx dan wel anderszins inkomen uit arbeid ontvangt, kennis geven aan de werkgever.
2 De werknemer zal eveneens van elke wijziging in de aard en de omvang van de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden kennis geven aan de werkgever.
3 Indien de in het eerste lid bedoelde werkzaamheden naar het oordeel van de werkgever redelijkerwijs in strijd zijn met de belangen van de instelling, zijn zij niet toegestaan.
4 Nevenwerkzaamheden waarvoor de werknemer geen salaris dan wel anderszins inkomen uit arbeid ontvangt, worden door de werknemer niet langer verricht, indien deze redelijkerwijs in strijd zijn met de belangen van de instelling.
11.4 Intellectueel eigendom
Indien en voor zover de functie van de werknemer mede omvat het, in opdracht van de werkgever, vervaardigen van bepaalde werken van letterkunde, wetenschap of kunst, berust het auteursrecht van die werken bij de werkgever, tenzij anders wordt overeengekomen.
11.5 Veiligheid en het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie en geweld
1. De werkgever stelt in overleg met de P(G)MR het beleid vast dat gericht is op het realiseren van een gezonde en veilige leer- en werkomgeving binnen de instelling, bedoeld voor alle geledingen. De werkgever evalueert jaarlijks het gevoerde beleid.
2. Binnen het in het eerste lid bedoelde beleid worden ten aanzien van de werknemers in ieder geval afspraken gemaakt over:
a. het bewerkstelligen van sociale en fysieke veiligheid,
b. het voorkomen van seksuele intimidatie, racisme, agressie en geweld,
c. het voorkomen van ziekteverzuim,
d. de personeelszorg,
x. xx xxxxxxxx en begeleiding van werknemers die nodig is met het oog op het realiseren van het voorgaande.
3. De afspraken als bedoeld in het tweede lid richten zich in het bijzonder ook op:
a. de werknemers met toezichthoudende taken en de bedrijfshulpverleners
b. de facilitering van de bedrijfshulpverleners en EHBO-ers, waarbij uitgangspunt is dat alle kosten – in tijd en geld – voor rekening van de werkgever zijn en dat zittende bedrijfshulpverleners c.q. EHBO-ers geen financieel nadeel ondervinden van deze afspraken.
11.6 De preventiemedewerker
De werkgever belast een of meerdere medewerkers met preventietaken. Deze preventiemedewerker staat de werkgever bij in de uitvoering van het met de PMR overeengekomen plan van aanpak voortvloeiende uit de risico inventarisatie en evaluatie (RI&E).
a. De taak van preventiemedewerker wordt door een of meerdere werknemers in het kader van taakbeleid in combinatie met de reguliere functie uitgeoefend.
b. In afwijking van het onder a. genoemde kan de werkgever vaststellen dat de preventiemedewerker als functie wordt uitgeoefend.
c. De taak van de preventiemedewerker bestaat uit:
o het verlenen van medewerking aan het opstellen en uitvoeren van de RI&E;
o het opstellen van een schriftelijke weergave van de uitkomsten daarvan;
o de uitvoering van de uit de RI&E voortvloeiende maatregelen;
o het adviseren en informeren van en nauw samenwerken met de PMR over te nemen en genomen maatregelen;
o vraagbaak zijn voor werknemers over (de uitvoering van het) arbobeleid.
d. De werkgever draagt er zorg voor dat de preventiemedewerker beschikt over de nodige deskundigheid, ervaring, uitrusting en voldoende tijd om de bijstand naar behoren te kunnen verlenen.
e. De werkgever neemt de benodigde kosten, in tijd en in geld, die de preventiemedewerker maakt voortvloeiend uit het onder d genoemde voor zijn rekening.
f. De werkgever moet de preventiemedewerker in staat stellen de bijstand zelfstandig en onafhankelijk te kunnen verlenen, de preventiemedewerker mag niet worden benadeeld in zijn positie binnen de school.
11.7 Arbeidsomstandigheden, ziekteverzuimpreventie en personeelszorg
1. De werkgever stelt als onderdeel van de risico-inventarisatie en –evaluatie op schoolniveau een plan van aanpak vast dat in ieder geval gericht is op:
a het voorkomen en beperken van ziekteverzuim door de werknemer, waarbij met name aan het tegengaan van psychische overbelasting aandacht wordt besteed;
b de begeleiding van de werknemer en de bevordering van reïntegratie in geval van ziekte.
c. het voorkomen en beperken van de arbeidsrisico’s ten gevolge van agressie en geweld op school, waarbij met name aandacht wordt besteed aan adequate scholing en begeleiding van werknemers met toezichthoudende taken.
2. De werkgever voert dit plan van aanpak uit met de inzet van alle daartoe geëigende middelen.
3. In het kader van het plan van aanpak wordt jaarlijks per school het ziekteverzuimpercentage vergeleken met de meest recente landelijke verzuimpercentages.
4. Indien blijkt dat de maatregelen uit het plan van aanpak niet het gewenste resultaat hebben, stelt de werkgever het plan van aanpak bij.
5. Als de beschikbare middelen voor de uitvoering van het plan van aanpak niet toereikend zijn, dient de werkgever een aanvraag in voor externe middelen die in het kader van de bedrijfsgezondheidszorg ter beschikking staan.
6. De werknemer werkt optimaal mee aan de reïntegratie.
7. Het plan van aanpak en de eventuele noodzakelijke bijstellingen ervan behoeven de instemming van de P(G)MR.
11.8 Werving en selectie
De werkgever stelt ten behoeve van werving en selectie een sollicitatiecode vast conform bijlage XII van deze CAO.
12 Beroepsrecht bijzonder onderwijs
12.1 Commissie van Beroep (bijzonder onderwijs)
1. De werknemer kan in beroep gaan bij de Commissie van Beroep waarbij de werkgever is aangesloten tegen een door de werkgever genomen besluit inhoudende:
a. een disciplinaire maatregel;
b schorsing als ordemaatregel;
c het direct of indirect onthouden van promotie;
d het verminderen van de omvang van de betrekking;
e ontslag xxxxxx dan op eigen verzoek, voordat de pensioengerechtigde leeftijd is bereikt;
f de beslissing van de werkgever ten aanzien van de werknemer om diens functie in het rddf van de formatie te plaatsen;
g de beëindiging van een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd;
h. de aanwijzing als personeelslid boven de reguliere formatie voortvloeiend uit een algemeen verbindend voorschrift welke aanwijzing op termijn kan leiden tot ontslag of beëindiging van een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd;
i. overplaatsing in het kader van de bestuursbenoeming;
j. eenmalige inhouding periodieke verhoging;
x. en overigens die zaken die bij of krachtens wet voor beroep vatbaar zijn verklaard.
2. De werkgever deelt de werknemer bij aangetekende brief mee dat de werknemer in de gelegenheid is om in beroep te komen bij de Commissie van Beroep, onder vermelding van het adres van de betrokken commissie en van de termijn binnen welke beroep open staat.
3. Het beroep bedoeld in het eerste lid wordt schriftelijk ingesteld binnen 6 weken nadat het besluit bij aangetekend schrijven aan de werknemer is meegedeeld.
13. Medezeggenschap.
13.1 Reglementering Decentraal Georganiseerd Overleg (DGO)
1. De werkgever hanteert voor de werkwijze van het DGO de bepalingen genoemd in bijlage XIII.A van deze CAO en het DGO-Reglement, bestaande uit een overlegreglement en een geschillenregeling, zoals overeengekomen tussen partijen (zie Bijlage XIII.B van deze CAO).
2. De werkgever bepaalt bij welke, door één of meer werkgeversorganisaties in stand te houden, geschillencommissie hij is aangesloten.
3. Werkgevers die in één of meerdere samenwerkingsverband(en) participeren houden bij de te maken afspraken in het DGO rekening met de in andere overleggremia gemaakte afspraken met betrekking tot personeels- en formatiebeleid. Zij stemmen de hier genoemde afspraken waar mogelijk op elkaar af. Het uitgangspunt is hierbij dat DGO plaatsvindt op hetzelfde niveau als waarop bestuurlijke besluitvorming plaatsvindt. In een dergelijk DGO gemaakte afspraken zijn van toepassing op alle werknemers die in dienst zijn van de werkgever.
13.2 Mandatering personeelsdeel (Gemeenschappelijke) Medezeggenschapsraad
1. De werkgever en de vakcentrales hebben krachtens deze CAO besloten dat de werkgever het overleg als bedoeld in bijlage XIII.A, artikel 4 lid 1 van deze CAO voert
met het personeelsdeel van de (Gemeenschappelijke) Medezeggenschapsraad een en ander in overeenstemming met het in bijlage XIII.A, artikel 4 lid 3 van deze CAO bepaalde.
2. Het overleg tussen de werkgever en het personeelsdeel van de (G)MR over de aangelegenheden, die behoren tot de competentie van het DGO als bedoeld in lid 1, vindt plaats binnen de kaders van deze CAO. Het personeelsdeel heeft in deze aangelegenheden een instemmingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 8 van de WMO.
3. Indien in bijzondere omstandigheden en/of zwaarwegende redenen geen uitvoering kan worden gegeven aan een of meer bepalingen van deze CAO, dan wel indien, naar het oordeel van de werkgever of een of meer centrales het overleg zich kennelijk buiten de kaders van deze CAO voltrekt komt, in spoedeisende gevallen op de kortst mogelijke termijn, het DGO bijeen en neemt ter zake een besluit.
4. Eventuele geschillen in het overleg tussen de werkgever en het personeelsdeel van de ( G)MR worden voorgelegd aan de geschillencommissie WMO
5. Voorbehouden aan het DGO blijft in ieder geval het overleg over:
a de rechtspositionele gevolgen van reorganisaties - anders dan fusies -, waaronder begrepen opheffing van de school;
b de meerjarenbegroting/meerjarenformatiebeleid als bedoeld in artikel 2.7, indien geen GMR aanwezig is of de PGMR op grond van het GMR-reglement niet beschikt over een instemmingsbevoegdheid bij de beoordeling van de meerjarenbegroting/meerjarenformatiebeleid.
6. Na overleg hebben de werkgever en het personeelsdeel van de (G)MR elk afzonderlijk het recht om de volgende aangelegenheden voor behandeling te verwijzen naar het DGO:
a het beleid met betrekking tot incidentele beloningsvormen als bedoeld in artikel 6.19.;
b de personele gevolgen van de instelling of wijziging van een bovenschoolse directiestructuur. Het overleg over deze keuze vindt zo spoedig mogelijk na het inwerkingtreden van deze CAO plaats. De keuze geldt voor de duur overeenkomende met de looptijd van de CAO.
7. Het overleg met het personeelsdeel van de (G)MR over de aangelegenheden bedoeld in het zesde lid vindt niet eerder plaats dan nadat de werkgever en het personeelsdeel van de (G)MR hun keuze hebben bepaald.
8. Indien de werkgever participeert in een samenwerkingsverband waarbinnen met andere werkgevers afspraken worden gemaakt over arbeidsvoorwaardelijke aangelegenheden, blijft de mandatering van het personeelsdeel van de (G)MR, als bedoeld in dit artikel van kracht. Het personeelsdeel van de (G)MR kan echter aangelegenheden die samenhangen met de samenwerkingsafspraken tussen verschillende werkgevers verwijzen naar het DGO.
13.3 (Gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad en faciliteiten
1. De PMR en de PGMR stellen voorafgaande aan elk schooljaar ten behoeve van de werkgever een activiteitenplan op, waarin wordt aangegeven op welke wijze de krachtens dit artikel toe te kennen faciliteiten zullen worden ingezet. De PMR en de PGMR geven na afloop van elk schooljaar aan de werkgever een verantwoording van de wijze waarop deze faciliteiten daadwerkelijk zijn besteed. De toekenning van de faciliteiten vindt, na overleg met de PMR en de PGMR, plaats afhankelijk van de
daadwerkelijke omvang van de werkzaamheden, zoals vastgelegd in het bovengenoemd activiteitenplan.
2 De werkgever stelt aan werknemers die lid zijn van de P(G)MR ) per schooljaar de volgende faciliteiten beschikbaar:
a. Als een werknemer zowel lid is van de PGMR als van de PMR wordt 100 uur ter beschikking gesteld;
b. Als een werknemer lid is van één van de medezeggenschapsorganen wordt 60 uur ter beschikking gesteld.
3. De werkgever stelt daarnaast per PMR een bedrag beschikbaar volgens bijlage A11 van deze CAO (faciliteiten medezeggenschap)
4. De werkgever stelt voor de PGMR per deelnemende school faciliteiten beschikbaar volgens bijlage A11 van deze CAO (faciliteiten medezeggenschap)
5. De faciliteiten genoemd in het derde en vierde lid kunnen worden ingezet voor het vrijroosteren van leden van de P(G)MR voor activiteiten ten behoeve van de P(G)MR.
De faciliteiten kunnen ook op een andere wijze ten behoeve van de P(G)MR worden ingezet. De P(G)MR stelt vóór 1 mei de werkgever op de hoogte van zijn besluit over de inzet van de faciliteiten genoemd in het derde en vierde lid.
6. De aan de PMR toegekende middelen kunnen desgewenst door de PMR’en geheel of gedeeltelijk aan de PGMR worden overgedragen om ten behoeve van de werkzaamheden van de PGMR te worden ingezet (en andersom).
7. Behalve de hierboven beschreven faciliteiten worden door de werkgever drie dagen in twee jaar per P(G)MR-lid voor scholing beschikbaar gesteld.
Deze scholing kan mede in lestijd plaatsvinden, afhankelijk van het rooster van het P(G)MR-lid en het moment waarop de scholing plaatsvindt.
8. Afhankelijk van de omvang van de voorziene werkzaamheden, als opgenomen in het activiteitenplan, kan de werkgever op verzoek van de P(G)MR meer faciliteiten beschikbaar stellen.
9. Mede ter ondersteuning van de werkzaamheden van het DGO en/of de werkzaamheden van de P(G)MR stelt de werkgever de georganiseerde werknemers in de gelegenheid op de school in vergadering bijeen te komen, daar bekendheid aan te geven en gebruik te maken van daarmee verband houdende middelen waarover de school beschikt.
10. Op verzoek van de P(G)MR en met inachtneming van het activiteitenplan van de P(G)MR stelt de werkgever, afhankelijk van de financiële en organisatorische mogelijkheden faciliteiten ter beschikking die betrekking hebben op informatie- communicatie- en vergadervoorzieningen en op scholing.
11. In overeenstemming met de P(G)MR dient de totale inzet van de faciliteiten in ieder geval zodanig te zijn dat de P(G)MR-leden op een voor hen herkenbare wijze in staat worden gesteld om hun werkzaamheden binnen de normjaartaak op een goede wijze te verrichten.
12. e werkgever maakt met de P(G)MR een afspraak over de hoogte van de vergoeding van de kosten van het raadplegen van een deskundige door de P(G)MR, alsmede de kosten voor het voeren van rechtsgedingen door de P(G)MR. Deze kosten kunnen slechts ten laste van de werkgever worden gebracht, indien hij hiervan vooraf in kennis is gesteld. De hoogte van de vergoeding voor de kosten is afhankelijk van de volgende overwegingen: de complexiteit, het belang en het onomkeerbare karakter van het te nemen besluit, de mate waarin de werkgever zelf extern advies inwint, dan wel zelf beschikt over professionele ondersteuning en de mate waarin de kosten in relatie tot de financiële positie van de werkgever binnen de grenzen van het redelijke blijven
14 Overgangs- en slotbepalingen
14.1 HOS-overgangsrecht.
De aanspraken van de werknemer die golden op 31 juli 2006 op grond van Hoofdstuk 5 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC, blijven per 1 augustus 2006 op dezelfde voet van kracht, voor zover van toepassing.
14.2 Bijlagen
De bij deze CAO behorende bijlagen en de toelichting maken onderdeel uit van deze CAO.
14.3 Melding tussentijdse wijzigingen van deze CAO
Tussentijdse wijzigingen van deze CAO worden door de werkgever in het bijzonder onderwijs gemeld bij het Directoraat Arbeidszaken van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op de door het Ministerie voorgeschreven wijze.
Toelichting op enkele artikelen van de XXX XX
Preambule
Partijen (werkgevers- en werknemersorganisaties) hebben de bedoeling gehad om de arbeidsvoorwaarden in het bijzonder primair onderwijs en het openbaar primair onderwijs op zoveel mogelijk identieke wijze te regelen. Zij hebben daartoe een collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) gesloten. In het bijzonder onderwijs zijn de werkgevers die lid zijn van een der werkgeversorganisaties krachtens de statuten rechtstreeks aan deze CAO gebonden. Dat is niet zo in het openbaar onderwijs. De CAO geldt in het openbaar onderwijs pas, als de CAO door de werkgever in een algemeen verbindend voorschrift (rechtspositiereglement) is neergelegd. Dat vereist dus een besluit van elke individuele werkgever. Ook een verlenging van de geldigheidsduur van de CAO gaat in het openbaar onderwijs niet vanzelf, maar geschiedt via een apart besluit van de individuele werkgever.
Statuut Sociaal Beleid
Middelen
In het sociaal jaarverslag komen ten minste de volgende onderwerpen aan bod:
- preventie ziekteverzuim
- taakbelasting
- doelgroepenbeleid
- incidentele beloningen
- het gebruik van uitzendarbeid
Artikelen 2.1 en 2.2 inzake arbeidsduur en normjaartaak.
Partijen zijn overeengekomen om in het artikel arbeidsduur in de CAO PO twee situaties te schetsen:
Situatie 1. De school hanteert verschillende lestijden voor de groepen
Dit is de situatie die nu op de meeste scholen voorkomt. Ook in deze situatie geldt de normjaartaak van 1659 uur. Echter, bij een maximum van 930 lesuren/contacturen die hoort bij een fulltime betrekking bestaat wel de mogelijkheid tot overwerken. Ook in lesgebonden/contacturen, er zijn immers nog lessen te geven aan de leerlingen. In die gevallen kan een werknemer dus overwerken tot maximaal 131 uur. Dit leidt tot compensatieverlof dat in datzelfde jaar kan worden opgenomen (net als de huidige ADV regeling). Dat verlof dient dan ook te worden toegekend in dezelfde verhouding les- en niet-lesgebonden tijd als overeengekomen in de afspraak, die de werkgever jaarlijks maakt met ieder personeelslid. Daarbij blijft net als nu gelden dat dit niet in strijd mag zijn met het dienstbelang en/of niet mag leiden tot verdringing van werkgelegenheid. Dit betekent dat er ook daadwerkelijk werkzaamheden te vervullen moeten zijn. Oftewel, net als in de huidige situatie kan iemand maximaal 1790 uur worden ingeroosterd als dat ook daadwerkelijk ingevuld wordt met lesgevende dan wel overige taken.
Voor deze werknemers hoeft er ten gevolge van de cao-afspraak niets te veranderen, zij het dat het inzichtelijk wordt op basis van de afspraken die jaarlijks worden gemaakt tussen werkgever en werknemer wat de invulling is van de maximaal 1790 uur, waardoor overwerk ontstaat en dus recht op compensatie binnen het schooljaar, tenzij men kiest voor spaarverlof. Voor alle duidelijkheid in deze constructie is er geen basis voor 2 snipperdagen. Alles wat meer wordt ingeroosterd of gewerkt dan 1659 uur in lesuren, lesgebonden uren en overige activiteiten die volgens de CAO binnen de normjaartaak vallen, wordt gecompenseerd in respectievelijk verlof of salaris. Zoals gezegd geldt het voorgaande onder de voorwaarden dat het dienstbelang zich hier niet tegen verzet (er moet ook werk zijn bijvoorbeeld) en/of het niet mag leiden tot verdringing van werkgelegenheid.
Situatie 2. De hele school draait 940 lesuren
Op deze school draaien de mensen bij een fulltime aanstelling met les/contact uren 940 uur binnen hun normjaartaak van 1659 uur. Zij hebben 10 lesuren snippertijd wat neerkomt op 2 snipperdagen. Deze werknemers zullen in hun weektaak daadwerkelijk merken dat ze in vergelijking met nu minder uren maken, aangezien er geen overwerkmogelijkheden zijn tot 131 uur.
Artikelen 2.1 en 2. 2: minder lesuren.
Er wordt een maximum gesteld in de CAO aan het aantal lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken bij een normbetrekking. Echter, in het kader van de flexibilisering van de lessentaak kunnen in bepaalde situaties minder lesuren dan wel lesgebonden en/of behandeltaken worden toegekend. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan:
- een beginnende leraar;
- leraren die coaching geven;.
- gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
- senioren;
- extra taaktoedeling in het kader van overige schooltaken, waaronder werkzaamheden voor de P(G)MR.
Artikel 2.1 lid 6: meer lesuren.
CAO-partijen denken in het kader van flexibilisering van de lessentaak dat in bepaalde situaties meer dan 930 lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken kunnen worden afgesproken. Daarbij kan worden gedacht aan:
- de situatie van een plusleraar;
- een oop-er met lesgebonden en /of behandeltaken;
- een werknemer die meer lesuren of lesgebonden en/of behandeltaken prefereert boven overige taken.
Artikel 2.1: werktijdfactor.
Een werknemer die is of wordt benoemd of aangesteld in de onderbouw voor de volledige onderwijstijd van die leerlingen heeft een werktijdfactor 1. Indien hierbij sprake is van een kleinere lestaak dan 930 lesuren, heeft de werkgever het recht tot maximaal 930 lesuren op te dragen dan wel overige taken tot 1659 uur.
Artikel 2.1 lid 7 en 8: BAPO
Indien de werknemer BAPO geniet (daadwerkelijk zijn BAPO-uren opneemt) geldt de anticumulatieregeling; hieruit volgt dat in dat geval geen sprake kan zijn van meer ingeroosterde uren die worden gecompenseerd in verlof of meer gewerkte uren die worden uitbetaald in salaris. De enige uitzondering is dat de werknemer die BAPO geniet ingezet kan worden voor vervangingswerkzaamheden waarop de anticumulatieregeling uit het hoofdstuk BAPO van toepassing is.
Artikel 2.5 lid 2
De aanvraag dient schriftelijk 4 maanden vóór de ingangsdatum bij de werkgever te worden ingediend.
Artikel 2.8
Plaatsing van werknemers in een functie in het rddf heeft geen gevolgen voor de aard van hun dienstverband. Werknemers in dienst voor onbepaalde tijd blijven met andere woorden in dat geval in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
Ontslag in verband met opheffing van de betrekking kan niet eerder worden verleend dan nadat de functie een geheel schooljaar is geplaatst in het rddf. Aangezien een plaatsing in het rddf geen terugwerkende kracht kan hebben, betekent dit dat een schriftelijke kennisgeving (aangetekend schrijven) ter zake zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval vóór de aanvang van de zomervakantie van enig schooljaar dient plaats te vinden.
Als niet kan worden voorzien dat binnen het rddf-jaar ruimte in de formatie vrijkomt, is het ter voorkoming van ontslag in het belang van zowel die werknemer als van de werkgever, om het vergroten van een perspectief op een andere betrekking binnen of buiten het onderwijs zo spoedig mogelijk ter hand te nemen. De hier bedoelde scholing moet vanzelfsprekend een duidelijke relatie vertonen met de mogelijkheden op de arbeidsmarkt.
Artikelen 3.5 lid 3 en 4.5 lid 3.
Deze regeling komt per 1 januari 2007 in de plaats van de korttijdelijken regeling. Deze luidde als volgt:
“ Indien de werknemer tenminste voldoende functioneert en hij in een periode van 18 maanden, die volgt op het moment waarop hij voor het eerst een benoeming in een vervangingsbetrekking of ander kortdurend dienstverband heeft gehad, bij dezelfde werkgever in tenminste 30 weken feitelijk arbeid heeft verricht, biedt de werkgever hem een arbeidsovereenkomst in de structurele formatie aan indien in het schooljaar waarin de werknemer aan dit criterium voldoet of in het daarop volgende schooljaar een vacature in de structurele formatie beschikbaar komt.”
Er is in de CAO PO 2006-2008 gekozen voor een termijn van 12 maanden om de vervanger gelijk te stellen met de werknemer die regulier is benoemd of aangesteld voor bepaalde tijd.
Voor de vaststelling van de 12 maanden wordt geteld vanaf de eerste benoeming c.q. aanstelling en de daaropvolgende 12 maanden, indien hierin geen onderbreking van langer dan 3 maanden voor komt.
Voorbeeld: vervanger start op 8 februari 2007 en vervangt de daarop volgende 12 maanden in allerlei vervangingsbetrekking bij die werkgever (1 dag, meerdere dagen, 1 of meerdere weken, 1 of meerdere maanden).
In deze periode bevindt zich geen onderbreking van langer dan 3 maanden. Deze vervanger voldoet op 8 februari 2008 aan de voorwaarden dat de vervanging totaal 12 maanden heeft geduurd. Wordt deze werknemer wederom voor vervangingsbetrekking (en) benoemd of aangesteld dan is dit weer voor bepaalde tijd met een maximum van 36 maanden (zie art. 3.5 lid 1 en 4.5 lid 1). Als deze werknemer wordt benoemd of
aangesteld in een dienstverband waarvan geen sprake meer is van vervanging dan wordt hij voor onbepaalde tijd benoemd of aangesteld wanneer het in dezelfde functie is.
Hoe wordt gerekend voor degenen, die al onder de oude korttijdelijken regeling ‘in 30 weken uit 18 maanden’ hebben gewerkt?
Voor deze werknemers geldt dat deze periode meetelt bij de bepaling van de 12 maanden genoemd in lid 3 van de artikelen 3.5 en 4.5.
Artikelen 3.9 lid 1 en 2 en 4.8 lid 1 en 2
Deze bepalingen zijn overgenomen uit het BZA (Besluit Ziekte en Arbeidsongeschiktheid voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs).
Artikelen 3.10 en 4.9.
Wettelijk is het mogelijk dat werknemers van 65 jaar en ouder in het onderwijs kunnen (blijven) werken. Het is aan de werkgever om te beoordelen of het al dan niet tot (voortzetting en /of aangaan van) het dienstverband na het 65ste levensjaar wenst over te gaan.
De werknemer die na het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar gewoon door blijft werken ontvangt nog geen aanvullend ouderdomspensioen omdat hij nog niet ontslagen is. De pensioenopbouw blijft dan ook doorgaan maar stopt, krachtens het bepaalde in het Pensioenreglement, wanneer de werknemer de leeftijd van 70 bereikt.
Gevolg van het bepaalde in genoemd artikel van het Pensioenreglement is dat de werknemer die de leeftijd van 70 jaar bereikt, geen verzoek meer kan doen om de ontslagdatum te verschuiven naar een later tijdstip. Het dienstverband eindigt in dat geval - het bereiken van de leeftijd van 70 jaar - op de laatste dag van de maand waarin de leeftijd van 70 jaar wordt bereikt.
Vanaf dit moment kan de werknemer nog wel in dienst treden op grond van het bepaalde in lid 1 onder b van deze artikelen.
Los van bovenstaande kan de werkgever een persoon die 65 jaar is of ouder een dienstverband aanbieden maar dan uitsluitend op basis van lid 1 onder b van deze artikelen.
Artikel 3.12 lid 2.
Bij lid 2 van dit artikel moet rekening worden gehouden met het bepaalde in artikel XXI Overgangsrecht van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid.
In genoemd artikel is bepaald dat voor de werknemer die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet 45 jaar of ouder was en voor wie op dat tijdstip een langere termijn voor opzegging gold dan volgens het bepaalde in deze wet de oude termijn blijft gelden zo lang hij bij dezelfde werkgever in dienst is. Daarbij geldt dat deze oude termijn gefixeerd moet worden; welke termijn was van toepassing op het moment van het in werking treden van de Wet, zijnde 1 januari 1999.
Onder de oude regeling bedroeg de termijn van opzegging voor de werkgever tenminste zoveel weken als de arbeidsovereenkomst gehele jaren heeft geduurd met een maximum van 13 weken. Deze termijn moest worden verlengd met een week voor elk vol jaar dat de werknemer vanaf zijn 45ste jaar bij de werkgever in dienst is geweest, ook met een maximum van 13 weken.
Een voorbeeld maakt bovenstaande duidelijk:
Werknemer A. is 59 jaar en 32 jaar in dienst van de werkgever. De werkgever wil hem per 1 augustus 2007 ontslaan.
Volgens artikel 3.12 lid 1 moet de werkgever 3 maanden als opzeggingstermijn in acht nemen.
Volgens het overgangsrecht moet teruggegaan worden naar 1 januari 1999. Xxxxxxxxxx was toen 51 jaar en 24 jaar in dienst van de werkgever.
Berekening opzegtermijn:
tot 45ste jaar : 13 weken
45 - 51 jaar : 6 weken Totale opzeggingstermijn: 19 weken
In bovenstaand voorbeeld moet de werkgever 19 weken opzeggingstermijn in acht nemen.
Artikelen 3.26 en 4.25.
Het overeenkomen van een benoeming of aanstelling van 5 maanden voor een werktijdfactor van 1,0000 binnen één schooljaar kan ook als volgt worden ingevuld:
- 10 maanden maal een werktijdfactor van 0,5
- 8 maanden maal een werktijdfactor van 0,625
- 12 maanden maal een werktijdfactor van 0,4167 of anderszins.
Artikel 5.2.
Voor de huidige niet-normfuncties geldt de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering personeel basisonderwijs, (voortgezet) speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs, verzorgingsinstellingen en centrale diensten (Uitleg O en W-regelingen, nr. 19, 8 september 1993).
Artikel 5.3 lid 2.
De werkgever maakt de inhoud van het functieboek en het functiebouwwerk bekend aan de werknemers.
Artikel 5.4.
Op grond van eerdere functiedifferentiatie in het primair onderwijs (‘Kiezen uit Kansen’) kunnen de volgende functies voorkomen: senior-leraar basisonderwijs, senior-leraar sbo/wec, leraarondersteuner bao, sbo, wec. Dit zijn huidige niet-normfuncties/voorbeeldfuncties zoals bedoeld in artikel 5.3 lid1.
Artikel 6.1 lid 5.
Met de hiergenoemde fiscale regeling wordt bijvoorbeeld bedoeld: spaarloonregeling, vakbondscontributie, fiets-privé-regeling.
Artikel 6.6 lid 1.
Voor de bepaling van het salaris dat buiten het onderwijs al dan niet in dienstbetrekking is genoten wordt uitgegaan van het volgende.
Werknemers in loondienst dienen met bewijsstukken (salarisspecificitaties) aan te tonen wat hun laatste maandsalaris was.
Zelfstandige ondernemers kunnen op basis van een belastingaangifte over het voorgaande jaar of een verklaring van een accountant aantonen wat hun inkomen per maand is geweest.
Artikel 6.37 lid 1.
De duur van de toelage wordt bepaald door de tijd gedurende welke de toelage onregelmatige dienst zonder onderbreking is genoten. Deze tijd wordt gedeeld door 4 en naar boven af gerond op hele maanden. Deze periode bedraagt maximaal 36 maanden, welke wordt opgesplitst in 3 gelijke delen.
Het bedrag van de garantietoelage is respectievelijk 75%, 50% en 25% van de berekende vermindering.
Artikel 6.6 lid 3.
Voor de werknemer, genoemd in artikel 6.6 lid 3, geldt dat hij werkervaring in de groep moet hebben opgedaan.
Artikel 7.3 lid 2.
Indien een werknemer op één dag moet reizen tussen meerdere gebouwen maken werkgever en werknemer hierover afspraken in het kader van dienstreizen.
Artikel 7.3 lid 4.
Voorbeeld vergoeding reiskosten woning-werkverkeer.
Het aantal kilometers enkele reis is volgens de snelste route van de ANWB-routeplanner voor een werknemer 17,8 kilometer.
De werknemer reist 5 dagen per week.
In de verticale kolom van de tabel van bijlage A10 valt dit aantal kilometer binnen de categorie 17,5- 18,4 km. Vervolgens vindt men horizontaal onder 5 (reisdagen per week) het vergoedingsbedrag, zijnde € 57,36 per maand.
Zou deze werknemer 3 dagen per week reizen, dan zou de vergoeding genoemd onder 3 (reisdagen per week) € 34,41 per maand bedragen.
Deze tegemoetkoming wordt 10, dan wel 11 maanden verstrekt, zie artikel 7.3 lid 6 en 7.
Artikel 7.3 lid 5.
Voorbeeld: een werknemer vervangt in een maand de eerste week 3 dagen en de derde week 2 dagen. Het aantal kilometers enkele reis in de eerste week bedraagt 12,7 en in de 3de week 17,7.
Voor de eerste week wordt gekeken bij 12,5 – 13,4 km onder 3 (reisdagen per week). Hier staat het bedrag
vermeld van € 18,77. Dit bedrag wordt gedeeld door 4,35. De vergoeding voor de eerste week bedraagt €
4,31.
In de derde week wordt gekeken bij 17,5 – 18,4 km onder 2 (reisdagen per week). Hier staat een bedrag vermeld van € 22,94. Dit wordt gedeeld door 4,35. De vergoeding voor de derde week bedraagt € 5,27.
Artikel 7.5 lid 9.
Indien een werknemer gebruik wenst te maken van de salderingsregeling dient hij per werkdag de daadwerkelijk afgelegde kilometers bij te houden. Dit is een vereiste voor deze regeling van de Belastingdienst.
Artikel 8.5 lid 1A.
Vakantieverlof wordt bij voorkeur in de schoolvakanties verleend. Met deze bepaling wordt ervan uitgegaan dat het vakantieverlof in beginsel op verzoek van werknemer wordt verleend en dat het vaststellen van de tijdstippen, waarop het vakantieverlof wordt genoten, in redelijk overleg tussen werkgever en werknemer plaatsvindt. De restrictie dat het vakantieverlof bij voorkeur in de vakantie dient te worden verleend laat dit uitgangspunt onverlet, zodat werknemer in redelijkheid niet volledig de mogelijkheid mag worden ontnomen om desgewenst ook vakantieverlof buiten de schoolvakanties te genieten.
Artikelen 8.7 en 8.8.
In artikel 8.7 is het imperatief kort buitengewoon verlof geregeld. In lid 1 van artikel 8.7 wordt een aantal concrete gevallen genoemd waarin de werkgever de werknemer onder alle omstandigheden verlof dient te verlenen. Aanvullend bepaalt lid 3 dat de werkgever op grond van het goed werkgeverschap eveneens verlof dient te verlenen in andere situaties waar de werknemer (buitenwettelijke) verplichtingen moet nakomen die slechts in werktijd kunnen worden vervuld. Gedacht dient dan te worden aan het ophalen van documenten, het bezichtigen van een woning, het bijwonen van een doopplechtigheid in de gevallen waarin dat niet op zondag gebeurt en het begeleiden van een ziek kind naar het ziekenhuis. Kenmerk van dit xxxxxx is dat het altijd om situaties gaat waarin de werknemer slechts een deel van de werkdag verzuimt.
Indien de werknemer als gevolg van de omstandigheden genoemd in artikel 8.7 lid 3 een hele dag verzuimt wordt deze dag geacht onderdeel uit te maken van de dagen waarop hij op grond van artikel 8.8 recht heeft. Dit artikel is echter ruimer en geldt ook voor gevallen waarin de werknemer thuis wil blijven om een ziek kind, de echtgenoot, de ouders of andere (bloed)verwanten te verzorgen of aanwezig wenst te zijn bij het huwelijk of de promotie van een goede vriend(in).
Artikel 8.21 lid 3.
Het percentage van 55% doorbetaling door de werkgever wordt met ingang van 1 januari 2007 van kracht voor alle werknemers. Eén en ander betekent dat er geen overgangsregeling is voor ‘lopende gevallen’. De werknemer kan aanspraak maken op ouderschapsverlofkorting via de Belastingdienst indien hij gebruik maakt van de levensloopregeling in het jaar waarin hij ook betaald ouderschapsverlof geniet.
Sociale partners hebben in het overleg afgesproken dat indien deze fiscale regeling wegvalt, partijen opnieuw overleg gaan voeren met als uitgangspunt de 75% doorbetaling, die tot 1 januari 2007 van kracht is.
Artikel 9.6.
Op 1augustus 2006 treedt de Wet BIO in werking. Deze wet bevordert dat het onderwijspersoneel tijdens de loopbaan in ieder geval aan een aantal minimale kwaliteitseisen blijft voldoen en dat werkgevers het onderwijspersoneel ertoe in staat stelt daaraan te voldoen. De wet is van toepassing op leraren, directeuren en onderwijsondersteunend personeel. De werkgever en het personeelslid maken afspraken over het ontwikkelen en onderhouden van diens bekwaamheid en leggen deze afspraken vast in een bekwaamheidsdossier. Volgens de gemaakte afspraken met de werkgever, houdt het onderwijspersoneel vervolgens de vereiste bekwaamheden op peil.
De werkgever kan de werknemer er op aanspreken wanneer deze niet de vereiste en afgesproken inspanningen verricht ten behoeve van zijn bekwaamheid.
Artikel 10.4 lid 7.
Het afspiegelingsbeginsel is een reëel alternatief, mits hierover in DGO-verband afspraken worden gemaakt.
Artikel 10.6.
Ingeval van onvrijwillige overplaatsing dient de werkgever bij de nadere motivering van het besluit in te gaan op de aanleiding tot de onvrijwillige overplaatsing en op de ter zake gemaakte belangenafweging waarbij tevens ingegaan kan worden op zaken als de passendheid van het werk, het aantal locaties waarop de werknemer te werk wordt gesteld, de reistijd, het eventuele advies van de bedrijfsarts e.d. Maatwerk is hier uitgangspunt. De werkgever streeft ernaar om gelet op de aard van de werkzaamheden zo mogelijk het aantal
locaties, waarop een werknemer werkzaamheden uitvoert, te beperken tot 3. De werkgever streeft ernaar om de reistijd te beperken.
Artikel 11.5 lid 3 onder b.
De zittende EHBO-ers blijven de huidige EHBO-toelage ontvangen. Voor nieuwe EHBO-ers en/of bedrijfshulpverleners dient de werkgever met de werknemer afspraken te maken over de facilitering.
Artikel 13.2.
De beleidsvoering op de scholen is primair een aangelegenheid van de werkgever in goed overleg met de (G)MR. In het eerste lid wordt dat tot uitdrukking gebracht: de P(G)MR voert binnen de kaders van de CAO PO met de werkgever overleg in aangelegenheden, die tot de competentie van het DGO behoren.
In een aantal gevallen staat de instemmingsbevoegdheid van het personeelsdeel van de (G)MR in de artikelen nog eens expliciet vermeld. Deze instemmingsbevoegdheid geldt overigens ook met betrekking tot alle overige aangelegenheden, die tot de door het DGO overgedragen competentie behoren. Óók waar in deze CAO PO sprake is van een besluit van de werkgever xxxxxxx van zulke aangelegenheden.
Onder reorganisatie wordt verstaan een verandering in de organisatie van 1 of meer scholen of een centrale dienst, waaronder ook begrepen de opheffing van bestaande en/of de introductie van nieuwe functies, die gepaard gaat met ingrijpende personele gevolgen.
Bijlage IA
Akte van benoeming voor het bijzonder primair onderwijs
Het bestuur van (naam van de rechtspersoon)
, hierna te noemen werkgever, gevestigd te ………………………….
verklaart, onder de in deze akte vermelde voorwaarden, te hebben benoemd: (naam, voornamen) ……………….
, hierna te noemen werknemer,
geboren te ………………………….. (geboorteplaats) op ……………………………………. (geboortedatum) tot …………………………………… (functie)
Aan school/scholen/instelling/instellingen waar werknemer werkzaam is:
1. aan (school en schooladres)
werktijdfactor: …………………..
2. aan …………………………….. (school en schooladres) werktijdfactor: ………………….
(werktijdfactor voor die school/scholen/instelling/instellingen).
De benoeming geschiedt:
a. voor onbepaalde tijd met ingang van …………….
er is wel/geen *1) proeftijd bedongen voor de duur *2) van ………….
b. voor bepaalde tijd vanaf ……………..
tot en met ………………………
grond voor de bepaalde tijd *3):
0 eerste dienstverband met uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
0 een andere dan de genoemde redenen, namelijk
…………………
c. voor bepaalde tijd in verband met vervanging van ………………..
gedurende diens afwezigheid uit het dienstverband doch uiterlijk tot en met… Op het tijdstip van de aanvang van dit dienstverband is de werktijdfactor:
De bezoldiging vindt plaats naar:
salarisschaal ………………...
salarisnummer ………………..
Bij de functie behorende salarisschaal ………………….
(Voor zover van toepassing)
Het dienstverband voor bepaalde tijd betreft een voortzetting van het reeds eerder aangegane dienstverband voor bepaalde tijd gedurende de periode
……………………. tot en met ………………….
Eventuele aanvullende afspraken:
o Deze akte wordt uitgereikt in verband met een nieuw dienstverband bij de werkgever.
o Deze akte en de daarbij behorende overige voorwaarden treden in de plaats van de voorgaande akte, d.d.
……
Op dit dienstverband is van toepassing:
- Kaderbesluit rechtspositie PO,
- artikelen 236 tot en met 252 van het Rechtspositiebesluit WPO/WEC (Commissie van Beroep) en
- de XXX XX;
voor zover van toepassing de afvloeiingsregeling d.d. ………………………………….
(plaats) ………………………… (datum) ……………………….
Namens de werkgever voornoemd,
voorzitter, ……………………… secretaris,………………………
De benoemde verklaart een exemplaar van deze akte en, voor zover van toepassing, van de vigerende afvloeiingsregeling te hebben ontvangen en de benoeming onder de in deze
akte omschreven voorwaarden te hebben aanvaard.
(plaats) ……………… (datum)……………..
De benoemde, ………………..
*1) Doorhalen wat niet van toepassing is.
*2) De duur van de proeftijd, als bedoeld in artikel 3.1 lid 3 van deze CAO PO, mag maximaal twee maanden bedragen.
*3) Aankruisen wat van toepassing is.
.
Bijlage IB
Akte van aanstelling voor het openbaar primair onderwijs
De werkgever, ...................., gevestigd te ,
besluit, onder de in deze akte vermelde voorwaarden, in algemene dienst van het openbaar primair onderwijs aan te stellen:
de heer/mevrouw ...................., hierna te noemen werknemer, (adres, postcode en woonplaats),
geboren op .................... te ...................., in de functie van .....................
Op het tijdstip van de aanvang van het dienstverband is de van toepassing zijnde werktijdfactor ...................
De werknemer is werkzaam aan:
(school/scholen/instelling/instellingen waar werknemer werkzaam is)
1. .................... (school en schooladres)..............................................................................
voor een werktijdfactor van ;
2. .................... (school en schooladres) .............................................................................
voor een werktijdfactor van ;
etc.
De aanstelling geschiedt:
a. in een dienstverband voor onbepaalde tijd met ingang van ....................
b. in een dienstverband voor bepaalde tijd van .................... tot en met ;
de grond voor het dienstverband voor bepaalde tijd is :
0 proeftijd zoals bedoeld in artikel 4.3 van deze CAO
0 tijdelijk voorzien in een vacature zoals bedoeld in artikel 4.4 onder b van deze CAO.
0 een andere dan de genoemde gronden, namelijk .................
c. in een dienstverband voor bepaalde tijd vanaf in verband met vervanging, zoals bedoeld in
artikel 4.4 onder a van deze CAO, van gedurende diens afwezigheid uit het
dienstverband doch uiterlijk tot en met .....................
De bezoldiging vindt plaats naar:
salarisschaal: ....................
salarisnummer: ....................
De bij de functie behorende schaal is: ....................
Aanvullende afspraken: ....................
0 Deze akte wordt uitgereikt in verband met een nieuw dienstverband bij de werkgever.
0 Deze akte treedt in de plaats van de voorafgaande akte d.d. ....................
Op dit dienstverband is van toepassing:
- Kaderbesluit rechtspositie PO en
- de XXX XX;
- voor zover van toepassing de afvloeiingsregeling .................... d.d. .....................
.................... (plaats)
.................... (datum),
De werkgever voornoemd,
.................... (voorzitter) (secretaris)
In geval van mandaat van de bevoegdheid tot het aanstellen van de desbetreffende werknemers, wordt hier vermeld:
Namens de werkgever voornoemd,
.................... (naam gemandateerde functionaris)
Bijlage IC
Akte van benoeming leraar in opleiding bijzonder primair onderwijs
Het bestuur van (naam van de rechtspersoon), hierna te noemen werkgever,
gevestigd te ………………….
verklaart, onder de in deze akte van benoeming vermelde voorwaarden, te hebben benoemd:
naam, (voornamen) ………………
hierna te noemen werknemer,
geboren te ……………. (geboorteplaats) op (geboortedatum)
tot leraar in opleiding (LIO)
Aan school/instelling waar werknemer werkzaam is:
……………………………………………………. (school en schooladres)
De benoeming geschiedt voor bepaalde tijd vanaf ………………
tot en met ………………….
werktijdfactor: ……………………..
Op dit dienstverband is van toepassing:
- Kaderbesluit rechtspositie PO,
- de XXX XX en
- de afspraken in het kader van de leerarbeidsovereenkomst.
De bezoldiging wordt vastgesteld conform artikel 3.26 lid 6 van deze CAO. (plaats) …………………….
(datum) ……………………
Namens de werkgever voornoemd, voorzitter, ………………………
secretaris, ………………………
De werknemer verklaart een exemplaar van deze akte van benoeming LIO te hebben ontvangen en de benoeming onder de in deze overeenkomst omschreven voorwaarden te hebben aanvaard.
(plaats) …………….
(datum) ………………
De benoemde, ………………………..
Bijlage ID
Akte van aanstelling leraar in opleiding openbaar primair onderwijs
De werkgever, ...................., gevestigd te ,
besluit, onder de in deze akte vermelde voorwaarden, in dienst van het openbaar primair onderwijs aan te stellen:
de heer/mevrouw ...................., hierna te noemen werknemer, (adres, postcode en woonplaats),
geboren op .................... te , tot leraar in opleiding (LIO)
De werknemer is werkzaam aan:
(school/scholen/instelling/instellingen waar werknemer werkzaam is)
1. .................... (school en schooladres)..............................................................................
voor een werktijdfactor van ;
2. .................... (school en schooladres) .............................................................................
voor een werktijdfactor van ;
etc.
De aanstelling geschiedt voor bepaalde tijd vanaf :............................
tot en met :.....................
werktijdfactor :...............
De bezoldiging wordt vastgesteld conform artikel 4.25 lid 6 van deze CAO. Op dit dienstverband is van toepassing:
- Kaderbesluit rechtspositie PO,
- de XXX XX en
- de afspraken in het kader van de leerarbeidsovereenkomst.
.................... (plaats)
.................... (datum)
De werkgever voornoemd,
.................... (voorzitter) (secretaris)
In geval van mandaat van de bevoegdheid tot het aanstellen van de desbetreffende werknemers, wordt hier vermeld:
Namens de werkgever voornoemd,
.................... (naam gemandateerde functionaris)
Bijlage IE Benoemingsvolgorde
Bij de vraag of er sprake is van vacatureruimte en bij het aanbieden van vacatures hanteert de werkgever de onderstaande volgorde:
1. werknemers die voor minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn verklaard door UWV waarbij aanpassing van het dienstverband nodig is;
2. werknemers wiens functie in het rddf is geplaatst;
3. eigen wachtgelders;
4. werknemers benoemd voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.3 en aangesteld op grond van artikel 4.3 van deze CAO;
5. deeltijders als bedoeld in artikel 2.5 van deze CAO;
6. werknemers die het compensatieverlof willen sparen ten behoeve van spaarverlof (artikel 2.1 lid 8 van deze CAO);
7. werknemers die meer gewerkte uren willen compenseren in salaris (art.2.1 lid 9 van deze CAO).
Bijlage II
Model leerarbeidsovereenkomst leraar in opleiding
Partijen:
……………………………………………………………………………………... gevestigd te………………………………………………………………………….. vertegenwoordigd door …………………………………………………………….., hierna te noemen de lerarenopleiding
en
…………………………………………………………………………………….. gevestigd te………………………………………………………………………….. vertegenwoordigd door …………………………………………………………….., hierna te noemen de praktijkschool
en
……………………………………………………………………………………... studentnummer ……………………………………………………………………., hierna te noemen de leraar in opleiding (LIO)
overwegende dat partijen wensen samen te werken op het gebied van leren en werken in het kader van het LIO-schap,
voorts overwegende dat er een regeling getroffen dient te worden terzake het LIO-schap als essentieel onderdeel van de lerarenopleiding,
tenslotte overwegende dat partijen de toekomstige samenwerking op hoofdpunten wensen vast te leggen, komen voor de periode
vanaf ……………….. tot en met ………………..
het volgende overeen:
Artikel 1 Begripsbepalingen
Lerarenopleiding
Het bevoegd gezag van de lerarenopleiding basisonderwijs waar de LIO is ingeschreven.
Praktijkschool
De basisschool waaraan de LIO werkzaam is.
Leerarbeidsplaats
De functie waarin de LIO is benoemd of aangesteld.
Leraar in opleiding (LIO)
De laatstejaars student van een lerarenopleiding basisonderwijs, die wordt benoemd of aangesteld op een leerarbeidsplaats bij een praktijkschool.
PABO-begeleider
De docent van de lerarenopleiding die de LIO op de praktijkschool begeleidt tijdens het LIO-schap.
Mentor
De leraar van de praktijkschool die de LIO op de werkplek begeleidt tijdens het LIO-schap.
Leerwerkplan
Een door de LIO opgesteld plan, waarin, in overleg met de lerarenopleiding en de praktijkschool, de leer- en werkactiviteiten zijn vastgelegd die de LIO tijdens het LIO-schap zal verrichten.
Leerarbeidsovereenkomst
Een overeenkomst waarin de LIO, het bevoegd gezag van de lerarenopleiding waar de LIO is ingeschreven en het bevoegd gezag van de praktijkschool, nader vastleggen welke hun rechten en plichten zijn, met inachtneming van artikel 3.26 en 4.25 van deze CAO.
LIO-schap
De periode gedurende welke de LIO is benoemd of aangesteld bij het bevoegd gezag van de praktijkschool en werkzaam is op die school.
Artikel 2
De LIO geeft in een leerwerkplan de leer- en werkactiviteiten tijdens het LIO-schap aan.
De LIO stelt het leerwerkplan, voorafgaande aan de indiensttreding, in overleg met de lerarenopleiding en de praktijkschool, op.
Het leerwerkplan wordt als bijlage toegevoegd aan de leerarbeidsovereenkomst.
Artikel 3
De praktijkschool en de lerarenopleiding dragen zorg voor een deugdelijke begeleiding van de LIO, waaronder begrepen frequente begeleidingsgesprekken, zoals vastgelegd in het leerwerkplan.
Artikel 4
Het bevoegd gezag van de praktijkschool benoemt de LIO of stelt deze aan conform het bepaalde in de CAO PO.
Artikel 5
Wanneer de LIO gedurende het LIO-schap door ziekte en/of andere omstandigheden niet aan zijn opleidingsverplichtingen heeft kunnen voldoen, dient in overleg tussen partijen te worden bepaald hoe de LIO het door de lerarenopleiding vereiste aantal studiepunten kan behalen.
Artikel 6
De praktijkschool draagt zorg voor:
a toegang van de PABO-begeleider tot de praktijkschool;
b een gemotiveerd oordeel over de LIO, tussentijds en aan het einde van het LIO-schap.
Artikel 7
De lerarenopleiding draagt zorg voor:
a begeleiding van de mentor;
b de benodigde informatie voor het functioneren van de LIO.
Artikel 8
Nadere afspraken tussen lerarenopleiding, praktijkschool en LIO met betrekking tot te verrichten activiteiten in het kader van de leerarbeidsovereenkomst, worden in een bijlage toegevoegd aan de leerarbeidsovereenkomst.
Artikel 9
De leerarbeidsovereenkomst eindigt, onverminderd het elders in deze overeenkomst bepaalde: a door het verstrijken van de in de leerarbeidsovereenkomst genoemde
tijd;
b bij wederzijds goedvinden;
c op schriftelijke aanzegging van één der partijen aan de overige partijen, onder vermelding van het tijdstip van beëindiging, wanneer één der partijen zich ervan heeft overtuigd dat de lerarenopleiding, de praktijkschool of de LIO de hem/haar opgelegde verplichtingen niet nakomt;
d zich zodanige omstandigheden voordoen, dat van de praktijkschool, de LIO of de lerarenopleiding het voortduren van de leerarbeidsovereenkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
Voor akkoord,
Bevoegd gezag van de praktijkschool
voorzitter, …………………………………………………………………………...
secretaris, …………………………………………………………………………
Bevoegd gezag van de lerarenopleiding
……………………………………………………………………………………... Leraar in opleiding
……………………………………………………………………………………... (plaats) ……………………………………………………………………………... (datum) ……………………………………………………………………………...
Bijlage
Lerarenopleiding …………………………………………………………………………
Adres ……………………………………………………………………………………….
Postcode en plaats ………………………………………………………………………….
Telefoonnummer …………………………………………………………………………...
Faxnummer ………………………………………………………………………………...
e-mail ………………………………………………………………………………………
PABO-begeleider …………………………………………………………………………..
Telefoonnummer …………………………………………………………………………...
Faxnummer ………………………………………………………………………………...
e-mail ………………………………………………………………………………………
Praktijkschool ……………………………………………………………………………
Adres ……………………………………………………………………………………….
Postcode en plaats ………………………………………………………………………….
Mentor Telefoonnummer Faxnummer
Directeur …………………………………………………………………………………...
Telefoonnummer …………………………………………………………………………...
Faxnummer ………………………………………………………………………………...
e-mail ………………………………………………………………………………………
Leraar in opleiding …………………………………………………………………………
Adres ……………………………………………………………………………………….
Postcode en woonplaats ……………………………………………………………………
Telefoonnummer …………………………………………………………………………...
Faxnummer ………………………………………………………………………………...
e-mail ………………………………………………………………………………………
Bijlage III bij artikel 2.8 van deze CAO
Plaatsing functie in het risicodragend deel van de formatie (rddf)
1. De werkgever neemt in de structurele formatie de functies op van de werknemers die een dienstverband hebben voor onbepaalde tijd, tenzij dat in het licht van een goede en doelmatige uitvoering van de te verrichte werkzaamheden in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. In het laatste geval kan de werkgever besluiten de functie van een werknemer in het risicodragend deel van de formatie (rddf) te plaatsen.
2. Het besluit tot plaatsing in het rddf wordt zo spoedig mogelijk na de vaststelling van het bestuursformatieplan/personele bestuursbegroting, doch uiterlijk voor de zomervakantie bij aangetekend schrijven aan de werknemer meegedeeld.
3. Het besluit van de werkgever waardoor de functie van de werknemer in het rddf wordt geplaatst, heeft geen terugwerkende kracht.
4. Ontslag in verband met opheffing van de betrekking kan niet eerder worden verleend dan nadat de functie en de daarin benoemde of aangestelde werknemer gedurende een geheel schooljaar is geplaatst in het rddf.
5. Ontslag wegens opheffing van de betrekking kan niet plaatsvinden om een herbenoeming in een zelfde functie voor een kleinere betrekkingsomvang mogelijk te maken.
6. De werknemer die in het rddf is geplaatst is verplicht andere hem door de werkgever opgedragen werkzaamheden, die in het kader van de door hem vervulde functie passend zijn te achten, te verrichten dan wel bij een andere werkgever dan wel buiten het onderwijs een passende betrekking te aanvaarden. Indien vacatureruimte ontstaat bij de werkgever wordt deze aan werknemer toebedeeld, tenzij dit in het licht van een goede en doelmatige uitvoering van de aan de instelling te verrichten werkzaamheden in redelijkheid niet van de werkgever kan worden gevergd. Daarnaast kan de werkgever de werknemer een sollicitatieplicht of een scholingsplicht opleggen. De werknemer is daarbij verplicht zich als werkzoekende te registreren bij de arbeidsvoorzieningsorganisatie en een andere passende betrekking binnen dan wel buiten het onderwijs te aanvaarden.
7. Indien de werkgever aan de werknemer die in het rddf is geplaatst een scholingsplicht oplegt, gelden de volgende voorwaarden:
a. de werkgever stelt de werknemer vrij van het verrichten van passende werkzaamheden bedoeld in de eerste volzin van het zesde lid, voor zover dit noodzakelijk is voor het volgen van de scholing;
b. de werkgever belast de werknemer niet met het geven van onderwijs, voor zover de lesgebonden taken zouden samenvallen met het volgen van de scholing;
c. tussen de werkgever en de werknemer wordt een redelijke termijn afgesproken waarbinnen de werknemer de scholing met succes kan afronden.
d. De werkgever is verplicht de werknemer te benoemen of aan te stellen in een passende vacante functie bij de werkgever, dan wel bij een andere werkgever gelet op de
scholing die is of wordt gevolgd. Indien voor deze benoeming of aanstelling ontheffing van de bevoegdheidseisen noodzakelijk is, omdat de werknemer de scholing nog niet heeft afgerond, moet de werkgever deze ontheffing aanvragen. Indien deze ontheffing wordt verleend gaat de werkgever over tot benoeming of aanstelling.
8. Indien de werkgever besluit over te gaan tot opheffing van een betrekking dient het eerst zorgvuldig te onderzoeken of het in redelijkheid mogelijk is de werknemer een mede in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passende functie bij de werkgever aan te bieden. Indien een in de eerste zin bedoelde functie beschikbaar is, vindt ontslag wegens opheffing van de betrekking plaats onder gelijktijdige benoeming of aanstelling in de nieuwe functie.
9. Indien geen passende functie als bedoeld in het achtste lid beschikbaar is, dan wel de werknemer een passende functie weigert, wordt het dienstverband beëindigd indien de functie van de werknemer niet langer in de formatie is opgenomen.
10. Indien de werkgever een werknemer wil herbenoemen of heraanstellen, wiens dienstverband is beëindigd in verband met ziekte en arbeidsongeschiktheid, wordt de werknemer benoemd of aangesteld voor ten hoogste de betrekkingsomvang die overeenkomt met zijn restvaliditeit en voor ten hoogste de betrekkingsomvang die vóór de beëindiging van het dienstverband voor hem in de formatie was opgenomen.
11. Het salaris van de werknemer die in het rddf is geplaatst, wordt verminderd met:
a. neveninkomsten die de werknemer genoot op de dag voorafgaand aan de rddf-plaatsing , uit een dienstverband dat groter is dan de normbetrekking;
b. neveninkomsten van de werknemer die hij gaat genieten vanaf het moment van rddf-plaatsing.
12. Zowel werkgever als werknemer zijn gehouden de in de voorgaande leden genoemde verplichtingen en afspraken naar beste vermogen uit te voeren.
13. Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing indien voor een werknemer volgens de geldende afvloeiingsregeling na een onvoorziene afloop van een lang buitengewoon verlof geen formatie beschikbaar blijkt te zijn en de werkgever geen aanspraak op een vergoeding in verband met de terugkeer van de werknemer heeft bij het Vervangingsfonds.
14. De op 31 juli 2006 geldende afvloeiingsregeling is van toepassing.
Bijlage IV.A behorend bij de artikelen 3.22 t/m 3.26 en 4.21 t/m 4.25 van deze CAO
Maandsalaris voor de salarisvaststelling van de functie leraar in opleiding (LIO)
Het salaris van de leraar in opleiding die is benoemd of aangesteld aan een:
- basisschool bedraagt naar rato van de werktijdfactor 50% van schaal LA, salarisnummer 1;
- speciale school voor basisonderwijs, aan een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel aan een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bedraagt naar rato van de werktijdfactor 50% van schaal LB, salarisnummer 1;
Bijlage IV.B behorend bij de artikelen 3.27 en 4.26 van deze CAO
Maandsalaris voor de salarisvaststelling van de functie onderwijsassistent in opleiding (OIO):
Het salaris van de onderwijsassistent in opleiding die is benoemd of aangesteld aan een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs, aan een school voor speciaal onderwijs, voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel aan een school of instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, bedraagt naar rato van de werktijdfactor 50% van de OOP-salarisschaal 4, salarisnummer 1 of – gelet op de leeftijd van de werknemer – één van de toepasselijke jeugdschalen van schaal 4 met inachtneming van artikel 6.9 van deze CAO.
Bijlage V behorende bij hoofdstuk 5 van deze CAO Modelreglement interne bezwarencommissie
1. Begripsbepalingen
Commissie : de Interne Bezwarencommissie als bedoeld in artikel 5.5 van deze CAO
Externe Bezwarencommissie functiewaardering :
de Commissie als bedoeld in artikel 5.6 van deze CAO
Werkgever : de rechtspersoon die, of het bestuursorgaan dat het bevoegd gezag vormt van één of meerdere instellingen.
Werknemer : het personeelslid dat een dienstverband heeft bij de werkgever.
P(G)MR : personeelsgeleding van de (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad.
Werkdag : dag, niet zijnde zaterdag, een zondag of een in de
Algemene Termijnenwet genoemde erkende feestdag of een daarmee bij of krachtens wet gelijkgestelde dag.
Besluit : het besluit als bedoeld in artikel 5.4 lid 10 van deze CAO en artikel 4 van dit reglement.
Nieuw besluit : het besluit als bedoeld in artikel 5.5 lid 5 van deze CAO en artikel 8 van dit reglement.
2. Instelling en samenstelling van de Commissie
1. De Commissie draagt de naam Interne Bezwarencommissie FUWA PO. Zij is ingesteld en wordt in stand gehouden door de werkgever.
2. De Commissie bestaat uit een voorzitter en twee leden:
- een lid wordt benoemd op voordracht van de werkgever;
- een lid wordt benoemd op voordracht van de P(G)MR;
- de voorzitter wordt benoemd op voordracht van de twee leden.
De voorzitter mag geen werknemer zijn van het bevoegd gezag, noch deel uitmaken van het bevoegd gezag, en mag ook niet adviseur zijn van het bevoegd gezag.
3. De leden van de Commissie worden door de werkgever benoemd voor een periode van twee jaar. Zij zijn terstond herbenoembaar voor eenzelfde periode.
4. In geval van een vacature wordt daarin terstond voorzien.
Een lid, benoemd ter vervulling van een tussentijdse vacature treedt af op het tijdstip waarop zijn/haar voorgang(st)er zou zijn afgetreden.
5. De Commissie kan besluiten, al dan niet uit haar midden, een secretaris te benoemen.
3. Taak en bevoegdheden van de Commissie
1. De Commissie toetst of de werkgever in redelijkheid tot het besluit waartegen het bezwaar is gericht, heeft kunnen komen. De Commissie brengt hieromtrent een advies uit aan de werkgever.
2. De Commissie is bevoegd kennis te nemen van alle bescheiden die betrekking hebben op de waardering van de functie, de gevolgde procedure en de beschreven functie in relatie met de aan de werknemer opgedragen werkzaamheden.
4. Het bezwaarschrift
1. De werknemer dient bij de voorzitter van de Commissie een door hem ondertekend bezwaarschrift in binnen 6 weken waarbij wordt gevoegd:
a. een afschrift van het besluit waartegen het bezwaar wordt ingesteld;
b. afschriften van de op het bezwaar betrekking hebbende stukken.
2. Het bezwaarschrift bevat:
x. een opgave van de naam, voornamen en adres van de werknemer;
b. een mededeling van het bezwaar en de gronden waarop dit berust.
3. De voorzitter tekent op de ingekomen stukken de datum van ontvangst aan en zendt bericht van ontvangst aan de afzender.
5. Vaststelling plaats en tijdstip van de mondelinge behandeling
De voorzitter van de Commissie bepaalt op zo kort mogelijke termijn, doch uiterlijk binnen acht weken na ontvangst van het bezwaarschrift, de plaats waar en het tijdstip waarop de behandeling van het bezwaar ter zitting zal plaatsvinden. Aan partijen wordt daarvan tijdig kennis gegeven.
6. De behandeling ter zitting
1. Het bezwaar wordt behandeld in een besloten zitting van de Commissie in aanwezigheid van partijen.
2. De voorzitter heeft de leiding van de zitting. Hij/zij geeft elk van de partijen de gelegenheid hun standpunt toe te lichten. Werkgever kan zich door een gemachtigde laten vervangen. Partijen kunnen zich op eigen kosten door een raadsman/ -vrouw laten bijstaan.
3. Voordat de behandeling ter zitting wordt gesloten, deelt de voorzitter mede wanneer advies zal worden gegeven.
7. Beraadslaging en advisering
1. Indien het bezwaarschrift na de daarvoor gestelde termijn is ingediend, laat de Commissie de niet- ontvankelijk-verklaring achterwege, indien de werknemer aantoont dat hij zo spoedig als redelijkerwijs verlangd kon worden, bezwaar heeft ingesteld.
2. De Commissie beraadslaagt en beslist in raadkamer. Zij besluit bij meerderheid van stemmen omtrent het uit te brengen advies.
3. De Commissie brengt binnen vier weken na de behandeling ter zitting advies uit aan de werkgever over het bezwaar en zendt een afschrift daarvan aan de werknemer.
8. Besluit
De werkgever neemt na ontvangst van het advies van de Commissie binnen 20 werkdagen een nieuw besluit dat, met redenen omkleed, schriftelijk aan de werknemer wordt medegedeeld.
9. Termijnen
1. Voor de in dit reglement genoemde termijnen worden de periodes van de aan de instelling vastgestelde vakanties niet meegerekend.
2. Indien door dwingende omstandigheden de Commissie niet in staat is geweest binnen de daarvoor gestelde termijn een zitting te beleggen of advies te geven, wordt dit aan de werkgever en de werknemer medegedeeld en wordt zo spoedig mogelijk een zitting belegd ofwel advies gegeven.
10. Geheimhouding
1. Alle op de zaak betrekking hebbende stukken dienen ter vertrouwelijke kennisneming van de Commissie. Anderen dan de werkgever en de werknemer mogen vanwege de Commissie deze stukken niet inzien of hiervan afschriften of uittreksels maken, met uitzondering van de Externe Bezwarencommissie functiewaardering.
2. De leden van de Commissie en in voorkomend geval de secretaris zullen al hetgeen zij in verband met een bezwaar vernemen als vertrouwelijk beschouwen.
3. De personen die ter zitting verschijnen zullen tegenover derden het vertrouwelijk karakter van de zitting eerbiedigen.
11. Slotbepaling
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet beslist de voorzitter, de overige leden van de Commissie gehoord hebbende.
Bijlage VI behorende bij artikel 6.18 van deze CAO
Diensttijd voor jubileumgratificatie
Onder diensttijd wordt verstaan de tijd, doorgebracht:
1. in een betrekking bij een bevoegd gezag aan een instelling als bedoeld in deze CAO, met dien verstande dat de tijd vóór 1 januari 1956 doorgebracht aan scholen voor kleuteronderwijs slechts meetelt indien daartoe naar het oordeel van Onze minister aanleiding bestaat;
2. in een burgerlijke dienstbetrekking bij de Nederlandse overheid;
3. in een betrekking waarbij betrokkene in dienst is van een lichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b, c, d, e, en f van de Wet privatisering ABP, dan wel als bedoeld in artikel 2 derde lid onderdeel b, juncto artikel 3 van die wet;
4. in een betrekking bij een bevoegd gezag van een B3-lichaam, voordat deze werd aangewezen als lichaam, bedoeld in artikel 1, onder g, van de Wet Privatisering ABP, dan wel bedoeld in artikel 2 derde lid, onder b juncto artikel 3 van die wet;
5. vóór 1 januari 1966 in een betrekking als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Pensioenwet 1922;
6. in een burgerlijke dienstbetrekking bij de overheid van de Nederlandse Antillen, Aruba en, vóór 25 november 1975, Suriname, bij de voormalige gouvernementen van Suriname, Curaçao en Nieuw- Guinea;
7. in een dienstbetrekking bij het niet-openbaar onderwijs in de onder 6 vermelde voormalige Rijksdelen, voor zover zulks de betrokkene onder de werkingssfeer van een overheidspensioenregeling heeft gebracht of zou hebben gebracht, indien hij in vaste dienst zou zijn aangesteld;
8. in Nederlandse militaire dienst of daarmede voor de toepassing van de desbetreffende rechtspositieregelingen gelijkgestelde dienst, waaronder mede worden begrepen het voormalige KNIL en de troepen in de Nederlandse Antillen, Aruba en, vóór 25 november 1975, Suriname;
9. als volontair met een volledige dagtaak in een betrekking bij de Nederlandse overheid;
10. in een betrekking bij de werkgever gedurende de periode dat de werknemer levensloopverlof geniet; een en ander met uitzondering van de tijd gedurende welke de betrokkene geen inkomsten uit de dienstbetrekking heeft genoten, tenzij zulks het gevolg was van lang buitengewoon verlof dat overwegend dan wel mede in het algemeen belang was verleend.
Bijlage VII behorende bij hoofdstukken 5 en 6 van deze CAO
A. Taakkarakteristiek normfunctie directie basisonderwijs:
De directie is onder verantwoordelijkheid van de werkgever belast met:
a. het geven van leiding aan de instelling;
b. het mede zorgdragen voor voorbereiding en uitvoering van het onderwijskundig, schoolorganisatorisch en huishoudelijk beleid in de instelling;
c. het mede voorbereiden en uitvoeren van het personeelsbeleid aan de instelling;
d. het mede voorbereiden en uitvoeren van het financiële beleid van de instelling;
e. het onderhouden van interne en externe contacten met betrekking tot de voorgenoemde taken;
f. het geven van onderwijs en het verrichten van de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden als omschreven in deze bijlage opgenomen taakkarakteristiek voor de normfunctie leraar basisonderwijs, voor zover de belanghebbende niet geheel is vrijgesteld van het geven van onderwijs;
g. al hetgeen overigens binnen een normale directietaak past.
De directeur:
is verantwoordelijk voor alle tot de taak van de directie behorende werkzaamheden.
Afhankelijk van y van de instelling is voor de directeur één van de functieschalen DA t/m DC (+uitloop) van toepassing, één en ander als aangegeven in bijlage A1 van deze CAO.
De adjunct-directeur:
is in eerste instantie belast met de werkzaamheden voortvloeiende uit zijn leraarsfunctie. Hij verricht daarnaast de tot de taak van de directie behorende werkzaamheden onder eindverantwoordelijkheid van de directeur; hij vervangt de directeur bij diens afwezigheid.
Afhankelijk van y van de instelling is voor de adjunct-directeur één van de functieschalen AA t/m AC van toepassing, één en ander als aangegeven in bijlage A1 van deze CAO.
Taakkarakteristiek normfuncties directie speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
De directie is onder verantwoordelijkheid van de werkgever belast met:
a. het geven van leiding aan de instelling;
b. het mede zorgdragen voor voorbereiding en uitvoering van het onderwijskundig, schoolorganisatorisch en huishoudelijk beleid in de instelling;
c. het mede voorbereiden en uitvoeren van het personeelsbeleid van de instelling;
d. het mede voorbereiden en uitvoeren van het financiële beleid aan de instelling;
e. het onderhouden van interne en externe contacten met betrekking tot de voorgenoemde taken;
f. het geven van onderwijs en het verrichten van de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden als omschreven in deze bijlage opgenomen taakkarakteristiek voor de normfunctie leraar speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover de belanghebbende niet geheel is vrijgesteld van het geven van onderwijs;
g. al hetgeen overigens binnen een normale directietaak past.
De directeur:
• leidt de commissie van onderzoek, bedoeld in artikel 41, tweede lid van de Wet op de Expertisecentra (WEC);
• is verantwoordelijk voor alle tot de taak van de directie behorende werkzaamheden.
Afhankelijk van Q van de instelling is voor de directeur één van de functieschalen DB t/m DC (+uitloop) van toepassing, een en ander als aangegeven in bijlage A1 van deze CAO.
De adjunct-directeur:
is in eerste instantie belast met de werkzaamheden voortvloeiende uit zijn leraarsfunctie. Hij verricht de tot de taak van de directie behorende werkzaamheden onder eindverantwoordelijkheid van de directeur; hij vervangt de directeur bij diens afwezigheid.
Afhankelijk van Q van de instelling is voor de adjunct-directeur één van de functieschalen AB t/m AC van toepassing, één en ander als aangegeven in bijlage A1 van deze CAO.
B. Taakkarakteristiek normfunctie leraar primair onderwijs
De functie van leraar omvat:
a. het geven van onderwijs alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden, waaronder voor wat betreft een leraar aan een speciale school voor basisonderwijs tevens wordt verstaan ambulante begeleiding als voorzien in het zorgplan;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals:
1. het deelnemen aan teamvergaderingen;
2. het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d.;
3. het deelnemen aan her- en bijscholingscursussen;
4. het vormen en begeleiden van aanstaande leraren;
5. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
Voor een leraar aan een basisschool geldt functieschaal LA zoals aangegeven in artikel 6.30 van deze CAO. Voor een leraar aan een speciale school voor basisonderwijs geldt functieschaal LB zoals aangegeven in artikel 6.30 van deze CAO.
Taakkarakteristiek normfunctie leraar speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
De functie van leraar omvat:
a. het geven van onderwijs waaronder het geven van ambulante begeleiding, bedoeld in artikel 1 van het Onderwijskundig besluit WEC (Stb. 1985, 517) alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden;
b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals:
1. het deelnemen aan teamvergaderingen;
2. het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d.;
3. het deelnemen aan her- en bijscholingscursussen;
4. het vormen en begeleiden van aanstaande leraren;
5. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling.
Voor een leraar aan een school voor speciaal en/of voortgezet speciaal onderwijs geldt functieschaal LB zoals aangegeven in artikel 6.30 van deze CAO.
C. Normfuncties, taakkarakteristiek en functieschaal, zoals aangegeven in de artikelen 5.2 en 6.32 van deze CAO
Normfunctie | Taakkarakteristiek | Functie schaal |
1a. administratief medewerker | Verricht: a. type-werkzaamheden en overige administratieve werkzaamheden; b. financieel administratieve werkzaamheden; c. werkzaamheden ten behoeve de leerlingenadministratie. | 3 |
1b. administratief medewerker | Verricht: a. bovengenoemde werkzaamheden; b. bovendien worden de werkzaamheden uitgebreid met secretariaatswerkzaamheden, en/of eenvoudige financieel /cijfermatige administratieve taken en/of taken die een specifieke kennis vereisen i.v.m. de soort (v)so-school. | 4 |
2. psychologisch assistente | Verricht werkzaamheden met betrekking tot het afnemen van psychologische testen en verzorgt de administratieve (type)verwerking van de gegevens. | 4 |
3. conciërge | Verricht huishoudelijke diensten, kleine onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan gebouwen, terreinen. | 3 |
4. technisch assistent | Verricht onderwijsondersteunende werkzaamheden t.b.v. de praktijklessen. | 5 |
5a. klassenassistent | Verricht werkzaamheden die liggen op het verzorgende terrein. | 3 |
5b. klassenassistent | Verricht werkzaamheden die liggen op het verzorgende terrein, alsmede eenvoudige routinematige onderwijsinhoudelijke taken. | 4 |
5c. onderwijsassistent | a. het ondersteunen van de leraar in de onderbouw op zijn aanwijzingen bij het verrichten van eenvoudige routinematige onderwijsinhoudelijke taken; b. het begeleiden van leerlingen bij verwerving van vaardigheden; c. het leveren van een praktische organisatorische bijdrage aan het klassenmanagement; d. het verrichten van overige werkzaamheden die verband houden met de functie. | 4 |
6. instructeur mobiliteit | Verricht werkzaamheden die er op gericht zijn om de blinde leerling zich zo volwaardig en zelfstandig mogelijk te leren bewegen zowel in de school- als in de thuissituatie, als in het maatschappelijk verkeer. | 7 |
7. speltherapeut/creatief therapeut | Stelt aan de hand van de hulpvraag, die voor wat betreft scholen voor (v)so is verkregen door bestudering van de gegevens van de commissie van onderzoek, behandelingsplannen op met als doel veranderingsprocessen en/of ontwikkelingsprocessen in het gedrag en/of emotie op gang te brengen. | 8 |
8. ergotherapeut | Verricht werkzaamheden die tot doel hebben de | 8 |
leerling in staat te stellen optimaal te functioneren in school-, leef- en woonomstandigheden. | ||
9. fysiotherapeut | Stelt een therapeutisch plan op t.b.v. verbeteren c.q. handhaven van het motorisch functioneren van de leerlingen, verricht de op de specifieke handicap gerichte therapieën. | 8 |
10. logopedist/akoepedist | Stelt aan de hand van de hulpvraag en voor wat betreft scholen voor (v)so door bestudering van de gegevens van de commissie van onderzoek een therapeutisch plan op en voert het plan uit. | 8 |
11. maatschappelijk deskundige | Maakt indien het een school voor (v)so betreft deel uit van de commissie van onderzoek en verricht werkzaamheden die gericht zijn op een verantwoorde plaatsing in de school. Verricht tevens werkzaamheden die gericht zijn op het onderzoeken en het oplossen van problemen m.b.t. sociale relaties van het kind thuis, in de school en in het maatschappelijk verkeer in het algemeen. | 8 |
12. orthopedagoog/psycholoog | Maakt indien het een school voor (v)so betreft deel uit van de commissie van onderzoek. Verricht tevens werkzaamheden die gericht zijn op een verantwoorde plaatsing van de leerlingen in de school en in die niveaugroep die de leerlingen de meest optimale kan biedt m.b.t. de te leveren schoolprestaties en het zich kunnen bewegen in het toekomstig maatschappelijk verkeer. | 11 |
13. audioloog | Verricht, vanuit de specifieke deskundigheid (o.a. het interpreteren van de meetresultaten), werkzaamheden die gericht zij op een verantwoorde plaatsing van de leerling in de school en in die niveaugroep die de leerling een optimale kans biedt m.b.t. de te leveren schoolprestatie en het zich kunnen bewegen in het toekomstig maatschappelijk verkeer. | 11 |
14. medisch specialist | Verricht vanuit de medische optiek werkzaamheden die gericht zijn op een verantwoorde plaatsing van de leerling in de school en in die niveaugroep die de leerlingen een optimale kans biedt m.b.t. de te leveren schoolprestaties en het zich kunnen bewegen in het toekomstig maatschappelijk verkeer. | 13 |
15. technicus | Verricht onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan apparatuur en hulpmiddelen. | 4 |