COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST
CAO
voor de zuivelind
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST
voor de
ZUIVELINDUSTRIE
Voor de periode 1 april 2008 tot en met 31 maart 2010
1
2
INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK I – ALGEMENE BEPALINGEN
Pag.
Artikel 1 – Definities 7
Artikel 2 – Verplichtingen van de partijen 8
Artikel 3 – Verplichtingen van werkgever en werknemer 8
HOOFDSTUK II – NORMALE ARBEIDSDUUR
Artikel 4 – Wekelijkse arbeidsduur 10
Artikel 5 – Vaststelling van de werktijdenregeling 10
Artikel 6 – A. 58-jarigenregeling 10
– B. Extra vrije uren voor werknemers van 61 jaar en ouder 12
Artikel 7 – Dagelijkse arbeidstijden 12
HOOFDSTUK III – ALGEMENE BELONINGSBEPALINGEN
Artikel 8 – Functiegroepen en salarisschalen 13
Artikel 9 – Toepassing van de salarisschalen 14
Artikel 10 – Persoonlijke toeslag 14
Artikel 11 – EHBO-diplomatoeslag en BHV-toeslag 15
Artikel 12 – Betaling van de beloning 15
HOOFDSTUK IV – ARBEID WELKE RECHT GEEFT OP EEN TOESLAG
Artikel 13 – Arbeid op onaangename uren 17
Artikel 14 – Arbeid op het weekeinde 17
Artikel 15 – Toeslag bij overplaatsing in een andere
werktijdenregeling 17
Artikel 16 – Volcontinu 5 ploegendienst 19
Artikel 17 – Overwerk 20
Artikel 18 – Beloning bij afwijkend rooster 21
Artikel 19 – Arbeid op feestdagen 22
Artikel 20 – Vergoeding van consignatie en extra opkomst 23
HOOFDSTUK V – ENIGE BIJZONDERE CATEGORIEËN WERKNEMERS
Artikel 21 – Deeltijdwerknemer 24
Artikel 22 – Leerlingen 24
Artikel 23 – Partieel leerplichtige werknemers 25
HOOFDSTUK VI – VAKANTIE
Artikel 24 – Vakantie 27
Artikel 25 – Koop / verkoop van vakantieuren 28
Artikel 26 – Toeslagen 29
A. Eindejaarsuitkering 29
B. Vakantietoeslag 29
HOOFDSTUK VII – VERZUIM
Artikel 27 – Kort verzuim 31
Artikel 28 – Onbetaald verlof 32
Artikel 28.a – Levensloopregeling 33
3
Artikel 29 | – Verzuim voor het bijwonen van vergaderingen, | |
congressen en cursussen | 33 | |
Artikel 30 | – Verzuim bij ziekte en ongeval | 34 |
Artikel 31 | – Vervallen per 1 januari 2006 | 37 |
Artikel 32 | – Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
HOOFDSTUK VIII – AANVANG EN EINDE DIENSTBETREKKING
Artikel 33 – Indiensttreding en ontslag 38
Artikel 34 – Aanvullende uitkering na einde dienstbetrekking 38
Artikel 34.a – Werkgeversbijdrage ten behoeve van de verplichte
collectieve pensioenspaarregeling 39
HOOFDSTUK IX – WERKGELEGENHEID
Artikel 35 – Overleg op ondernemingsniveau 41
HOOFDSTUK X – SLOTBEPALINGEN
Artikel 36 – Personeelsvertegenwoordiging 43
Artikel 37 – Xxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 38 – Contact Commissie 44
Artikel 39 – Protocol 45
Artikel 40 – Duur van de overeenkomst 45
PROTOCOL
ALS BEDOELD IN ART. 39 VAN DE CAO VOOR DE ZUIVELINDUSTRIE (I) 46
BIJLAGEN:
I Functielijst van de meest voorkomende functies in de
zuivelindustrie, als bedoeld in artikel 8 lid 1 48
II Salarisschalen 50
III Modellen arbeidsovereenkomsten 54
IV Teksten van in de CAO genoemde wetsartikelen 56
V Invaliditeitspensioenregeling voor de zuivelindustrie
als bedoeld in de voetnoot behorend bij artikel 30 lid 2b van de
CAO voor de zuivelindustrie 61
VI Normen Arbeidstijdenwet voor 1 april 2007 64
VII Sanctiebepalingen ziekte- en arbeidsongeschiktheid 69
VIII Levensloopregeling in de zuivelindustrie 73
IX Regeling inzake de verplichte collectieve pensioenspaarregeling 80
X Trefwoordenregister 82
4
CAO VOOR DE ZUIVELINDUSTRIE
voor de periode van 1 april 2008 t/m 31 maart 2010
Tussen de
Nederlandse Zuivel Organisatie (NZO) gevestigd te Zoetermeer namens de volgende leden:
– Friesland Foods B.V. en de aan Friesland Foods gelieerde ondernemingen Kievit B.V. en Riedel B.V.
– Campina Zuivel B.V.
– ‘DOC Kaas’ BA
– Coöperatieve Zuivelfabriek ‘Rouveen’ UA
– Coöperatieve Zuivelonderneming CONO BA
– Xxx Xxxxxxxxxx B.V.
– Vreugdenhil Dairy Foods B.V. uitsluitend voor de aan Vreugdenhil Dairy Foods B.V. gelieerde ondernemingen Promelca B.V., Nemelco B.V. en Phoenix B.V.
enerzijds en
FNV Bondgenoten, gevestigd te Utrecht, CNV BedrijvenBond, gevestigd te Houten,
De Unie, Vakbond voor industrie en dienstverlening, gevestigd te Culemborg anderzijds
is de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst aangegaan.
5
6
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Definities
In deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt verstaan onder:
1. Werkgever: één van de in de aanhef genoemde rechtspersonen.
2. Werknemer: ieder die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is van een werkgever en van wie de functie is ingedeeld of gezien het func- tieniveau behoort te worden ingedeeld in één van de functiegroepen I t/m VIII als vermeld in bijlage I.
3. Groep: salarisgroep.
4. Schaalsalaris: het bedrag dat is vermeld in de tabellen, opgenomen in bijlage II van deze CAO.
5. Functiesalaris: het bedrag dat is vermeld in de tabellen, opgenomen in bijlage II van deze CAO plus eventuele persoonlijke toeslag als bedoeld in artikel 8 lid 7 en artikel 10.
6. Xxxxxxxx: al hetgeen door de werknemer, indien deze werkzaam is geweest in de functie die hij gewoonlijk uitoefent over de voorafgaande 12 of 13 weken of een veelvoud hiervan met een maximum van 52 weken is verdiend krachtens het be- paalde in de hoofdstukken III en IV doch met uitzondering van de reiskostenvergoe- ding en van 20% van de verdiende beloning voor overwerk. In afwijking van het voorgaande kan de werkgever met de personeelsvertegenwoordiging en de betrok- ken werknemersorganisaties voor de duur van minimaal één jaar overeenkomen dat als tijdloon zal gelden al hetgeen door de werknemer, indien deze werkzaam zou zijn geweest in de functie die hij gewoonlijk uitoefent, zou zijn ontvangen krach- tens het bepaalde in de hoofdstukken III en IV met inbegrip van de beloning voor roostermatig of te verwachten overwerk, doch met uitzondering van de beloning voor alle overige overwerk en van reiskostenvergoeding, met dien verstande dat deze afwijkingen gemeld worden bij de Contact Commissie1).
7. Personeelsvertegenwoordiging: de ondernemingsraad dan wel bij ontbreken daarvan de personeelsvertegenwoordiging als bedoeld in artikel 36.
8. Dienst: de aaneengesloten uren waarin werkzaamheden worden verricht onder vermelding van de begintijd en de eindtijd, eventueel onderbroken door pauzes.
1) Indien de werkgever overgaat van het systeem van achteruitkijken naar het systeem van vooruitkijken, vindt over de invoeringsdatum hiervan overleg plaats met de werknemersorganisaties.
7
9. Ploeg: een groep personen die gezamenlijk dezelfde werktijdenregeling doorlopen. Een ploeg kan ook uit één persoon bestaan.
10. Werktijdenregeling: een regeling die aangeeft op welke dagen van de week en tijdstippen van de dag (groepen van) werknemers hun werkzaamheden verrichten. De werktijdenregeling wordt vormgegeven door voor een periode van minimaal één roostercyclus de diensten van (groepen van) werknemers van een afdeling of ploeg weer te geven, aangevuld met eventuele collectieve verlofdagen, onder vermelding van het aantal weken dat één roostercyclus omvat en het aantal medewerkers op wie de werktijdenregeling van toepassing is.
11. Roostercyclus: een aaneengesloten periode waarin een afdeling of ploeg een reeks van alle voorkomende soorten en opeenvolgende diensten in de desbetref- fende werktijdenregeling volledig heeft doorlopen. Daarvan is sprake als de desbe- treffende reeks van diensten volgens welke de afdeling of ploeg van de werknemer(s) werkzaam is (zijn), zich in de werktijdenregeling begint te herhalen.
12. Rooster: een schema, dat per werknemer aangeeft welke werktijdenregeling en diensten gedurende een bepaalde kalenderperiode (we(e)k(en), maand) van toe- passing zijn.
13. BW: het burgerlijk wetboek, boek 7 titel 10.
Artikel 2
Verplichtingen van partijen
Partijen verplichten zich alle uit deze overeenkomst voortvloeiende of daarmee samen- hangende verplichtingen naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid na te komen en gedurende de duur van deze overeenkomst geen werkstaking te zullen toepassen of toepassing daarvan te zullen bevorderen en in het algemeen generlei actie te voeren of te steunen, ook niet van derden, welke ten doel heeft anders dan door middel van over- leg wijziging te brengen in het bepaalde in de CAO dan wel van de arbeidsvoorwaarden van de werknemer.
Artikel 3
Verplichtingen van werkgever en werknemer
1. Werkgever en werknemer zijn verplicht het in deze CAO bepaalde naar de maatsta- ven van redelijkheid en billijkheid na te komen en zich te gedragen gelijk een goed werkgever en een goed werknemer betaamt.
2. Het is de werknemer niet geoorloofd zonder toestemming van de werkgever be- taalde arbeid in loondienst voor derden te verrichten, dan wel arbeid als zelfstandi- ge te verrichten, indien daardoor de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 4 wordt overschreden.
8
3. Het is de werkgever niet toegestaan een werknemer in dienst te nemen, die in dienst getreden zijnde, tegelijkertijd in volledige dienst is van een andere werkgever in of buiten de zuivelindustrie.
4. De werkgever is verplicht de werknemers in voldoende mate werkkleding gratis in bruikleen te geven. Indien de werkgever na overleg met de personeelsvertegen- woordiging van oordeel is dat de werknemer bij de uitoefening van zijn functie aan- gepast schoeisel dient te dragen, zal de werkgever hem dat gratis in bruikleen ge- ven. De werknemer dient het hem in bruikleen verstrekte met zorg te behandelen.
5. De werkgever is verplicht de werknemer het materiaal – vervoermiddelen daaron- der begrepen – te verschaffen dat deze voor de uitoefening van zijn werkzaamhe- den nodig heeft dan wel de werknemer voor het gebruik van eigen materiaal een redelijke vergoeding te verstrekken.
6. De werkgever zal een beleid voeren gericht op het bestrijden van ongewenste inti- miteiten in de werkorganisatie. Dit beleid zal per onderneming nader worden uitge- werkt.
9
HOOFDSTUK II
NORMALE ARBEIDSDUUR
Artikel 4
Wekelijkse arbeidsduur
1. De normale arbeidsduur bedraagt gemiddeld over een jaar berekend 36 uur per week.
2. Bij de inrichting van de werktijdenregeling zullen de normen van de overlegregeling van de Arbeidstijdenwet van voor 1 april 2007 van toepassing zijn (zie bijlage VI). Bovendien dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. De arbeidsduur per dienst bedraagt maximaal 9 uur per dag, uitgezonderd voor werknemers in de vervoerssector.
b. De arbeidsduur bedraagt gemeten over een aaneengesloten periode van 6 we- ken maximaal 216 uur. In afwijking hiervan kan met de personeelsvertegen- woordiging worden overeengekomen dat gemeten over een tijdvak van 13 we- ken de arbeidsduur gemiddeld maximaal 40 uur per week bedraagt.
3. Voor werknemers, werkzaam in een volcontinu 5 ploegendienst, gelden in afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 van dit artikel de bepalingen in artikel 16.
Artikel 5
Vaststelling van de werktijdenregelingen
1. De werkgever is verplicht in overleg met de personeelsvertegenwoordiging de werktijdenregelingen voor de vestiging(en) van de onderneming vast te stellen, met inachtneming van het bepaalde in Artikel 27 van de Wet op de Ondernemingsraden. De vaststelling dient ten minste 4 weken vóór de invoering van de desbetreffende werktijdenregeling plaats te vinden.
2. De werkgever is verplicht het voor de werknemer geldende rooster uiterlijk 7 dagen vóór aanvang van het rooster voor de betreffende week aan de werknemer mee te delen. Roosterwijzigingen binnen 7 dagen voor aanvang van het rooster zullen zo- veel mogelijk beperkt worden en zullen in overleg met de werknemer plaatsvinden. In geval van roosterwijzigingen binnen 7 dagen voor aanvang van het rooster, is het bepaalde in artikel 18 van toepassing.
Artikel 6
A. 58-jarigenregeling
1. De werknemer van 58 jaar of ouder kan op zijn verzoek – in afwijking van de nor- male arbeidsduur als bedoeld in artikel 4 en artikel 16 – korter gaan werken met een
10
arbeidsduur van 32 uur gemiddeld per week1). De wens daartoe dient de werkne- mer tijdig aan de werkgever kenbaar te maken. In overleg met betrokken werknemer stelt de werkgever, in beginsel voor een periode van één jaar, het rooster vast waar- in de verkorte wekelijkse arbeidsduur van de werknemer is vastgelegd.
2. Voor de werknemer als bedoeld in lid 1 van dit artikel zijn de bepalingen van deze CAO op overeenkomstige wijze van toepassing als voor een deeltijdwerknemer, met uitzondering van de aanspraken op pensioen als bedoeld in de CAO inzake pensioenen 2006 voor de zuivelindustrie en de verplichte collectieve pensioen- spaarregeling als bedoeld in artikel 34a van deze CAO. De opbouw van pensioen- aanspraken wordt onverkort door de werkgever voortgezet alsof de werknemer werkzaam is op basis van de tot dat moment voor hem geldende arbeidsduur per week.
3. a. Vanaf 1 juli 2002 ontvangt de werknemer als bedoeld in lid 1 en 2 over de als gevolg van de verkorte arbeidsduur niet gewerkte uren 73,1% van het tijdloon exclusief de in het tijdloon begrepen beloning voor overwerk.
b. Werknemers, die op grond van dit lid een beloning ontvangen voor niet ge- werkte uren verrichten in principe geen meerwerk danwel overwerk. Ingeval het toch noodzakelijk is meerwerk of overwerk te verrichten vervalt voor de betref- fende uren, de beloning conform dit lid. Als meerwerk geldt door of namens de werkgever opgedragen arbeid, waardoor de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van 32 uur overschreden wordt maar waardoor de normale wekelijkse arbeids- duur, als bedoeld in artikel 4 en artikel 16, niet wordt overschreden. Als over- werk geldt door of namens de werkgever opgedragen arbeid, waardoor de nor- male wekelijkse arbeidsduur, als bedoeld in artikel 4 en artikel 16, wordt over- schreden. Niet gewerkte uren die als gevolg van meerwerk dan wel overwerk vervallen zijn, kunnen op een ander tijdstip alsnog worden genoten, mits binnen een periode van 30 dagen nadien.
c. De vakantietoeslag en eindejaarsuitkering worden ook toegekend over de belo- ning voor de niet gewerkte uren.
4. Werknemers met wie een parttime dienstverband is overeengekomen op basis van 32 uur of minder gemiddeld per week komen niet in aanmerking voor de regeling als bedoeld in lid 1 t/m 3. De werknemer, die gebruik maakt van de regeling als bedoeld in lid 1 t/m 3 en die in deeltijd gaat werken met een arbeidsduur korter dan 32 uur gemiddeld per week, komt met ingang van de datum waarop deze kortere arbeids- duur per week ingaat niet meer in aanmerking voor de beloning als genoemd in lid
3. Cumulatie van de regeling als bedoeld in lid 1 t/m 3 en de regeling als bedoeld onder B van dit artikel is niet toegestaan.
5. Voor werknemers die op grond van de onder lid 1 t/m 3 bedoelde regeling een be- loning ontvangen voor niet gewerkte uren, geldt ingeval van samenloop van niet gewerkte uren met vakantie dan wel arbeidsongeschiktheid, dat deze uren niet op een ander tijdstip ingeroosterd worden of vervangen worden door een uitkering in geld, ook niet bij beëindiging van het dienstverband.
1) In het algemeen in een rooster van 4 dagen; voor de volcontinu 5-ploegendienst als bedoeld in artikel 16 door middel van een verkorting van de arbeidsduur met gemiddeld 1,6 uur per week.
11
B. Extra vrije uren voor werknemers van 61 jaar en ouder
1. Werknemers van 61, 62, 63 en 64 jaar kunnen, voorzover zij niet deelnemen aan de regeling zoals genoemd in lid A.1 t/m A.3 van dit artikel, op hun verzoek extra vrije uren opnemen tot ten hoogste:
2 uur per week voor 61-jarigen; 3 uur per week voor 62-jarigen; 4 uur per week voor 63-jarigen; 5 uur per week voor 64-jarigen;
te rekenen vanaf de dag waarop de betrokken werknemers de 61-, 62-, 63- resp. 64-jarige leeftijd hebben bereikt.
2. De werknemers die van de regeling als bedoeld in lid B.1 gebruik willen maken, dienen hun wens daartoe tijdig aan de werkgever kenbaar te maken. In overleg met betrokkene worden door de werkgever de tijdstippen waarop de werknemer de ex- tra vrije uren opneemt, in beginsel voor een periode van een jaar vastgesteld onder vastlegging in een rooster in de vorm van een aantal uren per week of hoogstens één dag in een zekere periode.
3. Niet-opgenomen extra vrije uren als bedoeld in lid B.1 als gevolg van een samenloop met vakantie, arbeidsongeschiktheid en dergelijke, vervallen en mogen niet vervangen worden door een uitkering in geld, ook niet bij beëindiging van het dienstverband.
4. De werknemer ontvangt over de opgenomen extra vrije uren als bedoeld in lid B.1 85% van het tijdloon voor die uren. Xxxxxxx van arbeidsongeschiktheid vindt over die uren aanvulling tot 85% van het tijdloon plaats. Het hierboven gestelde zal geen gevolgen hebben voor de pensioenrechten van de betrokken werknemers.
5. Een werknemer als bedoeld in lid B.1, die in een kwartaal gemiddeld minder dan de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 4 werkt, heeft aanspraak op een propor- tioneel gedeelte van de in lid 5 genoemde aantallen uren.
6. De werknemers als bedoeld in lid B.1 van dit artikel komen in beginsel niet voor het verrichten van overwerk in aanmerking. In geval dit toch noodzakelijk is, geldt als overwerk door of namens de werkgever opgedragen arbeid, waardoor de normale wekelijkse arbeidsduur, als bedoeld in artikel 4, wordt overschreden. De als gevolg van overwerk niet opgenomen extra vrije uren kunnen op een ander tijdstip alsnog worden genoten, mits binnen een periode van 30 dagen nadien.
Artikel 7
Dagelijkse arbeidstijden
De normale arbeidstijden voor werknemers niet zijnde administratief personeel, dienen zoveel mogelijk te vallen tussen 06.30 uur en 17.00 uur, met dien verstande dat het de werkgever is toegestaan na overleg met de personeelsvertegenwoordiging genoemde tijdstippen een half uur vroeger of later te stellen onder handhaving van het totaal van 10½ uur binnen deze tijdstippen. De normale dagelijkse arbeidstijden voor het adminis- tratief personeel dienen zoveel mogelijk te vallen tussen 07.30 uur en 18.00 uur.
12
HOOFDSTUK III
ALGEMENE BELONINGSBEPALINGEN
Artikel 8
Functiegroepen en salarisschalen
1. De functies van de werknemers worden ingedeeld in functiegroepen aan de hand van de functielijst, als vermeld in bijlage I van deze CAO. De werkgever is verplicht de werknemer schriftelijk mede te delen welke functie hij verricht en in welke func- tiegroep deze functie is ingedeeld. Het voorgaande is eveneens van toepassing in geval van functiewijziging.
2. Het schaalsalaris dat de werknemer toekomt naar gelang van de groep waarin zijn functie is ingedeeld en zijn functiejaren, staat vermeld in de tabellen welke als bijlage II bij deze CAO zijn gevoegd en geacht worden daarvan deel uit te ma- ken.
3. De werknemer die langer dan één week een functie volledig waarneemt, die hoger is ingedeeld dan zijn eigen functie, ontvangt gedurende die periode het schaalsala- ris dat hij zou hebben gekregen wanneer hij definitief in die hogere functie was ge- plaatst. Indien de waarneming korter dan een aaneengesloten periode van een jaar heeft geduurd, ontvangt de werknemer na afloop het salaris dat hij ontving vóór waarneming. Indien de waarneming een aaneengesloten periode van een jaar of langer heeft geduurd, geldt na afloop het bepaalde in artikel 8 lid 7. Onder zijn oor- spronkelijke salaris wordt in het laatste geval verstaan het salaris dat is toegekend tijdens de waarneming.
4. Werknemers die definitief worden overgeplaatst in een hoger ingedeelde functie worden in de overeenkomende hogere salarisschaal ingedeeld met ingang van de betalingsperiode volgend op die waarin de plaatsing in de hogere functie heeft plaatsgevonden.
Bij indeling in een hogere salarisschaal bedraagt de verhoging van het schaalsala- ris ten minste de helft van het verschil tussen de schaalsalarissen bij 0-functiejaren van de twee betrokken salarisschalen of zoveel meer functiejaren als nodig is om het nieuwe schaalsalaris in overeenstemming te brengen met het eerstkomende hogere bedrag in de hogere salarisschaal.
5. Indien een werknemer al dan niet op eigen verzoek in een lager ingedeelde functie wordt overgeplaatst, gaat een eventuele wijziging van het schaalsalaris in met in- gang van de betalingsperiode volgend op die, waarin de plaatsing in de lagere functie heeft plaatsgevonden.
6. Indien een werknemer op eigen verzoek in een lager ingedeelde functie wordt over- geplaatst, bedraagt de verlaging van het schaalsalaris de helft van het verschil tus- sen de schaalsalarissen bij 0-functiejaren van de twee betrokken salarisschalen of zoveel meer als nodig is om het nieuwe schaalsalaris in over eenstemming te bren- gen met het eerstkomende lagere bedrag in de lagere salarisschaal.
13
7. Indien een werknemer op grond van medische redenen in een lager ingedeelde functie wordt geplaatst, wordt hem via inschaling een schaalsalaris toegekend, dat tenminste gelijk is aan zijn oorspronkelijke salaris. Indien het toekennen van functie- jaren daartoe niet toereikend is, wordt het tekort omgezet in een persoonlijke toe- slag.
8. Werknemers zullen ten hoogste één jaar in functiegroep I ingedeeld blijven en ver- volgens ingedeeld worden in functiegroep II met dien verstande dat degenen aan wie 1 of 2 functiejaren in groep I zijn toegekend, in groep II met 0-functiejaren wor- den ingeschaald. Bij toekenning van 3 resp. 4 functiejaren in groep I worden zij met 1 resp. 2 functiejaren in groep II ingeschaald.
9. Indien de werkgever een van deze CAO afwijkend systeem van groepsindeling in zijn onderneming wenst toe te passen, dient daarvoor de toestemming te worden verkregen van de Contact Commissie. Het verzoek daartoe, dat dient te zijn geba- seerd op een door deskundigen opgesteld werkclassificatierapport, wordt door de werkgever slechts ingediend nadat overleg is gepleegd met de daarvoor in aanmer- king komende werknemersorganisatie(s).
Artikel 9
Toepassing van de salarisschalen
1. Werknemers ontvangen een schaalsalaris op basis van hun aantal functiejaren
d.w.z. het aantal jaren dat zij op 1 januari van enig jaar onafgebroken in eenzelfde- functiegroep ingedeeld zijn geweest, vermeerderd met de extra functiejaren, welke hen eventueel zijn toegekend bij de invoering van de nieuwe beloningsstructuur per 1 april 2001 of op grond van het bepaalde in artikel 8 in de leden 4, 6 en 7 (functie- jarenschaal).
2. De verhoging van het schaalsalaris op grond van functiejaren vindt plaats per 1 ja- nuari van elk kalenderjaar, tenzij de betrokken werknemer op 1 juli daaraan vooraf- gaande nog niet in dienst was, in welk geval hem 1 jaar later, op 1 januari van het daarop volgende jaar, een verhoging zal worden toegekend van het schaalsalaris op grond van functiejaren.
Artikel 10
Persoonlijke toeslag
1. Het schaalsalaris van werknemers aan wie een persoonlijke toeslag is toegekend bij de herziening van de beloningsstructuur per 1 januari 1981, de herziening van de functielijst per 1 januari 1991, de herziening van de beloningsstructuur per 1 april 2001 dan wel de herziening van de functielijst (zie bijlage I) per 1 januari 2005, wordt verhoogd met het bedrag van deze persoonlijke toeslag.
2. De persoonlijke toeslag wordt gedurende de looptijd van deze CAO niet verhoogd.
14
3. De persoonlijke toeslag vervalt geheel of gedeeltelijk bij overplaatsing in een hoger ingedeelde functie indien en voorzover het nieuwe schaalsalaris gelijk of hoger is dan het oude schaalsalaris plus persoonlijke toeslag, dat de werknemer genoot voordat hij werd overgeplaatst.
Artikel 11
EHBO-diplomatoeslag en BHV-toeslag
1. Een werknemer die in het bezit is van een geldig EHBO-diploma en aan wie door de werkgever een taak in het bedrijf is toebedeeld waarvoor het bezit van het di- ploma nodig of gewenst is, ontvangt daarvoor een bedrag ter grootte van 3% van het schaalsalaris van functiegroep VI bij 14 functiejaren per betalingsperiode.
2. Een werknemer die binnen de onderneming een taak vervult als bedrijfshulpverle- ner en in het bezit is van het daarvoor vereiste en geldige BHV-certificaat respectie- velijk diploma ontvangt een bedrag ter grootte van 1% van het schaalsalaris van functiegroep VI bij 14 functiejaren per betalingsperiode. Indien deze werknemer reeds op grond van het eerste lid van dit artikel een toeslag ontvangt, komt de werk- nemer niet in aanmerking voor voornoemde BHV-toeslag.
3. De werknemer ontvangt daarenboven een vergoeding voor de werkelijk gemaakte extra reis- en studiekosten nodig voor het behalen van het EHBOdiploma respectie- velijk BHV-certificaat. Cursussen, verbonden aan het verkrijgen en het instandhou- den van het EHBO-diploma respectievelijk BHVcertificaat, worden zo mogelijk in werktijd, met doorbetaling van het tijdloon, gehouden. Indien en voorzover een werknemer daarvoor zijn vrije tijd moet bestemmen, ontvangt hij per cursusuur het basisuurloon.
Artikel 12
Betaling van de beloning
1. De werkgever stelt de beloning van de werknemer vast voor een tijdvak van een week of een maand.
2. De werkgever is verplicht uiterlijk op de laatste dag van het bepaalde tijdvak de beloning voor het betreffende tijdvak, aan iedere werknemer uit te betalen verge- zeld van een salarisbrief, waarop is vermeld:
a. de naam en het registratienummer van de werknemer;
b. het tijdvak waarop de betaling betrekking heeft;
c. het bruto loonbedrag, gespecificeerd volgens het functiesalaris, functiegroep, toeslagen, vergoeding voor overwerk en andere beloningen;
x. xx xxxxxxxxxxx en premies sociale verzekeringswetten;
e. andere toegepaste kortingen, gespecificeerd.
15
3. In afwijking van het bepaalde in lid 2 is de werkgever bevoegd de wisselende be- standdelen van de beloning te specificeren en uit te betalen uiterlijk in de eerstvol- gende betalingsperiode.
16
HOOFDSTUK IV
ARBEID WELKE RECHT GEEFT OP EEN TOESLAG
Artikel 13
Arbeid op onaangename uren
1. Onder arbeid op onaangename uren wordt verstaan arbeid buiten de in artikel 7 bedoelde normale dagelijkse arbeidstijd.
2. De werknemer ontvangt voor arbeid op onaangename uren per uur een toeslag van 0,95% van het functiesalaris per week, tenzij deze arbeid wordt verricht op het weekeinde of in aanmerking komt voor een toeslag als bedoeld in artikel 19 lid 4, dan wel een toeslag voor volcontinudienst als bedoeld in artikel 16, lid 3.
Artikel 14
Arbeid op het weekeinde
1. Onder arbeid op het weekeinde wordt verstaan arbeid op zaterdag, op zondag, dan wel op maandag vóór 06.30 uur.
2. Voor arbeid op het weekeinde ontvangt de werknemer voor elk gewerkt uur de na- volgende toeslagen, tenzij hij in aanmerking komt voor de toeslag als bedoeld in artikel 16 lid 3:
a. voor arbeid op zaterdag
vóór 17.00 uur : 1,25% van het functiesalaris per week;
b. voor arbeid op zaterdag
na 17.00 uur : 2,5% van het functiesalaris per week;
c. voor arbeid op zondag : 3% van het functiesalaris per week;
d. voor arbeid op maandag
vóór 06.30 uur : 1,25% van het functiesalaris per week.
Artikel 15
Toeslag bij overplaatsing in een andere werktijdenregeling
1. De werknemer die, na gedurende een aaneengesloten periode van tenminste 1 jaar werkzaam te zijn geweest in een werktijdenregeling, waarbij regelmatig per week op onaangename uren als bedoeld in artikel 13 moest worden gewerkt dan wel re- gelmatig arbeid op het weekeinde als bedoeld in artikel 14 is verricht, wordt overge- plaatst anders dan door eigen toedoen – behoudens het bepaalde in lid 2 – in een werktijdenregeling, die tenminste gemiddeld 5 onaangename uren per week minder telt dan het voorgaande voor hem geldende werktijdenregeling en/of waarin geen of lager beloonde weekendarbeid als bedoeld in artikel 14 lid 2 voorkomt, ontvangt nog gedurende de navolgende tijd het gehele of een deel van het bedrag ter hoogte
17
van de oude verdiende toeslagen als bedoeld in artikel 13 lid 2 en/of artikel 14 lid 2:
1. a. indien xxxxxx dan één jaar ononderbroken in eenzelfde werktijdenregeling is gewerkt: de nog lopende maand plus 1 maand zijn oude toeslag, en ver- volgens:
4 maanden 80%
2 maanden 60%
1 maand 40%
1 maand 20%
van zijn oude toeslag.
b. indien 5 jaren of langer ononderbroken in eenzelfde werktijdenregeling is gewerkt: de nog lopende maand plus 1 maand zijn oude toeslag, en vervol- gens:
6 maanden 80%
4 maanden 60%
3 maanden 40%
3 maanden 20%
van zijn oude toeslag.
c. bij 58-jarige leeftijd en ouder, mits 5 jaren of langer ononderbroken in een- zelfde werktijdenregeling is gewerkt: de nog lopende maand plus 1 maand zijn oude toeslag, en vervolgens:
8 maanden 80%
6 maanden 60%
6 maanden 40%
6 maanden 20%
van zijn oude toeslag.
Dit alles evenwel met dien verstande dat het onder a., b. en c. gestelde plaats- vindt totdat de beloning, behorende bij de nieuwe werktijdenregeling, bereikt is.
2. Bij herplaatsing in een met een hogere toeslag voor onaangename uren en/of weekenduren beloonde werktijdenregeling of bij plaatsing in een hoger inge- deelde functie, wordt de onder lid 1 sub 1. bedoelde dan geldende toeslag even- veel verminderd als het maandinkomen stijgt.
2. Werknemers van 55 jaar of ouder kunnen op hun verzoek uit de ploegendienst tre- den, indien er een vervangende dagdienstfunctie voor hen beschikbaar is. Het be- paalde in lid 1 sub 1.c. is op hen van toepassing.
18
Artikel 16
Volcontinu 5 ploegendienst1)
1. Voor de volcontinu 5 ploegendienst bedraagt, in afwijking van het bepaalde in artikel 4, de normale arbeidsduur op jaarbasis gemiddeld 33,6 uur per week. Daarbij wordt gewerkt in een werktijdenregeling, die voldoet aan de volgende voorwaarden:
a. de arbeidsduur per dienst bedraagt maximaal 9 uur;
b. per ploeg zijn er gemiddeld 21 diensten per 5 weken;
c. er wordt niet meer dan 6 diensten aaneengesloten gewerkt.
2. De werknemer, werkzaam in een rooster als bedoeld in lid 1, ontvangt het volledige functiesalaris als bedoeld in artikel 1 lid 5, behorend bij een normale arbeidsduur van 36 uur per week.
3. De werknemer werkzaam in een volcontinu 5 ploegendienstrooster ontvangt een toeslag op zijn functiesalaris van gemiddeld 31,11%. Indien de werkgever het roos- ter van de werknemer wijzigt, nadat de werknemer daarvan overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 lid 2 in kennis is gesteld, is het bepaalde in artikel 18 van toe- passing.
4. Indien de werknemer arbeid verricht op of rondom een feestdag zijn de bepalingen van artikel 19 van overeenkomstige toepassing. Naast de in het voorgaande lid genoemde toeslag van 31,11% ontvangt de werknemer voor arbeid op een feest- dag de toeslag als genoemd in artikel 19 lid 4, met dien verstande dat hierop in mindering wordt gebracht:
a. het percentage genoemd in artikel 13 lid 2, indien en voorzover de arbeid wordt verricht op tijdstippen als bedoeld in artikel 13 lid 1, niet zijnde het weekeinde;
b. het percentage genoemd in artikel 14 lid 2, indien de arbeid op het weekeinde wordt verricht.
Deze vermindering zal niet méér bedragen dan het percentage genoemd in artikel 19 lid 4.
5. Indien de werknemer overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 lid 1 overwerk2) verricht zijn de bepalingen in artikel 17 van overeenkomstige toepassing. Eveneens ontvangt de werknemer voor betreffend overuur de toeslag, voorzover van toepas- sing, als bedoeld in artikel 13 lid 2 dan wel artikel 14 lid 2.
6. De werknemer, werkzaam in de volcontinu 5 ploegendienst, heeft naar rato van het bepaalde in artikel 24 leden 1 en 4 recht op 17,42 uur vakantie per maand dienst- verband.
7. Voor de werknemer, die wordt overgeplaatst naar een met een ander toeslagper- centage beloonde werktijdenregeling, zijn de bepalingen van artikel 15 van toepas- sing.
1) Over de op 31 maart 2001 reeds bestaande volcontinudiensten in 5 ploegen worden, indien gewenst, op onder- nemingsniveau met de werknemersorganisaties nadere afspraken gemaakt.
2) Op ondernemingsniveau kan met de werknemersorganisaties worden afgesproken dat de arbeidsduur voor de bepaling van overwerk wordt gerekend over de roostercyclus.
19
Artikel 17
Overwerk
1. a. Onder overwerk wordt verstaan door of namens de werkgever opgedragen ar- beid, waardoor de in het voor de betrokken werknemer geldende rooster – met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 – vastgelegde arbeidsduur per week wordt overschreden. In de arbeidsduur per week zijn tevens begrepen de in betreffende week verzuimde uren, waarover op grond van bepalingen in deze CAO het tijdloon is doorbetaald dan wel op grond van het bepaalde in artikel 28 en in lid 4 van dit artikel is verzuimd.
b. Van overwerk is voor een deeltijdwerknemer sprake, indien deze werknemer meer uren arbeid verricht dan het voor hem geldende rooster per week aan- geeft en de werktijd valt buiten de grenzen van het in de betreffende afdeling of ploeg normaal geldende rooster per week.
2. Overwerk dient zoveel mogelijk te worden voorkomen, doch de werknemer in vol- ledige dienst is verplicht overwerk te verrichten, indien de werkgever zulks in ver- band met de werkzaamheden in het bedrijf noodzakelijk acht. De werkgever dient, indien de werknemer overwerk dient te verrichten, hem dit zo mogelijk tenminste 5 uur van tevoren mede te delen.
De verplichting tot het verrichten van overwerk geldt niet voor werknemers van 55 jaar en ouder.
Moet overwerk worden verricht over een tijdvak van enige duur, dan dient de werk- gever vooraf overleg te plegen met de personeelsvertegenwoordiging, met inacht- neming van het bepaalde in artikel 27 van de Wet op de Ondernemingsraden voor- zover van toepassing. Voorts is de werkgever verplicht periodiek aan de perso- neelsvertegenwoordiging, alsmede desgevraagd aan de betrokken werknemersor- ganisaties, verslag uit te brengen van het aantal gewerkte overuren.
3. Voor ieder uur overwerk dat de werknemer verricht, ontvangt hij 3,51% van het functiesalaris per week.
4. a. Indien de werknemer zulks uitdrukkelijk wenst, zullen de overuren worden ge- compenseerd met vrije tijd. Voor werknemers niet werkzaam in de vervoersec- tor geldt, dat overuren gewerkt boven een totaal van 20 uur per 4 weken en voor werknemers in drieploegendienst boven een totaal van 15 uur per drie weken in alle gevallen dienen te worden gecompenseerd met vrije tijd.
b. Voor de vanaf 1 juni 2005 gewerkte overuren geldt, in afwijking van het onder a. van dit lid vermelde, het volgende. Overuren worden bij voorkeur zoveel moge- lijk uitbetaald en kunnen slechts indien de werknemer dat uitdrukkelijk wenst, worden gecompenseerd met vrije tijd. In geval het tegoed opgebouwd na 1 juni 2005 het maximum van 60 uren overschrijdt, kunnen de uren boven de 60 ver- plicht worden aangewezen door de werkgever dan wel onvoorwaardelijk wor- den opgenomen door de werknemer. Hierbij geldt voor zowel werkgever als werknemer een aanzegtermijn van 7 kalenderdagen. De werkgever kan de werknemer verplichten het uitstaande compensatie tegoed of delen daarvan (voor zover dat de 60 uur overschrijdt) op te nemen binnen een termijn van 12 weken. De werknemer heeft het recht om binnen dezelfde termijn van 12 weken
20
het tegoed boven de 60 uur te compenseren. Compensatie-uren die zijn ont- staan na 1 juni 2005 maar het maximum van 60 uur niet overschrijden, dienen binnen 12 weken in onderling overleg te worden gecompenseerd.
5. a. De compensatie met vrije tijd dient plaats te vinden op een tijdstip dat de be- drijfsomstandigheden, naar het oordeel van de werkgever, dit toelaten, maar in ieder geval binnen de periode van 12 weken volgend op de periode waarin de overuren zijn gemaakt. Deze vrije tijd mag echter niet worden opgenomen op zaterdagen, zondagen en feestdagen. De werkgever zal er echter naar streven dat aan een werknemer in de vierploegendienst die op een roostervrije zater- dag of zondag arbeid heeft verricht, de compenserende vrije tijd wel op zater- dag, resp. zondag zal worden teruggegeven.
b. Voor de vanaf 1 juni 2005 gewerkte overuren geldt, in afwijking van het onder a. van dit lid vermelde, het volgende. Bij het aanwijzen van compensatie-uren door de werkgever geldt dat dit alleen kan geschieden op basis van hele of halve dagen of diensten. Compensatie met vrije tijd mag niet plaatsvinden op zater- dagen, zondagen en feestdagen. De werkgever zal er echter naar streven dat aan een werknemer in de vierploegendienst die op een roostervrije zaterdag of zondag arbeid heeft verricht, de compenserende vrije tijd wel op zaterdag resp. zondag zal worden teruggegeven. Werkgever en werknemer kunnen te allen tijde in onderling overleg besluiten om tot de uitbetaling van het tegoed com- pensatie-uren over te gaan.
6. Indien compenserende vrije tijd wordt opgenomen conform de daartoe in lid 4 ge- geven mogelijkheid, ontvangt de betrokkene voor ieder uur overwerk alleen de over- werktoeslag van 0,88% van het functiesalaris per week.
Artikel 18
Beloning bij afwijkend rooster
Indien het rooster van de werknemer, nadat hij hiervan op grond van artikel 5 lid 2 in kennis is gesteld wordt gewijzigd, ontvangt de werknemer minimaal de bij het oorspron- kelijke rooster behorende toeslagen, tenzij het gewerkte rooster beloond wordt met ho- gere toeslagen. In het laatste geval ontvangt de werknemer de bij het gewerkte rooster behorende toeslagen.
21
Artikel 19
Arbeid op feestdagen
1. Onder arbeid op feestdagen wordt verstaan arbeid op één der volgende dagen: Nieuwjaarsdag, 1e en 2e Paasdag, Hemelvaartsdag, 1e en 2e Pinksterdag, 1e en 2e Kerstdag en de door de overheid aan te wijzen dag ter viering van Koninginne- dag, alsmede om de 5 jaar, te rekenen vanaf 1980, 5 mei ter viering van de natio- nale bevrijdingsdag.
2. In beginsel wordt op een feestdag niet gewerkt. Indien de werknemer vanwege een feestdag verzuimt op uren, die hij volgens zijn normale rooster zou dienen te wer- ken, wordt over de vanwege de feestdag verzuimde uren het tijdloon doorbetaald. Tenminste eenmaal per jaar zal de werkgever met zijn personeelsvertegenwoordi- ging overleg plegen over de arbeid op feestdagen.
3. Indien de werknemer op een feestdag als bedoeld in lid 1 van dit artikel arbeid ver- richt, worden de gewerkte uren in vrije tijd gecompenseerd. Daarenboven ontvangt de werknemer voor elk gewerkt uur op de feestdag de toeslag overeenkomstig het bepaalde in lid 4, sub b. van dit artikel.
4. Voor arbeid die eindigt of begint op een feestdag ontvangt de werknemer1) de na- volgende toeslagen voor elk uur:
a. voor arbeid op de dag
voor de feestdag na 17.00 uur : 1,25% van het functiesalaris per week;
b. voor arbeid op de feestdag zelf : 3,88% van het functiesalaris per week;
c. voor arbeid op de dag
na de feestdag vóór 6.30 uur : 1,25% van het functiesalaris per week.
Valt de feestdag op het weekeinde, dan ontvangt de werknemer uitsluitend de toe- slag als bedoeld onder sub b. van dit lid en dus niet de toeslagen vermeld in artikel
14. Indien de arbeid als bedoeld onder sub a. of c. van dit lid valt op het weekeinde, geldt uitsluitend de toeslag als bedoeld in artikel 14 lid 2.
5. Op bid- en dankdagen worden, in overleg met de personeelsvertegenwoordiging, de werknemers die daarom verzoeken in de gelegenheid gesteld hun kerkdiensten en/of bijeenkomsten bij te wonen. Indien op deze dagen vrijaf genomen of gegeven wordt, worden deze dagen als snipperdagen beschouwd.
1) Voor werknemers in de volcontinu 5 ploegendienst geldt het bepaalde in artikel 16 lid 4.
22
Artikel 20
Vergoeding van consignatie en extra opkomst
1. Werknemers die in opdracht van de werkgever geconsigneerd zijn, ontvangen daar- voor per periode van 24 uur een vergoeding van:
3,2% van het functiesalaris per week van maandag tot en met vrijdag;
8% van het functiesalaris per week op zaterdagen, op zondagen en feestdagen en met ingang van 1 juli 2002: 9% van het functiesalaris per week op zaterdagen, op zondagen en feestdagen.
Voor gedeelten van 24 uur periode met een minimum van 4 uur geldt een pro rato- betaling.
2. Geconsigneerde werknemers die in opdracht van de werkgever een extra gang van huis naar het bedrijf moeten maken, ontvangen per extra opkomst de navolgende vergoeding:
2,4% van het functiesalaris per week van maandag tot en met vrijdag;
6% van het functiesalaris per week op zaterdagen, op zondagen en feestdagen. De werknemer, die niet geconsigneerd is en die – na in kennis te zijn gesteld over het voor hem geldende rooster en het daarin aangegeven aantal opkomsten – ver- neemt dat hij in opdracht van de werkgever een extra gang van huis naar het bedrijf moet maken, ontvangt per extra opkomst eveneens de bovenstaande vergoeding.
3. De geconsigneerde werknemer die in opdracht van de werkgever een extra gang van huis naar het bedrijf heeft gemaakt, ontvangt over de gewerkte tijd het functie- salaris en de eventuele bijbehorende toeslagen conform deze CAO, met dien ver- stande dat per opkomst vorenstaande over minimaal één uur wordt uitbetaald.
4. a. De werknemer die buiten zijn normale rooster werkt op uren die vallen tussen
23.00 en 07.00 uur de volgende ochtend en die dat werk heeft aangevangen vóór 07.00 uur, behoeft niet eerder met zijn normale arbeid te beginnen dan nadat hij binnen hetzelfde etmaal tenminste 8 uren heeft gerust, waartoe hij maximaal 8 uur kan verzuimen. Verzuimuren kunnen uitsluitend worden opge- nomen vanaf de aanvang van de dagdienst volgend op de hierbedoelde nacht- uren en worden normaal doorbetaald. Niet of niet tijdig opgenomen verzuim- uren vervallen zonder dat de werkgever gehouden is tot betaling van enige vergoeding.
b. Indien de tussen genoemde uren gewerkte tijd minder dan een uur beloopt, wordt niettemin per opkomst één uur betaald.
23
HOOFDSTUK V
ENIGE BIJZONDERE CATEGORIEËN WERKNEMERS
Artikel 21
Deeltijdwerknemer
1. Een deeltijdwerknemer is een werknemer, met wie de werkgever een arbeidsover- eenkomst is aangegaan, waarin de arbeidsduur is gesteld op minder uren per week dan de normale arbeidsduur, onverminderd het bepaalde in artikel 6 lid B.1 respec- tievelijk artikel 16 lid 1.
2. Voor de deeltijdwerknemer als bedoeld in lid 1 zijn de bepalingen van deze CAO – tenzij anders vermeld – naar rato van de individuele arbeidsduur op overeenkom- stige wijze van toepassing.
3. Indien een deeltijdwerknemer meer uren werkt dan het voor hem geldende rooster per week aangeeft, doch de werktijd binnen de grenzen van het in de betreffende afdeling of ploeg normaal geldende rooster blijft, is sprake van meerwerk.
4. Over meerwerk vindt betaling plaats ter grootte van het voor de deeltijdwerknemer geldende uurloon. Het meerwerk wordt zowel voor de berekening van het vakantie- recht als voor de bepaling van de eindejaarsuitkering en de vakantietoeslag volledig in aanmerking genomen. Deze uren tellen ook mee voor het bepalen van de bere- keningsbasis bij doorbetaling van en aanvulling op het loon tijdens arbeidsonge- schiktheid alsmede voor de hoogte van de VUTuitkering.
Artikel 22
Leerlingen
1. a. Een praktijkovereenkomst in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg kan alleen afgesloten worden op basis van een schriftelijke arbeidsovereen- komst met de betrokken werknemer.
De arbeidsovereenkomst is alsdan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en eindigt, ongeacht het bepaalde in artikel 32, door het eindigen of niet op de normale tijd aangaan van de leerovereenkomst. Een model van een dergelijke arbeidsovereenkomst is als bijlage III bij deze CAO gevoegd.
b. Indien een werknemer tijdens het bestaan van een arbeidsovereenkomst die niet vooruitlopende op het afsluiten van een praktijkovereenkomst is aange- gaan, de opleiding in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg gaat vol- gen, eindigt de arbeidsovereenkomst niet door het eindigen van de praktijkover- eenkomst, doch blijven de ontslagbepalingen van hoofdstuk VIII onverminderd van toepassing.
2. a. Werknemers die werkzaam zijn als leerling volgens de beroepsbegeleidende leerweg, hebben de voor het volgen van een vakopleiding benodigde tijd vrijaf
24
met xxxxxx xxx xxxx. In afwijking van het bepaalde in artikel 8 lid 1 en 2 ontvan- gen deze werknemers:
– gedurende het volgen van de opleiding voor niveau II (basis beroepsbeoe- fenaar), tenminste het schaalsalaris, geldend voor werknemers ingedeeld in functiegroep I:
– gedurende het volgen van een opleiding voor niveau III (vakfunctionaris), tenminste het schaalsalaris, geldend voor werknemers ingedeeld in functie- groep II;
b. Werknemers die vóór het sluiten van de praktijkovereenkomst reeds in een ho- gere functiegroep waren ingedeeld, blijven na het sluiten van de praktijkover- eenkomst in deze functiegroep ingedeeld.
3. Op de werknemer bedoeld in dit artikel is artikel 11 niet van toepassing.
4. De tijd die de leerling binnen zijn rooster besteedt aan het volgen van aanvullend algemeen vormend en/of op het beroep gericht onderwijs volgens het program- ma van de Landelijke Stichting Beroepsopleiding Agrarische Sectoren (LOBAS) wordt mede tot de normale wekelijkse arbeidsduur gerekend en als zodanig be- loond.
5. De werkgever zal, indien een vakopleiding wordt gevolgd, de reiskosten en de kos- ten voor noodzakelijke leermiddelen vergoeden.
6. De door de leerling wegens schoolbezoek gemaakte reiskosten worden door de werkgever vergoed, indien en voorzover zij meer dan 2% van het voor de leerling geldende schaalsalaris bedragen.
7. Aan niet-leerplichtige werknemers tot en met 17 jaar wordt, indien zij deelnemen aan vakonderwijs dan wel aan cursussen van erkende vormingsinstituten, maxi- maal 1 dag per week vrijaf met behoud van salaris gegeven.
8. Het in de voorgaande leden bepaalde is, voorzover relevant, van overeenkomstige toepassing ten aanzien van leerlingen voor functies in de administratieve sector.
9. Het hiervoor in de leden 1 t/m 8 bepaalde heeft niet betrekking op partieel leerplich- tige werknemers.
Artikel 23
Partieel leerplichtige werknemers
1. Voor een werknemer die partieel leerplichtig is, geldt dat de in de CAO vastgestelde normale wekelijkse arbeidsduur voor hem wordt verminderd in evenredigheid met het aantal dagen waarop hij aan de leerplicht onderworpen is.
2. Over de tijd waarop een werknemer ter vervulling van zijn wettelijke leerplicht een onderwijsinstelling moet bezoeken is geen salaris verschuldigd en geldt dat het in de CAO vastgestelde salaris voor hem naar evenredigheid wordt verminderd.
25
3. Het aantal in de CAO bepaalde vakantieuren zal, met inachtneming van de verhou- ding welke bestaat tot de normale werktijd van betrokkene, in evenredigheid voor hem worden verminderd.
4. Op de dagen waarop een werknemer ter vervulling van zijn wettelijke leerplicht een onderwijsinstelling bezoekt of zou hebben moeten bezoeken of van die instelling vakantie geniet of anderszins vrijaf heeft, kan hij niet verplicht worden in de onder- neming werkzaam te zijn.
5. In geval een werknemer op de dag(en) waarop hij van de onderwijsinstelling vakan- tie geniet of anderszins vrijaf heeft, vrijwillig arbeid verricht, zal hij daarvoor het normale voor hem geldende salaris ontvangen in evenredigheid met de vrijwillig gewerkte tijd. Het werken op de in dit lid bedoelde dagen brengt geen wijziging in het berekende aantal vakantieuren, zoals bepaald in lid 3.
6. Als overwerk wordt beschouwd de arbeid waardoor de normale wekelijkse arbeids- duur als bedoeld in lid 1 van dit artikel wordt overschreden met uitzondering van de arbeid als bedoeld in lid 5.
26
HOOFDSTUK VI
VAKANTIE
Artikel 24
Vakantie
1. De werknemer, niet werkzaam in de volcontinu 5 ploegendienst, heeft recht op:
a. 16,67 uur vakantie per maand dienstverband, indien hij de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt tot het bereiken van de 60-jarige leeftijd.
b. 18 uur vakantie per maand dienstverband, indien hij de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt.
Van de tijd, die de werknemer beneden de leeftijd van 18 jaar besteedt aan het deelnemen aan een kamp (een zgn.werkweek) dat georganiseerd wordt binnen het cursusprogramma van een vormingsinstituut, mag ten hoogste 24 uren als vakantie worden aangemerkt.
c. 18 uur vakantie per maand dienstverband, indien hij de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt.
Voor werknemers in volcontinu 5 ploegendienst geldt het bepaalde in artikel 16 lid 6.
2. De werkgever is verplicht tijdig overleg te plegen met de personeelsvertegenwoor- diging over het vakantieschema en de eventuele algemene snipperdagen met in- achtneming van het bepaalde in artikel 27 van de Wet op de Ondernemingsraden voorzover van toepassing.
3. Voor de berekening van de vakantie wordt een werknemer die voor of op de 15e van de maand in dienst treedt dan wel de dienst verlaat, geacht op de eerste dag van de maand in dienst te zijn getreden dan wel de dienst te hebben verlaten. Wanneer een werknemer na de 15e van een maand in dienst treedt dan wel de dienst verlaat, wordt hij geacht op de eerste van de navolgende maand in dienst te zijn getreden dan wel de dienst te hebben verlaten. In afwijking hiervan zal indien het dienstver- band korter dan één maand heeft geduurd de werknemer een evenredig recht op vakantie krijgen.
4. Indien de werknemer in het lopende contractjaar arbeid verricht in een rooster, dat gepaard gaat met tenminste 44 nachtdiensten per jaar, waarbij tussen 23.00 uur en
04.00 uur wordt gewerkt, heeft hij onverminderd het bepaalde in lid 3 recht op 24 uren extra vakantie per jaar. Het bepaalde in dit lid is niet van toepassing voor werk- nemers, werkzaam in een volcontinu 5 ploegendienst als bedoeld in artikel 16.
5. De werkgever is verplicht ten behoeve van iedere werknemer een vakantieregistra- tie bij te houden, waaruit het tegoed aan vakantierecht blijkt, waarop de werknemer lopende het vakantiejaar aanspraak heeft. Hierin dient te worden aangetekend de vakantie, welke door de werknemer is genoten, met dien verstande, dat de oudste aanspraak geacht wordt het eerste te worden gerealiseerd. Het vakantiejaar loopt van 1 april tot en met 31 maart van het daaropvolgende jaar.
27
6. Over de vakantieuren wordt aan de werknemer het tijdloon doorbetaald.
7. Van de vakantie dient een tijdvak van tenminste twee weken dan wel indien de werknemer xxxxx verzoekt, drie weken aaneengesloten te worden genoten tussen 15 mei en 15 september, resp. – indien het bedrijfsbelang zulks vereist, in overleg met de personeelsvertegenwoordiging met inachtneming van het bepaalde in arti- kel 27 van de Wet op de Ondernemingsraden, voorzover van toepassing – tussen 30 april en 1 oktober.
De tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie stelt de werkgever vast in overleg met de werknemer, waarbij de werknemer tijdig, vóór 1 december van enig jaar, duur en tijdstip van de door hem gewenste aaneengesloten vakantie dient op te geven en de werkgever hem vóór 1 januari daaraanvolgend dient mee te delen in hoeverre aan zijn wensen met betrekking tot de aaneengesloten vakantie kan wor- den voldaan. De werkgever is bevoegd ten hoogste drie dagen aan te wijzen als algemene snipperdagen.
8. De bij beëindiging van de dienstbetrekking nog aan de werknemer toekomende va- kantieuren worden verrekend. Deze uren mogen – tenzij anders tussen werkgever en werknemer wordt overeengekomen – niet in de opzegtermijn worden gegeven.
9. Vakantieuren dienen in beginsel opgenomen te worden in het vakantiejaar waarin zij zijn opgebouwd. Bij niet-opneming daarvan vóór 1 oktober van het nieuwe va- kantiejaar is de werkgever gerechtigd data vast te stellen, waarop de werknemer deze uren zal genieten.
10. Ten aanzien van de vakantie van werknemers uit niet-EU-landen dient de werkge- ver met inachtneming van de Wet op de Ondernemingsraden, voorzover van toe- passing, een voor zijn onderneming geldende regeling te treffen, waarin mede een regeling voor twee vrije dagen voor Islamitische werknemers ter vervulling van hun godsdienstplichten kan worden opgenomen.
Artikel 25
Koop/verkoop van vakantieuren
1. De werkgever zal de werknemer in de gelegenheid stellen maximaal 40 vakantie- uren per jaar te kopen, dan wel maximaal 40 vakantieuren per jaar te verkopen.
2. De waarde van een uur is gelijk aan 100% van het tijdloon, vastgesteld op het mo- ment van verrekening.
3. De keuze voor het kopen of verkopen van uren geschiedt conform de per onderne- ming in overleg met de personeelsvertegenwoordiging op te stellen uitvoeringsre- gels.
4. Het kopen van uren is alleen mogelijk onder de voorwaarde dat deze uren na aan- koop worden genoten en dat het saldo aan vakantieuren aan het einde van het va- kantiejaar nihil is.
28
5. De waarde van verkochte uren kan, voorzover fiscaal is toegestaan, worden benut voor de opbouw van aanvullende pensioenaanspraken, dan wel worden omgezet in een betaling aan de werknemer.
6. Vakantietoeslag en eindejaarsuitkering worden conform artikel 26 berekend op het verlaagde inkomen (bij koop) resp. het verhoogde inkomen (bij verkoop).
7. Koop resp. verkoop van uren heeft geen gevolgen voor de grondslagen terzake van de opbouw van het pensioen als bedoeld in de CAO inzake pensioenen 2006 voor de zuivelindustrie en de verplichte collectieve pensioenspaarregeling als bedoeld in bijlage IX van deze CAO.
Artikel 26
Toeslagen
A. Eindejaarsuitkering
1. De werkgever zal aan het einde van het kalenderjaar aan de werknemer een eindejaarsuitkering toekennen van 3% van het in dat jaar genoten inkomen.
2. Voor de uitbetaling van de in lid 1 bedoelde uitkering geldt in 2008 als minimum een brutobedrag van € 547,07. Voor de uitbetaling van de in lid 1 bedoelde uitkering geldt vanaf 2009 als minimum een brutobedrag per jaar van
€ 564,85.
3. Aan de werknemer die in de loop van het kalenderjaar de dienstbetrekking verlaat, zal de in lid 1 van dit artikel genoemde eindejaarsuitkering worden uit- betaald naar rato van het aantal maanden dienstverband in het betreffende kalenderjaar.
4. Onder inkomen wordt verstaan alle uit de CAO en de sociale verzekeringswet- ten voortvloeiende inkomensbestanddelen, met uitzondering van de einde- jaarsuitkering, de vakantietoeslag en de vergoeding van kosten die door de werknemer in verband met zijn dienstverband zijn gemaakt.
B. Vakantietoeslag
1. De werknemer heeft per maand dienstverband recht op een vakantietoeslag van 8% van zijn inkomen over die maand.
2. Voor de uitbetaling van de verschuldigde vakantietoeslag geldt in 2008 als mini- mum een brutobedrag van € 1.505,74. Voor de uitbetaling van de verschuldigde vakantietoeslag geldt vanaf 2009 als minimum een brutobedrag per jaar van
€ 1.554,68.
Bij een dienstverband van minder dan 12 maanden in het betrokken vakantiejaar als bedoeld in Artikel 24 lid 5 vindt een berekening plaats naar rato van het aantal
29
maanden dienstverband, zowel ten aanzien van de vakantietoeslag als ten aanzien van het minimum.
3. Onder inkomen wordt verstaan alle uit de CAO en de sociale verzekeringswetten voortvloeiende inkomensbestanddelen, met uitzondering van de eindejaarsuitke- ring, de vakantietoeslag en de vergoeding van kosten die door de werknemer in verband met zijn dienstverband zijn gemaakt.
4. Behalve bij beëindiging van de dienstbetrekking – in welk geval het volle tegoed aan vakantietoeslag wordt uitbetaald – zal de betaling van de over enig vakantiejaar verdiende vakantietoeslag, voorzover nog niet genoten, plaatsvinden in de maand mei van het daarop volgende vakantiejaar.
30
HOOFDSTUK VII
VERZUIM
Artikel 27
Kort verzuim
1. Ten aanzien van de doorbetaling van het salaris vindt artikel 4:1 van de Wet Arbeid en Zorg geen toepassing.
2. De werkgever is verplicht de werknemer op diens verzoek vrijaf te geven en het voor hem geldende tijdloon door te betalen in de navolgende gevallen, waarbij in geval van deeltijdarbeid deze bepalingen in redelijkheid naar analogie dienen te worden toegepast.
1e. bij overlijden van de echtgeno(o)t(e), eigen inwonende kinderen en huisgeno- ten van de dag van het overlijden af tot en met de dag van de lijkbezorging;
2e. gedurende 2 werkdagen:
a. bij huwelijk van de werknemer;
b. bij bevalling van de echtgenote;
c. bij 40-jarig dienstverband van de werknemer;
d. bij adoptie van een kind door de werknemer;
3e. gedurende maximaal één dag per week ingeval de werknemer beneden de leeftijd van 19 jaar op de dag vormings- of scholingscursussen bijwoont, onver- minderd het in artikel 23 bepaalde;
4e. gedurende één dag ingeval van overlijden van één der eigen uitwonende of aangehuwde kinderen, ouders, schoonouders, broeders of zusters of aange- huwde xxxxxxxx of zusters;
5e. gedurende 1 dag bij 25-jarig dienstjubileum van de werknemer alsmede bij zijn 25- en 40-jarig huwelijksfeest;
6e. voor het bijwonen van de plechtigheid gedurende 1 dag:
a. bij huwelijk van één der eigen of pleegkinderen, broeders of zusters of één der ouders en aangehuwde broeders of zusters, c.q. bij het 25-, 40-, 50- en 60-jarig huwelijksfeest van ouders of schoonouders;
b. bij begrafenis of crematie van één der eigen uitwonende of aangehuwde kinderen, ouders, schoonouders, broeders of zusters, aangehuwde broe- ders of zusters, grootouders of kleinkinderen;
c. bij priesterwijding van een broeder of zoon alsmede bij de grote professie van een eigen kind, broeder of zuster;
7e. gedurende de werkelijk benodigde tijd tot ten hoogste 1 dag:
x. bij ondertrouw van de werknemer;
b. ingeval van noodzakelijke medische verzorging voorzover deze verzorging niet buiten de arbeidstijd plaats kan vinden;
31
c. voor het zoeken van een nieuwe werkgever, indien de werknemer is opge- zegd en tenminste gedurende 6 weken onmiddellijk aan deze opzegging voorafgaande onafgebroken bij de werkgever in dienst is geweest;
8e. gedurende de werkelijk benodigde tijd tot ten hoogste 5 dagen voor werkne- mers in de laatste 2 jaar voorafgaand aan hun vervroegde uittreding c.q. pen- sionering voor het volgen van cursussen, die voorbereiden op zijn niet-actieve levensfase;
9e. gedurende de werkelijk benodigde tijd:
a. voor het afleggen van een examen aansluitende aan een studie, die in het belang van zijn werkzaamheden geacht kan worden te zijn;
b. voor het vervullen van een wettelijk voorschrift of door de overheid zonder geldelijke vergoeding opgelegde verplichting, voorzover deze verplichting persoonlijk moet worden nagekomen;
c. bij het uitoefenen van het stemrecht, indien en voorzover dit niet buiten de arbeidstijd kan plaatsvinden.
3. In afwijking van het in de voorgaande leden bepaalde dient ten aanzien van werk- nemers in ploegendienst voor ’dag’ gelezen te worden ’dienst’. Voorzover de betrok- ken werknemer 8 uur of langer afwezig is in verband met vorenbedoeld verzuim dient werkgever in overleg met betrokkene hem in de gelegenheid te stellen tenmin- ste 8 uur nachtrust te genieten.
4. Voor de toepassing van dit artikel wordt mede als echtgeno(o)t(te) aangemerkt de persoon niet zijnde een bloed- of aanverwant in de rechte lijn, waarmee de werkne- mer een gemeenschappelijke huishouding voert op één adres. De gemeenschap- pelijke huishouding dient te zijn vastgelegd in een notariële acte. Uit de bepalingen van deze notariële acte dient te blijken dat er sprake is van een zorgplicht van de werknemer jegens zijn respectievelijk haar partner. Daarnaast dient de acte bepa- lingen te bevatten omtrent de vermogensrechtelijke gevolgen van de beëindiging van de samenleving.
Artikel 28
Onbetaald verlof
1. De werknemer kan – indien hierdoor de goede voortgang van de werkzaamheden niet wordt belemmerd – per kalenderjaar maximaal 5 dagen onbetaald verlof opne- men, desgewenst in de vorm van halve dagen.
Een verzoek hiertoe moet tenminste twee en in drukke perioden tenminste vier weken tevoren worden ingediend.
32
2. Opneming van onbetaald verlof geschiedt voor eigen rekening van de werknemer. Hiertoe wordt per dag onbetaald verlof een aftrek toegepast van 113,5% van het tijdloon over die dag.
Het percentage van 113,5 geldt bij een basisvakantie van 25 dagen per jaar en re- kening houdend met 6 door de week vallende feestdagen per jaar volgens de for- mule:
260 (werkdagen per jaar, waarover tijdloon wordt betaald) = 113,5.
260 – (25 + 6)
Eindejaarsuitkering en vakantietoeslag worden conform artikel 26 berekend over het aldus gekorte jaarinkomen.
3. Deze regeling geldt bij een volledig dienstverband. Voor deeltijd-werknemers geldt een pro-rato toepassing.
4. De werknemer, die voor het bijwonen van de viering van een niet-christelijke gods- dienstige feest- of gedenkdag tijdig een daartoe strekkend verzoek indient, zal on- betaald verlof worden gegeven, indien hierdoor de goede voortgang van de werk- zaamheden niet wordt belemmerd.
Artikel 28.a
Levensloopregeling
1. In het bedrijf van de werkgever bestaat een collectieve levensloopregeling, waaraan de werknemer op vrijwillige basis kan deelnemen.
2. De voorwaarden van de levensloopregeling zijn opgenomen in bijlage VIII van deze cao.
Artikel 29
Verzuim voor het bijwonen van vergaderingen, congressen en cursussen
1. a. Voor het bijwonen van vergaderingen en congressen van de werknemersorga- nisaties en de daaraan gelieerde jeugdorganisaties zal de werknemer die deel uitmaakt van één van de besturende organen dan wel afgevaardigde is van een afdeling, vrijaf worden gegeven en het voor hem geldende tijdloon worden door- betaald gedurende de werkelijk benodigde tijd, mits het verzuim naar het oor- deel van de werkgever in verband met de te verrichten werkzaamheden toelaat- baar is.
Onder besturende organen als bedoeld in de eerste volzin worden verstaan:
1. de in de statuten en reglementen van de werknemersorganisaties vastge- legde besturende organen op lokaal-, regionaal- en landelijk niveau;
2. de door de werknemersorganisaties bij de werkgevers schriftelijk aange- melde andere dan onder punt 1 genoemde besturende organen op lokaal-,
33
regionaal- en landelijk niveau, zoals kadergroepen en concerngroepen.
Het aantal dagen betaald vrijaf dat wordt toegekend op grond van dit sublid zal op jaarbasis niet meer bedragen dan het in dit sublid bedoelde verleende betaald vrijaf dat gemiddeld op jaarbasis is toegekend in de periode 1 april 1988 tot 1 april 1990, vastgesteld per werknemersorganisatie.
b. Tussen de werkgever en de werknemersorganisaties zal overleg worden ge- pleegd over een regeling van betaald vrijaf voor werkgroepen op lokaal-, regio- naal- en landelijk niveau, die bij bijzondere omstandigheden – zoals reorganisa- ties en fusies – door de werknemersorganisaties incidenteel kunnen worden opgericht, mits schriftelijk aangemeld bij de werkgever(sorganisaties).
c. Voor het bijwonen van cursussen van werknemersorganisaties zal vrijaf worden gegeven en het voor hem geldende tijdloon worden doorbetaald voor wie door de werknemersorganisaties daartoe een verzoek wordt ingediend mits het ver- zuim naar het oordeel van de werkgever in verband met de te verrichten werk- zaamheden toelaatbaar is. Het maximum aantal op basis van de eerste volzin toe te kennen cursusdagen bedraagt op jaarbasis drie dagen vermenigvuldigd met het aantal vooraf bij de werkgever aangemelde kaderleden, vastgesteld per werknemersorganisatie.
d. Afwijzingen op verzoeken uit hoofde van deze bepaling zullen door de werkge- ver gemotiveerd ter kennis worden gebracht aan de betrokken werk- nemersorganisatie(s).
e. De vóór 1 april 1990 bestaande regelingen op ondernemingsniveau die in posi- tieve zin afwijken van het in dit lid bepaalde, worden gehandhaafd.
2. Aan een werknemer die deel uitmaakt van een PBO-orgaan zal op zijn verzoek vrijaf met behoud van het voor hem geldende tijdloon worden gegeven – indien en voorzover betrokkene geen vacatiegeld ontvangt – voor het bijwonen van vergade- ringen van het betreffende PBO-orgaan, mits het verzuim naar het oordeel van de werkgever in verband met de te verrichten werkzaamheden toelaatbaar is.
3. Voorzover een ploegendienstwerknemer 8 uur of langer afwezig is in verband met voren bedoeld verzuim, dient werkgever in overleg met betrokkene hem in de gele- genheid te stellen tenminste 8 uur nachtrust te genieten.
Artikel 30
Verzuim bij ziekte en ongeval
1. I. Indien een werknemer ten gevolge van ziekte, ongeval, zwangerschap of bevalling niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten en waarbij de eer- ste ziektedag voor 1 januari 2004 ligt, gelden voor hem de bepalingen van artikel 629 BW, de Ziektewet (zoals die luidden tot 1 januari 2004) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, voorzover hierna niet anders is bepaald.
II. Indien een werknemer ten gevolge van ziekte, ongeval, zwangerschap of beval- ling niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten en waarbij de eerste ziek- tedag op of na 1 januari 2004 ligt, gelden voor hem de bepalingen van artikel 629 BW, de Ziektewet (zoals die luiden vanaf 1 januari 2004), de Wet op de
34
Arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Wet werk en inkomen naar arbeids- vermogen, voorzover hierna niet anders is bepaald.
2. a. I. Indien de eerste ziektedag voor 1 januari 2004 ligt zal bij arbeidsonge- schiktheid aan de werknemer gedurende maximaal 52 weken 70%1) van het naar tijdruimte vastgestelde loon2) (doch maximaal het voor de betrok- ken werknemer geldende maximum dagloon van de Wet financiering socia- le verzekeringen) worden doorbetaald. Daarenboven ontvangt de werkne- mer hierop een aanvulling tot 100% van het netto tijdloon.3) Indien na afloop van de 52 weken de wettelijke loondoorbetalingsverplichting van werkgever wordt verlengd respectievelijk de WAO niet of later ingaat als gevolg van een door het UWV opgelegde sanctie aan de werkgever of als gevolg van een gezamenlijk verzoek van werknemer en werkgever de WAO uit te stel- len, dan zal de in dit lid bedoelde aanvulling dienovereenkomstig worden verlengd. Bij totstandkoming van nieuwe WAO wetgeving komt het bepaal- de in de laatste volzin met onmiddellijke ingang te vervallen.
II. Indien de eerste ziektedag op of na 1 januari 2004 ligt zal bij arbeidsonge- schiktheid aan de werknemer gedurende de eerste 104 weken van de wet- telijke periode als genoemd in artikel 629 BW 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon4) (doch maximaal het voor de betrokken werknemer gel- dende maximum dagloon van de Wet financiering sociale verzekeringen) worden doorbetaald. Daarenboven ontvangt de werknemer gedurende de eerste 52 weken van de wettelijke periode als bedoeld in artikel 629 BW een aanvulling tot 100% van het netto tijdloon.5) Gedurende de tweede 52 weken van de wettelijke periode als bedoeld in artikel 629 BW ontvangt de werknemer een aanvulling tot 90% van het netto xxxxxxxx0) in de eerste 26 weken van deze periode en een aanvulling tot 80% van het netto xxxxxxxx0) in de tweede 26 weken van deze periode. Over de uren die gewerkt worden in het kader van een reïntegratietraject wordt 100% salaris (tijdloon) be- taald.
b. Indien de eerste ziektedag voor 1 januari 2004 ligt en een werknemer na het verstrijken van de wettelijke periode van de onder a.I. van dit lid bedoelde 52 weken dan wel na de onder a.I. van dit lid genoemde verlenging een uitkering ontvangt krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, is de werkgever verplicht, zolang de werknemer deze uitkering ontvangt, doch niet langer dan een jaar aan de werknemer het netto tijdloon te verstrekken onder aftrek van de netto loondervingsuitkeringen, welke de werknemer ontvangt
1) Indien deze termijn op basis van artikel 629 BW als gevolg van te late melding door de werkgever wordt ver- lengd, wordt de aanvullingsperiode eveneens met de duur van de vertraging verlengd.
2) Hieronder wordt verstaan alle van te voren overeengekomen vaste loonbestanddelen.
3) De hier bedoelde verplichting laat onverlet de eventueel voor de werkgever uit de Ziektewet en het Burgerlijk Wetboek voortvloeiende verplichting tot uitbetaling van de desbetreffende uitkering waarvoor andere refertepe- rioden, loonbestanddelen en sociale verzekeringspremies gelden m.a.w. de hier bedoelde werknemer heeft in ieder geval uit hoofde van de Ziektewet dan wel het Burgerlijk Wetboek recht op loondoorbetaling of WAO-uit- kering en daarnaast, voorzover dat meer is, op doorbetaling van het netto tijdloon uit hoofde van de CAO.
4) Hieronder wordt verstaan alle van te voren overeengekomen vaste loonbestanddelen.
5) De hier bedoelde verplichting laat onverlet de eventueel voor de werkgever uit de Ziektewet en het Burgerlijk Wetboek voortvloeiende verplichting tot uitbetaling van de desbetreffende uitkering waarvoor andere refertepe- rioden, loonbestanddelen en sociale verzekeringspremies gelden m.a.w. de hier bedoelde werknemer heeft in ieder geval uit hoofde van de Ziektewet dan wel het Burgerlijk Wetboek recht op loondoorbetaling of wettelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering en daarnaast, voorzover dat meer is, op doorbetaling van het netto tijdloon uit hoofde van de CAO.
35
krachtens de sociale verzekeringswetten (Ziektewet, Wet op de Arbeidsonge- schiktheidsverzekering, Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, Werkloosheids- wet), alsmede van de eventuele netto-inkomsten uit arbeid van de werknemer. De uitkering zal in elk geval nooit meer bedragen dan in geval van volledige arbeidsongeschiktheid.1) De duur van de onder a.I. en b. genoemde aanvullin- gen zal tezamen in totaliteit nooit meer bedragen dan 104 weken.
c. Voor de berekening van de onder b. van dit lid bedoelde aanvullingen op de uitkeringen krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering geldt het uitkeringsregime van vóór de wetswijziging van 1 augustus 1993.2)
d. 1. Indien de eerste ziektedag op of na 1 januari 2004 ligt ontvangt de werkne- mer met een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% of minder na de in lid 2.a.II bedoelde termijn van 104 weken gedurende de navolgende tijd een percentage van het verschil tussen het oorspronkelijke en het actuele netto tijdloon:
– 1 jaar 100%
– 1 jaar 80%
– 1 jaar 60%
– 1 jaar 40%
– 1 jaar 20%.
2. De werkgever heeft een inspanningsverplichting om voor de werknemer met een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder dan 35% dan wel een arbeidsongeschiktheidspercentage tussen 35 en 80% zo veel mogelijk herplaatsing te realiseren waarbij salarisniveau en verdiencapaciteit op el- kaar aansluiten.
e. Onder netto tijdloon van de werknemer, vermeld onder a., b. en d. van dit artikel, wordt verstaan het tijdloon als omschreven in artikel 1 lid 6, dat de werknemer, na inhouding van de loonheffing en de te zijnen laste komende sociale verzeke- ringspremies zou hebben genoten, indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest.
Onder netto uitkeringen resp. inkomsten uit arbeid als bedoeld onder b. worden verstaan de bruto bedragen, verminderd met de daarover ingehouden loonhef- fing, alsmede met de sociale verzekeringspremies, voorzover deze ten laste van de werknemer komen.
3. In afwijking van het in lid 2.a. bepaalde is de werkgever verplicht aan de werknemer, met wie schriftelijk is overeengekomen dat het dienstverband korter dan één jaar zal duren, de in lid 2.a genoemde aanvulling gedurende 6 weken uit te keren.
4. Indien de arbeidsongeschiktheid van de werknemer is veroorzaakt door een derde, is de werknemer verplicht zijn volledige medewerking te verlenen aan het uitoefe- nen van het verhaalsrecht van de werkgever op de derde.
5. De werkgever heeft het recht om de in dit artikel bedoelde aanvullingen op te schor-
1) Met ingang van 1 januari 1989 is een invaliditeitspensioen voor werknemers van 25 jaar en ouder (met ingang van 1 januari 2006: 22 jaar en ouder en met ingang van 1 januari 2008: 21 jaar en ouder) ingevoerd (zie bijlage V).
2) Vóór de hierbedoelde wetswijziging bedroeg de WAO-uitkering bij volledige arbeidsongeschiktheid 70% van het loon. Na de wetswijziging zijn duur en hoogte van deze uitkering afhankelijk van de leeftijd en de mate van ar- beidsongeschiktheid.
36
ten, te weigeren of in te trekken. Tevens heeft de werkgever op basis van artikel 629 BW het recht om de in dit artikel bedoelde loondoorbetaling op te schorten en/of te weigeren. De nadere uitwerking van het bepaalde in dit lid is opgenomen in bijlage VII van deze CAO.
6. De medewerker die een second opinion aanvraagt in het kader van de reïntegratie in passend werk, behoudt voor de duur van maximaal één maand (en indien korter dan één maand tot ten hoogste de datum van uitspraak inzake deze aanvraag) het recht op doorbetaling van het tijdloon. Deze doorbetaling tijdens behandeling van een second opinion als bedoeld in dit lid wordt ten hoogste eenmaal per kalender- jaar verleend.
Artikel 31
Vervallen per 1 januari 2006
Artikel 32
Herhalingsoefeningen
1. De werkgever is verplicht aan de werknemer die voor herhalingsoefening in werke- lijke militaire dienst is geroepen, een aanvulling te verstrekken tot het voor hem geldende tijdloon over de dagen, dat de werknemer militaire inkomsten en vergoe- ding krachtens het Inkomsten en Vergoedingsbesluit Militairen ontvangt.
2. De werknemer heeft geen aanspraak als bedoeld in het vorige lid indien hij door opzet, grove schuld of onzedelijkheid geen militaire en/of het hem toekomende ver- goedingsbedrag ontvangt.
3. De werknemer is verplicht indien hij aanspraak maakt op de aanvulling als bedoeld in lid 1, aan de werkgever alle bescheiden, betrekking hebbende op de hoogte van de in lid 1 bedoelde militaire inkomsten en vergoedingsbedragen ter inzage over te leggen.
37
HOOFDSTUK VIII
AANVANG EN EINDE DIENSTBETREKKING
Artikel 33
Indiensttreding en ontslag
1. Het dienstverband wordt geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan tenzij schrif- telijk anders is overeengekomen.
2. Indien schriftelijk een proeftijd is bedongen, is gedurende de proeftijd het in artikel 670, leden 1 en 3 BW bepaalde niet van toepassing.
3. De opzegging van een dienstverband geschiedt met inachtneming van de opzegter- mijnen als genoemd in artikel 672, leden 1 tot en met 4 BW, behoudens in geval van ontslag op staande voet wegens een dringende reden in de zin van artikel 678 BW en artikel 679 BW en in geval van beëindiging gedurende de proeftijd als bedoeld in lid 2 van dit artikel in welke gevallen de dienstbetrekking wederzijds onmiddellijk kan worden beëindigd.
4. Op werknemers, die op 31 december 1998 de 45-jarige leeftijd hadden bereikt en die vanaf die datum in dienst bij werkgever zijn gebleven, is het overgangsrecht uit de wet Flexibiliteit en Zekerheid van toepassing. Werkgever is verplicht hiervan aan- tekening te maken in het personeelsdossier.
5. De dienstbetrekking tussen werkgever en werknemer eindigt van rechtswege op de eerste dag van de maand, waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd bereikt.
Artikel 34
Aanvullende uitkering na einde dienstbetrekking
1. Indien de werknemer na beëindiging van een dienstbetrekking welke tenminste één jaar onafgebroken heeft geduurd, aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, dan wel een zodanige aanspraak gehad zou hebben, indien hij niet een nieuwe betrekking zou hebben kunnen aanvaarden, ontvangt hij van zijn voormalige werkgever een aanvulling tot het voor hem laatstelijk geldende tijdloon:
a. hetzij op de uitkering krachtens de WW,
b. hetzij op het salaris dat hij in de nieuwe dienstbetrekking ontvangt, met inbegrip van een eventuele werkloosheidsuitkering, voorzover dat minder is.
Deze aanvulling wordt verstrekt gedurende evenveel weken als de dienstbetrekking gehele jaren heeft geduurd, doch met een minimum van 6 weken.
De aanvulling bedraagt maximaal het verschil tussen het voor de werknemer laat- stelijk geldende tijdloon en de uitkering krachtens de Werkloosheidswet, waarop geen korting is toegepast vanwege verwijtbare werkloosheid.
38
2. De in het eerste lid onder a. vermelde verplichting van de werkgever geldt niet met betrekking tot dagen waarover de voormalige werknemer geen uitkering ontvangt krachtens de Werkloosheidswet.
3. Indien de arbeidsovereenkomst via de kantonrechter onder toekenning van een schadeloosstelling dan wel onder de voorwaarden van een sociaal plan wordt be- eindigd, is het bepaalde in de eerste twee leden van dit artikel niet van toepassing.
Artikel 34.a
Werkgeversbijdrage ten behoeve van de verplichte collectieve pensioenspaarregeling
1. De werkgever verstrekt aan de werknemer tot het bereiken van de 62-jarige leeftijd een bijdrage ter grootte van 3,25% van het pensioengevend salaris op jaarbasis. Het doel van deze regeling is het treffen van voorzieningen om eerder dan op 65-ja- rige leeftijd met werken te kunnen stoppen. Dit doel is door partijen bij deze CAO uitdrukkelijk overeengekomen. De werknemer die in strijd met dit doel besluit tot doorwerken na het bereiken van de 62-jarige leeftijd, komt na het bereiken van die leeftijd niet langer in aanmerking voor de bijdrage van 3,25%.
2. De in lid 1 genoemde bijdrage wordt als inleg in de verplichte collectieve pensioen- spaarregeling conform artikel 15 van de pensioenregeling 2006 als vermeld in de CAO inzake Pensioenen 2006 voor de zuivelindustrie gestort voorzover de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden. Indien door de hiervoor genoemde bijdrage de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 worden overschreden, wordt het restant aan de werknemer ter vrije beschik- king gesteld, waarbij deze de optie heeft om dit restant aan te wenden voor storting op zijn levenslooprekening. Kiest de werknemer hiervoor niet, dan wordt het restant- bedrag (nadat de inhoudingen hebben plaatsgevonden) netto uitgekeerd aan de werknemer.
Vorenstaande is uitdrukkelijk tussen partijen bij deze CAO overeengekomen i.v.m. het doel van deze regeling, t.w. het bieden van compensatie van hetvervallen van (de bijdrage in) de per 1 januari 2006 vervallen regelingen voor vervroegde uittre- ding1) op zodanige wijze dat er een alternatief wordt geboden dat zo goed mogelijk aansluit bij het financieringsdoel van de vervallen bijdrage en primair gericht is op het bieden van mogelijkheden tot vervroegde uittreding.
3. a. Onder pensioengevend salaris wordt in dit artikel verstaan:
Het vaste salaris op 1 januari van enig jaar of op latere datum van indiensttre- ding vermeerderd met het variabele salaris op 1 januari van enig jaar of op la- tere datum van indiensttreding.
b. Onder het vaste salaris wordt verstaan het vastgestelde schaalsalaris verhoogd met de persoonlijke toeslag en de vaste toeslagen, voor zover berekend over de in dit sublid bedoelde salarisbestanddelen. Als vaste toeslagen worden aange-
1) CAO inzake flexibele uittreding met kapitaaldekking voor de zuivelindustrie, CAO inzake pensioenen voor de zuivelindustrie en de CAO inzake pensioenen 2000 voor de zuivelindstrie.
39
merkt de vakantietoeslag, de eindejaarsuitkering en de EHBO-diplomatoeslag en BHV-toeslag. Onder het vaste salaris wordt de uitkering als bedoeld in artikel 30 lid 2 sub d begrepen.
c. Onder het variabele salaris wordt verstaan het totaal aan uitbetaalde variabele toeslagen. Als variabele toeslag wordt aangemerkt de toeslag uit hoofde van arbeid in ploegendienst, arbeid op onaangename uren, arbeid op het weekein- de, arbeid op feestdagen, vergoeding van consignatie en extra opkomst en de over voornoemde variabele toeslagen berekende vakantietoeslag en einde- jaarsuitkering. Beloning voor overwerk wordt niet als variabel salaris aange- merkt.
4. De voorwaarden van de verplichte collectieve pensioenspaarregeling zijn opgeno- men in bijlage IX van deze cao.
40
HOOFDSTUK IX
WERKGELEGENHEID
Artikel 35
Overleg op ondernemingsniveau
1. a. De werkgever zal tenminste tweemaal per jaar de betrokken werknemersor- ganisaties uitnodigen, teneinde hen te informeren over de economische gang van zaken en de economische vooruitzichten van de ondernemingen, waarbij in het bijzonder aandacht zal worden geschonken aan de werkgele- genheids- en milieuaspecten. Hierbij zullen tevens die plannen worden be- trokken die in voorbereiding zijn en die bij realisering ingrijpende gevolgen voor de werkgelegenheid van de betrokken onderneming hebben, een en ander onverlet de taak en de bevoegdheden van de personeelsvertegen- woordiging. Ook zal informatie worden verstrekt over de aanpak van ziekte- verzuim en arbeidsongeschiktheid en het leeftijdsbewust personeelsbeleid. De hierop betrekking hebbende gegevens – bedoeld om de werknemersor- ganisaties inzicht te geven in die plannen – zullen tijdig door de werkgever worden verstrekt, alsmede één keer per jaar gegevens omtrent het perso- neelsverloop.
b. Partijen zijn van oordeel dat in beginsel alle functionele arbeidsplaatsen met een structureel karakter bezet dienen te worden door werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd. Het aantal flexibele arbeidsrelaties per on- derneming zal maximaal 10% van het totaal aantal arbeidsplaatsen bedragen, waarbij afwijkingen van deze norm naar boven mogelijk zijn in overleg met de werknemersorganisaties. In het in de vorige volzin bedoelde overleg zal de werkgever aan de hand van een vestigingsplaatsenplan aangeven waarom hij van de norm wenst af te wijken. Hierbij zal – indien de onderneming meerdere vestigingen omvat – tevens de onderlinge relatie tussen vestigingen aan de orde komen, toegelicht met een getalsmatige onderbouwing van het betreffen- de aantal flexibele arbeidsrelaties. Voor deze bepaling wordt onder flexibele arbeidsrelaties verstaan:
1. werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, met uitzon- dering van scholieren en andere vakantiewerkers in de periode van 1 juni tot 1 september;
2. uitzendkrachten, met uitzondering van scholieren en andere vakantiewer- kers in de periode van 1 juni tot 1 september.
c. De werkgever zal – mede in het kader van het bepaalde in lid 1 sub b. – ten min- ste tweemaal per jaar de betrokken werknemersorganisaties informatie verstrek- ken over het aantal werknemers in de onderneming, uitgesplitst per vestiging:
– met een dienstverband voor onbepaalde tijd;
– met een dienstverband voor bepaalde tijd;
– met een afroepcontract;
– werkzaam als uitzendkracht,
waarbij zal worden aangegeven hoeveel van de flexibele contracten een inciden-
41
teel dan wel een structureel karakter dragen en hoeveel van de flexibele contrac- ten op de peildata zijn omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
2. Uitgangspunt is dat tijdens de looptijd van de CAO geen gedwongen collectieve ontslagen zullen plaatsvinden. Indien de werkgever ontslagen toch noodzakelijk acht, zal vooraf overleg met de werknemersorganisaties worden gepleegd. Hierbij zal in het bijzonder aandacht worden geschonken aan mobiliteitsbevorderende maatregelen, zoals overplaatsing binnen de onderneming resp. het concern, over- plaatsing naar andere soortgelijke ondernemingen, her- en bijscholing.
3. Bij het ontstaan van vacatures binnen de onderneming, zal de werkgever de werk- nemer in die onderneming bij voorrang in de gelegenheid stellen hiernaar te sollici- teren onverlet de mogelijkheid gelijktijdig tot een wervingsprocedure, met name via het Centrum voor Werk en Inkomen, buiten de onderneming over te gaan.
4. Teneinde de inzichtelijkheid van de arbeidsmarkt te bevorderen, zal de werkgever alle daarvoor relevante, volledige en deeltijdvacatures melden aan het desbetref- fende Centrum voor Werk en Inkomen, c.q. afmelden.
5. De werkgever zal het gebruikmaken van door particuliere uitzendbureaus bemid- delde ingeleende krachten tot het uiterste beperken. In situaties waarin dit noodza- kelijk is, zal de personeelsvertegenwoordiging hierover geïnformeerd worden, met inachtneming van het terzake in de Wet op de Ondernemingsraden bepaalde, ove- rigens onverminderd de bevoegdheid van de werknemersorganisaties hierover in- lichtingen te vragen. Als regel geldt een maximale inleenperiode voor ingeleende krachten van 6 maanden. De beloningsbepalingen van de CAO zijn ook van toepas- sing op ingeleende krachten, met uitzondering van scholieren van 23 jaar of jonger in de periode 1 juni tot 1 september. Voor ingeleende krachten met uitzondering van de hiervoor genoemde scholieren, geldt dat de wettelijke vakantietoeslag wordt ge- noten over alle in de hoofdstukken III en IV van deze CAO genoemde beloningsbe- palingen alsmede over de beloning van meerwerk, als bedoeld in artikel 21.
6. Als onderdeel van het totale sociale beleid in de onderneming zal speciale aan- dacht worden geschonken aan de tewerkstelling van werknemers uit de zgn. zwak- ke groeperingen op de arbeidsmarkt (oudere, jongere en gehandicapte werkne- mers), alsook aan hun arbeidsomstandigheden. De werkgever zal tenminste twee- maal per jaar aan de betrokken werknemersorganisaties informatie verstrekken over het gevoerde beleid met betrekking tot gehandicapte werknemers.
7. Her-, bij- en omscholing zal zoveel mogelijk bevorderd worden.
8. De werkgever zal, alvorens een definitieve opdracht te verlenen aan een extern orga- nisatiebureau om een onderzoek in te stellen betreffende de organisatie van de onder- neming, indien daaraan voor de werknemers ingrijpende gevolgen voor de werkgele- genheid zijn verbonden, overleg plegen met de personeelsvertegenwoordiging en de werknemersorganisaties inlichten. De procedure met betrekking tot de uitvoering van het onderzoek en de informatie van de betrokken werknemers vormen een punt van overleg met de personeelsvertegenwoordiging, een en ander met inachtneming van het bepaalde in de Wet op de Ondernemingsraden voorzover van toepassing.
42
HOOFDSTUK X
SLOTBEPALINGEN
Artikel 36
Personeelsvertegenwoordiging
Indien in een onderneming geen ondernemingsraad in de zin van de Wet op de Onder- nemingsraden is ingesteld, wordt door de werknemers gezamenlijk een representatieve personeelsvertegenwoordiging aangewezen, bestaande uit tenminste drie leden.
Artikel 37
Bedrijvenwerk
1. Activiteiten van de werknemersorganisaties in het kader van het bedrijvenwerk in de onderneming zijn toegestaan, mits hierdoor de voortgang van de werkzaamhe- den en het functioneren van de personeelsvertegenwoordiging niet geschaad wor- den en mits de voorzitter en andere bestuursleden van de bedrijfsledengroep als zodanig bij werkgever bekend zijn.
2. Tussen de werkgever en de werknemersorganisaties zal overleg gepleegd worden over de aard, omvang en vorm van de eventueel nodige faciliteiten. Hierbij wordt in het bijzonder gedacht aan:
a. het toestaan van aankondigingen op publicatieborden van bijeenkomsten van bedrijfsledengroepen van de werknemersorganisaties;
b. de mogelijkheid van contact binnen het bedrijf maar buiten de werktijd met le- den van de werknemersorganisaties;
c. contact van de voorzitter der bedrijfsledengroep met bezoldigde functionaris- sen van de werknemersorganisaties binnen de werktijd indien dit door bijzon- dere omstandigheden buiten de werktijd niet mogelijk is;
d. beschikbaarstelling door de werkgever – als regel buiten de werktijd – van ver- gaderruimten.
3. De werkgever zal er nauwgezet op toezien dat de werknemers die een functie in een vakvereniging vervullen, niet op grond daarvan in hun positie worden bena- deeld en dat ook inzake ontslag ten aanzien van hen dezelfde maatstaven worden aangelegd als die, welke gelden voor werknemers, die niet met een dergelijke vak- bondsfunctie zijn belast.
43
4. Tenzij een bestuurslid van een bedrijfsledengroep aanleiding geeft tot een drin- gende reden als bedoeld in artikel 678 BW, zal de werkgever, met inachtneming van het bepaalde in artikel 670 BW, geen ontslag toepassen dan na overleg met een bezoldigde vertegenwoordiger van de betrokken werknemersorganisatie en alleen bij wijze van uitzondering schorsing met behoud van loon toepassen.
5. De werkgever die wil overgaan tot ontslag van een bestuurslid van een bedrijfsle- dengroep die als zodanig bij de werkgever bekend is, kan de dienstbetrekking niet doen eindigen dan na voorafgaande toestemming van de kantonrechter. Deze ver- leent de toestemming slechts indien het hem aannemelijk voorkomt dat de opzeg- ging geen verband houdt met de bovenomschreven hoedanigheid van de werkne- mer. Xxxxxxxx toestemming is niet vereist wanneer de beëindiging geschiedt we- gens een dringende reden of wegens ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van gewichtige redenen. Het bepaalde in dit lid geldt voor een maximaal aantal leden van het bestuur van een bedrijfsledengroep volgens onderstaande staffel:
– voor een vestiging met minder dan 100 werknemers: maximaal 3 bestuursle- den;
– voor een vestiging van 100 en meer maar minder dan 300 werknemers: maxi- maal 5 bestuursleden;
– voor een vestiging van 300 en meer werknemers: maximaal 7 bestuursleden.
Artikel 38
Contact Commissie
1. Partijen hebben ingesteld een Contact Commissie voor de zuivelindustrie. Haar samenstelling wordt door de Contact Commissie zelf bij reglement geregeld, met dien verstande dat door de werkgeversorganisatie en de werknemersorganisaties een gelijk aantal leden en plaatsvervangende leden wordt aangewezen. De Contact Commissie regelt voorts bij reglement haar werkwijze zowel met betrekking tot goedkeurings- c.q. dispensatieaanvragen als met betrekking tot bij haar aanhangig gemaakte geschillen, alsmede de rechten en plichten van partijen in zodanige ge- schillen. De Contact Commissie is bevoegd in het reglement een bepaling op te nemen omtrent de declaratie van kosten, welke door haar in de uitoefening van haar taak worden gemaakt.
2. Aan de Contact Commissie wordt door de werkgeversorganisatie en de werkne- mersorganisaties een zo mogelijk gelijk aantal deskundigen toegevoegd, welke deskundigen tot taak hebben de Contact Commissie te adviseren omtrent geschil- len inzake functieclassificatie.
3. Geschillen tussen:
a. één of meer aan deze CAO gebonden werkgevers en één of meer aan deze CAO gebonden werknemers,
b. één of meer partijen bij deze CAO en één of meer aan deze CAO gebonden
44
werkgevers en/of werknemers, voorzover betrekking hebbende op de toepas- sing en/of uitlegging van deze CAO met uitzondering van de artikelen 2, 32, 33 en 38, worden voorgelegd aan de Contact Commissie ter beslechting bij wijze van bindend advies.
4. De Contact Commissie is bevoegd zo haar dat gegrond voorkomt, toestemming te verlenen tot het afwijken van de in deze CAO vastgestelde salarissen en andere arbeidsvoorwaarden. De werkgever is verplicht afwijkingen van de beloningsbepa- lingen i.c. van de loonbestanddelen genoemd in de definitie van het tijdloon (artikel 1 sub 6), de eindejaarsuitkering (artikel 26A) en de vakantietoeslag (artikel 26B) aan de Contact Commissie ter goedkeuring voor te leggen. Bovenbedoelde afwij- kingen kunnen ook door de werknemersorganisaties aan de Contact Commissie worden voorgelegd.
5. Partijen bij deze CAO verplichten zich de Contact Commissie na het beëindigen van de CAO nog gedurende 6 maanden in stand te houden, teneinde haar in de gele- genheid te stellen de lopende werkzaamheden af te wikkelen en eventueel over te dragen aan één of meer instanties.
Artikel 39
Protocol
Het bij de CAO gevoegde protocol wordt geacht deel uit te maken van de CAO.
Artikel 40
Duur van de overeenkomst
1. Deze CAO treedt in werking per 1 april 2008 en eindigt van rechtswege, derhalve zonder dat enige opzegging vereist is, op 31 maart 2010.
2. Indien gedurende de looptijd van dit contract zich buitengewone en ingrijpende veranderingen voordoen in de algemene sociaal-economische situatie of in de loon- en prijspolitiek van de regering, is zowel de werkgeversorganisatie als ieder van de werknemersorganisaties bevoegd wijziging der overeenkomst, welke met deze verandering in verband staat, aan de orde te stellen. In dit geval zijn de we- derpartijen verplicht de aan de orde gestelde voorstellen in behandeling te ne- men.
3. Indien binnen één maand nadat de in het vorige lid bedoelde voorstellen schriftelijk bij de andere partij aanhangig zijn gemaakt, daarover geen overeenstemming is bereikt, zijn de partijen die deze voorstellen aan de orde hebben gesteld, bevoegd de overeenkomst met inachtneming van een termijn van één maand op te zeg- gen.
45
PROTOCOL ALS BEDOELD IN ART. 39 VAN DE CAO VOOR DE ZUIVELINDUSTRIE (I)
Buiten de afspraken als vervat in de CAO voor de zuivelindustrie 1-4-2008/31-3-2010 zijn partijen betrokken bij deze CAO nog de volgende afspraken overeengekomen voor de duur van deze CAO, welke afspraken geacht worden in de vorm van dit Protocol deel uit te maken van de CAO voor de zuivelindustrie 1-4-2008/31-3-2010.
1. Loonsverhoging
Partijen zijn overeengekomen dat de salarisschalen (functiejarenschalen) als be- doeld in bijlage II worden verhoogd met 3,5 % per 1 april 2008 en vervolgens met 3,25% per 1 april 2009.
2. Vakbondscontributie
De werknemer die is aangesloten bij een van de in de aanhef van deze CAO ge- noemde vakbonden wordt een maal per jaar door de werkgever in de gelegenheid gesteld zijn contributie voor het lidmaatschap van deze vakbond op vrijwillige basis in te dienen ter fiscale verrekening met het bruto loon.
De werknemer betaalt in eerste instantie de contributie zelf aan de betrokken vak- bond. Het desbetreffende bedrag wordt onder overlegging van het betalingsbewijs gedeclareerd bij de werkgever, die dit bedrag netto aan de werknemer uitbetaalt. De werkgever verrekent de contributie vervolgens via de (salaris)administratie met het bruto loon.
3. Scholing
De werkgever zal in ieder geval 0,4% van de loonsom besteden aan de opleidingen, studie en trainingen voor werknemers met een kwetsbare positie op de arbeids- markt. De scholing is gericht op de employability van de werknemer om hem ge- schikt te houden of te maken voor zijn eigen werk en/of zijn positie op de interne en externe arbeidsmarkt te verbeteren.
Twee maal per jaar zal met werknemersorganisaties op ondernemingsniveau de inhoud van het opleidingsbeleid en de inzet van het opleidingsbudget en de uitwer- king hiervan besproken worden. Werknemersorganisaties kunnen hierbij voorstel- len doen ter verbetering van het opleidingsbeleid.
4. Werkgeversbijdrage
De bestaande werkgeversbijdrageregeling wordt ongewijzigd gehandhaafd.
5. Studie arbeidsduur
Op bedrijfstakniveau zal een studie plaatsvinden naar werkgelegenheid en werktij- den.
Een paritair samengestelde studiecommissie zal hiertoe, tegen de achtergrond van de demografische ontwikkelingen in Nederland, de toenemende arbeidsparticipatie van de oudere medewerkers en de ontwikkeling van de arbeidsmarkt onderzoeken of de lengte van de huidige werkweek nog in overeenstemming is met de geschets- te ontwikkelingen.
46
De studie vangt aan per 1 april 2008 en de eindrapportage van de bevindingen en aanbevelingen voor partijen dient voor 1 april 2009 te zijn afgerond.
Eventuele consequenties van de studie uitkomst worden eerst doorgevoerd na de expiratiedatum van deze CAO per 31 maart 2010.
6. Studie collectieve pensioenspaarregeling (3,25%)
Een paritair samengestelde studiecommissie zal onderzoek doen naar een moge- lijk alternatieve aanwending van de werkgeversbijdrage van 3,25% in de collectieve pensioenspaarregeling. Hierbij gelden de volgende randvoorwaarden:
– het kostenniveau van de pensioenregeling op korte en lange termijn wijzigt niet ten gevolge van wijziging van de regeling;
– er wordt gestreefd naar een duurzame oplossing.
Bij deze studie kan eveneens betrokken worden de overgangsregeling betreffende het voorwaardelijk recht behorende tot de CAO inzake Pensioenen 2006 voor de Zuivelindustrie.
De studiecommissie kan zich laten bijstaan door externe deskundigen. De commis- sie heeft de opdracht om vóór 1 oktober 2008 haar aanbevelingen aan partijen voor te leggen.
7. Sociale innovatie
Binnen de zuivelindustrie zal binnen twee ondernemingen door middel van een pilot onderzocht worden in hoeverre sociale innovatie kan plaatsvinden in het kader van employability en roosters/organisatie van het werk.
8. Indexering pensioenen
De opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen van werknemers worden per 1 januari 2009 en 1 januari 2010 met 3% geïndexeerd (krachtens art. 13 van pen- sioenregeling in de CAO inzake pensioenen 2006 voor de zuivelindustrie).
47
BIJLAGE I behorende bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de zuivelindustrie
Functielijst van de meest voorkomende functies in de zuivelindustrie als bedoeld in Artikel 8 lid 1
De functie-omschrijvingen en de functierangorde zijn opgenomen in het ORBA functie- handboek voor de Zuivelindustrie (2004).
Groep I (0-39½) Groep IV (80-99½)
04.01.01 Laboratoriumassistent 06.03.02 Medewerker orderacceptatie
01.01.01 Assistent Productie 02.04.01 Botermaker (continu botermachine)
01.04.01 Operator kaaspakhuis
07.02.01 | Schoonmaker | 06.03.01 02.04.02 | Administratief medewerker A Productenbereider |
01.02.01 | Palletiseerder | 03.04.01 | Magazijnmeester |
03.02.01 | Medewerker inname | 01.04.02 | Operator aseptische verpakking |
03.02.06 | Medewerker Distributie/ Logistiek | 04.04.01 | Microbiologisch laborant |
01.02.02 | Medewerker boterinpaklijn | 02.04.03 | Kaasmaker (bereiding) |
01.02.03 | Medewerker kaasveredeling | 05.04.01 | Assistent monteur |
03.02.02 | Medewerker inpakmachine | 01.04.03 | Operator verpakking (poeder) |
07.02.02 | Medewerker postkamer | 06.04.01 | Assistent inkoop |
01.02.04 | Medewerker kaaspakhuis | 06.04.02 | Factuurcontroleur/inventaris- |
01.02.05 | Afzakker poedermakerij | administrateur | |
03.02.03 | Magazijnmedewerker opslag | 02.04.04 | Condenseur |
03.02.05 | Heftruckchauffeur expeditie | 03.04.02 | RMO-chauffeur |
03.02.04 | Containiseerder/orderverzamelaar | ||
Groep V (100-119½) | |||
Groep III (60-79½) | 04.05.01 | Analytisch laborant | |
07.04.01 | Kantinebediende | 06.04.04 | Administratief medewerker B |
01.03.07 | Bediende verpakkingsmachine | 06.05.02 | Voorraadadministrateur |
03.03.01 | Ordercontroleur | 04.05.02 | Laborant waterhuishouding |
01.03.01 | Bediende doseer- en afvulmachine | 02.05.01 | Procesoperator kaasfabriek |
01.03.02 | Bediende botermakerij | 03.05.01 | Voorman magazijn/expeditie |
03.03.02 | Bediende inname/uitgifte | 03.05.02 | Voorman distributie/logistiek |
01.03.03 | Bediende eenmalige verpakkingslijn | 06.05.05 | Medewerker goederenadministratie |
03.03.03 | Heftruckchauffeur hoogbouw | 05.05.01 | Onderhoudsmonteur werktuigbouw |
01.03.04 | Heftruckchauffeur/machinebediende | 06.05.07 | Crediteurenadministrateur |
01.03.05 | Poedermenger/afzakker | 06.05.06 | Debiteurenadministrateur (SAP) |
07.04.02 | Telefoniste/Receptioniste | 02.05.03 | Condenseur/poedermaker |
02.03.01 | Kaasmaker (hulpverrichtingen) | 04.05.03 | Bedrijfslaborant (ploegendienst) |
01.03.06 | Bediende verpakking (poeder) | 02.05.02 | Procesoperator melkverwerking |
04.03.01 | Laborant ingangscontrole | 06.05.03 06.05.04 | Administratief medewerker verkoopinformatie Computeroperator |
02.04.05 | Operator Processing | ||
05.05.02 | Elektromonteur | ||
03.06.01 | Logistiek medewerker | ||
06.04.03 01.05.01 | Administratief medewerker documentatie Voorman eenmalige verpakkingslijn |
Groep II (40-59½)
01.04.04 Verpakkingsoperator
48
Groep VI (120-139½) | Groep VIII (160-179½) | ||
06.06.01 | Administratief medewerker melkgeld | 04.08.01 | Voedingskundige |
05.06.01 | Meet- en regelmonteur | 05.08.01 | Voorman technische dienst |
01.06.01 | Groepschef kaasmakerij | 05.08.04 | Werkvoorbereider/planner |
02.06.02 | Allround Procesoperator | 06.08.01 | Bedrijfsadministrateur |
04.06.02 | Kwaliteitscontroleur | 04.08.02 | Procestechnoloog QA |
07.06.01 | Afdelingssecretaresse | 05.07.03 | PLC-/besturingsmonteur |
02.06.01 | Voorman melkverwerking | 02.08.01 | Ploegchef processing |
01.06.02 | Chef kaaspakhuis | 01.08.01 | Chef kaasfabriek |
04.06.04 | Applicatiebeheerder QA | 06.08.02 | Groepsleider boekhouding |
06.06.02 | Medewerker bedrijfsbureau | ||
07.06.02 | Assistent personeelszaken | ||
06.06.04 | Adm. mdw. debiteuren/crediteuren | ||
05.06.02 | 1e Onderhoudsmonteur werktuigbouw | ||
06.06.05 | Artikel/stambeheerder (SAP) | ||
04.06.03 | ARBO-coördinator | ||
04.06.01 | 1e Laborant microbiologisch lab. | ||
06.06.03 | Assistent salarisadministratie | ||
06.06.06 | Bedrijfsarchivaris/documentalist | ||
05.06.03 | 1e Elektromonteur | ||
05.06.04 | Storingsmonteur | ||
Groep VII (140-159½) | |||
04.07.01 | 1e Analytisch laborant | ||
01.07.01 | Chef botermakerij/pakkerij | ||
05.07.01 | Allround storingsmonteur | ||
04.07.04 | Keurmeester | ||
03.07.01 | Chef magazijn/expeditie | ||
04.07.02 | Bedrijfshygiënist | ||
02.07.01 | Groepschef Productie | ||
06.07.03 | Desk medewerker sales | ||
03.07.02 | Chef distributie/ logistiek | ||
06.07.01 | Medewerker kostprijzen | ||
01.07.02 | Ploegchef poedermakerij | ||
01.07.03 | Ploegchef Verpakkingen | ||
05.07.02 | Meet- en regeltechnicus | ||
06.07.04 | Expediënt buitenland | ||
04.07.03 | Chef microbiologisch laboratorium | ||
06.07.02 | Salarisadministrateur |
49
BIJLAGE II als bedoeld in artikel 1 van de CAO voor de zuivelindustrie
Salarisschalen per 1 april 20081)
Functiejarenschaal in euro’s per week (inclusief een verhoging van 3,5%)
Groep | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII |
0- fj. | 376,14 | 394,79 | 404,27 | 424,47 | 439,95 | 474,11 | 516,75 | 569,36 |
1- fj. | 383,01 | 401,56 | 410,68 | 431,23 | 446,70 | 480,69 | 522,73 | 575,08 |
2- fj. | 389,98 | 408,43 | 417,19 | 438,09 | 453,57 | 487,33 | 528,76 | 580,82 |
3- fj. | 397,11 | 415,44 | 423,79 | 445,03 | 460,51 | 494,06 | 534,86 | 586,61 |
4- fj. | 404,35 | 422,58 | 430,52 | 452,14 | 467,61 | 500,90 | 541,03 | 592,48 |
5- fj. | 411,72 | 429,80 | 437,37 | 459,32 | 474,83 | 507,82 | 547,28 | 598,41 |
6- fj. | 419,23 | 437,17 | 444,29 | 466,62 | 482,10 | 514,84 | 553,58 | 604,38 |
7- fj. | 426,88 | 444,67 | 451,33 | 474,05 | 489,50 | 521,95 | 559,99 | 610,41 |
8- fj. | 434,65 | 452,30 | 458,48 | 481,61 | 497,04 | 529,19 | 566,43 | 616,49 |
9- fj. | 442,59 | 460,07 | 465,75 | 489,24 | 504,67 | 536,48 | 572,97 | 622,67 |
10- fj. | 450,65 | 467,94 | 473,15 | 497,05 | 512,45 | 543,89 | 579,59 | 628,90 |
11- fj. | 458,88 | 475,96 | 480,65 | 504,96 | 520,33 | 551,43 | 586,26 | 635,17 |
12- fj. | 467,26 | 484,12 | 488,28 | 513,00 | 528,31 | 559,06 | 593,02 | 641,50 |
13- fj. | – | – | 496,01 | 521,13 | 536,43 | 566,78 | 599,87 | 647,94 |
14- fj. | – | – | 503,88 | 529,43 | 544,67 | 574,60 | 606,80 | 654,39 |
15- fj. | – | – | – | – | 553,04 | 582,56 | 613,80 | 660,94 |
16- fj. | – | – | – | – | 561,54 | 590,62 | 620,88 | 667,54 |
17- fj. | – | – | – | – | – | – | 628,04 | 674,18 |
18- fj. | – | – | – | – | – | – | 635,28 | 680,93 |
1) Voor uitzendkrachten wordt – voor het bepalen van de beloning – uitgegaan van de functiejarenschaal per week vermenigvuldigd met een factor 100/101,5.
50
Functiejarenschaal in euro’s per maand (inclusief een verhoging van 3,5%)
Groep | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII |
0- fj. | 1635,46 | 1716,55 | 1757,77 | 1845,60 | 1912,90 | 2061,43 | 2246,83 | 2475,58 |
1- fj. | 1665,33 | 1745,98 | 1785,64 | 1874,99 | 1942,25 | 2090,04 | 2272,83 | 2500,45 |
2- fj. | 1695,63 | 1775,85 | 1813,94 | 1904,82 | 1972,12 | 2118,91 | 2299,05 | 2525,41 |
3- fj. | 1726,63 | 1806,33 | 1842,64 | 1934,99 | 2002,30 | 2148,17 | 2325,57 | 2550,58 |
4- fj. | 1758,11 | 1837,38 | 1871,90 | 1965,90 | 2033,17 | 2177,91 | 2352,40 | 2576,10 |
5- fj. | 1790,16 | 1868,77 | 1901,68 | 1997,12 | 2064,56 | 2208,00 | 2379,57 | 2601,89 |
6- fj. | 1822,81 | 1900,82 | 1931,77 | 2028,86 | 2096,17 | 2238,52 | 2406,97 | 2627,84 |
7- fj. | 1856,07 | 1933,43 | 1962,38 | 2061,17 | 2128,35 | 2269,44 | 2434,84 | 2654,06 |
8- fj. | 1889,86 | 1966,60 | 1993,47 | 2094,04 | 2161,13 | 2300,92 | 2462,84 | 2680,50 |
9- fj. | 1924,38 | 2000,38 | 2025,08 | 2127,22 | 2194,31 | 2332,62 | 2491,27 | 2707,37 |
10- fj. | 1959,43 | 2034,60 | 2057,26 | 2161,17 | 2228,13 | 2364,83 | 2520,06 | 2734,46 |
11- fj. | 1995,21 | 2069,47 | 2089,87 | 2195,57 | 2262,39 | 2397,62 | 2549,06 | 2761,72 |
12- fj. | 2031,65 | 2104,95 | 2123,04 | 2230,52 | 2297,09 | 2430,79 | 2578,45 | 2789,24 |
13- fj. | – | – | 2156,65 | 2265,87 | 2332,40 | 2464,36 | 2608,23 | 2817,24 |
14- fj. | – | – | 2190,87 | 2301,96 | 2368,23 | 2498,36 | 2638,37 | 2845,29 |
15- fj. | – | – | – | – | 2404,62 | 2532,97 | 2668,80 | 2873,77 |
16- fj. | – | – | – | – | 2441,58 | 2568,02 | 2699,59 | 2902,46 |
17- fj. | – | – | – | – | – | – | 2730,72 | 2931,33 |
18- fj. | – | – | – | – | – | – | 2762,20 | 2960,68 |
1) Voor uitzendkrachten wordt – voor het bepalen van de beloning – uitgegaan van de functiejarenschaal per week vermenigvuldigd met een factor 100/101,5.
51
Salarisschalen per 1 april 20091)
Functiejarenschaal in euro’s per week (inclusief een verhoging van 3,25%)
Groep | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII |
0- fj. | 388,36 | 407,62 | 417,41 | 438,27 | 454,25 | 489,52 | 533,54 | 587,86 |
1- fj. | 395,46 | 414,61 | 424,03 | 445,24 | 461,22 | 496,31 | 539,72 | 593,77 |
2- fj. | 402,65 | 421,70 | 430,75 | 452,33 | 468,31 | 503,17 | 545,94 | 599,70 |
3- fj. | 410,02 | 428,94 | 437,56 | 459,49 | 475,48 | 510,12 | 552,24 | 605,67 |
4- fj. | 417,49 | 436,31 | 444,51 | 466,83 | 482,81 | 517,18 | 558,61 | 611,74 |
5- fj. | 425,10 | 443,77 | 451,58 | 474,25 | 490,26 | 524,32 | 565,07 | 617,86 |
6- fj. | 432,85 | 451,38 | 458,73 | 481,79 | 497,77 | 531,57 | 571,57 | 624,02 |
7- fj. | 440,75 | 459,12 | 466,00 | 489,46 | 505,41 | 538,91 | 578,19 | 630,25 |
8- fj. | 448,78 | 467,00 | 473,38 | 497,26 | 513,19 | 546,39 | 584,84 | 636,53 |
9- fj. | 456,97 | 475,02 | 480,89 | 505,14 | 521,07 | 553,92 | 591,59 | 642,91 |
10- fj. | 465,30 | 483,15 | 488,53 | 513,20 | 529,10 | 561,57 | 598,43 | 649,34 |
11- fj. | 473,79 | 491,43 | 496,27 | 521,37 | 537,24 | 569,35 | 605,31 | 655,81 |
12- fj. | 482,45 | 499,85 | 504,15 | 529,67 | 545,48 | 577,23 | 612,29 | 662,35 |
13- fj. | – | – | 512,13 | 538,07 | 553,86 | 585,20 | 619,37 | 669,00 |
14- fj. | – | – | 520,26 | 546,64 | 562,37 | 593,27 | 626,52 | 675,66 |
15- fj. | – | – | – | – | 571,01 | 601,49 | 633,75 | 682,42 |
16- fj. | – | – | – | – | 579,79 | 609,82 | 641,06 | 689,24 |
17- fj. | – | – | – | – | – | – | 648,45 | 696,09 |
18- fj. | – | – | – | – | – | – | 655,93 | 703,06 |
1) Voor uitzendkrachten wordt – voor het bepalen van de beloning – uitgegaan van de functiejarenschaal per week vermenigvuldigd met een factor 100/101,5.
52
Functiejarenschaal in euro’s per maand (inclusief een verhoging van 3,25%)
Groep | I | II | III | IV | V | VI | VII | VIII |
0- fj. | 1688,59 | 1772,33 | 1814,90 | 1905,60 | 1975,08 | 2128,43 | 2319,83 | 2556,02 |
1- fj. | 1719,46 | 1802,72 | 1843,68 | 1935,90 | 2005,38 | 2157,96 | 2346,70 | 2581,71 |
2- fj. | 1750,72 | 1833,55 | 1872,90 | 1966,73 | 2036,21 | 2187,78 | 2373,75 | 2607,50 |
3- fj. | 1782,77 | 1865,03 | 1902,51 | 1997,86 | 2067,39 | 2218,00 | 2401,14 | 2633,45 |
4- fj. | 1815,25 | 1897,08 | 1932,73 | 2029,78 | 2099,26 | 2248,70 | 2428,84 | 2659,85 |
5- fj. | 1848,33 | 1929,51 | 1963,47 | 2062,04 | 2131,65 | 2279,74 | 2456,92 | 2686,46 |
6- fj. | 1882,03 | 1962,60 | 1994,56 | 2094,82 | 2164,30 | 2311,27 | 2485,19 | 2713,24 |
7- fj. | 1916,38 | 1996,25 | 2026,17 | 2128,17 | 2197,52 | 2343,18 | 2513,97 | 2740,33 |
8- fj. | 1951,30 | 2030,52 | 2058,26 | 2162,09 | 2231,35 | 2375,70 | 2542,88 | 2767,63 |
9- fj. | 1986,91 | 2065,39 | 2090,91 | 2196,35 | 2265,61 | 2408,44 | 2572,23 | 2795,37 |
10- fj. | 2023,12 | 2100,74 | 2124,13 | 2231,39 | 2300,53 | 2441,71 | 2601,97 | 2823,33 |
11- fj. | 2060,04 | 2136,74 | 2157,78 | 2266,92 | 2335,92 | 2475,53 | 2631,89 | 2851,46 |
12- fj. | 2097,69 | 2173,35 | 2192,04 | 2303,01 | 2371,75 | 2509,80 | 2662,24 | 2879,90 |
13- fj. | – | – | 2226,74 | 2339,53 | 2408,18 | 2544,45 | 2693,02 | 2908,81 |
14- fj. | – | – | 2262,09 | 2376,79 | 2445,18 | 2579,54 | 2724,11 | 2937,77 |
15- fj. | – | – | – | – | 2482,75 | 2615,28 | 2755,55 | 2967,16 |
16- fj. | – | – | – | – | 2520,93 | 2651,50 | 2787,33 | 2996,82 |
17- fj. | – | – | – | – | – | – | 2819,46 | 3026,60 |
18- fj. | – | – | – | – | – | – | 2851,98 | 3056,90 |
1) Voor uitzendkrachten wordt – voor het bepalen van de beloning – uitgegaan van de functiejarenschaal per week vermenigvuldigd met een factor 100/101,5.
53
BIJLAGE III behorende bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de zuivelindustrie. (modellen)
VOORBEELD ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR ONBEPAALDE TIJD
…………………………………………………………………………………………, verder te noemen de ‘werkgever’ en
…………………………………………………………………………………………, verder te noemen de ‘werknemer’ verklaren de navolgende arbeidsovereenkomst te hebben gesloten.
ONBEPAALDE TIJD Artikel 1
Werknemer xxxxxx met ingang van voor onbepaalde tijd in dienst
van werkgever in de functie van ingedeeld in
functiegroep ……………………………………
PROEFTIJD Artikel 2
De eerste twee maanden van deze overeenkomst gelden als proeftijd. Gedurende deze periode, welke loopt van
……………………… t/m , kunnen werkgever en werknemer deze arbeidsovereenkomst met in-
gang van elke dag beëindigen.
SALARIS Artikel 3
Het salaris bedraagt € bruto per maand en zal na aftrek van de wettelijke inhoudingen maande-
lijks worden uitbetaald.
PENSIOEN Artikel 4
Op de werknemer is de Collectieve Arbeidsovereenkomst inzake Pensioenen 2006 voor de zuivelindustrie1) van toepassing.
CAO Artikel 5
Op deze arbeidsovereenkomst is de CAO voor de zuivelindustrie van toepassing.
Aldus in tweevoud opgemaakt en getekend te ………………………………………………………………………
…………………………………………… 20 ……………………
De werkgever: De werknemer:
………………………………………………… …………………………………………………
BIJ MINDERJARIGHEID:
De medeondergetekende ………………………………………………………………………………… verklaart, in zijn hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van werknemer, akkoord te gaan met de inhoud van bovengenoemde overeenkomst en werknemer tot het aangaan daarvan te machtigen.
De wettelijke vertegenwoordiger:
……………………………………………………………
1) Opnemen indien van toepassing.
54
ARBEIDSOVEREENKOMST
als bedoeld in artikel 22 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de zuivelindustrie De ondergetekenden:
1. (werkgever) ………………………………………………………………………………………………………………
enerzijds en
2. (werknemer) ………………………………………………………………………………………………………………
wonende
geboren …………………………………………………………………………………………………………………
..……………………………………………………………………………………………………………………………… anderzijds
verklaren op heden te hebben gesloten een arbeidsovereenkomst,
bij welke de sub 2 genoemde ondergetekende zich verbindt met ingang van ……………………………………………
in dienst van de sub 1 vermelde ondergetekende arbeid te verrichten op de grondslag van de collectieve arbeidsover- eenkomst voor de zuivelindustrie.
Voorts zijn de sub 1 en de sub 2 vermelde ondergetekenden overeengekomen dat zij in het kader van de beroeps- begeleidende leerweg een praktijkovereenkomst zullen aangaan.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 22, lid 1 onder a., van de CAO voor de zuivelindustrie eindigt deze arbeids- overeenkomst van rechtswege door het eindigen of niet op de normale tijd aangaan van de praktijk overeenkomst.
Tenslotte zijn de navolgende bijzondere bepalingen overeengekomen:
Aldus in duplo opgemaakt en getekend
te ……………………………………………………………
de ……………………………………………………………
.....…………………………………………………………… …………………………………………………………… De werkgever: De werknemer:
Wanneer de werknemer nog geen 18 jaar is, onderstaande clausule te doen ondertekenen door zijn wettelijke vertegenwoordiger(ster) (ouder, voogd of voogdes).
Ondergetekende, in zijn (haar) kwaliteit van wettelijk vertegenwoordiger(ster) van de minderjarige werknemer
………………………………………………………………………………………………………………………………………
Handtekening:
……………………………………………………………
55
BIJLAGE IV behorende bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de zuivelindustrie Teksten van de in de CAO genoemde wetsartikelen
Artikel 628 lid 3 BW
3. Indien het loon in geld op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld, zijn de bepalingen van dit artikel van toepassing, met dien verstande dat als loon wordt beschouwd het gemiddelde loon dat de werknemer, wanneer hij niet verhinderd was geweest, gedurende die tijd had kunnen verdienen.
Artikel 629 BW
1. Voor zover het loon niet meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar de eerste 52 weken ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was.
2. Het in lid 1 bedoelde recht geldt voor een tijdvak van zes weken voor de werknemer die doorgaans op minder dan vier dagen per week uitsluitend of nagenoeg uitsluitend diensten verricht ten behoeve van het huishouden van de natuurlijke persoon tot wie hij in dienstbetrekking staat.
3. De werknemer heeft het in lid 1 bedoelde recht niet:
a. indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de func- tie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;
b. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
c. voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht;
d. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 te verrichten;
e. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 658a lid 3;
f. voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond zijn aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later indient dan in dat artikel is voorgeschreven.
4. In afwijking van lid 1 heeft de vrouwelijke werknemer het in dat lid bedoelde recht niet gedurende de periode dat zij zwangerschaps- of bevallingsverlof geniet overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg.
5. Het loon wordt verminderd met het bedrag van enige geldelijke uitkering die de werknemer toekomt krachtens enige wettelijke voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de werkne- mer niet deelneemt, voorzover deze uitkering betrekking heeft op de bedongen arbeid waaruit het loon wordt genoten. Het loon wordt voorts verminderd met het bedrag van de inkomsten, door de werknemer in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten.
6. De werkgever is bevoegd de betaling van het in het lid 1 bedoelde loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.
7. De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond het loon geheel of gedeeltelijk niet te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven onverwijld nadat bij hem het vermoeden van het bestaan daarvan is gerezen of redelijkerwijs had behoren te rijzen.
8. Artikel 628 lid 3 is van overeenkomstige toepassing.
9. Van dit artikel kan ten nadele van de werknemer slechts in zoverre worden afgeweken dat bedongen kan wor- den dat de werknemer voor de eerste twee dagen van het in lid 1 of lid 2 bedoelde tijdvak geen recht op loon heeft.
10. Voor de toepassing van de leden 1, 2 en 9 worden perioden, waarin de werknemer in verband met ongeschikt- heid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten, samen- geteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct vooraf- gaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten als bedoeld in artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
11. Het tijdvak van 104 weken, bedoeld in lid 1, wordt verlengd:
a. met de duur van de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel is voorgeschreven;
56
b. met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven;
c. met de duur van het verlengde tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft vastgesteld en met de duur van het tijdvak, bedoeld in artikel 25, negende lid, eerste zin, van die wet;
d. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering, indien die wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt ver- lengd; en
e. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
12. Indien de werknemer passende arbeid als bedoeld in artikel 658a lid 4 verricht, blijft de arbeidsovereenkomst onverkort in stand.
13. Voor de toepassing van lid 2 wordt onder het verrichten van diensten ten behoeve van een huishouden mede verstaan het verlenen van zorg aan de leden van dat huishouden.
Artikel 670 BW
1. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd, of
b. een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming als bedoeld in artikel 6 van het Buiten- gewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 door de Centrale organisatie werk en inkomen, genoemd in hoofdstuk 4 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen is ontvangen.
Voor de berekening van de termijn, bedoeld in onderdeel a, worden perioden van ongeschiktheid tot het ver- richten van arbeid tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschapsverlof en perioden van ongeschiktheid tijdens het zwangerschaps- of bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, niet in aanmerking genomen. Voorts worden perioden van ongeschiktheid tot het ver- richten van arbeid, anders dan bedoeld in de vorige zin, samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, van de Wet arbeid en zorg, tenzij de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
2. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werkneemster niet opzeggen gedurende de zwanger- schap. De werkgever kan ter staving van de zwangerschap een verklaring van een arts of van een verloskun- dige verlangen. Voorts kan de werkgever de arbeidsovereenkomst van de werkneemster niet opzeggen gedu- rende de periode waarin zij bevallingsverlof als bedoeld in artikel 3:1, derde lid, van de Wet arbeid en zorg ge- niet en na werkhervatting, gedurende het tijdvak van zes weken aansluitend op dat bevallingsverlof, dan wel aansluitend op een periode van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid die haar oorzaak vindt in de beval- ling of de daaraan voorafgaande zwangerschap en die aansluit op dat bevallingsverlof.
3. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, omdat hij als dienstplichtige is opgeroepen ter vervulling van zijn militaire dienst of vervangende dienst.
4. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen met de werknemer die lid is van:
1°. een ondernemingsraad, een centrale ondernemingsraad, een groepsondernemingsraad, een vaste com- missie van die raden of van een onderdeelcommissie van de ondernemingsraad, of van een personeels- vertegenwoordiging;
2°. een bijzondere onderhandelingsgroep of een Europese ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Europese ondernemingsraden, dan wel die krachtens die wet optreedt als vertegenwoordiger bij een an- dere wijze van informatieverstrekking en raadpleging van werknemers;
3°. een bijzondere onderhandelingsgroep, of een SE-ondernemingsraad of als werknemersvertegenwoordi- ger lid is van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SE als bedoeld in hoofdstuk 1 van de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen, dan wel die krachtens die wet optreedt als vertegenwoordi- ger bij een andere wijze van informatieverstrekking en raadpleging van werknemers;
4°. een bijzondere onderhandelingsgroep, of een SCE-ondernemingsraad of als werknemersvertegenwoordi- ger lid is van het toezichthoudend of het bestuursorgaan van de SCE als bedoeld in hoofdstuk 2 van de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen dan wel die krachtens hoofdstuk 2 van die wet optreedt als vertegenwoordiger bij een andere wijze van informatieverstrekking en raadpleging van werknemers.
Indien de werkgever aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging een secretaris heeft toe- gevoegd, is de eerste volzin op die secretaris van overeenkomstige toepassing. Indien de werkgever aan de ondernemingsraad een secretaris heeft toegevoegd, is de eerste volzin van dit lid van overeenkomstige toepas- sing op die secretaris.
5. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens het lidmaatschap van de werknemer van een vereniging van werknemers die krachtens haar statuten ten doel heeft de belangen van de leden als werk- nemer te behartigen dan wel wegens het verrichten van of deelnemen aan activiteiten ten behoeve van die vereniging, tenzij die activiteiten in de arbeidstijd van de werknemer worden verricht zonder toestemming van de werkgever.
6. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met de werknemer die daarvoor verlof heeft, niet opzeggen wegens het bijwonen van vergaderingen als bedoeld in artikel 643. Hetzelfde geldt indien tussen partijen geen overeen-
57
stemming over het verlof bestaat zolang de rechter omtrent het verlof niet heeft beschikt.
7. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens de omstandigheid dat de werknemer zijn recht op adoptieverlof of verlof voor het opnemen van een pleegkind als bedoeld in artikel 3:2 van de Wet arbeid en zorg, op kort- en langdurend zorgverlof als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet arbeid en zorg, dan wel zijn recht op ouderschapsverlof als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg geldend maakt.
8. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met de in zijn onderneming werkzame werknemer niet opzeggen wegens de in artikel 662, lid 2, onderdeel a, bedoelde overgang van die onderneming.
9. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen wegens de omstandigheid dat de werknemer geen instemming verleent aan het werken op zondag als bedoeld in artikel 5:6, tweede lid, tweede zin of vierde lid, tweede zin, van de Arbeidstijdenwet.
10. De termijn van twee jaren, bedoeld in lid 1, onderdeel a, wordt verlengd:
a. met de duur van de vertraging indien de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet later doet dan in dat artikel is voorgeschreven;
b. met de duur van de vertraging indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen later wordt gedaan dan in of op grond van dat artikel is voorgeschreven;
c. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de arbeids- ongeschiktheidsverzekering, indien die wachttijd op grond van het zevende lid van dat artikel wordt ver- lengd; en
d. met de duur van het tijdvak dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 24, eerste lid, of artikel 25, negende lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen dan wel op grond van artikel 71a, negende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft vastgesteld.
11. Voor de toepassing van lid 4 en artikel 670a lid 1 wordt tevens onder de SE-ondernemingsraad verstaan: het orgaan dat de werknemers vertegenwoordigt in een SE die haar statutaire zetel heeft in een andere lidstaat, en dat is ingesteld krachtens de bepalingen in het nationale recht van die lidstaat ter omzetting van de richtlijn nr. 2001/86 van de Raad van de Europese Unie van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PbEG L 294).
12. Voor de toepassing van het vierde lid en artikel 670a lid 1 wordt tevens onder de SCE-ondernemingsraad ver- staan: het orgaan dat de werknemers vertegenwoordigt in een SCE die haar statutaire zetel heeft in een an- dere lidstaat, en dat is ingesteld krachtens de bepalingen in het nationale recht van die lidstaat ter omzetting van de richtlijn nr. 2003/72/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 juli 2003 tot aanvulling van het statuut van de Europese coöperatieve vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PbEG L 207).
13. Van de leden 1 eerste zin en 3 kan slechts worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 672, leden 1 tot en met 4
1. Opzegging geschiedt tegen het einde van de maand, tenzij bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik een andere dag daarvoor is aangewezen.
2. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
x. xxxxxx dan vijf jaar heeft geduurd: één maand;
b. vijf jaar of langer, maar korter dan tien jaar heeft geduurd: twee maanden;
c. tien jaar of langer, maar korter dan vijftien jaar heeft geduurd: drie maanden;
d. vijftien jaar of langer heeft geduurd: vier maanden.
3. De door de werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt één maand.
4. Indien de toestemming bedoeld in artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 is ver- leend, wordt de door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging verkort met één maand, met dien verstande dat de resterende termijn van opzegging ten minste één maand bedraagt.
Artikel 678 BW
1. Voor de werkgever worden als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 beschouwd zodanige da- den, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelij- kerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
2. Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:
a. wanneer de werknemer bij het sluiten van de overeenkomst de werkgever heeft misleid door het vertonen van valse of vervalste getuigschriften, of deze opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven omtrent de wijze waarop zijn vorige arbeidsovereenkomst is geëindigd;
b. wanneer hij in ernstige mate de bekwaamheid of geschiktheid blijkt te missen tot de arbeid waarvoor hij zich heeft verbonden;
c. wanneer hij zich ondanks waarschuwing overgeeft aan dronkenschap of ander liederlijk gedrag;
d. wanneer hij zich schuldig maakt aan diefstal, verduistering, bedrog of andere misdrijven, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt;
e. wanneer hij de werkgever, diens familieleden of huisgenoten, of zijn medewerknemers mishandelt, grove- lijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt;
f. wanneer hij de werkgever, diens familieleden of huisgenoten, of zijn medewerknemers verleidt of tracht te
58
verleiden tot handelingen, strijdig met de wetten of de goede zeden;
g. wanneer hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing roekeloos, eigendom van de werkgever beschadigt of aan ernstig gevaar blootstelt;
h. wanneer hij opzettelijk, of ondanks waarschuwing roekeloos, zich zelf of anderen aan ernstig gevaar blootstelt;
i. wanneer hij bijzonderheden aangaande de huishouding of het bedrijf van de werkgever, die hij behoorde geheim te houden, bekendmaakt;
j. wanneer hij hardnekkig weigert te voldoen aan redelijke bevelen of opdrachten, hem door of namens de werkgever verstrekt;
k. wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt, welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt;
l. wanneer hij door opzet of roekeloosheid buiten staat geraakt of blijft de bedongen arbeid te verrichten.
3. Bedingen waarbij aan de werkgever de beslissing wordt overgelaten of er een dringende reden in de zin van artikel 677 lid 1 aanwezig is, zijn nietig.
Artikel 679 BW
1. Voor de werknemer worden als dringende redenen in de zin van artikel 677 lid 1 beschouwd zodanige omstan- digheden, die ten gevolge hebben dat van de werknemer redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeids- overeenkomst te laten voortduren.
2. Dringende redenen zullen onder andere aanwezig geacht kunnen worden:
a. wanneer de werkgever de werknemer, diens familieleden of huisgenoten mishandelt, grovelijk beledigt of op ernstige wijze bedreigt, of gedoogt dat dergelijke handelingen door een van zijn huisgenoten of onder- geschikten worden gepleegd;
b. wanneer hij de werknemer, diens familieleden of huisgenoten verleidt of tracht te verleiden tot handelin- gen, strijdig met de wetten of de goede zeden, of gedoogt dat een dergelijke verleiding of poging tot ver- leiding door een van zijn huisgenoten of ondergeschikten wordt gepleegd;
c. wanneer hij het loon niet op de daarvoor bepaalde tijd voldoet;
d. wanneer hij, waar kost en inwoning overeengekomen zijn, niet op behoorlijke wijze daarin voorziet;
e. wanneer hij de werknemer wiens loon afhankelijk van de uitkomsten van de te verrichten arbeid is vastge- steld, geen voldoende arbeid verschaft;
f. wanneer hij de werknemer wiens loon afhankelijk van de uitkomsten van de te verrichten arbeid is vastge- steld, de bedongen hulp niet of niet in behoorlijke mate verschaft;
g. wanneer hij op andere wijze grovelijk de plichten veronachtzaamt welke de arbeidsovereenkomst hem oplegt;
h. wanneer hij, zonder dat de aard van de arbeidsovereenkomst dit medebrengt, de werknemer niettegen- staande diens weigering gelast arbeid in het bedrijf van een andere werkgever te verrichten;
i. wanneer de voortduring van de arbeidsovereenkomst voor de werknemer zou zijn verbonden met ernstige gevaren voor leven, gezondheid, zedelijkheid of goede naam, die niet duidelijk waren ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst;
j. wanneer de werknemer door ziekte of andere oorzaken zonder zijn toedoen buiten staat geraakt de be- dongen arbeid te verrichten.
3. Bedingen waarbij aan de werknemer de beslissing wordt overgelaten of er een dringende reden in de zin van artikel 677 lid 1 aanwezig is, zijn nietig.
Artikel 4:1 Wet Arbeid en Zorg
1. De werknemer heeft recht op verlof met behoud van loon voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wan- neer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens:
a. zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden;
b. een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de vervulling niet in zijn vrije tijd kon plaatsvinden;
c. de uitoefening van het actief kiesrecht.
2. Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden worden in ieder geval begrepen:
x. xx xxxxxxxxx van de echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer xxxx- xxxx samenwoont;
b. het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn huisgenoten of een van zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn.
Artikel 27 Wet op de ondernemingsraden
1. De ondernemer behoeft de instemming van de ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van:
a. een regeling met betrekking tot een pensioenverzekering, een winstdelingsregeling of een spaarregeling;
59
b. een arbeids- en rusttijdenregeling of een vakantieregeling;
c. een belonings- of een functiewaarderingssysteem;
d. een regeling op het gebied van de arbeidsomstandigheden, het ziekteverzuim of het reintegratiebeleid;
e. een regeling op het gebied van het aanstellings-, ontslag- of bevorderingsbeleid;
f. een regeling op het gebied van de personeelsopleiding;
g. een regeling op het gebied van de personeelsbeoordeling;
h. een regeling op het gebied van het bedrijfsmaatschappelijk werk;
i. een regeling op het gebied van het werkoverleg;
j. een regeling op het gebied van de behandeling van klachten;
k. een regeling omtrent het verwerken van alsmede de bescherming van de persoonsgegevens van de in de onderneming werkzame personen;
l. een regeling inzake voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van de in de onderneming werkzame personen;
een en ander voor zover betrekking hebbende op alle of een groep van de in de onderneming werkzame per- sonen.
2. De ondernemer legt het te nemen besluit schriftelijk aan de ondernemingsraad voor. Hij verstrekt daarbij een overzicht van de beweegredenen voor het besluit, alsmede van de gevolgen die het besluit naar te verwachten valt voor de in de onderneming werkzame personen zal hebben. De ondernemingsraad beslist niet dan nadat over de betrokken aangelegenheid ten minste éénmaal overleg is gepleegd in een overlegvergadering. Na het overleg deelt de ondernemingsraad zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed zijn beslissing aan de ondernemer mee. Na de beslissing van de ondernemingsraad deelt de ondernemer zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de ondernemingsraad mee welk besluit hij heeft genomen en met ingang van welke datum hij dat besluit zal uitvoeren.
3. De in het eerste lid bedoelde instemming is niet vereist, voor zover de betrokken aangelegenheid voor de on- derneming reeds inhoudelijk is geregeld in een collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling van arbeids- voorwaarden vastgesteld door een publiekrechtelijk orgaan.
4. Heeft de ondernemer voor het voorgenomen besluit geen instemming van de ondernemingsraad verkregen, dan kan hij de kantonrechter toestemming vragen om het besluit te nemen. De kantonrechter geeft slechts toestemming, indien de beslissing van de ondernemingsraad om geen instemming te geven onredelijk is, of het voorgenomen besluit van de ondernemer gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfs- economische of bedrijfssociale redenen.
5. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, genomen zonder de instemming van de ondernemingsraad of de toe- stemming van de kantonrechter, is nietig, indien de ondernemingsraad tegenover de ondernemer schriftelijk een beroep op de nietigheid heeft gedaan. De ondernemingsraad kan slechts een beroep op de nietigheid doen binnen een maand nadat hetzij de ondernemer hem zijn besluit overeenkomstig de laatste volzin van het tweede lid heeft meegedeeld, hetzij - bij gebreke van deze mededeling - de ondernemingsraad is gebleken dat de ondernemer uitvoering of toepassing geeft aan zijn besluit.
6. De ondernemingsraad kan de kantonrechter verzoeken de ondernemer te verplichten zich te onthouden van handelingen die strekken tot uitvoering of toepassing van een nietig besluit als bedoeld in het vijfde lid. De on- dernemer kan de kantonrechter verzoeken te verklaren dat de ondernemingsraad ten onrechte een beroep heeft gedaan op nietigheid als bedoeld in het vijfde lid.
60
BIJLAGE V behorende bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de zuivelindustrie.
INVALIDITEITSPENSIOENREGELING voor de zuivelindustrie als bedoeld in de voetnoot behorend bij artikel 30 lid 2b van de CAO voor de zuivelindustrie
Artikel 1
Aanspraken bij opname in de invaliditeitspensioenregeling
De werkgever neemt de werknemer in de invaliditeitspensioenregeling op met ingang van de dag waarop hij voor onbepaalde tijd in dienst treedt, tenzij de werknemer op deze datum jonger is dan 21 jaar, in welk geval de opname plaatsvindt bij het bereiken van de 21-jarige leeftijd.
Artikel 2
Invaliditeitspensioengrondslag
1. De invaliditeitspensioengrondslag is gelijk aan het vaste en variabele salaris teza- men als bedoeld in artikel 4 van de pensioenregeling 2006 voor de zuivelindustrie. Voornoemd artikel is onverkort op de invaliditeitspensioenregeling van toepassing, behoudens het bepaalde omtrent de franchise in genoemd artikel 4.
2. De maximale invaliditeitspensioengrondslag is gelijk aan 261 maal het maximum dagloon, zoals dat voor uitkeringen krachtens de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering dan wel de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen wordt berekend, ingevolge de Wet Financiering Sociale Verzekeringen, per de datum waarop de invaliditeitspensioengrondslag laatstelijk is vastgesteld.
Artikel 3
Invaliditeitspensioenberekening
Het jaarlijkse invaliditeitspensioen bedraagt 10% van de laatstelijk vastgestelde invalidi- teitspensioengrondslag, in het geval de werknemer recht kan doen gelden op een vol- ledige uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering dan wel de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Indien de werknemer recht kan doen gelden op een gedeeltelijke uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering dan wel de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, geldt een daar- mee overeenkomend gedeeltelijk invaliditeitspensioen, met dien verstande dat nooit meer dan 100% van het oorspronkelijke salaris (tijdloon) als inkomen wordt genoten.
61
Artikel 4
Tijdstip van ingang en duur van de uitkering van het invaliditeitspensioen
Het invaliditeitspensioen gaat overeenkomstig de verzekeringsvoorwaarden van de ver- zekeraar in op de dag dat de werknemer recht kan doen gelden op een uitkering krach- tens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering dan wel de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen en wordt gedurende de periode uitgekeerd dat de deelnemer een uitkering ontvangt krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering dan wel de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Artikel 5
Kosten
De kosten van de invaliditeitspensioenregeling worden gedragen door de werkgever.
Artikel 6
Keuze verzekeraar
1. Iedere onderneming, die als werkgever in de zin van deze overeenkomst moet wor- den aangemerkt, is verplicht de krachtens de invaliditeitspensioenregeling te sluiten invaliditeitspensioenverzekeringen onder te brengen bij een geregistreerde verze- keraar.
2. De pensioencommissie als bedoeld in artikel 3 van de collectieve arbeidsovereen- komst Pensioenen 2006 voor de zuivelindustrie, kan onderzoeken of de verzeke- ringsvoorwaarden en het uitkeringsbeleid van de in lid 1 van dit artikel bedoelde verzekeraars voldoen aan door haar vast te stellen uitgangspunten.
3. De aanspraken en rechten van de werknemers zijn onderworpen aan de verzeke- ringsvoorwaarden van de verzekeraar.
Artikel 7
Einde dienstbetrekking
De aanspraak op invaliditeitspensioen vervalt indien de dienstbetrekking van de werk- nemer met de werkgever, anders dan tengevolge van arbeidsongeschiktheid, eindigt.
62
Artikel 8
Overgangsbepaling
De aanspraken krachtens deze invaliditeitspensioenregeling gelden uitsluitend voor de werknemer die op of ná 1 januari 1989 recht heeft kunnen doen gelden op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering dan wel de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. De werknemer die reeds vóór 1 januari 1989 langer dan een jaar dit recht genoot en wiens arbeidsongeschiktheidspercentage op of ná 1 januari 1989 toeneemt, heeft uitsluitend voor het arbeidsongeschiktheidsgedeelte dat op of ná 1 januari 1989 is ontstaan, recht op een invaliditeitspensioen in de zin van deze regeling.
63
BIJLAGE VI
NORMEN ARBEIDSTIJDENWET VOOR 1 APRIL 2007
Normen Standaardregeling Overlegregeling Minimumrusttijden1
Wekelijkse onafgebro- ken rusttijd2
Dagelijkse onafgebro- ken rusttijd7
Zondagsarbeid8
Hetzij 36 uur per periode van 7 x 24 uur3
Hetzij 60 uur per periode van 9 x 24 uur (1 x per 5 weken in te korten tot 32 uur)4
11 uur per 24 uur
(1 x per periode van 7 x 24 uur in te korten tot 8 uur)
Hetzij 36 uur per periode van 7 x 24 uur5
Hetzij 60 uur per periode van
9 x 24 uur (1 x per 5 weken in te korten tot 32 uur)6
11 uur per 24 uur
(1 x per periode van 7 x 24 uur in te korten tot 8 uur)
Arbeidsverbod Op zondag wordt geen arbeid ver-
richt, tenzij …
Op zondag wordt geen arbeid verricht, tenzij …
1e uitzondering op arbeidsverbod
2e uitzondering op arbeidsverbod
Tenzij het tegendeel is bedongen en uit de aard van de arbeid voortvloeit
Tenzij de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken en het
Tenzij het tegendeel is bedongen en uit de aard van de arbeid voortvloeit
Tenzij de bedrijfsomstandighe- den dit noodzakelijk maken en
medezeggenschapsorgaan daarmee het medezeggenschapsorgaan
instemt, en de betrokken werknemer daar voor dat geval mee instemt
Zondagsbepaling9 In geval van arbeid op zondag
tenminste 4 vrije zondagen per 13 weken
Maximumarbeidstijden10
daarmee instemt, en de betrokken werknemer daar voor dat geval mee instemt
In geval van arbeid op zondag tenminste 13 vrije zondagen per 52 weken
Arbeidstijd per dienst11 9 uur 10 uur12
Arbeidstijd per week 45 uur Geen norm
Arbeidstijd per 4 weken Gemiddeld 45 uur per week
(180 uur)
Gemiddeld 50 uur per week (200 uur)
Arbeidstijd per 13 we- ken
Gemiddeld 40 uur per week (520 uur)
Gemiddeld 45 uur per week (585 uur)
Aanvullende regels bij nachtdiensten13
Minimumrust na een nachtdienst die eindigt na 02:00 uur | 14 uur | 14 uur (1 x per 7 x 24 uur in te korten tot 8 uur) |
Minimumrust na een reeks van 3 of meer achtereenvolgende nachtdiensten | 48 uur | 48 uur |
Maximumarbeidstijd per nachtdienst14 | 8 uur | 9 uur15 |
64
Maximumarbeidstijd per week
45 uur Geen norm
Maximumarbeidstijd per 4 weken
Maximumarbeidstijd per 13 weken
Maximumaantal nacht-
Gemiddeld 45 uur per week (180 uur)
Gemiddeld 40 uur per week (520 uur)
10 per 4 weken en 25 per 13 weken
Gemiddeld 50 uur per week (200 uur)
Gemiddeld 40 uur per week (520 uur)16
28 per 13 weken
diensten (16 per 4 weken indien de nachtdien- (52 per 13 weken indien de nacht-
Maximumaantal achtereenvolgende nachtdiensten
sten vóór of op 02:00 uur eindigen)
5
(6 indien de nachtdiensten voor of op 02:00 uur eindigen)
diensten vóór of op 02:00 uur eindigen)17
7
Maximumarbeidstijden bij overwerk18
Arbeidstijd per dienst19 11 uur 12 uur
Arbeidstijd per week 54 uur 60 uur
Arbeidstijd per 4 weken Gemiddeld 54 uur per week
(216 uur)
Gemiddeld 60 uur per week (240 uur)
Arbeidstijd per 13 we- ken
Gemiddeld 45 uur per week (585 uur)
Gemiddeld 48 uur per week (624 uur)
Aanvullende regels bij overwerk20 indien er sprake is van nachtdiensten21
Maximumarbeidstijd per nachtdienst22
Maximumarbeidstijd per week
9 uur 10 uur23
54 uur 60 uur
Maximumarbeidstijd per 4 weken
Maximumarbeidstijd per 13 weken
Pauze25
Gemiddeld 54 uur per week (216 uur)
Gemiddeld 40 uur per week (520 uur)
Gemiddeld 60 uur per week (240 uur)
Gemiddeld 40 uur per week (520 uur)24
Arbeidstijd per dienst > 5½ uur
Minimaal ½ uur aaneengesloten Minimaal ½ uur
(op te splitsen in 2 x ¼ uur)26
Arbeidstijd per dienst
> 8 uur
Arbeidstijd per dienst
> 10 uur
Minimaal ¾ uur,
waarvan ½ uur aaneengesloten
Minimaal 1 uur,
waarvan ½ uur aaneengesloten
Minimaal ½ uur
(op te splitsen in 2 x ¼ uur)27
Minimaal ½ uur
(op te splitsen in 2 x ¼ uur)28
Lokatie pauze De pauzes vangen aan en eindigen
in de periode tussen 2 uur na aanvang en 2 uur voor het einde van de arbeid
Geen norm
Consignatie29
Periode zonder consig- 2 periodes van elk minimaal 7 aan-
2 periodes van elk minimaal
natie per 28 x 24 uur
eengesloten etmalen
7 aaneengesloten xxxxxxx00
Consignatie voor en na Niet toegestaan Niet toegestaan een nachtdienst
65
Maximumarbeidstijd per 24 uur31
Maximumarbeidstijd per week
13 uur 13 uur
60 uur 60 uur
Maximumarbeidstijd per 4 weken
Maximumarbeidstijd per 13 weken (zonder consignatie in de nacht)
Maximumarbeidstijd per 13 weken (met consignatie in de nacht)
Gemiddeld 60 uur per week (240 uur)
Gemiddeld 45 uur per week (585 uur)
Gemiddeld 40 uur per week (520 uur)
Gemiddeld 60 uur per week (240 uur)
Gemiddeld 45 uur per week (585 uur)
Gemiddeld 40 uur per week (520 uur)32
Minimumarbeidstijd bij oproep in consignatie33
½ uur ½ uur
Samenloop in een dienst34
¾-bepaling Indien ¾ van de arbeid onder één
Indien ¾ van de arbeid onder één
wettelijk regime valt, geldt dat regime wettelijk regime valt, geldt xxx
¾-bepaling niet van toepassing
voor de gehele dienst
Maximaal 10 uur arbeid per dienst, na die dienst minimaal 11 uur rust
regime voor de gehele dienst
Maximaal 10 uur arbeid per dienst, na die dienst minimaal 11 uur rust
Samenloop bij twee opeenvolgende diensten35
Minimumrusttijd tussen beide diensten
11 uur 11 uur
1 Rusttijd in de zin van de wet is de tijd waarin geen arbeid wordt verricht. Arbeid is iedere lichamelijke of geestelijke inspanning die de werknemer onder het gezag van de werkgever pleegt. Betaalde arbeidsduur waarin geen arbeid in de zin van de wet plaatsvindt, zoals adv, verlof, ziekte en OR-werk, wordt dan ook in de zin van de wet als rusttijd beschouwd. De rusttijdnormen kennen geen onderscheid in een standaard- en overlegregeling. Er geldt één set van normen die de uiterste grenzen aangeven.
2 De periode van 7 x 24 uur of 9 x 24 uur waarbinnen de wekelijkse rust moet worden genoten vangt aan op het eerste moment van arbeid op elke werkdag.
3 Op arbeid in handelsondernemingen en kantoren is uitsluitend dit onderdeel van de wekelijkse rust van toepassing. Alleen als de bedrijfsomstandigheden het noodzakelijk maken kan hier via collectieve regeling van worden afgewe- ken, of, als er geen collectieve regeling terzake is, met instemming van de betrokken werknemer.
4 In geval van continu(ploegen)arbeid (meerdere dagen ‘de klok rond’) kan in plaats van de normale 60 uur rust per 9 x 24 uur en de daarmee verbonden inkorting van de wekelijkse rust 1 x per 5 weken tot 32 uur een rust van 92 uur per 11 x 24 uur worden gehanteerd. Inkorting van de wekelijkse rust is in dat geval niet mogelijk.
5 Zie noot 3.
6 In geval van continu(ploegen)arbeid (meerdere dagen ‘de klok rond’) kan in plaats van de normale 60 uur rust per 9 x 24 uur en de daarmee verbonden inkorting van de wekelijkse rust 1 x per 5 weken tot 32 uur een rust van 92 uur per 11 x 24 uur worden gehanteerd, die uitsluitend bij collectieve regeling 1 x per 5 weken mag worden ingekort tot 72 uur.
7 De periode van 24 uur waarbinnen de dagelijkse rust moet worden genoten vangt aan op het eerste moment van arbeid op elke werkdag.
8 Werknemers met een godsdienstige of levensbeschouwelijke grondslag die de wekelijkse rustdag op een andere dag dan de zondag vieren, kunnen de werkgever schriftelijk verzoeken die dag als zondag in de zin van de wet aan te merken. In dat geval wordt voor die werknemers de zondag een normale werkdag en de andere dag in beginsel een dag zonder arbeid.
9 Een vrije zondag is een zondag waarop tussen 00:00 uur en 24:00 uur geen arbeid wordt verricht. Een ziektedag of vakantiedag op zondag is dus ook een vrije zondag in de zin van de wet (zie ook de noten 1 en 10).
10 Arbeidstijd is de tijd gedurende welke arbeid wordt verricht. Arbeid is iedere lichamelijke of geestelijke inspanning die de werknemer op gezag van de werkgever pleegt. Doorbetaalde pauze- en rusttijden (bijv. adv-dagen) zijn geen arbeidstijd in de zin van de wet. Arbeidstijd die vervalt door werk voor het medezeggenschapsorgaan, ziekte, vakan- tie, of omstandigheden als bedoeld in artikel 7:629, tweede en derde lid BW, worden wel als arbeidstijd aangemerkt.
66
Deze aan arbeidstijd gelijkgestelde uren zijn echter tegelijkertijd rusttijd omdat op die momenten geen arbeid wordt verricht.
11 Indien de arbeid geen uitstel gedoogt en redelijkerwijs niet is te voorkomen, of als de arbeid wordt verstoord waar- bij er gevaar voor personen of goederen ontstaat, mag de arbeidstijd zowel in de standaard- als overlegregeling 1 x per 2 weken worden verlengd tot 14 uur per (nacht)dienst.
12 In continu(ploegen)arbeid (meerdere dagen ‘de klok rond’) is uitsluitend bij collectieve regeling een maximumar- beidstijd van 11 uur per (nacht)dienst (’12-uursdiensten’) mogelijk op zondag, d.w.z. tussen zaterdag 18:00 uur en maandag 08:00 uur, mits de werkgever de arbeid zo organiseert dat de werknemer tenminste 26 vrije zondagen per 52 weken heeft en aansluitend aan die 12-uursdienst 12 uur rust geniet. Ook op feestdagen kan uitsluitend bij col- lectieve regeling tot 11 uur per (nacht)dienst arbeid worden verricht, mits op de feestdag zoveel mogelijk werknemers vrij zijn en aansluitend 12 uur rust wordt genoten. Deze bepaling voor feestdagen geldt niet alleen voor continu(ploegen) arbeid, maar ook voor andere arbeidspatronen.
13 Een nachtdienst is een dienst waarin geheel of gedeeltelijk tussen 00:00 uur en 06:00 uur arbeid wordt verricht. Voor de normen over het maximumaantal nachtdiensten tellen alleen de daadwerkelijk gewerkte nachtdiensten mee. Als een dagdienst door overwerk in de zin van de wet de nacht inschiet en uiterlijk om 02:00 uur ‘s nachts eindigt, zijn de bepalingen omtrent nachtdiensten in een dergelijk geval niet op die dienst van toepassing.
14 Zie noot 11.
15 Zie noot 12.
16 Als een werknemer slechts incidenteel of voor korte tijd arbeid in nachtdienst verricht en deze arbeid is onvoorzien of vanwege de aard van het werk noodzakelijk, dan mag uitsluitend bij collectieve regeling, mits de arbeid redelijker- wijs niet anders te organiseren is, de gemiddelde arbeidstijd van 40 uur per 13 weken ook worden bereikt via een referentieperiode van 52 weken.
17 Indien de aard van de arbeid nachtarbeid noodzakelijk maakt en dit redelijkerwijs niet binnen de normale normen voor nachtarbeid kan worden georganiseerd, dan kan uitsluitend bij collectieve regeling de norm voor nachtarbeid worden verruimd tot hetzij maximaal 35 nachtdiensten per 13 weken, hetzij 20 uren arbeid per 2 weken tussen 00:00 uur en 06:00 uur.
18 Overwerk in de zin van de wet is uitsluitend het afwijken van de normale maximumarbeidstijdnormen in die wet. Een dergelijke afwijking is alleen toegestaan indien (a) zich incidenteel en niet-periodiek een onvoorziene wijziging van omstandigheden voordoet of (b) de aard van de arbeid dit incidenteel en voor korte tijd noodzakelijk maakt. Bij
(a) kan gedacht worden aan niet-planbare verstoringen in de dienstuitvoering, zoals ziekmeldingen, machinestorin- gen en calamiteiten, bij (b) aan planbare incidentele pieken in het werk, zoals seizoenarbeid, onderhoudstops en andere proces- of “klus”-tijd. Beloningstechnisch is vaak al sprake van overwerk als er nog binnen de normale maxi- mumarbeidstijdnormen van de wet van een dienstrooster wordt afgeweken. Dit “arbeidsvoorwaardelijk” overwerk moet niet verward worden met het overwerk in de zin van de Arbeidstijdenwet.
19 Zie noot 11.
20 Zie noot 18.
21 Zie noot 13.
22 Zie noot 11.
23 Bij continu(ploegen)arbeid (meerdere dagen ‘de klok rond’) mag uitsluitend bij collectieve regeling in incidentele en onvoorziene situaties worden doorgestaan in de ploeg, waarbij de betrokken werknemer maximaal 11 uur arbeid per nachtdienst (‘12-uursdienst’) verricht met aansluitend 12 uur rust. Dit mag per werknemer ten hoogste 2 x per 4 we- ken en 8 x per 52 weken. Buiten het nachtvenster kan in deze gevallen de overwerkbepaling uit de wet worden toe- gepast.
24 Zie noot 16.
25 Een pauze is een periode van tenminste 15 aaneengesloten minuten waarin de arbeid tijdens de dienst wordt onderbroken en de werknemer geen enkele verplichting heeft ten aanzien van de bedongen arbeid. Of daarbij sprake is van een pauze in de eigen tijd of de tijd van de baas doet niet ter zake. Onderbrekingen van de arbeid korter dan 15 minuten worden geacht tot de arbeidstijd te behoren.
Machinegebonden schaft is niet mogelijk! Wel is via de constructie van arbeidsplaatsgebonden consignatie een ze- kere vorm van machinegebonden schaft te realiseren. Bij collectieve regeling moet dan worden afgesproken dat de werknemer iedere pauze geconsigneerd is, waarbij hij eventueel aan de arbeidsplaats gebonden is. De verplichte aanwezigheid op de werkplek telt in dat geval als pauzetijd (let op: de werknemer verricht in dat geval in het geheel geen arbeid, ook niet door bijvoorbeeld een wakend oog op de machine te houden). Indien tijdens de consignatie een oproep plaatsvindt, geldt de daaruit voortvloeiende arbeid wel als arbeidstijd. De aard van de arbeid moet dit nood- zakelijk maken en tevens moet de arbeid redelijkerwijs niet anders te organiseren zijn.
Uitsluitend bij collectieve regeling kan voor solitaire functies de pauzeverplichting achterwege worden gelaten. Ook als de aard van de arbeid een pauze onmogelijk maakt en dit door een andere organisatie van de arbeid redelijkerwijs niet valt te voorkomen, kan bij collectieve regeling de pauzeverplichting vervallen. In al deze gevallen mag de werk- nemer per 52 weken niet meer dan gemiddeld 40 uur per week arbeid verrichten.
26 Uitsluitend bij collectieve regeling kan in het geval van continu(ploegen)arbeid (meerdere dagen ‘de klok rond’) de arbeid zodanig worden georganiseerd dat de werknemer in een dienst tenminste één pauze heeft van minimaal 15 minuten.
27 Zie noot 26.
28 Zie noot 26.
29 Consignatie is een tijdruimte tussen twee diensten of tijdens de pauze waarin de werknemer bereikbaar is om in geval van onvoorziene omstandigheden op oproep zo spoedig mogelijk de bedongen arbeid te verrichten. Met de fi- guur van consignatie kunnen de normen omtrent de aaneengesloten wekelijkse en dagelijkse rusttijd en de pauze worden onderbroken, zonder dat direct compensatie noodzakelijk is. Wel leiden de voorschriften voor het toepassen van consignatie tot een indirecte compensatie. Oproepen tijdens consignatie worden niet als (nacht)dienst aange-
67
merkt, maar de arbeid telt wel mee als arbeidstijd. Bovendien vangt de arbeidstijd aan op het moment van oproep. De normen voor consignatie kennen geen onderscheid in een standaard- en overlegregeling. Er geldt één set van nor- men die de uiterste grenzen aangeven.
30 Uitsluitend bij collectieve regeling is het mogelijk om de consignatievrije perioden van minimaal 7 aaneengesloten etmalen op te knippen in kortere stukken. Per 4 weken mag dan aan de werknemer maximaal 14 etmalen consigna- tie worden opgelegd, terwijl tegelijkertijd die werknemer in die 4 weken minimaal 2 x een periode van 48 uur geheel vrij moet zijn van consignatie en arbeid.
31 De genoemde arbeidstijdnormen betreffen alle arbeidsuren, dus zowel de normale arbeid, de aan arbeidstijd ge- lijkgestelde uren (zie noot 10), de arbeid uit overwerk, en de arbeid voortvloeiend uit oproepen tijdens consignatie.
32 Uitsluitend bij collectieve regeling mag worden afgeweken van de norm van gemiddeld 40 uur per week. Deze kan dan verruimd worden naar gemiddeld 45 uur per week. Daarbij moet één van de volgende twee regels in acht worden genomen: (a) of er wordt maximaal 4 etmalen per 4 weken consignatie opgelegd, (b) of er volgt 8 uren rust na de laatste oproep tussen 00:00 uur en 06:00 uur. Wordt men in dat laatste geval uitsluitend opgeroepen tussen 05:00 en 06:00 uur, dan mag die 8 uur rust ook worden genoten in de 24 uur na 06:00 uur.
33 De arbeidstijd vangt aan op het moment van oproep. Indien binnen een half uur na afloop van de arbeid uit een oproep een nieuwe oproep plaatsvindt, worden die oproepen als één oproep beschouwd.
34 De samenloopbepaling voorziet in die gevallen waar meerdere wettelijke regimes tegelijk op de arbeid van toepas- sing zijn (bijvoorbeeld een vrachtwagenchauffeur die niet alleen op de vrachtwagen werkt maar ook in het magazijn). De regeling kent een onderscheid tussen samenloop in een dienst (chauffeurs- en magazijnwerk in een en dezelfde dienst) en samenloop bij twee elkaar opvolgende dienst (de ene dienst chauffeurswerk, de andere dienst magazijn- werk). De samenloopnormen regelen daarbij alleen de arbeidstijd in de dienst of de rusttijd tussen de diensten. Wat betreft de lange termijnnormen (wekelijkse rust, gemiddelde arbeidstijd, e.d.) moet altijd aan de strengste norm uit de samenlopende regimes voldaan worden. De samenloopnormen kennen geen onderscheid in een standaard- en overlegregeling. Er geldt één set van normen die de uiterste grenzen aangeven.
35 Zie noot 34.
68
BIJLAGE VII als bedoeld in artikel 30 lid 5 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de zuivelindustrie
SANCTIEBEPALINGEN ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID
Artikel 1
Definities
In deze bijlage wordt verstaan onder:
1. aanvulling: de aanvulling tot 100% van het netto tijdloon als bedoeld in artikel 30 lid 2 sub a.I resp. de aanvulling tot 100%, 90% of 80% als bedoeld in artikel 30 lid 2 sub a.II van de CAO voor de zuivelindustrie;
2. loondoorbetaling: de loondoorbetaling tot 70% van het naar tijdruimte vastgestel- de loon als bedoeld in artikel 30 lid 2a van de CAO voor de zuivelindustrie.
Artikel 2
Controlevoorschriften
Indien de werknemer zich niet houdt aan de controlevoorschriften als bedoeld in deze bijlage, kan de werkgever de volgende sanctiebepalingen toepassen.
Artikel 3
Algemene bepalingen
1. Indien de werkgever op grond van de wet, artikel 30 van de CAO dan wel de xxxx- xxxxxx in deze bijlage de loondoorbetaling en/of de aanvulling weigert of opschort brengt de werkgever de werknemer tijdig vóór de weigering of de schorsing van zijn voornemen daartoe en de reden(en) daarvan op de hoogte. In geval de werkgever gerechtigd is de loondoorbetaling en aanvulling voor een zekere periode te weige- ren, kan hij voorschotten verschaffen. Deze voorschotten kunnen, als de loondoor- betaling en de aanvulling terecht blijken te zijn geweigerd, worden verrekend.
2. Indien de werkgever op grond van de wet, de CAO of deze bijlage de loondoorbeta- ling en aanvulling opschort, is hij verplicht tot betaling van het achterstallige loon over te gaan, indien achteraf komt vast te staan dat de werknemer gedurende de opschortingsperiode arbeidsongeschikt was, onverminderd hetgeen is bepaald in de artikelen 4 en volgende van deze bijlage. De werknemer heeft geen recht op de wettelijke verhoging.
Artikel 4
Weigering loondoorbetaling
De werkgever heeft op basis van artikel 629 lid 3 BW het recht de in artikel 30 van de CAO bedoelde loondoorbetaling te weigeren indien de werknemer:
1. door opzet arbeidsongeschikt is geworden;
69
2. arbeidsongeschikt is geworden ten gevolg van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitge- voerd;
3. zijn genezing heeft belemmerd of vertraagd en/of zonder deugdelijke grond geen passend werk verricht.
Artikel 5
Opschorten loondoorbetaling
De werkgever heeft op basis van artikel 629 lid 6 BW het recht om de in artikel 30 van de CAO bedoelde loondoorbetaling op te schorten indien de werknemer zich niet houdt aan de voor hem geldende controleregels en aanwijzingen bij ziekte.
Artikel 6
Weigering aanvullingen
De werkgever heeft het recht om de in artikel 30 van de CAO bedoelde aanvullingen op te schorten, te weigeren of in te trekken indien de werknemer:
1. door opzet arbeidsongeschikt is geworden;
2. arbeidsongeschikt is geworden ten gevolg van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheideisen niet juist kon worden uitge- voerd;
3. zijn genezing heeft belemmerd of vertraagd en/of zonder deugdelijke grond geen passend werk verricht;
4. zich niet houdt aan de voor hem geldende controleregels en aanwijzingen bij ziek- te;
5. weigert medewerking te verlenen aan een door de werkgever gevraagde second opinion;
6. heeft geweigerd gebruik te maken van voorhanden zijnde veiligheidsmiddelen dan wel de voorschriften met betrekking tot veiligheid en gezondheid heeft overtreden en als gevolg daarvan arbeidsongeschikt is geworden;
7. misbruik maakt van het bepaalde in dit artikel.
Artikel 7
Ziek- en herstelmelding
In aanvulling op en als uitwerking van het bepaalde in artikel 6 lid 4 geldt het volgende:
1. De werknemer dient zijn arbeidsongeschiktheid direct, conform de bij de werkgever
70
vastgestelde voorschriften, bij zijn werkgever te melden. Indien de werknemer dit nalaat, is de werkgever gerechtigd:
a. bij de 1e overtreding binnen 1 jaar en indien de ziekmelding maximaal een week te laat is een waarschuwing te geven;
b. indien de werknemer de voorschriften inzake ziekmelding voor de 2e keer bin- nen 1 jaar overtreedt en de ziekmelding is meer dan een week, maar minder dan een maand te laat, geldt het volgende. De werkgever is dan gerechtigd de aanvulling te weigeren of terug te vorderen gedurende de eerste week over het aantal dagen dat de werknemer te laat de melding doet, en voor de tweede en volgende week gedurende 3 dagen per week of gedeelte van een week dat de werknemer te laat de melding doet;
c. vanaf de 3e overtreding binnen 1 jaar of de ziekmelding is 1 maand of meer te laat, is de werkgever bevoegd de aanvulling te weigeren of terug te vorderen over de gehele periode van de arbeidsongeschiktheid.
2. De werknemer dient zijn arbeidsgeschiktheid direct, conform de bij de werkgever vastgestelde voorschriften, bij zijn werkgever te melden. Indien de werknemer dit nalaat, is de werkgever gerechtigd:
a. bij de 1e overtreding binnen 1 jaar en indien de herstelmelding maximaal een week te laat is een waarschuwing te geven;
b. indien de werknemer de voorschriften inzake herstelmelding voor de 2e keer binnen 1 jaar overtreedt en de herstelmelding is meer dan een week, maar minder dan een maand te laat, geldt het volgende. De werkgever is dan gerech- tigd de aanvulling te weigeren of terug te vorderen gedurende de eerste week over het aantal dagen dat de werknemer te laat de melding doet, en voor de tweede en volgende week gedurende 3 dagen per week of gedeelte van een week dat de werknemer te laat de melding doet;
c. vanaf de 3e overtreding binnen 1 jaar of de herstelmelding is 1 maand of meer te laat, is de werkgever bevoegd de aanvulling te weigeren of terug te vorderen over de gehele periode van de arbeidsongeschiktheid.
Artikel 8
Controle
In aanvulling op en als uitwerking van het bepaalde in artikel 6 lid 4 geldt het volgende:
1. Indien de werknemer controle verhindert doordat hij niet thuisblijft tot het eerste bezoek van de controlerende instantie dan wel het eerste bezoek onmogelijk maakt of tijdens thuisblijf-uren ten onrechte niet thuis is of ten onrechte geen gehoor geeft, is de werkgever gerechtigd:
a. bij de 1e overtreding een waarschuwing te geven;
b. bij de 2e overtreding binnen 1 jaar de aanvulling over 3 dagen te weigeren en
c. bij meer dan 2 overtredingen binnen 1 jaar de aanvulling te weigeren met in- gang van de dag van overtreding tot controle weer mogelijk is.
2. Indien de werknemer controle verhindert doordat hij niet verschijnt op het spreekuur van de controlerende instantie of nalaat een adreswijziging tijdens zijn uitkering
71
door te geven, is de werkgever gerechtigd:
a. bij de 1e overtreding de aanvulling over 3 dagen te weigeren en
b. bij de 2e overtreding binnen 1 jaar de aanvulling te weigeren met ingang van de dag van overtreding tot controle weer mogelijk is.
3. Wanneer de werknemer een verkeerd adres heeft opgegeven en daardoor geen kennis heeft kunnen nemen van oproep voor het spreekuur van de controlerende instantie, wordt dit als een overtreding als bedoeld in lid 2 gezien.
4. Onder een 2e overtreding als bedoeld in dit artikel wordt verstaan een overtreding van zowel een voorschrift als bedoeld in lid 1 als in lid 2.
72
BIJLAGE VIII
LEVENSLOOPREGELING IN DE ZUIVELINDUSTRIE
Artikel 1
Definities
a. Werkgever: één van de in de aanhef genoemde rechtspersonen enerzijds
b. Werknemer: ieder die jonger is dan 65 jaar en krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is van een onderneming die als werkgever in de zin van deze regeling moet worden aangemerkt
c. Deelnemer: de werknemer die overeenkomstig artikel 3 aan de levensloopregeling deelneemt
d. Levensloopvoorziening: de voorziening ingevolge de levensloopregeling als be- doeld in artikel 2
e. Instelling: de instelling, waarbij de collectieve levensloopregeling wordt aangehou- den dan wel de door de deelnemer aan te wijzen instelling waarbij de levensloop- voorziening wordt aangehouden.
f. Levenslooprekening: een bij de instelling ten name van de deelnemer geopende geblokkeerde rekening – levenslooprekening – waarop het ingehouden loon wordt gestort.
g. Levensloopverzekering: een bij de instelling ten name van de deelnemer afgesloten verzekering – levensloopverzekering – waarop het ingehouden loon wordt gestort
h. Levenslooptegoed: het tegoed op een levenslooprekening of het verzekerde kapi- taal.
Artikel 2
Doel
1. De levensloopregeling heeft ten doel het treffen van een geldelijke voorziening uit- sluitend ten behoeve van de financiering van een periode van verlof.
2. Deze levensloopvoorziening kan bestaan uit het sparen van geld uit het bruto loon (levenslooprekening) of het afsluiten van een verzekering waarin het loon gestort wordt (levensloopverzekering).
3. Onder bruto loon wordt tevens verstaan de overwerkvergoeding als bedoeld in arti- kel 17 van de CAO voor de zuivelindustrie, compensatie in vrije tijd voor arbeid op feestdagen als bedoeld in artikel 19 lid 3 van de CAO voor de zuivelindustrie en de geldelijke waarde van verkochte vakantie-uren als bedoeld in artikel 25 van de CAO voor de zuivelindustrie.
4. Het gespaarde of verzekerde tegoed kan onder meer worden gebruikt als inko- mensvoorziening tijdens een periode van verlof i.v.m. scholing, studie, ouderschaps- verlof, zorgverlof, sabbatical of verlof voorafgaand aan pensionering.
73
Artikel 3
Deelname
1. De werknemer heeft het recht deel te nemen aan de levensloopregeling.
2. De deelname geschiedt door het invullen en ondertekenen van het aanmeldingsfor- mulier. Op dit aanmeldingsformulier maakt de werknemer kenbaar welk bedrag of percentage van zijn loon de werkgever maandelijks of jaarlijks dient in te houden en op de levenslooprekening of levensloopverzekering moet worden gestort.
3. De werknemer kan het verzoek tot deelname slechts één keer per jaar doen, met dien verstande dat de deelnemer te allen tijde kan verzoeken om de inhoudingen en stortingen te doen beëindigen.
4. De werknemer gaat door ondertekening van het aanmeldingsformulier akkoord met de bepalingen van deze regeling en met de bepalingen van de overeenkomst tus- sen de werkgever en de instelling.
5. De werknemer maakt op het aanmeldingformulier kenbaar bij welke instelling de levensloopvoorziening dient te worden aangehouden. Verder verklaart de werkne- mer of hij reeds beschikt over een (of meer) levensloopregeling(en) en/of levensloopverzekering(en) uit vorige dienstbetrekkingen. Indien dat het geval is, verklaart de werknemer: (I) de omvang van de storting die een of meer gewezen inhoudingsplichtige(n) namens hem heeft/hebben gedaan in het kalenderjaar waar- in hij het aanmeldingsformulier ondertekent en (II) het levenslooptegoed van zijn levensloopregeling(en) en/of levensloopverzekering(en) op 1 januari van het kalen- derjaar waarin hij wil deelnemen aan de levensloopregeling bij de werkgever. Te- vens geeft de werknemer aan hoeveel jaar hij heeft deelgenomen aan de levens- loopregeling.
6. Indien de werknemer beschikt over een (of meer) levensloopregeling(en) en/of levensloopverzekering(en) uit vorige dienstbetrekkingen, dient hij jaarlijks schrifte- lijk aan de werkgever mee te delen wat het levenslooptegoed van deze regeling(en) en/of verzekering(en) is op 1 januari van het desbetreffende kalenderjaar.
Artikel 4
Levensloopregeling
1. De werkgever sluit een collectieve regeling met een financiële instelling, waaraan werknemers op vrijwillige basis kunnen deelnemen.
2. Indien de werknemer zijn levensloopregeling bij een andere gekwalificeerde finan- ciële instelling wenst onder te brengen, dient de werknemer zes weken vóór de eerste inhouding schriftelijk de gegevens van desbetreffende financiële instelling aan de werkgever te overleggen.
3. De keuze voor een levenslooprekening of een levensloopverzekering wordt door de werknemer gemaakt.
4. a. Jaarlijks vóór 1 oktober dient de werknemer schriftelijk aan de werkgever ken- baar te maken of hij in het volgende kalenderjaar wil (blijven) deelnemen aan de levensloopregeling.
b. Indien een werknemer zijn keuze niet of niet tijdig kenbaar maakt, geldt dat de regeling waaraan de werknemer in het voorgaande kalenderjaar deelnam auto-
74
matisch wordt voortgezet.
c. Het gestelde onder lid 4 a en b van dit artikel geldt niet voor deelname aan de regeling in 2006.
5. De werkgever is nimmer aansprakelijk inzake behaalde of te behalen rendementen op de levenslooprekening of -verzekering.
6. De werkgever is verplicht er voor zorg te dragen dat de werknemers die deelnemen aan het collectieve contract ten minste jaarlijks een schriftelijke opgave van hun spaartegoed ontvangen.
Artikel 5
Inhouding op bruto loon
1. De inhouding per kalenderjaar ingevolge de levensloopregeling bedraagt:
a. Indien aan het begin van het kalenderjaar het levenslooptegoed, incl. rente, minder bedraagt dan 2,1 maal het loon op jaarbasis, gerelateerd aan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon (= het op de jaaropgave vermelde loon): ten hoogste 12% van het loon in het kalenderjaar.
b. Indien aan het begin van het kalenderjaar het levenslooptegoed, incl. rente, gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het loon op jaarbasis, gerelateerd aan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon (= het op de jaaropgave vermelde loon): nihil.
2. De deelnemer legt de hoogte van de inhouding vast bij het verzoek tot deelname aan de levensloopregeling op het aanmeldingsformulier.
3. Voor de werknemer die is geboren in de periode van 1 januari 1950 tot en met 31 december 1954 geldt een overgangsregeling:
a. De deelnemer mag per jaar meer sparen dan 12% van zijn bruto loon, waarbij de bovengrens van kracht blijft van 2,1 maal het loon op jaarbasis, gerelateerd aan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon (= het op de jaaropgave vermelde loon).
b. Een aanspraak in een levensloopverzekering mag – onder wettelijke voorwaar- den – voorzien in een hogere uitkering bij leven dan het maximum van 2,1 maal het loon op jaarbasis, gerelateerd aan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten loon (= het op de jaaropgave vermelde loon).
c. Genoemde bovengrenzen gelden ook, indien sprake is van een bijdrage door de werkgever in de levensloopregeling.
d. Over de inleg in de levensloopregeling is geen inkomensafhankelijke premie ZVW verschuldigd. Deze is verschuldigd zodra het levenslooptegoed wordt op- genomen.
75
Artikel 6
Wijze van sparen
1. De werkgever stort het ingehouden loon van de deelnemer onmiddellijk na de in- houding op de levenslooprekening of als premie ten behoeve van de levensloopver- zekering ten name van de deelnemer bij de instelling.
2. De instelling schrijft op de levenslooprekening gestorte bedragen en de daarmee behaalde rendementen op de levenslooprekening bij.
3. De bij de levensloopverzekering behaalde rendementen worden aangewend voor een verhoging van het verzekerde kapitaal.
4. Het levenslooptegoed mag uitsluitend bestaan uit de door de werkgever in het ka- der van de levensloopregeling op het loon van de werknemer ingehouden bedragen en de daarmee op de levenslooprekening dan wel levensloopverzekering behaalde rendementen resp. vermogenswinsten.
5. Inleg geschiedt door een inhouding op het bruto loon en storting van het ingehou- den bedrag in de levensloopvoorziening door de werkgever op verzoek van de werknemer.
a. De werknemer dient zijn verzoek ten minste zes weken voordat de inhouding op het loon kan plaatsvinden schriftelijk aan de werkgever kenbaar te maken, on- der opgave van de benodigde gegevens.
b. Stortingen uit het bruto loon t.b.v. de levensloopvoorziening worden niet belast voor loonheffing, maar xxxxx xxxxxx wordt opgenomen, wordt loonheffing inge- houden.
c. Stortingen t.b.v. de levensloopvoorziening worden wel belast voor de premies werknemerverzekeringen (WW, WIA, Wajong, Ziektewet). De werkgever draagt zorg voor de inhouding van de premies. De grondslag voor deze werknemers- verzekeringen zal dan ook niet dalen door deelname aan de levenslooprege- ling. Deelname aan de levensloopregeling heeft geen invloed op de hoogte van een eventuele uitkering.
d. Over de inleg in de levensloopregeling is geen inkomensafhankelijke premie ZVW verschuldigd. Deze is verschuldigd zodra het levenslooptegoed wordt op- genomen.
e. Deelname aan de levensloopregeling heeft geen consequenties voor de bere- keningsgrondslag van het pensioen. Het opnemen van verlof heeft wel conse- quenties voor de pensioenopbouw.
6. Automatische maandelijkse inhoudingen geschieden op basis van een schriftelijke machtiging die ten minste zes weken voor de eerste inhouding op het loon door de werknemer aan de werkgever is verstrekt. Intrekking van de machtiging dient schrif- telijk en ten minste zes weken tevoren aan de werkgever te worden medegedeeld. De hoogte van een automatische maandelijkse inhouding hangt af van de afspra- ken met en/of de condities van de instelling.
7. De werknemer die nieuw in dienst treedt bij een werkgever in de zuivelindustrie kan zijn bij een vorige werkgever opgebouwde tegoed inbrengen in de levensloopvoor- ziening van de nieuwe werkgever.
8. De werknemer dient (indien van toepassing jaarlijks) schriftelijk aan de werkgever te verklaren of en hoeveel aanspraken hij ingevolge een levensloopregeling tot dat moment heeft opgebouwd bij andere of gewezen werkgevers.
9. Indien de werknemer niet (tijdig) de in dit artikel bedoelde schriftelijke verklaringen
76
afgeeft, dan is de werkgever gerechtigd de stortingen in de levensloopregeling stop te zetten tot het moment waarop de benodigde verklaringen zijn verstrekt.
Artikel 7
Opname van tegoed
1. De werknemer mag gedurende de arbeidsovereenkomst het levenslooptegoed al- leen aanwenden voor de financiering van een periode van verlof.
2. Indien de werknemer (een gedeelte van) het levenslooptegoed wil opnemen, doet hij daartoe een schriftelijk verzoek aan de werkgever.
3. De deelnemer kan alleen het levenslooptegoed opnemen voor een periode van xxxxxx als de werkgever daarvoor voorafgaand schriftelijk toestemming heeft ver- leend.
4. Vervolgens richten de werknemer en de werkgever gezamenlijk een schriftelijk ver- zoek aan de instelling waar het levenslooptegoed wordt aangehouden.
5. Voor het aanvragen van verlof volgens deze regeling gelden de volgende voorwaar- den:
a. De minimale duur van een voltijdverlof periode is in beginsel een week. In over- leg met de werkgever kan ook gedurende een langere periode verlof in deeltijd worden genoten.
b. Ten minste zes maanden voor de beoogde verlofperiode dient de werknemer een schriftelijke aanvraag voor opname te doen onder vermelding van de pre- cieze verlofperiode, aard van het verlof en de bedragen die de werknemer hier- voor wil opnemen. In geval van een spoedeisend belang kan afgeweken worden van genoemde termijn. De werkgever dient uiterlijk 3 maanden voor de beoog- de verlofperiode op de aanvraag te reageren.
c. Na goedkeuring van de werkgever, wordt vanuit dit tegoed op de geëigende reguliere tijdstippen van salarisbetalingen (d.w.z. per maand of per vier weken) een door de werknemer vast te stellen bedrag op de rekening van de werkgever gestort.
d. Het bruto bedrag, dat maandelijks of vierwekelijks uit de levensloopvoorziening naar de werkgever wordt overgemaakt ter uitbetaling aan de werknemer, zal (tezamen met eventuele gedeeltelijke loondoorbetaling door de werkgever) niet hoger zijn dan het bruto loon dat de werknemer per maand of vier weken ge- noot direct voorafgaand aan het verlof.
e. Er mag hierbij rekening gehouden worden met eventuele verhogingen van het loon gedurende de periode van het verlof. De werkgever betaalt de bedragen uit aan de werknemer na inhouding van de loonheffing onder verrekening van de wettelijk bepaalde levensloopverlofkorting op de loonheffing (185 euro per ge- spaard jaar (2006)).
f. Levenslooptegoed dat in overeenstemming met de levensloopregeling t.b.v. verlof wordt uitgekeerd, wordt aangemerkt als loon uit tegenwoordige dienstbe- trekking en geeft daarmee aanspraak op de arbeidskorting.
g. De werkgever kan nadere uitvoeringsregelingen vaststellen met betrekking tot de wijze waarop de levenslooptegoeden aan de werknemer ter beschikking gesteld worden.
h. Conform artikel 8 lid 8 van de Pensioenregeling 2006 als bedoeld in artikel 2
77
van de CAO inzake pensioenen 2006 voor de Zuivelindustrie wordt tijdens het verlof gedurende maximaal 18 maanden het nabestaandenpensioen op risico- basis als bedoeld in artikel 8 lid 1 van de Pensioenregeling 2006 als bedoeld in artikel 2 van de CAO inzake pensioenen 2006 voor de Zuivelindustrie geconti- nueerd.
i. De werknemer heeft na het verlof recht op terugkeer in zijn eigen functie voor zover deze beschikbaar is. Indien zijn eigen functie niet beschikbaar is, heeft de werknemer recht op terugkeer in een gelijkwaardige functie binnen de kaders van de mogelijkheden bij zijn werkgever.
Artikel 8
Afkoop
1. De werknemer kan de aanspraken ingevolge de levensloopregeling niet afkopen, vervreemden, prijsgeven dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid maken anders dan ten behoeve van de in artikel 61k Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 bedoelde verpanding.
2. Onverminderd het eerste lid, mag de werknemer de aanspraken ingevolge de le- vensloopregeling afkopen bij de beëindiging van het dienstverband.
3. De werknemer kan bij aanvaarding van een nieuwe dienstbetrekking de aanspraak ingevolge de levenslooprekening inbrengen in de levensloopregeling bij de nieuwe werkgever.
a. De werkgever verstrekt de benodigde informatie aan de nieuwe werkgever.
b. Bij het beëindigen van de dienstbetrekking met de werkgever heeft de werkne- mer de mogelijkheid om het gespaarde levenslooptegoed ineens te laten uitke- ren. In dit geval wordt de uitkering aangemerkt als loon uit vroegere dienstbe- trekking.
4. Xxxxxxx van overlijden van de deelnemer kan de aanspraak als loon uit tegenwoor- dige dienstbetrekking van de werknemer ter beschikking van de erfgenamen wor- den gesteld.
5. Indien de pensioenuitvoerder hiertoe de mogelijkheid biedt, kan de werknemer bij gelegenheid van pensionering (65 jaar) een aanspraak ingevolge de levensloopre- geling omzetten in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling voorzover de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden overschreden. Ver- zoeken daartoe moeten door de werknemer tijdig (tenminste drie maanden voor pensionering) worden ingediend bij de werkgever.
Artikel 9
Samenloop levensloopregeling met spaarloonregeling
1. De werknemer kan op basis van artikel 3 lid 7 van de levensloopregeling in een kalenderjaar wettelijk niet zowel deelnemen aan een spaarloonregeling als ook stortingen doen in het kader van de levensloopregeling.
2. De werknemer dient elk jaar, met inachtneming van het gestelde onder artikel 4 lid 4, opnieuw een keuze te maken. Gelijktijdige deelname aan levensloopregelingen bij verschillende werkgevers is wel toegestaan.
3. In geval van het doen van stortingen in het kader van de levensloopregeling dient
78
de werknemer schriftelijk te verklaren dat hij in het jaar van storting(en) niet tevens loon spaart ingevolge een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964.
4. Indien de werknemer niet (tijdig) de in dit artikel bedoelde schriftelijke verklaring afgeeft, dan is de werkgever gerechtigd de stortingen in de levensloopregeling stop te zetten tot het moment waarop de benodigde verklaringen zijn verstrekt.
Artikel 10
1. De werkgever behoudt zich het recht voor deze levensloopregeling eenzijdig te wij- zigen indien hij daarbij een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daardoor naar maatsta- ven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
2. In alle gevallen, waarin de regeling niet voorziet, beslist de werkgever.
Artikel 11
Deze levensloopregeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2006.
79
BIJLAGE IX
REGELING INZAKE DE VERPLICHTE COLLECTIEVE PENSIOENSPAARREGELING
Artikel 1
Definities
1. Werkgever: één van de in de aanhef van deze CAO genoemde rechtspersonen enerzijds.
2. Werknemer: ieder die jonger is dan 65 jaar en krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht in dienst is van een onderneming die als werkgever in de zin van deze regeling moet worden aangemerkt.
3. Pensioenregeling: de vigerende pensioenregeling, zoals vastgelegd in de collectie- ve arbeidsovereenkomst pensioenen 2006 voor de zuivelindustrie.
4. Pensioengevend salaris: pensioengrondslag A vermeerderd met pensioengrond- slag B, zoals vastgelegd in artikel 4 lid 2 en 3 van de pensioenregeling 2006 als bedoeld in artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst pensioenen 2006 voor de zuivelindustrie. Onder het pensioengevend salaris wordt de uitkering als bedoeld in artikel 30 lid 2 sub d van de CAO voor de zuivelindustrie begrepen.
5. Uitvoerder: een externe uitvoerder, die na overleg tussen partijen bij deze collectie- ve arbeidsovereenkomst, op ondernemingsniveau wordt geselecteerd.
Artikel 2
Doel
De werkgever verstrekt een bijdrage aan de werknemer in het kader van de verplichte collectieve pensioenspaarregeling , zoals geregeld in artikel 15 van de collectieve ar- beidsovereenkomst pensioenen 2006 voor de zuivelindustrie.
Artikel 3
Deelname
1. Iedere werknemer neemt deel aan de verplichte collectieve pensioenspaarrege- ling.
2. Deelname geschiedt door het invullen en ondertekenen van het aanmeldingsformu- lier.
3. De werknemer gaat door ondertekening van het aanmeldingsformulier akkoord met de bepalingen van deze regeling en met de bepalingen van de overeenkomst tus- sen de werkgever en de uitvoerder.
80
Artikel 4
Wijze van sparen
1. De werkgever stort jaarlijks op 1 juli1) een bijdrage van 3,25% van het pensioenge- vend salaris ten behoeve van de verplichte collectieve pensioenspaarregeling, voorzover de fiscale grenzen in de Wet op de loonbelasting 1964 niet worden over- schreden. Indien de werknemer in de loop van een kalenderjaar in of uit dienst treedt of indien de arbeidsduur wijzigt (deeltijd/voltijd) zal de in de eerste volzin be- doelde bijdrage naar rato worden toegekend. Indien achteraf blijkt dat de werkne- mer een te hoge of te lage werkgeversbijdrage heeft ontvangen, zal verrekening plaatsvinden.
2. Indien door de in lid 1 genoemde bijdrage de fiscale grenzen in de Wet op de loon- belasting 1964 worden overschreden, wordt het restant aan de werknemer ter vrije beschikking gesteld, waarbij deze de optie heeft om dit restant aan te wenden voor storting op zijn levenslooprekening. Kiest de werknemer hiervoor niet, dan wordt het restantbedrag (nadat de inhoudingen hebben plaatsgevonden) netto uitgekeerd aan de werknemer.
Artikel 5
Uitvoering
1. Uitvoering van deze regeling vindt plaats door een externe uitvoerder, die na over- leg met partijen bij deze collectieve arbeidsovereenkomst, op ondernemingsniveau wordt geselecteerd.
2. De werkgever zal voor de verplichte collectieve pensioenspaarregeling bijdragen in uitsluitend de administratiekosten tot een maximum van 5% van de door de werkge- ver ingelegde verplichte pensioenpremie.
1) De eerste toekenning van 3,25% per 1 juli 2006 zal uitsluitend worden gedaan aan de werknemer die op 1 juli 2006 in dienst is bij de werkgever.
81
BIJLAGE X TREFWOORDENREGISTER
Omschrijving Pagina
Aanvullende uitkering na einde dienstbetrekking 38
Arbeid op feestdagen 22
Arbeid op het weekeinde 17
Arbeid op onaangename uren 17
Arxxxxxxxxx 00
Arbeidsduur volcontinu 5 ploegendienst 19
Bedrijfsledengroep 43
Bedrijvenwerk 43
Beloning bij afwijkend rooster 21
Xxxxxxxx bij verzuim als gevolg van ziekte, ongeval,
zwangerschap of bevalling 34
Beloning overwerk 20
Beroepsbegeleidende lexxxxx 00
Betaling van de beloning 15
BHV-toeslag 15
Bid- en dankdagen 22
Consignatie 23
Contact Commissie 44
Dagelijkse arbeidstijden 12
Deeltijdwerknemer 24
Definities 7
Dienstbetrekking 38
Dispensatie-aanvragen 45
Duur CAO-overeenkomst 45
EHBO-diplomatoeslag 15
Einde dienstbetrekking 38
Eindejaarsuitkering 29
Extra opkomst 23
Extra vakantieuren bij nachtdiensten 27
Extra vrije uren oudere werknemers 12
Faciliteiten bedrijvenwerk 43
Feestdagen 22
Flexibele arbeidsrelaties 41
Functieclassificatie geschillen 44
Functiegroepen en salarisschalen 13
Functielijst Bijlage I 48
Geschillen 44
Her-, bij- en omscholing werknemers 42
Hexxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Indexering pensioenen 47
Indiensttreding en ontslag 38
Ingeleende krachten 41
Inrichting werktijdenregelingen 10
Invaliditeitspensioenregeling Bijlage V 61
Keuze verzekeraar Invaliditeitspensioen Bixxxxx X 00
00
Xxxxxxxxxxxx Xagina
Koop/verkoop van vakantieuren 28
Kort verzuim 31
Korter werken voor werknemers van 58 jaar en ouder 10
Leerlingen 24
Levensloopregeling 33
Loonsverhoging 14
Meerwerk 24
Model-Arbeidsovereenkomst Bijlage III 54
Normale arbeidsduur 10
Normale arbeidstijden 12
Onaangename uren 17
Onbetaald verlof 32
Ongeval 34
Ongewenste intimiteiten 9
Ontslag 38
Ontslag bescherming BLG-bestuursleden 44
Opneming vakantieuren 28
Opzegging CAO 45
Opzegging van een dienstbetrekking 38
Opzegtermijn werkgever/werknemer 38
Overgangsbepaling Invaliditeitspensioen Bijlage V 63
Overleg op ondernemingsniveau 41
Overplaatsing binnen een onderneming 42
Overwerk 20
Overwerk oudere werknemers 20
Overwerktoeslag 20
Partieel leerplichtige werknemers 25
Personeelsvertegenwoordiging 43
Persoonlijke toeslag 14
Ploegendienst 55-plussers 18
Prxxxxxxx 00
Protocol 46
Salarisschaal na overplaatsing 13
Salarisschalen Bijlage II 50
Sanctiebepalingen ziekte- en arbeidsongeschiktheid Bijlage VII 69
Schaalsalaris leerlingen 25
Schoeisel 9
Scholing 46
Slaapuren Technische Dienst 23
Sociale innovatie 47
Studie arbeidsduur 46
Studie collectieve pensioenspaarregeling (3,25%) 47
Tijdstippen vakantieuren 28
Toepassing van de salarisschalen 14
Toeslag arbeid op feestdagen 22
Toeslag arbeid op het weekeinde 17
Toeslag arbeid op onaangename uren 17
83
Omschrijving Pagina
Toeslag bij overplaatsing in andere werktijdenregeling 17
Toeslag volcontinu 5 ploegendienst 19
Trefwoordenregister Bijlage X 82
Uitbetaling van beloning 15
Uitkering bij ziekte en ongeval 34
Uitzendkrachten 41
Vakantie 27
Vakantieuren werknemers uit niet-EU-landen 28
Vakantieuren, koop/verkoop van 28
Vakantierechten 27
Vakantieregistratie 27
Vakantietoeslag 29
Vakbondscontributie 46
Vakbondsverzuim 33
Vakopleiding 25
Vaststelling van de werktijdenregelingen 10
Vergoeding van consignatie en extra opkomst 23
Verhoging van het schaalsalaris 14
Verplicht overwerk 20
Verplichte collectieve pensioenspaarregeling 39
Verplichtingen van partijen 8
Verplichtingen van werkgever en werknemer 8
Verstrekken van informatie aan werknemersorganisaties 41
Vervoermiddelen 9
Verzuim bij ziekte en ongeval 34
Verzuim voor het bijwonen van vergaderingen, congressen
en cursussen 33
Volcontinu 5 ploegendienst 19
Vredesplicht 8
Waarneming van een functie 13
Wekelijkse arbeidsduur 10
Wekelijkse arbeidsduur oudere werknemers 10
Wekelijkse arbeidsduur volcontinu 5 ploegendienst 19
Werkgeversbijdrage t.b.v. verplichte collectieve pensioenspaarregeling 39
Werkkleding 9
Wetsartikelen Bijlage IV 56
Ziekte 34
84