Mondelinge uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2021-0892 (mr. J.L.M. Luiten, voorzitter, mr. S.W.A. Kelterman, mr. dr. K. Engel, leden en
Mondelinge uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2021-0892 (mr. J.L.M. Xxxxxx, voorzitter, mr. S.W.A. Xxxxxxxxx, xx. xx. X. Xxxxx, leden en
mr. A.M.S. Xxxxxxxxxxx, secretaris)
Klacht ontvangen op : 17 februari 2021 Ingediend door : De consument
Tegen : ABN AMRO Schadeverzekering N.V., gevestigd te Zwolle, verder te noemen de verzekeraar
Datum uitspraak : 8 oktober 0000
Xxxx uitspraak : Bindend advies
Uitkomst : Vordering afgewezen
Samenvatting
Rechtsbijstandverzekering. Opzegging per contractvervaldatum. De commissie oordeelt dat de verzekeraar gerechtigd is om de verzekering op te zeggen en dat dit niet in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De door consument gevorderde advocaatkosten kunnen niet worden aangemerkt als bereddingskosten. De vorderingen worden afgewezen.
1. Mondelinge behandeling
De zaak is op 8 oktober 2021 behandeld op een hoorzitting. Partijen zijn aldaar verschenen.
Tijdens de hoorzitting hebben beide partijen verklaard ermee in te stemmen dat de commissie xxxxxxxxx uitspraak doet.
2. Klacht
De consument vordert dat de rechtsbijstandverzekering (hierna: de verzekering) wordt hersteld en dat de verzekeraar wordt veroordeeld tot vergoeding van € 151.000,- aan gemaakte advocaatkosten te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 28 oktober 2020.
De verzekeraar heeft op 24 augustus 2020 de verzekering van de consument per 26 oktober 2020 opgezegd. De consument heeft hiertegen op 26 augustus 2020 bezwaar gemaakt bij de verzekeraar en geïnformeerd naar de interne klachtenregeling. De verzekeraar heeft op 28 september 2020 een polisblad afgegeven met wijzigingsdatum 26 oktober 2020. Op basis hiervan meende de consument dat haar bezwaar was gehonoreerd. Op 7 oktober 2020 heeft de verzekeraar de consument vervolgens een polisblad gezonden waarop staat vermeld dat de verzekering per
26 oktober 2020 wordt beëindigd. Dit betreft volgens de consument een tussentijdse opzegging volgens artikel 7:940 lid 3 Burgerlijk Wetboek (verder: BW).
De consument meent dat de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. In de waarschuwingsbrief van 6 april 2020 staan alternatieven genoemd, bijvoorbeeld het opnemen van een eigen risico. Zonder motivering heeft de verzekeraar voor de hardste oplossing gekozen. De verzekeraar moet de opzegging deugdelijk onderbouwen onder verwijzing naar een volledig en juist overzicht van de door consument gemelde schades. De consument stelt zich tevens op het standpunt dat er geen sprake is van 14 gemelde zaken zoals het door de verzekeraar verstrekte overzicht vermeldt, maar van acht zaken. In twee zaken zijn geen werkzaamheden verricht, waardoor er zes zaken over blijven. Dit is niet genoeg om de verzekering op te zeggen.
Ten onrechte is er geen dekking verleend voor een tweetal zaken, terwijl er – volgens het door de verzekeraar verstrekte overzicht – wel sprake was van gedekte zaken. De consument heeft nu zelf de kosten van de advocaat in deze zaken moeten betalen en kreeg ten onrechte geen vergoeding. De consument wil deze gemaakte advocaatkosten ter hoogte van € 151.000,- vergoed zien van de verzekeraar en beroept zich hierbij op artikel 7:957 BW (bereddingskosten).
3. Beslissing
De commissie beslist dat de klachten van de consument ongegrond zijn. De vorderingen tot herstel van de verzekering en tot vergoeding van € 151.000,- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 28 oktober 2020 worden afgewezen.
4. Gronden voor de beslissing
Opzegging per contractvervaldatum
Op grond van de voorwaarden mag de verzekering per herzieningsdatum worden beëindigd. De verzekeraar moet de verzekering 60 dagen voor de herzieningsdatum opzeggen. Deze bepaling komt vrijwel overeen met artikel 7:940 lid 1 BW (in dit artikel wordt een opzegtermijn van twee maanden genoemd).
De verzekeraar heeft op 6 april 2020 aan de consument een waarschuwingsbrief gestuurd. Vervolgens heeft de verzekeraar bij brief van 24 augustus 2020 de verzekering per 26 oktober 2020 (de contractsvervaldatum van de verzekering) opgezegd. De commissie concludeert dat de verzekeraar de wettelijke termijn van twee maanden in acht heeft genomen. Dit houdt in dat de opzegging door de verzekeraar in beginsel rechtsgeldig is en dat dit alleen anders is als de opzegging op grond van artikel 6:248 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De consument heeft aangevoerd dat er sprake is van slechts zes zaken en dit aantal niet groot genoeg is om de verzekering op te mogen zeggen. De commissie overweegt dat niet uitsluitend het aantal zaken van doorslaggevende betekenis is voor de vraag of de verzekering kan worden opgezegd, maar dat – zoals ook uit de tekst van de waarschuwingsbrief blijkt – het mede gaat om de totale kosten die in verband met de gemelde zaken gemaakt zijn. In dit geval is, ook wanneer veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van het aantal door de consument genoemde zaken, sprake van bovengemiddelde kosten die met de behandeling van die zaken gemoeid zijn geweest. In dit verband overweegt de commissie nog het volgende. Het beginsel van contractsvrijheid staat voorop. Dit betekent dat de verzekeraar mag bepalen of en, zo ja, onder welke voorwaarden en voor welke periode hij met de verzekeringnemer wenst te contracteren. Hieruit volgt ook dat het in beginsel niet van belang is wat voor de verzekeraar de aanleiding is geweest om de verzekeringen per contractvervaldatum op te zeggen.1 Dat een opzegging voor een individuele consument (zeer) nadelig kan uitpakken, maakt niet dat daarmee de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Wat betreft het argument van de consument dat de verzekeraar direct voor de meest verstrekkende en voor de consument hardste oplossing heeft gekozen, overweegt de commissie dat in de waarschuwingsbrief geen sprake is van een tweetrapsraket waarbij de verzekeraar eerst de minder vergaande maatregel (verhoging van het eigen risico) moet doorvoeren voordat hij mag kiezen voor de meest verstrekkende maatregel van het beëindigen van de verzekering.
Voor zover de consument nog heeft aangevoerd dat zij ervan uitging dat haar bezwaar tegen de opzegging was gehonoreerd met de ontvangst van het (standaard)polisblad van 28 september 2020, is de commissie van oordeel dat de consument dit niet uit de ontvangst van het polisblad van 28 september 2020 mocht afleiden. Dat polisblad bevat immers geen enkele verwijzing naar het door de consument ingediende bezwaar en evenmin is het polisblad voorzien van een begeleidend schrijven waarin op het bezwaar van de consument wordt ingegaan. Bovendien is de beëindiging van de verzekering met het polisblad van 7 oktober 2020 nog eens in niet mis te verstane bewoordingen bevestigd.
De commissie komt dan ook tot het eindoordeel dat de verzekeraar de verzekering per
26 oktober 2020 rechtsgeldig heeft opgezegd. De opzegging is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
Vergoeding van bereddingskosten
De commissie overweegt dat een verzekerde op grond van artikel 7:957 lid 1 BW een bereddings- plicht heeft die inhoudt dat er een verplichting is om schade te voorkomen, dan wel te verminderen.
1 Zie uitspraak Kifid GC 2021-0621.
De bereddingsplicht speelt in situaties waarin sprake is van een onmiddellijk dreigend gevaar dan wel van een situatie waarin een verzekerde gebeurtenis zich al heeft voorgedaan.2 De bereddings- kosten komen in beginsel op grond van artikel 7:957 lid 2 BW voor vergoeding door de verzekeraar in aanmerking.3
De consument meent dat de advocaatkosten voor een tweetal zaken ten onrechte niet zijn vergoed en wil deze kosten alsnog als bereddingskosten vergoed zien op grond van
artikel 7:957 BW. De commissie concludeert dat de gevorderde advocaatkosten niet zien op het voorkomen van schade, dan wel verminderen van schade die door de verzekering wordt gedekt en daarom niet als bereddingskosten kunnen worden aangemerkt. De advocaatkosten zijn immers de kosten die verzekerd zijn. Met het maken van de advocaatkosten heeft de consument geen gedekte schade voorkomen. De verzekeraar kan daarom op deze grond niet gehouden worden de door de consument gevorderde kosten te vergoeden. Dat de consument mogelijk zelf schade lijdt wanneer er geen of niet tijdig een advocaat wordt ingeschakeld, is in dit verband niet van belang, nu die schade niet is verzekerd onder de verzekering.
Op grond van bovenstaande komt de commissie tot de conclusie is dat de vorderingen van de consument dienen te worden afgewezen en de klachten van de consument ongegrond zijn.
Deze uitspraak is een bindend advies. Tegen deze uitspraak kunt u beroep instellen bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening als wordt voldaan aan de vereisten van artikel 2 van het Reglement van de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. Voor het instellen van beroep geldt een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak. Het reglement van de commissie van beroep en meer informatie over het instellen van beroep kunt u vinden op de website xxx.xxxxx.xx/xx-xxxxxx-xxxx-xxx-xxxxx.
Binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak kunt u een schriftelijk verzoek indienen tot herstel van vergissingen in de uitspraak zoals schrijffouten, een verkeerde naam/datum of rekenfouten. De beslissing van de geschillencommissie in de uitspraak kan hiermee niet ter discussie worden gesteld. Binnen een maand na de verzenddatum van de uitspraak kunt u een schriftelijk verzoek indienen om de uitspraak aan te vullen als u vindt dat de geschillencommissie niet heeft beslist over alle onderdelen van uw vordering. Dit ziet niet op de situatie waarin u meent dat de geschillencommissie in haar uitspraak niet uitdrukkelijk al uw argumenten, ter onderbouwing van uw vordering, heeft behandeld. Meer informatie hierover staat in artikel 40 van het reglement van de geschillencommissie, te vinden op de website xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxxxx-xx-xxxxxxxx.
2 Zie over de bereddingsplicht en bereddingskosten par. 3 van de conclusie van X-X Xxxxxxxx van 3 september 2021, ECLI:NL:PHR:2021:781, gepubliceerd op xxxxxxxxxxx.xx.
3 Zie uitspraak Kifid GC 2019 -220.
Bijlage - Relevante bepalingen uit wet- en regelgeving en voorwaarden rechtsbijstandverzekering
Burgerlijk Wetboek Artikel 6:248
1. Een overeenkomst heeft niet alleen de door partijen overeengekomen rechtsgevolgen, maar
ook die welke, naar de aard van de overeenkomst, uit de wet, de gewoonte of de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeien.
2. Een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel is niet van toepassing, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
Artikel 7:940
1. Bij opzegging tegen het einde van een verzekeringsperiode teneinde verlenging van de overeenkomst te verhinderen, wordt een termijn van twee maanden in acht genomen.
2. De verzekeringnemer en, tenzij het een persoonsverzekering betreft, de verzekeraar kunnen een overeenkomst die is aangegaan voor een periode van meer dan vijf jaar, of die voor zulk een periode is verlengd, opzeggen tegen het einde van elk vijfde jaar binnen die periode. Daarbij geldt de in lid 1 genoemde termijn.
3. Indien de verzekeraar de bevoegdheid heeft bedongen de overeenkomst tussentijds op te zeggen, komt de verzekeringnemer een gelijke bevoegdheid toe. Tenzij jegens hem is gehandeld met het opzet tot misleiding neemt de verzekeraar onderscheidenlijk de verzekeringnemer daarbij een termijn van twee maanden in acht. Indien een verzekering dekking biedt tegen schade veroorzaakt door risico’s als bedoeld in artikel 3:38 van de Wet op het financieel toezicht kan, bij de verwezenlijking van een dergelijk risico of bij een dreiging van het ophanden zijn daarvan, de verzekeraar onderscheidenlijk de verzekeringnemer in afwijking van deze termijn van twee maanden, de overeenkomst met inachtneming van een termijn van zeven dagen opzeggen. De verzekeraar kan slechts tussentijds opzeggen op in de overeenkomst vermelde gronden welke van dien aard zijn dat gebondenheid aan de overeenkomst niet meer van de verzekeraar kan worden gevergd.
(…)
Artikel 7:957
1. Zodra de verzekeringnemer of de verzekerde van de verwezenlijking van het risico of het ophanden zijn daarvan op de hoogte is, of behoort te zijn, is elk hunner, naar mate hij daartoe in de gelegenheid is, verplicht binnen redelijke grenzen alle maatregelen te nemen, die tot voorkoming of vermindering van de schade kunnen leiden.
2. De verzekeraar vergoedt de kosten aan het nemen van de in lid 1 bedoelde maatregelen verbonden, en de schade aan zaken die daarbij worden ingezet.
3. Indien de verzekerde de in lid 1 bedoelde verplichting niet is nagekomen, kan de verzekeraar de uitkering verminderen met de schade die hij daardoor lijdt.
Voorwaarden rechtsbijstandverzekering
Wanneer mag uw verzekering door ons worden beëindigd?
Uw verzekering mag door ons op de herzieningsdatum worden beëindigd. De herzieningsdatum staat op de polis. Wij moeten de verzekering dan 60 dagen voor de herzieningsdatum opzeggen. (…)