Collectieve arbeidsovereenkomst Transavia cabinepersoneel
Collectieve arbeidsovereenkomst Transavia cabinepersoneel
1 januari 2017 tot en met 31 december 2018
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 3 Verplichtingen van partijen 8
Hoofdstuk 4 Verplichtingen van werkgever als partij 10
Hoofdstuk 5 De dienstbetrekking 12
Hoofdstuk 6 Verplichtingen samenhangende met de dienstbetrekking 13
Hoofdstuk 7 Xxxxxx van werkzaamheden 17
Hoofdstuk 8 Werk- en Rusttijden Regeling 18
Hoofdstuk 9 Vakantie en verlof 19
Hoofdstuk 10 Financiële regelingen 20
Hoofdstuk 11 Bijstand, onderzoeken en beroep 24
Hoofdstuk 12 Disciplinaire maatregelen 25
Hoofdstuk 13 Slotbepalingen 26
Bijlage 1 Modellen arbeidsovereenkomsten 27
Bijlage 2a Bijzondere uitkeringen 37
Bijlage 2b Studiekostenregeling CA’s en Pursers 38
Bijlage 3 Regelingen en betaling bij arbeidsongeschiktheid 40
Bijlage 4 Regeling Woon-/Werkverkeer 42
Bijlage 5 Regeling verblijfkosten buiten de standplaats of meldstation 44
Bijlage 6 Ziekte en ziektekosten tijdens verblijf buiten Nederland 45
Bijlage 7 Werk- en Rusttijden Regeling 46
Bijlage 8 Deeltijdtewerkstelling 59
Bijlage 10 Regeling voor buitengewoon verlof en calamiteitenverlof 64
Bijlage 11 Stationeringregeling 66
Bijlage 12 Regeling (hotel)accommodatie buiten de standplaats of meldstation 71
Bijlage 13 Regeling overgang van vliegfunctie naar grondfunctie 72
Bijlage 14 Regeling Uniformkleding 73
Bijlage 15 Regeling militaire dienst 74
Bijlage 16 Regeling molestrisico en bedrijfsongeval 75
Bijlage 17 Regeling in geval van zwangerschaps- en bevallingsverlof, ouderschapsverlof, kortdurend en langdurend zorgverlof en adoptieverlof 76
Bijlage 18 Loopbaanregeling voor cabinepersoneel 78
Bijlage 19 Periodiek Beraad 81
Bijlage 20 Regeling vergadertijd 82
Bijlage 21 Regeling onderzoeken naar voorvallen betreffende de vluchtveiligheid 83
Bijlage 23 Regeling disciplinaire maatregelen 85
Bijlage 24 Vrijwillige flexibele Afbouwregeling m.i.v. 1 januari 2015 86
Bijlage 25 Meldstation beleid Cabinepersoneel 89
Bijlage 26 Onderhandelingsresultaat 6 september 2017 92
INLEIDING
1. Transavia airlines CV, gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudend te Schiphol-Centrum, gemeente Haarlemmer-
meer, verder aangeduid als “werkgever”
en
2. de Vakbond van Cabinepersoneel (VNC), gevestigd te Amstelveen, kantoorhoudend te Schiphol Oost, ten deze ver- tegenwoordigend het Cabinepersoneel van Transavia, verder aangeduid als “werknemersorganisatie(s)” of als de “VNC”.
- overwegende dat het ondernemingsdoel voor de verwezenlijking waarvan iedere medewerker - voor zover zulks in het kader van zijn functie in zijn vermogen ligt - medeverantwoordelijkheid draagt, o.a. omvat het nastreven van een zodanig rendement van het geïnvesteerde kapitaal dat de continuïteit en een gezonde groei van de onderne- ming worden bevorderd, zodat daardoor de basis wordt gelegd voor o.a. het veilig stellen van de werkgelegenheid en de bestaanszekerheid van de medewerkers als integrerend onderdeel van een verantwoord sociaal beleid in de ruimste zin
- in aanmerking nemende dat het specifieke karakter van het bedrijf een grote mate van flexibiliteit vereist, zowel van werkgevers- als van werknemerszijde, hetgeen een daaraan aangepaste inzetbaarheid vraagt
- in aanmerking nemende dat het personeelsbeleid een wezenlijk onderdeel is van het ondernemingsbeleid en uit- gaat van de persoonlijke waardigheid van de mens en onder meer ten doel heeft het scheppen van een arbeidskli- maat waarin de medewerker de gelegenheid heeft zich in het belang van zichzelf en van de onderneming te ont- plooien
- in aanmerking nemende dat werkgever en de werknemersorganisatie(s) het juist achten in goed vertrouwen en onder wederzijdse aanvaarding van verantwoordelijkheid voor de gezamenlijke belangen zo volledig mogelijk in- houd te geven aan de erkenning van de werknemersorganisatie(s) als overlegpartner, waarbij de uitgangspunten en de uitwerking van het personeelsbeleid onderwerp van overleg tussen werkgever en de werknemersorganisa- tie(s) zullen zijn, evenals de verwezenlijking in het beleid van de maatschappelijke en sociale ontwikkelingen, in welk verband werkgever periodiek een overzicht zal verstrekken van de gang van zaken in de direct achterliggende maanden en de verwachtingen voor de komende periode op de wijze zoals deze nader is overeengekomen
verklaren - mede gelet op het vorenstaande - dat de hoofdlijnen van het personeelsbeleid zullen zijn gericht op:
A. ten aanzien van primaire arbeidsvoorwaarden
1. het regelen van de rechtspositie van de medewerkers, waarbij aangelegenheden die voor de verschillende cate- gorieën medewerkers of binnen deze categorieën gelijk liggen, gelijk worden geregeld en aangelegenheden, die voor de verschillende categorieën van medewerkers of binnen deze categorieën niet gelijk liggen, gelijkwaardig worden geregeld en wel op zodanige wijze, dat verschillen in aard en/of niveau van de functies daarbij bepa- lend zijn;
2. een salariëring, waarvan het niveau zodanig is, dat de juiste medewerkers voor de onderscheiden functies kun- nen worden aangetrokken en kunnen worden behouden, en die rekening houdt met de ontwikkelingen van de arbeidsvoorwaarden voor vergelijkbare groepen binnen en buiten de onderneming;
Onder de woorden ''buiten de onderneming'' kan tevens worden begrepen ''buiten Nederland''.
3. regelingen van werk- en rusttijden, alsmede van vrije tijd en van vakantie, die in goede relatie staan tot de aard en omstandigheden van de werkzaamheden;
4. Vervallen;
5. goede overige sociale voorzieningen;
B. ten aanzien van arbeidsomstandigheden en arbeidsverhoudingen
1. het zoveel mogelijk door eigen medewerkers uitvoeren van werkzaamheden, werkgever eigen, die in het bedrijf van en in opdracht van werkgever worden verricht en zullen worden verricht;
2. een loopbaanplanning, welke rekening houdt met aanleg, capaciteiten en ambities van de medewerkers, als- mede een daarop aansluitend trainingsprogramma en promotiebeleid;
3. om-, her- en bijscholing van die medewerkers, van wie de taak wijzigt;
4. om-, her- en bijscholing, alsmede herplaatsing - bij voorkeur binnen de onderneming van werkgever - van die medewerkers, van wie de taak verdwijnt, alsmede, tenzij dit redelijkerwijs niet van werkgever kan worden ver- langd van die medewerkers, die als gevolg van fysieke en/of psychische oorzaken hun taak niet, dan wel niet meer ten volle, kunnen vervullen;
5. voorzieningen voor die medewerkers, die het bedrijf buiten hun toedoen moeten verlaten;
6. mogelijkheden van beroep voor de medewerker, die meent niet conform de omschreven rechtspositie behan- deld te zijn;
7. het bevorderen van een grote mate van bedrijfsveiligheid en het voorkomen van voor de gezondheid niet aan- vaardbare nadelige en/of schadelijke arbeidsomstandigheden;
8. het streven naar ergonomisch verantwoorde arbeidsomstandigheden;
C. ten aanzien van de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen in de onderneming
1. zoveel mogelijk eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid voor de medewerker in de uitvoering van zijn taak, waarbij hem ruimte wordt geboden voor advies over en inspraak in zaken die tot de directe werksituatie beho- ren;
2. het benutten van de mogelijkheden, die de Wet op de Ondernemingsraden en het Reglement Ondernemings- raad van de onderneming bieden, zowel voor wat betreft de Ondernemingsraad zelf, alsmede de door hem be- noemde commissies, waarin de Ondernemingsraad een deel van de leden benoemt;
3. het bevorderen van een zodanige interne communicatie, dat voor de medewerker inzicht in het ondernemings- beleid mogelijk is;
verklaren - het vorenstaande als uitgangspunt beschouwend - de navolgende
COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST TE HEBBEN AANGEGAAN.
Cursief aangebrachte teksten zijn alleen ter nadere toelichting en maken geen deel uit van deze CAO.
Hoofdstuk 1 Definities
Artikel 1.1 - Aanwijzen/aanwijzing
Het verplichten tot het aanvaarden van een functie, stationering, uitzending of detachering, waarom betrokkene niet heeft verzocht.
Artikel 1.2 - Arbeidsongeschiktheid
Ongeschiktheid ten gevolge van ziekte als bedoeld in art. 7:629 BW.
Artikel 1.3 – Basisstation
De plaats waar de medewerker tijdens stationering of detachering gehouden is zijn werkzaamheden aan te vangen en te beëindigen.
Artikel 1.4 - Detachering
Het tewerkstellen van de medewerker bij een andere werkgever, waarbij de dienstbetrekking met werkgever blijft be- staan.
Artikel 1.5 - Functie
De taak of de taken waartoe de medewerker zich ten opzichte van werkgever laatstelijk heeft verbonden.
Artikel 1.6 - Interchange
Het uitvoeren van lijn- en/of chartervluchten
1. met bemanningen van werkgever en vliegtuigen van een andere luchtvaartmaatschappij;
2. met vliegtuigen in gebruik bij of toebehorend aan werkgever en bemanningen van (een) andere luchtvaartmaat- schappij(en);
3. met bemanningen van een andere luchtvaartmaatschappij en vliegtuigen van een andere luchtvaartmaatschappij;
4. met vliegtuigen in gebruik bij of toebehorend aan werkgever of een andere luchtvaartmaatschappij en bemannin- gen samengesteld uit medewerkers in dienst van werkgever en van een andere luchtvaartmaatschappij.
Artikel 1.7 - Molest
Onder molest wordt verstaan:
1. oorlog, invasie, burgeroorlog, revolutie, oproer, staat van oorlog, onlusten, voor zover buiten Nederland;
2. rellen, staking, arbeidsonlusten;
3. gijzeling, daden van kwade opzet of sabotage van één of meer personen van een buitenlandse macht, een politieke of terroristische organisatie, voor zover die personen zich daarbij richten tegen of zich bedienen van vliegtuigen en/of gebouwen en/of installaties en/of vervoermiddelen van luchtvaartmaatschappijen en/of luchthavens;
4. onwettige en door één of meer onbevoegden afgedwongen controle over het vliegtuig en/of over de bemanning;
Artikel 1.8 - Nederland
Het grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden, voor zover gelegen binnen Europa.
Artikel 1.9 - Ondernemingsraad
De Ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden.
Artikel 1.10 - Oproepkrachten
Personen, die op individuele (oproep) basis rechtstreeks door werkgever voor werkzaamheden worden opgeroepen.
Artikel 1.11 – Overplaatsing
Wijziging van de standplaats binnen Nederland.
Artikel 1.12 – Partner
a. De wettige echtgeno(o)t(e) van de medewerker
b. De ongehuwde man of vrouw met wie de medewerker een geregistreerd partnerschap heeft
c. De ongehuwde man of vrouw met wie de medewerker een door Transavia erkend samenlevingsverband heeft.
Artikel 1.13 – Salaris
Het bruto maandsalaris vastgesteld volgens de salarisregeling (Bijlage 2).
Artikel 1.14 – Schiphol
Schiphol omvat het gehele Schiphol terrein, alsmede de gemeente Haarlemmermeer.
Artikel 1.15 – Slippen
Het genieten van rust op een daartoe gedefinieerd buitenstation, niet zijnde het meldstation.
Artikel 1.16 – Standplaats
De door werkgever aangewezen plaats waar de medewerker formeel zijn werkzaamheden aanvangt en beëindigt, met in achtneming van hetgeen bepaald is in Bijlage 25.
Artikel 1.17 – Stationering
Tewerkstelling op of vanuit een andere plaats dan de standplaats of het meldstation, waarbij de vrije tijd kan worden genoten buiten de standplaats of het meldstation. Stationering dient als zodanig door werkgever aangemerkt te zijn (bijlage 11).
Artikel 1.18 – Medewerker
Het lid van het cabinepersoneel als zodanig in dienst zijnde van de werkgever, met een standplaats in Nederland, niet zijnde oproepkracht. Voor oproepkrachten geldt een aparte CAO.
Artikel 1.19 – Meldstation
De door werkgever schriftelijk aangewezen plaats(en) waar de medewerker zich aan- en afmeldt, ingevolge hetgeen bepaald is in Bijlage 25.
Daar waar in de CAO wordt gesproken over Rotterdam wordt bedoeld Rotterdam The Hague Airport. Met Eindhoven wordt bedoeld Eindhoven Airport.
Hoofdstuk 2 Werkingssfeer
Artikel 2.1 - Algemeen
1. De bijlagen van de CAO zijn deel van de CAO.
2. De CAO geldt voor de medewerkers als omschreven in artikel 1.18.
3. De verbeteringen die voortvloeien uit de lopende CAO zijn slechts van toepassing voor diegenen die bij werkgever in dienst zijn op de datum waarop goedkeuring is verkregen van de leden of ledenraad van de betrokken vakorga- nisatie(s) op het CAO-protocol.
Artikel 2.2 - Beperkte werkingssfeer
1. a. Werkgever en de werknemersorganisatie(s) kunnen, nadat hierover in overleg overeenstemming is bereikt, af- wijken van de bepalingen van de CAO, in de arbeidsvoorwaarden als bedoeld in artikel 7.5 en 9.4, alsmede van bepalingen van de bijlage(n) van de CAO, waar zulks uitdrukkelijk als mogelijkheid is vermeld.
b. Werkgever en de werknemersorganisatie(s) kunnen voorts, nadat hierover in overleg overeenstemming is be- reikt, ten aanzien van bepaalde groepen van medewerkers en in individuele gevallen afwijken van de bepa- lingen van de CAO en van de Bijlage.
Artikel 2.3 - Hardheidsclausule
Indien naar de mening van werkgever of de betrokken werknemersorganisatie toepassing van deze CAO voor een indi- viduele medewerker sociaal ongewenste gevolgen zou hebben, kunnen zij ten aanzien van deze medewerker van de bepalingen van deze CAO afwijken nadat zij hierover in overleg overeenstemming hebben bereikt.
Artikel 2.4 - Onvoorziene gevallen
Indien de toepassing van deze CAO
a. op een individuele medewerker voor deze of andere medewerkers,
b. voor een groep van medewerkers,
c. voor werkgever,
tot ongewenste en/of onvoorziene gevolgen zou leiden door in deze CAO niet voorziene omstandigheden, kunnen werkgever en de werknemersorganisatie(s) van de bepalingen van deze CAO afwijken, nadat zij hierover in overleg overeenstemming hebben bereikt.
Artikel 2.5 - Internering e.d.
Indien de medewerker, die ter uitvoering van een hem door werkgever gegeven opdracht of een tot zijn functie beho- rende taak buiten Nederland verblijft, zijn werkzaamheden niet kan verrichten als gevolg van internering, gijzeling, gevangenschap e.d., zal de positie van de medewerker geen wijziging ondergaan, dan nadat in overleg tussen werkge- ver en de werknemersorganisatie(s) daaromtrent overeenstemming is bereikt, waarbij de normen van het Nederlands recht zullen gelden.
Het bovenstaande geldt onverminderd het gestelde in artikel 7: 677 juncto 678 BW.
Hoofdstuk 3 Verplichtingen van partijen
Artikel 3.1 - Overleg
1. a. Werkgever en de werknemersorganisatie(s) verbinden zich met elkaar in overleg te treden over hun gemeenschappelijke belangen en die der onderscheiden partijen wanneer één der partijen dit gewenst acht en in ieder geval zo spoedig mogelijk nadat één der partijen bekend is geworden met ontwikkelingen en/of te ne- men dan wel genomen maatregelen, welke van invloed kunnen zijn op hun gemeenschappelijke belangen en die der onderscheiden partijen.
Ten aanzien van die zaken die tot dusver in overleg zijn geregeld, maar niet in de CAO zijn vastgelegd, zullen geen regelingen worden getroffen dan nadat hierover met de werknemersorganisatie(s) overeenstemming is bereikt.
Met de uitdrukking ''zo spoedig mogelijk'' wordt niet uitsluitend de tijdsbepaling bedoeld, doch tevens aangege- ven dat overleg, rekening houdend met alle terzake dienende omstandigheden, mogelijk moet zijn.
b. Werkgever zal de werknemersorganisatie(s) in de gelegenheid stellen zich mede een oordeel te vormen over de gang van zaken in het bedrijf met het oogmerk een positieve bijdrage te leveren aan de ontwikkelingen op korte en langere termijn, een en ander zoals nader geregeld in Bijlage 19.
2. In geval van het voornemen tot overdracht door werkgever van belangen aan derden, tot fusie, samenwerking, afvloeiing van een deel van het personeel, sluiting of verplaatsing van het gehele, dan wel delen van het bedrijf en soortgelijke ontwikkelingen, zal werkgever met inachtneming van tenminste de SER-fusie- gedragsregels en onver- kort de bevoegdheden van de Ondernemingsraad ter zake, de werknemersorganisatie(s) hieromtrent zo tijdig en volledig mogelijk inlichten, voor zover een en ander van invloed is op de positie van de medewerkers en in elk ge- val de gevolgen op sociaal gebied voor de medewerkers, met inachtneming van het gestelde in de CAO, in overleg regelen.
Onder samenwerking wordt niet verstaan het in voorkomende gevallen gebruik maken van equipment van andere luchtvaartmaatschappijen en de bediening daarvan.
Artikel 3.2 - Non-discriminatie
Werkgever en de werknemersorganisatie(s) verbinden zich bij de toepassing van de CAO niet te discrimineren naar het al dan niet lid zijn van een werknemersorganisatie(s), noch naar het bekleden en uitoefenen van een functie in deze organisatie of optreden als lid van de Ondernemingsraad en/of één zijner organen.
Artikel 3.3 - Faciliteiten ten behoeve van de werknemersorganisatie(s)
1. Werkgever zal aan de werknemersorganisatie(s) een aantal mandagen beschikbaar stellen ten behoeve van activi- teiten van de werknemersorganisatie(s), zoals nader bepaald in Bijlage 20.
2. Met inachtneming van het gestelde in punt 1 zal werkgever:
a. er aan medewerken dat de medewerker belast met een taak in de werknemersorganisatie(s) deze taak kan ver- richten;
b. medewerker in staat stellen deel te nemen aan door de werknemersorganisatie(s) of overkoepelende organisa- tie(s) - zoals bijvoorbeeld ITF - ingestelde onderzoeken;
een en ander onverminderd het gestelde in artikel 6.3 en voor zover de dienstuitvoering niet wordt geschaad.
3. Indien een werknemersorganisatie(s) dit wenst, zal werkgever de door deze organisatie opgegeven contributies en/of premies van collectieve verzekeringen van het salaris van de leden/medewerkers inhouden en aan de betref- fende organisatie afdragen.
De werknemersorganisatie(s) draagt zorg voor de inhouding benodigde machtigingen en stelt deze ter hand aan werkgever.
Gelijk met de inhouding zullen de bedragen worden overgemaakt aan de betreffende organisatie, vergezeld van een specificatie van de ingehouden bedragen.
4. Werkgever zal ten behoeve van de communicatie tussen de werknemersorganisatie(s) en hun leden ruimte be- schikbaar stellen voor het doen van mededelingen, op voorwaarde dat van de inhoud van deze mededelingen tevo- ren kennis is gegeven aan werkgever en werkgever met de publicatie instemt, welke instemming redelijkerwijs niet zal worden onthouden.
Artikel 3.4 - Geschillen
1. De uitleg van de CAO berust bij partijen bij deze CAO.
De toepassing van de overeengekomen regelingen van de CAO berust bij werkgever.
Het Ondernemingsraadbestel houdt mede toezicht op de naleving van de voor de onderneming geldende arbeids- voorwaarden.
2. Partijen verbinden zich om, indien tussen hen een verschil van mening ontstaat met betrekking tot de uitleg, nale- ving of het toepasselijk zijn van de bepalingen van de CAO te trachten in overleg tot overeenstemming te komen.
3. Wanneer één der partijen tijdens het in lid 2 bedoelde overleg meent, dat zulk een overeenstemming niet te berei- ken is, kan zij per aangetekend schrijven aan de wederpartij mededelen, dat zij een geschil aanwezig acht, hetwelk zij aan arbitrage wenst te onderwerpen.
4. Binnen vijf dagen na ontvangst van de in punt 3 genoemde kennisgeving zullen partijen in overleg treden over de vorming van een scheidsgerecht.
5. a. Vaststelling van het aantal leden van het scheidsgerecht en benoeming van de leden geschiedt door partijen in onderling overleg.
b. Indien binnen vier weken (of zoveel later als partijen overeenkomen) na het verstrijken van de in punt 4 ge- noemde termijn van vijf dagen partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de samenstelling van een scheidsgerecht, zal een scheidsgerecht worden gevormd van vijf leden, die als volgt worden benoemd:
I. Op verzoek van de meest gerede partij benoemt de President van de Arrondissementsrechtbank te Amster- dam drie leden, een vierde lid onder de ontbindende voorwaarde dat de benoeming van dat lid vervalt, in- dien werkgever een arbiter benoemt overeenkomstig het sub II bepaalde en een vijfde lid onder de ontbin- dende voorwaarde dat de benoeming van dat lid vervalt, indien de werknemersorganisatie(s) een arbiter benoem(t) (en) overeenkomstig het sub II bepaalde.
De verzoekende partij zendt onverwijld aan de andere partij een afschrift van zijn verzoek aan de President.
II. Binnen een week na verzending van bovengenoemd afschrift van het verzoek aan de President kan ieder van beide partijen een lid benoemen, waarvan kennis wordt gegeven aan de wederpartij, alsmede aan voor- noemde President.
6. a. Het scheidsgerecht bepaalt de wijze waarop het geschil zal worden behandeld en de termijnen welke daarbij in acht moeten worden genomen. Het scheidsgerecht zal evenwel geen beslissingen nemen zonder ieder van beide partijen gelegenheid te hebben gegeven zich te doen horen en tenminste een schriftelijke conclusie in te dienen.
Bij de behandeling van het geschil kunnen partijen zich door gemachtigden doen vertegenwoordigen en door personen te hunner keuze doen bijstaan.
b. De leden van het scheidsgerecht oordelen als goede mannen naar billijkheid en doen, indien het scheidsgerecht uit meer dan een lid bestaat, bij meerderheid van stemmen uitspraak.
De beslissing is met redenen omkleed. Zij wordt schriftelijk ter kennis van partijen gebracht.
De leden van het scheidsgerecht zijn gemachtigd de duur van hun last te verlengen, indien hun dit noodzakelijk voorkomt.
c. Het scheidsgerecht bepaalt bij zijn beslissing in welke verhouding de kosten door partijen moeten worden ge- dragen.
d. De uitspraak van het scheidsgerecht is bindend voor partijen, alsmede voor de individuele medewerker wiens rechten of belangen bij het geschil waren betrokken en zal ter kennis worden gebracht van de medewerkers op de wijze zoals dit bij wijziging van een collectieve arbeidsovereenkomst ingevolge de artikelen 4 en 5 van de Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomst dient te geschieden.
Indien tussen werkgever en de werknemersorganisatie(s) een geschil bestaat met betrekking tot een onder- werp, dat in de voor andere categorieën medewerkers afgesloten CAO('s) gelijk of gelijkwaardig is geregeld, zullen werkgever en de werknemersorganisatie de bij de andere CAO('s) binnen de onderneming betrokken werknemersorganisatie(s) inlichten.
Artikel 3.5 - Geheimhouding
Werkgever en de werknemersorganisatie(s) verplichten zich tot geheimhouding met betrekking tot aan elkaar ver- strekte confidentiële gegevens, indien dit uitdrukkelijk is afgesproken.
Hoofdstuk 4 Verplichtingen van werkgever als partij
Artikel 4.1 - Uitreiking CAO
De CAO zal in digitale vorm worden aangeboden aan de medewerkers. Transavia draagt zorg voor de toegankelijkheid van de CAO (teksten).
Artikel 4.2 - Interne Overlegorganen
Werkgever zal, al naar gelang de behoefte zich daaraan blijkt te doen gevoelen, er aan medewerken dat interne over- legorganen worden ingesteld en zinvol kunnen functioneren.
Een en ander zal in voorkomende gevallen via de Ondernemingsraad nader worden uitgewerkt.
Artikel 4.3 - Overzicht sociale ontwikkelingen
Werkgever zal in een jaarlijks te publiceren verslag een overzicht geven van sociale ontwikkelingen binnen het bedrijf. Dit overzicht zal behalve aan alle medewerkers ook ter kennis worden gebracht van de werknemersorganisatie(s).
Artikel 4.4 - Vacatures
Werkgever verbindt zich, zo mogelijk, alvorens over te gaan tot bekendmaking buiten het bedrijf (waaronder het UWV), vacatures binnen het bedrijf te publiceren.
Bij vacatures voor hogere staffuncties behoudt de werkgever zich het recht voor van deze regel af te wijken.
Bij vervulling van vacatures zullen bij gelijke geschiktheid, dit ter beoordeling van werkgever, reeds in dienst zijnde personeelsleden voorrang genieten boven anderen.
Artikel 4.5 - Medische keuring bij indiensttreding
Werkgever zal geen arbeidsovereenkomst of verlenging van een contract voor een jaar of langer met medewerker overeenkomen, dan nadat medewerker daartoe medisch is goedgekeurd.
Artikel 4.6
VERVALLEN
Artikel 4.7 - Oproepkrachten
1. Onverkort andere ter zake gemaakte afspraken tussen werkgever en de werknemersorganisatie(s) en met inacht- neming van het gestelde in artikel 3.1, zal werkgever slechts gebruik maken van oproepkrachten, indien:
a. er voorzienbaar (gezien bv. duur, frequentie en/of onregelmatigheid) zodanige inzetbehoeften bestaan, dat het niet verantwoord is hiervoor andere medewerkers aan te trekken;
b. dit noodzakelijk is om de gevolgen van onvoorziene gevallen en calamiteiten op te vangen;
c. medewerkers van de vereiste kwalificatie niet op een andere wijze kunnen worden aangetrokken;
d. door afkeuring(en) of langdurige arbeidsongeschiktheid van medewerkers(s) tijdelijk een tekort aan medewer- kers met de vereiste kwalificatie(s) bestaat.
2. Werkgever zal bij gebruikmaking van in lid 1 bedoelde krachten er voor zorgdragen dat promoties van reeds in dienst zijnd personeel niet worden belemmerd.
Indien gebruik moet worden gemaakt van oproepkrachten, niet voortkomende uit de aan de werknemersorganisa- tie(s) bekende groep, zal de betreffende organisatie vooraf hieromtrent worden geïnformeerd.
3. Werkgever zal de werknemersorganisatie(s) jaarlijks na vaststelling van de begroting inzicht geven in de prognose van het aantal benodigde medewerkers.
Artikel 4.8 - Interchange
1. Gezien het specifieke karakter van het bedrijf kan interchange een noodzakelijke operatie zijn bij de verwezenlij- king van het ondernemingsdoel.
2. Onverkort andere ter zake gemaakte afspraken tussen werkgever en werknemersorganisatie(s) en met inachtne- ming van het gestelde in artikel 3.1, zal werkgever niet dan nadat hierover met de werknemersorganisatie(s) over- eenstemming is bereikt, tot interchange overgaan indien:
a. deze tot gevolg heeft dat medewerkers overtollig worden;
b. reeds schriftelijk toegezegde promoties tijdelijk moeten worden uitgesteld dan wel definitief geen doorgang zullen vinden;
c. het anders dan incidentele vluchten betreft, die in opdracht van werkgever worden uitgevoerd met een werk- gever niet toebehorend of bij haar in gebruik zijnd vliegtuig, waarop (ook) medewerkers van (een) andere maatschappij(en) zijn tewerkgesteld;
x. xxxxxx dan in incidentele gevallen medewerkers van een andere maatschappij worden tewerkgesteld op de vliegtuigen van werkgever;
e. anders dan in incidentele gevallen medewerkers worden tewerkgesteld op vluchten van (een) andere maat- schappij(en).
3. Indien naar tijd gemeten, de marktsituatie en/of de concurrentiepositie geen ruimte tot overleg vooraf laat in de gevallen waarin dit ingevolge lid 2 b t/m e zou dienen plaats te vinden, verplicht werkgever zich de werknemersor- ganisatie(s) zo spoedig mogelijk achteraf in te lichten en eventuele gevolgen voor de betrokken medewerkers in overleg te regelen.
4. Werkgever zal de werknemersorganisatie(s) 2 x per jaar inzicht in de, in de voorgaande periode uitgevoerde en in de komende periode te verwachten, interchange operaties verstrekken.
Artikel 4.9 – Externe inhuur
Gelet op het sterke seizoensmatige karakter van de bedrijfsvoering, met een steeds groter verschil tussen de zomer- piek en het winterdal, verlenen de werknemersorganisatie(s) aan Transavia, in afwijking van de artikelen 4.7 en/of 4.8 van deze CAO, voor zover vereist, toestemming om gedurende de zomerperiode 4% van het aantal cabinemedewer- kers dat op 1 augustus van het desbetreffende jaar in dienst is (of zal zijn) extern in te huren. Van de in te huren cabi- nemedewerkers is het aantal pursers gelimiteerd tot 4% van het aantal pursers dat op 1 augustus van het betreffende jaar in dienst is (of zal zijn). De zomerperiode wordt in dit kader gedefinieerd als de periode waarin cabinemedewer- kers operationeel inzetbaar zijn van 1 april tot 1 november. Er zal geen sprake zijn van passeerbetaling.
Artikel 4.10 - Overtolligheid
Met inachtneming van het gestelde in artikel 3.1 en onverkort de wettelijke rechten van de Ondernemingsraad, zal werkgever in geval van overtolligheid van één of meer groepen van personeel in overleg met de werknemersorganisa- tie(s) vaststellen welke maatregelen zullen worden getroffen.
Met “maatregelen” wordt niet alleen, en zeker niet in de eerste plaats, gedoeld op afvloeiing. Alternatieven als werk- tijdverkorting, vervroegde uittreding, deelbanen, enz. zullen allereerst op hun mogelijkheden worden onderzocht.
Pas indien dergelijke alternatieve mogelijkheden niet of in onvoldoende mate aanwezig blijken te zijn, zal over afvloei- ing worden gesproken.
Artikel 4.11 - Veiligheid
Met inachtneming van het gestelde in artikel 3.1 zullen partijen met elkaar in overleg treden, indien zij bekend zijn geworden met politieke of andere soortgelijke ontwikkelingen, waardoor het uitvoeren van werkzaamheden door de medewerker teveel persoonlijk risico met zich mee zou kunnen brengen.
Artikel 4.12 - Herplaatsing
1. Werkgever zal de medewerker, die op grond van arbeidsongeschiktheid zijn eigen functie naar verwachting blijvend niet meer kan uitoefenen, zo mogelijk - dit ter beoordeling van werkgever - een andere functie aanbieden, waarbij rekening zal worden gehouden met geschiktheid en opleiding, zulks tegen de voor de betreffende functie geldende arbeidsvoorwaarden.
2. Werkgever verbindt zich de medewerker, die niet (meer) kan voldoen aan de eisen voor zijn functie, zo mogelijk - dit ter beoordeling van werkgever - een andere functie aan te bieden, waarbij zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met geschiktheid en opleiding.
Daarbij zal worden bezien of, en in hoeverre, aanpassing van de arbeidsvoorwaarden zal plaatsvinden. De duur van de oorspronkelijke contractsperiode zal mede in aanmerking worden genomen.
3. Werkgever verbindt zich de medewerker, wiens werkzaamheden niet meer behoeven te worden verricht als gevolg van inkrimping van (een deel van) het bedrijf, reorganisatie of voortschrijdende technische ontwikkeling, zo moge- lijk - dit ter beoordeling van werkgever - een andere functie aan te bieden, waarbij zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met geschiktheid en opleiding en waarbij de gevolgen voor het inkomen en andere arbeidsvoor- waarden in overleg zullen worden geregeld, de duur van de oorspronkelijke contractsperiode van de medewerker in aanmerking nemend.
4. Werkgever verbindt zich de ex-medewerker, wiens dienstbetrekking werd beëindigd op grond van arbeidsonge- schiktheid en aan wie een WAO/WIA-uitkering werd toegekend, indien deze uitkering binnen de oorspronkelijke contractsperiode doch uiterlijk binnen 4 jaar na toekenning wegens beëindiging van de arbeidsongeschiktheid ver- valt, en de ex-medewerker hierom verzoekt, zo mogelijk - welke mogelijkheid met de werknemersorganisatie(s) zal worden besproken - bij voorkeur zijn oude functie dan wel een andere functie in het bedrijf aan te bieden, waarbij zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden met geschiktheid en opleiding.
5. Van de in lid 1, 2 en 3 van dit artikel benoemde inspanningen is sprake zolang er sprake is van een dienstbetrek- king. Bij einde van de dienstbetrekking eindigt de herplaatsingverplichting.
Artikel 4.13 - Anti-discriminatie
Met inachtneming van objectief aan de functie verbonden eisen, is het niet toegestaan gelijkwaardige medewerkers kansen op arbeid en gelijke kansen in de arbeidsorganisatie te onthouden op grond van factoren als leeftijd, sekse, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, levens- of geloofsovertuiging, huidskleur, ras of etnische afkomst, nationaliteit en politieke keuze.
Hoofdstuk 5 De dienstbetrekking
Artikel 5.1 - De individuele arbeidsovereenkomst
Het aangaan of verlengen van een dienstbetrekking tussen werkgever en medewerker wordt vastgelegd in een ar- beidsovereenkomst op de wijze als vermeld in Bijlage 1.
Artikel 5.2 - Aanvang, duur en einde van de dienstbetrekking
1. De dienstbetrekking vangt aan op de in de individuele arbeidsovereenkomst vermelde datum.
2. De dienstbetrekking wordt - met inachtneming van een proeftijd van twee maanden - aangegaan voor:
a. onbepaalde tijd of,
b. bepaalde tijd.
In bijlage 18 (Loopbaanregeling voor Cabinepersoneel) is een nadere uitwerking van de verschillende dienstbetrek- kingen opgenomen.
Uit de wet volgt dat voor een arbeidsovereenkomst van 6 maanden of korter, geen proeftijd geldt.
3. De diensttijd wordt gerekend vanaf de datum van de laatste indiensttreding van de medewerker, tenzij in overleg tussen werkgever en de werknemersorganisatie(s) of ingevolge deze CAO anders wordt bepaald.
Ten aanzien van medewerkers wiens vorig dienstverband wegens overtolligheid of arbeidsongeschiktheid, dan wel minder dan 3 maanden tevoren werd beëindigd, zal de diensttijd met betrekking tot de diverse regelingen in over- leg tussen werkgever en de werknemersorganisatie(s) worden geregeld. Een dergelijke afwijking wordt vastgesteld in de individuele arbeidsovereenkomst.
4. De arbeidsovereenkomst eindigt van rechtswege op de AOW-gerechtigde leeftijd, als bedoeld in de Algemene Ou- derdomswet (AOW) .
5. De dienstbetrekking neemt een einde op de in de wet geregelde of uit de wet voortvloeiende wijze van beëindiging.
6. Voor medewerkers met een seizoenscontract (zogenoemde Medewerkers Seizoen) in de functie van CA, zoals be- doeld in bijlage 18 artikel 2.1.a, kan werkgever gedurende de looptijd van de cao de tussenpoos tussen arbeids- overeenkomsten voor bepaalde tijd verkorten zoals bedoeld in artikel 7:668a lid 13 van het Burgerlijk Wetboek.
7. Een (voortgezette) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan tussentijds worden opgezegd.
Artikel 5.3 – Opzegtermijn
Voor alle Cabin Attendants en de Pursers geldt de wettelijke opzegtermijn van één maand. Voor werkgever is de wet- telijke opzegtermijn gekoppeld aan de duur van het dienstverband, conform onderstaande staffel:
• korter dan 5 jaar 1 maand
• van 5 tot 10 jaar 2 maanden
• van 10 tot 15 jaar 3 maanden
• 15 jaar of langer 4 maanden
De opzegging van een dienstverband dient zodanig te geschieden, dat het einde van een dienstverband steeds samen- valt met het einde van een kalendermaand
Artikel 5.4 – Promotie
Promotie zal plaatsvinden volgens Bijlage 18.
Artikel 5.5 - Beoordelingssystemen
Invoering of wijziging van beoordelingssystemen geschiedt in overleg tussen werkgever en de werknemersorganisa- tie(s).
Hoofdstuk 6 Verplichtingen samenhangende met de dienstbetrekking
Artikel 6.1 - Gedrag
De medewerker zal tijdens de dienstuitvoering de belangen van werkgever behartigen en bevorderen.
Voorts zal de medewerker zich zodanig gedragen, dat de goede naam en de belangen van werkgever en haar mede- werkers niet worden geschaad.
Artikel 6.2 - Handboeken en voorschriften
1. Werkgever draagt er zorg voor, de medewerker via publicaties, handboeken en dergelijke regelmatig de informatie, ook t.a.v. van belang zijnde van overheidswege gegeven voorschriften, te verschaffen die hij nodig heeft om in zijn dienstbetrekking goed te functioneren.
2. Medewerker moet er voor zorgen, op de hoogte te blijven van de hem verstrekte informatie als omschreven in lid 1; voorts is hij gehouden de hem gegeven voorschriften en instructies terzake van zijn dienstuitvoering op te vol- gen.
Artikel 6.3 - Geheimhouding
De medewerker is verplicht tot geheimhouding van alle zaken waarvoor hem uitdrukkelijk geheimhouding is opgelegd, alsmede omtrent zaken die hem ter kennis zijn gekomen, waarvan hij redelijkerwijs kan veronderstellen, dat kennis- neming daarvan door anderen de belangen van werkgever en/of haar medewerkers(s) en/of haar opdrachtgevers kan schaden en omtrent informatie door de dienstuitvoering verkregen over derden.
Deze verplichting blijft van kracht na het einde van de dienstbetrekking. De verplichting tot geheimhouding geldt niet voor mededelingen betreffende zijn dienstbetrekking aan de werknemersorganisatie(s) en/of zijn medische- of rechts- kundige adviseur(s), voor zover dit behoort tot de persoonlijke normale communicatie ten dienste van een doelmatige belangenbehartiging door die organisatie en/of zijn adviseur(s).
Artikel 6.4 - Gebruik alcohol e.d.
Onverminderd hetgeen xxxxxxx wettelijk is geregeld, draagt de medewerker er zorg voor al datgene na te laten dat een zodanige ongunstige invloed op zijn lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid heeft, dat hij zijn functie niet naar behoren kan verrichten dan wel in zijn dienstuitvoering de veiligheid in gevaar brengt.
In het bijzonder dient de medewerker bij de aanvang van zijn dienstuitvoering vrij te zijn van invloeden van vooraf- gaand gebruik van alcohol, (genees)middelen met verdovende werking, drugs e.d.
Voorts is hem gebruik van alcoholhoudende dranken verboden:
a. wanneer hij in het door werkgever voorgeschreven uniform, publieke of voor publiek toegankelijke gelegenheden bezoekt of zich bevindt op vliegvelden, tenzij hij daarvoor van werkgever toestemming heeft verkregen;
b. tijdens de dienstuitvoering, behoudens indien hij hiervoor toestemming heeft;
c. als werkend bemanningslid gedurende de vlucht en tijdens eventuele tussenlandingen;
d. binnen 10 uur voor de aanvang van een vlucht waarop hij als werkend bemanningslid is ingedeeld, dan wel binnen 10 uur voor de aanvang van een reservedienst.
Artikel 6.5 - Gebruik goederen van werkgever
1. De medewerker dient bij het gebruik van hem door werkgever ter beschikking gestelde materialen, gereedschappen en andere voor de dienstuitvoering van belang zijnde zaken, de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen.
2. Het is de medewerker niet toegestaan zonder toestemming door of vanwege werkgever gegeven, enig aan werkge- ver toebehorend goed voor een ander doel dan waarvoor het bestemd is, of ten eigen behoeve te gebruiken.
3. Medewerker is gehouden de hem door werkgever in gebruik of bewaring gegeven goederen onverwijld aan werkge- ver terug te geven, indien werkgever hem dit opdraagt en eigener beweging bij het einde van de dienstbetrekking.
Artikel 6.6 - Aansprakelijkheid
1. Van werkgever tegenover de medewerker:
a. Schade aan of vermissing van goederen of bezittingen, die eigendom zijn van of in gebruik zijn bij de medewerker, zal door werkgever uitsluitend worden vergoed, indien medewerker aantoont, dat de schade resp. vermissing een direct gevolg is van de dienstuitvoering en dat het goederen betreft waarvan het redelijk wordt geacht dat de me- dewerker deze bij zich heeft, mits de medewerker aantoont, dat hij het redelijkerwijs mogelijke heeft gedaan om de beschadiging of vermissing te voorkomen.
Indien medewerker op uitdrukkelijk verzoek van werkgever van zijn eigen auto gebruik maakt ter uitvoering van een dienstopdracht zal werkgever in voor medewerker gunstige zin van dit artikel afwijken, tenzij bij de toekenning van een vergoeding uitdrukkelijk de eventuele schade aan de auto is uitgesloten.
Schaden, die tot het normaal als aanvaardbaar beschouwde risico van de functie en vermissingen die tot het als normaal aanvaardbaar beschouwde risico van de medewerker behoren, alsmede schade aan of vermissing van een de medewerker toebehorend of bij hem in gebruik zijnd voertuig, vallen niet onder de onderhavige aansprakelijk- heid.
b. Schadevergoeding wordt toegekend onder voorwaarde, dat de medewerker:
I. de beschadiging of vermissing heeft gemeld op de voorgeschreven wijze;
II. eventuele aanspraken op vergoeding jegens derden aan werkgever zal overdragen, met dien verstande dat aanspraken jegens verzekeringsmaatschappijen op grond van door de medewerker uit eigen middelen ge- sloten verzekeringen slechts behoeven te worden overgedragen tot het bedrag van de door werkgever uit- gekeerde vergoeding.
De tijd in opdracht van werkgever doorgebracht buiten de standplaats of meldstation wordt - ook al wordt geen dienst verricht - geacht te behoren tot de dienstuitvoering. Bij vrijwillige stationering langer dan één maand kan hiervan worden afgeweken, in welk geval dit vooraf aan de medewerker zal worden bekendge- maakt.
c. Voor noodzakelijke aanschaffing van goederen in verband met tijdens dienstuitvoering buiten de standplaats of meldstation (eventueel tijdelijk) vermiste bagage zal een vergoeding van 50% worden toegekend, waarmee bij eventuele schadevergoeding, genoemd in lid 1b rekening zal worden gehouden.
d. Vermiste goederen, welke worden teruggevonden nadat schadevergoeding is uitbetaald, vervallen aan werkgever
c.q. worden teruggegeven aan de eigenaar tegen in onderling overleg vast te stellen gehele of gedeeltelijke restitu- tie van de reeds ontvangen vergoeding.
e. Schadevergoeding als bedoeld in lid 1b vindt plaats op basis van reparatiekosten c.q. vervangingswaarde, onder toepassing van afschrijving.
Onder ''vervangingswaarde onder toepassing van afschrijving'' wordt verstaan de nieuwprijs op het tijdstip van vermissing c.q. beschadiging, onder aftrek van afschrijving voor de tijd dat het te vervangen artikel in gebruik is geweest.
2. Van de medewerker tegenover werkgever:
Werkgever zal de medewerker, mits deze zulks terstond aan werkgever heeft gemeld, niet aansprakelijk stellen voor schade resp. vermissing van hem door werkgever in gebruik of bewaring gegeven goederen, tenzij een en ander te wijten is aan opzet, grove schuld of grove nalatigheid van de medewerker of medewerker in strijd heeft gehandeld met het gestelde in artikel 6.5.
3. Van medewerker tegenover derden:
a. Behoudens t.a.v. schade en/of letsel veroorzaakt met een medewerker toebehorend of bij hem in gebruik zijnd, werkgever niet toebehorend, voertuig, dat medewerker niet op uitdrukkelijk verzoek van werkgever gebruikt, zal werkgever de medewerker civielrechtelijk vrijwaren tegen aanspraken van derden terzake van schade en/of letsel veroorzaakt door de wijze van dienstuitvoering van de medewerker.
b. De medewerker dient de betreffende functionarissen van werkgever onverwijld en volledig in te lichten over schade en/of letsel aan personen door hem in de dienstuitvoering veroorzaakt c.q. toegebracht en hij zal alle me- dewerking verlenen bij herstel of vermindering van nadeel. Hij dient zich te onthouden van het verstrekken van meer dan de wettelijk vereiste informatie aan derden (niet zijnde de werknemersorganisatie(s) waarvan hij lid is), tenzij werkgever hem daartoe toestemming heeft verleend.
Artikel 6.7 - Personeelsgegevens
1. Medewerker is gehouden werkgever onverwijld in kennis te stellen van elke wijziging van zijn burgerlijke staat, gezinssamenstelling, nationaliteit, huisadres, telefoonnummer, adres van diegene die ingeval van nood moet wor- den ingelicht en militaire c.q. noodwachtstatus en de daarvoor benodigde formaliteiten te vervullen.
Financiële nadelen voor werkgever voortvloeiend uit niet naleven van dit voorschrift, zullen op de betreffende me- dewerker worden verhaald, financiële nadelen voor de medewerker zijn niet voor rekening van werkgever
2. Werkgever zal, behoudens toestemming van de medewerker of een daartoe strekkende wettelijke verplichting, dan wel bij het in verband met de dienstbetrekking aangaan van verplichtingen, waarbij de medewerker betrokken is (bijvoorbeeld verzekeringen), geen persoonlijke gegevens betreffende de medewerker aan derden verstrekken.
3. De medewerker kan, op door hem daartoe gedaan verzoek, inzage krijgen in zijn persoonlijk dossier.
Artikel 6.8 - Onderzoek kleding en bagage
Ter voorkoming van onregelmatigheden of indien een vermoeden van onregelmatigheden bestaat, kan werkgever op luchthavens en op terreinen en in gebouwen in gebruik bij werkgever, in aanwezigheid van de medewerker, een on- derzoek doen instellen naar de inhoud van kledingstukken, kledingkastjes e.d. en voertuigen van de medewerker of bij hem in gebruik zijnde en door hem meegevoerde voorwerpen.
De met dit onderzoek belaste functionarissen - die in het bezit dienen te zijn van een schriftelijke machtiging van de directie - zal worden opgedragen een voor het eergevoel van medewerker krenkend optreden te voorkomen.
Artikel 6.9 - Legitimatie
Medewerker is gehouden tijdens de dienstuitvoering de aan hem uitgereikte legitimatiebewijzen bij zich te dragen en op verzoek van de daartoe bevoegde functionarissen, die zich als zodanig kunnen legitimeren, te tonen.
Artikel 6.10 - Dienst- en uniformkleding
De medewerker is gehouden de door werkgever voorgeschreven dienst- en uniformkleding en andere uitrustingsstuk- ken op de voorgeschreven wijze te dragen en te onderhouden, e.e.a. met inachtneming van het gestelde in Bijlage 14.
Artikel 6.11 - Bekendmaking enz. op bij werkgever in gebruik zijnde terreinen respectievelijk in gebouwen bij werkgever in gebruik
De medewerker zal zich ervan onthouden om enige bekendmaking, oproep of voorstelling van welke aard dan ook, op enigerlei wijze openbaar te maken op terreinen, in gebouwen of in vervoermiddelen in gebruik bij werkgever, of aldaar intekenlijsten te doen circuleren, vergaderingen te beleggen, inzamelingen te houden of handel te drijven, zonder voorafgaande toestemming van werkgever, behoudens het gestelde in artikel 3.3.4
Artikel 6.12 - Medisch onderzoek, inentingen
1. De medewerker is gehouden zich te onderwerpen aan een medisch onderzoek door een door werkgever aan te wij- zen arts, indien werkgever dit noodzakelijk acht in verband met de uitoefening van de functie.
2. Werkgever verbindt zich om de medewerker met een diensttijd van één jaar of langer periodiek een medisch on- derzoek te laten ondergaan.
3. De kosten van bovengenoemde onderzoeken zijn voor rekening van werkgever, evenals de voor de dienstuitvoe- ring noodzakelijke of gewenste inentingen. De medewerker is zelf verantwoordelijk voor het tijdig doen plaatsvin- den van de vereiste inentingen, waarover werkgever hem de noodzakelijke informatie zal verstrekken.
4. Over de uitslag van een medisch onderzoek zal werkgever de medewerker zo spoedig mogelijk doen inlichten.
5. Indien de medewerker niet kan instemmen met de uitslag van een medisch onderzoek en de uitslag van invloed is op zijn dienstbetrekking, heeft hij - tenzij van de beroepsmogelijkheid ingevolge de ZW, WULBZ/WAO/WIA gebruik kan worden gemaakt - het recht om binnen 2 weken nadat hij kennis heeft gekregen van de uitslag, om een nieuw onderzoek te verzoeken. Na een zodanig verzoek zal uiterlijk binnen twee weken met de samenstelling van een commissie van drie artsen - te weten 1 aangewezen door werkgever, 1 aangewezen door medewerker en 1 door deze beide artsen gezamenlijk - worden begonnen. Deze commissie doet zo spoedig mogelijk bij meerderheid van stemmen een bindende uitspraak. De kosten van dit nieuwe onderzoek zijn voor rekening van werkgever.
Artikel 6.13 - Verrichting werkzaamheden
1. De medewerker is gehouden de werkzaamheden, welke tot zijn functie zoals omschreven in zijn individuele arbeids- overeenkomst behoren, naar beste vermogen te verrichten. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven wordt van de medewerker verwacht, dat hij ook andere werkzaamheden verricht, welke in verband met zijn functie als redelijk kunnen worden aangemerkt.
2. Indien door zwangerschap de tot de functie behorende werkzaamheden of in redelijkheid op te dragen andere werkzaamheden niet meer (kunnen) worden verricht, geldt voor medewerker de regeling als vermeld in Bijlage 17.
3. VERVALLEN
Artikel 6.14 - Nevenfuncties binnen het bedrijf van werkgever
1. Indien de medewerker op basis van vrijwilligheid een nevenfunctie binnen het bedrijf van werkgever aanvaardt, kan hij voor zover dit voor de uitoefening van deze nevenfunctie noodzakelijk is en uitsluitende voor zover zulks op de nevenfunctie betrekking heeft, van deze XXX xxxxxxxxxx en/of op deze CAO aanvullende voorwaarden met werkgever overeenkomen.
2. De vervulling van een nevenfunctie mag de taakuitvoering in de functie niet schaden.
Artikel 6.15 - Nevenarbeid- en inkomen
1. Het is de medewerker niet toegestaan, naast zijn werkzaamheden bij werkgever andere werkzaamheden te ver- richten of handel te drijven, indien werkgever daarvan nadeel kan ondervinden.
2. Het is de medewerker voorts niet toegestaan zonder toestemming van werkgever - al of niet betaalde - werkzaam- heden op het gebied van het luchtvervoer te verrichten voor andere bedrijven, instellingen of als zelfstandige.
3. Het is de medewerker niet toegestaan fooien, geschenken of gunsten van klanten of relaties van werkgever te aan- vaarden, tenzij deze weigering de betrekking van werkgever tot de klant of relatie zou schaden. In dit laatste geval dienen giften of geschenken aan werkgever te worden gemeld.
4. Het is de medewerker, behoudens toestemming van werkgever, niet toegestaan rechtstreeks of zijdelings materieel belang te hebben bij werken of aanbestedingen van werkgever bij derden en leveranties aan werkgever door der- den, noch geschenken of commissies op enigerlei wijze met deze werken, aanbestedingen of leveranties in verband staande, te aanvaarden.
5. Niet dan met toestemming van werkgever is het de medewerker toegestaan reclame te maken of mede te werken aan reclame voor andere bedrijven of instellingen en/of daaraan verbonden producten of doelstellingen, indien hier- bij op enigerlei wijze verband met werkgever of de dienstbetrekking van medewerker aanwezig is, behoudens het gestelde in artikel 3.3.
Artikel 6.16 - Dienstneming Vrijwillige Politie, Vrijwillige Brandweer e.d.
Het is de medewerker niet toegestaan, zonder uitdrukkelijke toestemming van werkgever, een vrijwillige verbintenis aan te gaan bij het Korps Nationale Reserve, de Vrijwillige Politie, Vrijwillige Brandweer en soortgelijke instellingen, waarbij een verplichte opkomst tot de mogelijkheden behoort. Indien medewerker een aanmelding/oproep ontvangt, dient hij zulks onverwijld aan werkgever mede te delen.
Artikel 6.17 - Militaire dienst
De medewerker, die een oproep voor het vervullen van militaire dienstplicht ontvangt, dient werkgever hiervan onver- wijld in kennis te stellen. Indien het bedrijfsbelang in het geding is, zullen werkgever en medewerker gezamenlijk be- zien of de mogelijkheden om vrijstelling of uitstel te bewerkstelligen zullen worden benut. De regeling ingeval van mili- taire dienst is vermeld in Bijlage 15.
Artikel 6.18 - Mobilisatie e.d.
Werkgever zal in geval van mobilisatie en een daarmede gelijk te stellen oproeping in militaire dienst van alle dan wel een gedeelte der strijdkrachten of een daarmee gelijk te stellen dan wel gepaard gaande oproeping tot vervulling van de Nationale Reserve e.d. met de werknemersorganisatie(s) in overleg treden over de te treffen regeling voor de op- geroepen medewerkers.
Hoofdstuk 7 Xxxxxx van werkzaamheden
Artikel 7.1 - Standplaats
De standplaats van de medewerker is Schiphol, tenzij in de arbeidsovereenkomst anders is vermeld, dan wel de stand- plaats van de medewerker na zijn indiensttreding wordt gewijzigd ingevolge artikel 7.4.
In afwijking op het bovenstaande geldt dat bij het toewijzen van het meldstation, conform de regeling met betrekking tot aan- en afmelden in Bijlage 25, de standplaats Schiphol blijft.
Artikel 7.2 - Stationering
Stationering zal met inachtneming van de vereiste kwalificaties als volgt plaatsvinden:
a. op basis van vrijwilligheid, anciënniteit en bij toerbeurt;
b. indien er niet voldoende vrijwilligers zijn, na overleg met de werknemersorganisatie(s), door aanwijzing en bij toer- beurt, e.e.a. met in acht name van het gestelde in Bijlage 11.
Artikel 7.3
VERVALLEN
Artikel 7.4 - Overplaatsing
Werkgever kan de medewerker overplaatsen, doch zal met ernstige bezwaren van de medewerker zoveel mogelijk re- kening houden. De voorwaarden waaronder overplaatsing plaatsvindt, worden in overleg geregeld.
Artikel 7.5 - Detachering
1. a. Werkgever kan, nadat over de aard der werkzaamheden en de voor de medewerker geldende voorwaarden met de werknemersorganisatie(s) overeenstemming is bereikt, de medewerker - indien hij hiermede instemt - deta- cheren;
b. Indien er geen of niet voldoende vrijwilligers zijn en een zwaarwegend bedrijfsbelang verplichte detachering noodzakelijk maakt, kan werkgever hierover met de werknemersorganisatie(s) in overleg te treden. Tot ver- plichte detachering zal kunnen worden overgegaan, nadat in overleg overeenstemming is bereikt over de nood- zaak der verplichte detachering, over de aard van de werkzaamheden en de daarvoor geldende voorwaarden (waaronder de duur van detachering).
2. In gevallen van individuele detachering ten behoeve van een gespecialiseerde taakopdracht kan detachering plaatsvinden onder door werkgever met de medewerker overeen te komen voorwaarden, waarbij slechts binnen redelijke grenzen van de CAO kan worden afgeweken. De werknemersorganisatie(s) zal hierover worden ingelicht voordat de detachering plaatsvindt.
Artikel 7.6 - (Hotel)accommodatie bij verblijf buiten standplaats/meldstation
Medewerker zal, indien gedurende verblijf buiten de standplaats/het meldstation in opdracht van werkgever, over- nachting noodzakelijk is, voor rekening van werkgever over passende (hotel)accommodatie kunnen beschikken, e.e.a. met inachtneming van het gestelde in Bijlage 12.
Hoofdstuk 8 Werk- en Rusttijden Regeling
1. De werk- en rusttijden Regeling is vermeld in Bijlage 7.
2. Bij het vaststellen van de onder 1 bedoelde regeling wordt uitgegaan van het principe van een 5-daagse werkweek en gemiddeld 40-urige werkweek, zoals neergelegd in het aanhangsel behorende bij Bijlage 7.
3. De medewerker wordt tewerkgesteld met inachtneming van de bepalingen van Bijlagen 7 en 11.
4. Een cabinebemanning zal bestaan uit het aantal bemanningsleden dat in verband met vliegveiligheidseisen ver- plicht aanwezig moet zijn (“flight safety sterkte”). Voor “heavy crew” vluchten geldt dat deze worden uitgevoerd met één extra bemanningslid. Transavia kan daarnaast besluiten ook andere vluchten met extra bemanning uit te voeren. In geval van calamiteiten kan het Hoofd Dienst Cabine of diens plaatsvervanger in overleg met de werkne- mersorganisatie(s) besluiten gereduceerd te vliegen. In overleg zal door partijen worden vastgesteld of en zo ja in welke mate de betrokken medewerkers gecompenseerd zullen worden. Per 1 januari 2017 zal werkgever geen “heavy crew” vluchten meer inplannen.
In geval van vluchten met een lage bezetting kan het Hoofd Dienst Cabine in overleg met de werknemersorganisa- tie(s) besluiten het aantal cabineleden op de vlucht te reduceren.
Indien werkgever evenwel gepland met een aangepast product vliegt kan de sterkte van de bemanning, zonder genoemd overleg worden teruggebracht. Van een verdere reductie van het aantal cabineleden, zoals bedoeld bij calamiteiten, kan dan echter geen sprake meer zijn.
5. a. Met ingang van 3 november 2008 zal Transavia een vluchtenpallet slippen naar en van Egypte conform het schema van het Principe akkoord CAO Transavia Cabinepersoneel 2008 – 2010. Dit kan slechts indien elke vlucht naar Egypte en het slippen past in een vrijwel dagelijks rotatieschema “door de week heen”, dat zowel in de winter als in de zomer in elk geval vier maanden aaneengesloten wordt gevlogen. Met het voorliggende rotatieschema gaat het per week om 9 vluchten in de winter en 5 in de zomer.
b. Het betreft hier niet de gehele “Egypte-productie” en dat is ook uitdrukkelijk niet de bedoeling van partijen. Andere vluchten dan genoemd op het schema zijn niet onderhevig aan de afspraak onder 1.
c. Ieder jaar in februari wordt een nieuw rotatieschema voor de zomer- en winterproductie Egypte vastgesteld. Transavia verstrekt een exemplaar van dit schema aan de XXX xxxxxxxxx vakbonden.
d. Indien het rotatieschema tussentijds aan kleine(re) wijziging onderhevig is blijft Transavia de vluchten slip- pen. Echter, indien Transavia zich genoodzaakt ziet het rotatieschema van het Principe akkoord CAO Transa- via Cabinepersoneel 2008 – 2010 ingrijpend te wijzigen – omdat vasthouden aan slippen betekent dat dit on- der de gegeven omstandigheden voor Transavia duurder is dan met het huidige rotatieschema – is Transavia niet langer verplicht de afspraak onder a uit te voeren en zullen Transavia en de CAO sluitende vakbonden in overleg treden over de financiële en werkdruk consequenties.
Hoofdstuk 9 Vakantie en verlof
Artikel 9.1 - Vakantie
1. Medewerker heeft recht op vakantie, waarvan de duur en de wijze van opneming is vermeld in Bijlage 9.
2. Met het seizoengevoelige karakter van het bedrijf en de wensen van de medewerker met betrekking tot de aan- vangsdatum van zijn vakantie, zal rekening worden gehouden.
3. Gedurende de vakantie heeft de medewerker aanspraak op salaris.
4. Naast bovenstaande aanspraken heeft de medewerker bij aanvang van zijn dienstbetrekking met werkgever recht op vakantie zonder behoud van loon, gedurende het tijdvak waarover hij blijkens een verklaring van zijn vorige werkgever, nog aanspraak op vakantie had, voor zover de aanspraken die zijn opgebouwd gedurende het dienst- verband met de vorige werkgever het wettelijk minimum niet overschrijden.
Artikel 9.2 – Vormen van bijzonder verlof
1. Met inachtneming van de Wet Arbeid en Zorg heeft de medewerker aanspraak op buitengewoon verlof met behoud van salaris ter gelegenheid van bijzondere gebeurtenissen zoals geregeld in Bijlage 10.
2. De medewerker heeft met inachtneming van de Wet Arbeid en Zorg aanspraak op zwangerschaps- en bevallings- verlof, ouderschapsverlof, kortdurend zorgverlof en adoptieverlof zoals geregeld in Bijlage 17.
Artikel 9.3 - Extra vrije tijd
Voor Goede Vrijdag, Tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, Tweede Pinksterdag en voor zover niet op zaterdag en zondag vallend, Nieuwjaarsdag, Koningsdag, 1e en 2e Kerstdag en - eens in de vijf jaar - Bevrijdingsdag, zal extra vrije tijd worden gegeven, zoals geregeld in Bijlage 9.
Artikel 9.4 - Non-activiteit op verzoek van de medewerker
1. Indien en voor zover de dienstuitvoering het toestaat, kan werkgever aan de medewerker op diens verzoek non- activiteit verlenen, onder handhaving van het dienstverband.
2. Gedurende een zodanige non-activiteit, zullen de artikelen 6.2, 6.13, 8.1, 9.1, 9.2, 9.3, 10.1, 10.2, 10.3, 10.4 en
10.5 en Bijlagen 2, 2a, 3, 4, 7 en 13 van deze CAO niet van toepassing zijn.
3. Tenzij tussen de medewerker en werkgever anders is overeengekomen, is de medewerker, die deelneemt aan de pensioenregeling, gehouden gedurende deze non-activiteit de volledige (werkgevers- en medewerkersaandeel) voor de voortzetting van zijn pensioenvoorziening verschuldigde premie voor zijn rekening te nemen.
Artikel 9.5 - Openbare ambten
Indien medewerker een openbaar ambt wenst te gaan bekleden, zal werkgever bezien in hoeverre het mogelijk is, me- dewerker voor de vervulling hiervan faciliteiten, en zo ja welke, te verlenen.
Hoofdstuk 10 Financiële regelingen
Artikel 10.1 - Salaris
1. Het salaris van de medewerker wordt bepaald overeenkomstig de voor hem geldende salarisregeling zoals vastge- legd in Bijlage 2.
2. Werkgever zal de medewerker schriftelijk inlichten omtrent elke wijziging van het voor hem bepaalde salaris, be- houdens ten aanzien van collectieve, per algemene bekendmaking gepubliceerde, salariswijzigingen.
3. Het salaris wordt tegen het einde van elke kalendermaand betaald onder aftrek van de verschuldigde fiscale en sociale heffingen en eventuele pensioenbijdragen, door medewerker aan werkgever verschuldigde bedragen, voor zover door werkgever aangetoond, alsmede - t.b.v. de werknemersorganisatie(s) - contributie en/of premies van collectieve verzekeringen, voor zover de medewerker werkgever daartoe gemachtigd heeft.
Artikel 10.2 - Bijzondere uitkeringen c.q. vergoedingen
De regeling voor betaling van routekostenvergoeding en de barbox provisie is vermeld in Bijlage 2A.
Artikel 10.3 - Vakantietoeslag
De medewerker heeft recht op een vakantietoeslag, waarvan de hoogte en de wijze van betaling is geregeld in Bijlage 2.
Artikel 10.4 - Vervoer naar en van het werk
Met inachtneming van het gestelde in Bijlage 4 en Bijlage 25, is het vervoer naar en van de standplaats of het meld- station voor rekening van de medewerker. Buiten de standplaats of het meldstation is vervoer naar en van het werk voor rekening van werkgever.
Artikel 10.5 - Betaling bij arbeidsongeschiktheid
Onverminderd het bepaalde in de artikelen 7: 629, 629a BW en de bepalingen van de ZW, WULBZ en de WAO/WIA, gelden voor de medewerker bij arbeidsongeschiktheid de voorzieningen als vermeld in Bijlage 3.
Artikel 10.6 - Ziekte en ziektekosten tijdens verblijf buiten Nederland
Voor de medewerker met standplaats in Nederland, die ter uitvoering van een hem gegeven opdracht of een tot zijn functie behorende taak buiten Nederland verblijft, geldt het gestelde in Bijlage 6.
Artikel 10.7 - Vergoedingen bij verblijf buiten de standplaats of meldstation
De medewerker zal gedurende zijn verblijf buiten de standplaats of het meldstation, ingevolge dienstopdracht, ter dek- king van de kosten van dat verblijf een verblijfsvergoeding worden toegekend, op de wijze als bepaald in Bijlage 5 c.q. 11.
Artikel 10.8 - Voorzieningen bij overlijden
1. Met inachtneming van het gestelde in artikel 7: 674 BW zal bij overlijden van de medewerker, door werkgever aan zijn partner, of bij ontstentenis van deze aan de gezamenlijke wezen, wier kosten van levensonderhoud groten- deels ten laste van de medewerker kwamen, een overlijdensuitkering ter hoogte van 3 maal het maandsalaris, dat de medewerker laatstelijk rechtens toekwam worden betaald.
Bij het bepalen of de kosten van levensonderhoud grotendeels ten laste van de medewerker kwamen zullen even- tuele studiebeurzen buiten beschouwing worden gelaten.
Op deze uitkering wordt in mindering gebracht eventuele uitkeringen waarop in verband met het overlijden krach- tens een wettelijk ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering aanspraak bestaat.
2. Bij ontstentenis van de in lid 1 genoemde personen, zal de uitkering worden verstrekt aan personen, aan wie me- dewerker ten tijde van zijn overlijden een substantiële bijdrage in de kosten van levensonderhoud betaalde, een en ander ter beoordeling van werkgever.
3. Bij ontstentenis van de personen als vermeld onder 1 en 2, zal werkgever een tegemoetkoming in de kosten van overlijden ter hoogte van maximaal 1 maal het maandsalaris, dat de medewerker laatstelijk rechtens toekwam, kunnen verstrekken aan personen, die daarvoor naar haar oordeel in aanmerking komen.
4. Indien de medewerker ten tijde van zijn overlijden in opdracht van werkgever buiten Nederland verblijft, is werk- gever bereid, op verzoek van degene(n) die zij daartoe gerechtigd acht, het stoffelijk overschot op haar kosten naar Nederland te doen vervoeren, voor zover deze kosten niet door een verzekering of een voorziening ingevolge enige sociale verzekeringswet zijn gedekt.
5. Bij overlijden van de medewerker zal betaling van hem nog toekomende saldi van vakantiedagen, premie- en com- pensatiedagen en betaling van eventueel andere de medewerker nog toekomende uitkeringen of vergoedingen aan de in lid 1 vermelde personen c.q. - dit ter beoordeling van werkgever - aan de in lid 2 bedoelde personen plaats- vinden.
6. Indien ingeval van vermissing van een medewerker geen wettig bewijs van overlijden bestaat, doch met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid moet worden aangenomen, dat de medewerker is overleden, zal werkgever met de werknemersorganisatie(s) in overleg treden.
Artikel 10.9 – Vrijwillige flexibele Afbouwregeling
De medewerker die in aanmerking komt voor de vrijwillige flexibele afbouw- en wachtgeldregeling zal vanaf een be- paald tijdstip onder bepaalde voorwaarden door werkgever in de gelegenheid worden gesteld de tewerkstelling te ver- minderen, een en ander volgens de regeling als vermeld in bijlage 24.
Artikel 10.10 – Pensioenovereenkomst geldend tot en met 31 december 2017
Middelloonregeling
1. Xxxxxxx voor medewerkers van de vennootschap van 21 jaar en ouder, niet zijnde vakantiekrachten en oproep- krachten, behorend tot het cabinepersoneel.
2. Medewerker neemt deel in de pensioenregeling van Transavia Cabinepersoneel uitgevoerd door de Stichting Pensi- oenfonds Transavia Grond-en Cabinepersoneel. De pensioenregeling is een middelloonregeling en wordt gekwalifi- ceerd als een uitkeringsovereenkomst in de zin van de Pensioenwet. De financiering van de pensioenregeling ge- schiedt op basis van een door de werkgever aan de Stichting Pensioenfonds Transavia Grond- en Cabinepersoneel jaarlijks te betalen premie, de zogenaamde collectief beschikbare premie. Door betaling van deze premie aan de Stichting Pensioenfonds Transavia Grond- en Cabinepersoneel heeft de werkgever aan haar financiële verplichtin- gen ingevolge de pensioenovereenkomst voldaan.
3. De werkgever is op geen enkele wijze aansprakelijk voor vermogenstekorten van het pensioenfonds. Aan de an- dere kant kan de werkgever op geen enkele wijze aanspraak maken op eventuele vermogensoverschotten van het pensioenfonds. De werkgever en het pensioenfonds zijn dit nadrukkelijk overeengekomen.
4. De nominale uitkeringen van de deelnemers kunnen niet worden gegarandeerd. Het risico van lagere pensioenuit- keringen dan beschreven in het pensioenreglement komt op collectief niveau voor rekening van de (gewezen) deelnemers aan deze pensioenregeling en de pensioengerechtigden die hun aanspraken ontlenen aan dit pensioen- reglement. De totale door de werkgever en de medewerkers af te dragen pensioenpremies zijn echter onder nor- male omstandigheden voldoende om de nominale pensioenuitkeringen zoals beschreven in het pensioenreglement te betalen. De pensioenregeling is opgenomen in het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds Transavia Grond- en Cabinepersoneel.
5. De werkgever behoudt zich het recht voor haar bijdrage aan het pensioenfonds te verminderen of te beëindigen, indien:
a. De oudedags-, arbeidsongeschiktheids-, nabestaanden- en/of wezenuitkeringen van overheidswege, dan wel de wetgeving met betrekking tot pensioenvoorzieningen, zodanig ingrijpend wordtegewijzigd, dat een herziening of beëindiging van de pensioenregeling, gezien de opzet daarvan, noodzakelijk is;
b. De werkgever verplicht wordt het onder deze regeling vallende personeel of een gedeelte daarvan aan te slui- ten bij een bedrijfstakpensioenfonds;
c. De financiële positie van de werkgever de uitgaven ter zake van de pensioenregeling naar mening van de direc- tie, overleggende stukken van de accountant met een dergelijk strekking, van de werkgever niet meer toelaat;
d. De pensioenregelingen of onderdelen daarvan op aanwijzing van de fiscus als onzuiver dient te worden aange- merkt.
Een beroep dit artikel kan alleen dan als er sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de medewerker dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijk- heid en billijkheid moet wijken.
Als de werkgeversbijdrage, na een beroep van de werkgever op dit artikel, structureel aangepast wordt, zullen CAO-partijen in overleg zonodig een aangepaste (pensioen) overeenkomst afspreken.
6. Na een periode van 5 jaar na ingang van de regeling op 1 januari 2006 worden de parameters die ten grondslag liggen aan de premieberekening opnieuw getoetst door sociale partners. Wetswijzigingen die van invloed zijn op de regeling worden in een tussentijds overleg besproken tussen sociale partners.
7. De pensioenregeling kent de volgende pensioenvormen: ouderdomspensioen, partnerpensioen, wezenpensioen en premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid. De pensioenleeftijd als bedoeld in het pensioenreglement is 67 jaar.
8. De waarde van opgebouwd pensioen kan elk jaar afnemen vanwege inflatie/prijsstijgingen. Door middel van toe- slagen kan deze waarde zo veel mogelijk op peil worden gehouden. Pensioenfondsen kennen hiervoor een toeslag- beleid.
Sinds 1 juli 2014 is het toeslagbeleid van het pensioenfonds gewijzigd in ‘niet doelgericht’. Dit betekent dat het pensioenfonds niet meer de ambitie heeft om de pensioenen jaarlijks te verhogen. Het pensioen is dus niet waar- devast. Het opgebouwde pensioen zal daarom in waarde afnemen, elk jaar dat er inflatie is.
Toch kan het bestuur van het pensioenfonds in een bepaald jaar besluiten om een toeslag te geven. Dit zal alleen zo zijn als het pensioenfonds voldoende geld heeft. Omdat bovendien de wettelijke eisen streng zijn, zullen toesla- gen vermoedelijk niet vaak worden gegeven.
Artikel 10.10 – Pensioenovereenkomst geldend vanaf 1 januari 2018
Beschikbare-premieregeling
1. Xxxxxxx voor medewerkers van de vennootschap van 21 jaar en ouder, niet zijnde vakantiekrachten en oproep- krachten, behorend tot het cabinepersoneel.
2. Medewerker neemt deel aan de pensioenregeling zoals deze met ingang van 1 januari 2018 overeengekomen is tussen de werknemersorganisaties en werkgever.
3. De pensioenregeling betreft een individueel beschikbare-premieregeling en wordt gekwalificeerd als een premie- overeenkomst in de zin van de Pensioenwet.
4. De pensioenregeling wordt uitgevoerd door pensioenuitvoerder BeFrank, en ElipsLife (risicoverzekering voor part- ner- en wezenpensioen, alsmede voor de gevolgen van arbeidsongeschiktheid). De risicoverzekeringen voor part- ner- en wezenpensioen betreffen nominale aanspraken; de verzekerde premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid is staffelvolgend.
5. De pensioenregeling is opgenomen in de pensioenreglementen zoals die opgesteld zijn door de in lid 4 genoemde uitvoerders.
6. Financiering van de in lid 4 genoemde regelingen (pensioenregeling, risicoverzekering voor partner- en wezenpen- sioen, alsmede voor de gevolgen van arbeidsongeschiktheid) vindt plaats vanuit het overeengekomen premiebud- get.
a. Het premiebudget bedraagt van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 17,75% van de pensioengrond- slag. De verdeling daarvan is
• werkgever: 10,25% van de pensioengrondslag;
• werknemer: 7,50% van de pensioengrondslag;
Het pensioengevend salaris is gelijk aan 12 maal het bruto maandsalaris vermeerderd met de vakantie-uitke- ring en vermeerderd met de ─ indien van toepassing ─ eindejaarsuitkering. Het pensioengevend salaris (op full time basis) is met ingang van 1 januari 2015 nooit meer dan het maximum pensioengevend salaris vol- gens artikel 18ga Wet op de Loonbelasting.
Op basis van het premiebudget stellen werkgever en de werknemersorganisatie(s) de premiestaffel vast. Voor de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 geldt in beginsel onderstaande premiestaffel.
Beschikbare-premiestaffel 2018-2019-2020
leeftijd | Premie (% van pensioengrondslag) |
21-24 | 10,2 |
25-29 | 11,6 |
30-34 | 13,1 |
35-39 | 14,8 |
40-44 | 16,7 |
45-49 | 19,0 |
50-54 | 21,6 |
55-59 | 24,5 |
60-64 | 28,1 |
65-67 | 31,4 |
b. Het premiebudget bedraagt met ingang van 1 januari 2021 17,25% van de pensioengrondslag. De verdeling daarvan is
• werkgever: 9,75% van de pensioengrondslag;
• werknemer: 7,50% van de pensioengrondslag;
c. Mocht de feitelijke premie als gevolg van toepassing van de geldende beschikbare-premiestaffel aanzienlijk afwijken van het premiebudget, treden werkgever en de werknemersorganisatie(s) in overleg om voor het opvolgend jaar tot een nieuwe beschikbare-premiestaffel te komen. Met een aanzienlijke afwijking wordt een afwijking van het premiebudget met meer dan 0,50% van de som van de pensioengrondslagen van alle deel- nemers tezamen, naar beneden en naar boven, bedoeld. Er vindt in beginsel geen compensatie in een opvol- gend jaar plaats naar aanleiding van de afwijking van het premiebudget.
7. De pensioenrichtleeftijd als bedoeld in het pensioenreglement is 67 jaar.
8. De werkgever behoudt zich het recht voor haar bijdrage aan de pensioenregeling te verminderen of te beëindigen, indien:
a. De oudedags-, arbeidsongeschiktheids-, nabestaanden- en/of wezenuitkeringen van overheidswege, dan wel de wetgeving met betrekking tot pensioenvoorzieningen, zodanig ingrijpend worden gewijzigd, dat een her- ziening of beëindiging van de pensioenregeling, gezien de opzet daarvan, noodzakelijk is;
b. De werkgever verplicht wordt het onder deze regeling vallende personeel of een gedeelte daarvan aan te slui- ten bij een bedrijfstakpensioenfonds;
c. De financiële positie van de werkgever de uitgaven ter zake van de pensioenregeling naar mening van de di- rectie, overleggende stukken van de accountant met een dergelijk strekking, van de werkgever niet meer toelaat;
d. De pensioenregeling of onderdelen daarvan op aanwijzing van de fiscus als onzuiver dient te worden aange- merkt.
Een beroep op dit artikel kan alleen dan als er sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de medewerker dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
Als de werkgeversbijdrage, na een beroep van de werkgever op dit artikel, structureel aangepast wordt, zullen partijen in overleg zonodig een aangepaste (pensioen) overeenkomst afspreken.
Artikel 10.11 – Molestrisico of bedrijfsongeval
Ten aanzien van de medewerker die overlijdt of blijvend arbeidsongeschikt wordt als gevolg van een bedrijfsongeval of als een direct of indirect en een toevallig of opzettelijk gevolg van molest, waarmee hij in en/of door de dienst wordt geconfronteerd, mits de medewerker niet actief deelnam aan enige actie waaruit de molestdaad voortvloeide anders dan ter verdediging van de belangen van de werkgever, geldt de regeling als vermeld in Bijlage 16.
Artikel 10.12 – Voorzieningen bij niet voldoen van bekwaamheidseisen
De medewerker, die door wijziging in de organisatie, verandering in de inhoud van zijn functie of tengevolge van een technologische ontwikkeling niet meer voldoet aan de bekwaamheidseisen voor de functie en niet in een andere func- tie kan worden tewerkgesteld, maakt bij beëindiging van het dienstverband aanspraak op zodanige voorzieningen als in overleg tussen werkgever en de werknemersorganisatie(s) worden vastgesteld. Op medewerkers met een contract voor bepaalde tijd is dit artikel niet van toepassing.
Artikel 10.13 – Vervallen
Hoofdstuk 11 Bijstand, onderzoeken en beroep
Artikel 11.1 - Onderzoek naar voorvallen
Indien werkgever medewerker formeel hoort n.a.v. een voorval waarvan medewerker kennis draagt of een onderzoek instelt naar een voorval waarbij medewerker betrokken was, kan deze medewerker zich doen bijstaan door een daar- toe bereid gevonden personeelslid van werkgever, of een functionaris van zijn werknemersorganisatie(s).
De medewerker zal tijdig tevoren schriftelijk van deze mogelijkheid op de hoogte worden gesteld, terwijl hem tevens het karakter van het onderzoek zal worden medegedeeld. Met de uitdrukking 'formeel hoort'' is niet bedoeld het nor- male contact tussen de medewerker en zijn chef.
Artikel 11.2 – Vervallen
Artikel 11.3 - Onderzoek naar voorvallen betreffende de vluchtveiligheid
Indien werkgever een onderzoek instelt naar de oorzaak van een voorval waarbij de vluchtveiligheid in het geding is geweest, zal dit onderzoek geschieden volgens de procedure als vastgelegd in Bijlage 21.
Artikel 11.4 - Beroepsregeling
1. De medewerker die meent dat bij een t.a.v. hem genomen beslissing of een hem gegeven opdracht de bepalingen van deze CAO niet juist zijn toegepast, dan wel meent dat een op grond van de bepalingen van deze CAO genomen beslissing of gegeven opdracht in zijn geval onredelijk is, kan, indien de CAO hiervoor geen specifieke beroepsre- geling kent - tenzij de omstandigheden dit onmogelijk maken - binnen 10 dagen nadat genoemde beslissing of op- dracht te zijner kennis is gekomen, herziening verzoeken c.q. in beroep gaan op de wijze als vermeld in Bijlage 22.
2. Het volgen van de in Bijlage 22 vermelde beroepsprocedure ontheft de medewerker niet van de verplichting de hem gegeven opdracht uit te voeren, indien zulks niettemin door zijn leidinggevende van hem wordt verlangd. Dit houdt niet in, dat opdrachten zullen worden gegeven, waarvan in deze CAO en/of de Bijlagen is bepaald, dat zij niet kunnen worden gegeven. Indien in beroep wordt beslist dat een uitgevoerde opdracht, waartegen beroep werd aangetekend, in strijd met de bepalingen van deze CAO werd gegeven, zal in overleg tussen werkgever en de be- treffende werknemersorganisatie(s) worden bepaald of er aanleiding is om de medewerker een vergoeding toe te kennen, en zo ja, welke.
Hoofdstuk 12 Disciplinaire maatregelen
Artikel 12 - Disciplinaire maatregelen
Onverminderd de bevoegdheden hem door de Wet gegeven is werkgever bevoegd tegen de medewerker, die zich schuldig maakt aan veronachtzaming van de opgedragen werkzaamheden, niet nakoming van de door werkgever ge- geven instructies en/of ingevolge de XXX op hem rustende verplichtingen een disciplinaire maatregel te treffen, op de wijze als vermeld in Bijlage 23, zulks onder uitsluiting van artikel 7: 628 BW.
Hoofdstuk 13 Slotbepalingen
Artikel 13.1 - Looptijd van de CAO
De looptijd van de CAO is van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018. Met de inwerkingtreding van deze CAO en bijlagen komen alle voorgaande versies te vervallen (en kunnen hieraan geen rechten meer worden ontleend).
Artikel 13.2 - Wijzigingen gedurende de looptijd
Wijzigingen van de bepalingen van de CAO met inbegrip van de Bijlagen, kunnen gedurende de looptijd tussen werk- gever en werknemersorganisatie(s) worden overeengekomen en ingevoerd.
Artikel 13.3 - Einde looptijd
Werkgever en de werknemersorganisatie(s) zullen vóór de afloopdatum overleg plegen over voortzetting c.q. wijzigin- gen van de CAO. Zij zullen er naar streven om vóór de afloopdatum door overleg tot overeenstemming te komen over de totstandkoming van een (nieuwe) aansluitende CAO.
Mocht overeenstemming niet kunnen worden bereikt, dan zullen bemiddeling en/of arbitrage in beginsel de voorkeur hebben.
Artikel 13.4 - Opzegging
Met inachtneming van het gestelde in artikel 13.3 kan (kunnen) werkgever en/of werknemersorganisatie(s) door mid- del van een aangetekend schrijven aan de wederpartij met inachtneming van een opzeggingstermijn van drie maan- den, de onderhavige CAO opzeggen tegen het einde van de looptijd als vermeld in artikel 13.1.
Aldus overeengekomen en getekend
VNC Luchtvaartmaatschappij
Transavia airlines CV
Bijlage 1 Modellen arbeidsovereenkomsten
Model Arbeidsovereenkomst 1 bepaalde tijd (seizoencontract) zonder proeftijd (miv 1-1-2018)
De ondergetekenden:
Transavia airlines C.V., gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, verder aangeduid als “Transavia” en ten deze vertegenwoordigd door Transavia B.V. in haar hoedanigheid van beherend vennoot
en
[voornaam] [achternaam], geboren in [geboorteplaats] op [Geboortedatum], verder aangeduid als ‘medewerker Sei- zoen’
verklaren te zijn overeengekomen:
Artikel 1
Transavia neemt medewerker Xxxxxxx voor bepaalde tijd in dienst als van [datum] tot en met [datum],
waarna deze van rechtswege eindigt. Er geldt geen proeftijd.
Artikel 2
De dienstbetrekking wordt aangegaan tegen een bruto salaris van € [bedrag] per maand, op basis van [aantal] uren
per week.
Artikel 3
Het toegewezen meldstation bij aanvang dienstbetrekking is Amsterdam / combinatie Amsterdam – Rotterdam / combinatie Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxx / xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxx / combinatie Rotterdam - Eindhoven / combinatie Eindhoven - Amsterdam / combinatie Eindhoven – Rotterdam.
Artikel 4
Deze arbeidsovereenkomst kan overeenkomstig artikel 5.2 sub 5 CAO Transavia Cabinepersoneel door beide partijen met inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn tussentijds worden opgezegd.
Artikel 5
Medewerker Seizoen wordt opgenomen in de pensioenregeling voor het Cabinepersoneel, zoals deze wordt uitgevoerd door BeFrank.
Artikel 6
Op deze overeenkomst zijn Nederlands recht en de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Transavia Ca- binepersoneel van toepassing zoals deze bij indiensttreding luiden of in de toekomst zullen luiden.
Schiphol, [datum]
Transavia Medewerker
[naam] [naam]
Model arbeidsovereenkomst 2 Bepaalde tijd (seizoencontract) met proeftijd (miv 1- 1-2018)
De ondergetekenden:
Transavia airlines C.V., gevestigd te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, verder aangeduid als “Transavia” en ten deze vertegenwoordigd door Transavia B.V. in haar hoedanigheid van beherend vennoot
en
[voornamen] [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], verder aangeduid als “medewerker Seizoen” verklaren te zijn overeengekomen:
Artikel 1
Transavia neemt medewerker Xxxxxxx voor bepaalde tijd in dienst als van [datum] tot en met [datum],
waarna deze van rechtswege eindigt. Contract langer dan 6 mnd: Er geldt een proeftijd van 2 maanden. Contract kor- ter dan 6 mnd: In afwijking van artikel 5.2 van de collectieve arbeidsovereenkomst Transavia Cabinepersoneel, wordt geen proeftijd overeengekomen.
Artikel 2
De dienstbetrekking wordt aangegaan tegen een bruto salaris van € [bedrag] per maand, op basis van een dienstver-
band van [aantal] uren per week.
Artikel 3
Het toegewezen meldstation bij aanvang dienstbetrekking is Amsterdam / combinatie Amsterdam – Rotterdam / combinatie Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxx / xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxx / combinatie Rotterdam - Eindhoven / combinatie Eindhoven - Amsterdam / combinatie Eindhoven – Rotterdam.
Artikel 4
Deze arbeidsovereenkomst kan overeenkomstig artikel 5.2 sub 5 CAO Transavia Cabinepersoneel door beide partijen met inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn tussentijds worden opgezegd.
Artikel 5
Medewerker Seizoen wordt opgenomen in de pensioenregeling voor het Cabinepersoneel, zoals deze wordt uitgevoerd door BeFrank.
Artikel 6
Op deze overeenkomst zijn Nederlands recht en de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Transavia Ca- binepersoneel van toepassing zoals deze bij indiensttreding luiden of in de toekomst zullen luiden.
Schiphol, [datum]
Transavia Medewerker
[naam] [naam]
Model Arbeidsovereenkomst 3 onbepaalde tijd piek dal (miv 1-1-2018)
De ondergetekenden:
Transavia airlines C.V., gevestigd te Schiphol, gemeente
Haarlemmermeer, verder aangeduid als “Transavia” en ten deze
vertegenwoordigd door Transavia B.V. in haar hoedanigheid van beherend vennoot. en
[Voornamen] [Familienaam], geboren op [Geboortedatum] te [Geboorteplaats], verder aangeduid als “medewerker”
verklaren te zijn overeengekomen:
Artikel 1
Transavia neemt medewerker in dienst als Cabin Attendant voor onbepaalde tijd met ingang van [datum].
Artikel 2
Het toegewezen meldstation bij aanvang dienstbetrekking is Amsterdam / combinatie Amsterdam – Rotterdam / combinatie Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxx / xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxx / combinatie Rotterdam - Eindhoven / combinatie Eindhoven - Amsterdam / combinatie Eindhoven – Rotterdam.
Artikel 3
1. Medewerker verklaart ervan op de hoogte te zijn dat als gevolg van sterk wisselende behoefte door seizoenspro- ductie, Transavia gedurende maximaal 6 weken –de zogenoemde dalperiode- in een periode van 12 maanden geen arbeid kan aanbieden met urenverlies als gevolg. Om die reden is werkgever gedurende deze dalperiode aan me- dewerker geen loon verschuldigd.
2. Gedurende de dalperiode is het de medewerker toegestaan om werkzaamheden voor een andere werkgever te ver- richten of handel te drijven, indien werkgever daarvan geen nadeel ondervindt.
Artikel 4
1. Het arbeidspercentage bedraagt gedurende de periode van maximale tewerkstelling -de piekperiode- 100% / 75%
/ 50% / 25%. Tijdens de periode van minimale tewerkstelling –de dalperiode- bedraagt het arbeidspercentage 0%.
2. Aanvang van de dalperiode wordt conform de afspraken uit het Protocol Werk en Zekerheid Cabine aan medewer- ker kenbaar gemaakt.
3. Voor het vaststellen van de gemiddelde arbeidsomvang hanteren werkgever en medewerker een referteperiode van een jaar.
Artikel 5
Het brutosalaris tijdens de piekperiode bedraagt € [bedrag] per maand en € 0,- per maand in de dalperiode.
Artikel 6
Deze arbeidsovereenkomst kan overeenkomstig artikel 5.2 sub 5 CAO Transavia Cabinepersoneel door beide partijen met inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn tussentijds worden opgezegd.
Artikel 7
Werknemer wordt opgenomen in de pensioenregeling voor het Cabinepersoneel, zoals deze wordt uitgevoerd door de BeFrank.
Artikel 8
Op deze overeenkomst zijn Nederlands recht en de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Transavia Ca- binepersoneel van toepassing zoals deze bij indiensttreding luiden of in de toekomst zullen luiden.
Schiphol, [datum]
Transavia Medewerker
[naam] [naam]
Model Arbeidsovereenkomst 4 Purser (miv 1-1-2018)
De ondergetekenden:
Transavia airlines C.V., gevestigd te Schiphol, gemeente
Haarlemmermeer, verder aangeduid als “Transavia” en ten deze
vertegenwoordigd door Transavia B.V. in haar hoedanigheid van beherend vennoot. en
[Voornamen] [Familienaam], geboren op [Geboortedatum] te [Geboorteplaats], verder aangeduid als “medewerker”
verklaren te zijn overeengekomen:
Artikel 1
Transavia neemt medewerker in dienst als Purser voor onbepaalde tijd met ingang van [datum].
Artikel 2
De dienstbetrekking wordt aangegaan tegen een bruto salaris van € salaris per maand, op basis van … uren per week.
Artikel 3
Het toegewezen meldstation is Amsterdam /
combinatie Amsterdam – Rotterdam / combinatie Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxx / xxxxxxxxxx Xxxxxxxxx - Xxxxxxxxx / combinatie Rotterdam - Eindhoven / combinatie Eindhoven - Amsterdam / combinatie Eindhoven – Rotterdam.
Artikel 4
Deze arbeidsovereenkomst kan overeenkomstig artikel 5.2 sub 5 CAO Transavia Cabinepersoneel door beide partijen met inachtneming van de toepasselijke opzegtermijn tussentijds worden opgezegd.
Artikel 5
Werknemer wordt opgenomen in de pensioenregeling voor het Cabinepersoneel, zoals deze wordt uitgevoerd door de BeFrank.
Artikel 6
Op deze overeenkomst zijn Nederlands recht en de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Transavia Ca- binepersoneel van toepassing zoals deze bij indiensttreding luiden of in de toekomst zullen luiden.
Schiphol, [datum]
Transavia Medewerker
[naam] [naam]
Bijlage 2 Salarisregeling
1. Salarissen
1.1 Salaris algemeen
Ter vaststelling van het salaris van medewerkers worden de tabelbedragen gehanteerd uit de salaris tabel in ap- pendix 1a of 1b van deze bijlage.
Indien Transavia structureel een vliegtuig in haar vloot opneemt met meer dan 200 stoelen, dan zullen pursers op basis van senioriteit en competentie te werk gesteld worden op dit vliegtuig. Voorts zullen CAO-partijen in dit geval overleg voeren over het inrichten van een nieuwe salarisschaal, waarbij de toegenomen verantwoordelijkheid een rol speelt.
De medewerker met een piek-dal tewerkstelling ontvangt gedurende de dalperiode van 0% tewerkstelling geen salaris.
Op verzoek van medewerker met een piek-dal contract zal Transavia een spreiding van salarisbetaling faciliteren zodanig dat de werknemer gedurende het gehele jaar gelijkmatige inkomsten ontvangt.
In dat geval komen werkgever en medewerker -met inachtname van artikel 7:623 BW- overeen dat het tijdvak na afloop waarvan het loon door werkgever wordt voldaan, wordt verlengd tot een kwartaal.
Begripsbepalingen:
- Salarisdag
De salarisdag voor medewerkers is 1 juli, met inachtneming van punt 1.2, sub b en c.
- Het maximum tabelbedrag behorende bij de functie
Het hoogste bedrag vermeldt in de bij de functie behorende salaristabel.
- Persoonlijke toeslag
Het salarisdeel dat boven het maximum tabelbedrag behorende bij de functie aan de medewerker wordt uitbetaald.
- Promotiedatum
In geval medewerker wordt gepromoveerd gaat de betaling in op de eerste van de kalendermaand waarin betrok-
kene met goed gevolg de zogenaamde “final check” heeft doorlopen.
Periodieke verhoging op de salarisdag
Aannamesalaris
a. Bij aanvang van de dienstbetrekking wordt de medewerker in beginsel ingeschaald op de Trede CA 1 beho- rende bij zijn leeftijd. Het staat ter discretie van de werkgever om een medewerker van 23 jaar of ouder bij aanvang van het dienstverband in te schalen in de Trede CA 2, Trede 0, Trede 1 of Trede 2. Indien werkgever besluit een medewerker bij aanvang van het dienstverband in te schalen op het bedrag behorende bij de trede CA 2 van het salarisgebouw, betekent dit niet dat de medewerker ook daadwerkelijk werkzaam zal zijn als CA 2. Men is pas werkzaam als CA 2 nadat daartoe promotie op basis van hetgeen beschreven staat onder sub b van dit artikel, heeft plaatsgevonden.
b. Na minimaal zes maanden diensttijd en maximaal 24 ervaringsmaanden, een uitstekende beoordeling en ont- wikkeling en een positieve afsluiting van de CA 2 development training, volgt promotie naar CA 2. Op dat mo- ment maakt medewerker een salarisstap naar het eerst volgende tredesalaris na het trede salaris van toepas- sing op het moment van indiensttreding. Tot het moment van promotie naar CA 2 vinden geen salarisstappen plaats.
Toelichting: Bovenstaande impliceert dat een medewerker na 24 ervaringsmaanden, ongeacht of promotie naar CA 2 heeft plaatsgevonden, wordt ingeschaald in de salaris trede behorende bij de functie CA 2. Werkge- ver past dit toe. Dit laat onverlet dat de CA 2 development training en promotie naar CA 2 ook nog zal plaats- vinden.
Voorbeeld: Ten aanzien van CA1’s die op 1 oktober 2015 meer dan 18 ervaringsmaanden hebben, geldt dat
zij uiterlijk 31 december 2016 op CA 2 development gaan.
Voor CA1’s die op 1 oktober 2015 minder dan 18 ervaringsmaanden hebben, geldt conform bovenstaande dat
na maximaal 24 ervaringsmaanden promotie naar CA 2 volgt.
c. Nadat de promotie naar CA 2 met de daarbij behorende salarisstap, als bedoeld onder sub b van dit artikel, heeft plaatsgevonden, vindt de eerst volgende salarisstap plaats na een totale cumulatieve diensttijd van 18 maanden.
d. De medewerker wordt daarna op iedere salarisdag –met uitzondering van 2017- een periodiek toegekend, een en ander tot het maximum tabelbedrag behorende bij de functie.
Protocol 2013-2016: Tredepauze 2016 en 2017
Artikel 1.2 lid d van bijlage 2 van de CAO wordt niet toegepast in 2016 en 2017. Per 1 juli van deze jaren blij- ven alle werknemers in dezelfde trede ingeschaald. Indien blijkt dat in 2017 de basisvloot van Transavia in Nederland niet met minimaal 4 vliegtuigen is gegroeid ten opzichte van de basisvloot in voor (mei)- en na
(sept/okt) seizoen 2015, zal de maatregel tredepauze in 2017 niet worden uitgevoerd, tenzij partijen geza- menlijk vaststellen dat de beoogde groei per 2017 niet verantwoord is om bedrijfseconomische redenen.
1.3. Promotie
e. Onder promotie wordt verstaan een bevordering volgens het gestelde in Bijlage 18.
f. De hoogte van het nieuwe salaris wordt vastgesteld op basis van het aantal periodieken dat voor de betrok- ken medewerker in zijn oude functie gold.
g. CA’s die promoveren tot Purser blijven in dezelfde trede (steken horizontaal over) maar worden minimaal
geplaatst in trede 1.
1.4. Plaatsing in een lager ingedeelde functie als gevolg van bedrijfsomstandigheden
Indien door:
a. een wijziging in de organisatie en/of verandering in de inhoud van de functie,
b. een technologische ontwikkeling welke zodanig hogere eisen aan de functie stelt dat de medewerker daar in redelijkheid niet of niet meer aan kan voldoen,
de medewerker wordt aangesteld in een lagere functie, zal de volgende regeling gelden:
a. de medewerker wordt in de lagere functie ingedeeld;
b. de medewerker zal persoonlijk gesalarieerd blijven in de tabel van de voorlaatste functiegroep, tot en met het maximum tabelbedrag behorende bij die voorlaatste functie, volgens de tabelbedragen zoals die op het moment van functiewijziging van kracht waren;
c. op deze tabelbedragen zullen slechts die salarisverhogingen worden toegepast, waarvan in overleg tussen werkgever en werknemersorganisatie(s) is overeengekomen, dat zij een kostencompenserend karakter dra- gen;
d. indien op enig moment dit persoonlijke maximum tabelbedrag behorende bij de voorlaatste functie samen- valt met of wordt overschreden door het maximum tabelbedrag van de voor de medewerker geldende (nieuwe) functie, zal medewerker daarna alsdan worden gesalarieerd conform de salaristabel van die lagere functie.
1.5. Plaatsing in een lager ingedeelde functie op eigen verzoek, of wegens gebleken ongeschiktheid
- Indien medewerker verzoekt om plaatsing in een andere functie, of
- indien medewerker niet of niet meer voldoet aan de eisen die de functie stelt, en medewerker hierdoor in een functie wordt geplaatst, zal de volgende regeling gelden:
a. de medewerker wordt in de lagere functiegroep ingedeeld;
b. het salaris van de medewerker wordt gesteld op het lagere maximum tabelbedrag van de functie. Het verschil tussen dit salaris en het laatstelijk rechtens geldende salaris wordt als een persoonlijke toeslag op het nieuwe salaris toegekend;
c. deze persoonlijke toeslag wordt verminderd met alle salarisverhogingen, waarvan niet in overleg tussen werkgever en werknemersorganisatie(s) is overeengekomen, dat zij een kostencompenserend karakter dragen.
2. Vakantietoeslag
De medewerker ontvangt bij de salarisbetaling in de maand mei een vakantietoeslag ter grootte van 8% van het actu- ele jaarsalaris.
Onder actieve dienst wordt mede verstaan de periode dat het loon bij arbeidsongeschiktheid is doorbetaald ingevolge Bijlage 3. Onder actueel jaarsalaris wordt verstaan, de in de periode van 1 juni tot en met 31 mei actueel verdiende bruto basismaandsalarissen, vermeerderd met eventuele persoonlijke toeslagen.
3. Eindejaarsuitkering
3.1. De werkgever zal in de maand december een eindejaarsuitkering over het actueel opgebouwde jaarsalaris verstrekken aan medewerkers die op 31 december van dat jaar in dienst zijn. Medewerkers van wie het dienstverband -anders dan door ontslag op staande voet- eindigt gedurende het kalenderjaar, ontvangen bij uitdiensttreding per volle kalendermaand actief dienstverband van het betreffende jaar een twaalfde deel van de eindejaarsuitkering over het actuele salaris op de datum van uitdiensttreding.
In uitzondering op het voorgaande geldt voor Cabin Attendants dat de eindejaarsuitkering is inbegrepen in het maandsalaris, zoals opgenomen in Xxxxxxxx 0X.
3.2. De uitkering bedraagt vanaf 1 januari 2005 8,33% van het actueel opgebouwde jaarsalaris, vermeerderd met eventuele persoonlijke toeslagen.
3.3. Onder actieve dienst wordt mede verstaan de periode dat het loon bij arbeidsongeschiktheid is doorbetaald ingevolge Bijlage 3, alsmede de tijd dat medewerker voor herhalingsoefeningen in militaire dienst is geweest.
3.4. Op de uitkering worden verschuldigde fiscale en sociale lasten in mindering gebracht.
4. Vervallen
5. Structurele loonsverhoging
Per 1 december 2017 wordt 1,5% structurele loonsverhoging toegekend. Deze loonsverhoging heeft een kostencom- penserend karakter.
Per 1 april 2018 wordt 1,5% structurele loonsverhoging toegekend. Deze loonsverhoging heeft een kostencompense- rend karakter.
6. VERVALLEN
7. Uitruil arbeidsvoorwaarden
Cabinemedewerkers worden in de gelegenheid gesteld:
a. De betaalde vakbondscontributie fiscaal vriendelijk te laten verrekenen. Medewerkers die hiervan gebruik wensen te maken, dienen dit bij werkgever aan te geven op de door werkgever aangewezen wijze.
b. De fiscale persoonlijke ruimte voor een vergoeding van woon- werkverkeer optimaal te benutten tot een maxi- mum van 150 km per opkomst (heen en terug). Deze regeling is gedurende de looptijd van deze CAO van toepas- sing en nader uitgewerkt in bijlage 4 artikel 5, dit voor zover de Werkkostenregeling daartoe de mogelijkheid biedt of blijft bieden. .
c. Onder bepaalde condities vakantie-eenheden te kopen of verkopen. Deze regeling is nader uitgewerkt in bijlage 9 artikel 9.
Belangrijke voorwaarde van de regelingen is dat de inzet van de bronnen geen fiscale effecten heeft op de pensioenre- geling en de pensioengrondslag niet wordt aangetast. De regelingen gelden zolang deze fiscaal worden gefaciliteerd.
Appendix 1A (bij bijlage 2)
Transavia-Salarisschalen
Per 1 januari 2017 is het maandsalaris:
CA jonger dan 23 jaar | CA 23 jaar en ouder | Xxxxxx | |
XX0 | 0000,00 | 1795,22 | |
CA2 | 1819,90 | 1909,29 | |
trede 0 | 1836,54 | 1925,94 | 2118,46 |
trede 1 | 1884,10 | 1973,49 | 2171,23 |
trede 2 | 1929,38 | 2018,76 | 2227,88 |
trede 3 | 2064,05 | 2285,10 | |
trede 4 | 2109,90 | 2339,55 | |
trede 5 | 2157,48 | 2396,77 | |
trede 6 | 2454,00 | ||
trede 7 | 2508,43 | ||
trede 8 | 2566,20 | ||
trede 9 | 2621,77 | ||
trede 10 | 2675,88 | ||
trede 11 | 2728,50 | ||
trede 12 | 2782,18 | ||
trede 13 | 2837,82 |
Inclusief de 1,25% structurele kostencompenserende loonsverhoging per 1 april 2013.
Voor de Medewerker Seizoen in de functie van CA, zoals bedoeld in bijlage 18 artikel 2.1.a, gelden bovenstaande maandsalarissen voor CA jonger dan 23 jaar en CA 23 jaar en ouder.
Per 1 december 2017 bedraagt het maandsalaris:
CA jonger dan 23 jaar | CA 23 jaar en ouder | Xxxxxx | |
XX0 | 0000,00 | 1822,15 | |
CA2 | 1847,20 | 1937,93 | |
trede 0 | 1864,09 | 1954,83 | 2150,24 |
trede 1 | 1912,36 | 2003,09 | 2203,80 |
trede 2 | 1958,32 | 2049,04 | 2261,30 |
trede 3 | 2095,01 | 2319,38 | |
trede 4 | 2141,55 | 2374,64 | |
trede 5 | 2189,84 | 2432,72 | |
trede 6 | 2490,81 | ||
trede 7 | 2546,06 | ||
trede 8 | 2604,69 | ||
trede 9 | 2661,10 | ||
trede 10 | 2716,02 | ||
trede 11 | 2769,43 | ||
trede 12 | 2823,91 | ||
trede 13 | 2880,39 |
Inclusief de 1,5% structurele kostencompenserende loonsverhoging per 1 december 2017.
Voor de Medewerker Seizoen in de functie van CA, zoals bedoeld in bijlage 18 artikel 2.1.a, gelden bovenstaande maandsalarissen voor CA jonger dan 23 jaar en CA 23 jaar en ouder.
Per 1 april 2018 bedraagt het maandsalaris:
CA jonger dan 23 jaar | CA 23 jaar en ouder | Xxxxxx | |
XX0 | 0000,00 | 1849,48 | |
CA2 | 1874,91 | 1967,00 | |
trede 0 | 1892,05 | 1984,15 | 2182,49 |
trede 1 | 1941,05 | 2033,14 | 2236,86 |
trede 2 | 1987,70 | 2079,78 | 2295,22 |
trede 3 | 2126,44 | 2354,17 | |
trede 4 | 2173,67 | 2410,26 | |
trede 5 | 2222,69 | 2469,21 | |
trede 6 | 2528,17 | ||
trede 7 | 2584,25 | ||
trede 8 | 2643,76 | ||
trede 9 | 2701,01 | ||
trede 10 | 2756,76 | ||
trede 11 | 2810,97 | ||
trede 12 | 2866,27 | ||
trede 13 | 2923,59 |
Inclusief de 1,5% structurele kostencompenserende loonsverhoging per 1 april 2018.
Voor de Medewerker Seizoen in de functie van CA, zoals bedoeld in bijlage 18 artikel 2.1.a, gelden bovenstaande maandsalarissen voor CA jonger dan 23 jaar en CA 23 jaar en ouder.
Xxxxxxxx 0X (bij bijlage 2)
Omzetting Transavia-Salarisschalen purser 757 in toeslag
Deze Appendix is van toepassing:
- Op de medewerker die op 1 juni 2004 over een aanstelling als purser 757 beschikte;
- De medewerkers die op 1 juni 2004 beschikten over een aanstelling als purser 757, zijn met ingang van 1 januari 2008 geplaatst in de salarisschaal “purser” als opgenomen in Appendix 1A CAO Cabinepersoneel janu- ari 2008. Het verschil tussen het bruto maandsalaris voor 1 januari 2008 en het bruto maandsalaris van toe- passing vanaf 1 januari 2008 na inschaling in de purserschaal van Appendix 1A, wordt uitgekeerd als een per- soonlijke toeslag (PT), zodanig dat de Purser 757 hiervan geen nadeel ondervindt. In dit kader telt de per- soonlijke toeslag ook mee voor de grondslag van de berekening van een (eventuele) uitkering uit hoofde van de Werkloosheidswet.
- De persoonlijke toeslag telt mee voor de grondslag voor de vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, winstde- lingsregeling, pensioenregeling, afbouw- en wachtgeldregeling. Op de salarisdag wordt de persoonlijke toe- slag aangepast conform de bij de volgende trede behorende persoonlijke toeslag.
- Indien CAO-partijen een CAO loonsverhoging met kostencompenserend karakter afspreken wordt de persoon- lijke toeslag eveneens met dat percentage aangepast.
- Als gevolg van de structurele loonsverhoging per 1 april 2013 met kostencompenserend karakter van 1,25% wordt de persoonlijke toeslag per 1 april 2013 als volgt:
o P737 trede Purser 13 + PT € 552,61
- Als gevolg van de structurele loonsverhoging per 1 december 2017 met kostencompenserend karakter van 1,5% wordt de persoonlijke toeslag per 1 december 2017 als volgt:
o P737 trede Purser 13 + PT € 560,90
- Als gevolg van de structurele loonsverhoging per 1 april 2018 met kostencompenserend karakter van 1,5% wordt de persoonlijke toeslag per 1 april 2018 als volgt:
o P737 trede Purser 13 + PT € 569,31
Bijlage 2a Bijzondere uitkeringen
1. Routekostenvergoeding
Per maand wordt een vergoeding toegekend van € 61,00 netto als tegemoetkoming in de reële kosten die tijdens vluchtopdrachten worden gemaakt.
De hierboven genoemde vergoeding worden in de volgende situaties geheel of gedeeltelijk aange- past:
- In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, deeltijd en ouderschapsverlof worden de vergoedingen naar rato van het tewerkstellingspercentage in de eigen functie toegekend;
- In geval van volledige arbeidsongeschiktheid vervallen de vergoedingen per de eerste van de kalendermaand volgend op een arbeidsongeschiktheid van meer dan 30 aaneengesloten kalenderdagen. De betaling wordt her- vat per de eerste van de maand volgend op de datum van werkhervatting, waarbij in het geval van gedeelte- lijke werkhervatting de vergoedingen naar rato worden betaald;
- Tijdens non-activiteit (niet als gevolg van zwangerschap), stationering en militaire dienst vervallen de vergoe- dingen per de eerste van de volgende kalendermaand. De betaling wordt hervat per de eerste van de maand volgend op de datum van werkhervatting;
- In geval van zwangerschapsverlof, bevallingsverlof, ouderschapsverlof en adoptieverlof, alsmede bij non-activi- teit tijdens zwangerschap zoals verwoord in bijlage 17 vervallen de vergoedingen op de aanvangsdatum van de verlofperiode. De betaling wordt hervat op de datum van werkhervatting.
2. Barbox
a. De barboxprovisie bedraagt 8% van de boordverkoopomzet per maand omgerekend naar een brutobedrag per cabinelid per vlucht voor die desbetreffende maand. Xxxxx cabinelid ontvangt vervolgens een vergoeding ter hoogte van het bedrag per cabinelid per vlucht vermenigvuldigd met het aantal door dat cabinelid in die maand actueel gevlogen vluchten.
b. VERVALLEN
Bijlage 2b Studiekostenregeling CA’s en Pursers
1.1. Soorten opleidingen
Ter bepaling van de studiekostenvergoeding worden de volgende categorieën onderscheiden:
I. Opleidingen op verzoek van werkgever die noodzakelijk dan wel wenselijk worden geacht voor het uitoefe- nen van de huidige of toekomstige functie.
II. Opleidingen op verzoek van medewerker die overeengekomen zijn in het kader van het functioneringsge- sprek en in het belang kunnen zijn van de huidige taakvervulling of van een toekomstige taakvervulling bin- nen werkgever, waarvoor betrokkene in potentie geschikt geacht kan worden.
III. Opleiding of scholing die gericht is op verbetering van de algemene ontwikkeling en/of positie van medewer- ker op de arbeidsmarkt.
1.2. Vereisten voor toekenning
a. Het verzoek om vergoeding dient op het daartoe bestemde aanvraagformulier te worden ingediend bij de HRmanager vóór aanvang van de studie. De beslissing tot welke categorie een opleiding behoort is ter be- oordeling van de leidinggevende, in overleg met de HRmanager.
b. De opleiding dient te worden gevolgd bij een erkend opleidingsinstituut, dit ter beoordeling van de afdeling HRM.
c. De medewerker dient benoemd te zijn in de functie van CA of Purser.
d. In principe wordt niet meer dan één studie tegelijkertijd gevolgd, tenzij in een bijzonder geval anders over- een gekomen wordt.
1.3. Vergoeding van kosten
a. Van de studiekosten uit categorie I worden de volgende kosten voor 100% vergoed door de werkgever:
- inschrijf- en cursusgelden
- kosten van voorgeschreven boeken en leermiddelen
- examen- c.q. tentamenkosten
- eventuele extra reis- en verblijfskosten
b. Van de studiekosten uit categorie II en III worden de volgende kosten voor 100% of 50% vergoed door de werkgever:
- inschrijf- en cursusgelden
- kosten van voorgeschreven boeken en leermiddelen
- examen- c.q. tentamenkosten
Het percentage kosten vergoed door werkgever is ter beoordeling van Hoofd Cabin Crew in overleg met de HRmanager.
Eventuele overige kosten worden in principe niet vergoed. Uitzonderingen zijn ter beoordeling van de leidingge- vende in overleg met de XXxxxxxxx.
1.4. Betaling van de vergoeding
a. Voor alle opleidingen geldt dat tevoren een overeenkomst wordt ondertekend betreffende welke kosten vergoed worden en onder welke voorwaarden.
b. Voor medewerkers met een dienstverband van bepaalde tijd geldt dat de studiekosten naar rato van het
dienstverband worden vergoed, vanaf de startdatum van de opleiding tot aan de einddatum van het dienst- verband. Indien vervolgens een nieuw dienstverband wordt aangegaan, dan geldt dat de resterende studie- kosten naar rato van het nieuwe dienstverband worden vergoed.
c. De toe te kennen vergoeding wordt op declaratiebasis betaald. In incidentele gevallen betaalt werkgever op factuurbasis. Dit laatste ter beoordeling van de HRmanager na indiening van een schriftelijk verzoek hiertoe.
d. Aanspraak op een studiekostenvergoeding bestaat slechts zolang redelijke studieresultaten geboekt worden. De werkgever vergoedt maximaal tweemaal de kosten van een examen, tenzij medewerker aan kan tonen dat er sprake is van overmacht waardoor een examen niet gehaald is.
Medewerker stelt leidinggevende en HRmanager tussentijds op de hoogte van behaalde resultaten.
e. Na het met goed gevolg beëindigen van de studie dient de medewerker het behaalde diploma/getuig- schrift/puntenlijst te overleggen aan de afdeling HRM. De werkgever behoudt een kopie ten behoeve van de personeelsinformatie.
1.5. Terugbetalingsvoorwaarden
a. De medewerker is verplicht de door werkgever betaalde studiekosten terug te betalen indien de studie zon- der dringende redenen vroegtijdig afgebroken wordt of de resultaten door eigen nalatigheid tijdens de studie zodanig onbevredigend zijn dat werkgever besluit de voortzetting niet meer te steunen. De betaalde studie- kosten dienen binnen maximaal 1 jaar terugbetaald te worden.
b. De medewerker dient de door werkgever betaalde studiekosten terug te betalen indien hij tijdens de studie op eigen verzoek het dienstverband beëindigt. Voor medewerkers met een dienstverband van bepaalde tijd geldt artikel 1.4.b.
c. Voor opleidingen met een duur korter dan 1 jaar en een studiekostenvergoeding van maximaal € 2.000,- geldt dat medewerker de ontvangen vergoedingen dient terug te betalen indien hij binnen 1 jaar na afloop van de opleiding de dienst verlaat, tenzij door pensionering, overlijden of arbeidsongeschiktheid. Bij de eindafrekening van het dienstverband zal verrekening plaatsvinden.
Voor opleidingen met een duur korter dan 1 jaar en een studiekostenvergoeding die hoger is dan € 2.000,- geldt dat medewerker de ontvangen vergoedingen dient terug te betalen indien hij binnen 3 jaar na afloop van de opleiding de dienst verlaat, tenzij door pensionering, overlijden of arbeidsongeschiktheid. Het door medewerker terug te betalen bedrag wordt verminderd met 1/36 gedeelte van de opleidingskosten, voor elke kalendermaand na het afronden van de opleiding waarbij sprake is van een dienstverband. Bij de eind- afrekening van het dienstverband zal verrekening plaatsvinden.
Voor opleidingen met een duur langer dan 1 jaar zullen in het opleidingscontract separaat afspraken ge- maakt worden over terugbetaling.
Voor medewerkers met een dienstverband van bepaalde tijd geldt artikel 1.4.b.
1.6. Het Hoofd HRM kan in bijzondere en niet voorziene gevallen in gunstige zin van bovenstaande regeling afwij- ken.
2. Studieverlof
2.1. Ter beoordeling van het Hoofd Cabin Crew, na overleg met de HRmanager, kan op verzoek van medewerker buitengewoon verlof ten behoeve van studie worden verleend, mits dit vóór aanvang van de studie is over- eengekomen.
2.2. Aan het verlenen van studieverlof kunnen geen rechten m.b.t. het vergoeden van studiekosten worden ont- leend.
2.3. Wanneer de studievorderingen naar mening van de werkgever onvoldoende zijn, of medewerker de studie tussentijds beëindigt, vervalt het recht op studieverlof.
2.4.1. Eenmaal toegekend studieverlof kan om zwaarwichtige redenen, gelegen in het bedrijfsbelang, worden inge- trokken of opgeschort.
2.4.2. Indien een intrekking, dan wel opschorting van het studieverlof zou leiden tot het blijvend ontvallen van de mogelijkheid tot het afleggen van een examen, dan zal het Hoofd Cabin Crew op verzoek van de medewerker, indien van toepassing in overleg besluiten over het al dan niet intrekken of opschorten van het studieverlof.
2.4.3. Wanneer door het intrekken, dan wel opschorten van het studieverlof medewerker de gelegenheid tot het af- leggen van examens en/of het volgen van mondelinge lessen - dit laatste van blijvende aard - komt te ontval- len, zal werkgever het niet- restitueerbare gedeelte van door medewerker reeds voldane les- respectievelijk examengelden, of verplichtingen dienaangaande, vergoeden.
2.4.4. Voor tijd die in werktijd wordt besteed aan het volgen van een opleiding geldt het volgende: Categorie I opleidingstijd = werktijd
Xxxxxxxxx XX en III opleidingstijd = eigen tijd waarbij op basis van een langdurig verzoek werkgever hierin zal faciliteren.
3. Xxxxx studiedag
Werkgever stelt de medewerker in vaste dienst in staat om maximaal op één vaste dag per week een studie te volgen. Werkgever zal dat faciliteren door het inplannen van vrije tijd op die dag. De studie moet bijdragen aan de stimulering van de loopbaan buiten Transavia. De vrije tijd moet nodig zijn voor het bijwonen van lessen of colleges. Het Hoofd Dienst Cabine beoordeelt of het verzoek voor het inplannen van vrije tijd ten behoeve van een vaste studiedag aan deze criteria voldoet. De perioden van schoolvakanties zijn uitgezonderd van deze rege- ling.
Bijlage 3 Regelingen en betaling bij arbeidsongeschiktheid
1. Indien en zolang de medewerker de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij daartoe door ziekte verhinderd was heeft hij gedurende een tijdvak van 104 weken recht op de wettelijke doorbetaling van loon als bedoeld in art. 7:629 BW. Gedurende maximaal 52 weken zal werkgever de wettelijk verplichte loondoorbetaling aanvullen tot 100% van het nettosalaris.
In het tweede ziektejaar heeft de medewerker recht op de wettelijke loondoorbetaling ex 7:629BW.
Indien de medewerker in het tweede ziektejaar deels zijn eigen, bedongen arbeid hervat, ontvangt de werknemer over dit arbeidsgeschikte deel 100% van zijn bruto maandsalaris.
Indien de medewerker in het tweede ziektejaar, in het kader van re-integratie naar een andere structurele pas- sende functie, werkzaamheden verricht, anders dan op basis van arbeidstherapie, heeft hij recht op een aanvulling van 10% van het laatstverdiende bruto maandsalaris (hiermee wordt bedoeld: het salaris zoals van toepassing op de dag voorafgaand aan de eerste ziektedag). Derhalve ontvangt de medewerker dan 80% van het laatst ver- diende bruto maandsalaris.
De pensioenopbouw wordt in het tweede ziektejaar voortgezet op basis van 70% respectievelijk 80% van het loon dat van toepassing was op de dag direct voorafgaand aan de eerste dag van arbeidsongeschiktheid. De bestaande bijdrageverdeling wordt gehandhaafd.
2. Indien werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38 lid 1 Ziektewet later doet dan in dat artikel voorgeschreven, wordt dit tijdvak van 104 weken met de duur van de vertraging verlengd. Perioden waarin de medewerker ten ge- volge van ziekte verhinderd is geweest zijn arbeid te verrichten worden samengeteld, indien zij elkaar met een on- derbreking van minder dan 4 weken opvolgen.
3. Onder nettosalaris in de zin van punt 1 wordt verstaan het salaris dat de medewerker netto zou hebben ontvangen, indien hij zijn laatst vervulde functie had kunnen verrichten.
4. De (door)betaling van salaris als bedoeld in punt 1 wordt verminderd met:
a. Het bedrag van enige geldelijke uitkering die de medewerker toekomt krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is bedongen bij of voort- vloeit uit de arbeidsovereenkomst;
b. Het bedrag van de netto-inkomsten, door de medewerker in of buiten dienstbetrekking genoten voor werk- zaamheden, voor zover medewerker deze niet reeds ten tijde van het ontstaan van de arbeidsongeschiktheid naast zijn Transavia-inkomen genoot.
5. De medewerker heeft geen recht op de in punt 1 bedoelde (door) betaling van salaris:
a. Indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst de werkgever opzettelijk valse inlichtingen heeft gegeven;
b. Voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
c. Voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zonder deugdelijke grond passende arbeid voor de werkgever of voor een door de werkgever met toestemming van de bedrijfsvereniging waarbij deze is aangesloten aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht.
6. Het recht op de aanvulling op de wettelijke loondoorbetaling vervalt, indien de ziekte van de medewerker is veroor- zaakt door diens nalatigheid of grove schuld, dan wel indien de medewerker zich niet houdt aan de door werkgever of andere bevoegde instanties gegeven voorschriften, door de medewerker tijdens de ziekte in acht te nemen.
7. Bij beëindiging van het dienstverband eindigen de in punt 1 bedoelde wettelijke loondoorbetaling en de aanvullin- gen daarop.
8. Indien en voor zover wettelijke maatregelen ingrijpen op de in het kader van deze bijlage gemaakte afspraken zul- len partijen overleg voeren over de gevolgen daarvan.
9. Indien de situatie zich voordoet waarin werkgever en medewerker gezamenlijk besluiten de aanvraag van de WAO/WIA uitkering uit te stellen (bij een te verwachten snelle reïntegratie in de eigen functie of in een passende functie) zal werkgever gedurende maximaal 2 maanden van het 3e ziektejaar het loon door betalen tot 70% van het laatst verdiende brutoloon (tot 1 januari 2004 maximaal 2 maanden van het 2e ziektejaar tot 100% van het laatst verdiende brutoloon).
10. Als bij de aanvraag van de WAO/WIA uitkering blijkt dat werkgever zonder deugdelijke grond niet of onvoldoende re-integratie inspanningen heeft verricht, kan het UWV besluiten een sanctie op te leggen. Gedurende de termijn van een eventuele loonsanctie opgelegd door het UWV zal Transavia het loon aanvullen tot 70% van het laatstver- diende bruto maandsalaris, gemaximeerd tot 70% van het maximum dagloon. Als bij de aanvraag van de WAO/WIA uitkering blijkt dat medewerker zijn verplichtingen tot medewerking aan reïntegratie niet nakomt, kan het UWV een korting (tot 100%) opleggen.
11. Indien medewerker, nadat werkgever een schriftelijk aanbod heeft gedaan voor de uitvoering van passende werk- zaamheden, binnen drie werkdagen een second opinion aanvraagt bij het UWV in verband met de toetsing of het aanbod moet worden gezien als passend, dan vult werkgever indien de second opinion wordt aangevraagd in het eerste ziektejaar het loon aan tot 100% van het laatst verdiende bruto loon en in het tweede ziektejaar het loon
aan tot 70% van het laatst verdiende bruto loon, gemaximeerd tot 70% van het maximum dagloon. De loondoor- betaling vangt aan vanaf het moment dat het schriftelijke aanbod voor een passende functie is gedaan en duurt maximaal twee maal de arbeidsduur per week. De periode waarover het loon wordt doorbetaald duurt langer voort indien buiten de schuld van medewerker deze toetsingstermijn van het UWV overschreden wordt.
Bijlage 4 Regeling Woon-/Werkverkeer
Per 1 april 2013 is de volgende regeling woon-/werkverkeer van toepassing op alle medewerkers onder de CAO Ca- bine.
1A. Met inachtneming van hetgeen is bepaald in Bijlage 25 ontvangen medewerkers maandelijks een vergoeding als tegemoetkoming in de kosten woon-/werkverkeer , waarbij de onderstaande uitgangspunten worden gehanteerd:
a. De werkplaats(en) van een medewerker is en/of zijn voor deze regeling Schiphol, Rotterdam Airport ofwel Eindhoven Airport.
b. De afstand woonplaats-werkplaats is gebaseerd op de snelste route van de routeplanner van de ANWB.
c. Voor medewerkers die gebruik maken van de parkeerterreinen P30 of P40 wordt de afstand woon-werk gecorri- geerd met 2,8 km per opkomst.
d. De vergoeding op het eerste meldstation, zoals bedoeld in het meldstationbeleid in bijlage 25, is gemaximeerd op een totale reisafstand (heen en terug) van 70 km per dag of opkomst.
e. Indien een medewerker opkomt op het tweede meldstation of de standplaats (niet zijnde een meldstation) geldt dat meerkilometers in de reisafstand achteraf worden aangevuld op basis van de snelste routes. Het verschil wordt als volgt bepaald:
• Berekening van aantal kilometers (snelste afstand heen en terug) van de opkomst van de woon- plaats naar het eerste meldstation en de opkomst van de woonplaats naar het tweede meldstation;
• Het verschil in kilometers wordt per opkomst maandelijks uitgekeerd op basis van € 0,19 per km in
aanvulling op de maandelijkse vergoeding.
f. De vergoeding per kilometer bedraagt € 0,19 waarbij een correctie plaatsvindt op het aantal van 208 opkom- sten van 37 opkomsten in verband met kortstondige afwezigheid (vakantie, verlof, buitenstation en ziekte). Bij parttimers wordt de vergoeding naar rato van de tewerkstelling betaald.
g. Ter bepaling van de maandelijkse vergoeding wordt de volgende formule gebruikt (gebaseerd op de richtlijnen van het Ministerie van Financiën):
Medewerkers die in bezit zijn van een parkeerpas P30/P40:
(aantal km per dag of per opkomst – 2,8 km, tot een maximum van 70 km per opkomst) x € 0,19 x parttime
factor x (208-37)/12 Overige medewerkers:
(aantal km per dag of per opkomst, tot een maximum van 70 km per opkomst) x € 0,19 x parttime factor x
(208-37)/12
2. De vergoeding voor de tegemoetkoming in de kosten woon- werkverkeer wordt in de volgende situaties geheel of gedeeltelijk aangepast:
- In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, deeltijd en ouderschapsverlof wordt de vergoeding naar rato van het tewerkstellingspercentage in de eigen functie toegekend; In geval van het verrichten van passende ar- beid in een grondfunctie zal rekening worden gehouden met het aantal gewerkte dagen per week;
- In geval van volledige arbeidsongeschiktheid vervalt de vergoeding per de eerste van de kalendermaand vol- gend op een arbeidsongeschiktheid van meer dan 30 aaneengesloten kalenderdagen. De betaling wordt hervat per de eerste van de maand volgend op de datum van werkhervatting, waarbij in het geval van gedeeltelijke werkhervatting de vergoeding naar rato worden betaald;
- Tijdens non-activiteit (niet als gevolg van zwangerschap), stationering en militaire dienst vervalt de vergoeding per de eerste van de volgende kalendermaand. De betaling wordt hervat per de eerste van de maand volgend op de datum van werkhervatting;
- In geval van zwangerschapsverlof, bevallingsverlof, (volledig) ouderschapsverlof en adoptieverlof, alsmede bij non-activiteit tijdens zwangerschap zoals verwoord in bijlage 17, vervalt de vergoeding op de aanvangsdatum van de verlofperiode. De betaling wordt hervat op de datum van werkhervatting.
3. Op buitenstations is het vervoer naar en van het vliegveld voor rekening van werkgever.
4. De werknemersbijdrage in de parkeerkosten bedraagt 50% van de werkelijke maandelijkse kosten per parkeerpas voor P30/P40. Medewerkers met een P12-pas betalen daarnaast het verschil in kosten tussen de P12-pas en de P30/P40-pas.
5. Cabinemedewerkers hebben in de periode 1 januari 2017-31 december 2018 de mogelijkheid de fiscale persoon- lijke ruimte voor een vergoeding van woon- werkverkeer optimaal te benutten onder de volgende condities:
a. De fiscale uitruil kan plaatsvinden tot een maximum van 150 km per opkomst (heen en terug).
b. Dit kan uitsluitend door het inzetten van beschikbare bronnen (zoals de verkoop van bovenwettelijke vakantie- dagen, barboxprovisie en indien van toepassing winstdeling en nevenfunctietoeslag) in ruil voor een verhoging van de netto vergoeding woon-werkverkeer.
c. De financiële afwikkeling van de werkelijke woon-werk kilometers zal jaarlijks plaatsvinden aan het einde van het jaar op basis van het aantal werkelijke opkomsten van dat jaar en onder verrekening van de vaste maande- lijkse vergoeding zoals bepaald in artikel 1 van deze bijlage.
d. De voorwaarden voor de geldigheid van de regeling zijn opgenomen in bijlage 2 artikel 7.
Bijlage 5 Regeling verblijfkosten buiten de standplaats of meldstation
1. Verblijfkosten op het buitenstation worden vergoed in de vorm van daggeld.
Voor de vaststelling van het daggeld wordt gebruik gemaakt van het meest recente KLM bulletin, door de som te nemen van de bedragen vermeld onder “basissundries”, “lunch” en “diner”, verminderd met de door werkgever bedongen kortingen ter plaatse.
De uitkomst hiervan wordt als daggeld toegekend. Werkgever zal de actuele daggeldvaststelling publiceren.
2. Het daggeld wordt bepaald op grond van de prijzen (incl. belasting) van het hotel van verblijf en - afhankelijk van de omstandigheden - zo mogelijk drie plaatselijke restaurants van voldoende kwaliteit.
De vergoeding voor “sundries” wordt vastgesteld op basis van de kosten ter plaatse van dranken, ontspanning, plaatselijk vervoer en fooien. Bij het vaststellen van het daggeld wordt rekening gehouden met het bedrag dat ge- middeld genomen is bespaard op uitgaven voor maaltijden die normaliter door de medewerker thuis zouden zijn gebruikt.
3. Indien de lokale omstandigheden daartoe aanleiding geven, kunnen één of meer maaltijden worden verstrekt in plaats van daggeld.
4. De toekenning van de vergoedingen vindt plaats aan de hand van bloktijden, d.w.z. de periode tussen de lokale aankomsttijd (on blocks) en de lokale vertrektijd (off blocks);
- Lunchvergoeding:
aankomst t/m 12:59 uur LT en vertrek vanaf 13:00 uur LT
- Diner vergoeding:
aankomst t/m 19:59 uur LT en vertrek vanaf 20:00 uur LT (LT = Lokale tijd)
Voor de berekening van het daggeld wordt de tijd van positioning van, naar en tussen buitenstation(s) gezien
als ‘verblijf’.
De “sundries” basisvergoeding wordt per 24 uur vastgesteld en als volgt berekend:
0 | t/m | 3 uren : | nihil |
3.01 | t/m | 6 uren : | 25% |
6.01 | t/m | 12 uren : | 50% |
12.01 | t/m | 18 uren : | 75% |
18.01 | t/m | 24 uren : | 100% |
24.01 | t/m | 27 uren : | 100% |
27.01 | t/m | 30 uren : | 125% etc. |
5. Voor het daggeld van landen die niet voorkomen in het KLM bulletin, zoals genoemd in punt 1, wordt het KLM Groundstaff bulletin gebruikt. Van de dan nog resterende stations die niet voorkomen in het KLM bulletin worden met ingang van juli 2008, indien beschikbaar, andere daggeldbronnen gebruikt, mits deze door de KLM zijn gevali- deerd.
6. Overige bepalingen.
a. Bij indiensttreding wordt een voorschot verstrekt. Uiterlijk zeven dagen na aankomst op de standplaats dient het daggelddeclaratieformulier te worden ingeleverd zodat het daggeld waarop men recht heeft bij de eerstvol- gende salarisbetaling kan worden uitgekeerd en verrekend met het voorschot.
b. Wasserijkosten van tijdens de reis gebruikte kleding zijn, in geval van reizen langer dan 5 dagen, voor rekening van de werkgever en worden per declaratie voldaan.
c. Het chemisch reinigen van uniformkleding komt, bij verblijf buiten de standplaats of meldstation, te allen tijde voor rekening van de werkgever en wordt per declaratie voldaan.
d. Bij nevenopdrachten (inclusief training) wordt een adequaat daggeld vastgesteld door het Hoofd Dienst Cabine.
e. Slechts in overleg tussen werkgever en de werknemersorganisatie(s) kan van deze regeling worden afgeweken.
Bijlage 6 Ziekte en ziektekosten tijdens verblijf buiten Nederland
Voor de medewerker met standplaats in Nederland, die ter uitvoering van een hem gegeven opdracht of een tot zijn functie behorende taak buiten Nederland verblijft, geldt het volgende:
1. De medewerker is gehouden bij ziekte en/of inroepen van medische hulp onverwijld de werkgever of de daartoe door de werkgever aangewezen functionaris in te lichten.
2. a. Ziektekosten van behandelingen in het buitenland die niet konden worden uitgesteld tot na terugkeer in Neder- land zijn voor rekening van werkgever, voor zover deze niet verzekerd zijn onder de zorgverzekering (basisver- zekering en/of de eventueel door de medewerker afgesloten aanvullende verzekeringen) of de reisverzekering.
b. Medische kosten welke het gevolg zijn van verpleging in een hogere klasse dan welke verzekerd is, worden niet vergoed, tenzij door werkgever verpleging in een hogere klasse noodzakelijk wordt geacht, omdat, naar Neder- landse maatstaven, de lokale omstandigheden hier aanleiding toe geven.
3. Kosten van tandheelkundige behandeling worden niet vergoed, tenzij een verklaring van de behandelend tandarts wordt overlegd, waaruit blijkt dat de tandheelkundige behandeling niet kon worden uitgesteld tot na de terugkeer in Nederland en niet had kunnen worden voorkomen, respectievelijk geen gevolg is van verwaarlozing van het ge- bit.
Voor de vergoeding komen slechts de kosten in aanmerking voor zover deze hoger zijn dan de kosten van een ge- lijksoortige behandeling in Nederland en voor zover deze niet door de zorgverzekering of de reisverzekering wor- den vergoed.
4. In geval van ziekte heeft medewerker - tenzij hij in een ziekenhuis is opgenomen waar de in Nederland gebruike- lijke volledige verzorging wordt gegeven - recht op (hotel)accommodatie overeenkomstig Bijlage 12 c.q. 11, als- mede op de ter plaatse geldende onkostenvergoeding ingevolge Bijlage 5 c.q. 11.
5. Geen aanspraak op vergoeding als vermeld in de artikelen 2. en 3. bestaat, indien:
a. De ziektekosten het gevolg zijn van opzet of roekeloosheid van de medewerker, dan wel het gevolg zijn van het beoefenen van bepaalde sporten, waaronder: wedstrijdskiën en skispringen, bobsleeën, boksen, rugby, worste- len, diepzeeduiken, het beklimmen van bergen die voor onervaren klimmers gevaarlijk zijn, parachutespringen, show- en stuntvliegen, snelheidswedstrijden met auto's of motoren, e.d.
b. De medewerker de aanwijzingen van de behandelende arts of de aanwijzingen van de werkgever, ter zake van (voorkomen van) ziekte(kosten) niet heeft opgevolgd;
c. De medewerker aan werkgever niet de gevraagde inlichtingen ter zake heeft verstrekt;
d. De medewerker eventuele aanspraken ter zake jegens derden, niet zijnde de zorg en/of reisverzekeraar, desge- vraagd niet aan werkgever heeft overgedragen.
6. Door werkgever ten behoeve van de medewerker betaalde ziektekosten worden, onder aftrek van de hem toeko- mende vergoeding, na overleg met medewerker, met zijn salaris verrekend.
7. Indien de medewerker zelf ziektekosten heeft voldaan, zal de hem ingevolge deze regeling toekomende vergoe- ding, tegen overlegging van betaalbewijzen en bewijs van niet of slecht gedeeltelijke vergoeding van zorg- of reis- verzekeraar, per declaratie worden betaald.
Bijlage 7 Werk- en Rusttijden Regeling
(Juli 2016) Een aantal artikelen in deze bijlage zal pas in werking treden wanneer de zgn. Optimizer in werking is ge- treden. Tot die tijd geldt de oude tekst. Beide teksten zijn opgenomen, zowel oud als nieuw. Daarnaast wordt in de betreffende artikelen expliciet aangegeven als deze pas in werking treedt als Optimizer van toepassing is. Het betreft de volgende artikelen: 1.12; 1.17 (geheel nieuw); 5.1.a; 5.2.c; 5.3.b;6.1.d;6.2.2.d; 6.3.1.a.
1. Definities
1.1 Aanmeldingsperiode
De tijdsduur vanaf de aanmeldingstijd tot schemavertrektijd.
1.2 Aanmeldingstijd
Het tijdstip waarop de medewerker op een station aanwezig moet zijn, dan wel het tijdstip waarop een grond- opdracht aanvangt.
1.3 Aansluittijd
De tijdsduur tussen het einde van de rust en de aanmeldingstijd van de volgende opdracht of tussen het einde van de rust en de daaropvolgende vrije uren of tussen het einde van de vrije uren en de aanmeldingstijd van de volgende opdracht.
1.4 Afmeldingperiode
De tijdsduur vanaf de aankomsttijd op de bestemming tot de afmeldingtijd.
1.5 Afmeldingtijd
Het tijdstip waarop de medewerker een station mag verlaten, dan wel het tijdstip waarop een grondopdracht eindigt.
1.6 Compensatietijd
De periode van vrije uren welke voortvloeit uit het aantasten van de vrije tijd.
1.7 Dag
Het tijdsverloop van 22.00 uur LT tot en met 21.59 uur LT.
1.8 Dagstop
Een opdracht welke aanvangt en eindigt op de standplaats/het meldstation en waarbinnen overdag een periode zonder werkzaamheden valt welke als rust kan worden beschouwd.
1.9 Diensttijd
De periode gerekend vanaf de aanmeldingstijd tot en met de afmeldingtijd.
1.10 Gecorrigeerde diensttijd
De diensttijd welke gecorrigeerd is door middel van de aanmeldingsfactor en de dienstlengte correctie.
1.11 Grondopdracht
Een opdracht verband houdend met de functie niet zijnde een vluchtopdracht, een positioning, een standby Schiphol of een standby thuis.
Nevenfunctionarissen die als zodanig een grondopdracht uitvoeren vallen niet onder deze bijlage, tenzij nadruk- kelijk anders vermeld wordt.
1.12 Indeling
Het dienstschema dat per individuele medewerker wordt vastgelegd en welke éénmaal per twee weken ver- schijnt.
Onderstaande tekst treedt als 1.12 in werking als Optimizer van toepassing is
Het dienstschema dat per individuele medewerker wordt vastgelegd en welke éénmaal per 28 dagen verschijnt.
1.13 Inhaalrust
De periode van vrije uren die voortvloeit uit te kort genoten rust.
1.14 Planning
De periode welke eindigt op de actuele aanmeldingstijd.
1.15 Positioning
Een opdracht tot reizen als passagier per vliegtuig, trein of taxi.
1.16 Reistijd
De tijdsduur ten behoeve van transport van hotel naar vliegveld of vice versa.
1.17 Roosterperiode (Treedt in werking als Optimizer van toepassing is)
De 28 daagse periode waarover het rooster op een publicatiemoment bekend gemaakt wordt. De roosterperiode is verdeeld in week 1,2,3 en 4.
1.18 Rotatie
Een opdracht vanaf het meldstation bevattende een aantal aaneengesloten dagen waarbinnen vluchtopdrachten en/of positioning en rust buiten het meldstation plaatsvinden en welke opdracht eindigt op het meldstation.
1.19 Rotatie inhaalrust
De inhaalrust welke ontstaat tijdens een rotatie.
1.20 Rust
De tijdsduur direct volgend op de afmeldingtijd welke wordt verleend ten einde uit te rusten.
1.21 Standby buitenstation
Een opdracht waarbij de medewerker zich aanmeldt op een andere luchthaven dan luchthaven Schiphol of luchthaven Rotterdam of luchthaven Eindhoven en beschikbaar is voor het uitvoeren van een vluchtopdracht.
1.22 Standby luchthaven
Een opdracht waarbij de medewerker zich aanmeldt op luchthaven Schiphol of luchthaven Rotterdam of lucht- haven Eindhoven en aldaar beschikbaar is voor het uitvoeren van een vluchtopdracht.
1.23 Standby thuis
Een opdracht waarbij de medewerker bereikbaar dient te zijn teneinde zich op zijn eerste meldstation binnen 1 uur c.q. op zijn tweede meldstation binnen 1,5 uur na oproep te kunnen aanmelden voor een vluchtopdracht. Deze standby thuis geldt zowel voor aanmelden Schiphol, Rotterdam als Eindhoven conform punt 2.10.
1.24 Tijdsverschil
Het kleinste verschil in lokale tijd tussen de plaats waar de rust is genoten ten opzichte van de plaats waar de voorlaatste rust werd genoten.
1.25 2x slapen binnen 24 uur
Afmelden na 00.00 uur (LT) en aanmelden voor 06.00 (LT) de dag erop.
1.26 Uitvoering
De periode welke aanvangt op de actuele aanmeldingstijd.
1.27 Vluchtopdracht
Een opdracht tot het uitvoeren van een vlucht of serie van vluchten welke niet gescheiden wordt door rust.
1.28 Vrije tijd
De vastgestelde periode van vrije uren genoten op het meldstation.
1.29 Vrije uren
De periode waarin de medewerker ontheven is van alle opdrachten.
1.30 Week
Het tijdsverloop van zondagavond 22.00 uur LT tot en met zondagavond 21.59 uur LT.
Voor wat betreft de in deze bijlage vermelde begrippen ‘wettelijke normale minimum rust’, ‘gecorrigeerde vliegwerk- tijd’ en ‘bekorte rust’ wordt verwezen naar het Arbeidstijdenbesluit, hoofdstuk 4, Luchtvaart.
Afkortingen
AF | = | Aanmeldingsfactor |
CT | = | Compensatietijd |
DLC | = | Dienstlengte correctie |
DT | = | Diensttijd |
GDT | = | Gecorrigeerde diensttijd |
GMT | = | Greenwich Meantime |
GVWT | = | Gecorrigeerde Vliegwerktijd |
LT | = | Lokale tijd |
IR | = | Inhaalrust |
RIR | = | Rotatie inhaalrust |
VT | = | Vrije tijd |
2. Algemeen
2.1 De werkgever kan beschikken over de volgende indelingsmogelijkheden:
- Compensatietijd
- Grondopdracht
- Inhaalrust
- Positioning
- Rotatie-inhaalrust
- Rust
- Standby buitenstation
- Standby thuis
- Standby luchthaven
- Vluchtopdracht
- Vrije tijd
2.2 De indeling vermeldt alle vrij uren en tevens de voor de werknemer relevante gegevens van de opdrachten, een en ander met vermelding van data, begin- en eindtijden. Deze gegevens worden uiterlijk 8 dagen voor de be- treffende week gepubliceerd, doch uiterlijk op zaterdag 18.00 LT. De vrije tijd wordt daarentegen voor een peri- ode van 28 dagen vooruit gepubliceerd. De als zodanig te publiceren indeling sluit aan op de voorafgaande zon- dag om 22:00 uur LT voor wat betreft de verwerking van het totaal aantal ontstane uren compensatietijd en/of inhaalrust. De vrije uren ontstaan na dit tijdstip zullen bij de daarop volgende publicatie gegeven worden. De overige indelingsgegevens worden onder voorbehoud van wijzigingen voor een periode van 28 dagen bekendge- maakt. Deze gegevens kunnen echter, in tegenstelling tot vrije tijd, zonder inachtneming van artikel 6 van deze bijlage tot en met de volgende publicatie worden gewijzigd. De medewerker is zelf verantwoordelijk voor het op de hoogte zijn van het actuele rooster en het handelen naar het meest actuele rooster.
Aan elke indeling zal een realistisch vluchtschema ten grondslag liggen.
Onderstaande tekst treedt als 2.2 in werking als Optimizer van toepassing is
De indeling vermeldt alle vrije uren en tevens de voor de werknemer relevante gegevens van de opdrachten, een en ander met vermelding van data, begin- en eindtijden. Deze gegevens worden uiterlijk 9 dagen voor de betreffende roosterperiode gepubliceerd. De als zodanig te publiceren indeling sluit aan op de voorafgaande zondag om 22:00 uur LT voor wat betreft de verwerking van het totaal aantal ontstane uren compensatietijd en/of inhaalrust. De vrije uren ontstaan na dit tijdstip zullen bij de daarop volgende publicatie gegeven worden. De medewerker is zelf verantwoordelijk voor het op de hoogte zijn van het actuele rooster en het handelen naar het meest actuele rooster. Aan elke indeling zal een realistisch vluchtschema ten grondslag liggen.
2.3 Indien een cockpit- en cabinebemanning op dezelfde luchthaven een diensttijd aanvangen en deze diensttijd gezamenlijk wordt uitgevoerd dan dient voor het bepalen van de maximale GVWT:
- de aanmeldingstijd van de cockpitbemanning als uitgangspunt genomen te worden, waarbij
- de som van de verschillen tussen de aanmeldingstijd en afmeldingtijd van cockpit- en cabinebemanning met een maximum van één uur buiten beschouwing gelaten wordt en
- de in aanhangsel III genoemde limieten, gehanteerd dienen te worden.
Als gevolg van een ‘single crew operatie’ van de cockpitbemanning zal de maximale GVWT 13.30 uur bedragen. Bij een GVWT van meer dan 13 uur zijn maximaal 3 stretches toegestaan.
2.4 Met ingang van 1 april 2013 zal er geen gebruik worden gemaakt van één bemanning voor vier of meer secto- ren waarvan er minimaal 2 aanvangen op één en hetzelfde aanmeldstation, zijnde AMS, RTM of EIN, waarvan de totaal geplande diensttijd langer is dan 10 uren. Voor opdrachten van vier sectoren of meer, niet aanvan- gend op één en hetzelfde station waarvan de totaal geplande diensttijd langer is dan 10 uur, zal in de indelings- fase per medewerker niet meer dan 1 reguliere vlucht (niet zijnde ad hoc) per 28 dagen (G-groep) ingeroosterd worden. In de coördinatiefase kan de medewerker maximaal 1 maal extra per 28 dagen ingeroosterd worden. In overleg met de werknemersorganisatie(s) kan het Hoofd Dienst Xxxxxx besluiten deze bepaling op een be- paalde vlucht niet van toepassing te verklaren.
2.5 Er kunnen minimaal 2 en maximaal 4 standby thuis opdrachten aaneengesloten worden ingedeeld tussen twee perioden van vrije tijd. Afwijking is mogelijk ingevolge toepassing van punt 6.2.3. en na herstelmelding.
2.6 In afwijking van punt 2.5 kan alleen op de eerste dag een standby luchthaven worden ingedeeld. Ingevolge toe- passing van punt 6.3.2. kan er meer dan 1 standby luchthaven ontstaan.
2.7 De periodes voor aanmelden en afmelden zijn met ingang van 1 april 2013 als volgt vastgesteld:
Aanmelden | afmelden | |
Luchthaven Schiphol | 65 minuten * | 40 minuten** |
Rotterdam Airport en Eindhoven Airport, niet zijnde buitensta- tions | 55 minuten* | 30 minuten** |
Xxxxxxxxxxxxx | 00 | 00 |
* Xxx positioning per taxi is de aanmeldingsperiode 15 minuten.
** Bij positioning per taxi of trein is de afmeldingperiode 10 minuten. Bij positioning per vliegtuig is de afmeldingperiode 30 minuten.
2.8 Een vluchtopdracht welke eindigt op het meldstation kan niet worden gevolgd door een positioning.
2.9 Compensatietijd en (rotatie) inhaalrust kunnen niet worden afgekocht behoudens bij einde dienstverband. Elke 24 uur wordt beschouwd als één dag.
3. Werktijd
3.1 Algemeen
a. De maximale diensttijd bedraagt 160 uren in elke periode van 28 dagen. Deze periode is niet voortschrij- dend.
b. De diensttijd van een vluchtopdracht wordt gecorrigeerd door de bij de lokale aanmeldingstijd behorende factor, zoals vermeld in aanhangsel I, te vermenigvuldigen met deze diensttijd. De uitkomst hiervan wordt vermenigvuldigd met de bij de diensttijd behorende dienstlengte correctie, zoals vermeld in aanhangsel II. Het zo gevonden aantal uren wordt beschouwd als gecorrigeerde diensttijd. Afronding geschiedt op hele mi- nuten naar boven. De formule luidt:
GDT = DT x AF x DLC.
3.2 Dagstop
De dagstop wordt als één geheel en als gecorrigeerde diensttijd beschouwd.
3.3 Rotaties
Teneinde de lokale aanmeldingstijd ten behoeve van de aanmeldingsfactor van de opdracht vast te stellen zal het tijdsverschil tussen het vertrekstation en het vorige vertrekstation - beide ten opzichte van GMT – voor de helft worden meegerekend volgens de formule:
lokale aanmeldingstijd - ((tijdsverschil vertrekstation t.o.v. GMT – tijdsverschil vorig vertrekstation t.o.v. GMT) x 0,5)
3.4 Standby
a. Een oproep voorafgaand aan de aanvang van de standby opdracht dient tenminste 10 uur voor aanvang van de standby plaats te vinden, doch uiterlijk vóór 21.00 uur LT. De aanmeldingstijd van de opdracht is op zijn vroegst op aanvang van de standby.
b. De duur van een standby thuis is maximaal 12 uren.
c. De standby thuis wordt voor de helft als diensttijd berekend
d. Indien niet kan worden voldaan aan punt a. kan de oproep voor een vluchtopdracht of standby luchthaven op zijn vroegst op aanvang van de standby thuis plaatsvinden. Een medewerker wordt ingedeeld als standby voor één meldstation. Indien wordt ingedeeld op het eerste meldstation geldt een oproeptijd van 1 uur. In- dien wordt ingedeeld op het tweede meldstation geldt een oproeptijd van 1,5 uur . De aanmeldingstijd mi- nimaal 1 uur na aanvang en maximaal 1 uur na het einde van de standby thuis liggen.
e. - Bij toepassing van punt d. wordt het aantal uren vanaf aanvang standby thuis tot de aanmeldingstijd verminderd met één uur, welke als woon-werkverkeer wordt beschouwd, en vervolgens berekend con- form punt c.
- De uit deze oproep voortkomende vluchtopdracht of standby luchthaven wordt berekend als gecorri- geerde diensttijd.
Het zo gevonden totaal aantal uren bepaalt de hieruit voortvloeiende rust.
f. De duur van een standby buitenstation of standby luchthaven is maximaal 8 uren. De aanmeldingstijd voor een vluchtopdracht dient binnen deze 8 uren plaats te vinden.
g. De standby buitenstation of standby luchthaven wordt als gecorrigeerde diensttijd beschouwd.
h. Een oproep uit standby thuis voor een standby luchthaven is mogelijk met inachtneming van punt f en in- dien de totale duur van beide standby opdrachten niet langer is dan 12 uur. Een standby luchthaven kan niet worden gevolgd door een standby thuis.
i. Indien de oproep van de laatste standby tot gevolg heeft dat de volgende gepubliceerde vluchtopdracht(en) niet meer kunnen worden uitgevoerd, kan aansluittijd ontstaan, welke niet mag worden aangewend voor nieuwe opdrachten. In afwijking van punt 5.2.b is aantasting van vrije tijd niet toegestaan.
j. Tenminste 8 uur voorafgaand aan de eerst gepubliceerde standby, doch uiterlijk vóór 21.00 uur LT, worden de standby’s definitief vastgesteld of omgezet in één of meerdere vluchtopdrachten. De aanvangstijd van de eerste standby en de eindtijd van de laatste standby mogen niet gewijzigd worden.
In afwijking van punt 2.5 kan hierdoor binnen deze periode een enkelvoudige standby ontstaan. Door een oproep uit standby kan aantasting plaatsvinden van een volgende standby, echter de eerder vastgestelde eindtijd zal worden gehandhaafd en kan niet worden verschoven. Er kan hierdoor aansluittijd ontstaan.
3.5 Positioning
a. De positioning direct voorafgaand aan de vluchtopdracht wordt beschouwd als gecorrigeerde diensttijd.
b. De positioning direct aansluitend aan de vluchtopdracht wordt beschouwd als diensttijd.
c. Vanaf 1 september 2012 is direct aansluitend aan een vluchtopdracht mogelijk onder de volgende voorwaar- den:
1. de duur van de positioning is maximaal 3 uur;
2. de totale diensttijd zoals genoemd in artikel 1.9 zal niet meer betreffen dan in totaal 16.15 uur.
3. Indien vanuit een ander station dan de meldstations Amsterdam, Eindhoven en Rotterdam aanslui- tend aan een vlucht een positioning met een taxi wordt gepland, zal de aankomst op meldstation Amsterdam uiterlijk 20:00lt zijn.
4. Indien vanuit een ander station dan de meldstations Amsterdam, Eindhoven en Rotterdam aanslui- tend aan een vlucht een positioning met een taxi wordt gepland, zal de aankomst op het buitensta- tion uiterlijk om 01:15lt zijn.
5. Per 1 april 2011 geldt voor positioning achteraf met de taxi vanuit meldstations Amsterdam en Eind- hoven naar meldstation Rotterdam een uiterlijke aankomsttijd te Rotterdam van 01:15lt.
6. Per 1 april 2013 geldt voor positioning achteraf met de taxi vanuit meldstations Amsterdam en Rot- terdam naar meldstation Eindhoven een uiterlijke aankomsttijd te Eindhoven van 01:15lt.
7. De beperkingen in artikel 3.5c, onderdelen 3 tot en met 6, gelden voor de planningsfase. Indien de positioning niet voor het afgesproken tijdstip kan plaatsvinden, wordt in een hotel overnacht.
8. Voor positioning vanuit luchthaven Maastricht naar Schiphol geldt dat Transavia zal zorgdragen voor vervoer in de prioriteitsvolgorde: vliegtuig, taxi, trein.
Punten 3 tot en met 8 zijn voorwaarden overeengekomen om positioning gelijk met vliegers mogelijk te maken. Indien openings- en/of sluitingstijden van Luchthaven Eindhoven en/of Luchthaven Rotterdam worden aange- past, treden Transavia en de vakbonden in overleg om Bijlage 7 artikel 3.5.c. opnieuw te bekijken, dan wel aan te passen.
d. Indien de reistijd meer dan één uur is, wordt het meerdere beschouwd als positioning en gelden de bepa- lingen genoemd in a of b. Reistijd van één uur of minder wordt geheel buiten beschouwing gelaten.
In geval van reistijd voorafgaand aan een vluchtopdracht zal ter bepaling van de lokale aanmeldingstijd de vol- gende formule gehanteerd worden: de vertrektijd van de vlucht minus één uur voor de aanmeldingsperiode mi- nus de totale reistijd plus één uur welke als reistijd wordt beschouwd.
e. Een opdracht uitsluitend bestaande uit positioning wordt beschouwd als diensttijd.
3.6 Grondopdracht
a. De duur van de grondopdracht wordt beschouwd als diensttijd.
b. Bij een grondopdracht gevolgd door een vluchtopdracht wordt de periode vanaf de aanmeldingstijd van de grondopdracht tot de afmeldingtijd van de vluchtopdracht beschouwd als gecorrigeerde diensttijd.
4. Rusttijd
4.1 Algemeen
a. Behoudens het gestelde in hoofdstuk 6 dient de rust ingevolge punt b volledig te worden gegeven. De rust vangt aan direct na de afmeldingtijd.
b. Indien de diensttijd of de gecorrigeerde diensttijd 8 uren of minder is, is de rust vastgesteld op minimaal 11 uur, tenzij de wet een langere rust dwingend voorschrijft en behoudens het gestelde in 4.4. Indien deze ho- ger is dan 8 uren wordt ter bepaling van de rust de diensttijd of de gecorrigeerde diensttijd vermenigvuldigd met 1,6.
Toelichting: De wettelijke minimumrust is momenteel 12 uur. De werkgever past deze toe.
Bij de combinatie van gecorrigeerde diensttijd gevolgd door diensttijd wordt de rust vastgesteld volgens de for- mule:
(GDT + DT) X 1,6
Xxxxxxxxx geschiedt op hele minuten naar boven.
c. In geval een nevenfunctionaris aansluitend aan een opdracht voortkomend uit deze bijlage over gaat naar zijn nevenfunctie zal de rust conform punt b voorafgaand aan zijn nevenfunctie volledig zijn genoten.
4.2 Dagstop
a. Indien gedurende de dagstop aan ieder bemanningslid een eigen hotelkamer wordt aangeboden, kan de pe- riode tussen de afmeldingtijd en de volgende aanmeldingstijd op het betreffende station als rust worden beschouwd. Na toepassing van punt 3.2 en 4.1.b zal de genoten rust tijdens de dagstop hierop in mindering worden gebracht, echter de uitkomst zal nooit lager zijn dan de minimaal 11 uur, tenzij de wet een langere rust dwingend voorschrijft.
Toelichting: De wettelijk mimumrusttijd op een buitenstation is momenteel 10 uur. De werkgever past 11 uur toe.
b. In afwijking van punt a en punt 3.2 mogen de vluchtopdrachten als afzonderlijk worden beschouwd indien de rust tijdens de dagstop zodanig is dat deze conform punt 4.1.b volledig genoten kan worden in een ac- commodatie zoals genoemd in punt a.
4.3 Rotatie
a. Indien de rust voortvloeiend uit punt 4.1.b meer is dan 13 uur mag de rust op een buitenstation verminderd worden tot een minimum van 13 uur. Na uitsluitend positioning dient de rust voortvloeiend uit punt 4.1.b volledig gegeven te worden.
Bij positioning heeft werkgever in principe keuze omtrent het tijdstip van positioning. Punt A heeft uitsluitend tot doel een rotatie met de cockpitbemanning mogelijk te maken.
Indien er binnen Nederland na een periode van rust een positioning plaats vindt, mag die rust worden terugge- bracht naar 13 uur teneinde een gezamenlijke terugkeer met de cockpitbemanning mogelijk te maken.
b. Indien de totale rust tijdens de rotatie minder is dan de totale rust berekend volgens punt 4.1.b zal de te- kort genoten rust direct aansluitend aan de rotatie als rotatie inhaalrust worden gegeven.
4.4 Grondopdracht
Na een grondopdracht is de minimale rust 12.48 uur (8 uren DT x 1,6) aaneengesloten.
5. Vrije Tijd
5.1 Algemeen
a. Het aanvangtijdstip en de duur van de periode vrije tijd en vrije uren zullen minimaal 28 dagen van tevoren per indeling bekend worden gemaakt en zijn niet aantastbaar tenzij nadrukkelijk anders gesteld in dit hoofd- stuk. Tenzij anders is overeengekomen wordt de vrije tijd op het meldstation genoten.
Onderstaande tekst treedt als 5.1.a in werking als Optimizer van toepassing is
Het aanvangtijdstip en de duur van de periode vrije tijd en vrije uren zijn niet aantastbaar tenzij nadrukke- lijk anders gesteld in dit hoofdstuk. Tenzij anders is overeengekomen wordt de vrije tijd op het meldstation genoten.
De vrije tijd in de overgangsfase van twee roosterperiodes zal door de werkgeroep Crewplanning worden uitgewerkt.
b. Per periode van 28 dagen zoals genoemd in punt 3.1.a heeft de medewerker recht op 256 uur vrije tijd.
c. De vrije tijd wordt ingedeeld in 4 afzonderlijke blokken van vrije tijd. Tenminste 3 van deze blokken be- staan uit minimaal 64 aaneengesloten uren. Ten hoogste 1 blok mag bestaan uit minimaal 32 aaneengeslo- ten uren. De blokken kunnen uitsluitend met 8 uur of een veelvoud daarvan verkleind of vergroot worden.
d. Een blok van vrije tijd kan aanvangen op: 06.00 uur, 14.00 uur of 22.00 uur LT.
e. In een blok van vrije tijd mag maximaal 11 uur rust, voortvloeiende uit punt 4.1.b en/of rotatie inhaalrust, voortvloeiende uit punt 4.3.b vallen.
5.2 Aantasting vanwege vertragingen
a. Indien er door vertraging meer rust valt in een blok van vrije tijd dan bepaald is in punt 5.1.e wordt het meerdere beschouwd als aangetaste tijd.
b. In de planning mag de aangetaste tijd maximaal 4 uur bedragen.
c. De aangetaste tijd wordt verdubbeld en vervolgens in hele uren naar boven afgerond. De uitkomst wordt beschouwd als compensatietijd en wordt direct aansluitend aan het eerst volgende te publiceren blok van vrije tijd gegeven.
Onderstaande tekst treedt als 5.2.c in werking als Optimizer van toepassing is:
De aangetaste tijd wordt verdubbeld en vervolgens in hele uren naar boven afgerond. De uitkomst wordt beschouwd als compensatietijd. De compensatietijd wordt opgespaard in blokken van 24 uur en wordt con- form artikel 2.2 direct aansluitend aan een blok van vrije tijd in een eerstvolgende periode van 28 dagen gegeven.
d. Indien als gevolg van een vertraging in de uitvoering de aangetaste tijd meer is dan 8 uur zal de hieruit voortvloeiende compensatietijd direct aansluitend aan het aangetaste blok vrije tijd worden gegeven. De opdracht, waarvan de aanmeldingstijd vóór het einde van de compensatietijd ligt, komt te vervallen. Hier- door kan aansluittijd ontstaan tot de volgende opdracht, welke niet mag worden aangewend voor nieuwe opdrachten.
5.3 Bewilliging
a. Uitsluitend in de vrije tijd en/of vrije uren kan de medewerker bewilligen voor het uitvoeren van additionele vluchtopdrachten zodra de rust van de voorgaande opdracht is afgelopen. De verloren gegane uren zullen niet opnieuw gegeven worden. De rust behorende bij de additionele vluchtopdracht dient volledig genoten te kunnen worden voor de aanmeldingstijd van de volgende reeds gepubliceerde opdracht. Uitsluitend het to- taal aantal geplande uren van de diensttijd en de rust zal als compensatietijd worden beschouwd. Indien er sprake is van een vertraging zal het gestelde in de punten 6.2.2 - behoudens punt e en de tweede volzin van punt c - en 6.3.1.a in werking treden.
Het aantal uren diensttijd wordt ter bepaling van punt 3.1.a buiten beschouwing gelaten.
b. De compensatietijd wordt direct aansluitend aan de eerst volgende te publiceren blok van vrije tijd gegeven.
Onderstaande tekst treedt als 5.3.b in werking als Optimizer van toepassing is
De compensatietijd wordt opgespaard in blokken van 24 uur en wordt conform artikel 2.2 direct aansluitend aan een blok van vrije tijd in een eerstvolgende periode van 28 dagen gegeven.
6. Schemawijziging
6.1 Algemeen voor planning en uitvoering
a. Indien een schemawijziging noodzakelijk is vanwege operationele en/of technische omstandigheden dan geldt dat de gepubliceerde indeling van de volgende opdrachten in stand moet worden gehouden. Daartoe zijn de bepalingen in dit hoofdstuk van kracht.
b. Indien de opdracht voorafgegaan of gevolgd wordt door vrije tijd zijn bij schemawijzigingen de bepalingen van hoofdstuk 5 van kracht.
c. Na afmelden zal de actueel gecorrigeerde diensttijd volgens punt 4.1.b opnieuw worden berekend.
d. Door toepassing van punt c zal het verschil tussen de nieuw berekende rust en de actueel genoten rust als inhaalrust worden beschouwd. De inhaalrust wordt direct aansluitend aan het eerst volgende te publiceren blok van vrije tijd gegeven.
Onderstaande tekst treedt als 6.1.d in werking als Optimizer van toepassing is
Door toepassing van punt c, zal het verschil tussen de nieuw berekende rust en de actueel genoten rust als inhaalrust worden beschouwd. De inhaalrust wordt opgespaard in blokken van 8 uur en conform artikel 2.2 direct aansluitend aan een blok van vrije tijd in een eerstvolgende periode van 28 dagen gegeven.
Na 6 roosterperiodes zal de inhaalrust aan het eerste blok vrije tijd van de volgende roosterperiode gegeven worden, ook als deze minder dan 8 uur bedraagt.
e. Indien door een nieuwe planning de gepubliceerde rotatie wordt gewijzigd zullen de extra uren rotatie in- haalrust die door toepassing van punt 4.3.b ontstaan conform punt d als inhaalrust worden gegeven. Een vermindering ten opzichte van de reeds gepubliceerde rotatie inhaalrust zal niet worden verrekend.
Relevante bepalingen en berekeningen uit de punten 6.2. en 6.3. zijn ook van toepassing op een rotatie. Bij annulering van de gehele rotatie mag de tijdsperiode tussen de eerste vlucht en de laatste vlucht - met inachtneming van deze bijlage – worden aangewend voor nieuwe opdrachten. De aanmeldingstijd van de eerste en de afmeldingtijd van de laatste vlucht vallen onder de bepalingen van punten 6.2.4 en 6.3.3.
f. In de uitvoering kan een standby luchthaven niet worden omgezet in een standby thuis.
g. Indien een medewerker niet meer nodig is vanwege veranderde cabinebemanning samenstelling en/of type- wisseling zullen de bepalingen van punt 6.2.3 gelden.
h. Indien in de planning niet meer kan worden voldaan aan punt 3.1.a zal de medewerker van de vluchtop- dracht worden afgehaald, die de overschrijding veroorzaakt. Een nieuwe vluchtopdracht kan gegeven wor- den met dien verstande dat uitsluitend punt 6.2.4.b kan worden toegepast.
i. Indien in de uitvoering niet meer kan worden voldaan aan punt 3.1.a zal het meer aantal uren boven 160 worden beschouwd als compensatietijd en direct aansluitend aan het eerst volgende te publiceren blok van vrije tijd worden gegeven.
6.2 Planning
6.2.1 Vervroeging
a. Vervroeging van de aanmeldingstijd van een vluchtopdracht is slechts met bewilliging van de medewerker mogelijk, tenzij zulks tenminste 14 uur vóór de vervroegde aanmeldingstijd dan wel aanvangstijd aan de medewerker bekend is gemaakt, met inachtneming van punt 3.4 j.
b. Aantasting van de rust van de voorafgaande opdracht, van de inhaalrust en van de compensatietijd is niet toegestaan.
6.2.2 Vertraging
a. De werkgever is verplicht 2 uur vóór de aanmeldingstijd van een vluchtopdracht telefonische melding te doen. Bij een vertraging die vroegtijdig bekend is dient minimaal 8 uur voor de aanmeldingstijd, doch uiter- lijk vóór 21.00 uur LT, de telefonische melding plaats te vinden.
Indien minder dan 2 uur van tevoren melding is gedaan en de medewerker is reeds onderweg zal de oor- spronkelijke aanmeldingstijd gehandhaafd blijven. De medewerker is verantwoordelijk zich op de hoogte te stellen van een vertraging indien hij niet bereikbaar is op een bij werkgever bekend telefoonnummer.
b. Indien hetgeen beschreven is in punt a heeft plaatsgevonden of tevergeefs is betracht geldt de nieuwe aan- meldingstijd als aanvang van de diensttijd.
c. Indien de vertraging 6 uur of langer is en de nieuwe aanmeldingstijd ná 20.00 uur LT komt te liggen wordt een nieuwe bemanning opgeroepen. De oorspronkelijke bemanning kan conform het gestelde in punt 6.2.3 een nieuwe opdracht krijgen.
d. Indien de vertraging tot gevolg heeft dat de rust, voortvloeiend uit punt 4.1.b niet volledig kan worden ge- noten kan deze rust verminderd worden tot de wettelijke normale minimum rust. Het verschil wordt als in- haalrust direct aansluitend aan het eerst volgende te publiceren blok van vrije tijd gegeven.
Onderstaande tekst treedt als 6.2.2.d in werking als Optimizer van toepassing is
Indien de vertraging tot gevolg heeft dat de rust, voortvloeiend uit punt 4.1.b niet volledig kan worden ge- noten, kan deze rust verminderd worden tot de wettelijke normale minimum rust. De tekortgenoten rust wordt als inhaalrust gegeven. De inhaalrust wordt opgespaard in blokken van 8 uur en conform artikel 2.2 direct aansluitend aan een blok van vrije tijd in een eerstvolgende periode van 28 dagen gegeven.
Na 6 roosterperiodes zal de inhaalrust aan het eerste blok vrije tijd van de volgende roosterperiode gegeven worden, ook als deze minder dan 8 uur bedraagt.
e. Indien niet kan worden voldaan aan het gestelde in punt d kan punt 6.2.3 worden toegepast. Indien dit niet wordt toegepast zal de volledige rust voortvloeiend uit punt 4.1.b gegeven worden. Hierdoor vervalt de vol- gende opdracht en kan aansluittijd ontstaan tot de daaropvolgende opdracht. Deze aansluittijd kan niet wor- den aangewend voor nieuwe opdrachten.
6.2.3 Annulering
Bij annulering van een vluchtopdracht is het mogelijk om een nieuwe vluchtopdracht of een standby opdracht te geven. Voor deze nieuwe opdracht zijn de bepalingen van punt 6.2.4. van kracht.
6.2.4 Wijziging van de vluchtopdracht in een andere vluchtopdracht
a. De werkgever dient de wijziging die tot gevolg heeft dat de nieuwe aanmeldingstijd op een eerder tijdstip plaatsvindt minimaal 14 uur vóór de nieuwe aanmeldingstijd aan de medewerker bekend te maken. Het is niet toegestaan de voorafgaande rust, inhaalrust of compensatietijd aan te tasten.
Indien er sprake is van een later tijdstip zal medewerker conform 6.2.2.a worden geïnformeerd.
b. Van de nieuwe vluchtopdracht, ook die vanuit 6.2.3 voortkomt uit de standby opdracht, kunnen de aanmel- dingstijd en de afmeldingtijd maximaal 2 uur eerder en later zijn dan die van de oorspronkelijke vluchtop- dracht.
c. Uitsluitend door bewilliging van de medewerker kan van punt a en b worden afgeweken.
d. De rust voortvloeiend uit punt 4.1.b van de gewijzigde vluchtopdracht mag met maximaal 2 uur worden ver- minderd ten opzichte van de rust van de oorspronkelijke vluchtopdracht met in achtneming van een mini- mum rust van 11 uur. Een en ander zonder toekenning van inhaalrust.
6.2.5 Twee keer slapen binnen 24 uur
a. Op het oorspronkelijk gepubliceerd rooster kan twee keer slapen binnen 24 uur maximaal twee keer in elke periode van 28 dagen voorkomen.
b. Indien twee keer slapen binnen 24 uur binnen deze periode van 28 dagen vaker dan twee keer voorkomt als gevolg van een oproep uit standby, zal - elke keer boven de twee keer - inhaalrust worden toegekend. Deze inhaalrust bedraagt 18 uur en wordt direct aansluitend aan het eerst volgende te publiceren blok van vrije tijd gegeven.
c. Een vertraging van de voorafgaande opdracht die leidt tot een extra twee keer slapen binnen 24 uur binnen deze periode van 28 dagen wordt buiten beschouwing gelaten.
d. De aanvangstijd van een stand-by op het oorspronkelijk gepubliceerde rooster telt mee bij de bepaling van het aantal keren twee keer slapen binnen 24 uur binnen een periode van 28 dagen.
6.3 Uitvoering
6.3.1 Vertraging
a. Indien de vertraging tot gevolg heeft dat de rust, voortvloeiende uit punt 6.1.c, niet volledig kan worden genoten kan deze rust verminderd worden tot de wettelijke normale minimum rust. De tekort genoten rust wordt als inhaalrust direct aansluitend aan het eerst volgende te publiceren blok van vrije tijd gegeven. pas Onderstaande tekst treedt als 6.3.1.a in werking als Optimizer van toepassing is
Indien de vertraging tot gevolg heeft dat de rust, voortvloeiend uit punt 6.1.c niet volledig kan worden ge- noten, kan deze rust verminderd worden tot de wettelijke normale minimum rust. Het tekort genoten rust wordt als inhaalrust gegeven. De inhaalrust wordt opgespaard in blokken van 8 uur en conform artikel 2.2 direct aansluitend aan een blok van vrije tijd in een eerstvolgende periode van 28 dagen gegeven.
Na 6 roosterperiodes zal de inhaalrust gegeven worden, ook als deze minder dan 8 uur bedraagt.
Indien de medewerker een dienstverband heeft korter dan 6 roosterperiodes, zal de compensatietijd en de inhaalrust aan het begin van het eerste blok vrije tijd van de laatste roosterperiode worden gegeven.
b. Indien de actuele rust minder is dan de wettelijke normale minimum rust kan, indien de vertraging op het meldstation plaatsvindt, punt 6.3.2 worden toegepast. Indien dit niet wordt toegepast en in alle andere ge- vallen zal de volledige rust voortvloeiend uit punt 6.1.c, gegeven worden. Hierdoor vervalt de volgende op- dracht en kan aansluittijd ontstaan tot de daaropvolgende opdracht. Deze aansluittijd kan niet worden aan- gewend voor nieuwe opdrachten.
c. Op een buitenstation is een wettelijke bekorte rust toegestaan indien de purser namens de bemanningsle- den hiermee instemt. Bekorte rust op het meldstation is niet toegestaan.
6.3.2 Annulering
Bij annulering van een vluchtopdracht is het mogelijk om een nieuwe vluchtopdracht, standby luchthaven te geven. Voor de nieuwe opdracht zijn de bepalingen van punt 6.3.3 van kracht.
6.3.3 Wijziging van de vluchtopdracht in een andere vluchtopdracht
a. Van de nieuwe vluchtopdracht, ook die vanuit 6.3.2 voortkomt uit de standby opdracht kan de afmeldingtijd maximaal 2 uur later zijn dan die van de oorspronkelijke vluchtopdracht. Uitsluitend door bewilliging van de medewerker kan hiervan afgeweken worden.
b. De rust voortvloeiend uit punt 4.1.b van de gewijzigde vluchtopdracht mag met maximaal 2 uur worden ver- minderd met in achtneming van de minimum rust van 11 uur, tenzij de wet een langere rust dwingend voor- schrijft. Een en ander zonder toekenning van inhaalrust.
Toelichting: De wettelijke minimumrust is momenteel 12 uur. De werkgever past deze toe.
7. Ziek- en herstelmelding
7.1 Bij een ziektemelding tussen zondag 22.00 uur LT en woensdag 21.59 uur LT vervallen de gepubliceerde op- drachten tot het einde van die week. Een ziekmelding ná woensdag 21.59 uur LT heeft tot gevolg dat alle gepu- bliceerde opdrachten tot en met de daarop volgende week zullen vervallen.
7.2 Alle gepubliceerde vrije uren blijven gehandhaafd en worden niet opnieuw gegeven. Ter bepaling van het ge- stelde in punt 3.1.a zal een ziektedag als 8 uren worden geteld. Bij herstelmelding tussen zondag 22.00 uur LT en woensdag 21.59 uur LT blijven de gepubliceerde opdrachten van de daarop volgende week gehandhaafd.
7.3 Na herstelmelding ontvangt de medewerker nieuwe opdrachten voor de periode die volgens punt 7.1 zijn ver- vallen. De nieuwe opdrachten worden beschouwd als een gepubliceerde indeling. Afwijking van het gestelde in de punten 2.5 en 2.6 is toegestaan.
8. Gegarandeerde verzoeken
Per 1 september 2012 kunnen cabinemedewerkers invloed uitoefenen op hun eigen rooster door middel van gegarandeerde verzoeken. Een gegarandeerd verzoek is een verzoek dat door werkgever wordt toegekend, zo- lang aan alle onderstaande voorwaarden wordt voldaan.
Aantallen gegarandeerde verzoeken per kalenderjaar per medewerker: (1 per kwartaal)
Fulltime dienstverband: | 4 |
75% tewerkstelling: | 3 |
50% tewerkstelling: | 2 |
25% tewerkstelling: | 1 |
Tijdelijk dienstverband: | 1 per vol kwartaal |
Voor medewerkers die een aaneengesloten periode onbetaald verlof van maximaal 3 maanden aanvragen waarin de maanden december en januari vervat zitten, zal het reduceren van de gegarandeerde verzoeken zich beperken tot 1 van de 2 jaar.
Gegarandeerde verzoeken kunnen bestaan uit:
• een verzoek voor maximaal 64 uur vrije tijd door vastlegging van een vrije tijdsblok, eventueel aange- vuld met vakantie-eenheden. Werkgever zal in eerste instantie proberen het verzoek te honoreren door indeling van een vrije tijdsblok op de aangegeven dagen. De medewerker specificeert het verzoek aan de hand van de minimaal benodigde vrije tijd en geeft aan of en zo ja hoeveel VE mag worden gebruikt ter aanvulling op de vrije tijd indien het rooster of de productie dit noodzakelijk maakt. Indien het verzoek niet geheel op deze manier toegekend kan worden, neemt werkgever contact op met de medewerker.
Of
• een verzoek om vakantie-eenheden in te zetten met een maximum van 6 vakantie-eenheden per jaar; Of
• de aanvraag voor een vroege of late vlucht.
Voor deeltijders in de week geldt dat gegarandeerde verzoeken voor vrije tijd worden toegekend door gebruik te maken van vakantie-eenheden of door het verschuiven van één of meerdere aaneengesloten werkdagen, zodanig, dat het blok ‘werktijd’ of het blok ‘vrije tijd’ aaneengesloten blijft. De medewerker specificeert het verzoek aan de hand van de minimaal benodigde vrije tijd en geeft aan of en zo ja hoeveel aaneengesloten werkdagen mogen worden verschoven. Indien het verzoek niet geheel op deze manier toegekend kan wor- den, neemt werkgever contact op met de medewerker.
Voorwaarden voor het toekennen van aanvragen:
1. Het dagmaximum is nog niet bereikt. Per functiegroep wordt een dagmaximum door werkgever vast- gesteld. Deze wordt tijdig aan het korps kenbaar gemaakt.
2. Verzoeken kunnen niet gedaan worden voor Koningsdag, de dag erna, 24, 25, 26, 31 december en 1 januari
3. Het verzoek sluit aan bij de reeds ingedeelde vrije uren of reeds geplande activiteiten (zoals bijvoor- beeld vastgelegde vakantie, deeltijddagen, ouderschapsverlof, vakbondsdagen), of er valt een peri- ode van minimaal 24 uur tussen het gegarandeerde verzoek en de ingedeelde vrije uren of reeds geplande activiteiten.
4. Aanvragen dienen uiterlijk 10 weken voor het aangevraagde moment ingediend te zijn.
5. Niet gebruikte verzoeken en verzoeken die niet worden gehonoreerd omdat niet is voldaan aan de voorwaarden, vervallen na afloop van het kwartaal en kunnen niet worden meegenomen.
6. De bevestiging dat een verzoek is toegekend vindt plaats door publicatie van het rooster. Indien een verzoek niet kan worden gehonoreerd omdat het verzoek niet voldoet aan bovenstaande voorwaar- den, wordt dit binnen 4 werkdagen na het doen van de aanvraag aan de medewerker meegedeeld.
7. Toekenning van gegarandeerde verzoeken vindt plaats op volgorde van binnenkomst van het ver- zoek.
9. Slotbepaling
In gevallen waarin deze regeling niet voorziet of waarin over de juiste toepassing van de regeling twijfel be- staat, zal in overleg tussen werkgever en de werknemersorganisatie(s) worden beslist.
Bij ingrijpende wijziging van het vluchtenpatroon ten gevolge van een verandering in de vlootsamenstelling en/of markt omstandigheden, zullen de eventuele consequenties ten aanzien van de toepasbaarheid van deze regeling in overleg worden bezien.
Slechts in overleg tussen werkgever en de werknemersorganisatie(s) kan van deze regeling worden afgeweken.
Werkgever is verplicht al datgene te doen wat in haar vermogen ligt om ernstige lichamelijke en/of geestelijke vermoeidheid van leden van het cabinepersoneel tijdens de diensttijd te voorkomen en al datgene na te laten wat te dien aanzien een ongunstige invloed zou kunnen hebben. Een gelijke verplichting rust op de leden van het cabinepersoneel.
Aanhangsel I (aanmeldingsfactor ingevolge punt 4.1.1.B)
Periode aanmelding LT | Aanmeldingsfactor (AF) |
22.00 – 01.59 uur | 1,27 |
02.00 – 03.59 uur | 1,22 |
04.00 – 04.59 uur | 1,16 |
05.00 – 05.59 uur | 1,11 |
06.00 – 07.59 uur | 1,08 |
08.00 – 13.59 uur | 1,00 |
14.00 – 15.59 uur | 1,05 |
16.00 – 17.59 uur | 1,11 |
18.00 – 19.59 uur | 1,16 |
20.00 – 21.59 uur | 1,22 |
Aanhangsel II (dienstlengte correctie ingevolge punt 4.1.1.B)
uren | minuten | DLC | uren | minuten | DLC | |
8 | 0 | 1,00 | 16 | 0 | 1,25 | |
8 | 15 | 1,01 | 16 | 15 | 1,27 | |
8 | 30 | 1,01 | 16 | 30 | 1,28 | |
8 | 45 | 1,02 | 16 | 45 | 1,29 | |
9 | 0 | 1,02 | 17 | 0 | 1,30 | |
9 | 15 | 1,03 | 17 | 15 | 1,31 | |
9 | 30 | 1,04 | 17 | 30 | 1,32 | |
9 | 45 | 1,04 | 17 | 45 | 1,33 | |
10 | 0 | 1,05 | 18 | 0 | 1,34 | |
10 | 15 | 1,06 | 18 | 15 | 1,36 | |
10 | 30 | 1,06 | 18 | 30 | 1,37 | |
10 | 45 | 1,07 | 18 | 45 | 1,38 | |
11 | 0 | 1,08 | 19 | 0 | 1,39 | |
11 | 15 | 1,08 | 19 | 15 | 1,40 | |
11 | 30 | 1,09 | 19 | 30 | 1,42 | |
11 | 45 | 1,10 | 19 | 45 | 1,43 | |
12 | 0 | 1,11 | 20 | 0 | 1,44 | |
12 | 15 | 1,12 | 20 | 15 | 1,46 | |
12 | 30 | 1,12 | 20 | 30 | 1,47 | |
12 | 45 | 1,13 | 20 | 45 | 1,48 | |
13 | 0 | 1,14 | 21 | 0 | 1,50 | |
13 | 15 | 1,15 | 21 | 15 | 1,51 | |
13 | 30 | 1,16 | 21 | 30 | 1,53 | |
13 | 45 | 1,17 | 21 | 45 | 1,54 | |
14 | 0 | 1,18 | 22 | 0 | 1,55 | |
14 | 15 | 1,19 | 22 | 15 | 1,57 | |
14 | 30 | 1,19 | 22 | 30 | 1,58 | |
14 | 45 | 1,20 | 22 | 45 | 1,60 | |
15 | 0 | 1,21 | 23 | 0 | 1,61 | |
15 | 15 | 1,22 | 23 | 15 | 1,63 | |
15 | 30 | 1,23 | 23 | 30 | 1,64 | |
15 | 45 | 1,24 | 23 | 45 | 1,66 |
de tabel dient als volgt gehanteerd te worden: vanaf 8 uur en 0 minuten geldt de correctie 1, vanaf 8 uur en 15 minuten geldt de correctie 1,01 enz.
Aanhangsel III (limietentabel ingevolge punt 2.3)
Aanmeldings- | Aflossing | Aflossing | Aanmeldings- | Aflossing | Aflossing | |
Tijdstip | niet | tijdstip | niet | |||
LT | mogelijk | mogelijk | LT | mogelijk | mogelijk | |
(SC) | (HC) | (SC) | (HC) | |||
0.01 - 1.00 | 10.30 | 12.00 | 12.01 - 12.15 | 13.30 | 15.00 | |
1.01 - 2.00 | 10.30 | 12.00 | 12.16 - 12.30 | 13.30 | 14.50 | |
2.01 - 3.00 | 10.30 | 12.00 | 12.31 - 12.45 | 13.30 | 14.41 | |
3.01 - 3.15 | 10.30 | 12.00 | 12.46 - 13.00 | 13.30 | 14.31 | |
3.16 - 3.30 | 10.48 | 12.09 | 13.01 - 13.15 | 13.18 | 14.22 | |
3.31 - 3.45 | 11.06 | 12.18 | 13.16 - 13.30 | 13.06 | 14.12 | |
3.46 - 3.59 | 11.23 | 12.27 | 13.31 - 13.45 | 12.54 | 14.03 | |
4.00 - 4.15 | 11.40 | 12.36 | 13.46 - 14.00 | 12.42 | 13.53 | |
4.16 - 4.30 | 11.50 | 12.45 | 14.01 - 14.15 | 12.30 | 13.44 | |
4.31 - 4.45 | 12.00 | 12.54 | 14.16 - 14.30 | 12.18 | 13.34 | |
4.46 - 5.00 | 12.09 | 13.03 | 14.31 - 14.45 | 12.06 | 13.25 | |
5.01 - 5.15 | 12.18 | 13.12 | 14.46 - 15.00 | 11.54 | 13.15 | |
5.16 - 5.30 | 12.27 | 13.21 | 15.01 - 15.15 | 11.42 | 13.06 | |
5.31 - 5.45 | 12.36 | 13.30 | 15.16 - 15.30 | 11.30 | 12.56 | |
5.46 - 6.00 | 12.45 | 13.39 | 15.31 - 15.45 | 11.18 | 12.47 | |
6.01 - 6.15 | 12.54 | 13.48 | 15.46 - 16.00 | 11.06 | 12.37 | |
6.16 - 6.30 | 13.03 | 13.57 | 16.01 - 16.15 | 10.54 | 12.28 | |
6.31 - 6.45 | 13.12 | 14.06 | 16.16 - 16.30 | 10.42 | 12.18 | |
6.46 - 7.00 | 13.21 | 14.15 | 16.31 - 16.45 | 10.30 | 12.09 | |
7.01 - 7.15 | 13.30 | 14.24 | 16.46 - 17.00 | 10.30 | 12.00 | |
7.16 - 7.30 | 13.30 | 14.33 | 17.01 - 18.00 | 10.30 | 12.00 | |
7.31 - 7.45 | 13.30 | 14.42 | 18.01 - 19.00 | 10.30 | 12.00 | |
7.46 - 8.00 | 13.30 | 14.51 | 19.01 - 20.00 | 10.30 | 12.00 | |
8.01 - 9.00 | 13.30 | 15.00 | 20.01 - 21.00 | 10.30 | 12.00 | |
9.01 - 10.00 | 13.30 | 15.00 | 21.01 - 22.00 | 10.30 | 12.00 | |
10.01 - 11.00 | 13.30 | 15.00 | 22.01 - 23.00 | 10.30 | 12.00 | |
11.01 - 12.00 | 13.30 | 15.00 | 23.01 - 24.00 | 10.30 | 12.00 |
Aanhangsel IV
Maximum gecorrigeerde vliegwerktijd (na 3 uur reservetijd)
Aanmelden (LT) | |||
Van | t/m | Maximum gecorrigeerde vliegwerktijd | |
00.01 | - | 04.00 | 12.00 u |
04.01 | - | 04.15 | 12.10 u |
04.16 | - | 04.45 | 12.30 u |
04.46 | - | 05.15 | 13.00 u |
05.16 | - | 05.45 | 13.30 u |
05.46 | - | 06.15 | 14.00 u |
06.16 | - | 06.45 | 14.30 u |
06.46 | - | 07.15 | 15.00 u |
07.16 | - | 07.45 | 15.30 u |
07.46 | - | 08.00 | 15.55 u |
08.01 | - | 13.00 | 16.00 u |
13.01 | - | 13.15 | 15.55 u |
13.16 | - | 13.45 | 15.40 u |
13.46 | - | 14.15 | 15.20 u |
14.16 | - | 14.45 | 15.00 u |
14.46 | - | 15.15 | 14.40 u |
15.16 | - | 15.45 | 14.20 u |
15.46 | - | 16.15 | 14.00 u |
16.16 | - | 16.45 | 13.40 u |
16.46 | - | 17.15 | 13.20 u |
17.16 | - | 17.45 | 13.00 u |
17.46 | - | 18.15 | 12.40 u |
18.16 | - | 18.45 | 12.20 u |
18.46 | - | 19.00 | 12.05 u |
19.01 | - | 24.00 | 12.00 u |
Bijlage 8 Deeltijdtewerkstelling
1. De medewerker kan de werkgever verzoeken om aanpassing van de arbeidsduur. Hierbij neemt de medewerker tenminste de wettelijke termijnen voor de aanvraag in acht. De medewerker dient het verzoek schriftelijk in ten- minste rekening houdend met de wettelijke termijnen, en ruim voor de beoogde ingangsdatum van de aanpassing onder opgave van het tijdstip van ingang, de omvang van de aanpassing van de arbeidsduur per week, of als de arbeidsduur over een ander tijdvak is overeengekomen over dat tijdvak en de gewenste spreiding van de uren over de week of het anderszins overeengekomen tijdvlak.
2. Gekozen kan worden uit de volgende deeltijd percentages: 75% deeltijd
50% deeltijd
25% deeltijd. 25% deeltijd is alleen mogelijk voor Cabin Attendents met een contract voor onbepaalde tijd en pur- sers en is gemaximeerd tot maximaal 10% van het totaal aantal pursers (aantal personen in dienst) op peildatum november van enig jaar.
3. Werkgever kan, in overleg met de individuele medewerker, de contractomvang (tijdelijk) uitbreiden. Werkgever houdt met de planning van promotieplaatsen geen rekening met het effect van deze mogelijkheid.
4. De deeltijdpercentages 75% en 50% kunnen opgenomen worden in twee varianten:
• Deeltijd in blokken;
• Deeltijd in de week
Het deeltijdpercentage 25% kan opgenomen worden in twee varianten:
• Deeltijd in blokken;
• Deeltijd in de week, zijnde twee weken 50% deeltijd en twee weken vrij.
5. Onder “deeltijd in blokken” wordt verstaan:
• Bij 75% deeltijd: 3 weken beschikbaar en 1 week deeltijd per periode van 28 dagen;
• Bij 50% deeltijd: 2 weken beschikbaar en 2 weken deeltijd per periode van 28 dagen
• Bij 25% deeltijd: 1 week beschikbaar en 3 weken deeltijd per periode van 28 dagen. De indeling van de beschikbare week is conform de indeling van een voltijder.
6. Onder “deeltijd in de week” wordt verstaan:
Bij 75% deeltijd:
• De maximale diensttijd bedraagt 120 uren in elke periode van 28 dagen. Deze periode is niet voortschrijdend. Per week mag de diensttijd variëren binnen de opgegeven beschikbare dagen;
• Er mag 8 uur en 15 minuten rust in deeltijd vallen;
• De medewerker moet een minimale aaneengesloten beschikbaarheid van 4 x 24 uur per week opgeven, waar- binnen de tewerkstelling en de hieraan gekoppelde rust kan plaatsvinden;
• De aanvang van het niet meer beschikbaar zijn is om 22.00 uur LT.
Bij 50% deeltijd:
• De maximale diensttijd bedraagt 80 uren in elke periode van 28 dagen. Deze periode is niet voortschrijdend. Per week mag de diensttijd variëren binnen de opgegeven beschikbare dagen;
• Er mag 5 uur en 30 minuten rust in de deeltijd vallen;
• Men moet een minimale aaneengesloten beschikbaarheid van 3 x 24 uur opgeven, waarbinnen de tewerkstel- ling en de hieraan gekoppelde rust kan plaatsvinden;
• De aanvang van het niet meer beschikbaar zijn is om 22.00 uur LT.
Bijlage 9 Vakantieregeling
1. Algemeen
Met inachtneming van artikel 9.1 en de definities ingevolge bijlage 7 heeft de medewerker per kalenderjaar recht op een aantal vakantie eenheden van ieder 2 uur en 40 minuten volgens onderstaande tabel. Het aantal dienstja- ren van de tabel moet op 1 januari van het desbetreffende jaar volbracht zijn. Bij nagenoeg direct aansluitende dienstverbanden wordt het vakantierecht vastgesteld aan de hand van de cumulatieve duur van deze dienstver- banden.
Aantal dienstjaren | Vakantie eenheden |
van 0 tot en met 1 | 66 |
van 2 tot en met 3 | 69 |
van 4 tot en met 6 | 72 |
van 7 tot en met 9 | 75 |
van 10 tot en met 14 | 78 |
vanaf 15 | 81 |
Eén vakantie eenheid staat gelijk aan 2 uur en 40minuten diensttijd. (hierna gedefinieerd als 2-2/3 uur)
Het vakantierecht van enig kalenderjaar wordt toegekend in de periode van 1 april van dat jaar tot en met 31 maart van het daaropvolgende jaar.
2. Feestdagen
De medewerker met een contract voor onbepaalde tijd heeft per kalenderjaar recht op vier extra vrije dagen ter compensatie van de algemeen erkende feestdagen. Per periode van drie maanden kan één feestdag als snipper- dag worden opgenomen.
Deze snipperdagen kunnen door de medewerker worden aangevraagd. De aanvraag moet uiterlijk 10 uur voor aanvang van de dag waarop vrij van dienst worden gevraagd, geschieden bij de crewcoördinatie. Het opnemen van een snipperdag leidt ertoe dat vanaf de aanmeldingstijd van de publiceerde vluchtopdracht tot en met het einde van de daarbij behorende rust, een periode vrij van dienst ontstaat. Behoudens onvoorziene, operationele verstoringen moet de gepubliceerde indeling van de volgende opdrachten in stand worden gehouden.
De werkgever zal de aanvraag voor een snipperdag zo veel als mogelijk inwilligen. Daartoe kan de werkgever een standby en/of oproepkracht oproepen of gebruik maken van bewilliging.
Bij inwilliging door de werkgever is de aanvraag definitief en kan niet meer worden gewijzigd. De opgenomen snipperdag dient als 8 uur diensttijd te worden beschouwd.
Voor medewerkers die een aaneengesloten periode onbetaald verlof van maximaal 3 maanden aanvragen waarin de maanden december en januari vervat zitten, zal het reduceren van de snipperdagen zich beperken tot 1 van de 2 jaar.
Indien na afloop van een kalenderjaar een snipperdag niet als zodanig is gebruikt wordt het saldo vakantie eenhe- den per snipperdag verhoogd met 3, dat gelijk staat aan 8 uur diensttijd.
De medewerker met een bepaalde tijdcontract heeft geen recht op snipperdagen. Daarvoor in de plaats ontvangt hij 3 extra vakantie eenheden (= 1 dag)
Indien de medewerker in een periode reeds een snipperdag heeft genoten is hij vrij om nog een aanvraag in de- zelfde periode in te dienen. Dit verzoek zal alleen worden gehonoreerd indien de productie dit toelaat. De werkge- ver is niet verplicht andere medewerkers te benaderen voor bewilliging in vrije tijd.
3. Vakantierechten bij indiensttreding en einde dienstverband
De medewerker die in dienst treedt bij werkgever of de dienst verlaat, heeft in dat kalenderjaar recht op een evenredig deel van de hem overeenkomstig de punten 1 en 2 toekomende vakantie eenheden en snipperdagen voor de periode dat de arbeidsovereenkomst in het betreffende kalenderjaar heeft of zal bestaan. Vakantie eenhe- den worden naar boven afgerond op hele eenheden en snipperdagen worden naar beneden afgerond op hele da- gen.
4. Toekenning van de vakantie eenheden
4.1 Zomerverlof
- Van de vakantie eenheden wordt desgewenst een gedeelte toegekend in de periode van 1 april tot 1 oktober en wel zodanig dat, eventueel aangevuld met vrije uren voortvloeiend uit bijlage 7, de medewerker tenminste 21 aaneengesloten perioden van 24 uur vrij van dienst zal zijn. Vrij van dienst kan bestaan uit een combinatie van deeltijd vrij en/of vakantie eenheden, die uit de door de medewerker aangevraagde periode ontstaat.
- Per 1 februari wordt het vakantierooster vastgesteld en vóór 1 maart gepubliceerd.
- De medewerker dient vóór 1 februari een aanvraag te hebben ingediend.
- Indien geen aanvraag is ingediend kan de werkgever ten hoogste de helft van de vakantie eenheden indelen tussen 1 april en 1 oktober.
4.2 Winterverlof
- Na toekenning van het zomerverlof zullen de resterende vakantie eenheden - desgewenst aaneengesloten - worden toegekend in de periode van 1 oktober tot 1 april daaropvolgend.
- Per 1 augustus wordt het vakantierooster vastgesteld en vóór 1 september gepubliceerd.
- De medewerker dient vóór 1 augustus een aanvraag te hebben ingediend.
- De werkgever kan de resterende vakantie-eenheden, met uitzondering van 15 vakantie eenheden, indelen tussen 1 oktober en 1 april. Indien de medewerker hierom bij de unit coach verzoekt, kunnen meer vakantie- eenheden worden gespaard. Een verzoek tot het sparen van verlof kan alleen gemotiveerd worden afgewe- zen. In september van elk jaar zal de werkgever een rapportage geven hoeveel van deze vakantie-spaarver- zoeken niet zijn toegekend en met welke reden.
De medewerker met een bepaalde tijdcontract van één jaar of korter, doch langer dan 6 maanden en die in dienst is op de vaststellingsdata zal participeren volgens bovenstaande punten.
4.3 Het opnemen van vakantie eenheden en het toekennen daarvan geschiedt volgens een door Hoofd Cabin Crew vastgesteld rooster, waarin zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de wensen van de medewerker. Daar- toe is de volgende procedure opgesteld.
Bij indiensttreding wordt aan de medewerker een prioriteitscijfer toegekend. Voor het eerste zomerverlof als ook het eerste winterverlof wordt voor beide perioden het cijfer op 0 gesteld. De op- en afbouw van het prioriteitscijfer geschiedt afzonderlijk voor het zomer- en winterverlof.
a. Toekenning van een aangevraagde verlofperiode geschiedt in volgorde van het (hoogste) individuele priori- teitscijfer. Bij een gelijk cijfer zal op basis van de volgordelijst zoals vastgesteld in bijlage 18, worden toege- kend.
b. Het in overleg met betrokkene aanpassen van de aanvangsdatum en/of de lengte van de periode wordt be- schouwd als honorering van de aanvraag.
c. Indien een aanvraag gehonoreerd is wordt het cijfer op 0 gesteld of - indien van toepassing - blijft het cijfer op 0 staan.
d. Bij een niet gehonoreerde aanvraag wordt het cijfer met 1 verhoogd.
e. Indien geen aanvraag wordt ingediend blijft/wordt het cijfer 0.
4.4 Indien de aanvraag voor een zomer- dan wel xxxxxxxxxxxx niet is gehonoreerd kan de werkgever de vakantie een- heden op dezelfde wijze indelen als ware er geen aanvraag ingediend zoals gesteld in de punten 4.1 en/of 4.2.
4.5 Het ruilen van de reeds toegekende vakantie periode door medewerkers is mogelijk onder de volgende voorwaar- den:
• Ruilen kan alleen tussen medewerkers met dezelfde functie en hetzelfde percentage dienstverband;
• Voor medewerkers die parttime werken “in blokken” geldt dat de blokken exact overeen moeten komen;
• De vakanties die geruild moeten worden van gelijke duur zijn;
• De ruil moet uiterlijk 7 weken voor het begin van de eerste vakantiedag van de beide betrokken medewerkers definitief zijn en aangemeld zijn bij Transavia;
• Indien een ruil tot stand komt, moeten de betrokken medewerkers dit samen melden aan het Hoofd Cabin Crew middels een daartoe bestemd formulier;
• Een eenmaal aan Transavia meegedeelde ruil kan niet meer gewijzigd worden.
4.6 Voor de medewerker die na 1 februari of na 1 augustus in dienst treedt en voor 30 september resp. 31 maart uit dienst treedt geldt dat het aantal vakantie eenheden waarop de medewerker gedurende de dienstbetrekking recht heeft zullen worden toegekend op een door het Hoofd Dienst Cabinepersoneel te bepalen tijdstip. Het aantal va- kantie eenheden zal naar boven worden afgerond op hele eenheden.
5. Vakantieweek
Eén week vakantie loopt van zondag 22.00 LT tot en met zondag 21.59 LT en zal standaard 15 vakantie eenheden en 48 uur vrije tijd bedragen. In een vakantie eenheid mag geen rust vallen. Vakantie eenheden kunnen slechts aanvangen om 06.00 uur, 14.00 uur of 22.00 uur LT.
In verband met de wijze waarop in bijlage 7, punt 5.1 de vrije tijd is vastgesteld zullen deze 48 uur worden bere- kend en gezien als 64 uur vrije tijd. In deze 48 uur zal geen rust van (vlucht) opdrachten vallen.
6. Extra vakantieperiode
a. De medewerker heeft de mogelijkheid een extra vakantie periode aan te vragen middels een indelingsverzoek. Afhankelijk van zijn saldo aan ten eerste snipperdagen en ten tweede vakantie eenheden zal – indien mogelijk
– het verzoek (geheel of gedeeltelijk) worden ingewilligd. De werkgever zal aan de medewerker mededelen hoeveel snipperdagen en vakantie eenheden benodigd zijn om de extra vakantieperiode te kunnen toekennen. De vrije tijd gedurende deze vakantieperiode zal conform bijlage 7 worden vastgesteld. Honorering of afwij- zing heeft geen invloed op het prioriteitscijfer.
b. Ten behoeve van de berekening van het aantal benodigde VE voor de periode dat door de medewerker vrij is gevraagd, geldt dat de periode loopt vanaf de 1e aanvangsmogelijkheid om 06.00 of 14.00 of 22.00 uur op of na de gepubliceerde aanmeldingstijd van de opdracht of aanvang van de standby. De berekening van het aan-
tal benodigde VE stopt aan het einde van een VE om 05.59 of 13.59 of 21.59 uur voorafgaand aan de aanmel- dingstijd voor een volgende of navolgende vluchtopdracht, de aanvang van een standby opdracht of vrije tijds- blok.
7. Vakantierechten bij het niet verrichten van werkzaamheden
Bij het niet verrichten van werkzaamheden geldt in afwijking van punt 1 het volgende.
a. In geval van het niet verrichten van werkzaamheden wegens andere redenen dan arbeidsongeschiktheid, zwanger- en bevallingsverlof (volgens de normen van het BW), vakantie of verplichte opkomst in militaire dienst, worden geen vakantie eenheden opgebouwd gedurende deze periode. Het recht aan vakantie eenhe- den zal naar boven worden afgerond op hele eenheden.
b Indien de medewerker aantoont dat hij wegens arbeidsongeschiktheid redelijkerwijs (volgens de normen van het BW) niet in staat is de hem toegewezen vakantie eenheden te genieten, zal de werkgever hem deze een- heden op een ander tijdstip toekennen. Een en ander met inachtneming van de voorschriften ten aanzien van ziekmelding en controle.
8. Intrekken van toegekende vakantie eenheden
In overleg met de werknemersorganisatie(s) kan een toegezegde vakantieperiode worden ingetrokken, indien door onvoorziene omstandigheden de geplande productie in gevaar komt. Ingeval werkgever gebruik maakt van deze mogelijkheid, zal zij:
a. betrokkene hierover met redenen omkleed informeren;
b. betrokkene alle aantoonbare gemaakte kosten vergoeden;
c. in overleg met betrokkene een nieuwe vakantieperiode vaststellen;
d. het individuele prioriteitscijfer van de desbetreffende verlofperiode met 1 verhogen.
9. Kopen en verkopen vakantie eenheden
Cabinemedewerkers hebben de mogelijkheid vakantie-eenheden te kopen of verkopen onder de volgende condi- ties:
a. Beschikbare bronnen zijn vakantie-eenheden, barboxprovisie en indien van toepassing winstdeling en neven- functietoeslag. Beschikbare doelen zijn extra vakantie-eenheden en een extra (bruto) uitkering.
b. Medewerkers hebben eenmaal per jaar (in de maand oktober) de gelegenheid de door hun gewenste koop- of verkoop van eenheden kenbaar te maken.
c. Deelnemers zijn Cabinemedewerkers met een contract voor onbepaalde tijd of opeenvolgende contracten voor bepaalde tijd van minimaal 12 maanden aaneengesloten. Uitgesloten zijn medewerkers waarvan op het keuzemoment vaststaat dat ze uit dienst gaan. Medewerkers die in of na oktober in dienst treden kunnen in dat jaar niet deel nemen.
d. De medewerker kan maximaal 15 vakantie-eenheden per jaar extra kopen. Voor het bijkopen van vakantie- eenheden mag er, gerekend vanaf het moment van aankoop, na de aankoop van de extra eenheden geen sprake zijn van een totaal saldo van groter dan 30 vakantie-eenheden. Ook zijn de beschikbare bronnen be- palend voor het aantal in te kopen eenheden.
e. De medewerker kan zijn bovenwettelijke vakantie-eenheden die opgebouwd zijn in het actuele jaar, verkopen tot een maximum van 18 vakantie-eenheden. Voor het verkopen van vakantie-eenheden mag er, gerekend vanaf het moment van verkoop, na de verkoop van de bovenwettelijke vakantie-eenheden geen sprake zijn van een totaal saldo van minder dan nul eenheden.
f. Voor deeltijders wordt het maximum te kopen of verkopen eenheden aangepast aan het percentage van hun dienstverband. Hierbij geldt het percentage op het keuzemoment van aan- of verkoop. Mocht het percentage dienstverband na aankoop van eenheden wijzigen dan behoudt een leidinggevende zich het recht voor om de aankoop (gedeeltelijk) ongedaan te maken.
g. Voor de bepaling van het resterende saldo na het kopen en verkopen van eenheden is de peildatum de maand waarin de keuze kenbaar is gemaakt. Vakantie-eenheden die op dat moment al zijn aangevraagd en gefiatteerd maar nog niet zijn opgenomen worden wel in mindering gebracht op het saldo.
h. De extra aangekochte eenheden dienen te worden opgenomen vóór het keuzemoment van het daaropvol- gende jaar.
i. De inkoopwaarde en de verkoopwaarde zijn gelijk. De waarde van een vakantie-eenheid staat gelijk aan 2,66 maal het uurloon. De grondslag voor de berekening van de waarde van een vakantie-eenheid is het maandsa- laris van de maand waarin de keuze kan worden gemaakt.
j. Aan het eind van de maand waarin de keuze is gemaakt, worden de gekochte of verkochte eenheden ver- werkt met betrekking tot het vakantiesaldo; op het saldo worden de gekochte eenheden bijgeschreven c.q. de verkochte eenheden afgeschreven. In de maand december vindt de financiële verrekening plaats met betrek- king tot de gekochte of verkochte dagen; de uitbetaling van de extra uitkering of de inhouding vindt dan plaats.
k. De voorwaarden voor de geldigheid van de regeling zijn opgenomen in bijlage 2 artikel 7.
10. Verjaring
Alle aanspraken op niet opgenomen vakantie eenheden en snipperdagen vervallen vijf jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraken zijn ontstaan. Voor niet opgenomen vakantie eenheden en snipperdagen wordt geen vergoeding gegeven, behoudens het gestelde in punt 9 en 11.
11. Einde dienstverband
De medewerker is gehouden de vakantie eenheden en snipperdagen waarop hij nog recht heeft op te nemen vóór beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Indien de dienstuitvoering dit niet toelaat wordt, conform de berekening in punt 2, voor elke niet opgenomen vakantie eenheid een vergoeding uitgekeerd van 2,66 maal het uurloon en voor elke niet opgenomen snipperdag 8 maal het uurloon (een vakantie-eenheid komt overeen met 2 uur en 40 minuten).
In geval van overlijden van de medewerker worden eventuele niet opgenomen eenheden en dagen op dezelfde wijze uitbetaald.
Indien de arbeidsovereenkomst op verzoek van de medewerker dan wel wegens een dringende reden (als bedoeld in art. 7:677 juncto 7:679 BW) wordt beëindigd, kan voor elke te veel opgenomen vakantie eenheden en elke te veel opgenomen snipperdag een, volgens dezelfde formule berekend, bedrag worden ingehouden op het werkne- mersinkomen.
Ter bepaling van het uurloon wordt het bruto maandsalaris vermenigvuldigd met 3 en daarna gedeeld door 13. Het zo gevonden weekloon wordt gedeeld door het aantal arbeidsuren conform de arbeidsovereenkomst van de betrokken medewerker.
12. Afwijkingen
Werkgever kan in individuele gevallen, op verzoek van en in overleg met de individuele medewerker afwijken van de regeling, zonder dat overleg met de werknemersorganisatie(s) is vereist.
Bijlage 10 Regeling voor buitengewoon verlof en calamiteitenverlof
1. Buitengewoon verlof is vrije tijd waarop medewerker recht heeft in verband met bijzondere persoonlijke omstan- digheden, zonder vermindering van vakantierechten.
2. Aan medewerker zal op zijn verzoek – met inachtneming van artikel 9.2 van de CAO in de onder punt 3 en 4 van deze bijlage genoemde gevallen buitengewoon verlof worden verleend. Een verzoek voor de onder punt 3 ge- noemde gevallen zal door medewerker ten minste vier weken voor de betrokken datum worden ingediend. Alsdan zal de verzochte vrije tijd geen deel uitmaken van de in bijlage 7, punt 1.29 bedoelde vrije uren. Een verzoek voor vrije tijd voor de onder punt 4 genoemde gevallen zal door medewerker vooraf aan de werkgever worden gemeld onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is meldt de medewerker dit op dezelfde wijze zo spoedig mo- gelijk, waarbij de werkgever achteraf kan verlangen dat de medewerker aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft kunnen verrichten.
3.1 Voorzienbare gebeurtenissen
a. Huwelijk of partnerregistratie medewerker: twee dagen; deze dagen hoeven niet met de huwelijksdatum of de dag van de registratie samen te vallen.
b. Ondertrouw medewerker: halve dag en in bijzondere gevallen - ter beoordeling van het Hoofd Dienst Cabine - de gehele ondertrouwdag.
c. Huwelijk of partnerregistratie van kinderen, kleinkinderen, stief- en pleegkinderen, ouders, broers, zusters, zwagers of schoonzusters, stief-, pleeg- en schoonouders: de dag van het huwelijk of van de registratie.
d. Examen: indien het examen in het belang van werkgever kan worden geacht, uitsluitend de voor het afleggen van het examen benodigde tijd.
e. Verhuizing: twee dagen per jaar.
f. Keuring militaire dienst: de dag van de keuring; bij langer verzuim moet een verklaring van de keuringsraad worden overlegd.
g. Het uitoefenen van de kiesbevoegdheid of het vervullen van andere burgerlijke verplichtingen, voor zover de oproep daartoe niet aan zijn schuld te wijten is: de daarvoor benodigde tijd.
h. 25- en 40-jarig huwelijks- of registratiejubileum van medewerker, 25-, 40-, 50-, en 60-jarig huwelijks- of regi- stratiejubileum van (stief-, pleeg-) ouders, schoonouders en grootouders (ook die van echtgenoot/echtgenote): de dag van het jubileum.
i. Tot 1 juli 2008: 12½- en 20-jarig dienstjubileum: 1 dag, te weten de dag waarop het jubileum wordt gevierd. Indien het jubileum niet wordt gevierd wordt 1 bijzonder verlofdag toegekend. Vanaf 1 juli 2008: bij 12½-, 25- en 40-jarig dienstverband: 1 dag, te weten de dag waarop het jubileum wordt gevierd. Indien het jubileum niet wordt gevierd wordt 1 bijzonder verlofdag toegekend. Een niet opgenomen dag vervalt aan het einde van het jaar.
3.2 Jubileumregeling
Met ingang van 1 juli 2008 zijn de volgende aanvullingen respectievelijk wijzigingen van toepassing op de jubileumregeling:
a. Het 25-jarige jubileum bestaat uit de volgende onderdelen:
Een gratificatie ter hoogte van een laatstgenoten maandsalaris. Dit salaris is inclusief eventuele persoonlijke toeslagen en exclusief overige toeslagen. Indien de netto uitkering van de gratificatie niet langer fiscaal mo- gelijk is, wordt deze bruto uitgekeerd.
b. Voor medewerkers die het 20-jarig jubileum hebben gevierd en per 1 juli 2008 nog niet 30 jaar in dienst zijn geldt de volgende overgangsmaatregel:
• Geen viering bij 25-jarig dienstverband, maar bij 30 jaar dienstverband;
• Een gratificatie ter hoogte van een laatstgenoten maandsalaris onder aftrek van de reeds genotenjubile- umuitkering bij 20 jaar. Dit salaris is inclusief eventuele persoonlijke toeslag en exclusief overige toesla- gen. Indien de netto uitkering van de gratificatie niet langer fiscaal mogelijk is, wordt deze bruto uitge- keerd.
c. Medewerkers die per 1 juli 2008 het 30-jarig jubileum reeds hebben gevierd, komen niet meer voor deze nieuwe regeling in aanmerking.
4. Onvoorzienbare gebeurtenissen
a. Overlijden van partner, kinderen, stief- en pleegkinderen: van sterfdag tot en met de dag van uitvaart (tot maximaal vijf kalenderdagen).
b Overlijden van ouders: overlijdensdag en de dag daarna, alsmede de dag der uitvaart.
c. Overlijden van stief-, pleeg-, en schoonouders, broers, zusters, zwagers, schoonzusters, kleinkinderen, groot- ouders (ook van partner), schoonzoons, schoondochters: overlijdensdag of dag daarna, alsmede de dag der uitvaart.
d. Bevalling partner: een dag. Na de bevalling van de partner of degene van wie hij het kind erkent, heeft de me- dewerker gedurende een tijdvak van vier weken recht op verlof met behoud van loon voor twee dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten. Het recht bestaat vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de medewerker woont.
e. Opname in ziekenhuis of andere inrichting van partner, kind, stief- en pleegkind, indien behorende tot het ge- zin van medewerker: zolang als nodig is tot maximaal een dag. Voor niet-inwonende kinderen, stief- of pleeg- kinderen in overleg met het Hoofd Dienst Cabine.
f. Bij ernstige ziekte van partner, kinderen, stief-, of pleegkinderen, ouders: in overleg met het Hoofd Dienst Ca- bine.
5. Wanneer een gebeurtenis onder 4.a., 4.b. (voor zover dit ouders c.q. stief- en pleegouders betreft), 4.c. of 4.e. plaatsvindt op een tijdstip waarop medewerker zich in opdracht van werkgever buiten zijn standplaats of meldsta- tion bevindt, zal medewerker door werkgever in de gelegenheid worden gesteld zo spoedig mogelijk naar zijn standplaats of meldstation terug te keren. Voor wat betreft 4.e. kan werkgever, alvorens tot toepassing van het in dit punt gestelde over te gaan, advies inwinnen van de behandelend arts.
6. Over alle hiervoor niet omschreven gevallen wordt door het Hoofd Dienst Cabine beslist nadat hij hierover advies heeft gevraagd aan het Hoofd P&O.
7. Behoudens het gestelde in punt 3.a. kan buitengewoon verlof niet worden opgespaard.
8. Indien de medewerker arbeidsongeschikt is op een dag waarop aanspraak op buitengewoon verlof zou bestaan, wordt geen vervangende dag toegekend, behoudens het gestelde in punt 3.1.a.
9. Het salaris wordt doorbetaald voor zover niet uit andere hoofde recht bestaat op enige andere vergoeding over buitengewone verlofdagen. In afwijking op de Wet Arbeid & Zorg zullen de route- en reiskostenvergoedingen vol- ledig worden doorbetaald.
Bijlage 11 Stationeringregeling
A. Definities
A.1. Aanwijzen: het verplichten tot het aanvaarden van een tewerkstelling.
A.2. Dag: een tijdsverloop van 22.00 t/m 21.59 uur lokale tijd daaraanvolgend.
A.3. Lokale nacht: een rustperiode waarvan 8 uren liggen tussen 22.00 uur en 09.00 uur lokale tijd.
A.4. Week: een aaneengesloten periode van zondag 22.00 uur LT t/m zondag 21.50 uur LT daaropvolgend
A.5. Stationeringverlof: een extra vrije dag verkregen in verband met stationering.
B. Algemeen
B.1. Stationering zal met inachtneming van de vereiste functiekwalificaties als volgt plaatsvinden, waarbij Pursers
en CA’s afzonderlijk worden beschouwd:
a. met inachtneming van C.1.c. op basis van vrijwilligheid in volgorde van senioriteit en bij toerbeurt per basisstation
b. Indien er niet voldoende vrijwilligers zijn, door aanwijzing in volgorde van senioriteit en bij toerbeurt per basisstation.
B.2. Per vervulde vrijwillige stationeringperiode ontstaat vrijstelling van de eerstvolgende verplichte stationering- periode voor hetzelfde basisstation. Elk aantal aaneengesloten dagen stationering wordt als één periode gere- kend.
B.3. Van de navolgende bijlagen van de CAO zal c.q. kan tijdens stationering op de hieronder genoemde punten worden afgeweken:
• Bijlage 5, Regeling verblijfkosten buiten de standplaats/meldstation:
Het in deze regeling gestelde geldt niet voor vrijwillige stationering. Hiervoor komt een stationering- vergoeding in de plaats zie Appendix II.
• Bijlage 7, Werk en rusttijdenregeling:
Art. 2.2. compensatietijd welke verdiend is voor stationering, maar teruggegeven dient te worden tijdens de stationering, zal direct aansluitend aan het stationeringverlof worden toegekend. Compen- satietijd welke verdiend wordt tijdens de stationering en teruggegeven dient te worden tijdens die stationering, zal aansluitend aan het stationeringverlof worden toegekend.
Art. 2.5 (minimaal 2 en maximaal 4 sb’s tussen twee perioden van vrije tijd)
Art. 5.1 b,c (256 uur vrije tijd per 28 dagen)
Artikel 6 geldt niet voor verplichte stationering, met uitzondering van artikelen 6.1 c, 6.1 d, 6.1 i, 6.2.1, 6.2.2 d, 6.3.1 a en 6.3.1 c.
Afhankelijk van het uit te voeren vluchtenprogramma wordt de vrije tijd toegekend met de volgende minima:
Het tekort aan vrije tijd wordt aansluitend na afloop van de stationeringperiode toegekend, waarbij geldt dat voor een tekort aan vrije tijd van 8 uur of minder, 8 uur wordt toegekend, voor een tekort tussen 8 en 16 uur, 16 uur en voor een tekort van tussen 16 en 24 uur, 24 uur. Deze uren zullen aansluiten op de normale vrije tijd van de betrokken indelingsweek en op verlof uit andere hoofde.
• In aanvulling op artikel 5.1 geldt dat, bij verplichte stationering, de vrije tijd van de eerste week sta- tionering ook in de daaraan voorafgaande week wordt gegeven in aansluiting op de vrije tijd van die voorafgaande week en de betreffende stationeringperiode.
• Bijlage 9, Vakantieregeling, lid 2 is tijdens verplichte stationering niet van toepassing.
• Bijlage 10, Regeling buitengewoon verlof: ten aanzien van lid 5. geldt dat de directe kosten van de reis door werkgever worden vergoed. De wijze waarop de terugreis plaatsvindt, wordt in overleg met de werkgever vastgesteld.
B.4. Een stationering vangt aan bij het begin van de vliegwerktijd van de uitreis en eindigt bij afloop van de vlieg- werktijd van de thuisreis.
B.5.
a. Onmiddellijk voorafgaande aan een stationering heeft de medewerker recht op tenminste 3 dagen vrij van dienst.
b. Na afloop van de stationering wordt stationeringverlof toegekend in de vorm van stationeringverlofda- gen. Per aaneengesloten periode van 7 dagen stationering wordt 1 stationeringverlofdag toegekend met een maximum van 12 stationeringverlofdagen per periode. Indien de laatste stationeringweek bestaat uit 3,5 dag of meer wordt hiervoor 1 stationeringverlofdag toegekend.
c. Toekenning van uitgestelde vrije tijd en stationeringverlof geschiedt in volgorde aansluitend aan de peri- ode van stationering en in aansluiting op de normale vrije tijd.
d. Na afloop van de stationering heeft medewerker te allen tijde recht op 4 dagen vrij van dienst, waarvan het verlof uit hoofde van B.5.b en B.5.c. deel uitmaakt.
e. De stationeringverlofdagen uit hoofde van stationering kunnen op verzoek van de medewerker ook wor- den genoten op de stationeringplaats of op enige plaats tijdens de thuisreis- onder evenredige verminde- ring van het gestelde in B.5.c. en B.5.d. – met dien verstande dat hiervoor geen vergoedingen worden verstrekt anders dan bij de normale thuisreis. Bij berekening van het stationeringverlof wordt in dit ge- val uitgegaan van de geplande thuisreis.
f. Op verzoek van de medewerker worden de stationeringverlofdagen uit hoofde van stationeringverlof ge- heel of gedeeltelijk geboekt op zijn rekening-courant met dien verstande dat te allen tijde voldaan wordt aan het gestelde in B.5.d.
B.6. Werkgever zal er zorg voor dragen, dat tijdens stationering alle verplichtingen van medewerker samenhan- gend met zijn beroep, zoals medische keuring, training en/of cursus, verlenging van paspoort/inentingen etc. kunnen worden uitgevoerd, waarbij de kosten voor rekening komen van werkgever. Indien in dit verband sprake is van nalatigheid van de medewerker, komen de bovengenoemde kosten voor zijn rekening.
B.7. Indien medewerker uit hoofde van lid B.6. tijdens stationering te werk wordt gesteld op een ander basissta- tion dan dat van stationering, wordt een daggeld verstrekt ter grootte van het positieve verschil tussen het daggeld van het nieuwe basisstation overeenkomstig Bijlage 5 en de stationeringvergoeding c.q. het daggeld van de stationeringplaats. Deze stationeringvergoeding c.q. het daggeld van de stationeringplaats wordt ge- durende deze periode gehandhaafd. Indien dit basisstation samenvalt met de standplaats of het meldstation wordt de stationeringvergoeding gehandhaafd. Er wordt in dit geval niet in huisvesting en vervoer voor woon- werkverkeer voorzien. Afhankelijk van de duur van de stationering en de hoogte van de stationeringvergoe- ding zal een voorschot worden uitbetaald. Het voorschot van de stationeringvergoeding wordt verrekend in de maand dat de laatste stationeringvergoeding aan een individuele medewerker wordt uitbetaald.
C. Vrijwillige stationering
C.1.
a. Nadat de stationeringvoorwaarden, voor zover zij niet in deze regeling zijn vermeld, na overleg met de werknemersorganisatie zijn vastgesteld, en werkgever de duur van de stationeringperiode(n) heeft be- paald, worden door werkgever vrijwilligers voor de betreffende periode(n) gevraagd door middel van een rondschrijven en een intekenformulier conform Appendix I.
b. In het rondschrijven aan de medewerkers wordt zo mogelijk minimaal vermeld:
1. plaats van stationering en beschrijving van het project;
2. perioden waarop kan worden ingeschreven;
3. stationeringvergoeding en overige vergoedingen;
4. huisvesting en recreatiemogelijkheden;
5. faciliteiten gezin;
6. verzekeringen;
7. verlof- en reisregeling;
8. sluitingsdatum intekening.
Werkgever draagt er zorg voor dat iedere medewerker het bovengenoemde rondschrijven per crewmail ont- vangt minimaal 7 dagen voor het sluiten van de intekenperiode.
c. Indien een medewerker intekent voor twee of meer aaneensluitende perioden kan werkgever hem,indien werkgever dit wenst, voorrang verlenen boven intekenaars op gescheiden perioden.
d. In de maand september van een jaar worden medewerkers, Pursers en CA’s met een aansluitend contract, in de gelegenheid gesteld zich voor een ‘prestationeringbieding’ in te schrijven. Een ‘prestationeringbie- ding’ houdt in dat men in geval van een stationering direct en met inachtneming van beschikbaarheid en van volgorde van de senioriteitlijst kan worden uitgezonden. De lengte van de stationering volgens de ‘prestationeringbieding’ wordt bepaald door Hoofd Dienst Cabine maar zal nooit langer zijn dan 30 dagen. Deze periode geeft werkgever de gelegenheid de stationering op basis van senioriteit en toerbeurt volgens artikel C.1.a, b en c van deze bijlage te starten. Het stationeringverlof en het eventuele tekort aan vrije tijd zal achteraf volgens de stationeringregeling worden toegekend.
C.2. Bij stationering van meer dan 30 dagen aaneengesloten is de medewerker gerechtigd, indien de operationele omstandigheden dit toelaten, in eigen huisvesting te voorzien, in welk geval werkgever hem ten hoogste de kosten van de door werkgever ter beschikking gestelde accommodatie vergoedt. Dit geldt alleen indien hieruit geen extra kosten voortvloeien voor werkgever.
C.3. Indien de stationering een aaneengesloten periode van meer dan 6 maanden zal bedragen en de omstandig- heden ter plaatse zulks mogelijk maken, kan de medewerker zijn echtgenote c.q. zijn partner zoals ook be- doeld in Hoofdstuk 1, art. 1.12, met niet-zelfstandige kinderen blijvend laten overkomen vanaf de eerste dag van de stationering. Voor vertrek zijn deze gezinsleden verplicht zich te onderwerpen aan een medische keu- ring, waarvoor werkgever zal zorg dragen. Werkgever zal zorg dragen voor vervoer van en naar de plaats van stationering en voor passende accommodatie.
Gedurende de aanwezigheid van bovengenoemde gezinsleden zal werkgever een gezinstoelage aan medewer- ker verstrekken. Deze gezinstoelage zal worden vastgesteld op basis van de reële kosten ter plaatse, aan de hand van de criteria genoemd in appendix II van deze bijlage.
C.4. Bij een stationering van meer dan 12 aaneengesloten maanden zal werkgever medewerker en zijn ter plaatse verblijvende gezinsleden eenmaal per jaar in de gelegenheid stellen de vakantie elders door te brengen. Werkgever zal voor vervoer zorg dragen, waarvan de kosten maximaal die van de door werkgever te maken vervoerskosten naar Nederland zullen bedragen.
C.5. Tijdens vakantie vervallen te allen tijde de stationeringvergoeding en overige vergoedingen per actueel opge- nomen vakantiedag.
C.6. Medewerkers met een eerste overeenkomst voor bepaalde tijd van minder dan één jaar en oproepkrachten komen slechts in aanmerking voor stationering indien er zich voor een bepaalde periode geen vrijwilligers vanuit het overige bestand hebben gemeld vóór de sluitingsdatum als vermeld onder lid C.1.b.
D. Verplichte stationering
D.1. Een verplichte stationering bedraagt maximaal 17 dagen. Indien op grond van operationele of economische noodzaak een langere stationering nodig is, kan de stationeringperiode in overleg met de individuele mede- werker verlengd worden tot maximaal 30 dagen.
D.2. Bij voorgenomen verplichte stationering zal het inlichten van de medewerker zo mogelijk 30 dagen doch mini- maal 7 dagen voor de aanvang van de stationering geschieden.
D.3. Tijdens verplichte stationering zal een daggeld worden verstrekt conform Bijlage 5, Regeling verblijfkosten buiten de standplaats of het meldstation.
D.4. In geval van verplichte stationering zal de tijdsduur tussen twee stationeringperioden minimaal 21 dagen be- dragen.
D.5 Bij verplichte stationering bedraagt de vrije tijd per week minimaal 48 aaneengesloten uren waarin tenminste 2 lokale nachten.
E. Uitzonderingen
E.1. Voor een (vrijwillige of verplichte) stationering kunnen worden overgeslagen degenen:
a. die vakantie hebben tijdens de stationeringperiode, tenzij het een verplichte stationering betreft. In dat geval zál medewerker worden overgeslagen;
b. die een nevenfunctie bekleden welke na overleg met de werknemersorganisatie ter beoordeling van het Hoofd Dienst Cabine, niet door anderen waargenomen kan worden;
c. die in speciale sociale omstandigheden verkeren, zoals ziekte gezinsleden e.d. ter beoordeling van het Hoofd Dienst Cabine;
d. die naar een andere functie overgaan, een en ander ter beoordeling van het Hoofd Dienst Cabine;
e. die ziek zijn, voor zover er aanwijzingen bestaan, dat de ziekte de aanvangsdatum van de stationering zal overschrijden, een en ander ter beoordeling van het Hoofd Dienst Cabine waar bij twijfel advies aan de Arbo-dienst zal worden gevraagd. Dit geldt tevens voor medewerkers die beperkt inzetbaar zijn;
f. die minder dan een periode van 6 maanden in een functie werkzaam zijn, zulks ter beoordeling van het Hoofd Dienst Cabine, een en ander na overleg met de werknemersorganisatie;
g. die in de periode van 18 maanden voorafgaand aan een nieuwe stationering reeds vrijwillig gestationeerd zijn geweest;
h. die niet beschikbaar zijn vanwege verlopen van legality.
F. Slotbepalingen
F.1. In gevallen waarin deze regeling niet voorziet of waarin over de juiste toepassing van de regeling twijfel be- staat, zal in overleg tussen werkgever en de werknemersorganisatie(s) worden beslist.
F.2. Slechts in overleg tussen werkgever en de werknemersorganisatie(s) kan van deze regeling worden afgewe- ken.
Appendix 1
Ondergetekende...........................................................................................
wenst in de periode ......................................... tot voor de
volgende maand(en) of periode(n) in aanmerking te komen voor stationering in
..................................................................................................................
van tot
1. ....................................... ................................................
2. ....................................... ................................................
3. ....................................... ................................................
4. ....................................... ................................................
5. ....................................... ................................................
6. ....................................... ................................................
vergezeld van de volgende gezinsleden:
Naam: Leeftijd:
.......................................... ................................................
.......................................... ................................................
.......................................... ................................................
Eventuele opmerkingen:
Datum: Handtekening:
......................................... ................................................
Appendix II
Bij de bepalingen van de hoogte van de stationeringvergoeding wordt rekening gehouden met de reële kosten voortko- mend uit wonen en werken, zoals:
- eventuele hogere kosten van levensonderhoud ter plaatse;
- eventuele extra kosten in verband met het wonen in hotels;
- te onderhouden contacten met Nederland.
Bij de bepaling van de gezinstoelage worden de additionele kosten van een uitgebreid huishouden ter plaatse in aan- merking genomen.
Bij de bepaling van de onderwijstoelage wordt ervan uitgegaan dat dit onderwijs zoveel mogelijk volgens het Neder- landse onderwijssysteem dient te worden voortgezet.
Bij de bepaling van de huisvestingstoelage wordt ervan uitgegaan dat de kosten van huisvesting in Nederland doorlo- pen. Dit betekent dat huisvesting tijdens stationering in principe voor rekening van werkgever is, rekening houdend met lid C.2.
Bijlage 12 Regeling (hotel)accommodatie buiten de standplaats of meldstation
1. Werkgever zal zorgen voor (hotel)accommodatie voor buiten de standplaats of meldstation overnachtende mede- werkers.
2. (Hotel)accommodatie zal uitsluitend ter beschikking van de medewerker staan en dient aan de volgende normen te voldoen:
a. een kamer zal niet kleiner zijn dan circa 3 x 4 meter en voorzien zijn van:
- een afgescheiden bad/douchegelegenheid met toilet;
- slaap- en zitgelegenheid en behoorlijke verlichting;
- redelijk licht-dichte gordijnen;
- airconditioning en verwarming indien temperatuur of klimaat daartoe aanleiding geven;
- voorziening tegen geluidsoverlast.
b. redelijke ligging ten opzichte van winkels en recreatiemogelijkheden;
c. een aan de aankomst- en vertrektijd aangepaste service, indien het een hotel betreft;
d. doorlopende beschikbaarheid van een normaal geoutilleerde keuken, indien het een appartement of woning be- treft.
3. Indien (hotel)accommodatie welke aan het bovenstaande voldoet, niet beschikbaar is, kan van de normen worden afgeweken.
4. De keuze van (hotel)accommodatie zal door werkgever worden gemotiveerd ten overstaan van de werknemersor- ganisatie(s) voor zover het meer dan incidentele overnachtingen betreft.
Bijlage 13 Regeling overgang van vliegfunctie naar grondfunctie
1. Bij overgang van een onder deze CAO vallende arbeidsovereenkomst naar een arbeidsovereenkomst vallende on- der de CAO voor het grondpersoneel zal de duur van de bestaande overeenkomst worden gehandhaafd. Alleen in gevallen waarbij de pensioengerechtigde leeftijd van de twee CAO’s onderling verschilt, wordt de duur van de ar- beidsovereenkomst aangepast. Werkgever en medewerker kunnen zonodig anders overeenkomen.
2. Gedurende het tijdvak waarbinnen de vliegfunctie wordt uitgeoefend, zal de medewerker moeten blijven voldoen aan de door werkgever vastgestelde en vast te stellen eisen betreffende vakkennis en representativiteit, alsmede aan de medische eisen van de door werkgever aan te wijzen geneeskundige.
3. Ingeval niet respectievelijk niet meer wordt voldaan aan de in artikel 2. gestelde eisen, zal dat voor werkgever aan- leiding zijn de vliegfunctie te beëindigen en een passende grondfunctie - indien beschikbaar - aan te bieden. Mocht een aanbod voor een passende grondfunctie door de medewerker worden afgeslagen, dan zal dat voor werkgever aanleiding zijn beëindiging van de dienstovereenkomst na te streven.
4. Naast het gestelde in artikel 4.4. van de CAO zal werkgever ernaar streven individueel de voorkomende vacatures voor grondfuncties aan te bieden. Medewerker zal zich individueel uitspreken of hij wel of niet daarnaar wenst te reflecteren. Indien medewerker voor grondfuncties reflecteert, wordt hij tezamen met de overige reflectanten opge- nomen in de interne sollicitatieprocedure. Ter vervulling van vacatures hanteert werkgever de norm dat medewer- ker moet voldoen aan de functie-eisen van de betreffende functie en dat de reflectant met de beste kwalificaties zal worden geaccepteerd.
5 Op verzoek van de medewerker vergoedt de werkgever de kosten van een beroepskeuzetest van een in deze er- kend adviesbureau, op basis van ingediende factuur.
6 Tevens kan de medewerker in aanmerking komen voor een studiekostenvergoeding van maximaal € 1361,34 per studieovereenkomst. Medewerker dient aan te tonen en als zodanig een intentieverklaring af te geven, dat de stu- die gericht is op het verkrijgen van een grondfunctie bij werkgever, dan wel een functie elders. Studieverlof kan op individuele basis worden verleend indien de studie respectievelijk cursus dit noodzakelijk maakt. Alsmede indien de dienst dit toelaat.
7. Bij overgang naar de grondfunctie is de CAO voor grondpersoneel van toepassing. Zo zal eveneens van toepassing zijn de in deze CAO gehanteerde methodiek, teneinde de inschaling in de salaristabel van deze CAO mogelijk te ma- ken.
8 Indien er geen passende grondfuncties voorhanden zijn, zal de arbeidsovereenkomst worden beëindigd. In dat ge- val zal medewerker recht hebben op een schadeloosstelling, gelijk aan 2 weken bruto basissalaris per dienstjaar,
e.e.a. met een maximum van 26 weken.
Bijlage 14 Regeling Uniformkleding
1. Algemeen
a. Werkgever stelt vast welke medewerkers in diensttijd uniformkleding dragen.
b. Uniformkleding wordt aan medewerker gratis in bruikleen verstrekt.
c. De eerste verstrekking wordt aan de werknemersorganisatie(s) bekend gemaakt, indien werkgever de aantal- len uniformonderdelen in ongunstige zin wil wijzigen, zal dit niet anders geschieden dan in overleg met de werknemersorganisatie(s).
d. Herverstrekking vindt jaarlijks plaats naar behoefte van medewerker/werkgever onder inlevering van het oude uniformonderdeel.
2. Onderhoud uniformkleding
Onderhoud van de uniformkleding is voor eigen rekening van medewerker, doch maandelijks kunnen de kosten van eenmaal stomen van rok/vestje/jasje of uniformcolbert/-pantalon/xxxxxxx bij werkgever worden gedeclareerd. Sto- men van mantel of jas mag maximaal twee keer per jaar worden gedeclareerd.
Voor het chemisch reinigen van uniformkleding tijdens verblijf buiten de standplaats of het meldstation is Bijlage 5, punt 6.c. van toepassing.
3. Einde dienstverband
Alle in bruikleen verstrekte uniformkleding dient bij het einde van het dienstverband bij werkgever te worden inge- leverd.
4. Slotbepalingen
Ter uitvoering van deze regels, alsmede ten aanzien van het dragen van uniformkleding zijn nadere bedrijfsbepa- lingen vastgesteld.
Bijlage 15 Regeling militaire dienst
Ter uitvoering van het gestelde in artikel 6.17. van de CAO, geldt, met inachtneming van het gestelde in artikel 7: 670 lid 3 BW, het volgende:
1. De medewerker wordt gedurende de periode dat hij in militaire dienst verblijft non-activiteit verleend, voor zover het dienstverband niet gedurende deze periode eindigt.
2. Eerste oefening
a. Gedurende de non-activiteit heeft medewerker geen recht op enige tegemoetkoming of uitkering van welke aard dan ook vanwege werkgever, terwijl voorts de artikelen 4.11, 6.2, 6.10, 6.13, 9.1, 9.2, 9.3, 10.1, 10.3,
10.5 en 10.8 van de CAO niet van toepassing zijn.
b. De medewerker aan wie non-activiteit is verleend, is gehouden tenminste 14 dagen voor de ingang van groot
x.x. xxxxx xxxxxx, de werkgever te melden of hij wederom in actieve dienst van werkgever wenst te treden. In- dien medewerker zich zonder geldige redenen niet houdt aan deze meldingsplicht zal het dienstverband als be- eindigd worden beschouwd.
3. Herhalingsoefeningen in Nederlandse militaire dienst
a. Tijdens non-activiteit in verband met de herhalingsoefeningen zal werkgever de medewerker met een dienstver- band van 1 jaar of langer, een uitkering toekennen, voorzover het militaire inkomen (inclusief inkomensvergoe- ding) lager is dan zijn laatstgenoten nettosalaris, mits aan werkgever wordt aangetoond, dat de medewerker zijn rechten jegens de overheid geldend heeft gemaakt.
b. De onder a. genoemde regeling is slechts van toepassing indien het verblijf in militaire dienst niet het gevolg is van het toedoen of nalaten van de medewerker c.q. het militaire inkomen (inclusief inkomensvergoeding) niet is verminderd als het gevolg van het toedoen of nalaten van de medewerker.
c. Tijdens deze non-activiteit zijn de artikelen: 6.2, 6.10, 6.13, 9.2, 9.3, 10.1 en 10.5 van de CAO niet van toepas- sing.
4. Herhalingsoefeningen van buitenlandse medewerkers
In beginsel geldt ook voor hen de onder punt 3 vermelde regeling. Indien evenwel deze herhalingsoefening langer of aanzienlijk veelvuldiger dan in Nederland gebruikelijk blijkt te duren, respectievelijk voorkomt, zullen werkgever en de werknemersorganisatie(s) van geval tot geval bezien, in hoeverre de voor medewerkers in Nederlandse mili- taire dienst geldende regelingen, voor wat betreft de tijdsduur en hoogte van de aanvullende uitkering, als bedoeld in punt 3, op deze buitenlandse medewerkers van toepassing zijn. Werkgever zal de medewerker geen financiële tegemoetkoming verlenen in de reiskosten naar en van het land waar de militaire dienstplicht moet worden vervuld, doch zal haar medewerking verlenen tot het eventueel verkrijgen van gereduceerd vervoer.
Bijlage 16 Regeling molestrisico en bedrijfsongeval
Voor de medewerker die overlijdt of blijvend invalide wordt als gevolg van:
x. xxxxxx als vermeld in artikel 10.11. van de CAO of
b. een ongeval in en door de dienst (waaronder begrepen woon-/werkverkeer), anders dan als gevolg van molest,
geldt de volgende regeling:
1. In geval van overlijden zal werkgever aan de personen als vermeld in artikel 10.8.1. van de CAO gedurende een periode van zes jaar jaarlijks een uitkering doen ter hoogte van tweemaal het laatstelijk rechtens geldende maandsalaris, voor welk salaris een minimum ter hoogte van de maximale maandelijkse WAO/WIA-uitkering en een maximum ter hoogte van driemaal de maximale maandelijkse WAO/WIA-uitkering zal worden aangehouden.
2. In geval van overlijden kan - ter beoordeling van werkgever - aan de in artikel 10.8.2. bedoelde personen gedu- rende een periode van zes jaar een jaarlijkse uitkering plaatsvinden ter hoogte van één maandsalaris met een maximum van de maximale maandelijkse WAO/WIA-uitkering.
3. In geval van overlijden zal in het artikel 10.8.3. bedoelde geval aan de personen die daarvoor naar het oordeel van werkgever in aanmerking komen, een eenmalige uitkering van € 2268,90 worden gedaan.
4. In geval van blijvende algehele invaliditeit, naar de normen van de WAO/WIA, zal medewerker gedurende een periode van zes jaar in aanmerking komen voor een jaarlijkse uitkering ter hoogte van eenmaal het laatstelijk rechtens geldende maandsalaris, met een maximum ter hoogte van de maximale maandelijkse WAO/WIA-uitke- ring.
In geval van gedeeltelijke blijvende invaliditeit zal de uitkering worden verminderd tot het percentage der invalidi- teit als vastgesteld op grond van de WAO/WIA.
Deze uitkeringen zullen voor het eerst plaatsvinden twaalf maanden na de dag van het ontstaan van invaliditeit.
5. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij emigratie, zal op verzoek van betrokkene(n) afkoop van de onder de pun- ten 1, 2 of 4 vermelde uitke-ringen kunnen plaatsvinden.
6. Voorwaarde voor toekenning van een uitkering is dat degenen die een uitkering zullen ontvangen
a. afstand doen van elke claim tot schadevergoeding terzake jegens werkgever en/of de bedrijven of instellingen waarvoor werkgever de aansprakelijkheid op zich heeft genomen
en/of
b. eventuele rechten op schadevergoeding terzake jegens één of meer derden aan werkgever hebben overgedra- gen en wel tot het bedrag van de uitkering.
Het recht op de uitkering als bedoeld in de punten 1, 2 en 3 van deze bijlage vervalt indien de claim niet binnen een jaar na de ongevaldatum is ingediend.
Bijlage 17 Regeling in geval van zwangerschaps- en bevallingsverlof, ouderschapsverlof, kortdurend en langdurend zorgverlof en adoptieverlof
1. Zwangerschap
a. De zwangere medewerker geeft aan de direct leidinggevende aan wanneer zij het uitoefenen van haar eigen func- tie niet langer wenselijk acht. Vervolgens wordt in overleg het tijdstip bepaald waarop medewerker niet langer in haar eigen functie tewerkgesteld wordt. Dit tijdstip wordt eveneens in overleg bepaald indien werkgever tewerk- stelling in de eigen functie niet langer wenselijk acht. Het advies van de Arbo arts kan bij genoemde beslissingen worden betrokken.
b. Aan de medewerker die zwanger is, worden door werkgever andere passende werkzaamheden aangeboden. Hierbij zal zoveel als mogelijk werk in de eigen regio worden aangeboden. Indien er binnen de regio geen vervan- gende werkzaamheden beschikbaar zijn, zal aan de zwangere medewerker de keuze worden voorgelegd tussen het verrichten van vervangende werkzaamheden op een andere Transavia-lokatie of het verrichten van vervan- gende werkzaamheden voor derden in de eigen regio, waarbij het uitgangspunt is dat het type arbeid zoveel mo- gelijk aansluit bij het type vervangende arbeid dat de zwangere medewerker binnen Transavia zou verrichten.
De medewerker die deze werkzaamheden verricht, behoudt gedurende deze periode haar vaste brutosalaris.
c. Gedurende de in punt 1b bedoelde tewerkstelling zijn de artikelen 6.2, 6.10, 8.1, en 8.3 van de CAO, alsmede de Bijlagen 7, 11, 14 en 18 niet van toepassing.
Op extra dagen vrije tijd, zoals bedoeld in artikel 9.3, wordt vrijaf gegeven, voor zover de dienst het toelaat. In verband hiermee worden de “feestdagen” zoals bedoeld in Bijlage 9, punt 2, verminderd naar rato van de duur van de in punt 1b bedoelde tewerkstelling; dit aantal resterende feestdagen wordt naar boven afgerond op hele dagen.
d. Indien de medewerker de werkzaamheden zoals bedoeld in punt 1b niet of niet meer wenst te verrichten zal haar non-activiteit worden verleend tot de in de Wet Arbeid en Zorg artikel 3:1 bedoelde periode van 6, dan wel 10 in geval van een meerlingzwangerschap, weken voor de vermoedelijke bevallingsdatum, dan wel – indien dit eerder is – tot het einde van het dienstverband. Gedurende deze periode van non activiteit wordt aan de medewerker onbetaald verlof verleendmedewerker. Tijdens deze non-activiteit zijn de artikelen 9.1, 9.2, 9.3, 10.1, 10.4 en
10.5 alsmede de Bijlagen 2 en 2a punt 1, niet van toepassing.
2. Zwangerschaps- en bevallingsverlof
a. De vrouwelijke medewerker heeft recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof conform hetgeen hieromtrent be- paald in de Wet Arbeid en Zorg.
c. De medewerker wiens dienstverband niet voordien is geëindigd aansluitend aan het bevallingsverlof wederom in haar oorspronkelijke functie worden tewerkgesteld.
3. Ouderschapsverlof
a. De werkgever zal ouderschapsverlof toekennen aan de medewerker conform de voorwaarden en vereisten van de Wet Arbeid en Zorgb.
b. VERVALLEN
c. VERVALLEN
d. Het salaris en alle overige arbeidsvoorwaarden worden naar rato van het opgenomen verlof toegepast.
e. Tijdens de periode van ouderschapsverlof wordt desgewenst de pensioenopbouw volledig voortgezet, op basis van de pensioen- grondslag behorende bij het tewerkstellingspercentage dat van toepassing was direct voor de ingang van het ouderschapsverlof. De bestaande bijdrageverdeling wordt gehandhaafd.
4. Kortdurend zorgverlof
a. De medewerker heeft recht op verlof voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een persoon zo- als bedoeld inartikel 5:1 van de Wet Arbeid en Zorg. Het verlof bedraagt in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week.
b. De medewerker meldt vooraf aan de werkgever dat hij het kortdurend zorgverlof opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de medewerker het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever onder opgave van de reden. Bij de melding geeft de medewerker ook de omvang, de wijze van opne- ming en de vermoedelijke duur van het verlof aan. Het verlof gaat in op het tijdstip waarop de medewerker het opnemen ervan meldt aan de werkgever.
c. Het verlof vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de werkgever aan de medewerker kenbaar maakt dat hij tegen het opnemen van het verlof en/of de voortzetting daarvan een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbe- lang heeft, dat het belang van de medewerker daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wij- ken. De werkgever kan achteraf van de medewerker verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft verricht in verband met de noodzakelijke verzorging van een persoon.
d. Over elke opgenomen zorgverlofdag heeft de medewerker recht op 70% van het bruto salaris tot het maximum dagloon. Alle overige arbeidsvoorwaarden zullen naar rato aangepast worden, met uitzondering van de kostenver- goedingen en de pensioenopbouw die volledig zullen worden voortgezet.
e. Op verzoek van de medewerker kan de medewerker in plaats van het opnemen van kortdurend zorgverlof vakan- tie-eenheden opnemen. Bij de aanvraag van de vakantie-eenheden kan de medewerker aangeven dat het verlof is bestemd voor zorgtaken, zodat de vakantieaanvraag met prioriteit toegekend kan worden. De opname van vakan- tie-eenheden heeft derhalve geen invloed op het loon.
5. Langdurend zorgverlof
a. De medewerker heeft recht op verlof zonder behoud van loon voor de verzorging van een (levensbedreigende) zieke of hulpbehoevende persoon zoals bedoeld in artikel 5:9 WAZO. Het verlof bedraagt in elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden ten hoogste zes maal de arbeidsduur per week. De periode van 12 maanden gaat in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.
b. VERVALLEN
c. VERVALLEN
d. De medewerker dient het verzoek om verlof ten minste twee weken voor het beoogde tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk in bij de werkgever onder opgave van reden. Bij de vermelding geeft de medewerker ook de per- soon die verzorging behoeft, het tijdstip van ingang, de omvang, de voorgenomen duur en de spreiding van de uren over de week.
De medewerker verstrekt desgevraagd aan werkgever schriftelijk aanvullende informatie waarmee hij aannemelijk maakt dat de persoon ten behoeve van wie het verlof aanvraagt, (levensbedreigend) ziek of hulpbehoevend is.
Werkgever doet hiertoe een schriftelijk verzoek binnen een week nadat het verzoek om verlof bij hem is ingediend.
e. werkgever kan het verzoek om langdurend zorgverlof van de medewerker afwijzen indien een zwaarwegend be- drijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet.
6. Adoptie- en pleegzorg
a. VERVALLEN
b. VERVALLEN
c. VERVALLEN
Met betrekking tot het adoptieverlof en pleegzorgverlof volgt de werkgever het gestelde in WAZO Hoofdstuk 3.
d. De medewerker heeft gedurende adoptie- of pleegzorgverlof geen recht op loon en ook alle overige arbeidsvoor- waarden worden aangepast. Indien de medewerker een uitkering aanvraagt zal echter de vakantietoeslag op basis van de uitkering berekend worden. In afwijking hiervan kan de medewerker tijdens de periode van adoptieverlof desgewenst de pensioenopbouw geheel voor eigen rekening voortzetten, op basis van de pensioengrondslag beho- rende bij het tewerkstellingspercentage dat van toepassing was direct voor de ingang van het adoptieverlof.
Bijlage 18 Loopbaanregeling voor cabinepersoneel
1. Functies
Bij het cabinepersoneel worden de volgende functies onderscheiden (in volgorde van hoog naar laag):
a. Purser
b. Cabin attendant
Note: Een Purser kan tevens tewerkgesteld worden als Cabin attendant; het omgekeerde kan slechts als om- schreven in punt 4 respectievelijk de punten 5 en 6 van deze bijlage.
Bij ingebruikneming van andere typen vliegtuigen zal met de werknemersorganisatie(s) overleg plaats- vinden over de relatie functie en de tewerkstelling.
2. Contractengebouw en Loopbaanbeleid CA en PU
2.1 Dienstbetrekking
De dienstbetrekking met een Cabin attendent wordt conform artikel 5.2 cao aangegaan voor:
a. bepaalde tijd (medewerkers seizoen), of
b. onbepaalde tijd
1. met piek-dal tewerkstelling voor de functie van Cabin Attendant
Medewerkers hebben in verband met seizoensproductie een wisselende arbeidsomvang. In een periode van 12 maanden biedt Transavia, gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 6 weken in het winterseizoen lopende van 1 november tot en met 31 maart (de zogenoemde dalperiode), geen arbeid aan aan medewerker en is derhalve ook geen loon verschuldigd over deze periode. Het arbeidspercentage bedraagt tijdens de xxxxx- riode 0%. Voor tenminste de overige 46 weken (de zogenoemde piekperiode) worden medewerkers in dienst genomen voor 100%; het is tevens mogelijk te kiezen voor deeltijdtewerkstelling conform hetgeen hieromtrent bepaald in bijlage 8;
De ingangsdatum van de dalperiode wordt uiterlijk eind september van elk jaar aan de medewerker kenbaar gemaakt. De piek- en dalperioden worden vastgesteld per meldstation. Indien op een meldstation verschillende ingangsdata worden gehanteerd, zullen de medewerkers op het betreffende meldstation op basis van seniori- teit in de gelegenheid worden gesteld hun voorkeur voor een periode kenbaar te maken. Gedurende de dalperi- ode is het de medewerker toegestaan om werkzaamheden voor een andere werkgever te verrichten of handel te drijven, indien Transavia daar geen nadeel van ondervindt.
Indien Transavia tijdens een dalperiode alsnog besluit medewerkers op te roepen voor extra arbeid, zal deze extra arbeid op basis van senioriteit aan medewerkers op het betreffende meldstation worden aangeboden.
2. met vaste tewerkstelling voor de functie van Cabin Attendant
Medewerkers worden in dienst genomen voor 100%; het is tevens mogelijk te kiezen voor deeltijdtewerkstel- ling conform hetgeen hieromtrent bepaald in bijlage 8;
De dienstbetrekking met een Purser wordt conform artikel 5.2 cao aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2 Uitvoeringsaspecten vaste contracten CA
1. Toekomstige beschikbaarheid van vacatures wordt door Transavia vastgesteld gebaseerd op het productiepa- troon:
a. Het aantal vaste arbeidsovereenkomsten met een vaste tewerkstelling wordt gebaseerd op het aantal
CCM‟ers benodigd voor de productie in de laagste vliegproductieweek van begin november tot medio december;
b. Aantal vaste arbeidsovereenkomsten met een min-max tewerkstelling wordt gebaseerd op het aantal
CCM‟ers benodigd voor de productie in de laagste vliegproductieweek van 2e week januari tot medio februari.
2. CAO-partijen spreken af dat Transavia jaarlijks in de maand september - voorafgaand aan het aanbieden van vaste contracten - het verwachte productiepatroon en de daarbij behorende aantallen arbeidsovereenkomsten conform artikel 4.1 Principe Akkoord Werk en Zekerheid Cabine 2014-2016, met sociale partners bespreekt. Indien het aantal CCM-ers reeds in vaste dienst lager is dan het verwachte benodigde aantal CCM-ers met een vast dienstverband, zullen er voor deze verwachte meerproductie vacatures worden gesteld. Indien het aantal CCM-ers reeds in vaste dienst het verwachte benodigde aantal CCM-ers met een vast dienstverband over- schrijdt, zullen er geen vacatures worden gesteld. Afwijking van deze methodiek is alleen mogelijk in overleg met sociale partners.
3. Toewijzing vaste contracten
3.1 Aanbieden van vaste contracten voor CA’s vindt –conform de huidige situatie- plaats op basis van senioriteit en het meldstationbeleid (zoals omschreven in bijlage 25 van de CAO). Werkgever kan bij het aanbieden van een vast contract de betrokken werknemer toewijzen aan een meldstation, conform het meldstationbeleid. Werk- gever zal de benodigde aantallen per meldstation vaststellen:
• Eerst worden vaste contracten met een vast percentage aangeboden aan de meest seniore CA’s;
• Daarna worden de vaste piek-dal contracten aangeboden.
3.2 De werknemer heeft de mogelijkheid zijn huidige meldstation te behouden in de functie van CA op basis van tijdelijke contracten totdat hij op basis van senioriteit in aanmerking komt voor een vast CA-contract op zijn huidige meldstation. Indien de werknemer van deze mogelijkheid gebruik maakt, zal het vaste CA-contract worden aangeboden aan de eerstvolgende werknemer, op basis van senioriteit.
3.3 Bovenstaande laat onverlet de bevoegdheid van werkgever om op basis van (dis)functioneren of andere in de persoon gelegen redenen het tijdelijke dienstverband van werknemers niet te verlengen.
2.3 Promotie
1. Bij aanvang van de dienstbetrekking wordt de medewerker in beginsel ingeschaald op de Trede CA 1 behorende bij zijn leeftijd. Het staat ter discretie van de werkgever om een medewerker van 23 jaar of ouder bij aanvang van het dienstverband in te schalen in de Trede CA 2, Trede 0, Trede 1 of Trede 2. Indien werkgever besluit een medewerker bij aanvang van het dienstverband in te schalen op het bedrag behorende bij de trede CA 2 van het salarisgebouw, betekent dit niet dat de medewerker ook daadwerkelijk werkzaam zal zijn als CA 2. Men is pas werkzaam als CA 2 nadat daartoe promotie op basis van hetgeen beschreven staat onder sub b van dit artikel, heeft plaatsgevonden.
Na minimaal zes maanden diensttijd en maximaal 24 ervaringsmaanden, een uitstekende beoordeling en ont- wikkeling en een positieve afsluiting van de CA 2 development training, volgt promotie naar CA 2. Op dat moment maakt medewerker een salarisstap naar het eerst volgende tredesalaris na het trede salaris van toepassing op het moment van indiensttreding. Tot het moment van promotie naar CA 2 vinden geen salarisstappen plaats.
Ten aanzien van CA1’s die op 1 oktober 2015 meer dan 18 ervaringsmaanden hebben, geldt dat zij uiterlijk 31
december 2016 op CA 2 development gaan.
Voor CA1’s die op 1 oktober 2015 minder dan 18 ervaringsmaanden hebben, geldt conform bovenstaande dat na maximaal 24 ervaringsmaanden promotie naar CA 2 volgt.
2. Het loopbaanbeleid wordt als volgt afgestemd op de inrichting van het nieuwe contractengebouw:
Na minimaal 16, maar maximaal 20 ervaringsmaanden, wordt in een dialoog tussen werkgever en medewerker bepaald of beiden duurzaam investeren in de samenwerking en ontwikkeling van de medewerker richting Cabin Attendant of Purser of de werknemer Xxxxx Attendant blijft. Daarbij wordt, naast het oordeel van de leidingge- vende, gebruik gemaakt van een test. Het ontwikkelpad wordt vastgesteld in een loopbaangesprek.
Voordat de medewerker in aanmerking komt voor promotie naar de functie van purser, wordt in een purserpo- tentieelgesprek definitief de geschiktheid voor de functie van purser bepaald.
3. Promotie is afhankelijk van:
a. vacatures in hogere functie
b. geschiktheid voor de hogere functie
c. plaats op de volgordelijst, tenzij er sprake is van zwaarwegende redenen om daar vanaf te wijken.
3. Procedure
3.1 Algemeen
a. Vacatures
De benodigde aantallen cabinepersoneel in elke functie worden periodiek door werkgever door middel van een zo nauwkeurig mogelijke planning vastgesteld. Werkgever bepaalt voorts de hieruit voortvloeiende vacatures en het tijdstip waarop deze moeten worden vervuld. Zij, die hiervoor in aanmerking komen, worden zo tijdig mo- gelijk ingelicht.
b. Geschiktheid
De geschiktheid voor de hogere functie wordt door werkgever vastgesteld op grond van de voor de functie ge- stelde eisen. Hierbij zullen examens en beoordeling belangrijke hulpmiddelen zijn. Indien iemand niet geschikt bevonden wordt, zal dit hem/haar door of namens het Hoofd Cabin Crew schriftelijk worden medegedeeld.
c. Vrijwilligheid
Promotie van degenen die op grond van het voorgaande daarvoor in aanmerking komen, geschiedt op basis van vrijwilligheid. Wanneer binnen het korps cabinepersoneel geen vrijwilligers, die aan de eisen voldoen, beschik- baar zijn, zal werkgever op andere wijze in de vacature(s) voorzien. Slechts in uiterste instantie zal tot aanwij- zing worden overgegaan.
d. Volgordelijst
Per functie wordt een volgordelijst bijgehouden. Bij indiensttreding wordt betrokkene onder aan de betreffende lijst geplaatst. Bij gelijke datum van indiensttreding wordt de volgorde bepaald door de geboortedatum. Mocht bovendien de geboortedatum gelijk zijn dan wordt de alfabetische lexicografische volgorde aangehouden.
Bij promotie wordt betrokkene onder aan de volgordelijst van de betreffende functie geplaatst. Bij gelijktijdige promotiedatum wordt op de volgordelijst voor de hogere functie dezelfde volgorde aangehouden welke betrok- kenen onderling hadden op de volgordelijst van de lagere functie.
Men wordt van de lijst afgevoerd bij einde dienstverband, afkeuring, e.d.
De volgordelijsten zullen één keer per jaar worden gepubliceerd (omstreeks 1 juli).
e. Beschikbaarheid voor de opleiding
Wanneer een lid van het cabinepersoneel niet beschikbaar is voor promotie en in de vacature voorzien moet worden door promotie van een collega, komt eerstgenoemde weer in aanmerking wanneer zich opnieuw een vacature voordoet.
3.2 Vervallen
4. Afwijkingen
In gevallen waarin de werkelijkheid van de planning afwijkt door onvoorziene omstandigheden of door een hoog ziektepercentage of door perioden van mist, kan aan een lid van het cabinepersoneel de taak van de naasthogere dan wel de naastlagere functie worden opgedragen. Dit zal geen consequenties hebben ten aanzien van salaris, promotie e.d. Indien er in een bepaalde functie een vacature is, kan deze tijdelijk door een lid van het cabineper- soneel in de naastlagere functie worden waargenomen tot definitief daarin is voorzien.
5. Tijdelijk teveel aan pursers
Een tijdelijk teveel aan pursers wordt opgevangen door het tewerkstellen in de naastlagere functie. Deze tewerk- stelling zal geen consequenties hebben ten aanzien van salaris, promotie, e.d.
Het in punt 5 van deze bijlage gestelde is gebaseerd op het beginsel dat arbeidsgeschikte werknemers aan het ar- beidsproces blijven deelnemen zolang passend werk voor hen beschikbaar is.
6. Tijdelijke uitoefening van een andere functie tijdens de vluchtuitvoering
Indien door ziekte of verstoring in de uitvoering “en route” een cabinebemanning incompleet raakt kan tijdelijke
tewerkstelling in een andere functie plaatsvinden, teneinde de vluchtuitvoering op gang te kunnen houden.
Deze tewerkstelling zal niet langer duren dan strikt noodzakelijk is en zal geen consequenties hebben ten aanzien van salaris, promotie, e.d.
7. Datum in dienst
Indien een lid van het cabinepersoneel een nieuw dienstverband aangaat, nagenoeg aansluitend aan een direct voorafgaand tijdelijk dienstverband, wordt de datum van aanvang van het eerste tijdelijk dienstverband gerekend als de datum indiensttreding voor de bepaling van de volgorde op de volgordelijsten genoemd onder punt 3.1 d van deze bijlage.
N.B. Nagenoeg zal max. een periode van drie maanden omvatten.
8. Vervallen
9. Overgang naar grondfunctie bij bereiken pensioenrichtleeftijd
1. De werknemer die nog niet kiest voor pensionering conform de pensioenregeling voor Cabinepersoneel kan opteren voor een grondfunctie. Voor de overgang zijn de bepalingen in Bijlage 13 van toepassing.
2. Werknemer dient te voldoen aan de normen met betrekking tot het functioneren als lid van het cabinepersoneel, waaronder representatieve aspecten zoals deze uit hoofde van commerciële overwegingen voor een functie bij het cabinepersoneel noodzakelijk zijn. Indien naar de mening van werkgever door werknemer niet meer wordt voldaan aan deze normen, zal zo mogelijk aan werknemer met een overeenkomst voor onbepaalde tijd een passende grondfunctie worden aangeboden. Voor de eventuele overgang van een cabinefunctie naar een grondfunctie zijn de bepalingen van Bijlage 13 van toepassing.
2. Aan werknemer kunnen werkzaamheden worden opgedragen die verband houden met taken die normaliter door grondpersoneel worden verricht en niet behoren tot de tewerkstelling als cabinepersoneel. Deze taken dienen in het algemeen in het verlengde te liggen van de werkzaamheden van het cabinepersoneel zoals begeleiding van passagiers, passagewerkzaamheden, instapprocedures e.d.
Daarnaast kan incidenteel, indien daartoe de noodzaak en de geschiktheid bestaat, de werknemer binnen werkge- ver andere representatieve/administratieve werkzaamheden, w.o. telefooncentrale worden opgedragen. Indien de grondwerkzaamheden anders dan een incidenteel karakter dragen en voor deze werkzaamheden geen vrijwilligers aanwezig zijn, zal dit soort tewerkstellingen in overleg met de werknemersorganisatie(s) worden geregeld, waarbij kan worden afgeweken van de CAO.
Eén en ander is gebaseerd op het beginsel dat arbeidsgeschikte werknemers aan het arbeidsproces blijven deelne- men zolang passend werk voor hen beschikbaar is, dit wordt door de werknemersorganisatie(s) onderschreven.
10. Structurele toevoeging aan de vloot van een vliegtuigtype met meer dan 200 stoelen
Indien Transavia structureel een vliegtuig in haar vloot opneemt met meer dan 200 stoelen, dan zullen pursers op basis van senioriteit en competentie te werk worden gesteld op dit vliegtuig. Voorts zullen CAO-partijen in dit geval overleg voeren over het inrichten van een nieuwe salarisschaal, waarbij de toegenomen verantwoordelijkheid een belangrijke rol speelt.
Bijlage 19 Periodiek Beraad
Werkgever zal de werknemersorganisatie(s) halfjaarlijks uitvoerig informeren, opdat zij inzicht kunnen verkrijgen in het gevoerde ondernemingsbeleid.
Hiertoe wordt een overzicht verstrekt van:
- de financiële prognose over de komende periode;
- de financiële gang van zaken in de afgelopen periode;
- de prognose van het aantal medewerkers per categorie;
- uitgevoerde en de prognose van uit te voeren interchange operaties;
- toekomstig en gevoerd sociaal beleid.
Tevens zal tussentijdse informatie worden verstrekt indien er aanzienlijke afwijkingen van de prognoses plaatsvinden of indien er besluiten zijn genomen of zullen worden genomen die deze aanzienlijke afwijkingen teweeg brengen.
Bijlage 20 Regeling vergadertijd
1. Vanaf 1 april 2008 stelt werkgever in totaal 300 dagen (organisatiedagen) per jaar ter beschikking van de CAO sluitende werknemersorganisatie(s), te gebruiken door de verenigingsfunctionarissen voor verenigingsactiviteiten, inclusief het deelnemen aan door werkgever met de CAO sluitende werknemersorganisatie(s) te houden vergade- ringen. De CAO sluitende werknemersorganisatie(s) verdelen de 300 organisatiedagen naar rato van de omvang van het ledenbestand van de sectie, te meten op 1 maart van ieder kalenderjaar aan de hand van een accountants- verklaring, die uiterlijk op 10 maart van dat jaar bij Transavia binnen moet zijn. Voor tijdsintensieve projecten zal in overleg een apart budget worden vastgesteld.
Het jaar wordt gerekend van 1 april tot 1 april daaropvolgend. Niet in een jaar gebruikte dagen vervallen. Een or- ganisatiedag omvat 24 uur en loopt van 09.00 LT tot 09.00 LT de volgende dag.
2. Indien voor de onder artikelen 1 en 2 van deze bijlage bedoelde activiteiten méér dagen benodigd zijn dan door werkgever beschikbaar zijn gesteld, zullen de meerdere dagen door de leden van de CAO sluitende werknemersor- ganisatie(s) uit hun vrije tijd worden afgestaan, op door de CAO sluitende werknemersorganisatie(s) te bepalen wijze.
3. De CAO sluitende werknemersorganisatie(s) geven zo mogelijk vier weken voor de publicatie van de indeling aan crewindeling door, welke medewerkers op welke data ten behoeve van hun vrij van dienst willen zijn.
4. Indien de dienst dit toelaat, wordt de gevraagde tijd vrij van dienst gegeven, zulks ter beoordeling van het Hoofd Dienst Cabine.
5. De administratie van de organisatiedagen wordt bijgehouden door werkgever in de vorm van een rekening-courant. Per maand wordt hiervan een overzicht aan de CAO sluitende werknemersorganisatie(s) toegezonden.
6. Indien de beschikbaar gestelde dagen vrijwel gebruikt zijn, zal werkgever dit onmiddellijk aan de CAO sluitende werknemersorganisatie(s) melden.
7. Indien een gevraagde organisatiedag voor een functionaris in zijn vrije periode valt, zal of
a. de vrije periode met 24 uur worden verlengd ten laste van de rekening-courant van de CAO sluitende werknemers- organisatie(s).
b. 3 VE worden bijgeschreven op de rekening-courant premiedagen van betrokkene ten laste van de rekening-courant van de CAO sluitende werknemersorganisatie(s).
8. Slechts in overleg kan van deze regeling worden afgeweken. In geval van twijfel over de uitleg van enig onderdeel zal in overleg worden beslist.
Bijlage 21 Regeling onderzoeken naar voorvallen betreffende de vluchtveiligheid
1. In geval van voorvallen, waarbij de vluchtveiligheid nadelig is beïnvloed, kan werkgever een Commissie van Onder- zoek benoemen. Deze commissie wordt belast met het vaststellen van de omstandigheden, die geleid hebben of hadden kunnen leiden tot een vermindering van de vluchtveiligheid, en het doen van aanbevelingen. De Commissie brengt verslag uit aan de werkgever.
2. Zodra bij het onderzoek twijfel rijst aan het beleid of de bekwaamheid van een medewerker, kan het verdere on- derzoek worden bijgewoond door een waarnemer van de werknemersorganisatie(s).
Bijlage 22 Beroepsregeling
1. De medewerker die meent, dat bij een ten aanzien van hem genomen beslissing of een hem gegeven opdracht zo- als omschreven in artikel 11.4. XXX gebruik te moeten maken van zijn beroepsmogelijkheden, zal zich hierbij in eerst instantie binnen tien dagen richten tot de naasthogere chef, nadat hij zijn chef schriftelijk hiervan in kennis heeft gesteld. Een kopie van zijn schrijven wordt aan zijn HR-manager gezonden.
2. De naasthogere chef zal zich van relevante omstandigheden op de hoogte stellen en de betrokken medewerker en diens chef horen, waarbij hij zo mogelijk binnen 14 dagen één van de volgende uitspraken zal doen:
- handhaven
- wijzigen
- intrekken
Deze uitspraak zal schriftelijk en met redenen omkleed aan de medewerker worden medegedeeld. Een kopie hier- van gaat naar de HR-manager.
3. Indien de medewerker zich niet met de gegeven uitspraak kan verenigen, stelt hij binnen tien dagen het Hoofd Dienst Cabine schriftelijk op de hoogte, dat hij een beroepscommissie samengesteld wil zien.
4. Deze commissie heeft de volgende samenstelling:
a. een HR-manager, niet behorende tot de sector van de medewerker, welke tevens als voorzitter zal optreden;
b. het Hoofd Dienst Cabine;
c. een door medewerker bereid gevonden OR-lid, dan wel een andere door hem bereid gevonden medewerker in dienst van werkgever.
5. De commissie zal zich van relevante omstandigheden op de hoogte stellen en zonodig de betrokken medewerker en diens chef horen. De beslissing van de commissie geschiedt bij meerderheid van stemmen. De commissie zal zo mogelijk binnen 14 dagen een uitspraak doen ten aanzien van de door de naasthogere chef genomen beslissing, te weten:
- handhaven
- intrekken
De uitspraak van de commissie wordt aan de medewerker door het Hoofd Dienst Cabine schriftelijk medegedeeld. Een kopie van deze uitspraak kan op verzoek van de medewerker aan zijn werknemersorganisatie(s) worden ge- zonden.
6. Van de zitting wordt een verslag gemaakt, dat ter inzage ligt voor de medewerker. Nadat de medewerker zich schriftelijk akkoord heeft verklaard met de uitspraak wordt dit verslag vernietigd.
7. Indien de medewerker zich niet akkoord kan verklaren met de uitspraak van de commissie, kan hij zijn werkne- mersorganisatie(s) verzoeken de kwestie in het externe overleg aanhangig te maken.
Voor medewerkers die niet door een werknemersorganisatie(s) worden vertegenwoordigd, bestaat de mogelijkheid zich door middel van een schriftelijk verzoek tot de directie te wenden.
Bijlage 23 Regeling disciplinaire maatregelen
Ter uitvoering van het gestelde in artikel 12 van de CAO geldt het volgende:
1. Disciplinaire maatregelen
a. Schriftelijke berisping.
b. Verbod tot het verrichten van werkzaamheden en het betreden van gebouwen en terreinen in gebruik bij werk- gever - met uitzondering van die gebouwen en terreinen of gedeelten daarvan, die voor het publiek toegankelijk zijn - gedurende een welomschreven periode van ten hoogste 30 dagen, al of niet onder inhouding van een deel van het inkomen, doch niet meer dan 50% van dit salaris, rekening houdende met de hoogte van dit salaris.
c. Plaatsing in een lager ingedeelde functie gedurende een welomschreven termijn, doch maximaal zes maanden, al of niet onder inhouding van het gedeelte van het salaris dat hoger is dan het voor de lagere functie - waarin tewerkstelling plaatsvindt - geldende salaris.
Schorsing van een medewerker, hangende een onderzoek, zal niet worden beschouwd als een in dit lid ge- noemde disciplinaire maatregel.
2. Tot het nemen van de in punt 1 genoemde maatregelen is slechts bevoegd het Hoofd Dienst Cabine (DC) en – on- der supervisie van het Hoofd DC- het Hoofd Cabin Crew (CC).
3. Het Hoofd DC of het Hoofd CC zal zich van de omstandigheden op de hoogte stellen en de betrokken medewerker horen en/of hem in de gelegenheid stellen het gebeurde te verklaren, waarbij het gestelde in artikel 11.1 van de CAO van toepassing is. De medewerker kan zich desgewenst ook binnen 48 uur na het gebeurde schriftelijk verant- woorden. Het Hoofd DC of Hoofd CC dient ter zake advies in te winnen van de Personeelsmanager.
4. Binnen uiterlijk 21 dagen vanaf de start van het disciplinair onderzoek of zoveel eerder als mogelijk is, deelt het Hoofd DC of Hoofd CC de medewerker schriftelijk en met redenen omkleed mede, welke disciplinaire maatregelen hij/zij heeft getroffen. Deze termijn kan éénmaal met 21 dagen worden verlengd.
5. De medewerker heeft het recht binnen vijf dagen, nadat hem de in punt 4 genoemde mededeling is gedaan van de genomen maatregel, schriftelijk in beroep te gaan bij de directie. In dit geval wordt de uitvoering van de discipli- naire maatregel opgeschort.
6. Indien de medewerker van de in punt 5 genoemde beroepsmogelijkheid gebruik heeft gemaakt, roept het Hoofd P&O een beroepscommissie bijeen. Deze commissie zal bestaan uit het Hoofd Dienst Cabine, het Hoofd P&O, die als voorzitter fungeert, en een door de medewerker aan te wijzen andere medewerker in dienst van werkgever of een in het bedrijf optredende functionaris van een werknemersorganisatie(s).
De beroepscommissie zal zich van relevante omstandigheden op de hoogte stellen en zonodig de betrokken mede- werker en diens chef horen. De beroepscommissie zal een opgelegde disciplinaire maatregel bevestigen, vernietigen of wijzigen. De beslissing van de beroepscommissie geschiedt bij meerderheid van stemmen.
Verzwaring van een opgelegde disciplinaire maatregel kan slechts geschieden bij een eenparigheid van stemmen. De uitspraak wordt gemotiveerd en schriftelijk medegedeeld aan de medewerker en is bindend voor beide partijen. Deze schriftelijke mededeling zal medewerker zo mogelijk worden overhandigd.
De beroepscommissie heeft het recht andere dan de omschreven disciplinaire maatregelen te treffen. Deze zullen dan echter wel een duidelijk sociaal karakter dragen.
7. Tenzij de medewerker in beroep gaat, wordt de disciplinaire maatregel van kracht de dag na het verstrijken van de beroepstermijn c.q. de dag waarop de medewerker verklaart af te zien van beroep, indien deze dag eerder valt. De beslissing van de in punt 6 genoemde beroepscommissie is direct uitvoerbaar.
8. De tegen de medewerker genomen disciplinaire maatregel wordt in zijn personeelsdossier aangetekend. Na twee respectievelijk drie jaar, worden de aantekeningen betreffende de disciplinaire maatregel als genoemd onder punt 1.a, respectievelijk punt 1.b/1.c, geacht uit het personeelsdossier te zijn verwijderd.
Onder te zijn verwijderd, wordt geacht te zijn verstaan, dat de genoemde maatregelen niet meer in enig verband tegen de medewerker zullen worden gebruikt.
9. Indien werkgever het dienstverband wenst te beëindigen, kan hij ter motivering van de ontslagaanvraag van het in punt 8 gestelde afwijken.
Bijlage 24 Vrijwillige flexibele Afbouwregeling m.i.v. 1 januari 0000
XXXXX definitief: goedkeuring belastingdienst dd. 27 juni 2016.
I. Algemene bepalingen
1. Definities
a. Deelnemer: de medewerker, die voldoet aan de volgende voorwaarden:
1. minimaal de leeftijd van 35 jaar heeft bereikt;
2. geboren is na 31 december 1951;
3. geen afbouwgerechtigde is
b. Afbouwgerechtigde: de medewerker die, krachtens de in dit reglement opgenomen regeling, uitkeringen geniet
c. Flexibele afbouwdatum: de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de deelnemer de 55-
jarige leeftijd bereikt of iedere na de 55-jarige leeftijd gekozen datum vóór de 66- jarige leeftijd
d. Afbouwfase: de periode vanaf de flexibele afbouwdatum tot aan de pensioendatum
e. Pensioendatum: de datum waarop het ouderdomspensioen ingevolge de pensioenregeling Cabine
feitelijk ingaat. De pensioendatum is altijd de dag en kan niet later zijn dan de dag waarop de deelnemer de 67-jarige leeftijd bereikt
f. Afbouwgrondslag: 12 maal het bruto maandsalaris, vermeerderd met vakantietoeslag en indien de
medewerker de functie van purser bekleedt 8,33% eindejaarsuitkering, zoals deze van toepassing zijn direct voorafgaand aan de afbouwfase
g. Afbouwvolume: het volume zoals vastgesteld en toegekend conform artikel 5
h. Afbouwbestemming: het aanwenden van het afbouwvolume gedurende de afbouwfase ter vermindering van de arbeidsduur of voor vervroegde uittreding
i. Pensioenregeling Cabine: de pensioenregeling zoals omschreven in het pensioenreglement van de Stichting
Pensioenfonds Transavia Grond- en Cabinepersoneel, ring Cabine
j. Fiscale 50%-eis:
De contractuele arbeidsduur tijdens de afbouwfase bedraagt ten minste 50% van de arbeidsduur zoals die gold in het peiljaar en de medewerker moet tijdens de af- bouwfase –afgezien van ziekte en regulier vakantieverlof- feitelijk werkzaam zijn gedurende tenminste 50% van de arbeidsduur zoals die gold in het peiljaar.
Peiljaar: het kalenderjaar elf jaar voorafgaand aan de eerste dag van de maand waarin de medewerker de 67-jarige leeftijd bereikt.
Voorbeeld
Een medewerker bereikt op10 juli 2020 de 67-jarige leeftijd. Elf jaar voorafgaand aan deze datum is juli 2009. De arbeidsuur voor de fiscale 50%-eis is dan de ar- beidsuur in dit kalenderjaar, ofwel de werkelijke arbeidsduur tussen 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009.
2. Afbouwbestemming
Er is alleen recht op de krachtens deze regeling toe te kennen uitkeringen indien en voor zover het afbouwvolume wordt aangewend conform de artikelen 6 en 10.
II. Voorwaardelijk recht op afbouwvolume
3. Deelnemerschap
1. Als deelnemer in deze regeling wordt opgenomen de medewerker zoals omschreven in artikel 1.18.
2. Het deelnemerschap eindigt:
a. op het moment van aanvang van de afbouwfase;
b. bij beëindiging van het dienstverband met de werkgever;
c. bij overlijden van de deelnemer;
d. bij het eindigen van deze regeling.
4. Vervallen voorwaardelijk recht op afbouwvolume
Indien het deelnemerschap als gevolg van artikel 3, lid 2 onder b, c en/of d voortijdig eindigt, vervalt het voor- waardelijk recht op afbouwvolume.
III A: Aanwenden afbouwvolume
5. Toekenning en hoogte afbouwvolume
1. Het afbouwvolume wordt aan de afbouwgerechtigde toegekend bij aanvang van de afbouwfase.
2. Het afbouwvolume bedraagt 25% per volledig dienstjaar waarin sprake is van deelnemerschap, in het geval van een fulltime dienstverband met de werkgever.
3. Het jaarlijkse afbouwvolume als genoemd in lid 2 wordt naar rato toegekend indien er in enig jaar sprake is van een parttime dienstverband, van een periode van onbetaald verlof en/of sprake is van een niet-volledig dienstjaar.
4. Het afbouwvolume is gemaximeerd op 500%.
6. Voorwaarden aanwending afbouwvolume
1. Het afbouwvolume kan worden aangewend indien en zolang er gedurende de afbouwfase, vanaf de dag waarop de 57-jarige leeftijd wordt bereikt, voldaan wordt aan de fiscale 50%-eis.
2. Om het afbouwvolume te kunnen aanwenden, dient de deelnemer minimaal 6 maanden voor de flexibele af- bouwdatum een schriftelijk verzoek in te dienen bij de werkgever.
3. De deelnemer kiest vóór de afbouwfase in overleg met de werkgever eenmalig het verloop van het jaarlijks aan te wenden afbouwvolume. Het verloop van het jaarlijks aan te wenden afbouwvolume moet passen bin- nen de indelingschema’s die de werkgever hanteert bij de tewerkstelling. Het jaarlijks aan te wenden afbouw- volume is maximaal 50% van de arbeidsduur, die gold direct voorafgaande aan de afbouwfase en mag er niet toe leiden dat niet wordt voldaan aan de fiscale 50%-eis.
4. Het jaarlijks aan te wenden afbouwvolume dient een gelijkblijvend of stijgend verloop te hebben.
5. De arbeidsovereenkomst met de werkgever wordt beëindigd ter hoogte van het volgens het derde en vierde lid gekozen verloop van het aan te wenden afbouwvolume.
6. Het afbouwvolume dient aangewend te worden conform de afbouwbestemming.
7. Hoogte uitkering bij aanwending afbouwvolume
De hoogte van de uitkering bedraagt 80% van de afbouwgrondslag, vermenigvuldigd met het in het betreffende jaar aangewende afbouwvolume.
8. Vervallen uitkering en afbouwvolume tijdens de afbouwfase
De uitkering eindigt en het eventueel resterend afbouwvolume vervalt bij:
a. overlijden van de afbouwgerechtigde;
b. beëindiging van het dienstverband met de werkgever, anders dan door gebruik van het afbouwvolume con- form deel III B van deze bijlage;
c. uittreden als gevolg van het bereiken van de pensioendatum
III B: Afbouwvolume gebruiken voor vervroegde uittreding
9. Hoogte afbouwvolume voor vervroegde uittreding
1. De afbouwgerechtigde kan bij het vaststellen van het verloop van het jaarlijks aan te wenden afbouwvolume conform artikel 6, kiezen om vervroegd uit te treden.
2. Het minimaal voor vervroegde uittreding aan te wenden afbouwvolume bedraagt 62,5%, het maximaal voor vervroegde uittreding aan te wenden afbouwvolume bedraagt 250%.
3. Indien de afbouwgerechtigde kiest voor aanwending van het afbouwvolume voor vervroegde uittreding dan wordt het betreffende deel van het afbouwvolume verminderd met 20%. Hierdoor resteert voor vervroegde uittreding een minimaal afbouwvolume van 50% respectievelijk een maximaal afbouwvolume van 200%.
10. Voorwaarden aanwending afbouwvolume voor vervroegde uittreding
1. De periode van vervroegde uittreding mag maximaal 2 jaar bedragen en dient direct vooraf te gaan aan de pensioendatum.
2. De minimale periode van vervroegde uittreding bedraagt 1 jaar.
3. De arbeidsovereenkomst wordt beëindigd op het moment van vervroegde uittreding.
4. Het jaarlijks aan te wenden afbouwvolume voor vervroegde uittreding bedraagt tenminste 50%.
11. Hoogte uitkering bij vervroegd uittreden
De hoogte van de uitkering bedraagt 75% van de afbouwgrondslag, vermenigvuldigd met het in het betreffende jaar aangewende afbouwvolume.
12. Vervallen uitkering en afbouwvolume tijdens vervroegde uittreding
De uitkering eindigt en een eventueel resterend afbouwvolume vervalt bij:
a. overlijden van de afbouwgerechtigde;
b. het bereiken van de pensioendatum.
IV: Algemene bepalingen
13. Toeslagen
De uitkeringen op grond van artikel 7 en 11 worden jaarlijks aangepast conform de structurele kostencompense- rende CAO loonsverhogingen.
14. Financiering
De kosten van deze flexibele afbouwregeling worden volledig gedragen door de werkgever.
V: Arbeidsvoorwaarden tijdens afbouwfase
15. Arbeidsvoorwaarden gedurende de afbouwfase
De arbeidsvoorwaarden zijn gedurende de afbouwfase naar rato van het deel dat wordt gewerkt van toepassing (dat wil zeggen gebaseerd op het parttime dienstverband).
16. Voortzetting pensioenopbouw gedurende de afbouwfase
1. De pensioenopbouw van de afbouwgerechtigde wordt gedurende de afbouwfase voortgezet op basis van de pensioenregeling Cabine.
a. Indien deelname aanvangt eerder dan de dag waarop medewerker de 57-jarige leeftijd bereikt, geldt als pensioengrondslag gedurende de afbouwfase de pensioengrondslag volgens de pensioenregeling, met toepassing van de relevante deeltijdfactor, vermeerderd met de uitkeringen krachtens onderhavige rege- ling.
b. Indien deelname aanvangt op of na de dag op medewerker de 57-jarige leeftijd bereikt, geldt als pensi- oengrondslag gedurende de afbouwfase de pensioengrondslag zoals vastgesteld direct voorafgaand aan de afbouwfase, vermenigvuldigd met het gemiddelde parttimepercentage van de vijf voorliggende dienst- jaren.
2. De pensioengrondslag wordt jaarlijks aangepast aan de structurele kostencompenserende CAO loonsverhogin- gen.
3. De verhouding tussen de werkgevers- en werknemersbijdrage, zoals opgenomen in de pensioenregeling Ca- bine, is onverminderd van toepassing.
4. De pensioenopbouw van de afbouwgerechtigde wordt voortgezet op het moment van vervroegde uittreding als bedoeld in deel III B van deze regeling indien uit berekeningen van werkgever blijkt dat hier fiscale ruimte voor is.
VI: Overgangsbepalingen
17. Deelnemerschap
Voor de deelnemer waarvan het dienstverband met de werkgever is aangevangen vóór 1 februari 2007 en die voor deze datum reeds voldeed aan de voorwaarden als genoemd in artikel 1 onder a geldt het volgende. Bij ingang van de afbouwfase wordt voor de toepassing van artikel 5 een afbouwvolume toegekend, uitgaande van de fictie dat er ook vóór 1 februari 2007 sprake was van deelnemerschap.
18. Aanvullend afbouwvolume
Voor deelnemers die reeds per 1 februari 2007 in dienst zijn van de werkgever en geboren zijn tussen 31 decem- ber 1951 en 1 januari 1962 wordt bij aanvang van de afbouwfase een aanvullend afbouwvolume toegekend. Het aanvullende afbouwvolume bedraagt 3%, vermenigvuldigd met het aantal jaren dat het geboortejaar van de be- treffende deelnemer vóór 1 januari 1962 ligt, vermenigvuldigd met het conform artikel 5, lid 1 toegekende af- bouwvolume.
19. Verlengen periode van vervroegde uittreding
Deelnemers die reeds per 1 februari 2007 in dienst zijn van de werkgever en geboren zijn tussen 31 december 1951 en 1 januari 1962 hebben het recht om de maximale duur van 2 jaar zoals opgenomen in artikel 10, lid 1 van de regeling te verlengen met 0,2 jaar voor ieder jaar dat het geboortejaar van de betreffende deelnemer ligt voor 1 januari 1962.
20. De Vrijwillige flexibele Afbouwregeling zoals geformuleerd in de CAO Transavia Cabinepersoneel 2011-2013 blijft van toepassing op de medewerker die uiterlijk 31 december 2014 als afbouwgerechtgde is toegetreden tot de regeling.
VII: Xxxxxxxxxxxxxx
00. Eenzijdig wijzigingsbeding
1. De werkgever is bevoegd onderhavige regeling zonder instemming van de medewerker te wijzigen indien er sprake is van een zodanig zwaarwichtig belang van de werkgever dat het belang van de medewerker dat door de wijziging zou worden geschaad daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.
2. Indien de fiscale wet- en regelgeving in de toekomst wordt gewijzigd, kan de werkgever de onderhavige rege- ling zonder instemming van de medewerker beëindigen dan wel aanpassen indien en voor zover zonder deze beëindiging dan wel aanpassing een ongunstigere fiscale behandeling van deze regeling zou blijken.
3. Ingeval van een wijziging of beëindiging als bedoeld in dit artikel kan de medewerker geen rechten ontlenen aan deze regeling.
22. Onvoorziene gevallen
In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist de werkgever.
Bijlage 25 Meldstation beleid Cabinepersoneel
Met ingang van 1 april 2013 geldt het volgende:
1.0 Meldstations
Werkgever kan de volgende combinaties van meldstations aanbieden:
- AMSTERDAM
- ROTTERDAM-AMSTERDAM
- EINDHOVEN-AMSTERDAM
- ROTTERDAM-EINDHOVEN
- EINDHOVEN-ROTTERDAM
- AMSTERDAM–ROTTERDAM
- AMSTERDAM-EINDHOVEN
Waar in de navolgende tekst wordt gesproken over ‘meldstation’, wordt één van deze mogelijkheden bedoeld.
De standplaats van het cabinepersoneel blijft met inachtneming van hetgeen bepaald is in artikel 7.1 Schiphol Amster- dam, ongeacht het meldstation.
2.0 Toewijzing meldstation
Cabinepersoneel kan op drie manieren worden toegewezen aan een meldstation.
- Bij het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst (niet zijnde een wijziging van deeltijdpercentage), te- vens zijnde bij het aanbieden van een vaste arbeidsovereenkomst
- Op eigen verzoek van de medewerker
- Bij promotie tot purser
De medewerker in vaste dienst die op datum 21 juni 2012 ten zuiden van de lijn Noordwijk – Zevenaar woonachtig was, blijft aan- en afmelden zowel op luchthaven Schiphol als luchthaven Rotterdam, de medewerker die op datum 21 juni 2012 ten noorden van deze lijn woonde blijft alleen aan- en afmelden op Schiphol (zie aanhangsel I van deze bij- lage).
Men kan conform 2.2 van deze bijlage een voorkeur aangeven voor een andere combinatie.
De medewerker die op datum 31 augustus 2015 in dienst was in een tijdelijk dienstverband en meldstation Amster- dam had, blijft bij een nieuw dienstverband alleen aan- en afmelden op Schiphol, tenzij de medewerker op eigen ver- zoek een ander meldstation toegewezen krijgt.
Voor huidige medewerkers (inclusief HID) kunnen deze worden toegewezen op basis van vrijwilligheid. Voor nieuwe medewerkers geldt artikel 2.0 van bijlage 25.
2.1 Bij het aangaan van een nieuwe arbeidsovereenkomst
Werkgever kan nieuw aan te nemen cabinepersoneel aanwijzen voor een meldstation, met dien verstande dat het eerste meldstation uit de betreffende combinatie niet verder dan 90 kilometer van het woonadres van de medewerker is gelegen en dat het eerste meldstation dichterbij de woonplaats is gelegen dan het tweede meldstation. Onder ‘nieuw aan te nemen cabinepersoneel’ wordt tevens verstaan het cabinepersoneel dat al eerder op basis van een tijdelijk contract als Cabin Attendant (“CA”) voor werkgever werkzaam is geweest (HID, BAID, AID). Werkgever zal, in het geval er twee meldstations binnen een cirkel van 90 kilometer van het huisadres van de medewerker liggen, alleen een arbeidsovereenkomst aanbieden met een meldstation- combinatie (zoals bedoeld in artikel 1.0) waarvan het eerste meldstation het dichtst bij het huisadres ligt. Dit laat onverlet dat de medewerker op eigen verzoek andere combinaties kan aanvragen
NB: Voor medewerkers die op eigen verzoek een meldstation krijgen toegewezen, geldt de grens van 90 km en/of de voorgeschreven volgorde van meldstations niet.
2.2 Op eigen verzoek
a) Alle medewerkers kunnen bij werkgever de voorkeur aangeven voor een meldstation. Werkgever zal deze voorkeur registreren op een wachtlijst. De wachtlijst wordt per meldstation bijgehouden. Er wordt slechts 1 voorkeur geregistreerd. De voorkeur blijft van kracht totdat deze door de medewerker wordt ingetrokken of gewijzigd. De wachtlijsten worden periodiek door CAO-partijen doorgenomen in het regulier overleg.
b) Als er voldoende vacatures zijn op een meldstation, zal de medewerker worden toegewezen aan het meldsta- tion.
c) Als de vraag naar functies op een meldstation groter is dan het aantal beschikbare vacatures, zal werkgever functies toewijzen aan medewerkers in volgorde van senioriteit.
2.3 Bij promotie tot purser
a) werknemerwerknemerwerknemerwerknemerBij promotie tot purser zal de medewerker solliciteren op een vacature op een meldstation De medewerker heeft de mogelijkheid, wanneer daar een vacature aanwezig is, op het op dat moment van toepassing zijnde meldstation te blijven. Dit laat onverlet dat de medewerker de mogelijkheid heeft om op eigen verzoek te vragen om een ander meldstation, zoals opgenomen in artikel 2.2.Als er zwaarwegende bedrijfsbelangen zijn om hiervan af te wijken vindt overleg tussen CAO-partijen plaats.
3.0 Restrictie opkomst op tweede meldstation
De medewerker die Rotterdam of Eindhoven als eerste meldstation heeft, zal hoofdzakelijk vanaf dit meldsta- tion worden ingedeeld. Werkgever zal zorgen voor:
a) een gelijkmatige verdeling van opkomsten op het tweede meldstation onder de medewerkers met dezelfde combinatie van meldstations, zoals bedoeld onder 1.0;
b) een inzet van niet meer dan 25% van het totaal aantal opkomsten per medewerker per jaar waarbij op het tweede meldstation wordt aangemeld in het eerste jaar en niet meer dan 20% vanaf het tweede jaar. Indien door deze restrictie onvoldoende medewerkers op de productie kunnen worden ingedeeld, treden CAO-par- tijen in overleg.
Na een jaar zullen CAO-partijen evalueren of de restricties hanteerbaar zijn.
NB: onder “opkomst” wordt in dit geval vluchtopdrachten en standby opdrachten begrepen. Non com op- drachten vinden in beginsel op Amsterdam plaats.
4.0 Opheffen meldstation als gevolg van verplaatsing productie
a) Indien een meldstation wordt opgeheven of ingekrompen zal werkgever voor het betrokken cabinepersoneel een ander meldstation aanwijzen in de volgende volgorde:
I. vrijwilligheid
II. Omgekeerde senioriteit
b) Indien de afstand naar het nieuwe meldstation groter is dan naar het opgeheven, dan wel ingekrompen meld- station zal in overleg tussen CAO-partijen worden vastgesteld of aanpassing van de oproeptijd uit standby noodzakelijk is en zo ja, wat deze oproeptijd voor de betrokken medewerkers zal zijn.
c) Indien Transavia een nieuw meldstation wil openen zal overleg tussen CAO-partijen plaatsvinden over de ge- volgen hiervan voor dit meldstationbeleid.
5.0 Onvoorziene omstandigheden
In situaties waarin deze regeling niet voorziet, treden CAO-partijen in overleg.
Aanhangsel I
De cijfers geven het begin van de postcode weer.
Bijlage 26 Onderhandelingsresultaat 6 september 2017
Het onderhandelingsresultaat houdt de volgende afspraken met betrekking tot de CAO Transavia Cabine- personeel voor de periode 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 in:
1. Looptijd en Inkomen
Looptijd
De looptijd van de CAO is van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018.
Inkomen
Gedurende de looptijd van deze CAO kent Transavia over de salarissen en de salarisschalen:
• per 1 december 2017 een structurele kostencompenserende loonsverhoging van 1,5% toe en
• per 1 april 2018 een structurele kostencompenserende loonsverhoging van 1,5%.
2. Introductie Tbids & WRR
Transavia heeft vastgesteld dat de huidige cabine WRR complex is. Dit heeft tot gevolg dat de regelset moeilijk in een geautomatiseerd biedsysteem (Tbids) kan worden geprogrammeerd en dat bovendien op voorhand duidelijk is dat de werking van het indelingssysteem (optimizer) en Tbids door deze complexiteit niet optimaal zal zijn. Daarnaast zoeken partijen naar mogelijkheden om meer gezonde indelingen te produceren, een meer gelijke verdeling van productie te realiseren en medewerkers meer invloed op het eigen rooster te geven. CAO-partijen zullen in gezamenlijkheid vast- stellen op welke wijze meer invloed op het eigen rooster kan worden bereikt, bijvoorbeeld door het aanvragen van VE’s, dan wel het aanvragen van weekendligging.
Om introductie van Tbids eenvoudiger te maken, de voordelen van Tbids optimaal tot zijn recht te laten komen en zo- wel gezonde als eerlijke roosters te kunnen produceren komen partijen overeen gezamenlijk de mogelijkheden te on- derzoeken voor introductie van een sterk vereenvoudigde regelset. Dit onderzoek kent een aantal fasen.
In fase 1 zullen partijen gezamenlijk definiëren wat de uitgangspunten zijn voor een goed rooster. Wanneer overeen- stemming is bereikt over de uitgangspunten zullen deze worden gebruikt om, met behulp van externe deskundigen door middel van prototyping tot een concept regelset te komen.
In fase 2 zullen partijen deze regelset vervolgens gaan toetsen in de praktijk. De toetsvorm (bijvoorbeeld schaduw- draaien, pilots of andere methodes) zal in overleg tussen partijen worden vastgesteld. VNC zal in gelegenheid worden gesteld voldoende VNC leden te laten participeren in deze toets. Transavia zal de resultaten van de toets overhandigen aan VNC voor een interne evaluatie met haar achterban. Vervolgens zullen Transavia en VNC de resultaten van de toets gezamenlijk evalueren. Uit de evaluatie moet blijken dat de concept regelset voldoet aan de doelstelling van par- tijen, te weten: 1) kwalitatief betere (gezondere) roosters; 2) eenvoudiger in te programmeren regels; 3) meer grip op het rooster voor cabine medewerkers; 4) zonder dat dit leidt tot productiviteitsverlies.
Het is niet de intentie van partijen om met deze afspraak een productiviteitsverbetering te realiseren. Transavia zal ter onderbouwing van onderdeel 4 VNC inzicht geven in de effecten van de aanpassingen op de netto productiviteit (op basis van KPI’s). Indien hieruit blijkt dat de nieuwe WRR regelset een significante verbetering in de netto productiviteit genereert, treden cao-partijen in overleg op welke wijze dit ten goede komt aan het cabinepersoneel, bijvoorbeeld in de vorm van vrije tijd, geld, ontwikkeling of meer individuele biedruimte. Significant is in dit verband een netto pro- ductiviteitsverbetering van 1% of meer.
In fase 3 zal deze regelset als WRR worden vastgesteld en kan deze gedurende de looptijd van de CAO in de CAO wor- den opgenomen.
Transavia zal een jaar na introductie van een nieuwe WRR VNC nogmaals inzicht geven in de effecten van de aanpas- singen op de netto productiviteit en het ziekteverzuim.
3. Loopbaan
Evaluatie
Het loopbaanbeleid zoals overeengekomen in het principe-akkoord Werk en Zekerheid zal voor eind 2017 worden ge- evalueerd.
4. Procesafspraak lopende werkgroepen
Gedurende de looptijd van de CAO Transavia Cabinepersoneel 2013-2016 zijn onderstaande werkgroepen gestart.
o Werkgroep Duurzame Inzetbaarheid
o Werkgroep Vakantieplanning en vakantieregeling
Ten tijde van het overeenkomen van het onderhandelingsresultaat Transavia Cabinepersoneel 2017-2018 waren de adviezen uit deze werkgroepen nog niet of nog niet geheel gereed.
Adviezen die voortvloeien uit de verschillende werkgroepen zullen gedurende de looptijd van een op basis van dit re- sultaat overeen te komen cao, worden voorgelegd aan en nader worden besproken door cao-partijen.
Indien cao-partijen de adviezen uit de werkgroep overnemen zullen deze leiden tot tussentijdse aanpassing van de CAO Transavia Cabinepersoneel 2017-2018.