UITSPRAAK
106693 - Werkneemster heeft recht op promotie op basis van het entreerecht.
UITSPRAAK
in het geding tussen:
mevrouw A, wonende te B, appellante, hierna te noemen A en
het College van Bestuur van de B, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beroepschrift van 1 maart 2015, ingekomen op 3 maart 2015, heeft A beroep ingesteld tegen de beslissing van de werkgever van 23 februari 2015 om haar niet op basis van het entreerecht te benoemen in een LD-functie.
De werkgever heeft een verweerschrift ingediend, ingekomen op 1 april 2015.
De mondelinge behandeling van het beroep vond plaats op 24 april 2015 te Utrecht. A verscheen in persoon.
De werkgever werd vertegenwoordigd door mevrouw mr. C, juridisch stafmedewerker en de heer D, directeur E.
A heeft een pleitnotitie overgelegd.
2. DE FEITEN
A, is sinds 1 augustus 2008 in dienst van de B in een vast dienstverband met een betrekkingsomvang van 0,82 fte. Op de arbeidsverhouding is van toepassing de cao vo. A is werkzaam als docent Nederlands op de E te B. De E is een vmbo-school en heeft geen havo- licentie. Om leerlingen met o.a. een stoornis in het autistisch spectrum (ASS-leerlingen), die beschikken over het cognitieve vermogen om een hogere kwalificatie te behalen dan vmbo-tl, de gelegenheid te bieden om diplomagericht havo-onderwijs te volgen, heeft het F (vallende onder het bevoegd gezag van G) per 1 augustus 2012 een nevenvestiging opgericht op de locatie van de E. Het F ontvangt de bekostiging voor de havo vestiging en huurt op basis van een overeenkomst van opdracht onderwijsdiensten (docenten) in van de E. De overeenkomst heeft een looptijd van vier jaar en kan met wederzijds goedvinden telkens met een jaar worden verlengd. In de overeenkomst is opgenomen dat het F de verplichting heeft om reeds lopende onderwijstrajecten (zittende leerlingen) af te ronden.
A is benoemd als docent LC en is eerstegraads bevoegd voor het vak Nederlands. In het schooljaar 2014-2015 geeft A 50% of meer van haar lessen in de bovenbouw havo op de nevenvestiging van Het F.
Ook in de voorgaande schooljaren gaf A 50% of meer van haar lessen in de bovenbouw havo.
Bij e-mailbericht van 5 oktober 2014 heeft A de werkgever verzocht in aanmerking te komen voor een LD-functie op basis van het entreerecht. De werkgever heeft A hierop bij e- mailbericht van 8 oktober 2014 bericht dat de status van de havo-afdeling en de beloning van de medewerkers opnieuw bezien gaan worden en dat zij daarover nog geïnformeerd zal worden. In het personeelsbulletin van 16 januari 2015 staat vermeld dat de uitvoering van het havo-onderwijs niet plaatsvindt op basis van structurele formatie die kan leiden tot een aanspraak op het entreerecht.
Op verzoek van A heeft de werkgever haar bij brief van 23 februari 2015 formeel de beslissing meegedeeld haar verzoek om een LD-functie te krijgen op basis van het entreerecht niet te kunnen honoreren.
Tegen deze beslissing is het beroep gericht.
3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
A stelt dat zij voldoet aan de voorwaarden van artikel 5.2 cao vo en daarom recht heeft op een LD-functie. Zij is eerstegraadsbevoegd voor het vak Nederlands en geeft in het schooljaar 2014-2015, net als in de voorafgaande jaren, 50% of meer van haar lessen in de bovenbouw. In tegenstelling tot wat de werkgever stelt, werd er al havo-onderwijs gegeven aan ASS-leerlingen voordat er een samenwerking tussen het F en de E bestond. A geeft al sinds 2009 50% of meer van haar lessen in de bovenbouw havo.
De lesuren in de bovenbouw zijn geen projectformatie en ook geen kortdurende vervanging en behoren daarmee tot de structurele formatie. Hoe de schoolorganisatie juridisch is vormgegeven is niet van belang voor de vraag of het structurele formatie betreft en kan niet verhinderen dat A aanspraak kan maken op een LD-functie. De tekst van de cao-bepaling en de voetnoot is duidelijk en dient strikt te worden uitgelegd. Overigens heeft A eerst kort voor de zitting de overeenkomst van opdracht gezien; zij was daarmee niet bekend. Doordat het onderwijs voor zittende leerlingen gegarandeerd wordt, kan A nog tenminste vier jaar onderwijs in de bovenbouw havo verzorgen. Bovendien kent het vmbo ook LD-functies, aldus A.
De werkgever stelt dat door de wijze waarop de havo-afdeling is vormgegeven geen sprake is van structurele formatie. Hierdoor wordt niet voldaan aan de voorwaarden van artikel 5.2 cao vo en kan A geen aanspraak maken op een LD-functie. De havo waar A werkzaam is, is een tijdelijke nevenvestiging. De overeenkomst van opdracht loopt van rechtswege per 1 augustus 2016 af en de verlenging is afhankelijk van bepaalde factoren die met name door het samenwerkingsverband worden beoordeeld. Dit op grond van de dan bestaande ontwikkelingen, inzichten en standpunten. De toekomst van de nevenvestiging is zodoende kwetsbaar. Op de E zijn voorts geen werkzaamheden op LD-niveau beschikbaar. Toekenning van een LD-functie aan A heeft grote, financieel onwenselijke gevolgen, ook omdat er in totaal vier docenten zijn die in de bovenbouw havo werkzaam zijn. Dit terwijl er slechts een havo 4 klas en een havo 5 klas zijn met in totaal 55 leerlingen.
Desgevraagd geeft de werkgever ter zitting aan dat het F de bekostiging van de overheid ontvangt voor de havo-leerlingen. Met deze inkomsten wordt het onderwijs bij de E ingekocht.
4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid
De instelling is aangesloten bij deze Commissie en A heeft gemotiveerd aangegeven dat de beslissing om haar niet te benoemen in een LD-functie moet worden aangemerkt als een beslissing tot het direct onthouden van promotie, zijnde een van de voor beroep vatbare beslissingen, genoemd in artikel 52 Wet op het voortgezet onderwijs (WVO), en artikel 19 lid 1 cao vo, zodat de Commissie bevoegd is kennis van het beroep te nemen.
Naar het oordeel van de Commissie dient de beslissing dat A niet op grond van het entreerecht in aanmerking komt voor een LD-functie (overeenkomstig vaste jurisprudentie van de Commissie) te worden aangemerkt als een beslissing waarbij aan A direct of indirect promotie wordt onthouden. Nu het beroep tevens binnen de daartoe geldende termijn is ingesteld, is A ontvankelijk in haar beroep.
Het onthouden van promotie
Tot 1 augustus 2014 bepaalde artikel 5.2 cao vo dat elke docent met een eerstegraads bevoegdheid, die structureel 50% of meer van zijn lessen geeft in een of meer van de jaren 4 en 5 havo en/of 4, 5 en 6 vwo vanaf 1 augustus 2014 recht heeft op een LD-functie. Artikel
5.2 cao vo 2014-2015, dat inwerking is getreden op 1 augustus 2014, bepaalt dat elke leraar met een eerstegraads bevoegdheid die 50% of meer van zijn lessen binnen de structurele formatie geeft in een of meer van de jaren 4 en 5 havo en/of 4, 5 en 6 vwo vanaf 1 augustus 2014 recht heeft op een LD-functie.
Vast staat dat A eerstegraadsbevoegd is en dat zij 50% of meer van haar lessen verzorgt in de bovenbouw havo. Hetgeen partijen verdeeld houdt, is de vraag of A haar lessen binnen de structurele formatie geeft als bedoeld in artikel 5.2 cao vo 2014-2015 . De Commissie oordeelt dienaangaande als volgt.
Volgens een voetnoot bij artikel 5.2 lid 1 cao vo 2014-2015 wordt onder structurele formatie verstaan formatie niet zijnde projectformatie en kortdurende vervanging van minder dan een jaar. Vast staat dat geen sprake is van kortdurende vervanging. De werkgever erkent dat er mogelijk ook geen sprake is van projectformatie maar stelt dat, omdat het tijdelijke werkzaamheden betreft, er geen sprake kan zijn van structurele formatie. De Commissie verwerpt dit standpunt. Wellicht is de hierna te noemen samenwerking van tijdelijke aard, de werkzaamheden die door A worden verricht, zijn dat vooralsnog niet, temeer niet nu er nog geen einddatum voor die werkzaamheden vaststaat.
Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de Commissie gebleken dat A al sinds 2009 les geeft in de bovenbouw havo en in ieder geval nog een aantal jaren lessen kan geven.
De samenwerking tussen de werkgever en het F is geformaliseerd per
1 augustus 2012 door middel van een overeenkomst van opdracht, op grond waarvan het F bekostiging voor docenten als A ontvangt. Deze overeenkomst ziet niet op de aanwijzing van specifiek genoemde docenten. Zij werkt mitsdien alleen tussen de partijen bij die
overeenkomst en raakt in beginsel niet de individuele arbeidsovereenkomst van A met haar werkgever.
Daarnaast staat vast dat docenten uit de reguliere formatie van de E, waaronder A, worden ingezet om het onderwijs aan de havo-leerlingen te verzorgen. Er is mitsdien sprake van een structurele formatieplaats als bedoeld in artikel 5.2 van de cao vo 2014-2015.
Gelet op het vorenstaande is de Commissie van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake is van projectformatie.
Nu A eerstegraadsbevoegd is en vanaf 1 augustus 2014 50% of meer van haar lessen verzorgt in de structurele formatie in de bovenbouw havo heeft de werkgever haar niet een LD-functie kunnen onthouden.
De omstandigheid dat, als A en haar drie collega’s die eveneens in de bovenbouw havo aanspraak hebben op een LD-functie, de financiering mogelijk ontoereikend is, doet hier niet ter zake omdat daarin geen grond is gelegen voor afwijking van de cao en dit aspect een docent niet kan worden tegengeworpen.
De Commissie zal het beroep daarom gegrond verklaren.
Hetgeen partijen voor het overige hebben aangevoerd behoeft geen verdere bespreking omdat dit aan de vorenstaande conclusie van de Commissie niet afdoet.
5. OORDEEL
Op grond van bovenstaande overwegingen verklaart de Commissie het beroep gegrond.
Aldus gedaan te Utrecht op 26 mei 2015 door mr. W.H.B. den Xxxxxx Xxxxx, voorzitter, drs.
A.M.M. Xxxxx-Xxxx, mr. K.P. Xxxxx, mr. D.A.M. Schilperoord en mr. X.Xx. xxx Xxx, leden, in aanwezigheid van mr. X.X. xx Xxxxxx, secretaris.
mr. W.H.B. den Xxxxxx Xxxxx mr. X.X. xx Xxxxxx voorzitter secretaris