Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2020-1033
Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2020-1033
(xx. X.X.X. xxx Xxxxx, voorzitter, X.X. xxx Xxxxxx-Xxxxxxxx, mr. X.X. Xxxxxxxx, leden en mr. E.H.C. Xxx, secretaris)
Klacht ontvangen op : 6 juli 2020 Ingediend door : Consument
Tegen : Aegon Bank N.V., handelend onder de naam Knab, gevestigd te Amsterdam, verder te noemen de Bank
Datum uitspraak : 16 december 2020
Aard uitspraak : Niet-bindend advies
Uitkomst : Vorderingen afgewezen
Bijlage : Relevante bepalingen uit de algemene voorwaarden en wetgeving
Samenvatting
Consument heeft zich erover beklaagd dat de Bank hem verzocht heeft om zijn identiteit opnieuw te laten vaststellen en verifiëren in de digitale app van de Bank en hem verzocht heeft om een vragenlijst in te vullen. Daarnaast heeft Consument een financiële vergoeding gevorderd. De Bank heeft erop gewezen dat zij verplichtingen heeft uit hoofde van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Aangezien Consument het identificatieproces reeds doorlopen heeft en de Bank ten aanzien van Consument de vragenlijst heeft laten vervallen, heeft de Commissie de vorderingen tot het beëindigen van het identificatieproces en de vragenlijst afgewezen. De financiële vergoeding is eveneens afgewezen.
1. De procedure
1.1 De Commissie beslist op basis van haar Reglement en op basis van de door partijen aan Kifid ingestuurde documenten inclusief bijlagen. Het gaat hierbij om:
1) het klachtformulier van Consument;
2) de aanvullende stukken van Consument van 5, 14 en 19 augustus 2020;
3) het verweerschrift van de Bank;
4) de repliek van Consument;
5) de dupliek van de Bank en de reactie hierop van Consument. Meer hierover in overwegingen 3.2 tot en met 3.5.
1.2 De Commissie is van oordeel dat het niet nodig is de zaak mondeling te behandelen. De zaak wordt daarom op grond van de stukken beslist.
1.3 Consument heeft gekozen voor een niet-bindend advies. De uitspraak is daardoor niet- bindend. Dit betekent dat partijen elkaar niet aan de uitspraak kunnen houden.
2. Het geschil
Wat is er gebeurd?
2.1 Op 12 januari 2018 heeft Consument met zijn vrouw een en-/of-rekening geopend bij de Bank (hierna: de Betaalrekening). Destijds heeft de Bank Consument geïdentificeerd met behulp van afgeleide identificatie. Dit houdt in dat Consument een bedrag overgemaakt heeft naar de Bank vanaf een betaalrekening op zijn naam bij een andere bank. Voor het vaststellen en verifiëren van de identiteit van Consument heeft de Bank zich gebaseerd op de identificatie en verificatie van die andere bank.
2.2 Per oktober 2019 heeft de Bank haar identificatieproces gewijzigd, voor alle cliënten. Eerst heeft de Bank de wijzigingen doorgevoerd voor nieuwe cliënten en per juni 2020 is de Bank overgegaan tot her-identificatie van al haar bestaande cliënten. Ook Consument heeft toen het verzoek gekregen om zich opnieuw te identificeren door in de digitale app van de Bank de NFC-chip in zijn legitimatiebewijs uit te lezen (NFC staat voor Near Field Communication) en een foto van zijn legitimatiebewijs aan te leveren. Bovendien kreeg Consument het verzoek om in de app een vragenlijst in te vullen over de herkomst van zijn vermogen. Als Consument deze handelingen niet zou uitvoeren, zou de Betaalrekening worden geblokkeerd en uiteindelijk worden beëindigd door de Bank. De vragenlijst bevat onder meer de volgende vragen (afhankelijk van de antwoorden kunnen aanvullende vragen volgen):
“Wat is je situatie? Werkend in loondienst Zelfstandig ondernemer Student
Uitkering Werkzoekend Gepensioneerd Ik werk niet
In welke branche of beroepsgroep ben je werkzaam?
Directie en management Creatief en/of taalkundig beroep
Commercie Advies, bedrijfseconomisch en administratief Pedagogisch beroep
Openbaar bestuur, veiligheid en juridisch Technisch beroep
ICT
Xxxxxxxxx beroep
Zorg en welzijn
Persoonlijke dienstverlening, horeca en facility Transport en logistiek
Overige beroepen
Om wat voor type werk gaat het?
(…)
Waar ga je de rekening voor gebruiken?
Ontvangen van inkomen Betalen vaste lasten
Betalen boodschappen of overige kosten Sparen
Beleggen Incasso’s Zakelijke gebruik
Hoe heb je het saldo verkregen dat je hebt ingebracht op de rekening(en)?
Inkomsten uit loondienst (incl. bonus en 13e maand) Inkomsten uit onderneming
Rente uit spaargeld Schenking Nalatenschap Verkoop vastgoed
Verkoop aandelen of andere investeringen Leningen
Verkoop onderneming Dividend
Investeringen door derden Kansspelen Schadevergoeding
Ontslagvergoeding of gouden handdruk AOW of pensioen
Alimentatie en/of uit scheiding Huurinkomsten Studiefinanciering en/of –lening Uitkering overheid
Handel in cryptocurrency
Xxx je persoonlijk belastingplichtig in de Verenigde Staten?
Ja Nee”
2.3 Op het gebruik van de Betaalrekening zijn de Overeenkomst en voorwaarden betalen van toepassing verklaard (hierna: de algemene voorwaarden, waarvan relevante bepalingen in de bijlage zijn opgenomen).
De klacht en vordering
2.4 De klacht van Consument gaat zowel over het identificatieproces via de app als over de vragenlijst. Ten aanzien van de identificatie begrijpt Consument niet dat de Bank opnieuw zijn identiteit moet controleren, aangezien hij kort geleden geïdentificeerd is toen hij zijn Betaalrekening opende. Hij vraagt zich af wat er met die gegevens gebeurd is. Wat betreft de NFC-chip vraagt hij zich af hoe fraudegevoelig die is en bovendien kan hij ook zelf de gegevens invullen als hij geen NFC-chip op zijn telefoon heeft.
2.5 Ten aanzien van de vragenlijst stelt Consument zich op het standpunt dat de Bank geen recht heeft op antwoorden op de vragen. Volgens Consument geeft de Bank een veel te vrije interpretatie aan de wetgeving waar zij zich op beroept (de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft)), omdat een onderzoek naar de inkomsten- bron alleen nodig is bij een vermoeden van witwassen of terrorismefinanciering. Er kan geen sprake zijn van een dergelijk vermoeden ten aanzien van Consument. Aangezien de Bank alle cliënten verzoekt de vragenlijst in te vullen, zou dat betekenen dat er bij het gehele cliënten- bestand een vermoeden van fraude is. Consument vraagt zich af of zijn privacy geschonden wordt door de vragenlijst en hij gelooft niet dat het aanleveren van allerlei privé-informatie het doel ten goede komt. Bovendien worden dergelijke gegevens ook niet gevraagd bij andere banken en had de Bank de vragenlijst kunnen voorleggen toen hij overstapte naar de Bank. Nu de Bank de vragenlijst enige tijd later voorgelegd heeft, is hij geconfronteerd met een dreigende blokkade en opzegging van de Betaalrekening.
2.6 Consument vordert dat de Bank stopt met het opnieuw vaststellen en verifiëren van zijn identiteit en dat zij de vragenlijst laat vervallen. Daarnaast heeft Consument bij het indienen van de klacht vergoeding van een bedrag van € 250,- van de Bank gevorderd, omdat hij erg veel hinder ondervindt van deze actie. Het kost Consument veel tijd om de situatie op te lossen en mogelijk moet hij zelfs overstappen naar een andere bank, terwijl de overstap- service naar de Bank net is afgerond. In de repliekfase heeft Consument dit bedrag verhoogd naar € 1.500,-, omdat het zeer veel inspanning van zijn kant kost om tot een oplossing te komen. Bovendien weegt de door de Bank uitgeoefende druk en onzekerheid omtrent de blokkade hierbij mee.
De Bank heeft de blokkade steeds slechts voor korte periodes uitgesteld, zodat Consument voortdurend opnieuw om uitstel moest vragen.
Het verweer
2.7 De Bank heeft verweer gevoerd tegen de stellingen van Consument. Voor zover relevant zal de Commissie bij de beoordeling daarop ingaan.
3. De beoordeling
3.1 De klacht van Consument heeft drie onderdelen, die hierna ieder afzonderlijk aan de orde komen: het verzoek van de Bank om de identiteit van Consument te laten vaststellen en verifiëren, de vragenlijst en de door Consument gevorderde financiële vergoeding.
De schriftelijke stukken die aan de beoordeling ten grondslag liggen
3.2 Voor de beoordeling van deze klachtonderdelen baseert de Commissie zich op het klachtdossier. Omdat Consument zich op het standpunt gesteld heeft dat de dupliek van de Bank niet in de procedure betrokken mag worden omdat de termijn daarvoor overschreden is, zal de Commissie eerst hierop ingaan.
3.3 De Bank heeft erop gewezen dat de termijn voor het indienen van dupliek voor een groot deel benut is voor het zoeken van een oplossing. Consument heeft hiertegen ingebracht dat de Bank pas tegen het einde van de termijn een voorstel indiende.
3.4 De Commissie merkt op dat de Bank op 13 oktober 2020 de repliek van Consument heeft ontvangen en in de gelegenheid gesteld is om binnen twee weken daarop te reageren, met de mogelijkheid om twee weken uitstel aan te vragen. Op 22 oktober 2020 heeft de Bank telefonisch contact gezocht met Xxxxx om een voorstel aan Consument uit te brengen, welk contact op 26 oktober 2020 plaatsgevonden heeft. Vanaf 26 oktober heeft vrijwel iedere werkdag met tussenkomst van Kifid contact plaatsgevonden tussen partijen voor de uitwisseling van verschillende voorstellen over en weer, waarna uiteindelijk op 10 november 2020 het laatste voorstel van Consument afgewezen is door de Bank. Op 27 oktober 2020 is, vanwege het verstrijken van de initiële termijn, aan de Bank op haar verzoek twee weken uitstel verleend, tot en met 10 november 2020. Op 12 november 2020 heeft de Bank bericht dat zij de blokkade van de Betaalrekening uitgesteld heeft in afwachting van de uitkomst van de klachtenprocedure en dat de behandelaar van de Bank, vanwege persoonlijke omstandig- heden die zij in haar verzoek toegelicht heeft, aanvullend uitstel nodig heeft voor het indienen van dupliek. Op 16 november 2020 heeft de Bank haar dupliek aangeleverd.
3.5 Volgens het Reglement Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, bemiddeling en (bindend) advies blijven reacties of antwoorden die buiten de termijn ontvangen worden, in beginsel buiten beschouwing. In het onderhavige geval is de termijn voor het indienen van dupliek echter gepauzeerd omdat partijen onderling tot een oplossing probeerden te komen. Consument heeft erop gewezen dat hij alleen bereid was om een oplossing te zoeken als de termijnen hierdoor niet in het gedrang zouden komen, maar de Commissie is van oordeel dat daar geen sprake van is. De Bank heeft immers op 16 november 2020 dupliek aan- geleverd, waardoor de reeds geplande zittingsdatum van 24 november 2020 niet in het gedrang gekomen is. Consument heeft bovendien de mogelijkheid gehad om op de dupliek te reageren, wat hij op 17 november 2020 gedaan heeft. De Commissie beslist dat zowel de dupliek als de reactie van Consument op de dupliek in de procedure betrokken worden.
Het beroep van de Bank op de Wwft
3.6 Ten aanzien van de klacht stelt de Commissie voorop dat de Bank op grond van de Wwft gehouden is cliëntonderzoek te verrichten, ter voorkoming van witwassen en terrorisme- financiering. Dit houdt onder meer in dat zij de identiteit van haar cliënten vaststelt en verifieert, dat zij het doel en de beoogde aard van de cliëntrelatie vaststelt en dat zij nagaat of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt of ten behoeve van een derde. (artikel 3 lid 2 Wwft, zie de bijlage). Daarnaast houdt het cliëntonderzoek in dat de Bank een voortdurende controle uitoefent op haar cliënten en op de transacties die zij verrichten, om er zeker van te zijn dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de relatie met de cliënt of de transactie gebruikt worden (artikel 3 lid 2 Wwft). Gegevens die de Bank verzamelt in het kader van het cliëntonderzoek, dient zij te bewaren (artikel 33 Wwft, zie de bijlage). Op grond van artikel 3 lid 5 Wwft moet de Bank in verschillende situaties een cliëntonderzoek verrichten, onder meer indien zij een cliëntrelatie aangaat of indien zij twijfelt aan de juistheid of volledigheid van eerder verkregen gegevens van de cliënt (zie de bijlage).
3.7 In de Wwft is niet geregeld op welke manier de Bank de identiteit van haar cliënten moet vaststellen en verifiëren en ook niet op welke manier zij het doel en de beoogde aard van de cliëntrelatie vaststelt, of vaststelt of de cliënt voor zichzelf optreedt of voor een ander. De Bank heeft hieraan invulling gegeven door een identificatieproces in de app in te voeren met een bijbehorende vragenlijst. De Bank heeft toegelicht dat zij hiervoor gekozen heeft omdat zij een digitale bank is zonder bankkantoren waar cliënten kunnen langskomen om zich te laten identificeren.
Identificatie en verificatie
3.8 Consument heeft gesteld dat hij reeds bij het openen van de Betaalrekening in 2018 geïdentificeerd is, zodat de Bank al in het bezit moet zijn van zijn gegevens.
De Bank heeft toegelicht dat destijds afgeleide identificatie toegepast is (zie overweging 2.1), een methode die in artikel 5 lid 1 Wwft toegestaan is (zie de bijlage). Omdat de Bank zich daarbij gebaseerd heeft op de identificatie en verificatie door een andere bank, heeft de Bank geen legitimatiegegevens ontvangen en bewaard. Bovendien was dit destijds de enige manier om bij een digitale bank de identiteit van een cliënt, die niet in persoon verschijnt, vast te stellen en te verifiëren. Zeker nu de technologische ontwikkelingen een veiligere manier van identificatie van haar cliënten op afstand mogelijk maken, is het standpunt van de Bank dat afgeleide identificatie niet meer voldoende is. Consument heeft hier niets tegenin gebracht. De Commissie is van oordeel dat de Bank voldoende toegelicht heeft waarom zij in 2020 opnieuw de identiteit van Consument vastgesteld en geverifieerd heeft.
3.9 Consument heeft het identificatieproces in de app doorlopen voordat hij een klacht indiende bij Kifid. De Bank heeft gesteld dat de klacht over het identificatieproces daardoor niet meer aan de orde is, maar Consument heeft dit betwist en benadrukt dat hij kritische vragen gesteld heeft over de veiligheid van het identificatieproces in de app.
3.10 De Commissie stelt vast dat de vordering om het identificatieproces te stoppen niet kan worden toegewezen omdat Consument het identificatieproces reeds doorlopen heeft. De opmerking van Consument dat hij vermoedt dat het identificatieproces nog in ontwikkeling is, onder meer omdat zijn vrouw het proces niet kan doorlopen vanwege technische kenmerken van haar mobiele telefoon, doet hier niet aan af. De vraag of de gegevens op een andere manier dan via de NFC-chip verzameld kunnen worden, is niet meer relevant nu Consument de gegevens reeds met behulp van de NFC-chip aangeleverd heeft. Ten overvloede merkt de Commissie op dat het passend zou zijn als de Bank Consument nader informeert over de veiligheid van het identificatieproces, aangezien de Bank tot nu toe zonder toelichting gesteld heeft dat de procedure veilig is.
De vragenlijst - algemeen
3.11 Ten aanzien van de vragenlijst heeft de Bank zich op het standpunt gesteld dat Consument deze dient in te vullen in verband met haar verplichtingen uit hoofde van de Wwft en heeft zij erop gewezen dat de Bank bevoegd is om de overeenkomst en haar (acceptatie)beleid en voorwaarden te wijzigen (artikel 34 van de algemene voorwaarden, zie de bijlage). Later in de procedure heeft de Bank echter om haar moverende redenen besloten om de vragenlijst voor Consument te laten vervallen.
3.12 Zoals reeds opgemerkt, dient de Bank tot op zekere hoogte zelf een invulling te geven aan haar verplichtingen uit hoofde van de Wwft. Onderdeel van deze vrijheid is dat zij in een individueel geval kan besluiten om voor de toepassing van een maatregel een uitzondering te maken.
Omdat de Bank de vragenlijst voor Consument heeft laten vervallen, is de Commissie van oordeel dat Consument geen belang meer heeft bij zijn vordering om de vragenlijst te laten vervallen (zie artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek in de bijlage). Hierdoor komt de Commissie niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de Bank mocht verlangen dat de vragenlijst ingevuld wordt. Dit zou immers een hypothetische beoordeling zijn, omdat die vraag in het onderhavige geval niet meer speelt. Consument heeft benoemd dat het dwangmatige karakter van de vragenlijst, door de dreiging met blokkade van de rekening, een onderdeel van zijn klacht is dat overeind blijft. Dit onderdeel is echter niet overeind gebleven nu de Bank de vragenlijst niet meer oplegt aan Consument. Consument heeft verder gesteld dat de Bank de verzamelde gegevens moet vernietigen. De Commissie verstaat dat Consument hiermee de verzamelde gegevens van andere cliënten bedoelt, maar daarover kan zij niet oordelen. Zij is alleen bevoegd om te oordelen over de klacht van Consument zelf. Voor zover andere cliënten van de Bank bezwaar hebben tegen de vragenlijst, zullen zij hun bezwaren daarover zelf kenbaar moeten maken.
De vragenlijst - de FATCA-vraag
3.13 Toen de Bank besloot om niet langer de vragenlijst voor Consument te hanteren, heeft zij benadrukt dat de vraag of Consument belastingplichtig is in de Verenigde Staten wel separaat beantwoord moet worden (de laatste vraag in overweging 2.2). Deze vraag stelt de Bank in het kader van de Amerikaanse wet ‘Foreign Account Tax Compliance Act’ (FATCA). De Bank heeft daarbij gewezen op artikel 2.1 van de algemene voorwaarden (zie de bijlage). Consument heeft in reactie hierop toegezegd de FATCA-vraag te zullen beantwoorden, maar heeft deze toezegging later ingetrokken, omdat de Bank zijn tegenvoorstel voor het bereiken van een minnelijke oplossing van de hand gewezen heeft. Volgens Consument hoeft de Bank de FATCA-vraag niet aan hem te stellen omdat de bepaling in de algemene voorwaarden voldoende informatie bevat.
3.14 Nu artikel 2.1 in de algemene voorwaarden geen informatie geeft over de vraag of Consument belastingplichtig is in de Verenigde Staten, is de Commissie van oordeel dat Consument deze vraag dient te beantwoorden en dat de Bank er gevolgen aan mag verbinden als Consument hier niet aan meewerkt. In dit kader wordt gewezen op een eerdere uitspraak van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, waarin geoordeeld is dat een bank de rekening van die consument mocht opzeggen in verband met FATCA.1
Financiële vergoeding
3.15 Consument heeft ten slotte een financiële vergoeding gevorderd vanwege de tijd die hij aan deze situatie heeft moeten besteden en de stress die dit veroorzaakt heeft.
1 Uitspraak Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nr. 2020-630.
Aanvankelijk heeft Consument een bedrag van € 250,- gevorderd, maar later heeft hij gesteld dat een vergoeding van € 1.500,- op zijn plaats zou zijn. De Bank heeft benadrukt dat zij onverplicht een voorstel voor een financiële vergoeding aan Consument gedaan heeft, dat is komen te vervallen omdat Consument het van de hand gewezen heeft. Daarnaast heeft de Bank betwist dat Consument schade geleden heeft, aangezien hij zijn schade niet onder- bouwd heeft. Een vergoeding voor de moeite die het kostte om een minnelijke oplossing te bereiken is eveneens niet op zijn plaats, omdat het niet tot een oplossing gekomen is, ook al heeft de Bank medegedeeld dat zij de vragenlijst zal laten vervallen. Verder heeft de Bank erop gewezen dat Consument geen kosten gemaakt heeft voor het indienen van zijn klacht, althans niet voor rechtsbijstand. Consument heeft hierop gereageerd dat hij vanwege de dreigende blokkade van zijn Betaalrekening elders een rekening geopend heeft om zijn spaargeld onder te brengen, terwijl hij geen intentie heeft om daadwerkelijk over te stappen. Dit heeft veel tijd gekost en Consument moet bankkosten betalen. Daarnaast heeft hij zoveel tijd besteed aan het opstellen van zijn reacties dat hij inkomsten gemist heeft bij zijn tweede werkgever.
3.16 Naar vast oordeel van de Geschillencommissie Financiële Dienstverlening geldt dat een vergoeding voor de door Consument bestede tijd in beginsel niet wordt toegewezen.2 Men heeft in het maatschappelijk verkeer het een en ander van elkaar te dulden en het oplossen van conflicten kost nu eenmaal tijd, waarvoor ook bepaalde kosten moeten worden gemaakt die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Overige schade is niet komen vast te staan, omdat deze niet onderbouwd is. Bovendien is er, gelet op de afwijzing van de vorderingen van Consument, geen grond voor toewijzing van overige schadevergoeding.
4. De beslissing
De Commissie wijst de vorderingen af.
Deze uitspraak is een niet-bindend advies. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open bij de Commissie van Beroep Financiële Dienstverlening. U kunt de zaak nog wel aan de rechter voorleggen.
Binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak kunt u een verzoek indienen tot herstel van vergissingen in de uitspraak, zoals schrijffouten, een verkeerde naam/datum of rekenfouten. De beslissing van de Geschillencommissie in de uitspraak kan hiermee niet ter discussie worden gesteld. Meer informatie hierover staat in artikel 40 van het Reglement Geschillencommissie Financiële Dienstverlening, te vinden op de website xxx.xxxxx.xx/xxxxxxxxxxx-xx-xxxxxxxx.
2 Uitspraken Geschillencommissie Financiële Dienstverlening nrs. 2016-360, 2017-868 en
2018-118.
Bijlage - Relevante bepalingen uit de algemene voorwaarden en wetgeving
Overeenkomst en voorwaarden betalen (de algemene voorwaarden)
“2. Welke algemene regels gelden voor je (betaal)rekening?
2.1 Je kunt de (betaal)rekening alleen aanhouden als je in Nederland – exclusief de overzeese gebiedsdelen – woont, meerderjarig bent, een burgerservicenummer hebt en doorlopend voldoet aan ons klantacceptatiebeleid. Ga je verhuizen of emigreren naar het buitenland? Laat het ons dan weten. Je kunt bij ons geen (betaal)rekening aanhouden als je in een land buiten de EU/EER woont, of als je Amerikaans belastingplichtige bent of wordt. Je bent een Amerikaans belastingplichtige als je door de Amerikaanse belastingwetgeving (Foreign Account Tax Compliance Act) als een ‘U.S. Person’ wordt aangemerkt. Hiervan is onder meer sprake als een of meer van onderstaande situaties op jou van toepassing is:
• Je hebt een Amerikaans paspoort.
• Je woont in de Verenigde Staten.
• Je bent geboren in de Verenigde Staten.
• Je hebt een Amerikaans woonadres, postadres of telefoonnummer.
• Je maakt periodiek geld over naar de Verenigde Staten.
• Je hebt een gevolmachtigde met een Amerikaans adres.
• Je hebt een Per Adres (P/A) in de Verenigde Staten.”
“34. We kunnen de overeenkomst veranderen
34.1 We kunnen de overeenkomst en deze voorwaarden veranderen. We laten het je minimaal twee maanden van tevoren weten als we dat doen, behalve als de verandering in je voordeel is of volgens de wet meteen moet ingaan. Dan geldt de wijziging direct. Xxx je het niet eens met de verandering? Dan kun je je (betaal)rekening opzeggen. Laat het ons dan weten. Horen we niets van jou? Dan geef je daarmee aan dat je de verandering goedkeurt. 34.2 De Algemene Handleiding & Handleiding Betalen kunnen we direct aanpassen.
34.3 Als er wijzigingen in de overeenkomst of deze voorwaarden zijn, sturen we je een bericht.”
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren terrorisme (Wwft)
“Artikel 1
1 In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
zakelijke relatie: zakelijke, professionele, of commerciële relatie tussen een instelling en een natuurlijke persoon, rechtspersoon of vennootschap, die verband houdt met de professionele activiteiten van die instelling en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd, wordt aangenomen dat deze enige tijd zal duren.
(…)”
“Artikel 3
1 Een instelling verricht ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme cliëntenonderzoek. 2 Het cliëntenonderzoek stelt de instelling in staat om:
a. de cliënt te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
x.xx uiteindelijk belanghebbende van de cliënt te identificeren en redelijke maatregelen te nemen om zijn identiteit te verifiëren, indien de cliënt een rechtspersoon is, redelijke maatregelen te nemen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt, en indien de uiteindelijk belanghebbende lid is van het hoger leidinggevend personeel, noodzakelijke redelijke maatregelen te nemen om de identiteit te verifiëren van de natuurlijke persoon die lid is van het hoger leidinggevend personeel, waarbij de genomen maatregelen en de ondervonden moeilijkheden tijdens het verificatieproces worden vastgelegd;
c. het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie vast te stellen;
d. een voortdurende controle op de zakelijke relatie en de tijdens de duur van deze relatie verrichte transacties uit te oefenen, teneinde te verzekeren dat deze overeenkomen met de kennis die de instelling heeft van de cliënt en diens risicoprofiel, met zo nodig een onderzoek naar de bron van de middelen die bij de zakelijke relatie of de transactie gebruikt worden;
e. vast te stellen of de natuurlijke persoon die de cliënt vertegenwoordigt daartoe bevoegd is en in voorkomend geval de natuurlijke persoon te identificeren en diens identiteit te verifiëren;
f. redelijke maatregelen te nemen om te verifiëren of de cliënt ten behoeve van zichzelf optreedt dan wel ten behoeve van een derde.
(…)
5 Een instelling verricht het cliëntenonderzoek in de volgende gevallen:
a. indien zij in of vanuit Nederland een zakelijke relatie aangaat;
b. indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt van ten minste € 15.000, of twee of meer transacties waartussen een verband bestaat met een gezamenlijke waarde van ten minste
€ 15.000;
c. indien er indicaties zijn dat de cliënt betrokken is bij witwassen of financieren van terrorisme;
d. indien zij twijfelt aan de juistheid of volledigheid van eerder verkregen gegevens van de cliënt;
e. indien het risico van betrokkenheid van een bestaande cliënt bij witwassen of financieren van terrorisme daartoe aanleiding geeft;
f. indien er, gelet op de staat waarin een cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft, een verhoogd risico op witwassen of financieren van terrorisme bestaat;
g. indien zij in of vanuit Nederland een incidentele transactie verricht ten behoeve van de cliënt of de trust, inhoudende een geldovermaking als bedoeld in artikel 3, negende lid, van de verordening betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie, ten bedrage van ten minste € 1.000.”
“Artikel 5
1 Onverminderd artikel 4 is het een instelling verboden een zakelijke relatie aan te gaan met of een transactie uit te voeren voor een cliënt, tenzij:
a. zij zelf ten aanzien van die cliënt onderzoek heeft verricht conform artikel 3, of ten aanzien van die cliënt onderzoek is verricht conform artikel 3 of op daarmee overeenkomende wijze door:
1°.een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdelen a tot en met e, met zetel in Nederland of een andere lidstaat;
2°.een instelling als bedoeld in artikel 1a, vierde lid, onderdeel f, waaraan een vergunning als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, of artikel 4, eerste lid, onderdeel c, van de Wet toezicht trustkantoren 2018 is verleend; 3°.een instelling als bedoeld in artikel 1a, tweede lid en derde lid, of een bijkantoor daarvan met zetel onderscheidenlijk vestigingsplaats in Nederland of een andere lidstaat;
4°.een instelling als bedoeld onder 1° of 3°, met zetel in een door Onze Minister van Financiën aangewezen staat die geen lidstaat is, in welke staat wettelijke voorschriften van toepassing zijn die gelijkwaardig zijn aan het bepaalde in artikel 3, tweede tot en met vijfde en achtste lid, en artikel 8, eerste lid, en er toezicht wordt uitgeoefend op de naleving van die voorschriften, of een bijkantoor van de instelling in Nederland;
5°.een bijkantoor of meerderheidsdochteronderneming, gevestigd in een staat die geen lidstaat is, van een instelling als bedoeld onder 1° of 3° met vestiging in Nederland of in een andere lidstaat, indien het bijkantoor of de meerderheidsdochteronderneming deel uitmaakt van dezelfde groep en volledig voldoet aan de op het niveau van de groep geldende gedragslijnen en procedures overeenkomstig artikel 2f, eerste tot en met derde lid;
b. dit onderzoek heeft geleid tot het in artikel 3, tweede lid, aanhef en onderdelen a, b, c, e en f, derde en vierde lid bedoelde resultaat; en
c. de instelling beschikt over alle identificatie- en verificatiegegevens en overige gegevens inzake de identiteit van de in artikel 3, tweede, derde en vierde lid, bedoelde personen.
(…)”
“Artikel 33
1 Een instelling die op grond van deze wet cliëntenonderzoek heeft verricht, of bij wie een cliënt is geïntroduceerd conform de procedure van artikel 5, legt op opvraagbare wijze de documenten en gegevens vast die zijn gebruikt voor de naleving van het bepaalde in artikel 3, tweede tot en met vierde lid, artikel 3a, eerste lid, artikel 6, eerste en tweede lid, artikel 7, tweede lid, en artikel 8, derde tot en met zesde en achtste lid.
2 Onder de documenten en gegevens, bedoeld in het eerste lid, zijn ten minste begrepen:
a. van natuurlijke personen, niet zijnde uiteindelijk belanghebbenden als bedoeld in artikel 1, eerste lid: 1°.de geslachtsnaam, de voornamen, de geboortedatum, het adres en de woonplaats, dan wel de plaats van
vestiging van de cliënt alsmede van degene die namens die natuurlijke persoon optreedt, of een afschrift van het document dat een persoonidentificerend nummer bevat en aan de hand waarvan de verificatie van de identiteit heeft plaatsgevonden;
2°.de aard, het nummer en de datum en plaats van uitgifte van het document met behulp waarvan de identiteit is geverifieerd;
b. van natuurlijke personen, zijnde uiteindelijk belanghebbenden als bedoeld in artikel 1, eerste lid:
1°.de identiteit, waaronder ten minste de geslachtsnaam en voornamen van de uiteindelijk belanghebbende; en 2°.de gegevens en documenten die zijn vergaard op basis van de redelijke maatregelen die zijn genomen om de identiteit van de uiteindelijk belanghebbende te verifiëren;
c. van vennootschappen of andere juridische entiteiten:
1°.de rechtsvorm, de statutaire naam, de handelsnaam, het adres met huisnummer, de postcode, de plaats van vestiging en het land van statutaire zetel;
2°.indien de vennootschap of andere juridische entiteit bij de Kamer van Koophandel is geregistreerd, het registratienummer bij de Kamer van Koophandel en de wijze waarop de identiteit is geverifieerd;
3°.xxx xxxxxxx die voor de vennootschap of juridische entiteit bij de instelling optreden: de geslachtsnaam, de voornamen en de geboortedatum.
d. van trusts of andere juridische constructies:
1°.het doel en de aard van de trust of andere juridische constructie;
2°.het recht waardoor de trust of andere juridische constructie wordt beheerst.
3 Een instelling bewaart de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens op toegankelijke wijze gedurende vijf jaar na het tijdstip van het beëindigen van de zakelijke relatie of gedurende vijf jaar na het uitvoeren van de desbetreffende transactie.
4 Een instelling beschikt over systemen die haar in staat stellen onverwijld en volledig te reageren op vragen van de Financiële inlichtingen eenheid en van de toezichthoudende autoriteit, waaronder:
a. de vraag of zij met een bepaalde cliënt een zakelijke relatie onderhoudt of gedurende een periode van vijf jaar voorafgaand aan het verzoek heeft onderhouden;
b. vragen over de aard van de relatie met de bedoelde cliënt.
5 De systemen, bedoeld in het vierde lid, voorzien in beveiligde kanalen die de vertrouwelijkheid van de in dat lid bedoelde verzoeken waarborgen.”
Burgerlijk Wetboek
“Artikel 3:303
Zonder voldoende belang komt niemand een rechtsvordering toe.”