MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Particuliere Bosbouw 1998/2000 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
AI Nr. 9138
Bijvoegsel Stcrt. d.d. 15-12-1998, nr. 240
ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE PARTICULIERE BOSBOUW
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelezen het verzoek van Het Bosschap namens de Nederlandse Vereni- ging van Boseigenaren en de Algemene Vereniging Inlands Hout als par- tijen te ener zijde en de CNV BedrijvenBond en FNV Bondgenoten als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Particuliere Bosbouw, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;
Overwegende,
dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;
dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;
dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;
dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame perso- nen;
Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeids- overeenkomsten;
Besluit:
I. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 april 2000 de navol- gende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Par-
Sdu Uitgevers, ’s-Gravenhage 1998 CAO913898
CAO1370 1
ticuliere Bosbouw alsmede de daarbij behorende statuten en het regle- ment van de Stichting Vacantiefonds voor den Landbouw, zulks met inachtneming van hetgeen onder II, III, IV en V is bepaald:
INLEIDING
Arbeidsomstandigheden
Werkgevers zorgen ervoor, dat in het bedrijf – met het oog op veilig- heid, gezondheid en welzijn van werknemers – een Arbo-Handboek van het Bosschap op een logische en goed bereikbare plek voor alle voor dat bedrijf werkzame werknemers ter inzage ligt en ook daadwerkelijk kan worden ingezien. Datzelfde geldt voor de brochure ,,Veilig Boswerk’’ van het Bosschap. De verplichting ten aanzien van het Arbo-handboek geldt niet als ter plekke een door de arbodienst getoetste Risico- Inventarisatie en -Evaluatie ter inzage ligt.
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
§ 1. Begrippen en onderscheidingen
Artikel 1
Begrippen
In deze cao wordt verstaan onder:
1e. ,,Bosbouwwerkzaamheden’’:
werkzaamheden betrekking hebbende op de bosbouw in de ruimste zin des woords, met inbegrip van werkzaamheden in droge en natte natuurterreinen en het houden van toezicht in bossen en natuur- terreinen.
2e. ,,Werkgevers’’:
zij, die door anderen krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk bosbouwwerkzaamheden doen verrichten.
3e. ,,Werknemers’’:
zij, die bij een werkgever krachtens een overeenkomst tot het ver- richten van arbeid persoonlijk werkzaam zijn uitsluitend of – over het gehele contractjaar, dan wel indien het een korter dienstverband betreft, over dat dienstverband beschouwd – in hoofdzaak voor het verrichten van bosbouwwerkzaamheden, één en ander met uitzonde- ring van degenen, die door de eigenaar of beheerder met de feitelijke leiding der werkzaamheden op de van diens eigendom of beheer deel uitmakende gronden zijn belast.
4e. Onder werkgever en werknemer in de zin van deze cao worden tevens verstaan werkgeefster en werkneemster.
2
Particuliere Bosbouw 1998/2000 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 2
Werkingssfeer cao inzake bosbouwambachten
De bepalingen van deze cao zijn mede van toepassing op werkgevers en werknemers van bosbouwambachtondernemingen.
Onder een bosbouwambachtonderneming wordt verstaan een onderne- ming die tegen betaling werkzaamheden verricht in bossen of andere houtopstanden, welke bedrijfsmatig in ondernemingen waarin de bos- bouw of de houtteelt wordt uitgeoefend plegen te worden verricht en ondernemingen die hout oogsten in bossen en andere houtopstanden.
Artikel 3
Onderscheiding der werknemers
De werknemers worden voor de toepassing van deze cao onderscheiden:
A. Naar het dienstverband, dat wordt aangegaan voor
1.1. vast voor onbepaalde tijd zonder overbruggingsregeling;
1.2. vast voor onbepaalde tijd met overbruggingsregeling;
2.1. los voor bepaalde tijd of voor een bepaald werk;
2.2. los voor onbepaalde tijd voorzover voortgezet na 1 januari 1996.
B. Naar de leeftijd en de vakkennis
1. volwassen werknemers;
2. jeugdige werknemers;
3. leerlingen.
C. Naar de functiegroep
0. vakantiewerker en werker in het kader van werkgelegenheids- bevorderende overheidsmaatregelen
I. gelegenheidswerker en ongeoefende bosarbeider;
II. geoefende bosarbeider;
III. vakarbeider bosbouw;
IV. specialist, bosbouwmachinist en voorman I;
V. bosbaas en voorman II.
D. Naar de prestatie
1. valide werknemers;
2. minder-valide werknemers.
3
Artikel 4
Dienstverbanden
Werknemers kunnen een vast of een los dienstverband hebben.
1. Een vast dienstverband kan alleen voor onbepaalde tijd worden aan- gegaan met dien verstande, dat gedurende de eerste 12 maanden van het dienstverband geen opzegging mag plaatshebben.
Vaste dienstverbanden kunnen worden aangegaan:
a. voor de volledige werkweek:
a. 1. volledige werkweek met overbruggingsregeling;
2. volledige werkweek zonder overbruggingsregeling;
b. in deeltijd met een vastgelegd arbeidspatroon, dat aan de vol- gende voorwaarden voldoet:
– een werktijd van één of twee dagdelen van ten minste drie uren en ten hoogste 3,8 uren per dagdeel op de dag(en), dat gewerkt wordt;
– een minimum aantal te werken uren van zes per week;
– vastlegging in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van de dag of dagen waarop gewerkt wordt, van de aantallen uren en van de tijdstippen van de te werken uren;
c. in deeltijd met een arbeidspatroon, dat aan de volgende voor- waarden voldoet:
– een werktijd van minimaal drie uren per dag op de dag(en) waarop gewerkt wordt;
– een minimum aantal te werken uren van zes per week;
– vastlegging in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van het aantal per week overeengekomen uren en van de dag of dagen, dat gewerkt kan worden met dien verstande, dat de werkgever en werknemer in onderling overleg minimaal één week van tevoren de dag of dagen waarop gewerkt wordt bepalen.
Voor de groep vaste deeltijdwerkers onder c vindt de loonbetaling over feest- en vakantiedagen en de betaling van vakantietoeslag plaats door middel van verstrekking van vakantiebonnen, overeenkomstig artikel 60.
2. Een los dienstverband kan ongeacht het aantal arbeidsuren voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk worden aangegaan.
4
Particuliere Bosbouw 1998/2000 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 4a
Overgang van los dienstverband voor onbepaalde tijd naar vast dienstverband met overbrugging1)
1. Een los dienstverband voor onbepaalde tijd, overeenkomstig artikel 4 lid 2 zoals dit gold tot 1 januari 1996, kan in onderling overleg tussen de betrokken werkgever en werknemer worden gewijzigd overeenkomstig de voorwaarden die in deze cao gelden voor vaste werknemers al dan niet met overbruggingsregeling.
2. Zonder deze in onderling overleg overeengekomen omzetting van de arbeidsovereenkomst blijft een dienstverband overeenkomstig artikel 4 lid 2 zoals dit gold tot 1 januari 1996 ook na laatstgenoemde datum als los dienstverband gehandhaafd.
Dienstverbanden die voor 1 januari 1996 werden aangemerkt als dienstverband voor een bepaald werk of voor bepaalde tijd worden ook na 1 januari 1996 aangemerkt als losse dienstverbanden voor bepaalde tijd of een bepaald werk.2)
Artikel 5
Leeftijd en vakkennis
1. Onder volwassen werknemers worden verstaan: werknemers van 22 jaar en ouder.
1) Noot van CAO-partijen: ,,Zie bijlage XIV: overzicht van te onderscheiden soorten arbeidsovereenkomsten.’’
2) Noot van CAO-partijen:
,,In lid 1 is bepaald hoe de omzetting van dienstverbanden plaatsvindt, namelijk in overleg. Afzonderlijke bepalingen over omzetting van losse dienstverbanden voor bepaalde tijd in vaste dienstverbanden zijn hier niet opgenomen. Alleen voor de omzet- ting van losse dienstverbanden voor onbepaalde tijd zijn in dit artikel overgangsbepa- lingen geformuleerd.
In verband met aan het type dienstverband verbonden arbeidsvoorwaarden (opzegter- mijn, lonen) is van belang, dat vast staat of een dienstverband los of vast (al dan niet met overbruggingsregeling) is.
Om voor de gereduceerde wachtgeldpremie in aanmerking te komen moet de omschrij- ving van de vaste dienstverbanden voldoen aan de voorwaarden die in het Premie- besluit Wachtgeldfonds van de BV TAB zijn gesteld.
Aan vaste werknemers met overbrugging worden vakantiebonnen toegekend conform artikel 60 van de cao.
Gewijzigde arbeidsovereenkomsten moeten binnen één maand na aanvang ter registratie aan het GUO worden aangeboden’’.
5
2. Onder jeugdige werknemers worden verstaan: werknemers van 17 tot en met 21 jaar.
3. Onder leerlingen worden verstaan: werknemers met wie een schrif- telijke leerovereenkomst is aangegaan, die het primaire leerlingstel- sel in de bosbouw volgen of een daarmee gelijk te stellen opleiding.
Artikel 6
Functie-indeling
De werknemers worden voor de toepassing van deze cao ingedeeld in de volgende functiegroepen:
0. vakantiewerker en werker in het kader van werkgelegenheids- bevorderende overheidsmaatregelen
De vakantiewerker of werknemer in het kader van werkgelegenheids- bevorderende overheidsmaatregelen ontvangt gedurende de eerste 3 maanden het minimumloon; gedurende de vierde tot en met de zesde maand 120% van het minimumloon en komt direct daarna in functie- groep I.
Voor de werkzaamheden van deze werknemer kan worden verwezen naar hetgeen onder functiegroep I is weergegeven.
I. gelegenheidswerker en ongeoefende bosarbeider
De gelegenheidswerker, danwel de ongeoefende bosarbeider is de werknemer die werkzaamheden van eenvoudige aard verricht waar- voor geen vakkennis en geen ervaring vereist is en die voor de eer- ste keer in de agrarische bedrijfstakken – waaronder de bosbouw – werkzaam is.
Deze werknemer dient na één jaar te worden bevorderd naar functie- groep II (geoefende bosarbeider).
II. geoefende bosarbeider
De geoefende bosarbeider is de werknemer, die meestal op directe aanwijzing eenvoudige arbeid in bossen en natuurterreinen verricht, waarvoor een beperkte kennis en ervaring vereist zijn. Hij werkt nor- maliter met handgereedschap en eenvoudige hulpmiddelen.
III. vakarbeider bosbouw
De vakarbeider bosbouw is de werknemer, die werkzaamheden in bossen en natuurterreinen verricht en die kennis bezit op het gebied van de bosbouw en van het beheer van natuurterreinen, welke in relatie staan tot zijn taak. Hij werkt veelal zelfstandig en moet ten aanzien van zijn werk afgaan op eigen beoordeling van de situatie. Hij moet zelfstandig kunnen beoordelen hoe de arbeid het beste kan worden uitgevoerd.
Bij zijn werk maakt hij gebruik van kleine machines en andere hulp-
6
Particuliere Bosbouw 1998/2000 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
middelen, zoals bijvoorbeeld trekkers met aanbouwwerktuigen, motorzagen, bosmaaiers en rugspuiten.
De specifieke werkzaamheden van de trekkerchauffeur, de voerman, de blesser en de uitmeter – uitmeten van rondhoutsortimenten – wor- den in ieder geval aangemerkt als werkzaamheden van de vakarbei- der bosbouw.
De vakarbeider bosbouw die over een zeer grote ervaring, kundig- heid en volledige vakkennis op het gebied van werkzaamheden in bossen en natuurterreinen beschikt en vrijwel zelfstandig deze werk- zaamheden uitoefent, kan door de werkgever worden aangemerkt als specialist en wordt als zodanig ingedeeld in functiegroep IV.
IV. specialist, bosbouwmachinist en voorman I
1. specialist
De specialist bezit zeer grote ervaring en volledige vakkennis op het gebied van de werkzaamheden in bossen en natuurterreinen. Hij werkt geheel zelfstandig, kan het werk goed organiseren en gaat ten aanzien van zijn werk geheel zonder aanwijzing af op eigen beoordeling van de situatie.
2. bosbouwmachinist
De bosbouwmachinist is de werknemer die klepelmaaiers, spe- ciale plantmachines, grote zaag- en schilmachines, takhout- versnipperaars en langhouttransportwagens bedient.
Hiervoor beschikt hij over de noodzakelijke technische vaardig- heid in het omgaan met deze specifieke bosbouwmachines.
Hij is tevens belast met onderhoud en kleine reparaties aan dit materieel.
Hij verricht zijn werk veelal zelfstandig en kan dat goed organi- seren. Zijn kennis van de bosbouw hangt direct samen met zijn specialistische arbeid.
3. voorman I
De voorman I is de werknemer, die het werk verdeelt en leiding geeft aan ten minste 3 en ten hoogste 7 andere werknemers, belast met de uitvoering van werkzaamheden in bossen en natuur- terreinen.
V. voorman II en bosbaas
1. voorman II
De voorman II is de werknemer die het werk verdeelt en leiding geeft aan ten minste 7 andere werknemers belast met de uitvoe- ring van werkzaamheden in bossen en natuurterreinen.
Hij verzorgt tevens eenvoudig administratief werk en is voorts belast met het beheer van en de controle op materialen.
7
2. bosbaas
De bosbaas is de werknemer die bij afwezigheid van de onder- nemer belast is met de dagelijkse leiding van het bosbedrijf.
Artikel 7
Minder-valide werknemers
Onder minder-valide werknemers worden verstaan die werknemers, die ten gevolge van hun lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid de bedon- gen en/of gebruikelijke arbeid niet op normale wijze kunnen verrichten.
§ 2. Verplichtingen
Artikel 8
Algemene verplichtingen
1. De werkgever is verplicht als goed patroon te handelen.
2. De werknemer is verplicht het hem door of vanwege de werkgever opgedragen werk zo goed mogelijk en op ordelijke wijze uit te voe- ren.
Inwonende werknemers zijn gehouden zich te gedragen naar de orde des huizes.
3. De werknemer is verplicht de hem door of vanwege de werkgever gegeven veiligheidsvoorschriften op te volgen.
HOOFDSTUK II
HET DIENSTVERBAND
§ 1. De arbeidsovereenkomst
Artikel 9
Algemeen
1. Arbeidsovereenkomsten met werknemers moeten schriftelijk worden vastgelegd.
2. De schriftelijke arbeidsovereenkomst wordt in tweevoud opgemaakt. De werkgever en de werknemer behouden elk een door hen beide ondertekend exemplaar.
3. De schriftelijke arbeidsovereenkomst moet bepalingen inhouden om- 8
Particuliere Bosbouw 1998/2000 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
trent de duur der overeenkomst (artikel 4) en bij een gedeeltelijke werkweek de overeengekomen arbeidstijd (artikel 4) alsmede de functie in welke de werknemer krachtens deze overeenkomst werk- zaam zal zijn en indien sprake is van een dienstwoning het bedrag dat tussen partijen als vergoeding voor het genot van de woning is overeengekomen.
Zij kan voorts bepalingen inhouden omtrent alle onderwerpen waar- omtrent partijen een regeling wensen.
4. De schriftelijke arbeidsovereenkomsten mogen geen bepalingen be- vatten, welke strijdig zijn met deze cao.
5. Met een werknemer die een opleiding van het leerlingstelsel gaat volgen dient een leer- en arbeidsovereenkomst te worden aangegaan. Slechts bij practicanten1), stagiaires1) en leerlingen die met schrifte- lijke goedkeuring van de uitkerende instantie werken met behoud van een uitkering (bijvoorbeeld in het kader van de Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers) kan met toestemming van partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw worden volstaan met een leerover- eenkomst.
Deze toestemming van partijen bij de cao voor de particuliere bos- bouw is niet nodig indien de hierboven genoemde schriftelijke goed- keuring is verleend door de B.V. TAB (GUO).
6. Wanneer met een werknemer zowel een arbeidsovereenkomst als een leerovereenkomst wordt afgesloten, dienen beide overeenkomsten in de tijd aan elkaar te zijn gekoppeld: naast iedere praktijk- overeenkomst moet een aparte arbeidsovereenkomst voor de duur van de praktijkovereenkomst worden afgesloten2).
7. Indien de in lid 5 bedoelde werknemer door persoonlijke omstandig- heden niet in de gelegenheid is aan het leerlingstelsel in de bosbouw deel te nemen, kan hij, op zijn verzoek, door partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw van het Bosschap van de in lid 5 bedoelde verplichting worden ontheven.
8. b. Het tijdloon van de opzichter c.q. jachtopziener bedraagt ten min- ste het loon behorende bij functiegroep III jaarklasse 4.
1) Noot van cao-partijen:
,,Dit zijn leerlingen die praktijkervaring opdoen onder leiding van een deskundige.’’
2) Het bepaalde in artikel 7:652 BW blijft onverkort van toepasssing.
9
§ 2. Einde der dienstbetrekking
Artikel 10
Opzegging vaste werknemers
1. De werkgever stelt – indien bij hem een dergelijk voornemen bestaat
– de werknemer in kennis van het voornemen om aan het arbeidsbu- reau te verzoeken een ontslagvergunning te verlenen dan wel om aan het Kantongerecht beëindiging van het dienstverband te vragen.
2. Voor de opzegging van een vast dienstverband al dan niet met overbruggingsregeling geldt het volgende:
a. voor de werkgever bedraagt de termijn van opzegging ten min- ste zoveel weken als de dienstbetrekking na de meerderjarigheid van de werknemer gehele jaren heeft geduurd en voor de werk- nemer ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na zijn meerderjarigheid tijdvakken van twee gehele jaren heeft geduurd, met dien verstande, dat uit dezen hoofde de opzegtermijn voor de werkgever ten hoogste 13 weken en voor de werknemer ten hoogste 6 weken zal bedragen.
b. de termijn van opzegging die krachtens het bepaalde onder a. voor de werkgever geldt, wordt verlengd met een week voor elk vol jaar, gedurende hetwelk de werknemer na het bereiken van de leeftijd van 45 jaren bij hem in dienst is geweest; de duur van deze verlenging bedraagt evenwel ten hoogste 13 weken.
c. voor de werkgever bedraagt de termijn van opzegging ten min- ste drie weken ten aanzien van de werknemer die op de dag van opzegging de leeftijd van 50 jaren heeft bereikt en ten minste een jaar bij hem in dienst is geweest.
Heeft het dienstverband 4 jaar of langer geduurd, dan dient, in afwijking van het in de vorige volzin bepaalde, de werkgever een opzegtermijn in acht te nemen van zoveel weken als de dienst- betrekking jaren heeft geduurd met een maximum van 6 weken. Voor de berekening van de duur der opzegtermijn zullen de jaren welke de werknemer eventueel tevoren in vast dienstverband bij de betrokken werkgever heeft doorgebracht, ook meetellen.
Voor de berekening van de lengte van de opzegtermijn worden onder het begrip dienstbetrekking in dit lid mede begrepen de periodes van werkloosheid die tot een maximum van een half jaar direct aansluiten op en direct gevolgd worden door een dienstverband bij dezelfde werkgever.
3. De werknemer is na de beëindiging van het dienstverband verplicht tot ontruiming van de dienstwoning over te gaan, één en ander onverminderd de desbetreffende wettelijke voorschriften.
In het geval dat de werknemer bij beëindiging van het dienstverband geen andere woning kan betrekken, zal hem gedurende een periode
10
Particuliere Bosbouw 1998/2000 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
van ten hoogste 6 maanden door de werkgever de gelegenheid die- nen te worden geboden naar een andere woning om te zien.
4. In afwijking van het bepaalde in artikel 670 Nieuw Burgerlijk Wet- boek zal eventuele arbeidsongeschiktheid wegens ziekte – ongeval hieronder begrepen – noch tijdens het eerste jaar van het dienstver- band noch tijdens het voortgezet dienstverband, een normale opzeg- ging als bedoeld in de leden 1 tot en met 3, in de weg staan. Indien echter de werknemer die tijdens arbeidsongeschiktheid wordt opgezegd, op het tijdstip waarop de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde opzegging uiterlijk dient plaats te hebben, 18 maanden of langer bij de betrokken werkgever onafgebroken in dienst is, zal de opzegging geacht worden niet te zijn geschied, indien de arbeids- ongeschiktheid nog voortduurt op de laatste dag van de opzegging, tenzij de betrokken werknemer reeds 2 jaar arbeidsongeschikt was.
5. Ongeacht het bepaalde in de voorgaande leden eindigt het dienstver- band zonder opzegging van rechtswege aan het eind van de betalings- periode, waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.
6. Alle opzeggingen als bedoeld in lid 2 mogen uitsluitend plaatsvin- den tegen het einde van de betalingsperiode.
Artikel 11
Opzegging losse werknemers voor onbepaalde tijd
1. De werkgever stelt – indien bij hem een dergelijk voornemen bestaat
– de werknemer in kennis van het voornemen om aan het arbeidsbu- reau te verzoeken een ontslagvergunning te verlenen dan wel om aan het Kantongerecht beëindiging van het dienstverband te vragen.
2. Behoudens het bepaalde in de volgende leden geldt voor en tegen- over de losse werknemer die is aangenomen voor onbepaalde tijd, een opzegtermijn van ten minste één week.
3. Voor en tegenover de losse werknemer van 50 jaar en ouder, die is aangenomen voor onbepaalde tijd en wiens dienstbetrekking ten minste 1 jaar heeft geduurd, geldt een opzegtermijn van drie weken. Heeft het dienstverband 4 jaar of langer geduurd, dan dient, in afwij- king van het in de vorige volzin bepaalde, de werkgever een opzeg- termijn in acht te nemen van zoveel weken als de dienstbetrekking jaren heeft geduurd met een maximum van 6 weken. Voor de bere-
11
kening van de duur der opzegtermijn zullen de jaren welke de werk- nemer eventueel tevoren in vast dienstverband bij de betrokken werkgever heeft doorgebracht, ook meetellen.
Voor de berekening van de lengte van de opzegtermijn worden onder het begrip dienstbetrekking in dit lid mede begrepen de periodes van werkloosheid die tot een maximum van een half jaar direct aanslui- ten op en direct gevolgd worden door een dienstverband bij dezelfde werkgever.
4. Ten aanzien van de losse werknemer van 22 jaar en ouder doch xxx- xxx dan 50 jaar, die is aangenomen voor onbepaalde tijd, bedraagt de termijn van opzegging voor de werkgever ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na het bereiken van de 18-jarige leeftijd door de werknemer gehele jaren heeft geduurd en voor de werknemer ten minste zoveel weken als de dienstbetrekking na het bereiken van de 18-jarige leeftijd door de werknemer tijdvakken van 2 gehele jaren heeft geduurd met dien verstande dat uit dezen hoofde de opzegter- mijn voor de werkgever ten hoogste 6 weken en voor de werknemer ten hoogste 3 weken zal bedragen.
5. Aan een opzegging overeenkomstig de leden 2 en 3 staat, in afwij- king van het bepaalde in artikel 670, NBW een eventuele arbeids- ongeschiktheid wegens ziekte niet in de weg, indien in verband met de werkzaamheden, welke de werknemer verricht, toch opzegging zou hebben plaats gehad.
6. De dienstbetrekking van losse werknemers die zijn aangenomen voor een bepaalde tijd of voor een bepaald werk, eindigt zonder opzeg- ging van rechtswege door het verstrijken van die tijd of de voltooi- ing van dat werk. Indien een voor bepaalde tijd aangegane dienstbe- trekking wordt voortgezet, wordt zij geacht op dezelfde voorwaarden wederom te zijn aangegaan, in welk geval voor haar beëindiging echter een opzegtermijn van ten minste één week in acht dient te worden genomen.
7. Voor en tegenover de losse werknemer die op maandloon dan wel op een loon voor een 4-wekelijkse periode is aangenomen en/of per maand dan wel per 4 wekelijkse periode wordt betaald, geldt een opzegtermijn van ten minste een maand respectievelijk een tijdvak van 4 weken.
8. Alle opzeggingen bedoeld in de leden 1, 2, 3 en 6 mogen uitsluitend plaatshebben tegen het einde van de betalingsperiode.
9. Ongeacht het bepaalde in de voorgaande leden eindigt het dienstver- band zonder opzegging van rechtswege aan het eind van de betalings- periode, waarin de werknemer de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.
12
Particuliere Bosbouw 1998/2000 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
10. Een voor een bepaalde tijd of een bepaald werk aangegaan los dienstverband dat afloopt in de periode van 1 september tot 15 november kan direct aansluitend aan dit dienstverband éénmaal wor- den verlengd, met maximaal 2 maanden.
Voor de beëindiging van het tweede dienstverband is in afwijking van artikel 668 NBW geen opzegging vereist en is ook geen ontslag- vergunning vereist.
Artikel 12
Militaire dienst
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 670 Nieuw Burgerlijk Wet- boek zal de werkgever de dienstbetrekking met een losse werknemer ook mogen opzeggen gedurende de tijd, dat deze verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, omdat hij een verplichting naleeft hem opgelegd door de wet of voortvloeiende uit een verbintenis door hem jegens de overheid aangegaan ten aanzien van ’s lands verdedi- ging of ter bescherming van de openbare orde.
2. Ten aanzien van de vaste werknemer zal in de omstandigheid als bedoeld in lid 1 geen opzegging mogen geschieden.
3. Zowel de vaste als de losse werknemer, voorzover zijn dienstverband naar aanleiding van de in vorige leden bedoelde omstandigheid niet is beëindigd, is verplicht na afloop van de in het vorige lid bedoelde periode van verhindering zich zo spoedig mogelijk, doch na de eer- ste oefening binnen 14 dagen en na een herhalingsoefening uiterlijk binnen 3 dagen nadat de gelegenheid daartoe voor hem ontstaat, bij de werkgever aan te melden.
Artikel 13
Algemene bepalingen inzake beëindiging der dienstbetrekking
Opzegging van een dienstverband kan slechts geschieden tegen het einde van een betalingsperiode.
13
§3. Onwerkbaar weer en onderbreking werkzaamheden resp. overbruggingsregeling
Artikel 14a
Overbruggingsregeling vaste werknemers met Overbruggingsfonds
1. Indien de werkzaamheden in verband met weers- en terrein- omstandigheden geen doorgang kunnen vinden, kunnen de werk- zaamheden van vaste werknemers met overbruggingsmogelijkheid, als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub a.1, gedurende maximaal 30 dagen per jaar worden onderbroken.
De werkgever bepaalt minimaal een dag van te voren of een dag aan- gemerkt dient te worden als een overbruggingsdag.
2. De werkgever resp. het Risicofonds is gehouden aan vaste werkne- mers over de in lid 1 genoemde 30 dagen 70% van het loon door te betalen.
3. Naast deze genoemde 30 dagen heeft de werkgever, indien gedu- rende de periode van 15 november van enig jaar tot en met 31 maart van het daaropvolgende jaar, als bovengenoemde 30 dagen vanwege weers- en terreinomstandigheden niet voldoende zijn om de periode waarin wegens die omstandigheden niet kan worden gewerkt aan te vullen, het recht om 5 vakantiedagen en 5 roostervrije dagen aan te wijzen om daarmee deze periode te verlengen tot 40 dagen.
4. Tijdens een overbruggingsperiode blijven de gebruikelijke voor- schriften inzake beëindiging van een dienstverband van toepassing. Indien en voorzover een opzegtermijn samenvalt met overbruggings- dagen, betaalt de werkgever over de voor die werknemer geldende opzegtermijn het volledige loon1).
5. Xxxxxxx een werknemer op de in lid 1 genoemde overbruggingsdagen wordt opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, wordt over de dag waarop de werkzaamheden worden verricht, ten minste het voor deze werknemer geldende loon betaald, ook indien die werkzaamhe- den niet de volledige arbeidstijd in beslag hebben genomen.
Deze dag kan niet worden aangemerkt als een in lid 1 genoemde arbeidsdag.
1) Noot van cao-partijen:
,,Deze regeling heeft geen betrekking op de werknemers die na 1 januari 1996 nog een los dienstverband voor onbepaalde tijd hebben (artikel 3 onder A.2.2).
Voor losse werknemers blijft op basis van de BW-bepalingen en artikel 18-WW alleen de wettelijke ruimte over.’’
14
Particuliere Bosbouw 1998/2000 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Tekst van CAO-partijen:
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen overbruggingsregeling met en zonder Overbruggingsfonds. Dit houdt in, dat in artikel 14a lid 1 bij
,,weersomstandigheden’’ wordt gevoegd ,,terreinomstandigheden’’ (bij toepassing van het Overbruggingsfonds) en in artikel 14b ,,terrein- omstandigheden en/of onvoldoende werk’’ bij toepassing overbruggings- regeling (zonder Overbruggingsfonds).
Artikel 14b
Overbruggingsregeling vaste werknemers zonder Overbruggingsfonds
1. Indien de werkzaamheden in verband met weers- en terrein- omstandigheden en/of onvoldoende werk geen doorgang kunnen vin- den, kunnen de werkzaamheden van vaste werknemers zonder Overbruggingsfonds, als bedoeld in artikel 4 lid 1, gedurende maxi- maal 40 dagen per jaar worden onderbroken. De werkgever bepaalt minimaal een dag van te voren of een dag aangemerkt dient te wor- den als een overbruggingsdag.
2. Het loon over de dagen die zijn aangemerkt als overbruggingsdag bedraagt 80% van het feitelijke loon dat geldt op dagen die niet zijn aangemerkt als overbruggingsdag. De werkgever kan voor de pe- riode van maximaal 30 overbruggingsdagen 10% uit de aanvulling uit SUWAS II verhalen1).
3. De 40 overbruggingsdagen worden jaarlijks achtereenvolgens opge- bouwd uit2):
a. het in 1995 geldende werknemersdeel van het verschil in wachtgeldpremie voor vaste en losse werknemers bij het GUO; omgerekend is dit 9,5 uitkeringsdagen;
b. 12 roostervrije dagen; omgerekend is dit 15 uitkeringsdagen;
c. 14 xxxxxxxx; omgerekend is dit 2,2 uitkeringsdagen;
d. het in 1995 geldende werkgeversdeel van het verschil in wachtgeldpremie voor losse en vaste werknemers bij het GUO; omgerekend is dit uitkerings 9,5 dagen;
e. aanvulling vanuit SUWAS II van 10% over de eerste 30 overbruggingsdagen1); omgerekend is dit 3,75 uitkeringsdagen.
1) Indien en voor zover de daartoe strekkende bepalingen van de desbetreffende CAO bij afzonderlijk besluit algemeen verbindend zijn verklaard.
2) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
15
De dagen die niet voor deze overbruggingsperiode zijn bestemd, die- nen tijdig in onderling overleg te worden vastgesteld, zodanig, dat vóór de aanvang van de maand, waarin de roostervrije dagen worden genoten, de datum bekend is en op het object geen stillegging van werk nodig is.
Indien niet voldoende reisuren kunnen worden opgebouwd, kunnen hiervoor in de plaats extra roostervrije dagen of verlofdagen worden gereserveerd.
4. De werkgever verstrekt de werknemer jaarlijks in de maand april een schriftelijke specificatie van het aantal dagen, dat is onderbroken in de periode hieraan voorafgaand van 1 april tot en met 31 maart.
5. De overbruggingsdagen die opgebouwd zijn door de werknemer en die in enig jaar niet benut zijn, worden gereserveerd voor de opbouw van overbruggingsdagen in een volgende periode van 1 april tot en met 31 maart.
In het geval dat het saldo aan niet-gebruikte overbruggingsdagen groter is dan 10 dagen, wordt het meerdere verrekend.
6. Tijdens een overbruggingsperiode blijven de gebruikelijke voor- schriften inzake beëindiging van een dienstverband van toepassing. Indien en voor zover een opzegtermijn samenvalt met overbruggings- dagen, betaalt de werkgever over de voor die werknemer geldende opzegtermijn het volledige loon.1)
7. Xxxxxxx een werknemer op de in lid 1 genoemde overbruggingsdagen wordt opgeroepen om werkzaamheden te verrichten, wordt over de dag waarop de werkzaamheden worden verricht, ten minste het voor deze werknemer geldende loon betaald, ook indien die werkzaamhe- den niet de volledige arbeidstijd in beslag hebben genomen.
Deze dag kan niet worden aangemerkt als een in lid 1 genoemde overbruggingsdag1).
8. Als de werknemer ziek is of wordt op een dag die aangemerkt is als overbruggingsdag, kan deze dag voor deze werknemer niet worden aangemerkt als overbruggingsdag.
Het loon op deze dag bedraagt in afwijking van hetgeen is bepaald in artikel 37 lid 1 80% van het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeidsongeschikt geworden – aanspraak had kunnen maken.
1) Noot van cao-partijen:
,,De leden 6 en 7 in artikel 14b zijn overgenomen uit de oude onderbrekingsregeling ex artikel 14 (vervallen).
Deze regeling heeft geen betrekking op de werknemers die na 1 januari 1996 nog een los dienstverband voor onbepaalde tijd hebben (artikel 3 onder A2.2).
Voor losse werknemers blijft op basis van de BW-bepalingen en artikel 18 WW alleen de wettelijke ruimte over.’’
16
Particuliere Bosbouw 1998/2000 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Tekst van CAO-partijen:
Er moet onderscheid worden gemaakt tussen overbruggingsregeling met en zonder Overbruggingsfonds. Dit houdt in dat bij artikel 14a lid 1 bij
,,weersomstandigheden’’ wordt gevoegd ,,terreinomstandigheden’’ (bij toepassing van het Overbruggingsfonds) en in artikel 14b ,,terrein- omstandigheden en/of onvoldoende werk (zonder Overbruggingsfonds).
§ 4. Ontslagbewijs
Artikel 15
Ontslagbewijs
Bij de beëindiging van de dienstbetrekking is de werkgever verplicht de werknemer een ontslagbewijs te verstrekken.
HOOFDSTUK III
BEPALINGEN OMTRENT DE ARBEIDSTIJD
Artikel 16
Aanvang en einde van de arbeidstijd
Met inachtneming van deze cao worden tijdstip en plaats van aanvang en einde van de arbeidsdag, alsmede de tijdstippen van aanvang en einde der schaft- en stoptijden, door de werkgever in overleg met de betrok- ken werknemers vastgesteld.
Artikel 171)
Arbeid op zaterdag en op zon-, feest- en gedenkdagen
1. Op zaterdag en op zondag wordt geen arbeid verricht. Evenmin wordt arbeid verricht:
a. op algemeen erkende protestant-christelijke en katholieke feest-
1) Noot van cao-partijen:
,,De in lid 1 sub c t/m e genoemde dagen worden in mindering gebracht op het aantal vakantiedagen; één en ander conform het bepaalde in artikel 55 lid 1 en artikel 59 lid 1.’’
17
dagen, zijnde: nieuwjaarsdag, tweede Paasdag, Hemelvaartsdag, tweede Pinksterdag, eerste en tweede Kerstdag;
b. op de dag waarop de verjaardag van X.X. xx Xxxxxxxx wordt gevierd en voorts op andere door de overheid aangewezen natio- nale feestdagen;
c. door protestant-christelijke en katholieke werknemers: op Xxxxx Xxxxxxx en bid- en dankdagen, voorzover de werknemer er prijs op stelt deze als gedenkdag te vieren;
d. door werknemers, die er prijs op stellen deze dag als gedenkdag te vieren: op 1 mei;
e. door werknemers die de islamitische godsdienst belijden: op de dag na de islamitische vastentijd.
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid zijn de werknemers, die belast zijn met de verzorging van paarden en vee, verplicht des zaterdags, des zondags en op de in lid 1 genoemde dagen, de nood- zakelijke werkzaamheden op deze verzorging betrekking hebbende, te verrichten.
3. Dezelfde verplichting rust op de andere in de desbetreffende onder- neming werkzame werknemers voorzover de bedrijfsomstandigheden zulks naar het oordeel van de werkgever vorderen en de betrokken werknemer daartoe door deze is aangewezen.
Artikel 18
Normale arbeidstijden
1. De normale arbeidstijd bedraagt 37 uur per week.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 bedraagt de normale weke- lijkse arbeidstijd op die bedrijven waar een roostervrije dagenregeling conform artikel 19 is ingevoerd 40 uur. In dat geval bedraagt de nor- male dagelijkse arbeidstijd 8 uur of zoveel minder als in verband met de tijdstippen van zonsopgang en zonsondergang noodzakelijk is.
3. De arbeidsdag moet vallen tussen 7.00 uur en 17.00 uur met dien verstande dat van het laatstvermelde tijdstip in de winterperiode gedurende ten hoogste 4 weken met 15 minuten per dag tot 17.15 uur kan worden afgeweken.
4. Onder arbeidstijd wordt verstaan de tijd, gedurende welke de werk- nemer voor het verrichten van arbeid – overwerk en werkzaamheden ter voorkoming en ter bestrijding van bosbrand daaronder niet begre- pen – ter beschikking van de werkgever staat. Een dagelijkse stop- tijd van 15 minuten in de voormiddag en 15 minuten in de namiddag wordt niet als arbeidstijd beschouwd.
18
Particuliere Bosbouw 1998/2000 Verbindendverklaring CAO-bepalingen
Artikel 18a
55+-regeling oudere werknemers
1. Werknemers die de leeftijd van 55 jaar bereiken en die met de werk- gever in de zin van deze cao een al dan niet aaneengesloten dienst- verband hebben van ten minste tien jaar, kunnen met ingang van de eerste dag van de maand na het bereiken van die leeftijd 1 vaste dag per week korter gaan werken. Deze dag kan voor de werknemers die gebruik maken van deze regeling niet worden aangemerkt als overbruggingsdag.
2. Het loon voor werknemers die gebruik maken van deze regeling bedraagt 90% van het geldende feitelijke loon bij een volledige werkweek.
3. De werknemer meldt het voornemen om gebruik te maken van deze regeling ten minste drie maanden voor het tijdstip van ingang van de 4-daagse werkweek schriftelijk aan de werkgever.
4. Voor werknemers als bedoeld in lid 1, die niet voltijds maar in deel- tijd werken, wordt de verkorting van de werkweek en de bepaling van het loon conform lid 2 naar evenredigheid tussen feitelijke deel- tijd en voltijdse arbeidstijd berekend.
5. Bij gebruikmaking van de regeling als bedoeld in lid 1 worden door de werknemer 12 roostervrije dagen ingeleverd, welke worden aan- gewend ter bekostiging van de regeling.
Artikel 19
Roostervrije dagen
1. In de bedrijven waarin een roostervrije dagenregeling wordt toege- past geldt voor iedere maand anderhalve roostervrije dag.
Voor die bedrijven geldt het volgende.
a. De roostervrije dagen worden schriftelijk in een rooster vastge- legd.
Op roostervrije dagen wordt geen arbeid verricht.
De werknemers hebben tijdens roostervrije dagen aanspraak op doorbetaling van het voor hen geldende loon.
19
b. Dewerknemershebbengedurendedezecollectievearbeidsovereen- komstperiode aanspraak op 36 roostervrije dagen1).
Voor vaste werknemers die deelnemen aan het Overbruggings- fonds geldt, dat 10 van deze dagen op jaarbasis kunnen worden vastgesteld op overbruggingsdagen als bedoeld in artikel 14a lid 3.
Voor vaste werknemers met overbruggingsregeling maar zonder Overbruggingsfonds geldt, dat per jaar 12 dagen kunnen worden vastgesteld als overbruggingsdagen als bedoeld in artikel 14b.
2. In de jaren dat de nationale feestdag 5 mei op een werkdag valt is – op de bedrijven waar een roostervrije dagenregeling geldt – 5 mei een extra roostervrije dag.
3. Van de op grond van de leden 1 en 2 vastgestelde data voor rooster- vrije dagen kan worden afgeweken in overleg met de ondernemings- raad danwel in onderling overleg tussen werkgever en werknemer mits de uitkomst van dit overleg tijdig schriftelijk is vastgelegd.
4. Wanneer de arbeidsovereenkomst, met inachtneming van het in arti- kelen 11, 12 en 13 bepaalde, wordt beëindigd en de werknemer het aantal roostervrije dagen, waarop hij naar rato recht had, niet heeft opgenomen, is de werkgever verplicht de nog niet opgenomen dagen uit te betalen.
Artikel 20
Overschrijding van de arbeidstijd
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 18, de leden 1 en 2, is de werknemer van 18 jaar en ouder verplicht, voorzover de bedrijfsom- standigheden zulks naar het oordeel van de werkgever dringend vor- deren, bosbouwwerkzaamheden in overwerk te verrichten.
2. De in lid 1 genoemde verplichting tot het verrichten van bosbouw- werkzaamheden in overwerk geldt niet voor werknemers die de leef- tijd van 55 jaar hebben bereikt.
3. Het bepaalde in lid 1 geldt niet op zondag, op de in artikel 17 lid 1, onder a en b genoemde dagen, op de zaterdag voor Pasen en voor Pinksteren en bovendien niet, indien in het kalenderjaar reeds op 4 zaterdagen overwerk is verricht, op zaterdag.
4. De in lid 1 bedoelde verplichting tot het verrichten van overwerk strekt zich uit tot ten hoogste 10 uur per week en 50 uur per jaar.
1) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
20
5. De in lid 3 bedoelde verplichting geldt naar evenredigheid van het aantal normale arbeidsuren bij een volletijds dienstverband ook voor deeltijdwerkers.
6. De arbeidstijd vermeerderd met de schaft- en stoptijden en de tijd voor het reizen van en naar het werk mag ten hoogste 10,5 uur per dag zijn.
Artikel 21
Overuren en onregelmatig werk
1. Als overuren worden beschouwd, de krachtens artikel 20 gewerkte uren.
2. Bovendien worden als overuren beschouwd:
a. op werkdagen de arbeidsuren voor 7.00 uur en na 17.00 uur behoudens gedurende maximaal 4 weken in de winterperiode ingeval op grond van het bepaalde in artikel 18 lid 3 tot 17.15 uur arbeid dient te worden verricht;
b. de arbeidsuren op zaterdag en op zondag en op de dagen ge- noemd in artikel 17 lid 1 a en b.
3. De in lid 1 en 2 bedoelde uren worden betaald op de voet van het bepaalde in artikel 28.
4. Onder onregelmatig werk worden verstaan werkzaamheden, welke buiten de normale arbeidstijden worden verricht en waarbij de 40- urige respectievelijk 38-urige werkweek (of het aantal werkuren per week dat met de werknemer is overeengekomen) niet wordt over- schreden.
5. Overuren, als bedoeld in dit artikel en in artikel 20, worden be- schouwd als onregelmatige werkuren indien zulks tijdig vóór de aan- vang van de werkzaamheden met de betrokken werknemer is over- eengekomen.
6. De onregelmatige werkuren zullen worden gecompenseerd in vrije tijd op basis van artikel 28 lid 4 en binnen één maand nadat het onre- gelmatige werk is verricht.
21
HOOFDSTUK IV
ALGEMENE BEPALINGEN OMTRENT HET LOON
§ 1. Tijdloon
Artikel 22
Algemeen
1. Voor valide werknemers met een volledige werkweek gelden de tijd- lonen, voor gewone werkzaamheden, vermeld in artikel 65 dezer cao.
2. Voor leerlingen en minder-valide werknemers gelden ten aanzien van het loon de bepalingen van de artikelen 23 en 24.
3. Voor bij de werkgever inwonende werknemers wordt bij de bepaling van het tijdloon tevens artikel 26 in aanmerking genomen.
4. Voor met name te noemen werkzaamheden die bijzondere vakkennis en inspanning vereisen, kunnen bij de bijzondere bepalingen van deze cao afzonderlijke tijdlonen worden vastgesteld.
§ 2. Tijdloon voor bijzondere groepen van werknemers
Artikel 23
Minder-valide werknemers
Een minder-valide werknemer heeft recht op het loon dat betaald pleegt te worden voor werkzaamheden als de verrichte, tenzij ten aanzien van de betreffende werknemer door de daartoe op grond van artikel 8 van de Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers bevoegde instanties1), op ver- zoek van de werknemer of werkgever een lager loon wordt vastgesteld.
Artikel 24
Leerlingen
Voor werknemers, die de opleiding van het leerlingstelsel volgen, of een daarmee gelijk te stellen opleiding wordt het loon vastgesteld op de voet van artikel 65 met als minimum het door de Minister van Sociale Zaken vastgestelde wettelijk minimum loon.
1) Noot van cao-partijen:
,,Verzoeken om een lager loon vast te stellen moeten worden ingediend bij de Uitvoe- ringsinstelling (GUO, GAK, etc.) waarbij de werkgever aangesloten is.’’
22
Artikel 25
Vaste werknemers met een gedeeltelijke werkweek
Voor vaste werknemers met een gedeeltelijke werkweek bedraagt het loon eenzelfde gedeelte van het loon van overeenkomstige werknemers met een volle werkweek, als hun overeengekomen arbeidstijd per week een gedeelte bedraagt van die van overeenkomstige werknemers met een volle werkweek.
Artikel 26
Inwonende werknemers
Op het overeenkomstig artikel 22 bepaalde loon van bij de werkgever inwonende werknemers wordt een bedrag in mindering gebracht1) voor de te genieten kost en inwoning, alsmede eventuele bewassing en andere verzorging.
§ 3. Tijdloon in bijzondere gevallen
Artikel 27
Algemeen
Over de bij of krachtens artikel 17, lid 1 aangewezen dagen is de werk- gever verplicht aan vaste werknemers het voor betrokkene geldende tijd- loon door te betalen, één en ander voorzover deze dagen niet op zater- dag of op zondag vallen.
Artikel 28
Betaling overuren
1. Voor overuren worden de volgende lonen betaald:
a. op werkdagen een loon, dat 30% hoger is dan het voor de betrok- ken werknemer rechtens geldende uurloon;
b. op zaterdag een loon, dat 50% hoger is dan het voor de betrok- ken werknemer rechtens geldende uurloon;
c. op zondag en de in artikel 17, lid a en b genoemde feestdagen
1) Het bepaalde in artikel 7:631 van het Burgerlijk Wetboek is onverkort van toepassing.
23
een loon, dat 100% hoger is dan het voor de betrokken werkne- mers rechtens geldende uurloon.
2. De werkgever zal aan werknemers des daags werkzaam zijnde in akkoord een loon toekennen gelijk aan het daags resp. het voor de onderbreking verdiende akkoordloon vermeerderd met de verhoging als bedoeld in het 1e lid.
3. De in artikel 65 vermelde uurlonen worden voor de betaling als basis genomen.
4. De werknemer heeft in afwijking van het bepaalde in de leden 1 en 2 op zijn verzoek aanspraak op compensatie van gemaakte overuren in vrije tijd in de voor de normale arbeid bestemde tijd op basis van de volgende verhoudingen tussen overuren en vrije tijd:
a. 1:1,3 voor de op werkdagen gemaakte overuren;
b. 1:1,5 voor de op zaterdag gemaakte overuren;
c. 1:2 voor de op zondag en de in artikel 17 lid 1 a en b genoemde feestdagen gemaakte overuren.
5. De in vrije tijd te compenseren overuren dienen binnen twee maan- den na de maand waarin overwerk is verricht, door de werknemer zoveel mogelijk in volle dagen te worden opgenomen.
Artikel 29
Bosbrandbestrijding
Uitsluitend voorzover deze werkzaamheden niet door anderen dan de werkgever worden vergoed, wordt:
a. voor het blussen van bosbrand een loon betaald dat 50% hoger is dan het voor de betrokken werknemer rechtens geldende uurloon, onge- acht het feit, of dit blussen geschiedt op werkdagen, zaterdagen of zondagen;
b. in afwijking van het bepaalde in artikel 28, lid 1 b en c wordt voor overuren ter voorkoming van bosbranden een loon betaald, dat 30% hoger is dan het voor de betrokken werknemer rechtens geldende uurloon.
§ 4. Dienstwoning
Artikel 30
Dienstwoning
1. Aan de werknemer, die in een dienstwoning woont, wordt voor het
24
genot daarvan op zijn loon een bedrag in mindering gebracht1). De grootte van dit bedrag wordt per 1 maart van elk jaar tussen werk- gever en werknemer in onderling overleg bepaald. Het overeengeko- men bedrag dient in de schriftelijke arbeidsovereenkomst te worden vastgelegd.
2. Indien dit overleg tot gevolg heeft dat het percentage waarmee het bedrag wordt verhoogd groter is dan het percentage van de wettelijke huurverhoging voor het desbetreffende jaar behoeft het resultaat van het overleg de goedkeuring van partijen bij de cao voor de particu- liere bosbouw.
3. In de vergoeding voor de dienstwoning is begrepen een bedrag voor het gebruik van ten hoogste 10 are grond.
§ 5. Akkoordloon
Artikel 31
Akkoordloon
1. Indien in tarief wordt gewerkt zullen de tarieven zodanig moeten worden bepaald, dat door iedere valide werknemer of groep van samenwerkende werknemers per object een loon wordt verdiend dat bij behoorlijke prestatie ten minste 10% en ten hoogste 35% hoger is dan het loon dat zou zijn verdiend, indien de uitvoering in dezelfde tijd had plaats gevonden, tegen het krachtens artikel 66 voor de betrokken volwassen werknemers geldende uurloon.
2. Wanneer arbeid in tariefloon voor een vaste werknemer tot gevolg zou hebben, dat hij in enige loonweek minder zou verdienen dan het voor hem geldende weekloon, ontvangt hij het over die week be- doelde weekloon.
3. Indien in tarief wordt gewerkt zal de beloning zodanig geschieden dat bij een werkprestatie van 100% een oververdienste van 20% wordt toegekend, met dien verstande dat de toename van het loon recht evenredig is met de toename van de prestatie met een maxi- mum van 150% voor het voor de betrokken werknemer geldende tijdloon.
1) Het bepaalde in artikel 7:631 van het Burgerlijk Wetboek is onverkort van toepassing.
25
4. Indien de werkgever voor de eerste maal wil overgaan tot de toepas- sing van het in het 3e lid genoemde tarief zal dat uitsluitend mogen geschieden na goedkeuring door partijen bij de cao voor de particu- liere bosbouw.
5. Onder uurloon als bedoeld in de leden 1 tot en met 3 wordt verstaan het uurloon behorende bij functiejaarklasse 0 in artikel 65.
HOOFDSTUK V
BEPALINGEN VAN SOCIALE AARD
§ 1. Kort verzuim
Artikel 32
Kort verzuim met behoud van loon
1. De werkgever is verplicht de werknemer op diens verzoek vrij te geven en het voor hem geldende tijdloon door te betalen in de navol- gende gevallen:
1e bij het overlijden van de levenspartner en eigen inwonende kin- deren of pleegkinderen en inwonende ouders, schoonouders of grootouders gedurende de tijd van het overlijden tot en met de dag van de begrafenis of de crematie;
2e bij het huwelijk van de werknemer gedurende 2 dagen;
3e gedurende de dag van de bevalling van de levenspartner en de eerstvolgende werkdag;
4e gedurende 1 dag:
x. bij ondertrouw van de werknemer;
b. bij het huwelijk van eigen of pleegkinderen, broeders of zus- ters van de werknemer of diens echtgeno(o)t(e), voorzover de huwelijksplechtigheid wordt bijgewoond;
c. bij het 25- en 40-jarig huwelijksfeest van de werknemer en bij de viering van een 25-, 40-, 50-of 60-jarig huwelijksfeest van ouders en schoonouders; met dien verstande, dat voor de toepassing van het gestelde onder b en c ten aanzien van Rooms-Katholieken onder ,,huwelijk’’ wordt verstaan ,,kerke- lijk huwelijk’’.
d. bij het overlijden van uitwonende eigen of pleegkinderen, van aangehuwde kinderen, van kleinkinderen, van ouders, schoon- ouders of grootouders van de werknemer;
e. bij de begrafenis of de crematie van uitwonende eigen of pleegkinderen, van kleinkinderen, aangehuwde kinderen, ouders, schoonouders, broeders of zusters, grootouders en aangehuwde broeders of zusters, mits de begrafenis of crema- tie wordt bijgewoond;
26
f. bij het 25-jarig en 40-jarig dienstjubileum van de werknemer;
g. bij dienstverhuizing van de werknemer.
5e gedurende ten hoogste 2 examen- of excursiedagen per cursus- jaar indien de werknemer met toestemming van de werkgever deelneemt aan dagonderwijs;
6e in geval van noodzakelijke medische verzorging gedurende de werkelijk benodigde tijd voorzover deze verzorging niet buiten de arbeidstijd kan plaats hebben;
7e in geval van een bij wettelijk voorschrift of door de overheid zonder geldende vergoeding opgelegde verplichting gedurende de werkelijk benodigde tijd tot ten hoogste 1 dag voorzover deze verplichting persoonlijk moet worden nagekomen;
8e voor het bijwonen van bestuurs- en algemene vergaderingen van werknemersorganisaties voorzover de werknemer deel uitmaakt van het bestuur of als afgevaardigde naar een der algemene ver- gaderingen wordt gekozen, tot een maximum van drie dagen per kalenderjaar en voorzover de werkzaamheden dit naar het oor- deel van de werkgever toelaten.
2. Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van losse werknemers, die minder dan vier weken onafgebroken bij de betrokken werkgever in dienst zijn, behoudens in de gevallen als bedoeld onder 1e, onder 3e, onder 4e en onder 7e.
3. De bepalingen van dit artikel treden in de plaats van het bepaalde bij artikel 629b van het Nieuw Burgerlijk Wetboek.
4. Onder tijdloon wordt verstaan het loon dat op grond van de cao par- ticuliere bosbouw voor betrokkene geldt, vermeerderd met de krach- tens deze cao geldende toeslagen.
5. De levenspartner in de zin van dit artikel is diegene waarmee de werknemer een duurzame relatie onderhoudt en die als zodanig aan de werkgever bekend is gemaakt.
Artikel 33
Kort verzuim zonder behoud van loon
1. De werkgever is verplicht de jeugdige werknemers op verzoek van hun wettelijke vertegenwoordiger gedurende ten hoogste twee werk- dagen per week vrijaf te geven voor het volgen van theoretisch en/of praktisch bosbouwonderwijs.
27
2. In de tussen werkgever en werknemer te sluiten arbeidsovereen- komst kan worden bepaald, dat het loon gedurende dit verzuim wordt doorbetaald.
3. De werkgever is verplicht de werknemer vrijaf te geven zonder behoud van loon voor het bijwonen van vergaderingen van besturen en commissies van publiekrechtelijke organen.
4. De werknemer heeft recht op 7 vrije dagen per kalenderjaar zonder behoud van loon.
§ 2. Zwangerschaps-, bevallings- en ouderschapsverlof
Artikel 34
Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Bij zwangerschap en bevalling heeft de vrouwelijke werknemer recht op verlof overeenkomstig de desbetreffende regeling krachtens de Ziekte- wet.
Artikel 35
Ouderschapsverlof
1. De werknemer die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, onderscheidenlijk de werknemer die blijkens verklaringen uit het bevolkingsregister op hetzelfde adres woont als het kind en duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind als een eigen kind op zich heeft genomen, heeft recht op ouderschapsverlof zon- der behoud van loon. Indien de terzake van het recht op verlof in de eerste volzin gestelde voorwaarden ten aanzien van meer kinderen van de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip worden vervuld bestaat het recht slechts ten aanzien van een van die kinderen.
2. Het verlof bedraagt een aaneengesloten periode van ten hoogste zes maanden over ten hoogste dat deel van de arbeidsduur per week dat twintig uur te boven gaat, of over de volledige arbeidstijd. Geen recht op verlof bestaat over tijdvakken gelegen na de datum waarop het kind als leerling kan worden toegelaten tot de basisschool.
3. Het recht bestaat slechts indien de dienstbetrekking in Nederland wordt vervuld en deze ten minste een jaar heeft geduurd. Het eerste lid van artikel 673 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek is van over- eenkomstige toepassing.
4. De werknemer meldt het voornemen om verlof op te nemen ten min- ste twee maanden voor het tijdstip van ingang van het verlof schrif-
28
telijk aan de werkgever onder opgave van de periode, het aantal uren en de spreiding daarvan over de week. De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging.
5. De werkgever is verplicht in te stemmen met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden, tenzij gewichtige redenen zich hiertegen verzetten.
De werkgever behoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroe- ger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek. In het geval dat het verlof met toepassing van de eerste volzin, na het tijd- stip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van dat verlof.
§ 3. Regeling inzake ziekte en ongeval
Artikel 36
Algemene bepalingen
1. Het bepaalde in het volgende artikel is uitsluitend van toepassing op werknemers die verplicht verzekerd zijn krachtens de Ziektewet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2. Ten aanzien van de in het vorige lid bedoelde werknemers treedt de in het volgende artikel vervatte regeling in de plaats van het bepaalde bij artikel 629 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek.
3. Kortingen op de uitkeringen, veroorzaakt door schuld of toedoen van de werknemer, blijven ten laste van de werknemer.
4. Onder tijdloon wordt in het volgende artikel verstaan het voor de betrokken werknemer geldende tijdloon met inbegrip van eventuele regelmatig genoten, naar tijdsduur bepaalde toeslagen.
5. De werknemer die op grond van gemoedsbezwaren van de hem bij de Ziektewet en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering opgelegde verplichtingen is vrijgesteld, kan tegenover de werkgever aanspraak maken op hetgeen hem volgens het bepaalde in het vol- gende artikel van de zijde van de werkgever zou toekomen, indien hij van de bedoelde verplichtingen niet was vrijgesteld.
29
Artikel 37
Betalingsverplichtingen werkgever bij ziekte, arbeidsongeschikt- heid en regresrecht
1. Wanneer de werknemer, zoals nader bepaald in artikel 36, arbeids- ongeschikt is wegens ziekte in de zin van de ziektewet of naar een percentage van 80-100 in de zin van de Wet op de Arbeidsonge- schiktheidsverzekering, is de werkgever verplicht:
a. over de periode van 52 weken bedoeld in artikel 629 lid 1 en 9 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek, het loon waarop de werkne- mer – ware hij niet arbeidsongeschikt geworden aanspraak had kunnen maken, door te betalen;
b. over de dagen waarover de werknemer een uitkering ontvangt krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering naar een percentage van 80-100, die uitkering aan te vullen:
– gedurende het eerste jaar van de w.a.o.-uitkering tot 100% van het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeids- ongeschikt geworden – aanspraak had kunnen maken;
– gedurende het tweede jaar van de w.a.o.-uitkering tot 90% van het loon waarop de werknemer – ware hij niet arbeids- ongeschikt geworden – aanspraak had kunnen maken.
Voor de vaststelling van het loon in sub a en b wordt uitgegaan van de systematiek zoals die voor de vaststelling van het dagloon in het kader van de Ziektewet voortvloeit uit het Dagloonbesluit Ziektewet
– B.V. TAB, risicogroep Agrarische Bedrijven.1)
2. Voor de werknemer die in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse is ingedeeld dan de in artikel 21 lid 1 van de w.a.o. genoemde hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse, wordt over de dagen waarover de werknemer een uitkering ontvangt, de aanvulling vastgesteld op basis van een gedeelte van het bovengenoemde loon, als volgt:
arbeidsongeschiktheid van | eerste W.A.O.-jaar | tweede W.A.O.-jaar |
15 tot 25% | 14/70ste deel | 90% van 14/70ste deel |
25 tot 35% | 21/70ste deel | 90% van 21/70ste deel |
35 tot 45% | 28/70ste deel | 90% van 28/70ste deel |
45 tot 55% | 35/70ste deel | 90% van 35/70ste deel |
55 tot 65% | 42/70ste deel | 90% van 42/70ste deel |
65 tot 80% | 50,75/70ste deel | 90% van 50,75/70ste deel. |
1) Noot van cao-partijen:
,,Door invoering van de Wet Terugdringing Ziekteverzuim en de afschaffing (privatise- ring) van de Ziektewet worden door de bedrijfsvereniging BV TAB als zodanig geen uitkeringen bij ziekte meer verstrekt. Voor de agrarische sector is in verband hiermee naast dit cao-artikel een afzonderlijke SAZAS-cao tot stand gekomen (zie bijlage XI).’’
30
3. a. Komt aan de werknemer, naast een ZW of WAO-uitkering, krach- tens enige wettelijke voorgeschreven verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is bedongen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst of uit een collectieve arbeidsovereenkomst, ingeval van arbeidsongeschiktheid een geldelijke vergoeding of uitkering toe, dan wordt de verplichting van de werkgever ver- minderd met het bedrag van die vergoeding of uitkeringen, inclu- sief de Ziektewet/w.a.o.-uitkering.
b. De werkgever is verplicht tot de in de leden 1 en 2 genoemde doorbetaling en aanvulling, behoudens voorzover de werknemer de in lid 3 genoemde geldelijke vergoedingen of uitkeringen niet ontvangt vanwege het zijnerzijds niet-nakomen van de daarbij behorende voorschriften.
4. Voor de vaststelling van aanvulling op de Ziektewet- en/of w.a.o.- uitkering als bedoeld in de vorige leden, worden onder de Ziektewet- en/of w.a.o.-uitkering mede begrepen uitkeringen en/of inkomsten die op de Ziektewetuitkering en/of w.a.o.-uitkering in mindering zijn gebracht.
5. Indien en zodra de Ziektewet- en/of w.a.o.-uitkering via de werkge- ver wordt uitgekeerd en deze uitkeringen na aftrek van de voorge- schreven inhoudingen hoger zijn dan het voor de werknemer gel- dende loon, is de werkgever verplicht ook het meerdere aan de werknemer uit te betalen.
6. a. De werkgever is bevoegd de betalingsverplichtingen die voort- vloeien uit lid 1 op te schorten voor de tijd gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan de in deze paragraaf vermelde voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.
b. De werkgever kan geen beroep meer doen op enige grond om het loon geheel of gedeeltelijk niet meer te betalen of de betaling daarvan op te schorten, indien hij de werknemer daarvan geen kennis heeft gegeven binnen vier dagen nadat bij hem het ver- moeden van het bestaan van enige grond gerezen is of redelijker- wijs had behoren te rijzen.
7. Het bepaalde in dit artikel is niet van kracht, indien en voorzover de werknemer xxxxxxx van zijn arbeidsongeschiktheid jegens één of meer derden een vordering tot schadevergoeding wegens loonderving kan doen gelden. Indien en voorzover de werknemer zijn recht op schadevergoeding als in de vorige volzin bedoeld, ten belope van het
31
bedrag van de in dit artikel geregelde loondoorbetalingen en boven- wettelijke uitkeringen aan de werkgever overdraagt, zal de werkge- ver echter aan de werknemer voorschotten uitkeren tot het beloop van de loondoorbetalingen en aanvullende uitkeringen, welke de werknemer overeenkomstig het bepaalde in dit artikel van hem zou hebben ontvangen, als hij geen vordering tot schadevergoeding je- gens derden had gehad.
De op deze wijze door de werknemer genoten voorschotten zullen worden verrekend indien en voorzover de werkgever van de derde(n) schadevergoeding ontvangt.
§ 4. Overige bepalingen van sociale aard
Artikel 39
Gepremieerde spaarregeling en spaarloonregeling
1. Indien en voorzover een werknemer daartoe de wens te kennen geeft, zal de werkgever met hem een spaarovereenkomst aangaan overeen- komstig het model van een bij deze cao gevoegde premiespaar- regeling en/of spaarloonregeling (bijlage IIA en IIB).
2. Het bepaalde in lid 1 is, voorzover het de premiespaarregeling betreft, niet van toepassing voor losse werknemers en niet voor werknemers van wie op of na 1 januari 1996 het los dienstverband voor onbepaalde tijd wordt omgezet in een vast dienstverband met overbruggingsregeling.
Artikel 40
Uitkering bij overlijden1)
1. De werkgever is gehouden aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer over de periode vanaf de dag na overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand, na die, waarin het overlijden plaats vond, een uitkering te verlenen ten bedrage van het loon dat aan de werknemer laatstelijk toekwam, tenzij een zodanige uitkering op grond van de Ziektewet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsver- zekering via de Uitvoeringsinstelling GUO geschiedt.
2. Onder de in lid 1 bedoelde nagelaten betrekkingen worden verstaan de echtgenoot c.q. echtgenote van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde of bij ontstentenis van deze de minderjarige wet- tige of natuurlijke kinderen en de levenspartner zoals erkend bij de uitvoering van de Ziektewet.
1) Onverminderd het bepaalde in artikel 7:674 van het Burgerlijk Wetboek.
32
Artikel 41
Schuilgelegenheid
1. De werkgever dient zorg te dragen voor een schuilgelegenheid op of nabij het werk. Deze schuilgelegenheid dient voor de werknemers bereikbaar te zijn binnen een afstand van 500 meter van het werk en in behoorlijke staat te verkeren. Indien de schuilgelegenheid tevens als schaftgelegenheid wordt benut, dient door de werkgever voor een goede verwarming te worden zorg gedragen.
2. De werknemer is verplicht ervoor zorg te dragen dat de schuilgele- genheid c.q. schaftgelegenheid zo schoon mogelijk wordt gehouden en niet door zijn toedoen wordt beschadigd.
Artikel 42
Bespreking sociaal beleid der onderneming
1. De werkgever zal tweemaal per jaar het binnen de onderneming gevoerde en te voeren sociaal beleid met de bij hem in dienst zijnde werknemer(s) bespreken.
Artikel 44
Bedrijfsgezondheidszorg en bedrijfshulpverlening (E.H.B.O.) Bedrijfsgezondheidszorg
1. De werkgever sluit zich aan bij de gezamenlijke bedrijfsgenees- kundige dienst. Hij zal in samenwerking met deze dienst de maatre- gelen treffen welke in het belang van de gezondheid van de werkne- mers noodzakelijk zijn.
2. De werknemer, die langer dan een half jaar ononderbroken bij de werkgever in dienst is, verleent medewerking aan een geneeskundig onderzoek en houdt zich aan alle maatregelen die in verband daar- mede overeenkomstig de door de werkgever van de zijde van de bedrijfsgeneeskundige dienst ontvangen adviezen voor deze noodza- kelijk worden geacht.
Bedrijfshulpverlening (E.H.B.O.)
3. De werkgever dient te bevorderen dat op het bedrijf ten minste één gediplomeerde E.H.B.O.-er en één bedrijfshulpverlener aanwezig
33
zijn, of zoveel meer als voorgeschreven door de Arbeidsomstandig- hedenwet.
4. De kosten verbonden aan het volgen van een E.H.B.O.-cursus en/of een cursus/opleiding Bedrijfshulpverlening (onder andere inschrijf- geld, cursusgeld, examengeld, boekengeld, herhalingscursussen) zijn voor rekening van de werkgever, als de werknemer de cursus op ver- zoek van de werkgever volgt.
Artikel 45a
Vacaturemelding bij het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening
Teneinde de inzichtelijkheid van de arbeidsmarkt te bevorderen zal de werkgever alle daarvoor relevante vacatures kenbaar maken aan het Regionaal Bureau Arbeidsvoorziening van het rayon waarin zijn onder- neming is gevestigd.
Artikel 45b
Inschakeling uitzendbureaus
1. Slechts indien de bedrijfsomstandigheden zulks onvermijdelijk ma- ken zal gebruik worden gemaakt van de diensten van uitsluitend wet- telijk erkende uitzendbureaus.
2. Inschakeling van een uitzendkracht is pas toegestaan, nadat de werk- zaamheden in voorkomende gevallen eerst aan de vroegere werkne- mer(s) zijn aangeboden.
3. De werkgever zal tweemaal per jaar aan de ondernemingsraad een overzicht verschaffen over de aantallen ingezette uitzendkrachten per periode en per afdeling.
4. De bepalingen in deze cao met betrekking tot de lonen en overige vergoedingen zijn van overeenkomstige toepassing op uitzendkrach- ten.
6. De cao voor de particuliere bosbouw 1998-2000 zal worden aange- meld bij de Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche (SMU).
Artikel 46
Educatief verlof en voorbereiding op de pensionering
1. a. Werknemers van 62 jaar en ouder hebben recht op maximaal 5 dagen onbetaald verlof gedurende het cao-tijdvak voor het vol- gen van een cursus ter voorbereiding op de pensionering, voor-
34
zover deze wordt georganiseerd door de vakbeweging, in het kader van het project ,,Pensioen in Zicht’’, dan wel door een instelling die daartoe door het STIVOS-bestuur is erkend.
b. De verlofdagen, opgenomen ingevolge het bepaalde onder a, worden zoveel als mogelijk in mindering gebracht op de extra vakantiedagen ingevolge artikel 55 lid 3.
c. Een werknemer die reeds tijdens een voorgaand cao-tijdvak het onder a genoemde maximum aantal verlofdagen heeft genoten kan hierop niet opnieuw een beroep doen.
2. De werknemer heeft gedurende het cao-tijdvak recht op ten hoogste 5 dagen onbetaald verlof voor het volgen van cursussen die gegeven worden door de vakbeweging danwel door een hiermee verbonden jongerenorganisatie, of voor het volgen van een andere in algemene zin op de bosbouw gerichte cursus die erkend is door het STIVOS- bestuur.
3. De werknemer die de in het vorig lid bedoelde cursussen wenst bij te wonen stelt de werkgever ten minste één maand voor de aanvang van deze cursus daarvan in kennis.
Artikel 47
Sexuele intimidatie
De werkgever is gehouden een zodanig beleid te voeren, dat de werk- nemer(s) in de werkorganisatie zoveel mogelijk wordt (worden) gevrij- waard voor sexuele intimidatie.
Van sexuele intimidatie is sprake, indien:
– een werknemer door oneigenlijk gebruik van het gezag, waaraan betrokkene krachtens haar/zijn arbeidsovereenkomst is onderworpen, uitdrukkelijk tegen haar/zijn wil wordt gedwongen ongewenste ge- dragingen of sexuele handelingen te ondergaan;
en/of
– een werknemer in de werksituatie wordt geconfronteerd met woor- den of daden op sexueel gebied, waarvan deze duidelijk laat blijken en/of de pleger redelijkerwijs moet begrijpen, dat de werknemer deze ongewenst vindt.
In voorkomende gevallen kan contact worden opgenomen met de maat- schappelijk werkster/werker van de ARBO-dienst waarbij de werkgever is aangesloten.
35
Artikel 48
Overleg inzake aanschaf van machines, werktuigen, gereedschap en persoonlijke beschermingsmiddelen
De werkgever is verplicht alvorens over te gaan tot aanschaf van machi- nes, werktuigen, gereedschap en persoonlijke beschermingsmiddelen over deze aanschaf met de werknemer die deze machines e.d. gaat gebruiken, overleg te plegen. Daarbij zal vooral gelet worden op ergo- nomische aspecten.
De uiteindelijke beslissing over de aanschaf berust bij de werkgever.
Artikel 49
Scholing
De werkgever is verplicht de werknemer die niet onder de partiële leer- plicht valt in de volgende gevallen betaald verlof te verlenen:
a. voor het ingevolge het primaire leerlingstelsel volgen van onderwijs ongeacht de omvang van het dienstverband gedurende één dag per week, in de weken waarin dit onderwijs wordt gevolgd;
b. voor het volgen van het secondaire en tertiaire leerlingstelsel als- mede van bijscholingscursussen mits het een opleiding betreft die naar het oordeel van de werkgever noodzakelijk is voor het uitoefe- nen van de functie en/of in het kader van de loopbaanontwikkeling;
x. xxxxxxx de werknemer in het kader van het onder a. of b. genoemde onderwijs een excursie of examen bijwoont, tot maximaal twee dagen totaal per cursusjaar.
Artikel 50
Wederindienstneming
1. Met inachtneming van het hierna volgende is de werkgever gehou- den een wederindienstnemingsregeling werknemers toe te passen.
2. Indien aan de in lid 3 vermelde voorwaarden is voldaan, zal de werk- gever binnen zes maanden na de beëindiging van het losse dienst- verband geen werknemer in dienst nemen dan wel uitzendkracht inlenen voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard, dan nadat hij de werknemer van wie het dienstverband aldus is beëindigd, in de gelegenheid heeft gesteld zijn vroegere werkzaam- heden te hervatten.
3. De in lid 2 genoemde voorwaarden zijn de volgende:
a. in de 24 maanden voorafgaande aan de beëindigingsdatum van het laatste dienstverband moeten er tussen de desbetreffende
36
werkgever en werknemer gedurende in totaal minstens 12 maan- den één of meer dienstverbanden hebben bestaan;
b. het laatste dienstverband is beëindigd door opzegging van werkgeverszijde, of is, ingeval van een dienstverband voor be- paalde tijd of een bepaald werk, van rechtswege geëindigd.
4. Voor de bepaling van de duur van het in de leden 2 en 3 genoemde dienstverband(en) wordt mee in acht genomen de tijd dat de werk- nemer in de betreffende periode bij de werkgever werkzaam is geweest op basis van inlening via een uitzendbureau.
5. De hervatting van de werkzaamheden geschiedt op dezelfde of gun- stiger voorwaarden als laatstelijk voor de werknemer golden.
6. Indien voor het verrichten van werkzaamheden van dezelfde aard het aantal werknemers welke de werkgever in de gelegenheid dient te stellen het werk te hervatten, groter is dan het aantal werknemers waarvoor de werkgever op basis van de arbeidsbehoefte werk be- schikbaar heeft, stelt de werkgever allereerst degenen met het lang- ste arbeidsverleden bij hem, de werkgever, in de gelegenheid het werk te hervatten.
7. Hetgeen in voorgaande leden is bepaald is niet van toepassing inge- val de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening aan een door hem verleende toestemming tot beëindiging van de arbeidsverhou- ding een andersluidende voorwaarde in verband met hervatting van werkzaamheden heeft verbonden.
§ 1. Toezicht
HOOFDSTUK VI
TOEZICHT EN GESCHILLEN
Artikel 51
Toezicht
De Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Bosschap is bevoegd toezicht te houden op de naleving van de bepalingen van deze cao
37
§ 2. Geschillen
Artikel 52
Geschillen
1. Binnen de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Bosschap is een Commissie van Beroep, die op verzoek van werkgever en/of werk- nemer een uitspraak zal doen bij een geschil tussen die werkgever en werknemer betreffende:
– het in deeltijd willen gaan werken;
– het willen volgen van een cursus (en daartoe vrij krijgen) via het opleidingsfonds STOSAS;
– voorgenomen ontslag bij gedeeltelijke arbeids(on)geschiktheid.
HOOFDSTUK VII VAKANTIEREGELING
Artikel 53
Algemene bepaling
Voor de toepassing van de artikelen 54 tot en met 57 wordt verstaan onder: ,,vakantiejaar’’: de periode van 1 maart tot 1 maart in enig jaar van het daaropvolgende kalenderjaar.
§ 1. Vakantieregeling vaste werknemers zonder overbruggingsregeling
Artikel 54
Xxxx tijdens vakantie vaste werknemers
De werkgever is verplicht aan de vaste werknemers over de vakantieda- gen waarop deze recht heeft, het voor hem geldende loon door te beta- len.
Artikel 55
Vakantiedagen vaste werknemers
1. Vaste werknemers met een volledige werkweek hebben per jaar recht op de volgende vakantiedagen:
a. bij een leeftijd van 17 jaar 30 vakantiedagen
b. bij een leeftijd van 18 tot en met 54 jaar 25 vakantiedagen
c. bij een leeftijd van 55 en 56 jaar 26 vakantiedagen
d. bij een leeftijd van 57 en 58 jaar 27 vakantiedagen
38
e. bij een leeftijd van 59 jaar 28 vakantiedagen
f. bij een leeftijd van 60 jaar en ouder 31 vakantiedagen Op de vakantiedagen worden feest- en gedenkdagen als bedoeld in artikel 17 lid 1c tot en met e in mindering gebracht.
2. Van de vakantiedagen vermeld in lid 1 moeten ten minste 20 dagen aaneengesloten kunnen worden genoten.
3. Vaste werknemers met een dienstverband van ten minste 25 jaar bij dezelfde werkgever hebben ieder vakantiejaar recht op 1 extra va- kantiedag, met behoud van loon, vermeerderd met toeslagen.
4. De vakantiedagen worden in onderling overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld. De niet als snipperdagen aan te merken vakantiedagen zullen aaneengesloten worden genoten in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. In bijzondere gevallen kan zowel van de verplichting van een aaneengesloten vakantie, als van het tijdvak waarin de vakantie zal worden genoten, in onderling overleg tussen werkgever en werknemer worden afgeweken. Van de in lid 1 be- doelde vakantiedagen kunnen 4 dagen worden aangewezen op een door de werkgever te bepalen tijdstip. De werkgever dient 3 maan- den voor de dag waarop de door hem aangewezen dag dient te wor- den opgenomen omtrent die aanwijzing aan de werknemer medede- ling te doen.
5. In afwijking van lid 2 en lid 4 heeft de werknemer het recht om één- maal per 2 jaar 35 werkdagen aaneengesloten vakantie op te nemen, mits:
a. ten minste 12 maanden voor het tijdstip van ingang van het gewenste verlof het verzoek hiertoe bij de werkgever is xxxx- xxxxx en de periode in overleg tussen werkgever en werknemer wordt overeengekomen en vastgesteld;
b. hiervoor voldoende vakantiedagen worden opgebouwd voor de ingang van deze verlofperiode.
Als dit verlof is vastgesteld kan de werkgever zich niet meer op het bedrijfsbelang beroepen om de verlofperiode te wijzigen.
6. Vaste werknemers met een dienstverband gedurende een deel van het vakantiejaar en/of met een gedeeltelijke werkweek, waaronder dege- nen die hun partiële leerplicht vervullen, hebben aanspraak op een evenredig deel van de normale vakantierechten.
39
Artikel 56
Vakantietoeslag vaste werknemers
1. Vaste werknemers hebben aanspraak op een vakantietoeslag welke gelijk is aan 8,25% van het loon per vakantiejaar.
Op de eerste loonbetaling in de maand juni wordt aan de werknemer die op die datum reeds 1 jaar bij de werkgever in dienst is een vakan- tietoeslag uitbetaald tot een bedrag gelijk aan 8,25% van 52 x het op 1 juni geldende weekloon.
2. De minimum vakantietoeslag voor werknemers van 22 jaar en ouder bedraagt f 2.995,- per vakantiejaar.
Voor jeugdige vaste werknemers bedraagt deze minimum vakantie- toeslag per jaar respectievelijk:
17 jaar f 1.872,- 18 jaar f 2.126,-
19 jaar f 2.366,- 20 jaar f 2.636,- 21 jaar f 2.785,-
Aan het einde van het vakantiejaar vindt een verrekening plaats van het eventuele verschil tussen de vakantietoeslag berekend op basis van het loon in het vakantiejaar en op de eerste loonbetaling in de maand juni uitbetaalde vakantietoeslag.
3. Aan vaste werknemers die op de dag van de eerste loonbetaling in de maand juni minder dan 1 jaar bij de werkgever in dienst zijn, wordt op die datum een vakantietoeslag uitbetaald tot een bedrag gelijk aan de helft van het in lid 1 bedoelde bedrag. De in lid 1 genoemde minimum vakantietoeslag is naar evenredigheid van toe- passing.
4. Aan het eind van het vakantiejaar vindt ten aanzien van de in lid 3 bedoelde werknemers, voorzover zij althans op die datum bij de werkgever in dienst zijn, een verrekening plaats van het eventuele verschil tussen de vakantietoeslag tot een bedrag gelijk aan 8,25% van het in het vakantiejaar geldende loon verminderd met de op de eerste loonbetaling in de maand juni uitbetaalde vakantietoeslag. De in lid 1 genoemde minimum vakantietoeslag is naar evenredigheid van toepassing.
5. Bij tussentijdse beëindiging van het dienstverband wordt de vakan- tietoeslag van de vaste werknemers als bedoeld in de leden 1 en 2 naar evenredigheid berekend. Hiermede dient te worden verrekend de op de eerste loonbetaling in juni uitbetaalde vakantietoeslag.
6. Vaste werknemers met een gedeeltelijke werkweek c.q. met een dienstverband gedurende een gedeelte van het vakantiejaar hebben recht op een evenredig gedeelte van de vakantietoeslag als bedoeld in lid 1. De in lid 1 genoemde minimum vakantietoeslag is naar evenredigheid van toepassing.
40
7. Onder weekloon c.q. loon in het vakantiejaar wordt verstaan het loon dat op grond van de cao particuliere bosbouw voor betrokkenen geldt, vermeerderd met de krachtens de cao geldende toeslagen exclusief vakantietoeslagen en overwerkverdiensten voorzover het overwerk geen incidenteel karakter draagt.
Artikel 57
Afrekening vakantierechten vaste werknemers bij beëindiging der dienstbetrekking
Indien bij beëindiging van de dienstbetrekking door een vaste werkne- mer meer dan wel minder vakantierechten zijn genoten dan deze werk- nemer overeenkomstig de bepalingen van deze cao toekomen, wordt het eventueel teveel of te weinig genoten deel tussen werkgever en werkne- mer verrekend.
Artikel 58
Vakantierechten tijdens arbeidsongeschiktheid, onderbreking en militaire dienst
1. Bij afwezigheid van aanspraak op loon bij ziekte in de zin van de Ziektewet en militaire dienst behoudt de vaste werknemer de aan- spraak op hem volgens de artikelen 55 en 56 toekomende vakantie- rechten in de navolgende gevallen:
a. bij ziekte in de zin van de Ziektewet, gedurende een halfjaar na de aanvang van het desbetreffende geval van arbeidsongeschikt- heid1);
b. bij militaire dienst, voorzover geen sprake is van opkomst voor eerste oefening op of na de laatste dag van de 10e maand van het vakantiejaar plaatsvindt, de aanspraak op vakantierechten gedu- rende het resterende gedeelte van het vakantiejaar blijft gehand- haafd.
2. Evenwel wordt in de gevallen in het vorige lid onder a bedoeld ten aanzien van een vaste werknemer, die tijdens het betreffende contract- jaar ten laste van de B.V. TAB (GUO) uitkering krachtens de Ziek- tewet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering ontvangt, het loon over vakantiedagen en de vakantietoeslag waarop hij over
1) Ingevolge artikel 7:645 van het Burgerlijk Wetboek is een afwijking van artikel 7:635 lid 3 ten nadele van de werknemer nietig.’’
41
dat vakantiejaar recht heeft, verminderd naar evenredigheid van het aantal dagen waarover hij uitkering heeft genoten.
§ 2. Vakantieregeling lossewerknemersenvastewerknemersmetoverbrug- gingsregeling
Artikel 59
Vakantiedagen losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling
1. Losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling met een volledige werkweek hebben per jaar recht op de volgende vakantiedagen:
a. bij een leeftijd van 17 jaar 30 vakantiedagen
b. bij een leeftijd van 18 tot en met 56 jaar 25 vakantiedagen
c. bij een leeftijd van 57 tot en met 59 jaar 26 vakantiedagen
d. bij een leeftijd van 60 jaar en ouder 31 vakantiedagen
Op de vakantiedagen worden feest- en gedenkdagen als bedoeld in artikel 17 lid c tot en met e in mindering gebracht.
2. Van de vakantiedagen vermeld in lid 1 moeten ten minste 20 dagen aaneengesloten kunnen worden genoten.
3. De vakantiedagen worden in onderling overleg tussen werkgever en werknemer vastgesteld. De niet als snipperdagen aan te merken vakantiedagen zullen aaneengesloten worden genoten in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober.
In bijzondere gevallen kan zowel van de verplichting van een aan- eengesloten vakantie, als van het tijdvak waarin de vakantie zal wor- den genoten, in onderling overleg tussen werkgever en werknemer worden afgeweken.
Van de in de leden 1 en 2 bedoelde vakantiedagen kunnen 4 dagen worden aangewezen op een door de werkgever te bepalen tijdstip. De werkgever dient 3 maanden voor de dag waarop de door hem aangewezen dag dient te worden opgenomen omtrent die aanwijzing aan de werknemer mededeling te doen.
4. In afwijking van lid 2 en lid 3 heeft de werknemer het recht om één- maal per 2 jaar 35 werkdagen aaneengesloten vakantie op te nemen, mits:
a. ten minste 12 maanden voor het tijdstip van ingang van het gewenste verlof het verzoek hiertoe bij de werkgever is xxxx- xxxxx en de periode in overleg tussen werkgever en werknemer wordt overeengekomen en vastgesteld;
b. hiervoor voldoende vakantiedagen worden opgebouwd voor de ingang van deze verlofperiode.
42
Als dit verlof is vastgesteld kan de werkgever zich niet meer op het bedrijfsbelang beroepen om de verlofperiode te wijzigen.
Artikel 60
Vakantiebonnen losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling
1. Losse werknemers en vaste werknemers met overbruggingsregeling hebben aanspraak op een vakantietoeslag, welke wordt verrekend in de vakantiebon als aangegeven in de leden 2 tot en met 7.
2. Er bestaat een Vakantiefonds voor de Landbouw, dat ten doel heeft terzake van de derving van het loon op de vakantiedagen en feest- dagen alsmede terzake van de vakantietoeslag uitkering te verstrek- ken.
3. De werkgever is gehouden aan losse werknemers, vaste werknemers met overbruggingsregeling alsmede vaste deeltijd werknemers als bedoeld in artikel 4 lid 1 sub c bij de gebruikelijke loonbetaling vakantiebonnen te verstrekken.
4. a. De waarde van de krachtens lid 3 te verstrekken vakantiebonnen is gelijk aan 24,5% van het voor de betrokken werknemer gel- dende bruto loon.
a. De waarde van de vakantiebonnen over de in artikel 37 lid 1a en 1b bedoelde betalingen tijdens ziekte is in afwijking van het hier- voor bepaalde met ingang van de zevende maand 8,25%.
b. Onder bruto-loon wordt verstaan het loon dat op grond van de cao-particuliere bosbouw voor betrokkene geldt, vermeerderd met de krachtens de cao geldende toeslagen exclusief vakantie- toeslag en overwerkverdiensten voorzover het overwerk geen incidenteel karakter draagt.
5. De krachtens lid 3 te verstrekken vakantiebonnen zijn steeds even- redig aan het aantal loondagen in de betreffende betalingsperiode. Wanneer geen aanspraak bestaat op loon dan bestaat ook geen aan- spraak op vakantiebonnen behoudens hetgeen bepaald is in lid 3 over verstrekking van vakantiebonnen tijdens ziekte.
6. Voor de berekening van het aan vakantiebonnen verschuldigde be- drag, vindt voor bedragen van minder dan 50 cent afronding naar
43
beneden en voor bedragen van 50 cent of meer afronding naar boven plaats op gehele guldens.
7. De werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van alle verplichtingen, welke bij of krachtens de statuten van het in het tweede lid genoemde fonds op hen worden gelegd.
De desbetreffende bepalingen worden geacht onderdeel van deze cao uit te maken.
HOOFDSTUK IX
BEPALINGEN OMTRENT FUNCTIEJARENBELONING
Artikel 63
Algemene bepalingen
1. De functies van de werknemers zijn ingedeeld in functiegroepen. De indeling is vermeld in artikel 6 van deze cao.
2. De werkgever is verplicht de werknemer schriftelijk mede te delen in welke functiegroep hij is ingedeeld.
Het voorgaande is eveneens van toepassing in geval van functie- wijziging.
3. Het tijdloon, dat de werknemer toekomt, naar gelang de functiegroep waarin hij is ingedeeld en zijn leeftijd zijn vermeld in artikel 65.
4. De werknemer die op uitdrukkelijke aanwijzing van de werkgever of diens vertegenwoordiger langer dan 1 week een functie volledig waarneemt die hoger is ingedeeld dan zijn eigen functie, ontvangt gedurende die periode het tijdloon waarop hij in die hogere functie recht zou hebben, indien hij die hogere functie definitief zou vervan- gen.
5. Wanneer de in het vorige lid bedoelde functievervanging langer dan 13 weken heeft plaatsgevonden, dient door de werkgever of diens vertegenwoordiger een definitieve beslissing te worden genomen omtrent een hogere functie-indeling van de plaatsvervanger.
6. Werknemers die definitief worden geplaatst in een hogere functie worden in de overeenkomende hogere salarisschaal ingedeeld met ingang van de betalingsperiode volgend op die waarin de plaatsing in de hogere functie is geschied.
Bij de indeling in een hogere salarisschaal van een werknemer die de voor die functiegroep geldende vakvolwassen leeftijd van 22 jaar heeft bereikt of overschreden, wordt het nieuwe voor hem geldende
44
beloningsniveau verkregen door het voor bevordering bereikte beloningsniveau in overeenstemming te brengen met het eerstko- mende hogere bedrag in de hogere salarisschaal gevolgd door 1 periodieke verhoging.
7. Indien een werknemer op eigen verzoek in een lager ingedeelde functie wordt overgeplaatst, gaat een eventuele wijziging van het schaalsalaris in met ingang van de betalingsperiode volgend op die, waarin de plaatsing in de lagere functie heeft plaatsgevonden.
8. Indien een werknemer op eigen verzoek in een lager ingedeelde functie wordt overgeplaatst en de in die functiegroep geldende vak- volwassen leeftijd heeft bereikt of overschreden, bedraagt de verla- ging van het schaalsalaris de helft van het verschil tussen de schaal- salarissen bij 0-functiejaren van de twee betrokken salarisschalen of zoveel meer als nodig is om het nieuwe schaalsalaris in overeenstem- ming te brengen met het eerstkomende lagere bedrag in de lagere salarisschaal.
9. Indien een werknemer als gevolg van omstandigheden waarop hij geen invloed kan uitoefenen, in een lager ingedeelde functiegroep wordt geplaatst en hij de voor die functiegroep geldende vak- volwassen leeftijd van 22 jaar heeft bereikt of overschreden, wordt hem een tijdloon toegekend dat ten minste gelijk is aan het tijdloon dat hij genoot voordat plaatsing in de lagere functiegroep plaatsvond.
Artikel 64
Functiejarenverhoging
1. De verhoging van het schaaltijdloon op grond van functiejaren ge- schiedt automatisch per 1 januari van elk kalenderjaar, tenzij de betrokken werknemer nog niet de voor de betreffende functiegroep geldende vakvolwassen leeftijd van 22 jaar of ouder heeft bereikt dan wel op 1 januari van het daaraan voorafgaande kalenderjaar nog niet in dienst was.
2. De werkgever is verplicht de werknemer bij zijn ontslag een schrif- telijke verklaring te verstrekken inzake de duur van het dienstver- band bij die werkgever.
3. Iedere werknemer van 21 jaar en jonger ontvangt het tijdloon dat in
45
de groep waarin zijn functie is ingedeeld behorend bij zijn leeftijd, geldt.
4. Wanneer de leeftijd van de werknemer zich wijzigt, wordt zijn tijd- loon verhoogd met ingang van de betalingsdatum volgend op die waarin de leeftijdswijziging heeft plaatsgevonden.
5. De werknemer, die 22 jaar wordt ontvangt met ingang van de betalingsperiode, volgend op die waarin de 22-jarige leeftijd wordt bereikt, het schaaltijdloon in de jaarklasse 0 in de functiegroep waarin hij is ingedeeld.
Artikel 65
1. Tijdlonen
De vloeren in de lonen worden geïndexeerd. Vervolgens worden de lonen per 29 juni 19981) verhoogd: eerst met 0.6% (0.9% minus 0.3%) prijscompensatie en vervolgens met 0.5% initiële loonsverho- ging. De lonen worden per 4 januari 1999, 28 juni 1999 en 3 januari 2000 verhoogd met telkens 0.5%. Op dezelfde data zal ook prijscom- pensatie in de lonen worden verdisconteerd.
1) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
46
2. Tijdlonen per 29 juni 19981)
2.1. Losse werknemers
Functiegroep I | Functiegroep II | Functiegroep III | |
Jeugdlonen Leeftijd | Weekloon | Weekloon | Weekloon |
17 jaar | f 408,60 | f 464,10 | f 484,50 |
18 jaar | f 457,70 | f 527,20 | f 550,40 |
19 jaar | f 506,70 | f 586,60 | f 612,40 |
20 jaar | f 555,70 | f 653,50 | f 682,10 |
21 jaar | f 604,80 | f 690,60 | f 720,90 |
22 jaar en ouder functiejaren 0 | f 653,79 | f 742,60 | f 775,20 |
1 | f 755,00 | f 789,60 | |
2 | f 768,20 | f 804,80 | |
3 | f 781,20 | f 818,90 | |
4 | f 795,00 | f 834,90 | |
Functiegroep IV | Functiegroep V | ||
22 jaar en ouder functiejaren | Weekloon | Weekloon | |
0 | f 811,20 | f 851,00 | |
1 | f 827,30 | f 868,00 | |
2 | f 841,90 | f 884,90 | |
3 | f 860,30 | f 903,10 | |
4 | f 877.60 | f 920,60 |
2.2.Vaste werknemers
Functiegroep I
De weeklonen van de vaste werknemers in functiegroep 1 wor- den berekend door de weeklonen van de losse werknemers in functiegroep I te verminderen met het procentuele verschil in het
1) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
47
werknemersaandeel WW-premie tussen losse en vaste werkne- mers (bij het GUO).
De maandlonen worden berekend door het weekloon te verme- nigvuldigen met 4,333.
Bij de berekening worden uitkomsten van 0 tot 5 cent naar bene- den en van 5 cent en meer naar boven afgerond.
Functiegroep II Functiegroep III
Jeugdlonen Leeftijd | Weekloon | Maandloon | Weekloon | Maandloon |
17 jaar | f 454,10 | f 1967,40 | f 473,50 | f 2051,90 |
18 jaar | f 515,80 | f 2236,20 | f 537,90 | f 2331,10 |
19 jaar | f 573,90 | f 2486,90 | f 598,60 | f 2593,60 |
20 jaar | f 639,30 | f 2770,40 | f 666,70 | f 2888,90 |
21 jaar | f 675,70 | f 2927,60 | f 704,60 | f 3053,10 |
22 jaar en ouder functiejaren 0 | f 726,50 | f 3148,00 | f 757,70 | f 3283,00 |
1 | f 737,50 | f 3195,90 | f 770,70 | f 3339,60 |
2 | f 749,60 | f 3247,70 | f 784,60 | f 3399,70 |
3 | f 762,60 | f 3304,30 | f 799,40 | f 3463,70 |
4 | f 776,20 | f 3363,10 | f 815,10 | f 3531,60 |
Functiegroep IV Functiegroep V | ||||
22 jaar en ouder functiejaren | Weekloon | Maandloon | Weekloon | Maandloon |
0 | f 792,10 | f 3432,30 | f 828,00 | f 3587,80 |
1 | f 806,10 | f 3492,90 | f 846,20 | f 3666,60 |
2 | f 822,20 | f 3562,60 | f 862,60 | f 3737,60 |
3 | f 838,60 | f 3634,00 | f 881,00 | f 3817,30 |
4 | f 855,90 | f 3708,90 | f 897,20 | f 3887,40 |
3. Indien tussen werkgever en werknemer een uurloon is of wordt over- eengekomen, wordt dat uurloon bepaald door het betreffende week- loon te delen door 37 en de alsdan verkregen uitkomst als volgt af te ronden:
– nul tot een halve cent wordt nul cent;
– een halve cent tot een hele cent wordt een hele cent.
In die gevallen waarin een roostervrije dagenregeling geldt, wordt voor de berekening van het uurloon het betreffende weekloon ge- deeld door 40 en wordt de alsdan verkregen uitkomst afgerond over- eenkomstig het hiervoor bepaalde.
48
4. Aan de werknemers, die in tijdloon werkzaam zijn, doch die tenge- volge van lichtverlet niet in staat zijn geweest gedurende een week het voor hen geldende aantal uren te werken, zal over die week toch het voor hen geldende weekloon worden uitbetaald.
5. Aan werknemers die in akkoord werkzaam zijn, doch die tengevolge van lichtverlet niet in staat zijn geweest gedurende een week het voor hen geldende aantal uren te werken, zal over die week toch het voor hen geldende weekloon worden uitbetaald.
6. Ten aanzien van valide werknemers van 22 jaar en ouder met een volledige werkweek geldt, dat het brutoloon inclusief alle vergoedin- gen en toeslagen, doch exclusief overwerkverdiensten en vakantie- toeslag ten minste gelijk zal zijn aan het wettelijke minimumloon. Dit loon wordt aangepast conform het door of vanwege de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgestelde minimumloon. Onverminderd het elders in deze cao bepaalde omtrent de beloning bedraagt het uurloon ten minste 1/40 deel1) van het wettelijk mini- mum weekloon.
7. De werkgever is verplicht op de door de Rijksoverheid aangewezen nationale feestdagen waarop geen arbeid wordt verricht door de werknemer het voor hem geldende tijdloon door te betalen.
Artikel 66
Indexering
1. Per 29 juni 19982) en 28 juni 1999 worden de dan geldende tijdlonen verhoogd met het percentage waarmee consumentenindexcijfer reeks werknemersgezinnen met een laag inkomen per april daaraan voor- afgaande is gestegen boven het cijfer van oktober hieraan vooraf- gaand.
2. Per 4 januari 1999 en 3 januari 2000 worden de dan geldende tijd- lonen verhoogd met het percentage waarmee het in lid 1 genoemde prijsindexcijfer per oktober daaraan voorafgaand is gestegen boven het cijfer van april hieraan voorafgaand.
1) Het bepaalde in artikel 12 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag blijft onverkort van toepassing.
2) Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.
49
3. Voor de toepassing van de in de leden 1 en 2 omschreven loon- aanpassingen wordt het bedoelde indexcijfer van oktober 1997 als uitgangspunt genomen. Zolang het bedoelde indexcijfer in de betref- fende refertemaand niet is gestegen tot boven het niveau van okto- ber 1997 vinden op grond van dit artikel geen loonaanpassingen plaats noch in de vorm van verhoging noch in de vorm van verla- ging.
4. a. Bij de toepassing van de in de leden 1 en 2 omschreven loon- aanpassingen wordt een minimum per procent loonsverhoging op weekbasis in acht genomen. Dit minimum bedraagt in oktober 1998 ten minste f 7,13 op weekbasis.
b. Indien en zodra op grond van de leden 1, 2 en 3 loonaanpassingen geschieden wordt ook het hiervoor in sub a. vermelde minimum- percentage verhoogd met het percentage waarmee de lonen op dat tijdstip worden verhoogd.
Artikel 67
Loonbetaling en loonspecificatie
1. De loonbetaling kan wekelijks, 4 wekelijks of maandelijks geschie- den. Indien tot een ander loonbetalingstijdvak wordt overgegaan dan bij loonbetaling per week, behoeft dit de goedkeuring van partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw.
2. Bij iedere loonbetaling zal de werkgever aan de werknemer een opgave verstrekken van het verdiende loon en de inhoudingen daarop.
HOOFDSTUK X
TOESLAGEN, VERGOEDINGEN EN UITKERINGEN
§ 1. Toeslagen
Artikel 68
Toeslag speciale werkzaamheden
1. De werkgever zal aan de werknemer, die wordt belast met werk- zaamheden in bomen, waarbij de werknemer zich 7 meter of meer boven de begane grond bevindt een toeslag toekennen van f 19,40 per week, gedurende de duur van genoemde werkzaamheden.
2. De werkgever zal aan de werknemer, die wordt belast met sproei- werkzaamheden een toeslag toekennen van f 2,20 per uur, gedurende de duur van genoemde werkzaamheden.
50
Artikel 69
Waarderingstoeslag
De werkgever kan een werknemer, die uit hoofde van diens verantwoordelijkheidsbesef, gebleken bereidheid tot kennisverwerving, dan wel prestatie, naar het oordeel van de werkgever van bijzondere waarde is voor de onderneming, een waarderingstoeslag toekennen van ten hoogste 5% van het tijdloon.
Artikel 70
Diplomatoeslag
Aan de werknemers die in het bezit zijn van het E.H.B.O.-diploma en die regelmatig aan de vervolgcursussen voor dit diploma deelnemen, wordt een toeslag van f 2,50 per week toegekend.
Artikel 71
Surveillance toeslag
1. Aan de werknemers ingedeeld in de functiegroepen II, III en IV welke tevens in wisseldiensten ook tijdens weekeinden en feestda- gen belast zijn met toezicht op het publiek wordt een surveillance- toeslag op hun tijdloon toegekend.
2. De hoogte van deze toeslag varieert van 5% tot 10% van het tijd- loon, afhankelijk van de vraag of het toezicht frequent wordt gehou- den, waarbij onder frequent wordt verstaan dat over het gehele jaar gerekend de werknemer gemiddeld éénmaal in de drie weken in het weekeinde toezicht houdt.
3. Bij toepassing van de leden 1 en 2 van dit artikel is artikel 28 van de cao betreffende betaling van overuren en/of compensatie van overwerk niet van toepassing.
51
§ 2. Vergoedingen
Artikel 72
Afstand-, reiskosten- en reistijdenvergoeding
1. Bij het gebruik van een eigen vervoermiddel zal worden betaald: bij een afstand van de woning van de werknemer tot een in onderling overleg te bepalen plaats, die geacht kan worden het centrum van het bedrijf c.q. de bedrijfseenheid te zijn:
5 à 10 km f 2,45 per dag
10 à 15 km f 3,65 per dag
15 t/m 20 km f 4,50 per dag.
Voor gebruik van een eigen vervoermiddel bij een afstand van de woning van de werknemer tot het centrum van het bedrijf, die meer dan 20 km bedraagt, zullen worden betaald de werkelijke kosten openbaar vervoer. Voorts zal, indien de afstand meer dan 15 km bedraagt aan de werknemers over de tijd, benodigd voor het afleg- gen van de meerdere kilometers, het voor betrokkene geldende uur- loon zonder overuren-toeslag worden betaald.
In afwijking van het voorafgaande geldt voor werknemers, die in opdracht van de werkgever met een bedrijfsbusje ten minste 3 per- sonen vervoeren, met inbegrip van de chauffeur, dat de reistijd tot de werktijd wordt gerekend.
2. Indien een werknemer vrijwillig verhuist naar een adres dat verder van de werkplek is gelegen kan geen aanspraak worden gemaakt op een afstandsvergoeding gebaseerd op de nieuwe afstand doch blijft de oorspronkelijke woon-werk afstand bepalend voor de toe te ken- nen vergoeding.
3. In afwijking van het bepaalde in lid 1 kan de werkgever aan de werk- nemer die in dienst is van cultuurmaatschappijen en die van een eigen auto gebruik maakt voor het zich begeven naar en van het werk respectievelijk ten behoeve van het werk een vergoeding toekennen van 16 cent per km per inzittende met een minimum van 50 cent en een maximum van 55 cent per kilometer. Deze vergoeding zal slechts worden toegekend indien de werknemer – eigenaar van het vervoer- middel – ten genoegen van de werkgever aantoont, dat eventuele schade inclusief die van eventuele medeinzittende(n) met de auto veroorzaakt, voldoende tegen wettelijke aansprakelijkheid (W.A.) zijn verzekerd.
4. Wanneer een werknemer in opdracht van de werkgever gebruik moet maken van een openbaar vervoermiddel, dan wel wanneer de werk- gever het vervoer van de werknemer verzorgt, komen hieruit voort- vloeiende reiskosten volledig voor rekening van de werkgever. Bovendien zal aan de werknemer over de reistijd een vergoeding
52
worden toegekend ten bedrage van 100% van het voor hem geldende uurloon met dien verstande, dat de eerste 60 minuten per dag, voor de heen- en terugreis tezamen, voor rekening van de werknemer komt. De hier bedoelde reistijdvergoeding geldt niet voor reisuren als bedoeld in artikel 14b lid 3.
5. Onder uurloon bedoeld in het vorige lid wordt verstaan het uurloon behorende bij de functiejaarklasse 0 van de functiegroep waarin de werknemer is ingedeeld.
6. De werkgever zal zijn medewerking verlenen aan de uitvoering van de eventueel tussen werknemers gesloten meerijregeling, waarbij het volgende van toepassing is:
– wekelijks dient per auto een meerijdersregistratieformulier te worden ingevuld en door alle partijen te worden ondertekend;
– het hiervoor bedoelde formulier wordt gezien als wijze van ver- voer vanwege de werkgever;
– bij afwezigheid van de chauffeur heeft de meerijder geen recht op een belastingvrije vergoeding.
Artikel 73
Gereedschapsvergoeding
1. Aan de werknemer wordt voor gebruik van eigen gereedschap een vergoeding van f 4,10 per week toegekend voorzover de werknemer dit gereedschap gebruikt.
2. Aan de werknemer die gebruik maakt van een eigen motorzaag zal een vergoeding worden toegekend op basis van de werkelijke kos- ten.
Artikel 74
Kledingvergoeding
Aan de werknemer wordt voor gebruik van eigen werkkleding en schoei- sel een vergoeding van f 6,40 per week c.q. f 1,28 per dag toegekend voor iedere dag c.q. gedeelte van de dag dat de werknemer op het werk aanwezig is.
53
HOOFDSTUK XI
OVERBRUGGINGSFONDS
Artikel 75
Overbruggingsfonds
Er bestaat een cao-Overbruggingsfonds.
De toetreding tot dit fonds alsmede de uittreding uit dat fonds zijn ter vrije keuze van de werkgever. Werkgevers die wensen toe te treden tot dit fonds zijn gehouden dat te melden bij de Hoofdafdeling Sociale Zaken van het Bosschap.
54
BIJLAGE IIA
REGLEMENT PREMIESPAARREGELING
Artikel 1
Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
deelnemer: de werknemer die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 deelneemt aan deze regeling
partner: onder partner dient te worden verstaan de ongehuwde persoon met wie de ongehuwde werknemer duurzaam een gezamenlijke huishou- ding voert.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien:
1. de huishouding gedurende het gehele voorgaande kalenderjaar is gevoerd; en
2. de huishouding aansluitend vermoedelijk gedurende meer dan zes maanden in het kalenderjaar zal worden gevoerd; en
3. beide personen samen gedurende die tijd in de gemeentelijke basis- administratie staan ingeschreven op één adres.
spaarrekening: de bij de bank ten name van de deelnemer geopende geblokkeerde rekening.
spaarpremie: de premie, zijnde een percentage (max. 100 pct) van het spaarbedrag, die door de werkgever wordt toegevoegd aan het spaar- bedrag.
rente: de vergoeding over het spaartegoed.
spaartermijn: het in artikel 5 van deze regeling vermelde aantal kalen- derjaren
spaartegoed: het op enig tijdstip op de spaarrekening uitstaande tegoed tegenrekening: een door de deelnemer op te geven rekening
55
Doel
De premiespaarregeling beoogt het verwerven van duurzaam bezit door de deelnemers te bevorderen.
Artikel 3
Deelneming
1. De deelneming aan de spaarregeling is vrijwillig.
2. Gerechtigd om toe te treden als deelnemer is elke werknemer die een arbeidsovereenkomst met vast dienstverband met de werkgever is aangegaan.
3. De deelneming neemt een aanvang, zodra de deelnemer een door hem ondertekend deelnameformulier aan de werkgever ter hand heeft gesteld, in welk formulier moeten zijn vermeld:
a. de grootte van het spaarbedrag;
b. een verklaring, dat hij zich onderwerpt aan de bepalingen van deze regeling en aan de beslissing van de spaarraad;
c. de maximale spaarpremie die als volgt wordt vastgesteld: (con- tractueel overeengekomen arbeidstijd per week gedeeld door veertig) maal de vastgestelde spaarpremie.
4. De deelnemer kan het spaarbedrag twee maal per jaar en wel per 1 januari en 1 juli wijzigen.
5. Bij ziekte of ongeval van de deelnemer kan de deelneming aan de gepremieerde spaarregeling worden opgeschort tot het tijdstip, dat de deelnemer zijn werk hervat. Zulks kan echter slechts geschieden op verzoek van de deelnemer en wel tot ten hoogste 52 weken na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid intrad. Vervolgens wordt het sparen onderbroken tot het tijdstip, waarop de werkzaamheden door de deelnemer worden hervat. Onderbreking van de spaarregeling vindt plaats bij opkomst voor militaire dienst, in zoverre het een opkomst voor eerste oefening betreft. Onderbreking van de spaar- regeling bij opkomst voor herhalingsoefeningen kan slechts plaats- vinden, indien de deelnemer de wens daartoe te kennen geeft.
6. Deelneming aan de spaarregeling kan door de deelnemer(s) worden beëindigd tegen 1 januari resp. 1 juli van elk kalenderjaar. De wens tot beëindiging van de spaarregeling dient schriftelijk aan de weder- partij en wel ten minste 3 maanden voor het verstrijken van het contractjaar te worden kenbaar gemaakt.
56
7. De deelneming eindigt:
a. bij beëindiging van de dienstbetrekking;
b. door schriftelijke opzegging door de deelnemer aan de werkge- ver.
8. Bij einde deelneming kan de spaarrekening blijven bestaan; na het verstrijken van de spaartermijnen zullen de spaarbedragen en rente ter beschikking van de deelnemer komen.
Artikel 4
Uitvoering
1. De werkgever is, zolang de deelneming duurt, gerechtigd en gehou- den het door de deelnemer opgegeven spaarbedrag maandelijks op diens netto salaris in te houden en op de spaarrekening te doen bij- schrijven.
2. De werkgever kent een spaarpremie toe van 50% van het spaar- bedrag, met dien verstande, dat het spaarbedrag, waarvan de werk- nemer de hoogte bepaalt, ten minste f 5,- en ten hoogste f 15,- per week bedraagt en nimmer meer bedraagt dan op grond van de uitvoeringsregeling deelnemersspaarregeling en winst en winstdelingsregeling Wet Inkomstenbelasting 1964 is toegestaan.
3. De spaarbedragen van de deelnemer worden door de werkgever teza- men met de toegekende spaarpremies gestort op de spaarrekening van de deelnemer bij de bank.
4. De deelnemer verkrijgt eerst een onvoorwaardelijk belastingvrij recht op de spaarpremie vanaf het ogenblik waarop de spaarbedragen gedurende vier achtereenvolgende kalenderjaren op de spaarrekening hebben gestaan.
5. Aan het begin van een kalenderjaar komt de gekweekte rente ter beschikking van de deelnemer.
6. De spaarpremies, voorlopig toegekend over spaarbedragen die niet gedurende de tijd vermeld in lid 4 van dit artikel op de spaarreke- ning hebben gestaan of in strijd met de regeling zijn verstrekt, ver- vallen aan de werkgever. Deze regel vindt geen toepassing indien de spaarbedragen zijn besteed ten behoeve van de in artikel 5 aange- duide bestedingsobjecten.
57
Voorts kan in afwijking van het in artikel 4 bepaalde door de deelnemer over zijn spaartegoed met behoud van spaarpremie worden beschikt:
1. Indien een tot hoofdverblijf dienende eigen woning wordt verworven door de deelnemer of diens echtgeno(o)t(e) dan wel de partner.
2. Onder verwerving van een eigen woning wordt mede verstaan:
a. de verkrijging van het lidmaatschap van een aan een coöperatieve vereniging in eigendom toebehorend gebouw, dan wel van een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw;
b. aflossingen op hypothecaire leningen, rustende op en aangegaan ter financiering van een tot het hoofdverblijf dienende woning. Hieronder zijn begrepen aflossingen door een lid van een coöpe- ratie als bedoeld onder punt a op een hypothecaire lening welke is verbonden aan het onder a bedoelde gebouw dan wel een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw;
c. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienende wo- ning;
d. de aankoop van een tot het hoofdverblijf dienend woonschip;
e. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienend woon- schip.
3. Bij aankoop van effecten via de bank, zolang deze onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer en in bewaring zijn bij de bank. Bij verkoop van de effecten, hetgeen steeds via de bank dient te geschieden, dient de opbrengst onverwijld op de spaarreke- ning te worden teruggestort, voorzover althans de spaartermijn van vier jaren nog niet is verstreken.
4. In geval van betaling van premies of stortingen voor lijfrente, levens- verzekeringen of spaarverzekeringen, met uitzondering van premies ingevolge een pensioenregeling, afgesloten door de deelnemer of diens echtegeno(o)t(e) dan wel de partner, één en ander voorzover de polissen onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer of diens echteno(o)t(e)/partner en conform het bepaalde in de leden 5 tot en met 8 van dit artikel.
5. Onder het begrip lijfrente wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een lijf- rente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, onder 1o, 3o, 4o of 5o en vierde lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 is verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel en waarvan de uitkeringen, behoudens ingeval van overlijden, niet eerder kunnen ingaan dan in het vijfde jaar nadat de premies zijn voldaan.
6. Onder het begrip levensverzekering wordt voor de toepassing van dit 58
reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een kapitaaluitkering bij in leven zijn is verzekerd en als zodanig:
– voldoet aan artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en is aangegaan met een levens- verzekeraar als bedoeld in onderdeel g van dat lid;
– is afgesloten door de deelnemer of zijn echtgeno(o)t(e) of part- ner op het leven van de deelnemer, diens echtgeno(o)t(e) of part- ner, dan wel voor kinderen voor wie de deelnemer of diens echt- geno(o)t(e) of partner op 1 januari van het jaar waarin de premie is voldaan recht had op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of welke kinderen zelf recht hadden op studie- financiering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de studie- financiering;
– voorzover het tijdstip van de uitkering niet wordt bepaald door het overlijden van de verzekerde, voorziet in een looptijd van ten minste vier jaren.
7. Onder het begrip spaarverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement, voorzover van toepassing met inachtneming van het in de vorige leden bepaalde, verstaan de regelmatige inleg bij spaarban- ken, handelsbanken, landbouwkredietinstellingen, bouwkassen of spaarfondsen, verzekeringsmaatschappijen en daarmee vergelijkbare rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, waartoe de deelne- mer of diens echtgeno(o)t(e) dan wel de partner, zich ingevolge een overeenkomst tot sparen met levensverzekering heeft verplicht.
8. Een polis van levensverzekering mag in afwijking van lid 4 worden verpand tot zekerheid van een hypothecaire lening als bedoeld in lid 2b van dit artikel, indien is overeengekomen, dat het verzekerde bedrag zal worden aangewend voor de aflossing van die lening.
Artikel 6
1. De deelnemer is verplicht de aanwendingen als bedoeld in artikel 5 met bewijzen te staven.
2. Bij toepassing van het in artikel 5 gestelde heeft de opname betrek- king op de laatst gespaarde bedragen.
Artikel 7
Bij beëindiging van de dienstbetrekking kan de werknemer, respectieve- lijk kunnen zijn erfgenamen in geval van overlijden van de werknemer
59
een keuze maken tussen het direct opnemen van de gespaarde gelden of het volmaken van de blokkeringstermijn. In dit laatste geval blijven de belasting- en premievrijstelling volledig gehandhaafd. Wordt bij beëin- diging van de dienstbetrekking besloten tot directe opname dan gelden de belasting- en premievrijstelling slechts naar evenredigheid van het aantal maanden dat de gespaarde gelden wel geblokkeerd zijn geweest.
Artikel 8
1. Het is de deelnemer verboden het tegoed van zijn spaarrekening in onderpand te geven of zijn verkregen of toekomstige rechten op spaarbedragen, rente en/of premies over te dragen.
2. Voorts zal de deelnemer er geen aanleiding toe mogen geven, dat derden op enigerlei wijze rechten ten aanzien van het spaartegoed van de betrokken deelnemer geldend zouden kunnen maken, uitge- zonderd rechten ingevolge huwelijks- of erfrecht, of dat tengevolge van door derden gelegd loonbeslag of door de deelnemer verrichte looncessie het de werkgever onmogelijk zou worden gemaakt het spaarbedrag dat de deelnemer heeft opgegeven, op zijn loon in te houden.
Artikel 9
1. Voor iedere deelnemer wordt door de bank een spaarrekening ge- opend.
2. De spaarrekening zal uitsluitend worden gebruikt voor bij- en af- schrijving van spaarbedragen en spaarpremies.
3. Het is de deelnemer niet toegestaan op deze spaarrekening bij de bank rechtstreeks gelden te storten.
4. De bank zal aan het begin van ieder kalenderjaar een opgave ver- strekken van het tegoed op de spaarrekening per 31 december voor- afgaand.
5. De rente die over het tegoed op de spaarrekening is gekweekt, kan op de tegenrekening worden overgeboekt.
6. Alle bedragen die per 31 december van enig jaar gedurende mini- maal vier kalenderjaren op de spaarrekening hebben uitgestaan, wor- den naar de tegenrekening overgeboekt of als vrij saldo geregi- streerd.
7. Naast de inhoudingsplichtige zullen uitsluitend de deelnemers zelf of hun wettelijke vertegenwoordigers het recht hebben gegevens betref- fende de spaarrekeningen te verkrijgen.
60
8. De bank zal niet door de deelnemer of gewezen deelnemer tot beta- ling van spaarbedragen en spaarpremies kunnen worden aangespro- ken, indien en voorzover deze gelden niet door de werkgever bij haar zijn gestort of wat de spaarpremies betreft ingevolge de bepalingen van de spaarregeling door de werkgever zijn teruggevorderd.
Artikel 10
Iedere deelnemer ontvangt een exemplaar van de tekst van deze regeling alsmede van de aan te brengen wijzigingen.
Artikel 11
De werkgever houdt toezicht op de toepassing van de gepremieerde spaarregeling en beslist naar recht en billijkheid in al diè gevallen waarin dit artikel niet voorziet.
61
BIJLAGE IIB
REGLEMENT SPAARLOONREGELING
Artikel 1
Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
deelnemer: de werknemer die overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 deelneemt aan deze regeling
partner: onder partner dient te worden verstaan de ongehuwde persoon met wie de ongehuwde werknemer duurzaam een gezamenlijke huishou- ding voert.
Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien:
1. de huishouding gedurende het gehele voorgaande kalenderjaar is gevoerd; en
2. de huishouding aansluitend vermoedelijk gedurende meer dan zes maanden in het kalenderjaar zal worden gevoerd; en
3. beide personen samen gedurende die tijd in de gemeentelijke basis- administratie staan ingeschreven op één adres.
spaarrekening: de bij de bank ten name van de deelnemer geopende geblokkeerde rekening.
spaarloon: elk overeenkomstig de bepalingen van de regeling op de spaarrekening gestort bedrag.
rente: de vergoeding over het spaartegoed.
spaartermijn: het in artikel 5 van deze regeling vermelde aantal kalen- derjaren.
spaartegoed: het op enig tijdstip op de spaarrekening uitstaande tegoed. tegenrekening: een door de deelnemer op te geven rekening.
Artikel 2
Doel
De spaarloonregeling beoogt het verwerven van duurzaam bezit door de deelnemers te bevorderen.
62
Artikel 3
Deelneming
1. De deelneming aan de spaarregeling is vrijwillig.
2. Gerechtigd om toe te treden als deelnemer is, onverminderd het in lid 3 van dit artikel bepaalde, elke werknemer die een arbeidsover- eenkomst voor onbepaalde tijd met de onderneming is aangegaan en ten minste twee maanden onafgebroken in dienst van de werkgever is.
3. De deelneming neemt een aanvang, zodra de deelnemer een door hem ondertekend deelnameformulier aan de werkgever ter hand heeft gesteld, in welk formulier moeten zijn vermeld:
a. de grootte van het spaarloon;
b. een verklaring dat hij zich onderwerpt aan de bepalingen van deze regeling en aan de beslissingen van de spaarraad.
4. De deelnemer kan het spaarbedrag per 1 januari en 1 juli wijzigen.
5. Bij ziekte of ongeval van de deelnemer kan de deelneming aan de spaarloonregeling worden opgeschort tot het tijdstip, dat de werkne- mer zijn werk hervat. Zulks kan echter slechts geschieden op ver- zoek van de werknemer en wel tot ten hoogste 52 weken na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid intrad. Vervolgens wordt het sparen onderbroken tot het tijdstip, waarop de werkzaamheden door de deelnemer worden hervat. Onderbreking van de spaarloonregeling vindt plaats bij opkomst voor militaire dienst, in zoverre het een opkomst voor eerste oefening betreft. Onderbreking van de spaarloon- regeling bij opkomst voor herhalingsoefeningen kan slechts plaats- vinden, indien de werknemer de wens daartoe te kennen geeft.
6. Deelneming aan de spaarloonregeling kan door de deelnemers wor- den beëindigd tegen 1 januari resp. 1 juli van elk kalenderjaar. De wens tot beëindiging van de spaarloonregeling dient schriftelijk aan de wederpartij en wel ten minste 3 maanden voor het verstrijken van het contractjaar te worden kenbaar gemaakt.
7. De deelneming eindigt:
a. bij beëindiging van de dienstbetrekking;
b. door schriftelijke opzegging door de deelnemer aan de werkge- ver.
63
8. Bij einde deelneming zal de spaarrekening blijven bestaan; na het verstrijken van de spaartermijnen zullen de spaarbedragen en rente ter beschikking van de deelnemer komen.
Bij einde dienstbetrekking dient er een tijdsevenredige afrekening plaats te vinden met de fiscus bij afwikkeling van de rekening.
Artikel 4
Uitvoering
1. Bij de toekenning van xxxxxxxxx aan de werknemer houdt de werk- gever op dat loon maandelijks een (spaar)bedrag in, tot een bepaald wettelijk, jaarlijks vast te stellen maximum.
2. Het ingehouden spaarbedrag wordt onmiddellijk na inhouding door de werkgever gestort op de spaarrekening van de deelnemer bij de bank.
3. Aan het begin van een kalenderjaar komt dat deel van het spaarloon ter beschikking van de deelnemer dat vier volledige kalenderjaren is aangehouden. Dit bedrag wordt door de bank overgeboekt naar de op het deelnameformulier vermelde tegenrekening.
4. Aan het begin van een kalenderjaar komt de gekweekte rente over het spaarloon ter beschikking van de deelnemer.
Artikel 5
Xxxxxxx het spaarloon door de deelnemer of zijn erfgenamen is opgeno- men bij beëindiging van de dienstbetrekking van de deelnemer, daaron- der begrepen het overlijden van de deelnemer, wordt voor de toepassing van de Wet op de Loonbelasting 1964 en de Coordinatiewet Sociale Ver- zekering voor elke volle maand gedurende welke het spaarloon binnen een termijn van vier jaren is opgenomen een evenredig deel van het spaarloon aangemerkt als loon verstrekt door de werkgever, niet zijnde spaarloon.
Artikel 6
Voorts kan in afwijking van het in artikel 4 bepaalde door de deelnemer over zijn/haar spaarloon worden beschikt:
1. Indien een tot hoofdverblijf dienende eigen woning wordt verworven door de deelnemer of diens echtgeno(o)te dan wel de partner.
2. Onder verwerving van een eigen woning wordt mede verstaan:
a. de verkrijging van het lidmaatschap van een aan een coöperatieve vereniging in eigendom toebehorend gebouw, dan wel van een afzonderlijk gedeelte van een zodanig gebouw;
64
b. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienende wo- ning;
c. de aankoop van een tot het hoofdverblijf dienend woonschip;
d. het zelf (laten) bouwen van een tot hoofdverblijf dienend woon- schip.
3. Bij aankoop van effecten via de bank, zolang deze onbezwaard deel uitmaken van het vermogen van de deelnemer en in bewaring zijn bij de bank. Bij verkoop van de effecten, hetgeen steeds via de bank dient te geschieden, dient de opbrengst onverwijld op de spaarloon- rekening te worden teruggestort, voorzover althans de spaartermijn van vier jaar nog niet is verstreken.
4. In geval van betaling van premies of stortingen voor lijfrenten, levensverzekeringen of spaarverzekeringen, met uitzondering van premies ingevolge een pensioenregeling, afgesloten door de deelne- mer of diens echtgeno(o)te dan wel de partner, één en ander voorzo- ver de polissen onbezwaard deel uit maken van het vermogen van de deelnemer of diens echtgeno(o)te/partner en conform het bepaalde in de leden 5 tot en met 7 van dit artikel.
5. Onder het begrip lijfrente wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een lijf- rente als bedoeld in artikel 45, eerste lid, onderdeel g, onder 1o, 3o, 4o of 5o, en vierde lid, van de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 is verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in het vijfde lid van dat artikel en waarvan de uitkeringen, behoudens ingeval van overlijden, niet eerder kunnen ingaan dan in het vijfde jaar nadat de premies zijn voldaan.
6. Onder het begrip levensverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement verstaan een overeenkomst van levensverzekering waarbij een kapitaaluitkering bij in leven zijn is verzekerd en als zodanig:
– voldoet aan artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet Toezicht Verzekeringsbedrijf 1993 en is aangegaan met een levens- verzekeraar als bedoeld in onderdeel g van dat lid;
– is afgesloten door de deelnemer of diens echtgeno(o)te of part- ner op het leven van de deelnemer, diens echtgeno(o)te of part- ner, dan wel voor kinderen voor wie de deelnemer of diens echt- geno(o)te of partner op 1 januari van het jaar waarin de premie is voldaan recht had op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of welke kinderen zelf recht hadden op studie-
65
financiering ingevolge hoofdstuk II van de Wet op de Studie- financiering;
– voorzover het tijdstip van de uitkering niet wordt bepaald door het overlijden van de verzekerde, voorziet in een looptijd van ten minste vier jaren.
7. Onder het begrip spaarverzekering wordt voor de toepassing van dit reglement, voor zover van toepassing met inachtneming van het in de vorige leden bepaalde, verstaan de regelmatige inleg bij spaarban- ken, handelsbanken, landbouwkredietinstellingen, bouwkassen of spaarfondsen, verzekeringsmaatschappijen en daarmee vergelijkbare rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid, waartoe de deelne- mer of diens echtgeno(o)te dan wel de partner zich ingevolge een overeenkomst tot sparen met levensverzekering heeft verplicht.
Artikel 7
1. In de gevallen waarin door de werknemer of zijn rechtverkrijgenden op grond van het in de artikelen 5 en 6 bepaalde over het spaarloon wordt beschikt, dient bewijs te worden geleverd van de van belang zijnde feiten.
2. Bij toepassing van het in artikel 6 gestelde heeft de opname betrek- king op de laatst gespaarde bedragen.
Artikel 8
1. Het is de deelnemer verboden het tegoed van zijn spaarrekening in onderpand te geven of toekomstige rechten op spaarbedragen en/of rente over te dragen.
2. Voorts zal de deelnemer er geen aanleiding toe mogen geven, dat derden op enigerlei wijze rechten ten aanzien van het spaarloon van de betrokken deelnemer geldend zouden kunnen maken, uitgezon- derd rechten ingevolge huwelijks- of erfrechten, of dat tengevolge van door derden gelegd loonbeslag of door de deelnemer verrichte looncessie het de werkgever onmogelijk zou worden gemaakt het spaarbedrag waartoe de deelnemer zich heeft verplicht, op zijn loon in te houden.
Artikel 9
1. Voor iedere deelnemer wordt door de bank een spaarrekening ge- opend.
2. De spaarrekening zal uitsluitend worden gebruikt voor bij- en af- schrijving van spaarbedragen.
66
3. Het is de deelnemer niet toegestaan op deze spaarrekening bij de bank rechtstreeks gelden te storten.
4. De bank zal aan het begin van ieder kalenderjaar een opgave ver- strekken van het tegoed op de spaarrekening per 31 december voor- afgaand.
5. De rente die over het tegoed op de spaarrekening is gekweekt, zal op de tegenrekening worden bijgeboekt.
6. Alle bedragen die per 31 december van enig jaar gedurende mini- maal vier kalenderjaren op de spaarrekening hebben uitgestaan, zul- len onverwijld naar de tegenrekening worden overgeboekt.
7. Naast de inhoudingsplichtige zullen uitsluitend de deelnemers zelf of hun wettelijke vertegenwoordigers het recht hebben gegevens betref- fende de spaarrekeningen te verkrijgen.
8. De bank zal niet door de deelnemer of gewezen deelnemer tot beta- ling van spaarbedragen kunnen worden aangesproken, indien en voorzover deze gelden niet door de werkgever bij haar zijn gestort.
Artikel 10
1. Iedere deelnemer ontvangt een exemplaar van de tekst van deze regeling alsmede van de daarin aan te brengen wijzigingen.
2. Iedere deelnemer ontvangt van de bank éénmaal per jaar een opgave van het totaal van de gelden die zij ten name van de werknemer beheert.
Artikel 11
De werkgever houdt toezicht op de toepassing van de spaarloonregeling en beslist naar recht en billijkheid in al diè gevallen waarin dit artikel niet voorziet.
67
DE STICHTING TER ONDERSTEUNING VAN ACTIVITEITEN OP HET GEBIED VAN DE VOORLICHTING, DE VORMING EN DE SCHOLING VAN WERKNEMERS IN DE LANDBOUW (STIVOS)
In 1972 is door de centrale werkgevers- en werknemersorganisaties in de landbouw de Stichting ter Ondersteuning van Activiteiten op het gebied van de Voorlichting, de Vorming en de Scholing van Werknemers in de Landbouw (STIVOS) opgericht.
68
BIJLAGE VII
VERVROEGDE UITTREDINGSREGELING WERKNEMERS IN DE PARTICULIERE BOSBOUW
De vervroegde uittreding is voor werknemers in de particuliere bosbouw in een aparte cao geregeld. De regeling wordt uitgevoerd door het GUO onder verantwoordelijkheid van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren (Suwas I). De desbetreffende cao is verkrijgbaar bij het secretariaat van het Bosschap.
69
AANVULLING W.A.O.-UITKERING TOT VUT-NIVEAU VAN OUDERE WERKNEMERS
De regeling aanvulling W.A.O.-uitkering voor werknemers in de agrari- sche sectoren inclusief de bosbouw wordt in een aparte cao’s geregeld. De regeling wordt uitgevoerd door het XXX onder verantwoordelijkheid van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS II), en is voor de bosbouwsector opgenomen in de cao inzake SUWAS-II 1998–2002. Een exemplaar van deze cao is bij het secreta- riaat van het Bosschap verkrijgbaar.
70
BIJLAGE IX
AANVULLING WW-UITKERING
De regeling aanvulling WW-uitkering voor werknemers in de agrarische sectoren inclusief de bosbouw wordt in een aparte cao geregeld. De regeling wordt uitgevoerd door het XXX onder verantwoordelijkheid van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS II); de regeling is voor de bosbouwsector opgenomen in de cao SUWAS-II 1998–2002. Een exemplaar van deze cao is bij het secreta- riaat van het Bosschap verkrijgbaar.
71
MAATREGELEN TER VOORKOMING VAN DE RISICO’S VERBONDEN AAN GEÏSOLEERDE ARBEID
Waarom geen geïsoleerde arbeid?
Aan geïsoleerde arbeid (arbeid van één persoon) in bossen en natuur- terreinen zijn grote risico’s verbonden in het geval van een ongeval met ernstig letsel. Soms is deze arbeid zelfs levensbedreigend.
Partijen bij de cao voor de particuliere bosbouw achten het dan ook ter verzekering van de veiligheid, ter bescherming van de gezondheid en ter bevordering van het welzijn van degenen die alleen c.q. geïsoleerd bos- werk verrichten van groot belang, dat zij conform interne voorschriften bij Staatsbosbeheer met betrekking tot geïsoleerde arbeid in risicoklasse 1, maatregelen ter voorkoming van deze arbeid nemen bij respectieve- lijk in de hierna volgende werkzaamheden en situaties met groot risico.
Deze werkzaamheden met groot risico zijn:
– werken met de motorzaag;
– vellen van bomen;
– uitslepen met paard;
– werken in een pas gedunde opstand;
– opnemen storm-, ijzelschade e.d.;
– werken op hoogten:
– op ladders hoger dan 4 meter;
– in hoogwerkers;
– klimmen in bomen/werken in kronen (boomverzorging, kegels pluk- ken, roofvogelinventarisatie);
– klimmen/werken op daken (onderhoud);
– onderhoud windmolens.
– opsnoeien van laanbomen/bomen met zware takken;
– controle waterpeilen in veenputtencomplex;
– xxxxxx xxx xxx;
– werken op of via ijs;
– surveillance ’s nachts;
Maatregelen
Tot de te nemen maatregelen behoort uitvoering van deze werkzaamhe- den in een ploeg c.q. groepsverband en de aanwezigheid van verbinding- sapparatuur op de werkplek bij een ploeg van 2 personen.
72
BIJLAGE XIV
SOORTEN ARBEIDSOVEREENKOMSTEN
Soorten arbeidsovereenkomsten in de cao particuliere bosbouw
Contracten | duur | omvang | werktijden | Opzegging | Vakantie- rechten | WW-premie |
A vast Voltijd B1 vast Deeltijd | onbep. tijd onbep. tijd | 38 uur/ week min. 6 | ma. t/m vrij. 8 uur per dag ma. t/m | niet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm. niet | door- betaling loon + vakantie- toeslag door- | gereduceerd gereduceerd |
u/wk verder in dagdelen (3-3,8 u) | vrij. vast omschreven: – dagen p. week – tijdstip- pen + uren p. dag | binnen 12 mnd., daarna: opzegterm. | betaling loon + vakantie- toeslag | |||
B2 vast deeltijd | onbep. tijd | min. 22,8 u/wk verder in dagdelen (3-3,8 u) | ma. t/m vrij. vast omschreven: – dagen p. week – tijdstip- pen + uren per dag | niet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm. | door- betaling loon + vakantie- toeslag | gereduceerd |
C vast deeltijd | onbep. tijd | 6, 7, 8, 9, enz. of 40 u/wk | ma. t/m vrij. vast omschreven – uren per week + dagen per week | niet binnen 12 mnd., daarna: opzegterm. | vakan- tiebon of -cheque | gereduceerd |
D1 los Voltijd | onbep. tijd | 37 u/wk | ma. t/m vrij. 7,6 uur per dag | Opzegter- mijn | vakan- tiebon of -cheque | normaal |
D2 los deeltijd | onbep. tijd | 0-37 u/wk | ma. t/m vrij. | Opzegter- mijn | vakan- tiebon of -cheque | normaal |
E1 los Voltijd | bep. tijd | 37 u/wk | ma. t/m vrij. | eindigt van rechts- wege | vakan- tiebon of -cheque | normaal |
73
Contracten | duur | omvang | werktijden | Opzegging Vakantie- rechten | WW-premie |
E2 los deeltijd | bep. tijd | 0-37 u/wk | ma. t/m vrij. | eindigt vakan- van rechts- tiebon of wege -cheque | normaal |
(aan dit schema kunnen geen rechten worden ontleend, de tekst van de cao is bepalend)
74
BIJLAGE XV
HET OVERBRUGGINGSFONDS1) EN ANDERE OVERBRUGGINGSMOGELIJKHEDEN; OMZETTING VAN LOSSE DIENSTVERBANDEN
1) Algemeen verbindend verklaard bij besluit van 22 november 1996 (Stcrt. 1996, nr. 229).
75
BIJLAGE XVI
OVERZICHT VAN GEZAMENLIJKE ARBODIENSTEN EN STIGAS-VESTIGINGEN
ARBODIENSTEN
GRONINGEN
Arbo Unie Groningen
Xxx Xxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
FRIESLAND
Arbo Unie Friesland
Xxxxxxxxxxxxxx 0/0, 0000 XX Xxxxxxxxxx Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
DRENTHE
Arbo Unie Drenthe
Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
OVERIJSSEL
Arbo Unie Zwolle/Deventer/Apeldoorn Xx. Xxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxx
Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
Arbodienst Apeldoorn/Deventer/Zwolle Xxxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
Arbo Unie Oost-Nederland Xxxxxxxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
Arbo Unie Oost-Nederland Xxxxx X.X. 00, 0000 XX Xxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
76
GELDERLAND
Arbo Unie Midden- en Zuid-Gelderland Xxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
Arbo Unie Noord-West Veluwe en Flevoland Xxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
Arbo Unie Oost-Nederland Xxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
Arbo Unie Grift en Linge Xxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
UTRECHT
Arbo Unie Midden-Nederland Xxxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
NOORD-HOLLAND
Arbo Unie Amsterdam e.o. Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
Arbo Unie Noord-Holland Xxxx Xxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
Arbo Unie Midden-Nederland Xxxxxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
77
ZUID-HOLLAND
Arbo Unie West
Xxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
Arbo Unie Midden-Nederland
Xxx xxx Xxxxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxx Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
Arbo Unie Rijnmond
Xxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxx
Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
Arboz/Delfland
Xxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
Arbo Unie Europoort
Xxxxxxxxx 0, 0000 XX Botlek-Rotterdam
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxx
Arbo Unie Dordrecht
Xxxxxxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
NOORD-BRABANT
Arbo Unie Xxxx-Xxxxxxx
Xxxx xxx xxx Xxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxxx Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
Arbo Xxxx Xxxx- xx Xxxxxx Xxxxxxx Xxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
Arbodienst Oosterhout
Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
Arbodienst Oss e.o. Xxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
78
ZEELAND
Arbo Unie Zeeland
Xxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
LIMBURG
Arbo Unie Limburg
Xxxxxxxx xxx Xxxxxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxx Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000, fax: 000-0000000
FLEVOLAND
Arbodienst GGD Flevoland Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxx
Xxxxxxx 0000. 0000 XX Xxxxxxxx
telefoon: 0000-000000, fax: 0000-000000
STIGAS-VESTIGINGEN HOOFDKANTOOR ZOETERMEER
Xxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Regio Xxxx-Xxxxxx XXXXXXXXXXXX XXXXXXX
Xxxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx
telefoon: 030-2661425
Rayonkantoor Alkmaar
Xxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
fax: 000-0000000
79
Rayonkantoor Amersfoort
Xxxxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 Xxxxxxxx Xxxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Gouda
Xxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxx
Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor ’s-Gravenhage Xxxxxxxxxxxxxxxx 0X, 0000 XX ’x-Xxxxxxxxxx Xxxxxxx 00, 0000 XX ’x-Xxxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Hoofddorp
Xxxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Naaldwijk Xxxxxxxx 00x, 0000 XX Xxxxxxxxx Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor Nieuwegein Xxxxxxxx 00X, 0000 XX Xxxxxxxxxx Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Rotterdam
Xxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxx
Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Rijswijk
X.X. xxx Xxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxx Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
80
Rayonkantoor Spijkenisse
Xxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxxxxx
Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor Utrecht
Xxxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Spreekuuradres Xxxxxxxxx
Xxx xxx Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxx Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Spreekuuradres Haarlem Xxxxxxxxxxxxx 00X, 0000 XX Xxxxxxx Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Spreekuuradres Den Helder
Xxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxx Xxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxx Xxxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Spreekuuradres Hoorn
Xxxxxx Xxxxx 0X/X, 0000 XX Xxxxx Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Spreekuuradres Zaandam
Xxxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
81
Regio Zuid
REGIOKANTOOR EINDHOVEN
Xxxxxxxxxxxx 00X, 0000 XX Xxxxxxxxx Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Xxxxx
Xx Xxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Bergen op Zoom
Xxxxx Xxxxxxxxxxx 00x 0000 XX Xxxxxx xx Xxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxx xx Xxxx teleoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor Eindhoven Xxxxxxxxxxxx 00X, 0000 XX Xxxxxxxxx Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Xxxxxxx
Xxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Helmond
De Xxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor ’s-Hertogenbosch
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX ’x-Xxxxxxxxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX ’x-Xxxxxxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
82
Rayonkantoor Horst
Xxxxxxx Xxxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Maastricht
Gaetano Xxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Tilburg
Xxxxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Uden
Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor Xxxxx Xxxxxxxxxxxxxxxx 0X, 0000 XX Xxxxx Xxxxxxx 00000, 0000 XX Xxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Spreekuuradres Goes
Xxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Regio Noord/Oost REGIOKANTOOR APELDOORN
Pr. W. Alexanderlaan 441, 7311 SX Apeldoorn Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon : 000-0000000
fax: 000-0000000
83
Rayonkantoor Apeldoorn
Xx.X.Xxxxxxxxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax : 000-0000000
Rayonkantoor Arnhem
Schepen Xxxxxxxxxxxxxxx 0-00, 0000 XX Xxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Doetinchem
Xxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor Emmen
Xxxxxxxxxxxxx 00, 0000 Xx Xxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor Groningen
Xxxxxxxxxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
Xxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Harderwijk
Xxxxxxxxx Xxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor Hengelo
X.X. Xxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxx Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxx telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Leeuwarden
Xxxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
84
Rayonkantoor Lelystad
Xxxxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor Xxxxxxxx Xxxxxxxxxxxxxx 00X, 0000 XX Xxxxxxxx Xxxxxxx 0000, 0000 XX Xxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Rayonkantoor Tiel
Xxxxxxxxxxxx 0, 0000 XX Xxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Rayonkantoor Zwolle
Dr. X. Xxxxxxxxx 0X, 0000 XX Xxxxxx Xxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Spreekuuradres Deventer
Xxxxxxxxxxx 00-00, 0000 XX Xxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxx
telefoon: 000-0000000
fax: 000-0000000
Spreekuuradres Heerenveen
Minckelersstate 2, 0000 XX Xxxxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
Spreekuuradres Xxxxxxxxx
Xxxxxxxxxxxx 0-00, 0000 XX Xxxxxxxxx
Xxxxxxx 000, 0000 XX Xxxxxxxxx
telefoon: 0000-000000
fax: 0000-000000
85
Spreekuuradres Winschoten
Xxxxxxxxxxx 00, 0000 XX Xxxxxxxxxx
telefoon: 0597-422920
86
BIJLAGE XVIII
STICHTING VACANTIEFONDS VOOR DEN LANDBOUW
Statuten Artikel 1 Naam en zetel
1. De stichting is genaamd ,,Stichting Vacantiefonds voor den Land- bouw’’.
2. Zij is gevestigd te ’s-Gravenhage.
Artikel 2
Doel en middel
De stichting heeft ten doel aan de daarvoor bij een rechtens geldende regeling aangewezen werknemers terzake van loonderving op vakantie- dagen en op feest- en gedenkdagen alsmede terzake van het verlenen van een vakantietoeslag uitkeringen te verstrekken, door de uitgifte van vakantiebonnen en/of vakantiecheques, welke de werkgevers gehouden zijn te verstrekken aan de daarvoor bij een rechtens geldende regeling aangewezen werknemers.
Artikel 3
Duur
De stichting duurt voor onbepaalde tijd voort.
Artikel 4
Geldmiddelen
De geldmiddelen van de stichting bestaan uit:
1. het kapitaal, dat bij de oprichting is afgezonderd, zijnde éénhonderd gulden in contanten;
2. door werkgevers gestorte gelden voor aankoop van vakantiebonnen en/of vakantiecheques;
3. door werknemers gestorte gelden voor aankoop van opplakboekjes;
87
4. renten en andere opbrengsten van bezittingen van de stichting;
5. overige middelen.
Artikel 5
Bestuur
1. De stichting wordt bestuurd door een bestuur bestaande uit zes leden die worden benoemd door:
a. Het Koninklijk Nederlands Landbouw Comité;
b. de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond;
c. de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond;
d. de Industrie- en Voedingsbond C.N.V.;
e. de Voedingsbond F.N.V.;
in dier voege, dat de onder a. tot en met d. genoemde organisaties ieder één lid aanwijzen, en de onder e. genoemde organisatie twee leden.
De bestuursleden sub a. tot en met c. zijn bestuursleden van werkgeverszijde; de bestuursleden sub d. en e. zijn bestuursleden van werknemerszijde.
2. Het bestuur benoemt uit de bestuursleden van werkgeverszijde een werkgeversvoorzitter en uit de bestuursleden van werknemerszijde een werknemersvoorzitter, telkens voor de duur van vier jaren. Zij treden beurtelings voor de duur van een jaar op als voorzitter van het bestuur van de stichting. Bij ontstentenis of afwezigheid van de fun- gerende voorzitter treedt in diens plaats de andere voorzitter.
3. De organisaties, die de leden van het bestuur benoemen, benoemen ieder voor het door hen benoemde in functie zijnde lid van het bestuur een plaatsvervanger.
4. De leden van het bestuur hebben zitting voor de tijd van vier jaren. Aftredende bestuursleden zijn terstond herbenoembaar.
5. Indien het bestuur niet voltallig is, behoudt het niettemin zijn be- voegdheden. In de vervulling van een opengevallen bestuursplaats dient echter zo spoedig mogelijk te worden voorzien.
6. Het bestuurslidmaatschap eindigt:
a. door overlijden;
b. door schriftelijk bedanken;
c. door periodiek aftreden;
d. door ontslag door het bestuur.
Een dergelijk besluit kan slechts worden genomen met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergade- ring van het bestuur waarin tenminste twee/derde gedeelte van het aantal bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.
88
Is in deze bestuursvergadering het voorgeschreven aantal be- stuursleden niet aanwezig of vertegenwoordigd, dan kan in een volgende vergadering, welke tussen twee en zes weken na die eerste vergadering moet worden gehouden, ongeacht het aantal aanwezige leden, met tenminste twee/derde van de geldig uitge- brachte stemmen een besluit hierover worden genomen;
e. door de schriftelijke mededeling aan het bestuur dat besloten is de benoemde persoon van zijn bestuursfunctie in de stichting te ontheffen.
Deze mededeling kan slechts gedaan worden door de instantie/ organisatie, die het betrokken bestuurslid heeft benoemd.
Artikel 6
Vertegenwoordiging en bestuursbevoegdheid
1. Het bestuur is bevoegd de stichting te vertegenwoordigen in en bui- ten rechte.
2. Onverminderd de door de wet aan het voltallige bestuur terzake toe- gekende bevoegdheid tot vertegenwoordiging, kan de stichting ver- tegenwoordigd worden door twee gezamenlijk handelende bestuurs- leden, behoudens hun belet of ontstentenis bestaande uit de werkgeversvoorzitter en de werknemersvoorzitter.
3. Het bestuur oefent de bevoegdheden uit, welke bij of krachtens het bepaalde in dit artikel aan dit bestuur zijn toegekend.
4. Aan het bestuur behoren:
x. xx xxxxxxxxx of aanvulling van deze statuten, alsmede de vaststel- ling, wijziging of aanvulling van krachtens deze statuten vastge- stelde reglementen;
b. het verlenen van goedkeuring aan het in artikel 15 bedoelde ver- slag van de stichting;
c. andere bevoegdheden, voor zover deze bij of krachtens deze sta- tuten aan het bestuur bepaaldelijk mochten zijn toegekend of voorbehouden.
5. In de gevallen, dat enige bij of krachtens de wet vastgestelde rege- ling bevoegdheden toekent aan of de medewerking vraagt van het bestuur van de stichting, treedt het bestuur op, behoudens mandaat aan de voorzitters dan wel aan de direktie van het in artikel 11 bedoelde administratiekantoor.
89
6. Het bestuur brengt aan de hoofdbesturen van de in artikel 5, lid 1, genoemde organisaties op hun verzoek verslag uit van de stand van zaken ten aanzien van de stichting. De besluiten van het bestuur krachtens het bepaalde in lid 4 onder a genomen, behoeven de goed- keuring van genoemde hoofdbesturen.
Artikel 7
Vergaderingen
1. Het bestuur vergadert tenminste eenmaal per jaar en voorts zo dik- wijls de voorzitter dit nodig oordeelt.
2. Voorts is de voorzitter op schriftelijk verzoek – onder opgave van de te behandelen punten – van tenminste drie bestuursleden verplicht tot het bijeenroepen van een bestuursvergadering op een termijn van niet langer dan veertien dagen. Indien aan dit verzoek niet wordt voldaan, kunnen de verzoekers zelf tot bijeenroeping overgaan op de wijze waarop het bestuur de bestuursvergadering bijeenroept, op welke vergadering alsdan over bedoelde punten rechtsgeldige besluiten kunnen worden genomen.
Artikel 8
Ministeriële vertegenwoordiging
1. Indien door of vanwege de Minister van Sociale Zaken en Werkge- legenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in over- leg tussen het bestuur en de Minister een waarnemer toegelaten.
2. De waarnemer is gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuurs- vergaderingen en ontvangt alle voor bestuursleden bestemde stuk- ken.
Artikel 9
Besluitvorming
1. De gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde brengen evenveel stemmen uit als de gezamen- lijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden van werknemerszijde. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuurs- leden van werknemerszijde even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit.
Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden van werkgeverszijde niet even groot als het aantal ter vergadering aan- wezige bestuursleden van werknemerszijde, dan brengen de leden
90
van die zijde, waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is, ieder een stem uit. De leden van de andere zijde brengen alsdan ieder evenveel stemmen uit als het aantal aanwezig zijnde leden van de grootste zijde, gedeeld door het aantal aanwezig zijnde leden van kleinste zijde. Gedeelten van een stem worden meegeteld.
2. Rechtsgeldige besluiten kunnen, voorzover in deze statuten niet anders is bepaald, door het bestuur slechts genomen worden indien meer dan de helft van het aantal bestuursleden van werkgeverszijde alsmede meer dan de helft van het aantal bestuursleden van werknemerszijde ter vergadering aanwezig is dan wel hun plaatsver- vangers als bedoeld in artikel 5 lid 3.
In het geval het hiervoor vereiste quorum niet aanwezig is kan na ten minste twee weken, doch uiterlijk binnen een maand in een nieuwe bestuursvergadering, ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden alsmede ongeacht of zij van werkgeverszijde of van werknemers- zijde zijn, een besluit worden genomen over die voorstellen, omtrent welke wegens het ontbreken van het quorum in de eerstbedoelde ver- gadering geen besluit kon worden genomen.
3. Xxxxxxxx over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling, tenzij het bestuur anders beslist. Xxxxxxxx over personen geschiedt bij geslo- ten en ongetekende briefjes.
4. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming is de vol- strekte meerderheid vereist van de stemmen van de leden, die aan de stemming hebben deelgenomen. Bij schriftelijke stemming worden leden, die blanco briefjes of briefjes van onwaarde hebben ingele- verd, voor de toepassing van het in de vorige volzin bepaalde, geacht niet aan de stemming te hebben deelgenomen.
5. Indien bij stemming over personen door geen van de betrokkenen de volstrekte meerderheid van stemmen wordt behaald, vindt een nieuwe stemming plaats tussen de twee personen die het hoogste aantal stemmen hebben behaald. Bij het staken van de stemmen beslist in dat geval het lot.
6. Indien bij stemming over zaken de stemmen staken wordt de beslis- sing tot de volgende vergadering uitgesteld. Indien op die vergade- ring opnieuw de stemmen staken, wordt geacht in negatieve zin te zijn beslist.
91
Commissies
Het bestuur kan commissies instellen welke paritair moeten zijn samen- gesteld, zowel uit haar midden als bestaande uit andere personen, met een permanent dan wel een ad hoc karakter, dienende tot het geven van gevraagd of ongevraagd advies ten behoeve van het bestuur dan wel tot andere doeleinden.
De taken en bevoegdheden van deze commissies worden door het bestuur bepaald.
Artikel 11
Administratie
1. Het bestuur kan de administratie van de stichting onder zijn verant- woordelijkheid opdragen aan een administratiekantoor.
2. Het bestuur is bevoegd bepaaldelijk te omschrijven bevoegdheden geheel of gedeeltelijk te mandateren aan:
a. één of meer uit en door het bestuur aangewezen commissies welke paritair moeten zijn samengesteld;
b. de directie van het administratiekantoor.
Artikel 12
Beheer der geldmiddelen
1. Het bestuur bepaalt het bedrag, dat ten hoogste in contanten aanwe- zig mag zijn. Geldmiddelen van de stichting moeten, voor zover zij niet in contanten aanwezig zijn of overeenkomstig artikel 13 belegd, zijn gestort op een ten name van de stichting bestaande bank- of postrekening. Het bestuur wijst de bankinstelling(en) aan, waarbij bankrekeningen kunnen worden geopend.
2. De geldswaardige papieren van de stichting zullen zoveel mogelijk bij de krachtens lid 1 aangewezen bankinstelling hetzij in open bewaargeving worden gegeven, hetzij in safe-inrichtingen dezer in- stelling worden bewaard. Over deze geldswaardige papieren kan slechts worden beschikt of toegang worden verkregen door twee hiertoe door het bestuur gezamenlijk gemachtigde personen. Indien de stichting beschikt over een eigen kluis, waarin geldswaar- dige papieren zijn opgeborgen, dan dient deze slechts toegankelijk te zijn op de wijze als in de vorige volzin omschreven.
3. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.
92
Artikel 13
Belegging
Belegging van gelden kan slechts plaats hebben in waarden genoemd in artikel 5, eerste en tweede lid der Beleggingswet (Wet van 29 december 1928, Nederlandse Staatscourant nr. 507, zoals sindsdien gewijzigd).
Artikel 14
Boekjaar
Het boekjaar van de stichting loopt van 1 april tot en met 31 maart van het daaropvolgend jaar.
Artikel 15
Controle en rekening en verantwoording
1. Een door het bestuur aan te wijzen extern registeraccountant houdt toezicht op de boekhouding van de stichting.
2. Jaarlijks wordt een verslag opgemaakt, dat, na te zijn vastgesteld en goedgekeurd overeenkomstig deze statuten wordt gepubliceerd.
3. Het verslag moet bevatten:
a. een algemeen overzicht van de activiteiten van de stichting gedu- rende het afgelopen boekjaar;
b. in voorkomende gevallen een verklarend overzicht van de wijzi- gingen, die in de statuten en/of reglementen van de stichting heeft plaatsgehad;
c. een algemeen overzicht van financieel beheer van de stichting.
4. Het verslag wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werk- gevers en werknemers neergelegd:
a. ten kantore van de stichting,
b. ten kantore van het administratiekantoor,
c. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken aan te wij- zen plaatsen.
5. Het verslag wordt op aanvraag aan de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daar- aan verbonden kosten.
93
Vergoedingen
De leden van het bestuur genieten voor de door hen als zodanig verrichte werkzaamheden vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig door het bestuur te stellen regelen. Tevens kan aan hen een vergoeding voor tijdverzuim worden toegekend, waarvan het bedrag wordt bepaald door het bestuur.
Artikel 17
Statutenwijziging
1. Het bestuur is in een bepaaldelijk hiertoe uitgeschreven vergadering van het bestuur bevoegd te besluiten tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting.
2. Een besluit tot wijziging van de statuten of tot ontbinding van de stichting kan slechts worden genomen met tenminste twee/derde van de geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering van het bestuur waarin tenminste twee/derde gedeelte van het aantal bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is.
3. Is in deze bestuursvergadering het voorgeschreven aantal bestuursle- den niet aanwezig of vertegenwoordigd, dan kan in een volgende vergadering, mits niet eerder dan éénentwintig dagen na de eerste vergadering gehouden, ongeacht het aantal aanwezige leden, met tenminste twee/derde der geldig uitgebrachte stemmen een besluit hierover worden genomen.
4. Een statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat hiervan een notariële akte is opgemaakt en voorts met inachtneming van het bepaalde in artikel 19 derde lid.
Artikel 18
Ontbinding van de stichting
1. Bij ontbinding van de stichting is het bestuur belast met de vereffe- ning.
Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van deze statuten zoveel mogelijk van kracht.
2. Het besluit tot ontbinding van de stichting moet inhouden de bestem- ming van een eventueel batig saldo met dien verstande dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeen- stemt met het doel van de stichting.
94
Artikel 19
Reglementen en inwerkingtreding wijzigingen
1. Het bestuur is bevoegd binnen de door deze statuten aangegeven grenzen een algemeen reglement en andere reglementen vast te stel- len.
2. Het in het vorige lid bedoelde algemeen reglement omvat regelingen omtrent:
a. de wijze, waarop de verkoop van vakantiebonnen en/of vakantie- cheques plaats heeft;
b. de toeslag, welke door werkgevers bij aankoop van vakantiebon- nen en/of vakantiecheques moet worden betaald ter vergoeding van de aan het beheer en de administratie van de stichting ver- bonden kosten;
c. de wijze, waarop de inwisseling der vakantiebonnen en/of vakantiecheques geschiedt;
d. de data, waarbinnen de inwisseling der vakantiebonnen en/of vakantiecheques moet plaatshebben;
e. de wijze, waarop de afrekening met de stichting dient te geschie- den;
f. de bevoegdheid van de in de stichting samenwerkende werk- nemersorganisaties om als bijdrage in de door haar te maken administratiekosten op de nominale waarde per ingeleverde bon- nen een bedrag in te houden;
g. onderwerpen van administratieve en andere aard.
3. De reglementen, alsmede de in de statuten en reglementen aange- brachte wijzigingen zullen niet in werking treden alvorens een vol- ledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigin- gen daarin, door het bestuur van de stichting ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het Kantongerecht te ’s-Gravenhage.
Artikel 20
Slotbepaling
In gevallen, waarin deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur van de stichting.
95
BIJLAGE XIX
STICHTING VACANTIEFONDS VOOR DEN LANDBOUW
Algemeen Reglement Vakantiecheques
Artikel 1
De in omloop te brengen vakantiecheques zijn op naam van de werkne- mer gesteld en hebben een waarde overeenkomstig de door de werkge- ver betaalde premie voor de vakantiebonwaarde aan het fonds.
De vakantiecheques hebben een geldigheidsduur van 5 jaar, te rekenen vanaf het boekjaar waarin zij zijn uitgegeven.
De vakantiecheques zijn een uitvloeisel van het in artikel 2 van de sta- tuten omschreven doel van het fonds.
Artikel 2
De werkgever betaalt bij elke loonbetaling aan door het bestuur aange- stelde personen of instellingen het bij de rechtens geldende regeling overeengekomen percentage.
De werkgever betaalt over het in lid 1 bedoelde bedrag, een bijdrage in de administratiekosten ter hoogte van maximaal 1,0%.
Artikel 3
De opbouw van de vakantiebonnen voor de werknemer worden geregi- streerd bij het fonds.
Het fonds verstrekt tweemaal per jaar een overzicht van de door de werknemer opgebouwde vakantiebonnen. Met ingang van 1 januari 1999 worden deze overzichten bij elke wijziging in de rechtenopbouw ver- strekt.
De vakantiecheques worden door het fonds aan de werknemers toege- zonden voor de in artikel 4 lid 2 bedoelde tijdstippen.
Artikel 4
De verzilvering van de vakantiecheques door de werknemers geschiedt bij de plaatselijke penningmeesters van de in het fonds samenwerkende werknemersorganisaties.
De verzilvering van de vakantiecheques geschiedt op door het bestuur nader te bepalen wijze en tijdstippen.
De werknemer moet echter alle nog in zijn bezit zijnde cheques, waar- van de geldigheidsduur is verstreken uiterlijk bij de eerste verzilvering van het jaar volgend op het boekjaar waarin de cheques voor het laatst geldig waren, ter verzilvering hebben aangeboden.
96
Na het verstrijken van de in lid 3 genoemde termijn, kunnen cheques rechtstreeks worden verzilverd bij de administratie van het fonds, echter tegen 50% van de nominale waarde.
In bijzondere door het bestuur te bepalen gevallen kan worden afgewe- ken van het bepaalde in lid 4.
Artikel 5
De penningmeesters van de in artikel 4 lid 1 bedoelde werknemers- organisaties noteren bij de inlevering van de cheques naam, adres en rekeningnummer van de werknemer alsmede het aantal en waarde van de ter verzilvering aangeboden cheques.
De werknemersorganisaties betalen binnen maximaal 6 weken na de ver- zilvering de werknemers de nominale waarde van de vakantiecheques, met inachtneming is hetgeen bepaald van in lid 3 van dit artikel.
Het aan de werknemers uit te betalen bedrag is gelijk aan de nominale waarde van de ingeleverde cheques behoudens de bevoegdheid van de betreffende werknemersorganisaties om als bijdrage in de door hen te maken administratiekosten hierop een door het bestuur van het fonds vast te stellen bedrag in te houden, hetwelk ten hoogste 5% zal bedra- gen.
De werknemer is verplicht zich bij het verzilveren van de cheques te legitimeren door middel van een geldig legitimatiebewijs.
Artikel 6
De in artikel 5 lid 1 bedoelde gegevens van de vakantiecheques worden door de betreffende penningmeester aan het hoofdbestuur van zijn werk- nemersorganisatie toegezonden. De toezending dient te geschieden uiter- lijk binnen 14 dagen na de verzilvering.
De bij de penningmeester verzilverde vakantiecheques worden tegelijk met de gegevens bedoeld in artikel 5 lid 1 aan het hoofdbestuur van de betreffende werknemersorganisatie toegezonden, hetwelk na verificatie voor doorzending van de gegevens aan het bestuur van het fonds zorg- draagt.
Het bestuur van het fonds stelt een vergoeding vast voor de onkosten, welke door de penningmeesters bij de uitvoering van hun taak ten aan- zien van de inwisseling van de bonnen moeten worden gemaakt. Het bedrag hiervan wordt door het bestuur met de hoofdbesturen van de in artikel 4 lid 1 bedoelde werknemersorganisaties verrekend.
97
Artikel 7
De hoofdbesturen van de in artikel 4 lid 1 bedoelde werknemers- organisaties dienen periodiek bij het bestuur van het fonds een aanvraag om beschikbaarstelling van gelden ter uitvoering van de in artikel 4 lid 1 omschreven taak in, waarna het bestuur de benodigde voorschotten aan het hoofdbestuur van de betreffende werknemersorganisaties doet toeko- men.
De in lid 1 van dit artikel bedoelde aanvraag gaat vergezeld van een ver- klaring van een onafhankelijke accountant.
De hoofdbesturen van de in artikel 4 lid 1 bedoelde werknemers- organisaties dragen zorg voor de vernietiging van de ter verzilvering aangeboden vakantiecheques.
Artikel 8
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur van het fonds.
98
II. Het is de werkgever toegestaan om in het kader van een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, af te wijken van de onder I opgeno- men bepaling(en) houdende een mutatie van het loon voorzover de onverkorte toepassing van die bepaling(en) de verlening van een onthef- fing in de weg zou staan om reden dat de personeelskosten van de betrokken onderneming onvoldoende zijn gematigd.
III. Indien en voor zover de onder I opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeids- voorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, pre- valeren deze regelen.
IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant.
V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.
’s-Gravenhage, 11 december 1998
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Namens de Minister:
De Directeur van het Centraal kantoor
van de Arbeidsinspectie,
C. J. Meerhof.
99