Uitvoering. Conform TV 215 § 8.3.6. en TV 244, de ATG-richtlijnen en/of voorschriften van de fabrikant Compartimentering: volgens aanduiding dakplan / ... Plaatsingsmethode: bevestigd met aangepast bevestigingssysteem volgens TV 215 § 8.3.6.3. Het aantal verankeringen per m² in de hoek-, rand- en middenzones zijn in functie van de uittrekwaarde (volgens ATG / ETA ) van de schroeven en de plaatselijk optredende windbelasting. De breedte van de langse en dwarse overlappen tussen de banen bedraagt minimum 50 mm (overeenkomstig ATG en plaatsingsmethode). Alle overlappen worden op dezelfde dag gedicht. Zo niet worden ze gereinigd en/of voorbehandeld zoals beschreven in de richtlijnen van de fabrikant. De naadverbindingen worden uitgevoerd ofwel door koudlassen met lijm of oplosmiddel; de lasbreedte bedraagt minstens 30 mm breed; het aandrukken gebeurt met de hand of met zandzakken; de omegevingstemperatuur bedraagt hierbij minstens 5°C. ofwel door warmeluchtlassen met behulp van manuele of automatische lastoestellen; de lasbreedte bedraagt minstens 20 mm, de gelaste zone wordt goed aangedrukt. De lasnaden worden tegen vochtinfiltraties door capillariteit afgedicht met een PVC-oplossing. Kimfixatie langsheen dakranden en lichtstraten en rondom dakdoorvoeren dient te worden voorzien en uitgevoerd zoals voorgeschreven in de ATG en/of volgens de richtlijnen van de fabrikant (zie ook TV 215 § 8.3.4.1.4). Aansluitingsdetails overeenkomstig TV 244 en/of TV 239 van het WTCB: aansluiting plat dak met dorpels en buitenschrijnwerk volgens TV 244 § 5.5.2 / en detailtekening aansluiting plat dak met hellend dak volgens TV 244 § 5.5.3 (afb.46) / en detailtekening (onderdak dient steeds af te wateren boven niveau van de dakdichting) aansluiting plat dak met volle muren volgens TV 244 § 5.5.5 / en detailtekening aansluiting plat dak met gevelbekledingen volgens TV 244 § 5.5.6 / en detailtekening aansluiting plat dak met schoorsteen volgens TV 244 § 8.5 (afb. 114) / en detailtekening Uitzettingsvoegen worden afgedicht met het PVC-dichtingsmembraan dat over een schuimsnoer wordt aangebracht en de membranen langs beide zijden van de voeg overlapt; hierbij wordt een niet-gekleefde zone van ongeveer 20 cm gelaten. Volgens aanduiding van de architect, worden de naden op hun dichtheid beproefd met behulp van een vacuüm toestel.
Uitvoering. Conform TV 215 § 8.3.6. en TV 244, de ATG-richtlijnen en/of voorschriften van de fabrikant Compartimentering: volgens aanduiding dakplan / ... Plaatsingsmethode: losliggende plaatsing met ballast: d.w.z. los van de vorm en zonder spanning Aansluitingsdetails overeenkomstig TV 244 en/of TV 239 van het WTCB: aansluiting plat dak met dorpels en buitenschrijnwerk volgens TV 244 § 5.5.2 / en detailtekening aansluiting plat dak met hellend dak volgens TV 244 § 5.5.3 (afb.46) / en detailtekening (onderdak dient steeds af te wateren boven niveau van de dakdichting) aansluiting plat dak met volle muren volgens TV 244 § 5.5.5 / en detailtekening aansluiting plat dak met gevelbekledingen volgens TV 244 § 5.5.6 / en detailtekening aansluiting plat dak met schoorsteen volgens TV 244 § 8.5 (afb. 114) / en detailtekening opvatting bewegingsvoegen volgens TV 244 § 7 / en detailtekening Volgens aanduiding van de architect, worden de naden op hun dichtheid beproefd met behulp van een vacuüm toestel.
Uitvoering. De plaatsing gebeurt conform art. 69 van het AREI en het art. 2 van het M.B. van 6/10/1981, waarbij de spreidingsweerstand van de aardverbinding kleiner moet zijn dan 100 / ... Ohm. Voor elk nieuw gebouw, waar de funderingen tot op een diepte van minstens 60 cm reiken, moet de aardverbinding minstens bestaan uit een aardingslus aangebracht op de bodem van de funderingssleuven van de buitenmuren. Het aanbrengen van de aardingslus zal steeds op een ongeroerde grond geschieden tegenaan de buitenzijde van de funderingssleuf. Zij mag geen aanleiding geven tot vermindering van de draagkracht van de funderingen en mag in geen geval rechtstreeks in aanraking komen met de funderingen. Hiertoe wordt de aardingslus bedekt met een zuiverheidslaag van 5 cm. Het aanbrengen van de zuiverheidlaag zal pas geschieden na de inspectie van de aardingslus door het bestuur. Om de aardverbindinglus op de bodem van de sleuf te houden worden enkel bevestigingsmiddelen (haken, krammen, ...) gebruikt uit koper of een materiaal zonder corrosieve inwerking op het metaal van de aardingslus. Bij fundering op putten, palen, of algemene funderingsplaat zal de aardverbindinglus rond de putten, palen of plaat gelegd worden. De aardingslus moet zoveel mogelijk uit één stuk worden opgebouwd. Er mogen geen verbindingen onder de funderingen worden aangebracht. Indien dit niet te vermijden is, moeten deze verbindingen zichtbaar worden uitgevoerd, d.w.z. aan de buitenzijde van de buitenomtrek, in een zichtput, of tegen de muur, op een plaats te bespreken met het bestuur. De zichtbare verbindingen worden geschroefd en zijn voorzien van de nodige meetklemmen voor controle. De twee uiteinden van de lus worden doorheen soepele PVC-buizen tot boven de vloerpas gebracht, zodat nergens rechtstreeks contact ontstaat met het beton. Beide uiteinden van de lus monden uit ter hoogte van het tellerlokaal en eindigen één meter boven de vloer. Op een permanent inspecteerbare en bereikbare plaats worden ze aan elkaar verbonden d.m.v. een afkoppelbaar aansluitstuk (klem of scheidingsstrip).
Examples of Uitvoering in a sentence
Uitvoering van regiediensten tijdens voorstellingen/evenementen is een onderdeel van de functie.
Uitvoering van regiediensten tijdens voorstellingen/evenementen kan een onderdeel vormen van de functie.
Uitvoering van regie- diensten tijdens voorstellingen/evenementen is een onderdeel van de functie.
Uitvoering van regie- diensten tijdens voorstellingen/evenementen kan een onderdeel vormen van de functie.
De aanbestedende overheid, die zich op deze bepaling beroept dient de indieningsvoorwaarden, bepaald in de artikelen 38/14 en 38/17 van het K.B. Uitvoering na te leven.
More Definitions of Uitvoering
Uitvoering. Je werkgever is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling.
Uitvoering. Het aanzetpeil, bodemniveau en topniveau van de putten worden bepaald in functie van de hellingen van het rioleringsstelsel en het niveau van de putdeksels, t.o.v. het maaiveld of de voorziene verharding. De aannemer controleert voorafgaandelijk de juiste plaats en het peil. De septische putten worden volkomen waterpas geplaatst, ofwel op een bedding van gestabiliseerd zand (standaard), ofwel een gewapende funderingsplaat (zie aanvullende uitvoeringsvoorschriften). De nodige aansluitingen, de afmetingen en niveaus voor in- en uitgaande buizen worden door de aannemer bepaald, rekening houdend met de aan te houden hellingen en niveaus van buizen en putdeksels. Deze niveaus zijn zoals aangegeven op de plannen of voor de uitvoering vast te leggen in samenspraak met de architect. De aan- en afvoerleidingen worden waterdicht aangesloten op de putten. De septische putten worden verlucht: (ofwel) door een verluchtingsbuis die loopt tot boven het dak/onder de kroonlijst/… (ofwel) via de primaire sanitaire verluchting. Het verloop van de ontluchtingsbuis gebeurt volgens de aanwijzingen van de architect. Een mangat wordt voorzien om de toezichtdeksels tot op vloerpas of maaiveldniveau te brengen: (ofwel) opgemetseld met volle baksteen (volgens NBN EN 771-1) en metselmortel categorie M15 (volgens NBN EN 998-2). De muurtjes worden langs binnen en buitenzijde uitgecementeerd. Om een waterdichte cementlaag te bekomen wordt aan het aanmaakwater een vochtwerend product toegevoegd dat de sterkte-eigenschappen van de cementpleister niet aantast en vrij is van organische stoffen en oliën. Na voldoende verharding wordt de cementlaag in aanraking met grond bestreken met 2 lagen vernis geactiveerd met steenkoolpek of bitumen (NBN B 46-101) à rato van minimum 200gr/ m2 en per laag; beide lagen verschillen van kleur. (ofwel) samengesteld uit prefab segmenten, behorende tot het systeem van de put. Het putdeksel wordt op het voorziene niveau geplaatst in een hiertoe voorzien kader, stevig verankerd in het metselwerk. Metalen kaders moeten roestvrij te zijn of voorzien te worden van een roestwerende bescherming. De aanslag van het vast kader en deksel is uitgevoerd met dubbele tand en groef en wordt ingevet om de reukdichtheid te verzekeren. Na het aansluiten van de leidingen, het stellen van de put en na controle door de architect worden de aanvullingen rond de put gelijkmatig en laagsgewijs (in lagen van 30 cm oorspronkelijke dikte) uitgevoerd met: (ofwel) te verdichten grond voort...
Uitvoering. De bakgootdichtingen worden geplaatst volgens de voorschriften van de fabrikant, aangevuld met de bepalingen van (ofwel) TV 244 (platte daken) § 2.3.1.2. Buitengoot, bekleed met een dakafdichting (ofwel) TV 175 (pannen gebakken aarde) § 4.12 Bakgoten (afb. 29) (ofwel) TV 202 (betonpannen) § 4.1.2 Bakgoten (afb. 51) De ondersteuning moet de stevigheid en de vrije uitzetting van de dakgoten kunnen verzekeren. De ondergrond moet vrij van oneffenheden, droog, stof‐ en vetvrij zijn. De dakgootbekleding verzekert de afwatering van de dakbedekking en van het onderdak en wordt met een minimale helling van minimum 5mm/m geplaatst voor metalen bekledingen en minimum 10 mm/m geplaatst voor bitumineuze of soepele bekledingen. De maximale lengte van de bekleding, die zonder tussenliggende vrije uitzettingsinrichting mag uitgevoerd worden, moet overeenstemmen met de voorschriften van de fabrikant en/of de bepalingen van NBN 306. De dakgootbekleding loopt tenminste 5 cm in verticale projectie onder de dakbedekking op. De dakgootafdichting loopt minstens 10 cm onder de dakbedekking door, waarbij het peil aan de dakzijde zich minstens 30 mm boven het peil van de buitenste gootrand moet bevinden. Om een noodoverloop naar buiten te verzekeren, bevindt het niveau van de buitenrand zich over de gehele lengte van het kanaal minstens 30 mm lager dan het niveau van de binnenrand. Kan de overloop niet gegarandeerd worden over de volledige lengte, dan worden noodspuwers voorzien of een overloopleiding. Tussen de mondstukken van de afloopbuis en buis voor de overloopleiding, moet een hoogteverschil van 5 cm bestaan. De bekleding van buitenranden tegen gevelopstanden, wordt tot minstens 5 cm boven het bovenpeil van de binnenrand opgetrokken en overdekt met een aansluitingsslab, die ten minste 20 mm in de wand is ingewerkt en afgewerkt wordt met een elastische voeg.
Uitvoering. De fabrikant maakt de uitvoeringstekeningen van alle elementen op. Deze tekeningen geven duidelijk de vorm, de afmetingen, de afwerking van de elementen en hun wapening aan, alsook hun inplanting in het geheel. Ze vermelden alle gegevens die enige invloed kunnen hebben op aansluitingen met andere elementen in het gebouw en o.a. voegbreedtes. De definitieve goedgekeurde uitvoeringstekeningen en berekeningen worden overhandigd aan het bestuur. De elementen moeten vervaardigd worden door daartoe gespecialiseerde vaklui in een fabrieksgebouw, in overdekte omstandigheden en onder een permanente controle. De aannemer ziet er op toe dat de elementen volstrekt aansluitbaar en compatibel zijn met de andere structurele, technische en afwerkingselementen waaruit de constructie is opgebouwd. De elementen worden zorgvuldig vervoerd. Bij vaststelling van gebreken bij levering op de werf worden deze genoteerd op het verzendingsborderel vooraleer de elementen af te laden. Herstelbare beschadigingen tijdens het transport kunnen geen aanleiding geven tot de weigering van het element. De beschadigingen moeten wel hersteld worden volgens de eisen van PTV 21-601. Op de werf worden de elementen zó gestapeld dat elk contact met de grond wordt vermeden. De aannemer zorgt ervoor dat de elementen beschermd worden tegen vervuiling en beschadiging. De ondersteuning van de elementen zal oordeelkundig gekozen worden volgens de voorschriften van de fabrikant. Het aanbrengen van opschriften of merktekens op zichtvlakken is verboden. De plaatser van de elementen in architectonisch beton heeft minimum 5 jaar ervaring met het plaatsen van soortgelijke elementen of kan aantonen dat hij de nodige kwalificaties heeft voor het uitvoeren van de plaatsing. Na montage van de elementen zorgt de aannemer voor een goede uitlijning. Toleranties op de plaatsing: inplanting: ± 5 mm verticaliteit: ± 1 mm/m met een maximum van 5 mm per element horizontaliteit: ± 5 mm voegbreedte: ± 5 mm De voegen moeten gedimensioneerd en uitgevoerd worden in overeenstemming met de voorschriften van de STS 56.1 "Dichtingskitten voor gevels". Elke bevuiling van de elementen na montage moet voorkomen worden. Indien dit toch gebeurt, moet deze onmiddellijk met behulp van zuiver water verwijderd worden.
Uitvoering. Een holle stalen buis, onderaan afgesloten door een verloren voetplaat, wordt met een hydraulische of dieselhamer in de grond geheid. De grond wordt volledig verdrongen. De ondervonden weerstand tijdens het uitvoeren van de palen moet in overeenstemming gebracht worden met de resultaten van de diepsondering. De aanzetdiepte wordt bepaald door het vereiste draagvermogen. Het vereiste draagvermogen is conform het palenplan, zoals opgesteld door de ingenieur. Wanneer de gewenste aanzetdiepte bereikt is, plaatst men de wapening. Vervolgens wordt de heibuis teruggetrokken, terwijl de ontstane schacht met beton gevuld wordt.
Uitvoering. Het gevelmetselwerk wordt uitgevoerd volgens de regels van de kunst en volgens de richtlijnen van de fabrikant. Het wordt ter plaatse gemetst volgens art. 22.01. / geprefabriceerd en op de werf gemonteerd volgens art. 22.02. / naar keuze van de aannemer opgetrokken uit ter plaatse gemetst of prefab metselwerk volgens de artikels 22.01. en 22.02 / droog opgetrokken volgens art. 22.03 Het gevelmetselwerk wordt (ofwel) gemetst met dikke voegen (voegdikte: 7 / 8 / 10 / 12 / … mm) met mortel voor algemene toepassing volgens art. 22.11.11. (ofwel) gemetst met dikke voegen (voegdikte: 7 / 8 / 10 / 12 / … mm) met bastaardmortel voor algemene toepassing volgens art. 22.11.14. (ofwel) verwerkt met dunne voegen (voegdikte: 4 / 5 / 6 / 7 / 8 mm) met dunbedmortel volgens art. 22.11.12. (ofwel) gelijmd met lijmmortel volgens art. 22.11.13. (voegdikte: 3 / 4 / 5 / 6 mm) (ofwel) droog opgetrokken.
Uitvoering. Een disciplinaire maatregel wordt niet uitgevoerd zolang deze niet definitief is geworden, tenzij bij het opleggen van de maatregel is bepaald dat deze onmiddellijk wordt uitgevoerd.