Wettelijke en bovenwettelijke aanspraak op vakantie Voorbeeldclausules

Wettelijke en bovenwettelijke aanspraak op vakantie. De werknemer heeft in het vakantiejaar een wettelijke aanspraak op vakantie van viermaal de normale arbeidsduur per week, zijnde 144 uur, met behoud van salaris. Daarenboven heeft de werknemer in het vakantiejaar een bovenwettelijke aanspraak op vakantie van eenmaal de normale arbeidsduur per week, zijnde 36 uur, met behoud van salaris.
Wettelijke en bovenwettelijke aanspraak op vakantie. De werknemer, ongeacht of hij arbeidsgeschikt, geheel arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, heeft in het vakantiejaar een wettelijke aanspraak op vakantie van viermaal de normale arbeidsduur per week, zijnde 144 uur, met behoud van salaris. Daarenboven heeft de arbeidsgeschikte werknemer in het vakantiejaar een bovenwettelijke aanspraak op vakantie van eenmaal de normale arbeidsduur per week, zijnde 36 uur, met behoud van salaris. Voor de opbouw van de bovenwettelijke (extra) aanspraak op vakantie in geval van gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt verwezen naar artikel 7.1.9.