Arbeidsvoorwaarden Stichting Amsterdams Historisch Museum
Arbeidsvoorwaarden Stichting Amsterdams Historisch Museum
Ingangsdatum 1 januari 2009
Inleiding
De Arbeidsvoorwaarden van de Stichting Amsterdams Historisch Museum volgen, behoudens op grond van de genoemde afwijkingen, de Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA).
De gronden voor Afwijkingen worden bepaald door:
• de wettelijke bepalingen in het Burgerlijk Wetboek;
• het niet zijn van een gemeentelijke dienst;
• een andere roostertoeslag
De artikelen op grond van deze afwijkingen, zijn opgenomen in deze Arbeidsvoorwaarden. De overige arbeidsvoorwaarden zijn overeenkomstig de NRGA.
Toekomstige wijzigingen m.b.t. de NRGA bepalingen en de wijzigingen voortvloeiende uit andere hogere regelgeving (zoals burgerlijk wetboek) zullen, voor zover van toepassing, doorwerken in de Arbeidsvoorwaarden. Indien één van de partijen dit wenst zal er overleg plaatsvinden over de wenselijkheid en de noodzaak van de automatische doorwerking van toekomstige wijzigingen.
Er vindt in een dergelijk geval dan overleg plaats tussen de directeur van de Stichting en de vakorganisaties.
Tussen enerzijds de Stichting Amsterdams Historisch Museum en anderzijds ABVAKABO FNV, CNV/Publieke Zaak, VMHA, AC/ABGP zijn de Arbeidsvoorwaarden Stichting Amsterdams Historisch Museum overeengekomen.
Amsterdam, 1 oktober 2008
Namens de Stichting Amsterdams Historisch Museum Xxxxxxx X. Xxxxxxxx
Namens de ABVAKABO/FNV Xxxx Xxx
Namens CNV/Publieke Zaak Xxxxxx xxx Xxxxxx
Namens VMHA Xxxx Xxxxxx
Namens AC/ABGP Xxxxx xx Xxxxx
Inhoudsopgave
Inleiding
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN 4
Artikel 1.1 Werkingssfeer 4
Artikel 1.2 Looptijd en nawerking 4
Artikel 1.3 Karakter van de Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0
Artikel 1.4 Definities 4
Artikel 1.5 Informatie over Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0
Artikel 1.6 Interpretatie van de Xxxxxxxxxxxxxxxxxx 0
Artikel 1.7 Hardheidsclausule 5
Artikel 1.8 Citeeraanduiding 5
HOOFDSTUK 2 AANGAAN XXX XX XXXXXXXXXXXXXXXXXXX 0
Artikel 2.1 Indiensttreding 6
Artikel 2.2 Arbeidsovereenkomst algemeen 6
Artikel 2.3 Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd 6
Artikel 2.4 Arbeidsovereenkomst na het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd 6
Artikel 2.5 Arbeidsovereenkomst voor tijdelijke werkzaamheden 7
Artikel 2.6 Omzetten arbeidsovereenkomst tijdelijke werkzaamheden in arbeidsovereenkomst
voor onbepaalde tijd 7
Artikel 2.7 Proeftijd 7
Artikel 2.8 Medische keuring 7
Artikel 2.9 Verklaring omtrent het gedrag 8
HOOFDSTUK 3 VERLOF 9
Artikel 3.1 Opnemen vakantie-uren 9
Artikel 3.2 Verjaring recht op vakantie-uren 9
Artikel 3.3 Tijdens dienstverband geen betaling van vakantie-uren 9
Artikel 3.4 Afrekening vakantie-uren bij einde arbeidsovereenkomst 9
HOOFDSTUK 4 ROOSTERTOESLAG 10
HOOFDSTUK 5 EINDE XXX XX XXXXXXXXXXXXXXXXXXX 00
Artikel 5.1 Mogelijkheden tot einde arbeidsovereenkomst 11
Artikel 5.2 Opzegging door werknemer 11
Artikel 5.3 Opzegging door werkgever, voorwaarden en opzegverboden 11
Artikel 5.4 Opzegging door werkgever, termijnen 12
Artikel 5.5 Einde arbeidsovereenkomst wegens FPU 13
Artikel 5.6 Einde arbeidsovereenkomst wegens het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd 13
Artikel 5.7 Einde arbeidsovereenkomst wegens niet voldoen aan diplomavoorwaarden en
ongeschiktheid voor de opleiding 13
Artikel 5.8 Einde arbeidsovereenkomst bij beëindiging vermindering/afloop tijdelijke
werkzaamheden 13
Artikel 5.9 Einde arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid 14
Artikel 5.10 Beëindiging arbeidsovereenkomst wegens het niet meewerken aan
reïntegratieverplichtingen 14
Artikel 5.11 Beëindiging arbeidsovereenkomst wegens functionele redenen, ongeschiktheid, incompatibiliteit en wettelijke voorwaarden 15
Artikel 5.12 Beëindiging arbeidsovereenkomst wegens ontslag wegens misdrijf, verstrekken van
onjuiste informatie en onttrekken aan werk | 15 | |
Artikel 5.13 | Vermindering arbeidsduur | 15 |
Bijlagen | 16 | |
A1 | Heroverwegingsprocedure | 17 |
A2 | Klachtenregeling ongewenst gedrag | 18 |
§ 1 | algemene bepalingen | 18 |
§ 2 | De vertrouwenspersoon: benoeming, taken en bevoegdheden | 20 |
§ 3 | Klachtencommissie: instelling, samenstelling, taken en bevoegdheden | 21 |
A3 | Gedragslijn vermoeden van misstanden | 25 |
A4 | Protocol voor integriteitsonderzoeken | 28 |
§ 2.1 | Totstandkoming van een onderzoek | 29 |
§ 2.2. | De opdracht | 29 |
§ 3.1 | Bevoegdheden | 29 |
§ 3.2 | Inlichten van persoon in kwestie | 30 |
§ 3.3 | Onderzoekers | 30 |
§ 3.4 | Informatie verstrekking door onderzoekende instanties | 30 |
§ 3.5 | Informatieverstrekking door de opdrachtgever | 30 |
§ 3.6 | Uitbreiding van een onderzoek | 31 |
§ 3.7 | Medewerking aan het onderzoek | 31 |
§ 4.1 | Verkrijgen van informatie van personen | 32 |
§ 4.2 | Observatie | 33 |
§ 4.3 | Doorzoeken van de werkomgeving | 34 |
§ 4.4 | Onderzoek telecommunicatie | 34 |
§ 5.1 | Wederhoor | 35 |
§ 5.2 | Rapportage | 36 |
§ 5.3 | Onderzoeksbevindingen naar de opdrachtgever | 36 |
§ 5.4 | Openbaar maken van de onderzoeksbevindingen | 36 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Werkingssfeer
1. Deze arbeidsvoorwaarden zijn van toepassing op de Stichting Amsterdams Historisch Museum.
2. De Arbeidsvoorwaarden zijn niet van toepassing op de statutair directeuren
Artikel 1.2 Looptijd en nawerking
De Arbeidsvoorwaarden voor de Stichting Amsterdams Historisch Museum vangen aan op 1 januari 2009. Zolang partijen daarom niet verzoeken, worden de arbeidsvoorwaarden stilzwijgend voortgezet met inachtneming van hetgeen in de inleiding hierover is gesteld.
Artikel 1.3 Karakter van de Arbeidsvoorwaarden
Het is niet mogelijk om af te wijken van wat in de Arbeidsvoorwaarden is bepaald, tenzij:
A. deze afwijking in de tekst van een artikel is bepaald;
B. de werkgever en de werknemer van de Arbeidsvoorwaarden afwijken en dit schriftelijk overeenkomen;
Artikel 1.4 Definities
In deze Arbeidsvoorwaarden (AV-AHM) worden de begrippen volgens artikel 1.1 van de NRGA gevolgd.
NRGA: Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (xxx.xxxx.xxxxxxxxx.xx) De afwijkingen hierop zijn:
In NRGA: aanstelling In AV-AHM: arbeidsovereenkomst
In NRGA: ambtenaar In AV-AHM: werknemer
In NRGA: werkgever, gemeente Amsterdam In AV-AHM: werkgever, de Stichting AHM
Artikel 1.5 Informatie over Arbeidsvoorwaarden
De Arbeidsvoorwaarden worden kosteloos aan de werknemer ter beschikking gesteld.
Artikel 1.6 Interpretatie van de Arbeidsvoorwaarden
De interpretatie van de bepalingen van deze Arbeidsvoorwaarden is voorbehouden aan de partijen bij deze Arbeidsvoorwaarden.
Artikel 1.7 Hardheidsclausule
De werkgever kan in individuele gevallen in het voordeel van de werknemer afwijken van het bepaalde bij of krachtens deze Arbeidsvoorwaarden, indien naar zijn oordeel toepassing van de Arbeidsvoorwaarden leidt tot onevenredig nadeel voor de werknemer.
Artikel 1.8 Citeeraanduiding
Deze overeenkomst kan worden aangehaald als de Arbeidsvoorwaarden van de Stichting AHM bij afkorting aan te duiden als AV-AHM.
Hoofdstuk 2 Aangaan van de arbeidsovereenkomst
Artikel 2.1 Indiensttreding
1. Degene die geschikt is bevonden voor indiensttreding bij de werkgever treedt in dienst op basis van een arbeidsovereenkomst.
2. De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd, tenzij in dit hoofdstuk anders is bepaald.
Artikel 2.2 Arbeidsovereenkomst algemeen
1. De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.
2. De werknemer ontvangt voor indiensttreding kosteloos een exemplaar van de arbeidsovereenkomst.
3. In de arbeidsovereenkomst worden, naast de gegevens bedoeld in artikel 7:655 lid 1 BW, in elk geval de volgende gegevens vermeld:
A. de voornamen en de geboortedatum van de werknemer;
B. de salarisschaal volgens welke de werknemer wordt gesalarieerd;
C. de salaristrede die aan de werknemer is toegekend;
D. het functiesalaris dat aan de werknemer is toegekend.
4. Wijziging in gegevens wordt binnen een maand nadat de wijziging van kracht is geworden, aan de werknemer schriftelijk medegedeeld, tenzij deze voortvloeit uit wijziging van een wettelijk voorschrift of collectieve arbeidsovereenkomst.
Artikel 2.3 Arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
1. Voorafgaand aan de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden aangegaan.
2. De arbeidsovereenkomst, bedoeld in het eerste lid, wordt aangegaan voor een periode langer dan zes maanden, maar niet langer dan één jaar.
3. Indien gedurende de periode, bedoeld in het tweede lid, in onvoldoende mate is komen vast te staan, of met de werknemer al dan niet een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd kan worden aangegaan, kan nogmaals een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden aangegaan. Hierbij geldt voor deze arbeidsovereenkomst een maximumduur van één jaar. Bovendien geldt dat de totale duur van de opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd voor dezelfde functie, niet langer is dan twee jaar.
4. De beoordelingsprocedure is overeenkomstig wat hierover in de RGA is bepaald.
Artikel 2.4 Arbeidsovereenkomst na het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd
Met de werknemer wiens arbeidsovereenkomst is geëindigd wegens het bereiken van AOW gerechtigde zoals bepaald in artikel 5.1, kan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd worden overeengekomen, indien volgens de werkgever aan zijn specifieke deskundigheid behoefte bestaat.
Artikel 2.5 Arbeidsovereenkomst voor tijdelijke werkzaamheden
1. In afwijking van het gestelde in de artikelen 2.3 en 2.1 kan het aangaan van de arbeidsovereenkomst plaatsvinden in het kader van te verrichten werkzaamheden die van tijdelijke aard zijn.
2. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd, waarbij het einde van de arbeidsovereenkomst wordt bepaald door:
A. het verstrijken van de overeengekomen tijd, of
B. het bereiken van een toekomstige, objectief bepaalbare, zekere gebeurtenis.
Artikel 2.6 Omzetten arbeidsovereenkomst tijdelijke werkzaamheden in arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
1. Vanaf de dag dat de arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in artikel 2.5 langer duurt dan 36 maanden, geldt deze arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan eenmalig een arbeidsovereenkomst van bepaalde tijd voor tijdelijke werkzaamheden voor 36 maanden of langer worden gegeven, welke na het verstrijken van deze periode eenmalig met ten hoogste drie maanden kan worden verlengd, zonder dat de arbeidsovereenkomst wordt omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3. Dit artikel is niet van toepassing op het bepaalde in artikel 2.4.
Artikel 2.7 Proeftijd
1. Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst, voor onbepaalde tijd en bepaalde tijd langer dan 6 maanden, geldt de eerste maand als proeftijd.
2. In afwijking van het eerste lid kan in de individuele arbeidsovereenkomst een kortere termijn worden overeengekomen.
3. Degene die de arbeidsovereenkomst in de proeftijd beëindigt, geeft de andere partij op diens verzoek schriftelijk opgave van de reden van de beëindiging.
Artikel 2.8 Medische keuring
1. Voor bepaalde functies kan, indien dit noodzakelijk is voor het vervullen van de functie, voor indiensttreding een medische keuring plaatsvinden, als bedoeld in de Wet op de medische keuringen. In dat geval vindt xxxxxxxxxxxxxxx eerst plaats, nadat aan de werkgever een verklaring is overlegd van de daartoe aangewezen geneeskundige dat hij na ingesteld geneeskundig onderzoek de (aspirant-)werknemer heeft goedgekeurd voor de te vervullen functie.
2. De functies waarop het bepaalde in het eerste lid van toepassing is, worden zijn gelijk aan de functies die in het periodiek geneeskundig onderzoek tot medisch onderzoek leiden.
3. Bij wijziging van functie kan een medische keuring zoals bepaald in het eerste lid een voorwaarde zijn, als dit noodzakelijk is voor het vervullen van die functie.
Artikel 2.9 Verklaring omtrent het gedrag
Voor alle functies zal, als voorwaarde voor het vervullen van die functie, van de werknemer een verklaring omtrent het gedrag worden gevraagd, als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag. In dat geval vindt het aangaan van de arbeidsovereenkomst eerst plaats, nadat bedoelde verklaring aan de werkgever is overlegd en werkgever de (aspirant)werknemer op basis van bedoelde verklaring heeft goedgekeurd voor de te vervullen functie.
Hoofdstuk 3 Verlof
Artikel 3.1 Opnemen vakantie-uren
1. De werkgever en de werknemer maken afspraken over het opnemen van vakantie. Uitgangspunt hierbij is dat de werknemer de vakantie zoveel mogelijk opneemt in hetzelfde jaar als waarin de aanspraak is ontstaan, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.2.
Artikel 3.2 Verjaring recht op vakantie-uren
Vakantie-uren die niet binnen vijf jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan zijn opgenomen, vervallen en worden niet in geld gecompenseerd.
Gewijzigd op grond van wetswijziging ingaande 1 januari 2012. Nieuwe tekst:
Vakantie-uren worden onderscheiden in een wettelijk en een bovenwettelijk deel.
Wettelijke uren zijn gelijk aan vier maal de wekelijkse arbeidsduur. Bij voltijd dus 144 uur per jaar. Bovenwettelijk zijn de overige toegekende uren.
Xxxxxxxxx vakantie-uren zijn geldig tot zes maanden na het jaar van opbouw. Voor bovenwettelijke uren geldt dat ze vervallen vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.
Vervallen uren worden niet in geld gecompenseerd.
Artikel 3.3 Tijdens dienstverband geen betaling van vakantie-uren
1. Tijdens het dienstverband vindt geen betaling van vakantie-uren plaats.
2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid, en met inachtneming van het bepaalde in de NRGA cafetariamodel, kan de werknemer vakantie-uren omzetten in een vergoeding.
Artikel 3.4 Afrekening vakantie-uren bij einde arbeidsovereenkomst
1. Indien de werknemer bij het einde van de arbeidsovereenkomst meer vakantie blijkt te hebben opgenomen dan hem op grond van het gestelde in de NRGA toekomt, wordt de teveel opgenomen vakantie verrekend of teruggevorderd op basis van zijn salaris per uur.
2. De werknemer neemt alle openstaande vakantie-uren op, voorafgaand aan het einde van de arbeidsovereenkomst. De werkgever stelt de werknemer hiertoe in de gelegenheid.
3. De werknemer die bij het einde van de arbeidsovereenkomst niet zijn volledige aantal vakantie-uren heeft kunnen opnemen, en op wie het bepaalde in het vierde lid niet van toepassing is, heeft aanspraak op betaling van deze vakantie-uren op basis van zijn inkomen over de laatste kalendermaand van de arbeidsovereenkomst.
4. De werknemer behoudt zijn aanspraak op niet opgenomen vakantie-uren, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3.3, eerste lid, indien de arbeidsovereenkomst is geëindigd en hij zonder wezenlijke onderbreking weer in dienst is getreden.
5. De werkgever is bevoegd, in het kader van een leeftijdsbewust personeelsbeleid, nadere regels te geven in afwijking van het bepaalde in dit artikel.
Hoofdstuk 4 Roostertoeslag
1. De werknemer heeft voor elk uur van het voor hem geldende werkrooster aanspraak op een roostertoeslag ter grootte van een percentage van zijn salaris per uur, als aangegeven in de hierna volgende tabel:
Uren | Percentage | |||
maandag | dinsdag t/m vrijdag | zaterdag | zondag | |
00.00 – 07.00 uur | 40% | 40% | 40% | 70% |
07.00 – 20.00 uur | - | - | 40% | 50% |
20.00 – 22.00 uur | 25% | 25% | 70% | 70% |
22.00 – 24.00 uur | 40% | 40% | 70% | 70% |
2. Voor de werknemer die op grond van zijn geloof de wekelijkse rustdag op zaterdag viert, gelden de in het eerste lid bedoelde percentages:
A. in de kolom zondag bij een roosterdienst op zaterdag;
B. in de kolom zaterdag bij een roosterdienst op zondag.
3. Het totaal van de toeslag, bedoeld in het eerste en het tweede lid, is over een tijdvak van een kalenderhalfjaar niet hoger dan 90% van het maximumsalaris van salarisschaal 10.
4. In het geval van een deeltijd functie geldt het maximumbedrag bedoeld in het derde lid ook voor deeltijd functies.
5. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op in overleg met de OR vast te stellen functies met een zodanig bijzonder werkrooster, dat daarmee bij de vaststelling van het daaraan verbonden functiesalaris rekening is gehouden.
6. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid kan eenmalig per week een aaneengesloten periode worden aangewezen van ten hoogste drie uur én buiten de zondag gelegen, waarop geen aanspraak op een roostertoeslag ontstaat. Indien de werknemer meer dan drie uur per week op uren, bedoeld in het eerste lid, werkzaamheden verricht, bestaat aanspraak op een roostertoeslag over al deze uren.
Hoofdstuk 5 Einde van de arbeidsovereenkomst
Artikel 5.1 Mogelijkheden tot einde arbeidsovereenkomst
1. De arbeidsovereenkomst aangegaan voor bepaalde tijd eindigt van rechtswege, wanneer de bij overeenkomst aangegeven tijd is verstreken of door tussentijdse schriftelijke opzegging.
2. De arbeidsovereenkomst aangegaan voor tijdelijke werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 2.5, eindigt van rechtswege, wanneer de bij overeenkomst aangegeven tijd is verstreken of bij plaatsvinden van een objectief bepaalbare, zekere gebeurtenis of door tussentijdse schriftelijke opzegging.
3. Indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een bepaalde tijd, en de arbeidsovereenkomst zonder tegenspraak wordt voortgezet, dan wordt deze overeenkomst geacht voor de zelfde tijd, maar maximaal voor één jaar, op de vroegere voorwaarden wederom te zijn aangegaan.
4. Tevens kan de arbeidsovereenkomst eindigen:
A. van rechtswege door het bereiken van AOW gerechtigde leeftijd, door het inwerking treden van een ontbindende voorwaarde of door overige in de wet genoemde gronden;
B. door schriftelijke opzegging, zowel tijdens als na de proeftijd als bedoeld in artikel 2.7;
C. door ontbinding door de kantonrechter;
D. door middel van een wederzijds goedvinden op basis van een schriftelijke beëindigingsovereenkomst;
E. door het overlijden van de werknemer;
5. Voor opzegging door de werkgever is een vergunning vereist van de CWI, tenzij de opzegging plaatsvindt in de proeftijd of in het geval van opzegging vanwege een dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:677 BW.
Artikel 5.2 Opzegging door werknemer
1. De termijn van opzegging voor de werknemer bedraagt:
A. indien het salaris van de werknemer gelijk is aan of lager is dan het maximumsalaris van salarisschaal 8: ten minste één maand;
B. indien het salaris van de werknemer hoger is dan het maximumsalaris van salarisschaal 8: ten minste twee maanden;
tenzij het bedrijfsbelang er zich niet tegen verzet dat het ontslag binnen de onder a. en
b. gestelde termijnen ingaat.
2. De in het vorige lid genoemde termijnen zijn niet van toepassing bij de opzegging gedurende de proeftijd of wegens een dringende reden.
Artikel 5.3 Opzegging door werkgever, voorwaarden en opzegverboden
1. De opzegging van de arbeidsovereenkomst gebeurt schriftelijk onder vermelding van de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt.
2. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de ongeschiktheid:
A. ten minste twee jaar heeft geduurd;
B. een aanvang heeft genomen nadat een verzoek om toestemming tot opzegging van de arbeidsovereenkomst door de CWI is ontvangen, of
C. een aanvang heeft genomen nadat de werkgever schriftelijk heeft medegedeeld dat hij overgaat tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
3. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst niet opzeggen gedurende de zwangerschap. De werkgever kan ter staving van de zwangerschap een verklaring van een arts of een verloskundige verlangen. Tevens kan de werkgever de arbeidsovereenkomst van de werknemer niet opzeggen gedurende de periode waarin zij bevallingsverlof geniet vanaf de dag van de bevalling tot en met de laatste dag van de daarop volgende twaalf weken. Indien de zwangere werknemer van wie de arbeidsovereenkomst is opgezegd binnen twee maanden na de datum van de opzegging door middel van een verklaring van een arts of een verloskundige aantoont, dat zij op de datum van de opzegging zwanger was, is de opzegging van rechtswege nietig.
4. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer die:
A. lid is van de ondernemingsraad of van een commissie als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de ondernemingsraden; of
B. aan de ondernemingsraad als secretaris is toegevoegd, slechts opzeggen indien de opzegging geschiedt wegens de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het onderdeel van de onderneming, waarin de werknemer uitsluitend of in hoofdzaak werkzaam is.
5. De arbeidsovereenkomst met de werknemer die:
A. geplaatst is op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de ondernemingsraden;
X. xxxxxx dan twee jaar geleden lid is geweest van de ondernemingsraad of van een commissie van de ondernemingsraad als bedoeld in artikel 15 van de Wet op de ondernemingsraden;
kan alleen door de werkgever worden opgezegd met toestemming van de kantonrechter en alleen onder de voorwaarde dat de werkgever aannemelijk heeft gemaakt dat de opzegging geen verband houdt met de omstandigheid als bedoeld onder A. of B.
Artikel 5.4 Opzegging door werkgever, termijnen
1. Tussen de datum van opzegging en de datum waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, dient een tijdsruimte te zijn gelegen van ten minste:
A. vijf weken, indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, bij tussentijdse opzegging, indien het salaris van de werknemer gelijk is aan of lager is dan het maximumsalaris van salarisschaal 8;
B. twee maanden, indien de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, bij tussentijdse opzegging, indien het salaris van de werknemer hoger is dan het maximumsalaris van salarisschaal 8;
C. vijf weken, indien de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werknemer zoals bedoeld in artikel 5.9 wordt opgezegd, indien het salaris van de werknemer gelijk is aan of lager is dan het maximumsalaris van salarisschaal 8;
D. twee maanden, indien de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werknemer zoals bedoeld in artikel 5.9 wordt opgezegd, indien het salaris van de werknemer hoger is dan het maximumsalaris van salarisschaal 8;
E. vier maanden, indien de werknemer op de dag, waarop de opzegging plaats heeft, gedurende ten minste 15 jaar zonder onderbreking in dienst van de werkgever of dienst rechtsvoorganger is;
F. negen weken, in de overige gevallen.
2. De in het vorige lid genoemde termijnen zijn niet van toepassing bij de opzegging gedurende de proeftijd of wegens een dringende reden.
Artikel 5.5 Einde arbeidsovereenkomst wegens FPU
1. Met de opzegging van de werknemer die de arbeidsovereenkomst opzegt met het oog op het verkrijgen van een uitkering op grond van de FPU-regeling, wordt door de werkgever ingestemd indien het bestuur van de Stichting Fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na het einde van de arbeidsovereenkomst recht bestaat op een uitkering op grond van die regeling.
2. De in het eerste lid bedoelde opzegging kan ook voor een gedeelte van de voor de werknemer geldende formele werktijd per week worden verleend, tenzij het bedrijfsbelang zich hiertegen verzet. De gedeeltelijke opzegging bedraagt ten minste 10% van de voor hem geldende formele werktijd per week. Opzegging voor een gedeelte uit een functie waaruit reeds eerder gedeeltelijk opzegging heeft plaatsgevonden, bedraagt ten minste 10% van de oorspronkelijke formele werktijd.
3. De termijn van opzegging van één of twee maanden als bepaald in artikel 5.2, is overeenkomstig van toepassing.
4. Het einde van de arbeidsovereenkomst als gevolg van de opzegging bedoeld in het eerste en tweede lid, gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop de aanspraak op de FPU-uitkering ontstaat.
Artikel 5.6 Einde arbeidsovereenkomst wegens het bereiken van de AOW gerechtigde leeftijd
1. Zowel de werkgever als de werknemer kan de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2.4, eerste lid opzeggen.
2. Voor zowel de werkgever als de werknemer geldt een opzegtermijn van 31 kalenderdagen.
Artikel 5.7 Einde arbeidsovereenkomst wegens niet voldoen aan diplomavoorwaarden en ongeschiktheid voor de opleiding
1. De arbeidsovereenkomst met de werknemer kan worden beëindigd:
A. als hij niet voldoet aan de bij zijn indiensttreding, of bij wijziging van zijn werkzaamheden die op zijn aanvraag plaatshad, schriftelijk gestelde ontbindende voorwaarde op een bepaald tijdstip een of meer bepaalde diploma's te hebben behaald;
B. als hij tijdens zijn opleiding klaarblijkelijk de geschiktheid mist deze verder te volgen.
2. Een beëindiging genoemd in het eerste lid zal plaatsvinden op één van de in artikel 5.1 genoemde wijzen.
Artikel 5.8 Einde arbeidsovereenkomst bij beëindiging vermindering/afloop tijdelijke werkzaamheden
1. De arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd ten behoeve van tijdelijke werkzaamheden kan (gedeeltelijk) worden beëindigd indien de betreffende werkzaamheden zijn verminderd of zijn komen te vervallen.
2. De beëindiging vindt plaats op één van de in artikel 5.1 genoemde wijzen.
Artikel 5.9 Einde arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid
1. De arbeidsovereenkomst met de werknemer kan worden beëindigd op grond van arbeidsongeschiktheid.
2. Een beëindiging op grond van arbeidsongeschiktheid kan slechts plaatsvinden, als:
A. er sprake is van arbeidsongeschiktheid, gedurende een periode van 24 maanden; en
B. het herstel van de arbeidsongeschiktheid niet binnen een periode van zes maanden na de onder a genoemde periode van 24 maanden te verwachten is; en
C. het na een zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken, de werknemer andere arbeid binnen de organisatie van de werkgever op te dragen, of de werknemer zodanige werkzaamheden weigert te aanvaarden.
3. Bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid wordt het resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA betrokken.
4. De werknemer wordt schriftelijk op de hoogte gesteld dat een procedure als bedoeld in het derde lid wordt ingesteld. In deze aanschrijving wordt de werknemer op de mogelijkheid gewezen om een arts van zijn keuze te laten deelnemen aan de procedure. De kosten van het medisch onderzoek door deze arts komen ten laste van de werkgever.
5. De aanschrijving vindt op zijn vroegst plaats vanaf de 21e maand na de eerste dag van arbeidsongeschiktheid, met dien verstande dat de procedure uiterlijk in de 24e maand na de eerste dag van arbeidsongeschiktheid afgerond kan zijn.
6. Van de beslissing tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a moet de werknemer binnen één jaar na de datum van de WIA- beschikking op de hoogte zijn gesteld.
7. Als de werknemer niet binnen één jaar na de datum van de WIA-beschikking op de hoogte is gesteld, wordt een deskundigenoordeel van het UWV betrokken, als er geen overeenstemming bestaat over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
8. De termijn van 24 maanden, als genoemd in het tweede lid, onder a, wordt verlengd:
A. met de duur van de vertraging als de werkgever de aangifte, bedoeld in artikel 38, eerste lid, ZW later doet dan op grond van dat artikel is voorgeschreven;
B. met de duur van de verlenging van de wachttijd op gezamenlijk verzoek van de werkgever en de werknemer, bedoeld in artikel 24, eerste lid WIA;
C. met de duur van het tijdvak, dat de werkgever niet aan zijn verplichtingen tot reïntegratie heeft voldaan en deze verplichtingen niet heeft hersteld, bedoeld van artikel 25, negende lid WIA.
Artikel 5.10 Beëindiging arbeidsovereenkomst wegens het niet meewerken aan reïntegratieverplichtingen
1. Zowel binnen als na 24 maanden kan de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werknemer worden beëindigd, als de werknemer zonder deugdelijke grond weigert:
A. gevolg te geven aan door de werkgever of aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door de werkgever of een aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of andere arbeid te verrichten;
B. zonder goede reden passende arbeid weigert te aanvaarden bij de eigen dan wel een andere werkgever;
C. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1.4.
2. Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wordt een advies van het UWV gevraagd.
3. Een beëindiging genoemd in het eerste lid zal plaatsvinden op één van de in artikel 5.1 genoemde wijzen.
Artikel 5.11 Beëindiging arbeidsovereenkomst wegens functionele redenen, ongeschiktheid, incompatibiliteit en wettelijke voorwaarden
1. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst van de werknemer beëindigen, indien:
A. zijn functie is opgeheven, al dan niet gepaard gaand met verandering in de inrichting van het organisatieonderdeel waar de werknemer is tewerkgesteld;
B. personeel overtollig is bij het organisatieonderdeel waar de werknemer is tewerkgesteld als gevolg van vermindering van werkzaamheden, met in achtneming van het bepaalde in het Sociaal Plan;
C. ongeschikt en/of onbekwaam is voor de verdere vervulling van zijn functie, anders dan uit hoofde van ziekten of gebreken;
D. naar het oordeel van de werkgever om andere reden dan bedoeld in het gestelde onder c, het bedrijfsbelang dringend eist, dat hij zijn functie op een andere wijze vervult;
E. hij niet of niet meer voldoet aan de bij of krachtens wet gestelde voorwaarden voor de vervulling van zijn functie of voor verblijf en het verrichten van arbeid in Nederland.
2. De beëindiging op grond van een van de redenen, vermeld in eerste lid, onder a tot en met d, kan ook gedeeltelijk plaatsvinden.
3. Een beëindiging genoemd in het eerste lid zal plaatsvinden op één van de in artikel 5.1 genoemde wijzen.
Artikel 5.12 Beëindiging arbeidsovereenkomst wegens ontslag wegens misdrijf, verstrekken van onjuiste informatie en onttrekken aan werk
1. De werkgever kan de arbeidsovereenkomst beëindigen, indien de werknemer:
A. bij een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf schuldig is bevonden aan een misdrijf;
B. opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt bij zijn sollicitatie en/of het geneeskundig onderzoek, bedoeld in respectievelijk artikel 2.8 en 2.9 indien naar het oordeel van de werkgever geen arbeidsovereenkomst tot stand zou zijn gekomen bij kennis van de juiste gegevens;
C. zich kennelijk willekeurig onttrekt aan de verplichting zijn functie te vervullen.
2. Een beëindiging genoemd in het eerste lid zal plaatsvinden op één van de in artikel 5.1 genoemde wijzen.
Artikel 5.13 Vermindering arbeidsduur
1. Indien de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, gebeurt dit door een gedeeltelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst, behalve in het geval van wijziging van de werkzaamheden op grond van opgedragen van passende arbeid. Passende arbeid kan zonder wijziging aan de werknemer worden opgedragen door middel van:
a. een ander functie voor tijdelijke duur;
b. een proefplaatsing in een andere functie;
c. een detachering bij een ander werkgever.
2. Een beëindiging genoemd in het eerste lid zal plaatsvinden op één van de in artikel 5.1 genoemde wijzen.
Bijlagen
A1 Heroverwegingsprocedure
1. De werknemer kan de algemeen directeur verzoeken om een beslissing van de werkgever, als bedoeld in lid 2, in heroverweging te nemen. Wanneer de algemeen directeur niet direct overgaat tot intrekking van de beslissing, vraagt hij advies aan de adviescommissie.
2. De beslissingen waarover de werknemer heroverweging kan vragen zijn:
A. het opleggen van een sanctie, zoals bedoeld in de NRGA;
B. de schriftelijke aankondiging dat de werkgever overgaat tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
C. de opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens een dringende reden, zoals bedoeld in artikel 7:677 BW.
3. De werknemer dient het verzoek samen met een kopie van de beslissing in binnen twee weken nadat de beslissing schriftelijk is kenbaar gemaakt en hij hiervan redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen. De algemeen directeur kan een na deze termijn ingediend verzoek toch in behandeling nemen, als naar oordeel van de commissie sprake is van een uitzonderlijke situatie.
4. Een verzoek tot heroverweging wordt niet in behandeling genomen als de werknemer op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar kan maken tegen de beslissing.
5. De commissie bestaat uit drie leden en drie plaatsvervangers:
- één lid (en een plaatsvervangend lid) te benoemen door de bij de Arbeidsvoorwaarden betrokken vakbonden;
- één lid, de voorzitter (en een plaatsvervangend lid / voorzitter,) te benoemen door de werkgever;
- één lid (en een plaatsvervangend lid) aangewezen door vertegenwoordigers van de vakbonden en de werkgever gezamenlijk.
De kosten van de commissieleden komen voor rekening van de werkgever. De werkgever zorgt tevens voor ondersteuning van de commissie door een secretaris.
6. De commissie kan bij de voorbereiding van haar advies de werknemer horen. De werknemer kan zich tijdens het horen laten bijstaan.
7. De commissie brengt binnen twee weken na indiening van het verzoek een advies uit aan de algemeen directeur.
8. De algemeen directeur informeert de werknemer zo spoedig mogelijk na ontvangst van het advies van de commissie, of de beslissing wordt ingetrokken of gehandhaafd. Indien de beslissing van de algemeen directeur afwijkt van het advies, wordt dit schriftelijk gemotiveerd. De werknemer ontvangt een kopie van het advies van de commissie.
9. Indien de heroverwegingsprocedure is gevolgd mag de werkgever de opzegtermijn zoals bedoeld in artikel 5.3 met de duur van de heroverwegingsprocedure, maar met maximaal een maand verkorten. Hierbij geldt dat de resterende opzegtermijn voor de werkgever ten minste een maand is.
10. De commissie stelt een reglement op met afspraken over haar werkwijze.
A2 Klachtenregeling ongewenst gedrag
§ 1 algemene bepalingen
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
1. ongewenst gedrag: geheel van ongewenst gedrag, waaronder tenminste begrepen seksuele intimidatie, discriminatie en agressie en geweld;
2. seksuele intimidatie: ongewenste seksuele toenadering, verzoeken om seksuele gunsten of ander verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag van seksuele aard waarbij tevens sprake is van een van de volgende punten:
A. onderwerping aan dergelijk gedrag wordt expliciet of impliciet gehanteerd als voorwaarde voor de tewerkstelling van een persoon;
B. onderwerping aan of afwijzing van dergelijk gedrag door een persoon wordt gebruikt of mede gebruikt als basis voor beslissingen die het werk van deze persoon raken;
C. dergelijk gedrag heeft het doel de werkprestaties van een persoon aan te tasten en/of een intimiderende, vijandige of onaangename werkomgeving te creëren, dan wel heeft tot gevolg dat de werkprestaties van een persoon worden aangetast en/of een intimiderende, vijandige of onaangename werkomgeving wordt gecreëerd.
Bij seksuele intimidatie gaat het om opmerkingen en gedragingen met een seksuele lading die door degenen die doelwit zijn, als ongewenst c.q. vernederend worden ervaren. Hiermee wordt dit soort gedrag onderscheiden van overig hinderlijk gedrag. Het kan gaan om seksuele chantage, bijvoorbeeld indien de kans op promotie vergroot wordt door het verrichten van seksuele diensten. Daarnaast kan er ook sprake zijn van een verziekte werksfeer door uitingsvormen van seksuele intimidatie. Het kan dan gaan om (on)dubbelzinnige opmerkingen, onnodig aanraken, gluren, pin-ups in de werkruimte tot en met aanranding en verkrachting. Het essentiële kenmerk van seksuele intimidatie is dat betrokkene kenbaar maakt niet gediend te zijn van bedoelde gedragingen of verschijningsvorm. Seksuele aandacht ontaardt in seksuele intimidatie indien daarmee wordt doorgegaan, hoewel door betrokkene duidelijk is of wordt gemaakt dat het gedrag als beledigend of anderszins ongewenst wordt beschouwd. Er moet een relatie bestaan tussen het werk en de seksuele intimidatie. Dit wil echter niet zeggen dat de intimidatie werkelijk op het werk of onder werktijd moet plaatsvinden.
3. discriminatie:
A. het maken van direct dan wel indirect onderscheid;
- onder direct onderscheid wordt verstaan: onderscheid tussen personen op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid, burgerlijke staat, leeftijd, chronische ziekte of handicap;
- onder indirect onderscheid wordt verstaan: onderscheid op grond van andere hoedanigheden of gedragingen dan hiervoor bedoeld, dat direct onderscheid tot gevolg heeft. Bij deze vorm van discriminatie heeft het hanteren van ogenschijnlijk neutrale criteria en procedures tot gevolg dat personen op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid, burgerlijke staat, leeftijd, chronische ziekte of handicap, zonder objectieve rechtvaardiging, worden benadeeld of niet in dezelfde mate kunnen meedoen als anderen. Het verbod geldt niet ten aanzien van indirect onderscheid dat objectief gerechtvaardigd is. Er is
sprake van objectieve rechtvaardiging, indien onderscheid gemaakt wordt omdat er sprake is van achterstand van een bepaalde groep.
B. het zich mondeling of bij geschrift of afbeelding opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid, burgerlijke staat, leeftijd, chronische ziekte of handicap;
C. gewelddadig optreden tegen personen of groep van personen wegens hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid, burgerlijke staat, leeftijd, chronische ziekte of handicap;
4. Agressie en geweld:
voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid. Hieronder kan bijvoorbeeld pesten van collega’s geschaard worden.
5. Klachtencommissie:
de commissie, waartoe de werknemer die geconfronteerd wordt met ongewenst gedrag zich kan wenden met een klacht;
6. Vertrouwenspersoon:
de functionaris, tot wie de werknemer die geconfronteerd wordt met ongewenst gedrag zich kan wenden voor advies en ondersteuning;
7. Werknemer:
een ieder die werkzaam is of is geweest bij de werkgever. Ook personen zonder arbeidsovereenkomst met de werkgever zoals stagiaires, vrijwilligers, interim-managers of uitzendkrachten, kunnen gebruik maken van deze klachtenregeling.
8. Klager:
de werknemer die een klacht indient bij de klachtencommissie over ongewenst gedrag;
9. Aangeklaagde:
de werknemer tegen wie de klacht is gericht;
10. Direct betrokkenen:
de klager(s) en aangeklaagde(n).
Artikel 2
1. De werknemer die met ongewenst gedrag wordt geconfronteerd kan zich wenden tot de vertrouwenspersoon, dan wel mondeling of schriftelijk een klacht indienen bij de klachtencommissie.
2. Anonieme klachten worden door de klachtencommissie niet in behandeling genomen. Er zal immers moeten worden vastgesteld, of de klager werknemer is in de zin van deze regeling en of een klacht ontvankelijk is. De vertrouwenspersoon kan een klager die in persoon om advies vraagt, maar anoniem wil blijven, slechts adviseren en ondersteunen bij het zelf ondernemen van actie en de klacht registreren.
3. Klachten die worden ingediend later dan twee jaar nadat de (laatste) gebeurtenis waarop de klacht betrekking heeft plaatsvond, worden door de klachtencommissie niet in behandeling genomen.
Artikel 3
Een ieder die in het kader van deze regeling op enigerlei wijze kennis verkrijgt van vertrouwelijke gegevens, is verplicht tot geheimhouding daarvan. Inschakeling van de media door de direct betrokkenen wordt ten sterkste ontraden.
§ 2 De vertrouwenspersoon: benoeming, taken en bevoegdheden
Artikel 4
De vertrouwenspersoon wordt aangewezen na raadpleging van de OR. Er kunnen meerdere vertrouwenspersonen worden aangewezen. Indien één vertrouwenspersoon wordt aangewezen is het noodzakelijk dat de vertrouwenspersoon op alle terreinen deskundig is.
Artikel 5
De vertrouwenspersoon heeft in ieder geval de volgende taken:
1. het opvangen van werknemers die in hun werk zijn geconfronteerd met ongewenst gedrag, en hen advies en ondersteuning te verlenen. De vertrouwenspersoon is het eerste opvang- en aanspreekpunt voor klager. Samen met de vertrouwenspersoon kan worden bezien of en hoe tot een oplossing van het probleem kan worden gekomen.
2. het informeren van werknemers over de verschillende wegen die openstaan om het robleem tot een oplossing te brengen of een klacht over de zaak in te dienen;
3. het begeleiden van de werknemer indien deze de zaak wil laten bemiddelen of aan de orde wil stellen bij de klachtencommissie. Het staat de klager overigens vrij zich direct tot de klachtencommissie te wenden.
4. het eventueel doorverwijzen van werknemers naar externe deskundigen op het desbetreffende terrein;
5. het (on)gevraagd adviseren van de directie of andere personen (leidinggevenden, personeelswerknemers of bedrijfsmaatschappelijk werkers) binnen de organisatie op het gebied van preventie en bestrijding van ongewenst gedrag. Ook kan de vertrouwenspersoon ingezet worden bij de vormgeving van het beleid gericht op het voorkomen van seksuele intimidatie, discriminatie of agressie en geweld.
6. het verzorgen van voorlichting en publiciteit over het gevoerde beleid met betrekking tot ongewenst gedrag. Van de vertrouwenspersoon wordt inzicht in en ervaring met hulpverleningsprocessen verwacht. Daarnaast is het noodzakelijk dat de vertrouwenspersoon de organisatie goed kent en is het wenselijk dat hij of zij enige juridische (arbeidsrechtelijke) kennis heeft. Praktische en communicatieve vaardigheden als gespreksvoering en bemiddeling zijn van evident belang.
7. het registreren van meldingen en jaarlijks hierover geanonimiseerd rapporteren aan de directie; de directie zorgt voor verzending van een afschrift van de rapportage aan de OR.
8. het behandelen van de ontvangen klachten met inachtneming van geheimhouding en het informeren van derden (hieronder wordt niet begrepen de klachtencommissie of een hoorcommissie) alleen met instemming van de klager.
§ 3 Klachtencommissie: instelling, samenstelling, taken en bevoegdheden
Artikel 6
De directie stelt een klachtencommissie in met instemming van de OR.
Artikel 7
1. De klachtencommissie bestaat uit drie leden:
X. een vaste voorzitter;
B. een vaste secretaris;
C. een wisselend lid, niet werkzaam binnen Stichting AHM, aan te wijzen door de voorzitter van de klachtencommissie uit een groep deskundigen op het gebied van klachtenbehandeling ongewenst gedrag.
2. In de commissie moet juridische deskundigheid en deskundigheid op het gebied van ongewenst gedrag aanwezig zijn.
3. De vaste leden van de commissie hebben ieder een vaste vervanger.
4. De leden van de commissie mogen geen persoonlijk belang hebben bij de afhandeling van de klacht en niet betrokken zijn bij de klacht. Indien dit wel het geval is, wordt het betreffende commissielid vervangen. Dit kan geschieden op verzoek van een commissielid, klager of de aangeklaagde.
Artikel 8
De klachtencommissie heeft tot taak:
1. het onderzoeken van klachten over ongewenst gedrag;
2. het adviseren van de directie over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van de klacht en de te nemen maatregelen;
3. het registreren van de aard en de omvang van de binnengekomen klachten en jaarlijks rapporteren aan de directie;
4. het doorzenden van klachten naar de Raad van Toezicht ter afhandeling, indien de klacht gericht is tegen een lid van de directie.
Artikel 9
1. De klachtencommissie is belast met het onderzoek naar de ingediende klacht. De klachtencommissie:
A. stelt klager en aangeklaagde in de gelegenheid te worden gehoord;
B. kan overgaan tot het horen van de vertrouwenspersoon en andere werknemers;
C. kan overgaan tot het horen van anderen dan de onder a en b genoemde personen;
2. Van het horen van klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.
3. De klachtencommissie verstrekt aan derden (hieronder niet begrepen de hoorcommissie) geen informatie dan na toestemming van de direct betrokkenen.
Artikel 10
1. De klachtencommissie brengt jaarlijks aan de directie een geanonimiseerd verslag uit over het aantal en de aard van de behandelde klachten alsmede de aard van de gegeven adviezen.
2. De directie zorgt voor verzending van een afschrift van het verslag aan de Raad van Toezicht, de vertrouwenspersoon en de OR.
Artikel 11
1. Klachten worden ingediend bij de secretaris van de klachtencommissie. Indien de klacht mondeling wordt ingediend, maakt de secretaris een verslag van het indienen van de klacht en de inhoud daarvan.
2. De klacht bevat een omschrijving van de confrontatie met ongewenst gedrag, met vermelding van zo mogelijk tijd, plaats, omstandigheden, de inhoud van het gedrag, de beschrijving van de door klager reeds ondernomen stappen, de naam van de aangeklaagde en van eventuele getuigen.
3. De klacht, of de weergave van de mondelinge klacht als bedoeld in het eerste lid, dient voorzien te zijn van handtekening, naam en adres van de klager en dagtekening.
4. De klager ontvangt binnen een week een ontvangstbevestiging van de ingediende klacht.
5. De klacht kan door meerdere personen gezamenlijk worden ingediend.
6. Indien de klager niet zelf in staat is om de klacht schriftelijk te formuleren kan een ander dat namens hem/haar doen.
Artikel 12
1. De klachtencommissie beoordeelt de ontvankelijkheid van de ingediende klacht. Bij de beantwoording van de vraag of de klacht betrekking heeft op een vorm van ongewenst gedrag in de zin van deze klachtenregeling, kan artikel 1 van de regeling worden geraadpleegd. De klachtencommissie verklaart de klacht in ieder geval niet-ontvankelijk indien:
A. de klacht geen betrekking heeft op seksuele intimidatie, discriminatie of agressie en geweld;
B. de klacht is ingediend na het verstrijken van de termijn van twee jaar als omschreven in artikel 2, derde lid van de klachtenregeling.
2. Indien de klachtencommissie van mening is dat de klacht niet-ontvankelijk is, brengt zij binnen twee weken na het indienen van de klacht een gemotiveerd advies uit aan de directie.
3. De directie beslist binnen 4 weken na indiening van de klacht op het advies van de klachtencommissie.
Artikel 13
1. De klacht hoeft niet in behandeling te worden genomen indien zij betrekking heeft op een gedraging waarover reeds eerder een klacht is ingediend die met inachtneming van deze regeling is behandeld, dan wel indien het belang van de klager dan wel het gewicht van de gedraging kennelijk onvoldoende is.
2. Van het niet in behandeling nemen van de klacht wordt de klager zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen 4 weken na ontvangst van de klacht schriftelijk in kennis gesteld.
Artikel 14
1. Indien de klacht in behandeling wordt genomen, zendt de klachtencommissie een afschrift van de klacht aan de aangeklaagde.
2. De klager en de aangeklaagde kunnen door de klachtencommissie in elkaars aanwezigheid worden gehoord, indien daarvoor geen belemmeringen aanwezig zijn. Indien het horen niet in elkaars aanwezigheid geschiedt, moet wel gewaarborgd worden dat de direct betrokkenen in beginsel aan de weet komen wat er buiten hun aanwezigheid is verklaard. Indien de direct betrokkenen dit wensen, kunnen zij zich tijdens het horen laten bijstaan door een raadsman.
3. De zittingen van de klachtencommissie zijn niet openbaar.
4. Van het horen wordt een verslag gemaakt.
Artikel 15
1. De klachtencommissie stelt binnen 6 weken na ontvangst van de klacht gemotiveerd vast of, en zo ja in welke mate de klacht naar haar oordeel gegrond is, en brengt hierover een schriftelijk advies uit aan de directie. In dat advies kunnen aanbevelingen worden gedaan ten behoeve van de door de directie te nemen maatregel(en). Indien de termijn van 6 weken wordt overschreden, ontvangen de directie en de direct betrokkenen daarvan bericht met opgave van de verwachte afhandelingsduur.
2. De klachtencommissie voegt bij haar advies de verslagen van de hoorzittingen. Het feitenonderzoek door de klachtencommissie dient zorgvuldig te geschieden. De algemene beginselen van een goede procesorde ten aanzien van de totstandkoming van het advies (onbevooroordeelde commissie, hoor en wederhoor, vertegenwoordiging, redelijke termijn etc.) dienen in acht genomen te worden.
Artikel 16
1. De directie - of de Raad van Toezicht, indien de klacht gaat over een directielid - neemt binnen 8 weken na ontvangst van de klacht een besluit. Dit artikel laat onverlet de bestaande mogelijkheden op grond van de Arbeidsvoorwaarden, om in situaties waarin onverwijld moet worden opgetreden, passende maatregelen te treffen.
2. Een afschrift van het besluit en het advies van de klachtencommissie worden aan de direct betrokkenen gestuurd. Bij het besluit wordt mededeling gedaan van de mogelijkheid om hiertegen in verweer te komen.
Artikel 17
De klager, de vertrouwenspersoon en de leden van de klachtencommissie mogen niet door het indienen van een klacht of uit hoofde van hun functie als vertrouwenspersoon of als lid van de klachtencommissie nadeel ondervinden in hun arbeidsvoorwaardelijke aanspraken. Hierbij valt te denken aan: verslechtering van de werkomstandigheden, beperking van de carrièreperspectieven.
Artikel 18
De werkgever biedt de vertrouwenspersoon en de leden van de klachtencommissie noodzakelijke faciliteiten om hun werkzaamheden te kunnen vervullen. Voorbeelden hiervan zijn het beschikbaar stellen van een telefoon, bijstand van een tolk en een geschikte ruimte om klager en aangeklaagde te horen. Met name voor het functioneren van de vertrouwenspersoon is het van belang dat er zodanige voorzieningen zijn dat het vertrouwelijk karakter gewaarborgd blijft.
Artikel 19
Deze regeling laat onverlet het recht van de klager:
A. aangifte te doen van overtreding van het discriminatieverbod van artikel 429quater Wetboek van Xxxxxxxxxx;
B. aangifte te doen van een strafbaar feit zoals bedoeld in de artikelen 160 e.v. Wetboek van Strafvordering.
Artikel 20
Nadere regels over de behandeling van meldingen over ongewenste omgangsvormen zijn opgenomen in de bedrijfsregels behandeling melding ongewenste omgangsvormen.
A3 Gedragslijn vermoeden van misstanden
Artikel 1 definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
A. Melder: de werknemer die een vermoeden van een misstand dat betrekking heeft op de werkgever, intern aan de orde stelt.
B. Meldpunt Integriteit: de werknemer of externe die als zodanig is aangewezen.
C. Vermoeden van misstand: op redelijke gronden gebaseerde vermoedens van misstanden die van voldoende gewicht zijn, betreffende:
- een strafbaar feit;
- een grove schending van regelgeving of regels;
- het misleiden van justitie;
- een groot gevaar voor volksgezondheid, veiligheid of milieu, of
- het bewust achterhouden van informatie over deze feiten.
Artikel 2 meldplicht
Iedere werknemer is verplicht een serieuze aanwijzing van een misstand, indien deze betrekking heeft op de werkgever, intern aan de orde te stellen.
Artikel 3 interne meldprocedure
- Interne melding bij de (direct) leidinggevende
Een melding wordt gedaan bij de direct leidinggevende of, indien de melder dit niet wenselijk acht, bij diens leidinggevende.
- Interne melding bij het Meldpunt Integriteit
Indien een werknemer om wat voor reden dan ook geen melding wil doen bij zijn leidinggevende, kan de melding worden gedaan bij het Meldpunt Integriteit. Het Meldpunt Integriteit bespreekt de melding vervolgens met de (direct) leidinggevende, of wanneer de melding een directielid betreft, met de Raad van Toezicht.
- Melding bij de Raad van Toezicht
In het geval dat de werknemer gegronde redenen heeft om aan te nemen dat er binnen de organisatie niet op zijn melding wordt gereageerd, of indien de melding een directielid betreft, kan de melder zich rechtstreeks wenden tot de Raad van Toezicht.
Artikel 4 onderzoek van de melding
1. De leidinggevende bij wie de melding is gedaan is steeds verplicht:
A. De melding schriftelijk vast te leggen.
B. De directeur onmiddellijk over de melding te informeren.
2. De directeur is steeds verplicht:
A. Onverwijld een onderzoek naar de melding te starten
B. De melder binnen drie werkdagen na ontvangst van de melding een schriftelijke bevestiging van de melding te verstrekken en deze tevens binnen zes weken na ontvangst van de melding schriftelijk op de hoogte te brengen van de uitkomst van het onderzoek.
C. Zodra het onderzoek gestart is, binnen drie werkdagen de Raad van Toezicht hiervan schriftelijk in kennis te stellen.
Artikel 5 onderzoek van de melding door de Raad van Toezicht
Op grond van artikel 3 kan een melding rechtstreeks bij de Raad van Toezicht worden gedaan, in het geval dat de werknemer gegronde redenen heeft om aan te nemen dat er binnen de organisatie niet op zijn melding wordt gereageerd of indien de melding de directeur betreft.
Indien een melding rechtstreeks bij de Raad van Toezicht wordt gedaan is de Raad verplicht:
A. De melding schriftelijk vast te leggen.
B. Onverwijld een onderzoek naar de melding te starten.
C. De melder binnen drie werkdagen na ontvangst van de melding een schriftelijke bevestiging van de melding te verstrekken en deze tevens binnen zes weken na ontvangst van de melding schriftelijk te informeren over de uitkomst van het onderzoek.
D. De directeur binnen drie werkdagen na ontvangst van de melding over de melding te informeren en, na afronding van het onderzoek, onverwijld op de hoogte te brengen van de uitkomsten. Dit geldt niet als de melding de directeur betreft.
Artikel 6 standpunt directeur
1. Binnen een periode van zes weken vanaf het moment van interne melding wordt de melder door of namens de directeur schriftelijk op de hoogte gebracht van een inhoudelijk standpunt aangaande de melding.
2. Indien het standpunt niet binnen zes weken kan worden gegeven, wordt aan de melder door of namens de directeur schriftelijk meegedeeld binnen welke termijn een inhoudelijk standpunt tegemoet kan worden gezien.
3. Indien een melding rechtstreeks bij de Raad van Toezicht is gedaan, omdat de melder gegronde redenen heeft om aan te nemen dat er binnen de organisatie niet op zijn melding wordt gereageerd, of indien de melding de directeur betreft, wordt een inhoudelijk standpunt aangaande de melding ingenomen door de Raad van Toezicht.
Artikel 7 melding rechtstreeks bij de directeur
Een werknemer kan zich rechtstreeks wenden tot de directeur indien hij:
A. het niet eens is met het door de leidinggevende ingenomen standpunt naar aanleiding van de melding, of
B. geen standpunt heeft ontvangen binnen zes weken of wanneer de termijn waarbinnen de directeur heeft aangegeven een standpunt in te nemen, gezien alle omstandigheden onredelijk lang is
Artikel 8 bescherming van de melder
1. Op een ieder die een melding ontvangt of daarvan wetenschap heeft, rust de verplichting om op een vertrouwelijke en zorgvuldige wijze met de melding om te gaan.
2. De melder die met inachtneming van de bepalingen zoals vermeld in deze bijlage een vermoeden van een misstand heeft gemeld, wordt op geen enkele wijze in zijn positie benadeeld, voor zover de melder te goeder trouw handelt en geen persoonlijk gewin heeft bij de misstand of de melding ervan.
3. De arbeidsovereenkomst van de werknemer die korter dan twee jaar geleden een melding heeft gedaan zoals bedoeld in deze regeling, kan niet worden beëindigd zonder dat hiervoor schriftelijke toestemming is verleend door de Raad van Toezicht.
Artikel 9 bescherming van het meldpunt integriteit
De werknemer die de functie van Meldpunt Integriteit vervult, wordt op geen enkele wijze in zijn positie benadeeld als gevolg van het uitoefenen van zijn taken krachtens deze regeling.
Artikel 10 nadere regels
Nadere bedrijfsregels over hoe om te gaan met vermoedens van misstanden zijn opgenomen in het Protocol voor integriteitonderzoeken.
A4 Protocol voor integriteitsonderzoeken Inleiding
In dit protocol wordt beschreven hoe een intern onderzoek naar een integriteitschending binnen de Stichting AHM verloopt en wat de rechten en de plichten zijn van de bij het onderzoek betrokken personen en de onderzoekende instantie. Dit betekent dat de procedure, rechten en plichten zoals beschreven in dit protocol worden nageleefd door alle instanties die een intern onderzoek naar een vermoedelijke integriteitschending verrichten, ongeacht of dit bijvoorbeeld een particulier bureau is of de organisatie zelf. Alleen particuliere onderzoeksbureaus die op grond van artikel 2, eerste lid, Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus van de minister van Justitie een vergunning hebben verkregen, worden ingehuurd om interne onderzoeken te verrichten.
Alle bij het onderzoek betrokkenen personen ontvangen van de onderzoekende instantie een exemplaar van dit protocol, zodra om hun medewerking wordt verzocht.
Als een zwaarwegend belang het noodzakelijk maakt, kan na toestemming van de opdrachtgever worden afgeweken van het protocol. In het geval wordt besloten af te wijken van het protocol, dan vindt daarover verantwoording plaats in het rapport. Daarnaast wordt het voornemen af te wijken van het protocol vooraf gemotiveerd gemeld bij het Meldpunt Integriteit.
1 definities
In dit protocol wordt verstaan onder:
A. integriteitschendingen: aantasting van de integriteit door onder andere:
- belangenverstrengeling;
- diefstal, verduistering;
- fraude, corruptie;
- manipulatie van of misbruik van (de toegang tot) informatie;
- misbruik van bevoegdheden;
- onverenigbare functies, bindingen of activiteiten;
- verspilling en misbruik van bedrijfseigendommen;
- uitoefening van (fysiek) geweld, bedreiging en intimidatie;
- (strafbare) misdragingen buiten werktijd, in het geval die in verband staan tot het functioneren van de betrokkene, van buitengewoon ernstige aard zijn of schadelijk zijn voor het imago van de werkgever;
B. de persoon in kwestie: de werknemer wiens handelingen worden onderzocht;
C. intern betrokkenen: werknemers, waaronder ook de uitzendkrachten en gedetacheerden die werkzaam zijn bij de werkgever, aan wie medewerking aan het onderzoek is verzocht;
D. extern betrokkenen: personen aan wie medewerking aan het onderzoek is verzocht, maar die niet werkzaam zijn bij de werkgever.
2 Aanleiding tot een onderzoek
§ 2.1 Totstandkoming van een onderzoek
Een onderzoek vindt alleen plaats nadat er op grond van concrete aanwijzingen een vermoeden van een integriteitschending is ontstaan.
§ 2.2. De opdracht
Na overleg tussen de opdrachtgever en de onderzoekende instantie wordt de opdracht tot het verrichten van het onderzoek schriftelijk vastgelegd. De opdracht bevat in ieder geval de aanleiding, een duidelijk omschreven doelstelling, de onderzoeksvragen, de vermelding dat de opdrachtgever instemt met het gebruik door de onderzoekende instantie van de hem toekomende onderzoeksbevoegdheden, de onderzoeksmethoden en de vermoedelijke duur van het onderzoek.
Als tijdens het onderzoek blijkt dat het onderzoek meer tijd zal vergen dan verwacht, wordt de opdrachtgever daarvan tijdig op de hoogte gesteld.
3 Het onderzoek
§ 3.1 Bevoegdheden
Het onderzoek wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de opdrachtgever en met gebruikmaking van de onderzoeksbevoegdheden die hij als werkgever heeft.
Een deel van die bevoegdheden staan in de Arbeidsvoorwaarden. Er zijn bovendien bepaalde bevoegdheden, die niet in het Arbeidsvoorwaarden staan, waarvan een werkgever gebruik kan maken om zijn werknemers te controleren, als er een vermoeden bestaat dat zijn werknemers zich niet gedragen zoals een ‘goed werknemer’ dat hoort te doen. Deze bevoegdheden kunnen worden gebaseerd op jurisprudentie en artikel 7:611 Burgerlijk Wetboek.
De onderzoeksprocedures en -strategieën worden, na overleg met de opdrachtgever, door de onderzoekende instantie vastgesteld. Bij het bepalen van de procedures, strategieën en methoden van onderzoek worden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit toegepast. Onder subsidiariteit wordt verstaan, dat bij de afweging welke procedure, strategie of methode wordt toegepast, gekozen wordt voor de variant die het minst ingrijpend is.
Volgens het proportionaliteitsbeginsel wordt gekeken naar een redelijke verhouding tussen middel en doel (evenredigheid).
De onderzoekende instantie zal bewijs niet onrechtmatig (= in strijd met wettelijke bepalingen of jurisprudentie) vergaren.
§ 3.2 Inlichten van persoon in kwestie
Het is de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever om, na overleg met de onderzoekende instantie, de persoon in kwestie op de hoogte te stellen van het feit dat een onderzoek is ingesteld naar zijn handelingen. In de regel gebeurt dit voordat de onderzoekende instantie de intern of extern betrokkenen verzocht heeft mondeling informatie te verschaffen.
§ 3.3 Onderzoekers
De werknemers van de onderzoekende instantie legitimeren zich desgevraagd. Indien nodig schakelt de onderzoekende instantie na overleg met de opdrachtgever derden met de vereiste deskundigheid in. De onderzoekende instantie is ten opzichte van de opdrachtgever verantwoordelijk voor de kwaliteit van de werkzaamheden van deze derden.
§ 3.4 Informatie verstrekking door onderzoekende instanties
Tijdens het onderzoek wordt de opdrachtgever geregeld mondeling door de onderzoekende instantie over de voortgang op de hoogte gehouden. Hiervoor wordt door de onderzoekende instantie een journaal van het onderzoek bijgehouden. De opdrachtgever en de onderzoekende instantie maken afspraken over de wijze waarop tussenrapportages worden uitgebracht.
Voorafgaand aan, tijdens en na afloop van het onderzoek stelt de onderzoekende instantie zonder toestemming van de opdrachtgever geen informatie aan derden ter beschikking, tenzij de onderzoekende instantie daartoe door een wettelijk voorschrift of gerechtelijke uitspraak wordt verplicht. De opdrachtgever blijft te allen tijde eigenaar over de onderzoeksinformatie.
§ 3.5 Informatieverstrekking door de opdrachtgever
Verstrekking van informatie over het onderzoek aan de media, het publiek, de eigen organisatie en overige personen geschiedt door de opdrachtgever, na voorafgaand overleg met de onderzoekende instantie. De opdrachtgever stelt de onderzoekende instantie in kennis van de vragen die voor, tijdens en na het onderzoek door de media zijn gesteld en van de antwoorden die zijn gegeven.
De opdrachtgever is verantwoordelijk voor de wijze waarop de persoon wiens informatie de aanleiding is geweest tot het geven van een onderzoeksopdracht, wordt ingelicht over het onderzoek en de resultaten ervan. Als de opdrachtgever deze persoon gedurende het onderzoek wil informeren, gebeurt dit na voorafgaand overleg met de onderzoekende instantie.
§ 3.6 Uitbreiding van een onderzoek
Xxxxx de opdrachtgever na het verkrijgen van de voortgangsrapportages en na overleg met de onderzoekende instantie dat het onderzoek moet worden uitgebreid, dan wordt die uitbreiding schriftelijk vastgelegd.
Als tijdens een onderzoek een nieuw vermoeden van een integriteitschending ontstaat, vindt overleg plaats met een mogelijke nieuwe opdrachtgever. Als deze van mening is dat het nieuwe vermoeden moet worden onderzocht, geeft hij de onderzoekende instantie daartoe een opdracht conform de in dit protocol weergegeven bepalingen.
§ 3.7 Medewerking aan het onderzoek
De personen die worden verzocht hun medewerking te verlenen aan het onderzoek zijn daartoe niet verplicht, anders dan krachtens wet, overeenkomst of rechterlijk oordeel. Als een intern of extern betrokkene weigert mee te werken aan het onderzoek, zal dat worden gemeld bij de opdrachtgever en worden vermeld in de rapportage.
De persoon in kwestie en de intern betrokkenen hebben als werknemer in beginsel de plicht om te voldoen aan een redelijk verzoek van hun werkgever. De persoon in kwestie heeft daarentegen het recht om zijn medewerking aan het onderzoek te weigeren, voor zover hij hiermee zichzelf zou belasten. Als hij geen medewerking verleent, kan dit mogelijk leiden tot maatregelen met betrekking tot de arbeidsovereenkomst. Dat is het geval als sprake is van gerechtvaardigde, ernstige twijfel aan de integriteit van de persoon in kwestie, wanneer zijn functie bijzondere eisen stelt aan de integriteit en door zijn weigering om mee te werken deze twijfel blijft bestaan.
De weigering van een intern betrokkene om, in de uitoefening van zijn functie, mee te werken aan het onderzoek kan worden gemeld bij zijn eindverantwoordelijk leidinggevende. Als de weigering daartoe aanleiding geeft (bijvoorbeeld doordat er sprake is van het niet houden aan bedrijfsvoorschriften) bestaat de mogelijkheid dat er passende disciplinaire maatregelen genomen worden. Het voorgaande geldt ook als tijdens het onderzoek blijkt dat een intern betrokkene bewust onjuiste informatie heeft verstrekt of opzettelijk relevante informatie heeft achtergehouden.
4 Onderzoekmethoden
De onderzoekende instantie kan tijdens een onderzoek beschikken over de navolgende, van de opdrachtgever/werkgever afgeleide, bevoegdheden. Deze bevoegdheden worden pas aangewend na toestemming van de opdrachtgever en met inachtneming van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
§ 4.1 Verkrijgen van informatie van personen
Artikel 11.1 NRGA bepaalt dat de werknemer de hem gegeven voorschriften en/of aanwijzingen dient op volgen en in het algemeen alles te doen of na te laten dat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Daaruit kan voortvloeien dat de werkgever (en de onderzoekende instantie tijdens een onderzoek in zijn opdracht) zijn werknemer verzoekt om informatie betreffende zijn functie, of datgene wat hij uit hoofde van zijn functie weet of heeft waargenomen. Ook de extern betrokkene kan verzocht worden om informatie te geven.
Een verzoek tot informatieverstrekking valt te onderscheiden in een:
A. verzoek tot het mondeling verstrekken van feiten of omstandigheden;
B. verzoek tot het ter beschikking stellen van of inzage geven in schriftelijke stukken of andere goederen.
ad a) een verzoek tot het mondeling verstrekken van feiten of omstandigheden
Interviews
Een belangrijk deel van het onderzoek bestaat uit het voeren van gesprekken met de persoon in kwestie en de in- en extern betrokkenen. De geïnterviewden hebben het recht om een raadsman of een andere persoon naar keuze ter ondersteuning aanwezig te laten zijn bij het gesprek. Deze persoon is slechts toehoorder en neemt geen deel aan het gesprek. Als kort voor aanvang van het gesprek blijkt dat de raadsman of de andere persoon toch niet aanwezig kan zijn, kan het gesprek desondanks doorgaan als het onderzoeksbelang dat vergt. In een dergelijk geval kan de vertrouwenspersoon van de werkgever worden gevraagd bij het gesprek aanwezig te zijn.
Voor aanvang van het gesprek worden de geïnterviewden zoveel mogelijk door de werknemers van de onderzoekende instantie op de hoogte gesteld van de aard en het doel van het interview. Daarbij wordt hen ook meegedeeld dat een raadsman of een andere persoon naar keuze hen kan vergezellen bij het gesprek. Bovendien worden de geïnterviewden geïnformeerd over de vermoedelijke tijd die het gesprek in beslag zal nemen. De interviews worden in de regel afgenomen door twee werknemers van de onderzoekende instantie.
De werknemers van de onderzoekende instantie onthouden zich voor, tijdens en na het gesprek van het doen van misleidende mededelingen of gedragingen en het toepassen van ongeoorloofde psychische of fysieke druk of dwang.
Verslaglegging
Behoudens bijzondere gevallen wordt direct na het interview een gespreksverslag opgemaakt. Als de geïnterviewde en de werknemers van de onderzoekende instantie het eens zijn over de inhoud van het verslag, wordt het geheel direct door hen voor akkoord ondertekend en worden de afzonderlijke pagina’s voorzien van parafen.
Als het niet mogelijk is direct een verslag te maken, krijgt de geïnterviewde het verslag ter ondertekening toegestuurd. In het geval de geïnterviewde van mening is dat het verslag geen
juiste weergave van het gesprek is, stuurt hij het verslag zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vijf werkdagen, met schriftelijke aan- of opmerkingen retour naar de onderzoekende instantie. Door de onderzoekende instantie wordt dan een nieuw verslag gemaakt dat nogmaals ter ondertekening naar de geïnterviewde wordt gestuurd.
Als de geïnterviewde en de werknemers van de onderzoekende instantie het niet eens kunnen worden over de inhoud van het verslag, wordt het verslag zonder ondertekening in het dossier opgenomen. De werknemers van de onderzoekende instantie geven vervolgens in het onderzoeksrapport aan waarom zij het verslag niet conform de door de geïnterviewde gewenste aan- of opmerkingen hebben aangepast. De geïnterviewde wordt in een dergelijk geval verzocht schriftelijk aan te geven waarom de betreffende aan- of opmerkingen zijn inziens toch in het verslag verwerkt moeten worden. De reactie van de geïnterviewde wordt bij het onderzoeksrapport gevoegd.
Het is verder mogelijk dat de geïnterviewde geen aan- of opmerkingen heeft over de weergave van het verslag, maar toch weigert om voor akkoord te tekenen. In een dergelijk geval wordt het verslag samen met de reden voor de weigering opgenomen in het rapport.
In bijzondere gevallen kan besloten worden om een interview op band (audio) op te nemen. In het voorgaande wordt de geïnterviewde vooraf in kennis gesteld van het gebruik van geluidsapparatuur. De opnamen worden bewaard zolang nodig is voor een eventuele civielrechtelijke, bestuursrechtelijke of strafrechtelijke afhandeling van de zaak. Daarna worden zij vernietigd. Van de vernietiging wordt de geïnterviewde in kennis gesteld.
ad b) een verzoek tot het ter beschikking stellen van en inzage geven in schriftelijke stukken of andere goederen
Degene die verzocht is documenten of andere goederen te overhandigen aan de onderzoekende instantie en daarmee heeft ingestemd, dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen vijf werkdagen, ervoor zorgen dat de gewenste stukken of goederen in het bezit zijn van de onderzoekende instantie.
§ 4.2 Observatie
Als het onderzoek het vergt, kunnen de persoon in kwestie of goederen in kwestie worden geobserveerd. De observatie kan dynamisch of statisch zijn. Dynamische observatie bestaat uit het daadwerkelijk volgen van personen of goederen. Statische observatie bestaat uit het in de gaten houden van (een deel van) de werkplek, eventueel met behulp van een (verborgen) camera. Tijdens de observaties kan gebruik worden gemaakt van een analoge of digitale foto- of videocamera.
De observaties hebben in beginsel alleen betrekking op activiteiten die de persoon in kwestie tijdens werktijd verricht. Het kan echter voorkomen dat ook buiten diensttijd wordt geobserveerd, bijvoorbeeld bij een vermoeden van oneigenlijk ziekteverzuim of het vermoeden van onverenigbare nevenactiviteiten.
Statische observatie en dynamische observatie, waarbij gebruik wordt gemaakt van een foto- of videocamera, kan worden gerechtvaardigd op basis van artikel 8, onder f, Wet bescherming persoonsgegevens. Daarin wordt gesteld dat de gegevensverwerking (in casu het gebruik van de camera) noodzakelijk kan zijn voor de behartiging van een gerechtvaardigd belang van de werkgever, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkenen, in het bijzonder het recht op privacy prevaleert.
§ 4.3 Doorzoeken van de werkomgeving
Als er een vermoeden is dat er zich in een werkomgeving informatie bevindt die van belang kan zijn voor het onderzoek, kan de onderzoekende instantie die werkomgeving (die valt onder de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever) doorzoeken. Onder werkomgeving wordt onder meer begrepen kasten, bureaus, archiefkasten, geautomatiseerde data- en systeembestanden en dienstvoertuigen.
Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 9.4 (onderzoek goederen) waarin is bepaald dat een werknemer verplicht is om op schriftelijke aanwijzing van de werkgever onderzoek toe te staan van onder zijn beheer staande of hem toebehorende goederen, mits door dat onderzoek zijn aanzien niet wordt geschaad.
Het doorzoeken van de werkplek zal zoveel mogelijk plaatsvinden in aanwezigheid van de persoon die daar werkt. Hij wordt uitgenodigd om bij het doorzoeken aanwezig te zijn. Als de persoon echter aangeeft niet aanwezig te willen zijn of zonder opgaaf van gegronde redenen wegblijft op het overeengekomen tijdstip, kan tot het doorzoeken worden overgegaan.
§ 4.4 Onderzoek telecommunicatie
Als er een vermoeden is van een integriteitschending waarbij gebruik is gemaakt van telecommunicatiemiddelen (zoals telefoon, fax, e-mail en internet) kan daar onderzoek naar worden gedaan. Er is dan sprake van oneigenlijk gebruik van die middelen. Het aanwenden van deze onderzoeksmethodiek kan alleen geschieden bij oneigenlijk gebruik van telecommunicatiemiddelen te onderzoeken en niet voor enig ander doel.
Bij de aanwending van het onderzoek telecommunicatie moet voldaan zijn aan het kenbaarheidvereiste. Dat houdt in dat iedereen wiens telecommunicatie onderzocht kan worden op de hoogte is gebracht (zoals door gebruiksregels) van het feit dat de mogelijkheid bestaat dat een dergelijk onderzoek ingesteld kan worden (in het geval er een vermoeden is van oneigenlijk gebruik).
Nadat het onderzoek is afgerond, wordt de werknemer op de hoogte gesteld van het feit dat zijn telecommunicatie is onderzocht.
Onderzoek oneigenlijk gebruik e-mail
Een onderzoek naar aanleiding van een vermoeden van een integriteitschending door middel van oneigenlijk gebruik van e-mailfaciliteiten vindt in principe getrapt plaats. Er kunnen zes, hieronder toegelichte, onderzoeksstadia worden doorlopen. Het besluit om over te gaan naar het volgende onderzoeksstadium vindt plaats na een zorgvuldige belangenafweging over het recht op privacy van de persoon in kwestie en het belang van het onderzoek.
Het is van de aard van het vermoeden afhankelijk bij welk onderzoeksstadium wordt begonnen. Zo is het mogelijk dat bijvoorbeeld bij het vijfde stadium, het scannen op taal, wordt begonnen. Te denken valt dan aan het geval er voldoende concrete aanwijzingen zijn dat de persoon in kwestie racistische teksten heeft verstuurd. In een dergelijk geval kunnen de e- mailberichten worden gescand op taal, zonder dat de voorgaande stadia zijn doorlopen.
Het eerste stadium is het onderzoeken van het volume (hoeveelheid) van het e-mailverkeer van de persoon in kwestie. Het volume van het e-mailverkeer van deze persoon kan worden vergeleken met het gemiddelde volume.
Het volgende stadium is het onderzoeken van attachments. Aan de hand van het soort attachment (bijvoorbeeld .doc-, .mp3- of .jpg-bestanden) en de omvang ervan kan worden bekeken of er aanleiding is om het onderzoek voort te zetten.
De volgende stappen in het onderzoek richten zich op de tekst die bij het onderwerp (subjectlijn) van het bericht wordt ingevoerd. Geeft het resultaat daarvan aanleiding tot nader onderzoek, dan kan worden gescand op plaatjes of taal.
Het laatste stadium is het onderzoeken van de inhoud van e-mailberichten. In de regel gebeurt dit pas als er zeer ernstige verdenkingen bestaan en de voorgaande stadia zijn doorlopen.
Zoals hierboven al is aangegeven, is daarop een uitzondering van toepassing. De inhoud van e- mailberichten kan zonder dat de voorgaande stadia zijn doorlopen worden onderzocht, als de aard van het vermoeden daartoe aanleiding geeft.
Onderzoek oneigenlijk gebruik internet
Het onderzoek naar een vermoeden van een integriteitschending door middel van oneigenlijk gebruik van het internet bestaat uit het onderzoeken hoe vaak, hoe lang, welke websites bezocht zijn en hoe vaak, welke bestanden zijn gedownload (bijvoorbeeld muziek, spelletjes, upgrades of drivers) en hoe lang dat heeft geduurd.
Onderzoek oneigenlijk gebruik telefoon en fax
Een onderzoek naar oneigenlijk telefoon- of faxgebruik kan zich voordoen als het vermoeden is ontstaan, dat de persoon in kwestie bijvoorbeeld verantwoordelijk is voor onverklaarbaar hoge telefoonkosten, bedrijfsgeheimen doorgeeft of vertrouwelijke of geheime informatie verstrekt aan derden.
Dit onderzoek richt zich, hoewel afhankelijk van het vermoeden, voornamelijk op de geregistreerde gespreksgegevens. Daaronder wordt begrepen de datum, de tijd, het gekozen nummer, de duur van het gesprek en de daaraan verbonden kosten.
Door de onderzoekende instantie worden geen telefoongesprekken afgeluisterd.
Nadere bedrijfsregels over het gebruik van internet, e-mail, telefoon en computerapparatuur in algemene zin voor de Stichting AHM, zijn opgenomen in het ICT Protocol. Alle werknemers van de Stichting AHM wordt gevraagd een gebruikersovereenkomst te tekenen. Deze gebruikersovereenkomst maakt onderdeel uit van het ICT Protocol.
5. De resultaten van het onderzoek
§ 5.1 Wederhoor
Zodra het onderzoek is afgerond, wordt de persoon in kwestie in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk te reageren op de uitkomsten. Daartoe wordt hij naar redelijkheid in de gelegenheid gesteld zijn oordeel te kunnen vormen over de resultaten van het onderzoek. Alle relevante onderzoeksbevindingen worden aan de persoon in kwestie ter beschikking gesteld, onder voorwaarde dat deze geen stukken meeneemt of geheel of gedeeltelijk
reproduceert. Het maken van aantekeningen is toegestaan. Bij het wederhoor is het mogelijk zich te laten vergezellen door een raadsman of een andere persoon naar keuze.
§ 5.2 Rapportage
Het onderzoeksrapport bevat alle relevante interviews en overige feitelijke informatie die gedurende het onderzoek zijn verkregen. Bovendien wordt in het onderzoeksrapport verantwoording afgelegd over de wijze waarop de informatie is xxxxxxxx. Zo krijgt de persoon in kwestie de mogelijkheid de rechtmatigheid van de onderzoeksmethoden te (laten) beoordelen.
§ 5.3 Onderzoeksbevindingen naar de opdrachtgever
Het onderzoeksrapport en eventuele bijlagen worden samen met de weergave van de wederhoor aan de opdrachtgever overhandigd. De persoon in kwestie ontvangt van de opdrachtgever het onderzoeksrapport met eventuele bijlagen.
§ 5.4 Openbaar maken van de onderzoeksbevindingen
Na het overhandigen van het onderzoeksrapport en eventuele bijlagen aan de opdrachtgever, is deze verantwoordelijk voor eventuele verstrekking hiervan aan derden.
6. Privacybescherming
De verwerking van persoonsgegevens (= elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon) van de bij het onderzoek betrokken personen geschiedt in overeenstemming met de Wet bescherming persoonsgegevens.
7. Klachtenregeling
Bij het onderzoek betrokken personen kunnen een klacht over de wijze waarop het onderzoek is verricht, schriftelijk en gemotiveerd, indienen bij de opdrachtgever van het onderzoek. Deze zal uiterlijk zes weken na ontvangst van de klacht schriftelijk reageren.