CAO voor de Boekhandel & Kantoorvakhandel
CAO voor de Boekhandel & Kantoorvakhandel
2019-2020
De ondergetekenden:
De Coöperatieve Koninklijke Boekverkopersbond U.A. (KBb), gevestigd te Bilthoven
en Novaka Organisatie Kantoorvakhandel (Novaka), gevestigd te Amsterdam,
gezamenlijk nader te noemen partij ter ene zijde en
C.N.V. Vakmensen, gevestigd te Utrecht, nader te noemen “de vakvereniging” als partij ter andere zijde,
verklaren de navolgende collectieve arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan.
CAO
voor de Boekhandel & Kantoorvakhandel 2019 - 2020
INHOUDSOPGAVE
Artikel | 1. | Definities | 1 | Artikel 19. | Pensioenvoorziening | 21 |
Artikel | 2. | Werkingssfeer | 2 | Artikel 20. | Xxxxxxxxx | 00 |
Artikel | 3. | Algemene verplichtingen van de werkgever | 3 | Artikel 21. | Xxxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel | 4. | Algemene verplichtingen van de vakvereniging | 4 | Artikel 22. | Branche RI&E Boekhandel en Kantoorvakhandel | 24 |
Artikel | 5. | Verplichtingen van de werknemer | 5 | Artikel 23. | Vakbondsrechten bij fusie en reorganisatie | 25 |
Artikel | 6. | Arbeidstijd, werkweek & Roosters | 6 | Artikel 24. | Dispensatie | 26 |
Artikel | 7. | Meerwerk en arbeid op inconveniënte uren | 7 | Artikel 25. | Duur van de CAO | 27 |
Artikel | 7A. | Loon bij sluiting op feestdag | 8 | Artikel 26. | Vaste Commissie | 28 |
Artikel | 8. | Vergoeding meerwerk en arbeid op inconveniënte uren | 9 | Artikel 27. | Tussentijdse wijzigingen | 29 |
Artikel | 9. | Salarisbepalingen | 10 | Artikel 28. | Xxxxxxxxxxxxxxxxxx | 00 |
Artikel | 9.A. | Salarismaatregelen | 11 | Artikel 29. | Budget Duurzame Inzetbaarheid | 31 |
Artikel | 10. | Vakantie & vakantiebijslag | 12 | Artikel 30. | Slotbepaling | 32 |
Artikel | 11. | Buitengewoon verlof | 13 |
Artikel 12. Waarneming & promotie 14
Artikel 13. Plaatsing in een lager ingedeelde functie 15
Artikel 14. Reiskostenvergoeding 16
Artikel 15. Maaltijdvergoeding 17
Artikel 16. Xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx 00
Artikel 17. Uitkering bij overlijden 19
Artikel 18. Beëindiging dienstverband bij AOW-gerechtigde leeftijd 20
Protocollaire Bepalingen
Bijlage I : Salaristabellen 34
Bijlage II: Reglement van de Vaste Commissie 35
Bijlage III: Uitvoeringsregeling DI-Budget 36
Waar in de tekst van deze CAO de woorden ‘hij’, ‘werkgever’ en ‘werknemer’ worden gebruikt, worden hieronder mede begrepen ‘zij’, ‘werkgeefster’ en ‘werkneemster’.
Artikel 1.Definities
In deze overeenkomst wordt verstaan onder:
a. Werkgever:
1. iedere (rechts)persoon, wiens onderneming een detailhandelsbedrijf is. Het detailhandelsbedrijf is de distribuant die producten, meestal in kleinverpak- king, aan de finale afnemer (eindgebruiker en eindverbruiker) levert en de laatste schakel in het distributiekanaal is, veelal leverend aan de consument. De omzet in het detailhandelsbedrijf wordt in hoofdzaak (voor 50% of meer) gerealiseerd door de verkoop/exploitatie van boeken en/of tijdschriften en/ of de non-folio producten cd-i en cd-rom en/of kantoorbenodigdheden en/ of kantoorinrichting en/of kantoormeubelen en/of kantoormachines en/of automatiseringsproducten (exclusief hardware- en softwareservices) en/of school-, schrijf- en tekenbehoeften en/of kunst schildersartikelen en/of pa- pierwaren en/of papeterie artikelen. Het begrip “boeken” wordt verstaan in ruime betekenis. Zowel de papieren als de elektronische c.q. digitale variant, met inbegrip van het luisterboek, is daaronder begrepen.
2. iedere (rechts)persoon, in wiens onderneming de omzet in hoofdzaak gerea- liseerd wordt door de verkoop-/exploitatie van producten uit groep a in com- binatie met producten uit groep b aan/ten behoeve van nagenoeg uitsluitend de bedrijfsmatige eindgebruiker:
groep a. kantoorbenodigdheden en/of kantoorinrichting en/of kantoor- meubelen en/of kantoormachines en/of automatiseringsproducten (exclu- sief hardware- en softwareservices)
groep b. school-, schrijf- en tekenbehoeften en/of kunstschilderartikelen en/of papierwaren en/of papeterieartikelen.
b. Werknemer:
de natuurlijke persoon die werkzaam is voor de werkgever op basis van een ar- beidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 e.v. van het Burgerlijk Wetboek.
c. Fulltimer:
de werknemer, wiens overeengekomen normale wekelijkse arbeidstijd gemiddeld 38 uren bedraagt, berekend over een periode van 26 aaneengesloten weken.
d. Parttimer:
de werknemer, wiens overeengekomen normale wekelijkse arbeidstijd minder dan gemiddeld 38 uren bedraagt, berekend over een periode van 26 aangesloten we- ken.
e. Vakantiekracht:
degene die zich bij arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur van maximaal 2 maanden verbindt tot het verrichten van niet-beroepsmatige arbeid bij een werk- gever.
f. Afroepkracht:
degene die een dienstverband is aangegaan voor een, per afroep, telkens door de werkgever nader te bepalen aantal uren.
g. Stagiaire:
degene die op basis van een stageovereenkomst onbetaalde arbeid (m.u.v. onkos- tenvergoeding) ten behoeve van een werkgever verricht die geheel of nagenoeg geheel gericht is op scholing en/of vorming.
h. Feestdag:
Nieuwjaarsdag, de beide paasdagen, Hemelvaartsdag, de beide Pinksterdagen en de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van X.X. xx Xxxxxx wordt ge- vierd, alsmede 5 mei in een lustrumjaar, voor het eerst in het jaar 2005.
i. Schaalsalaris:
het salaris als geregeld in bijlage I.
j. Salaris:
het maandsalaris, vastgesteld overeenkomstig artikel 9 van deze CAO.
k. Uurloon:
het uurloon is gelijk aan 12 maal het maandsalaris op fulltime basis, gedeeld door 1976 (52 x 38).
l. Week:
een tijdseenheid van 7 opeenvolgende etmalen, waarvan het eerste aanvangt op maandagochtend 0:00 uur.
m. Functie:
het geheel van werkzaamheden op grond waarvan de werknemer conform de functiewaarderingsystematiek is ingedeeld.
n. Ondernemingsraad:
een ondernemingsraad als bedoeld in de Wet op de Ondernemingsraden.
o. Vaste Commissie:
de commissie als bedoeld in artikel 26 van deze CAO.
p. Boekhandel:
werkgevers als bedoeld in sub a, zijnde leden van de KBb die niet de CAO voor de Kantoorvakhandel 2018-2019 hebben gehanteerd.
q. Kantoorvakhandel:
werkgevers als bedoeld in sub a, zijnde leden van Novaka die de CAO voor de Kantoorvakhandel 2018-2019 hebben gehanteerd.
Artikel 2. Werkingssfeer
Deze overeenkomst is van toepassing op alle werkgevers en werknemers, met uit- zondering van:
a. werkgevers/werknemers op wie de AUDAX-CAO of de XXX Xxx Xxxx Educatie B.V. van toepassing is;
b. werknemers zijnde:
• (statutair) directeur;
• vakantiekracht;
c. stagiaires.
Artikel 3. Algemene verplichtingen van de werkgever
1. De werkgever verplicht zich deze CAO te goeder trouw na te komen en tij- dens de duur van deze overeenkomst generlei actie te voeren of te steunen, welke ten doel heeft wijziging te brengen in deze CAO.
2. De werkgever zal met iedere werknemer schriftelijk een individuele arbeids- overeenkomst aangaan en daarin verwijzen naar deze CAO.
3. De werkgever zal ervoor zorg dragen dat deze CAO voor zijn werknemers beschikbaar is.
Artikel 4. Algemene verplichtingen van de vakvereniging
1. De vakvereniging verplicht zich deze CAO te goeder trouw na te komen en tijdens de duur van deze overeenkomst generlei actie te voeren of te bevor- deren, welke beoogt wijziging te brengen in deze overeenkomst.
2. De vakvereniging staat er tegenover de werkgever voor in, dat zij met alle haar ten dienste staande middelen nakoming van deze overeenkomst door haar leden zal bevorderen.
Artikel 5. Verplichtingen van de werknemer
1. De werknemer is gehouden alle hem door of namens de werkgever opgedra- gen werkzaamheden, voor zover deze redelijkerwijze kunnen worden ver- langd, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften, ook ten aanzien van tijd en plaats waarop de werkzaamhe- den moeten worden verricht, in acht te nemen.
2. De werknemer dient vooraf aan de werkgever schriftelijk mededeling te doen van de door hem te verrichten betaalde arbeid voor derden, het za- ken voor eigen rekening doen of het als agent voor derden optreden. Tegen nevenfuncties als hier bedoeld, zal de werkgever geen bezwaar maken zo- lang zij naar het oordeel van de werkgever niet door omvang en/of aard een beletsel dreigen te vormen voor het naar behoren (kunnen blijven) vervul- len van de eigen functie. Het is de werknemer, indien de werkgever binnen 14 dagen na ontvangst van de schriftelijke mededeling van de werknemer schriftelijk bezwaar heeft gemaakt, niet toegestaan bedoelde arbeid te ver-
richten. Het is de werkgever toegestaan de toestemming aan bepaalde voor- waarden te verbinden.
3. De werknemer die arbeidsongeschikt wordt als gevolg van arbeid als in het vorige lid bedoeld, terwijl deze arbeid niet door de werkgever was toege- staan, ofwel niet aan de werkgever was medegedeeld, verliest elke aanspraak op de in artikel 16 geregelde aanvulling op de wettelijke vergoeding in geval van arbeidsongeschiktheid.
4. De werknemer is gehouden tot geheimhouding van al hetgeen hem omtrent of in verband met de onderneming van de werkgever bekend is geworden en waaromtrent hem geheimhouding is opgelegd en/of hij het vertrouwelijk karakter redelijkerwijze kon vermoeden, xxxxx tevens na beëindiging van het dienstverband.
Artikel 6. Arbeidstijd, werkweek & roosters
1. De fulltime arbeidstijd bedraagt gemiddeld 38 uren per week, berekend per periode van 26 aaneengesloten weken, waarbij deze perioden elkaar niet mogen overlappen.
2. De werkgever kan er voor opteren zogenaamde flexibele roosters te hante- ren. In dat geval vangt de eerste 26-weeks periode aan per de eerste dag van een kalenderkwartaal naar keuze van de werkgever.
3. In geval van hantering van flexibele roosters worden voor elk kwartaal door de werkgever de roosterbehoeften geïnventariseerd. Voor elke deelperiode van 4 aaneengesloten weken wordt door de werkgever een rooster vastge- steld voor het aantal in elk van de vier weken te werken uren en de momen- ten waarop arbeid dient te worden verricht.
4. De vaststelling van het rooster door de werkgever dient tijdig te geschieden en na overleg met betrokken werknemer(s).
5. Het is niet geoorloofd de werknemer voor meer dan de roostermaxima van 10 uren per dag respectievelijk 50 uren per week in te roosteren. Het is daarnaast niet geoorloofd om de werknemer, berekend over een 26-weeks periode, meer dan 260 uren bovenop of minder dan het gemiddeld overeen- gekomen aantal uren in te roosteren. Voor werknemers jonger dan 18 jaar gelden wettelijke afwijkende roostermaxima, te weten 9 uren per dienst en 45 uren per week.
6. De hoofdregel is dat het arbeidspatroon zodanig wordt vastgesteld dat de gemiddelde arbeidstijd over de 26-weeks periode gelijk zal zijn aan de ge- middeld overeengekomen arbeidstijd.
7. In het uitzonderingsgeval dat meer of minder arbeid wordt verricht dan in het voorgaande lid bedoeld, dient de werkgever de meer gewerkte uren res- pectievelijk de werknemer de te weinig gewerkte uren in het op de 26-weeks periode aansluitende kwartaal in vrije tijd te compenseren respectievelijk extra te werken, met dien verstande dat werkgever en werknemer in onder- ling overleg ook kunnen besluiten tot financiële afwikkeling per het einde van de 26-weeks periode.
8. Indien de werknemer arbeidsongeschikt wordt binnen de periode van vier aangesloten weken waarvoor een rooster geldt, wordt de werknemer ge- acht het ingeroosterde aantal uren arbeid te hebben verricht. In geval van voortduring van de arbeidsongeschiktheid na afloop van de periode van vier aaneengesloten weken waarvoor een rooster geldt, daaronder begre- pen de periode van gedeeltelijke re-integratie, wordt de werknemer geacht arbeid te hebben verricht overeenkomstig de overeengekomen gemiddelde arbeidstijd. In afwijking op het bepaalde in lid 7 wordt een mogelijk tekort of overschot aan uren gecompenseerd binnen het eerste kwartaal waarin niet langer sprake is van arbeidsongeschiktheid.
9. In het geval per het moment van beëindiging van het dienstverband een overschot respectievelijk een tekort aan gewerkte uren resteert, zal het over- schot aan uren aan de werknemer dienen te worden uitbetaald respectieve- lijk het tekort aan gewerkte uren aan de werkgever dienen te worden ver- goed. In geval van een tekort aan gewerkte uren is de werkgever gerechtigd te verrekenen met al datgene dat de werknemer uit welken hoofde dan ook van de werkgever te vorderen heeft of mocht krijgen, niets uitgezonderd.
10. Tenzij werkgever en werknemer anders overeenkomen of zijn overeengeko- men, kan de werknemer niet worden verplicht:
- tot het verrichten van arbeid op zondag;
- op meer dan twee avonden per week, dan wel meer dan 26 zaterdagen per jaar arbeid te verrichten;
- op meer dan vijf dagen per week arbeid te verrichten.
Artikel 7. Meerwerk en arbeid op inconveniënte uren
1. Onder meerwerk wordt verstaan: arbeid verricht buiten het aantal uren waarvoor een werknemer in een week op basis van het vierweeksrooster is ingeroosterd, mits tevens in betreffende week meer dan 40 uren arbeid is verricht.
2. Meerwerk zal zo min mogelijk worden opgedragen.
3. Onder meerwerk wordt niet verstaan:
a. de arbeid verricht door een werknemer die een salaris geniet hoger dan € 37.500,= (per 1 januari 2020: € 39.375,=) inclusief vakantiebijslag bruto per jaar;
b. de arbeid verricht door in- en verkooppersoneel in de buitendienst;
4. Arbeid op de volgende uren wordt geacht inconveniënt te zijn:
a. de uren, liggende voor 7:00 uur en na 21:00 uur op maandag tot en met vrijdag, respectievelijk na 18:00 uur op de zaterdag;
b. de uren op zondagen en feestdagen, als bedoeld in artikel 1 sub h.
Artikel 7A. Loon bij sluiting op feestdag
De werknemer heeft recht op doorbetaling van loon (zonder toeslag), ingeval de werkgever de onderneming sluit op een feestdag, terwijl de werknemer volgens zijn vaste arbeidspatroon dan wel een tevoren vastgesteld rooster op die dag ar- beid zou moeten verrichten.
Artikel 8. Vergoeding arbeid op inconveniënte uren en meerwerk
A. Inconveniënte uren
De vergoeding voor arbeid op inconveniënte uren als bedoeld in artikel 7 lid 4, bedraagt voor alle werknemers in de Boekhandel tot en met 31 augustus 2019 het uurloon vermeerderd met de volgende toeslagen
Xxx | Xxxx | Vergoeding per gewerkt uur in tijd of geld |
Ma-vr | 21:00 – 07:00 | 50% |
Zaterdag | 00:00 – 07:00 | 50% |
Zaterdag | 18:00 – 24:00 | 100% |
Zon-feestdag | 00:00 – 19:00 | 100% |
Zon-feestdag | 19:00 – 21:00 | 125% |
Zon-feestdag | 21:00 – 24:00 | 150% |
Met ingang van 1 september 2019 bedraagt de vergoeding voor arbeid op incon- veniënte uren als bedoeld in artikel 7 lid 4 voor werknemers in de Boekhandel het uurloon vermeerderd met de volgende toeslagen;
Xxx | Xxxx | Vergoeding per gewerkt uur in tijd of geld |
Ma-vr | 21:00 – 07:00 | 50% |
Zaterdag | 00:00 – 07:00 | 50% |
Zaterdag | 18:00 – 24:00 | 100% |
Zon-feestdag | 00:00 – 19:00 | 50% * |
Zon-feestdag | 19:00 – 21:00 | 125% |
Zon-feestdag | 21:00 – 24:00 | 150% |
*Ingaande 1 september 2019 bedraagt de toeslag voor het werken op de zon- dag tussen 00:00 en 19:00 voor werknemers in de Boekhandel 50%, onder de verplichting voor de werkgever werknemers in dienst op 1 september 2019 te compenseren voor het verschil tussen 100%- en 50%-zondagtoeslag.
De vergoeding voor arbeid op inconveniënte uren als bedoeld in artikel 7 lid 4, bedraagt voor alle werknemers in de Kantoorvakhandel het uurloon vermeer- derd met de volgende toeslagen.
Xxx | Xxxx | Vergoeding per gewerkt uur in tijd of geld |
Ma-vr | 21:00 – 07:00 | 50% |
Zaterdag | 00:00 – 07:00 | 50% |
Zaterdag | 18:00 – 24:00 | 100% |
Zon-feestdag | 00:00 – 19:00 | 50% ** |
Zon-feestdag | 19:00 – 21:00 | 125% |
Zon-feestdag | 21:00 – 24:00 | 150% |
**Ingaande 1 oktober 2018 bedraagt de toeslag voor het werken op de zondag tussen 00:00 en 19:00 voor werknemers in de Kantoorvakhandel 50%, onder de verplichting voor de werkgever werknemers in dienst op 30 september 2018 te compenseren voor het verschil tussen 100%- en 50%-zondagtoeslag.
De compensatie van de werknemer in zowel de Boekhandel als de Kantoorvak- handel voor de verlaagde zondagstoeslag 00:00 – 19:00 kan plaatsvinden via ‘maatwerkafspraken’ op bedrijfsniveau. De vorm waarin dit gebeurt, is een zaak tussen werkgever en werknemer. Mocht dit niet leiden tot een bevredigende af- spraak, dan geldt het uitgangspunt dat de compensatie wordt toegevoegd aan het DI-budget, zoals bedoeld in art. 29.
Als de werkgever én werknemer er óók per 1 juli 2020 nog niet in zijn geslaagd overeenstemming te bereiken over de vorm van compensatie, zal de compensatie voor de verlaagde toeslag met ingang van 1 juli 2020 maandelijks in geld worden uitgekeerd.
X. Xxxxxxxx
0. De vergoeding voor meerwerk als bedoeld in artikel 7 lid 1 bedraagt:
a. voor de eerste twee uur meerwerk: het uurloon vermeerderd met een toeslag ter grootte van 25% in tijd of geld;
b. voor het derde en volgende uren: het uurloon vermeerderd met een toeslag ter grootte van 50% in tijd of geld.
2. Indien op grond van het bepaalde in de artikelen 7 en 8 recht op meerdere toeslagen bestaat, kan uitsluitend aanspraak worden gemaakt op één toe- slag, te weten de hoogste.
3. De toeslag voor meerwerk en/of arbeid op inconveniënte uren wordt door de werkgever uitgekeerd in vrije tijd, tenzij werkgever en werknemer ver- goeding in geld overeenkomen. De opgebouwde extra vrije tijd zal in prin- cipe binnen uiterlijk 6 maanden na het ontstaan van de aanspraak daarop dienen te worden gegeven, bij gebreke waarvan vervangende vergoeding in geld dient plaats te hebben.
4. De extra vrije tijd kan eventueel in combinatie met aan de werknemer uit anderen hoofde toekomende vrije tijd worden gegeven, waarbij de werkge- ver rekening houdt met de wensen van de werknemer.
5. Indien de toeslag in geld wordt verstrekt, dan dient dit specifiek uit de loon- specificatie opgemaakt te kunnen worden. Verstrekking toeslag in geld ge- schiedt per het einde van de 26-weeks periode als bedoeld in artikel 6 lid 7.
6. De werknemer die een salaris geniet hoger dan € 37.500,= (per 1 januari 2020: € 39.375,=) inclusief vakantiebijslag bruto per jaar heeft geen aan- spraak op de toeslag voor het werken op inconveniënte uren.
Artikel 9. Salarisbepalingen
1. Met inachtneming van het bepaalde in het Handboek Functie-indeling Boekhandel & Kantoorvakhandel, als behorend bij deze collectieve arbeids- overeenkomst, stelt de werkgever de functie van werknemer vast en deelt deze in een functiegroep in.
2. Iedere werknemer ontvangt in de regel bij aanstelling, doch in elk geval uiterlijk binnen 1 maand na zijn aanstelling schriftelijk mededeling van de functiegroep waarin zijn functie is ingedeeld, van zijn schaalsalaris en eventueel van het aantal schaaltreden waarop zijn salaris is gebaseerd. Voor zover de indeling niet bij aanstelling is medegedeeld, zal de indeling met terugwerkende kracht gelden vanaf datum indiensttreding.
3. Bij de functiegroepen 1 tot en met 9 behoren de salarisschalen als opge- nomen in bijlage I, die, tot en met het 22-ste levensjaar van de werknemer, gebaseerd zijn op de leeftijd van de werknemer. Met ingang van het 23-ste levensjaar wordt de hoogte van het salaris bepaald door het aantal aan de
werknemer toegekende schaaltreden in de voor hem geldende functiegroep.
4. De werknemer die bij aanstelling in een leeftijdsschaal is ingedeeld, heeft, uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin hij jarig is, recht op het sa- laris dat krachtens de geldende functiegroep met zijn leeftijd overeenstemt, onverminderd hetgeen hieromtrent in de Wet Minimumloon en Minimum Vakantiebijslag is en wordt bepaald.
5. Aan de werknemer die de 22-jarige leeftijd heeft bereikt en voor wie één of meer schaaltrede(n) is/zijn vastgesteld, zal/zullen een of meer schaal- trede(n) worden toegekend, indien dit naar het oordeel van de werkgever op grond van normaal goed functioneren gerechtvaardigd is, met dien ver- stande dat toekenning slechts mogelijk is voor zover het maximum aantal schaaltreden in de geldende functiegroep nog niet is toegekend. Voor zoveel mogelijk zal de werknemer voor het einde van het kalenderjaar schrifte- lijk worden meegedeeld hoeveel schaaltreden zijn toegekend. Indien één of meer schaaltrede(n) is/zijn toegekend, zal het salaris met ingang van de eer- ste dag van het nieuwe kalenderjaar worden verhoogd met de toegekende schaaltrede(n).De werknemer aan wie geen schaaltrede wordt toegekend, wordt hiervan tijdig voor het einde van het kalenderjaar of, indien lid 6 van toepassing is, voor 1 juli en onder vermelding van redenen schriftelijk op de hoogte gesteld.
6. In afwijking op het in lid 5 bepaalde, zal de werknemer die in de periode van de zevende tot en met de twaalfde maand van enig kalenderjaar in dienst is getreden, een eventuele schaaltredeverhoging eerst worden toegekend per 1 juli opvolgend.
7. In geval op basis van het in artikel 6 bepaalde door de werkgever flexibele roosters worden gehanteerd en de werknemer als gevolg daarvan, gemeten over een kalendermaand, meer respectievelijk minder uren arbeid heeft ver- richt dan de overeengekomen arbeidsduur, wordt de werknemer niettemin beloond op basis van de overeengekomen arbeidsduur.
8. Van een wijziging van zijn functie respectievelijk functiegroep ontvangt de werknemer van de werkgever schriftelijk mededeling, onder vermelding van zijn nieuwe indeling.
9. In functiegroep 1 gelden steeds de wettelijke minimum(jeugd)lonen tot en met de 21-jarige leeftijd.
10. Van parttimers wordt het (schaal)salaris naar evenredigheid van de omvang
van het dienstverband vastgesteld.
11. De werknemer die een salaris geniet hoger dan een bedrag ter grootte van € 37.500,= (per 1 januari 2020: € 39.375,=) inclusief vakantiebijslag bruto per jaar, kan over het meerdere boven dat bedrag geen aanspraak maken op de CAO-loonsverhogingen.
12. Werknemers in de Boekhandel worden tot en met 31 augustus 2019 beloond conform hetgeen waartoe werkgevers in de Boekhandel gehouden waren op grond van de CAO voor de Boekhandel & Kantoorvakhandel 2018-2019, de wet, en afspraken met individuele werknemers. Ingaande 1 september 2019 geldt óók voor werkgevers in de Boekhandel de verplichting de als Bijlage I opgenomen loontabel per 1 september 2019 minimaal te hanteren.
Artikel 9A. Salarismaatregelen
1. Met inachtneming van het in artikel 9, lid 9 en 11 bepaalde, worden de sa- larissen en de salarisschalen per 1 januari 2020 verhoogd met 1,25% en per 1 september 2020 met 1,25% verhoogd. Werknemers in de Boekhandel ont- vangen bij de loonbetaling van september 2019 een eenmalige bruto-uitke- ring van 1,25% over het bij de werkgever verdiende brutosalaris 2018.
Artikel 10. Vakantie & vakantiebijslag
1. Het vakantiejaar loopt van 1 juni tot en met 31 mei.
2. De fulltimer heeft over elk heel vakantiejaar aanspraak op 182 vakantie-uren. De werkgever is verplicht een zodanige registratie van vakantie-uren te voe- ren, dat daaruit te allen tijde blijkt over welk saldo aan vakantie-uren de werknemer beschikt.
3. De fulltimer die tenminste 25 jaar, dan wel 40 jaar bij dezelfde onderneming werkzaam is geweest, heeft recht op 15, onderscheidenlijk 30 extra vakan- tie-uren per vakantiejaar.
4. De fulltimer die de leeftijd van 50, 55, dan wel 60 jaar heeft bereikt, heeft recht op 8, 15, onderscheidenlijk 22 extra vakantie-uren per vakantiejaar.
5. Xxxxxxx van samenloop van aanspraken krachtens het derde en vierde lid, heeft de werknemer uitsluitend aanspraak op extra vakantie-uren krachtens het lid dat hem het meest verstrekkende recht toekent.
6. De aanspraak op vakantie-uren van de parttimer wordt naar evenredigheid van de omvang van het dienstverband verminderd.
7. De aanspraak op vakantie-uren van de werknemer die slechts een deel van het vakantiejaar in dienst is (geweest), wordt naar evenredigheid vermin- derd.
8. De werkgever stelt de tijdvakken van de vakantie tijdig en zoveel mogelijk rekening houdende met de wensen van de werknemer vast, doch in ieder geval zodanig dat de werknemer, wiens aanspraken daartoe toereikend zijn, in een vakantiejaar tenminste één maal gedurende twee opeenvolgende we- ken geen arbeid behoeft te verrichten;
9. Indien voor een onderneming een vakantiesluitingsregeling geldt, kan de werkgever de aaneengesloten vakantie geheel of gedeeltelijk met de in deze regeling vastgestelde periode laten samenvallen.
10. De werkgever kan maximaal 23 vakantie-uren, verdeeld over maximaal 3 dagen, als verplichte uren vrijaf aanwijzen. Collectieve aanwijzing van ver- plichte uren vrijaf dient voor aanvang van het kalenderjaar plaats te hebben en in overleg met de ondernemingsraad, personeelsvertegenwoordiging of werknemers te geschieden.
11. Een vakantiedag waarop de werknemer arbeidsongeschikt is, geldt niet als een vakantiedag.
12. De vakantiebijslag bedraagt conform de Wet Minimumloon en Vakantie- bijslag 8% van het (bruto) loon over het vakantiejaar en wordt uiterlijk vol- daan ter gelegenheid van de salarisbetaling over de maand mei.
Artikel 11. Buitengewoon verlof
1. Een werknemer heeft in onderstaande gevallen recht op buitengewoon ver- lof met behoud van loon gedurende de daarbij aangegeven tijd:
a. bij eigen huwelijk: de dag van het huwelijk en de daaropvolgende dag;
b. bij eigen 25-, 40- en 50-jarig huwelijksfeest, dan wel dienstjubileum: de desbetreffende dag;
c. na de bevalling van zijn echtgenote: geboorteverlof gedurende een maal de arbeidsduur per week, op te nemen binnen 4 weken te rekenen vanaf de dag van de bevalling;
d. het huwelijk van een kind, broer of zus: de dag van het huwelijk;
e. bij het overlijden van de echtgenote/echtgenoot, eigen of aangehuwd kind, kleinkind: een korte naar billijkheid te berekenen tijd, doch xxxx- maal de dag van overlijden tot en met de dag van de begrafenis/crematie;
f. bij het overlijden van een (xxxxxx)xxxxx, xxxxxxxxxx, broer, zuster, zwager of schoonzuster: de dag daaraan voorafgaande en de dag van de begrafenis/crematie zelf;
g. in geval van eigen verhuizing: de dag van verhuizing, doch maximaal 1 dag per kalenderjaar.
Onder ouder, kind, broer of zuster worden mede begrepen stiefouder, stiefkind en stieAroer of zuster, alsmede pleegouder, pleegkind, pleegbroer of -zuster.
2. Met echtgenoten of gehuwden worden gelijk gesteld, ongehuwden die zich blijvend hebben gevestigd in een woonsituatie, welke vergelijkbaar is met die van gehuwden, dit aan de werkgever kenbaar hebben gemaakt en be- doelde situatie tenminste zes maanden heeft geduurd én op het moment van het zich beroepen op het in dit artikel bepaalde nog steeds voortduurt.
3. Daarnaast wordt aan de werknemer buitengewoon verlof met behoud van loon verleend:
a. voor het bijwonen van vergaderingen van werknemersorganisaties als kaderlid of afgevaardigde: gedurende ten hoogste in totaal drie dagen per kalenderjaar;
b. na opzegging van de dienstbetrekking door de werkgever voor het solliciteren of voor het op uitnodiging mondeling toelichten van een sollicitatie: de daarvoor benodigde tijd;
Artikel 12. Waarneming & promotie
1. Waarneming:
a. Werknemers die tijdelijk een functie volledig waarnemen welke hoger is ingedeeld dan hun eigen functie, blijven ingedeeld in de functiegroep en behouden het salaris dat met hun eigen functie overeenkomt.
b. Indien de waarneming tenminste zes weken aaneengesloten heeft ge duurd, ontvangt de werknemer met ingang van de zevende week voor deze waarneming een toeslag. Deze toeslag bedraagt 50% van het ver
schil tussen het salaris behorende bij de hogere functiegroep en het fei- telijke salaris van de waarnemer. Hierbij wordt uitgegaan van een voor de waarnemer gelijk aantal schaaltreden.
c. Indien de waarneming twaalf weken aaneengesloten heeft geduurd, ontvangt de werknemer met ingang van de dertiende week een toeslag van 100% van het in sub b bedoelde verschil.
d. Aan de werknemer die in een kalenderjaar eenzelfde hoger ingedeelde functie reeds twee maal heeft waargenomen, telkens voor een periode van tenminste zes weken aaneengesloten, zal voor de duur van de vol- gende waarneming van deze functie in dat jaar een toeslag worden toe- gekend van 100% van het in sub b bedoelde verschil.
e. Een toeslag wordt niet toegekend aan de werknemer voor wie bij de indeling van zijn functie met het eventueel waarnemen van een hogere functie rekening is gehouden.
2. Promotie:
a. Werknemers die definitief in een hoger ingedeelde functie worden aangesteld, worden, tenzij in deze overeenkomst anderszins is bepaald, in de regel in de overeenkomende hogere functiegroep ingedeeld met ingang van de betalingsperiode volgend op die waarin de promotie heeft plaatsgevonden.
b. Indien een werknemer promoveert van een lagere naar een hogere functiegroep, dan wordt hem eerst een schaaltrede toegekend van de oorspronkelijke functiegroep, of, indien het maximum in deze groep reeds bereikt is, een theoretische schaaltrede gelijk aan de laatste schaal- trede, waarna de werknemer wordt ingeschaald op het naast hogere salaris van de hogere functiegroep.
Artikel 13. Plaatsing in een lager ingedeelde functie
1. De werknemer die wegens functionele ongeschiktheid of met zijn instem- ming op voorstel van de werkgever wordt geplaatst in een lagere functie- groep ingedeelde functie, wordt, met in gang van de betaalperiode volgend op die waarin de plaatsing in de lagere functie is geschied, ingedeeld in de met de functie overeenkomende lagere functiegroep.
2. Het verschil tussen het oorspronkelijke salaris en het nieuwe salaris zal wor- den toegekend in de vorm van een persoonlijke toeslag. Deze persoonlijke toeslag zal worden afgebouwd in een periode van ten hoogste vier jaren, doch met tenminste 2% van het oorspronkelijke salaris per jaar.
Artikel 14. Reiskostenvergoeding
1. De reiskosten* woon-werkverkeer worden door de werkgever op declaratie- basis vergoed, indien de afstand tussen het woon- en werkadres meer dan 10 kilometer bedraagt, met dien verstande dat de reiskosten woon-werk slechts tot een afstand van maximaal 30 kilometer tussen het woon- en werkadres** worden vergoed en overigens tot een maximum van de kosten openbaar vervoer tweede klasse.
2. Indien de werknemer in opdracht van de werkgever reist, worden de reis- kosten op declaratiebasis vergoed op basis van de kosten openbaar vervoer tweede klasse, dan wel op basis van het fiscaal onbelast te vergoeden bedrag per kilometer, indien sprake is van gemotoriseerd afgelegde kilometers, an- ders dan met openbaar vervoer.
3. Er bestaat geen recht op vergoeding van reiskosten, indien en voor zover de werkgever in (de kosten van) vervoer heeft voorzien.
* Met ingang van 1 april 2016 geldt dat, indien anders dan met vervoer tegen (betalings-)bewijs wordt gereisd, de reiskostenvergoeding gelijk is aan het maximaal fiscaal onbelast te vergoeden bedrag per kilometer. In het kalen- derjaar 2019 is dat € 0,19 per kilometer.
** Hiermee is een afstand enkele reis van maximaal 30 kilometer bedoeld.
Artikel 15. Maaltijdvergoeding
De werknemer heeft recht op een maaltijdvergoeding ter grootte van 8,00 euro bruto, indien de werkzaamheden vóór of op 13:00 uur aanvangen en voortduren tot 21:00 uur of later, een en ander tenzij de werkgever zelf een maaltijd verstrekt.
Artikel 16. Arbeidsongeschiktheid
1. Indien de werknemer de bedongen arbeid niet heeft verricht, omdat hij daartoe in verband met arbeidsongeschiktheid wegens ziekte verhinderd was, behoudt de werknemer gedurende de eerste 52 weken van arbeidson- geschiktheid aanspraak op doorbetaling van het volle loon, zulks evenwel onder aftrek van ten hoogste één wachtdag. Met ingang van de 53e week tot en met uiterlijk de 104e week van arbeidsongeschiktheid behoudt de werk- nemer zijn aanspraak op doorbetaling van 70% van dat loon.
2. Het loon, bedoeld in lid 1, wordt verminderd met:
a. het bedrag van enige geldelijke uitkering die de werknemer toekomt krachtens enige wettelijk voorgeschreven verzekering of krachtens eni- ge verzekering of uit enig fonds waarin de werknemer niet deelneemt, voor zover deze uitkering betrekking heeft op de bedongen arbeid waaruit loon wordt genoten.
b. het bedrag van de inkomsten, door de werknemer in of buiten dienstbetrekking genoten voor werkzaamheden die hij heeft verricht gedurende de tijd dat hij, zo hij daartoe niet verhinderd was geweest, de bedongen arbeid had kunnen verrichten.
c. inhoudingen krachtens de bepalingen van het Bedrijfstakpensioen- fonds voor de Detailhandel, alsmede andere overeengekomen of regu- liere inhoudingen.
3. Voor het bepalen van het tijdvak van 104 weken, bedoeld in het eerste lid, worden ziekteperioden samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
4. De werknemer heeft het in het eerste lid bedoelde recht niet, althans voor zover de wet zulks toelaat:
a. indien de ziekte door zijn opzet is veroorzaakt of het gevolg is van een gebrek waarover hij in het kader van een aanstellingskeuring valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de func- tie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd;
b. voor de tijd, gedurende welke door zijn toedoen zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
c. voor de tijd, gedurende welke hij, hoewel hij daartoe in staat is, zon- der deugdelijk grond passende arbeid, als bedoeld in artikel 7:658a lid
4 BW, voor de werkgever of voor een door de werkgever aangewezen derde, waartoe de werkgever hem in de gelegenheid stelt, niet verricht;
d. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan door de werkgever of door een door hem aangewe- zen deskundige gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatrege- len die erop gericht zijn om de werknemer in staat te stellen passende arbeid als bedoeld in artikel 7:658a lid 4 BW te verrichten;
e. voor de tijd, gedurende welke hij zonder deugdelijke grond weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:658a lid 3 BW;
f. voor de tijd gedurende welke hij zonder deugdelijke grond zijn aan- vraag voor een uitkering als bedoeld in artikel 64 lid 1 van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen later indient dan aldaar is voorge- schreven.
5. In afwijking van lid 1 geldt het in dat lid bedoelde recht voor een tijdvak van 13 weken (een tijdvak van 6 weken geldt per het bij een Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip) voor de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Indien de ongeschiktheid wegens ziekte een aanvang heeft genomen vóór de datum waarop de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft be- reikt, geldt vanaf die datum voornoemd tijdvak voor zover het totale tijdvak niet meer bedraagt dan 104 weken.
6. Indien het bedrag dat op grond van lid 1 wordt doorbetaald aan de werk- nemer lager zou zijn dan het bedrag waarop de werknemer recht heeft op grond van artikel 7:629 BW, dan moet voor de doorbetaling worden uitge- gaan van het laatstgenoemde bedrag.
Toelichting bij lid 1:
Op grond van dwingende bepalingen in het Burgerlijk Wetboek (artikel 7: 629) behoudt de werknemer in geval van ziekte minimaal recht op het wettelijk minimum (jeugd)loon gedu- rende de eerste 52 weken van ziekte.
Artikel 17. Uitkering bij overlijden
1. De werkgever is verplicht aan de nagelaten betrekkingen van de werknemer over de periode vanaf de dag na overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand na die, waarin het overlijden plaatsvond, een uitkering te verlenen ten bedrage van het loon dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam.
2. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nagelaten betrekkingen ver- staan de langstlevende der echtgenoten dan wel geregistreerde partners van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde dan wel degene met wie de werknemer ongehuwd samenleefde, bij ontstentenis van deze de minder- jarige kinderen tot wie de overledene in familierechtelijke betrekking stond en bij ontstentenis van dezen degene met wie de werknemer in gezinsver- band leefde en in wiens kosten van bestaan hij grotendeels voorzag. Van ongehuwd samenleven als bedoeld in de eerste zin is sprake indien twee on- gehuwde mensen een gezamenlijke huishouding voeren, met uitzondering van bloedverwanten in de eerste graad. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de tweede zin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdver- blijf hebben in dezelfde woning en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishou- ding dan wel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.
3. De overlijdensuitkering als bedoeld in het eerste lid, kan worden vermin- derd met het bedrag van de uitkering dat aan de nagelaten betrekkingen ter zake van het overlijden van de werknemer toekomt krachtens een wettelijk voorgeschreven ziekte- of arbeidsongeschiktheidsverzekering en krachtens de Toeslagenwet.
4. Het bepaalde in lid 1 geldt niet indien de werknemer onmiddellijk vooraf- gaande aan het overlijden door toepassing van artikel 7:629 lid 3 BW geen aanspraak had op loon als bedoeld in artikel 7:629 lid 1 BW / artikel 16 lid 1 of indien tengevolge van het toedoen van de werknemer geen aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de Ziektewet of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Artikel 18. Beëindiging dienstverband bij AOW-gerechtigde leeftijd
De dienstbetrekking tussen werkgever en werknemer eindigt van rechtswege ui- terlijk op de dag, waarop door de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd wordt bereikt, tenzij anders overeengekomen wordt door werkgever en werknemer.
Artikel 19. Pensioenvoorziening
1. Voor wat betreft eventuele pensioenrechten gelden de bepalingen van het pensioenreglement van het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Detailhandel.
2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing als de werkgever niet gehouden is aan de Bedrijfstakpensioenregeling voor de Detailhandel, dan wel daarvan is vrijgesteld. In geval van vrijstelling geldt de pensioenregeling die tot de vrijstelling heeft geleid.
3. In geval de werkgever niet gehouden is aan de Bedrijfstakpensioenrege- ling voor de Detailhandel gelden de bepalingen van de Stichting Bedrijfs- takpensioenfonds Metaalnijverheid, althans indien de werkgever onder de werkingssfeer van bedoeld pensioenfonds valt en overigens uitsluitend voor zover bepalingen verplicht zijn gesteld.
Artikel 20. Proeftijd
De eerste twee maanden van de dienstbetrekking zullen, tenzij schriftelijk anders wordt overeengekomen, als proeftijd gelden. Dit geldt ook voor overeenkomsten voor bepaalde duur voor korter dan twee jaren, doch langer dan zes maanden, en voor overeenkomsten voor bepaalde duur waarvan het einde niet op een kalen- derdatum is gesteld. Een proeftijd van meer dan twee maanden mag niet worden overeengekomen.
Artikel 21. Opzegtermijn
1. Opzegging dient tegen het einde van een kalendermaand plaats te hebben.
2. De door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt bij een arbeidsovereenkomst die op de dag van opzegging:
x. xxxxxx dan 5 jaar heeft geduurd: 1 maand;
b. 5 jaar of langer, maar korter dan 10 jaar heeft geduurd: 2 maanden;
c. 10 jaar of langer, maar korter dan 15 jaar heeft geduurd: 3 maanden;
d. 15 jaar of xxxxxx heeft geduurd: 4 maanden.
3. De door werknemer in acht te nemen termijn van opzegging bedraagt 1 maand.
4. Werknemer en werkgever kunnen schriftelijk van het in het vorige lid be- paalde afwijken, met dien verstande dat de termijn van opzegging voor de werknemer niet langer mag zijn dan drie maanden en niet langer dan die voor de werkgever geldt.
5. Indien wordt overeengekomen dat de termijn van opzegging voor de werk- nemer meer dan 1 maand zal bedragen, zal de werkgever een zelfde op- zegtermijn in acht dienen te nemen als werknemer in acht dient te nemen. Mocht de werkgever op grond van het in het tweede lid bepaalde evenwel een langere termijn van opzegging dienen te hanteren dan is overeengeko- men, dan dient de werkgever de in het tweede lid genoemde langere termijn in acht te nemen.
6. In afwijking van lid 2 bedraagt de door de werkgever in acht te nemen ter- mijn van opzegging 1 maand indien de werknemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt.
7. Indien toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst door het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen is verleend, wordt de door de werkgever in acht te nemen termijn van opzegging verkort met de duur van de periode die aanvangt op de datum waarop het volledige verzoek om toestemming is ontvangen en eindigt op de datum van dagtekening van de beslissing op het verzoek om toestemming, met dien verstande dat een ter- mijn van ten minste 1 maand resteert.
Artikel 22. Branche RI&E Boekhandel en Kantoorvakhandel
CAO-partijen hebben de digitale branche-RI&E voor de Boekhandel en Kan- toorvakhandel doen ontwikkelen. Deze geldt als instrument dat de goedkeuring en instemming heeft van de bij deze CAO betrokken vakbonden en zal als zoda- nig door werkgevers kunnen worden gehanteerd.
Artikel 23. Vakbondsrechten bij fusie en reorganisatie
1. In geval van, de werkgelegenheid substantieel binnen de onderneming beïn- vloedende, beleidsvoornemens ten gevolge van fusie of reorganisatie, wordt de werkgever dringend aanbevolen om:
* tijdig (in een stadium waarin de besluitvorming nog kan worden be- invloed), de bij de totstandkoming van deze CAO betrokken vakvereni- ging informatie ter zake te verschaffen;
* en, indien en voor zover betrokken werkgever bekend is dat één of meer van zijn werknemers lid is van de vakvereniging, in overleg met de vakvereniging te treden.
2. Indien een voorgenomen besluit leidt tot ontslag en/of overplaatsing van tenminste vijf werknemers, dan wel - indien dit aantal werknemers groter is - 2,5% van het totaal aantal werknemers, is de werkgever gehouden de bij de totstandkoming van deze CAO betrokken vakvereniging zo spoedig mogelijk te informeren en in overleg met deze te treden.
3. Door de werkgever, dan wel één der partijen in het kader van dit artikel beschikbaar gestelde informatie zal, indien de inbrenger daarom verzoekt, onder geheimhouding worden behandeld, in die zin dat deze slechts met instemming van de inbrenger op enigerlei wijze naar buiten mag worden gebracht.
4. Teneinde de nadelige gevolgen voor werknemers van een besluit als bedoeld in het tweede lid zoveel mogelijk te beperken, zal de werkgever in overleg met bedoelde vakvereniging een sociaal plan opstellen.
Artikel 24. Dispensatie
1. Aan de werkgever kan op diens verzoek voor maximaal de duur van deze CAO vergunning worden verleend om geheel of gedeeltelijk af te wijken van de bepalingen van deze overeenkomst of van haar bijlagen. Een verleende vergunning kan te allen tijde worden ingetrokken of gewijzigd. Aan de ver- gunning kunnen voorwaarden worden verbonden.
2. Een verzoek tot vergunning moet worden ingediend bij de “Vaste Commis- sie” als bedoeld in artikel 26 van deze CAO.
Artikel 25. Duur van de CAO
1. Deze CAO treedt in werking op 1 april 2019 en eindigt op 30 september 2020.
2. Indien geen der partijen de CAO uiterlijk 3 maanden voor het einde van de contractperiode aan alle overige partijen heeft opgezegd, wordt deze over- eenkomst geacht met één jaar te zijn verlengd, en zo vervolgens.
3. Opzegging dient te geschieden per aangetekend schrijven.
4. De opzegging als bedoeld in het vorige lid, heeft geen betrekking op de geldigheidsduur van artikel 26 van deze CAO. Bij de opzegging zal de gel- digheidsduur van dit artikel stilzwijgend worden verlengd tot het moment waarop een nieuwe CAO tot stand is gekomen, tenzij partijen anderszins overeenkomen.
Artikel 26. Vaste Commissie
Partijen stellen een commissie van goede diensten in, nader te noemen “Vaste Commissie”, waarvan de samenstelling, taken, bevoegdheden en de werkwijze zijn geregeld in bijlage II.
Artikel 27. Tussentijdse wijzigingen
Indien bindende voorschriften van overheidswege op bijvoorbeeld gebieden als arbeidsmarktbeleid, loonvorming, sociale verzekering en arbeidsduur wijzigen, dan zullen partijen zo spoedig mogelijk met elkaar in overleg treden, met dien verstande dat wijzigingen in de loon- en inkomstenbelasting als een kwestie tus- sen overheid en burger worden beschouwd, waarvan de eventueel nadelige ge- volgen derhalve voor rekening en risico van de werknemer blijven.
Artikel 28. Bedrijfstakoverleg
Eénmaal per kalenderjaar zal tussen CAO-partijen overleg plaatshebben om- trent de economische situatie binnen en de vooruitzichten van de branche.
Artikel 29. Budget Duurzame Inzetbaarheid
Voor werknemers komt per 1 juli 2020 een DI-budget beschikbaar ter grootte van 1% over het bij de werkgever in 2019 verdiende bruto salaris (tot € 39.375,= inclusief vakantiebijslag per jaar). Voor het DI-Budget geldt de in bijlage III weergegeven uitvoeringsregeling.
Artikel 30. Slotbepaling
Rechten voortvloeiend uit bepalingen van eerdere collectieve arbeidsovereen- komsten komen met de inwerkingtreding van deze collectieve arbeidsovereen- komst te vervallen voor zover in deze collectieve arbeidsovereenkomst op die onderwerpen nieuwe afspraken zijn gemaakt. In plaats daarvan gelden de rech- ten voortvloeiend uit de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst. De huidige collectieve arbeidsovereenkomst heeft, voor zover deze mindere aan- spraken geeft, voorrang op de voorgaande collectieve arbeidsovereenkomst(en). Individuele afspraken die niet uit een eerdere collectieve arbeidsovereenkomst voortvloeien blijven van kracht.
Protocollaire bepalingen:
a. CAO-partijen zullen er voor zover als mogelijk op toezien en bevorderen dat de CAO, daaronder begrepen het Handboek Functie-indeling, in al zijn doelstellingen en bepalingen te goeder trouw wordt nagekomen.
b. Voor zowel de boekhandel als de kantoorvakhandel is een sector- plan in het kader van de Cofinancieringsregeling van de overheid in- gediend. Ter financiering van de sectorplannen voor het deel dat niet bestaat uit de cofinanciering van de overheid, hebben partijen inder- tijd een paritair bestuurd O&O Fonds opgericht en dienovereenkom- stige afspraken vastgelegd in een aparte CAO, welke CAO is verzocht algemeen verbindend te verklaren. Deze CAO is inmiddels geëindigd.
Ten aanzien van de bij de sectorplannen aangevraagde cofinanciering door de overheid is afgesproken dat betrokken samenwerkingsverbanden zich
gezamenlijk voor 80% van het gehele aangevraagde bedrag garant stellen, ie- der voor zijn eigen sectorplan, uitsluitend met de middelen van de Stichting Bestemmingsfonds CAO-aangelegenheden Boekhandel en Kantoorvak- handel en de Stichting Werknemersbelangen Boekhandel en Kantoorvak- handel, en wel voor gelijke delen.Indien één van de plannen, zoals bedoeld in de eerste volzin van deze protocollaire bepaling, dan wel beide plannen niet of niet geheel door de overheid worden gehonoreerd, zullen partijen overleg voeren om vast te stellen welke doelen en maatregelen in het desbe- treffende plan alsnog zonder de cofinanciering van de overheid gerealiseerd kunnen worden. Hierbij geldt dat de uitvoering en realisatie van de voorge- nomen maatregelen uit de beide sectorplannen voor het KBb- en Novaka gedeelte in ieder geval niet meer zal bedragen dan hetgeen met de financiële middelen uit het O&O Fonds zal kunnen worden gedekt.
c. CAO-partijen spreken af dat de duur en de opbouw van de WW en de WGA worden gerepareerd conform de afspraken die hierover in het Sociaal Ak- koord van april 2013 en in de brieven van de Stichting van de Arbeid van 24 december 2013 en 11 juli 2014 zijn gemaakt. CAO-partijen schatten in dat de private aanvulling WW/WGA in 2016 en 2017 0,2% van het SV-loon kost. Werknemers nemen de volledige premie voor hun rekening. CAO-partijen spreken af zich aan te zullen sluiten bij de op te richten nationale private uit- voerder voor de aanvullende private WW/WGA, zodra deze bekend is. De nationale uitvoerder zal een uniforme regeling voor alle werknemers intro- duceren en voorleggen aan decentrale CAO-partijen. Deze regeling nemen CAO-partijen één-op-één over. De kosten voor de uitvoering zullen voor werkgevers nagenoeg nihil zijn. De looptijd van deze afspraak bedraagt 5 jaar. De afspraak wordt in een aparte CAO vastgelegd. Tussentijdse wijzi- ging en de premiestelling worden door CAO-partijen bekrachtigd.
d. CAO-partijen spreken af zich in te spannen voor de affinanciering van de verplichtingen die voortvloeien zowel uit het O&O Fonds als ook uit de sec- torplannen; hieronder wordt onder andere begrepen het indienen van een verzoek om de leningen die door het werkgevers- en het werknemersfonds zijn verstrekt, om te zetten in een subsidie.
e. Gedurende de looptijd van de CAO zullen door NOVAKA verdere initia- tieven worden ontwikkeld op het gebied van duurzame inzetbaarheid. De stichting werknemersfonds Boek- en kantoorvakhandel heeft de intentie om deze financieel te ondersteunen.
f. Gedurende de looptijd van de CAO zullen partijen een vernieuwingsslag doorvoeren met betrekking tot de CAO-teksten en de vormgeving.
g. Gedurende de looptijd van de CAO zullen partijen studie verrichten naar de volgende onderwerpen: actualiseren functiehuis, vormgeving invloed van werknemers op arbeidstijden en functioneringsgerichte beloning.
h. Partijen zullen gedurende de looptijd van de CAO onderzoeken of de com- pensatieregeling in het kader van het werken op zondag kan worden her- zien. Hierbij spelen de volgende overwegingen: de administratieve belasting en het verschil tussen huidige en nieuwe medewerkers. De hoogte van het DI-budget zal in deze studie worden betrokken.
i. Partijen zullen gedurende de looptijd van de nieuw af te sluiten CAO een studie uitvoeren naar de seniorendagen zoals nu in de CAO opgenomen. Deze studie zal zich richten op de juridische aspecten van toepassing van se- niorendagen en een verkenning bevatten naar een mogelijke herinrichting van de regeling in het licht van de doelstelling van de regeling; bijdragend aan de duurzame inzetbaarheid van oudere werknemers.
Bijlage I
Salaristabel per 1 september 2019
Functieniveau/groep | 1 | 2 | 3 | 4 | 5 | 6 | 7 | 8 | 9 | |
Xxxxxxxxxxxxxxx | 00 | 490,70 | 490,70 | 490,70 | ||||||
16 | 564,30 | 564,30 | 564,30 | 564,30 | ||||||
17 | 646,05 | 646,05 | 646,05 | 646,05 | 646,05 | |||||
18 | 817,80 | 817,80 | 817,80 | 817,80 | 817,80 | 817,80 | ||||
19 | 981,35 | 981,35 | 981,35 | 981,35 | 981,35 | 981,35 | 981,35 | |||
20 | 1.308,50 | 1.308,50 | 1.308,50 | 1.308,50 | 1.308,50 | 1.308,50 | 1.308,50 | |||
21 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | |||
Schaaltreden | 0 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.706,39 | 1.766,64 | 1.980,95 | 2.167,46 |
1 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.657,61 | 1.745,50 | 1.805,10 | 2.033,76 | 2.230,69 | |
2 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.642,68 | 1.693,37 | 1.784,60 | 1.843,55 | 2.086,55 | 2.293,92 | |
3 | 1.635,60 | 1.635,60 | 1.676,27 | 1.729,14 | 1.823,69 | 1.882,01 | 2.139,35 | 2.357,16 | ||
4 | 1.635,60 | 1.644,21 | 1.709,89 | 1.764,90 | 1.862,80 | 1.920,46 | 2.192,16 | 2.420,37 | ||
5 | 1.677,01 | 1.743,46 | 1.800,70 | 1.901,87 | 1.958,94 | 2.244,95 | 2.483,60 | |||
6 | 1.709,89 | 1.777,06 | 1.836,36 | 1.940,98 | 1.997,40 | 2.297,76 | 2.546,84 | |||
7 | 1.810,66 | 1.872,24 | 1.980,09 | 2.035,88 | 2.350,55 | 2.610,06 | ||||
8 | 1.907,97 | 2.019,19 | 2.074,33 | 2.403,36 | 2.673,30 | |||||
9 | 2.112,79 | 2.456,16 | 2.736,52 | |||||||
10 | 2.151,24 | 2.508,95 | 2.799,74 | |||||||
11 | 2.561,76 | 2.862,97 | ||||||||
12 | 2.614,61 | 2.926,16 |
In groep 1 geldt in de leeftijdschalen altijd het wettelijk minimum (jeugd)loon. De tabel geeft maandlonen weer op basis van een voltijd dienstverband van gemiddeld 38 uren.
De wijzigingen van het minimum(jeugd)loon per 1 juli 2019 zijn verwerkt.
Bijlage II
Reglement van de Vaste Commissie. Artikel 1. Samenstelling
1. De Vaste Commissie bestaat uit evenveel werkgeversleden als er werkge- versorganisaties partij zijn bij deze overeenkomst en een gelijk aantal werk- nemersleden. Voor elk lid van de Commissie wijst de desbetreffende partij een plaatsvervanger aan.
2. De werknemersleden en hun plaatsvervangers worden benoemd door de vakvereniging. De werkgeversleden en hun plaatsvervangers worden be- noemd door de Koninklijke Boekverkopersbond en Novaka Organisatie Kantoorvakhandel.
3. Indien er een vacature ontstaat, dient hierin zo spoedig mogelijk te worden voorzien door de partij welke het lid of de plaatsvervanger, wiens plaats is opengevallen, heeft benoemd.
4. De commissie benoemt uit de werkgeversleden een voorzitter en uit de werknemersleden een vice-voorzitter. De commissie kiest uit haar midden twee secretarissen, één aangewezen door de werkgeversleden en één aange- wezen door de werknemersleden. Deze secretarissen vormen het secretari- aat en zijn belast met alle secretariaatswerkzaamheden die uit het werk van de commissie voortvloeien.
5. Het secretariaat is gevestigd aan de De Lairessestraat 109, 1071 NX Amster- dam.
6. Voor het voeren van het secretariaat van de Vaste Commissie ontvangt de betreffende organisatie een vergoeding.
7. De commissieleden en hun plaatsvervangers ontvangen een vacatievergoe- ding voor het deelnemen aan vergaderingen. De omvang van deze vergoe- dingen wordt vastgesteld naar analogie van de “Verordening vergoedingen aan leden van de raad, het dagelijks bestuur en de commissies 2011 – 2012” bij de SER.
Artikel 2. Taken en bevoegdheden
De commissie heeft tot taak en is bevoegd om:
a. het op verzoek geven van een bindend advies over de gevolgde procedure ter zake van functie-indeling en/of de door de werkgever vastgestelde functie- familie en/of de indeling in de salaristabel door werkgever, ingeval hierover geen overeenstemming is bereikt tussen werkgever en werknemer;
b. verzoeken tot dispensatie te behandelen als bedoeld in artikel 24 en het af- geven van vergunningen daaromtrent;
c. het op verzoek uitleggen c.q. interpreteren van bepalingen van deze over- eenkomst en bijlagen.
Artikel 3. Verzoek functie-indeling
1. Alvorens een verzoek bij de Vaste Commissie kan worden ingediend, dient werknemer een schriftelijk, gedagtekend, ondertekend en met redenen om- kleed bezwaar te hebben ingediend bij de werkgever x.x. xxxxxx die ter zake namens de werkgever optreedt tegen de gevolgde procedure en/of de vast- stelling van de functiefamilie en/of de indeling in de salaristabel.
2. Werkgever besluit schriftelijk, gedagtekend, ondertekend en gemotiveerd op het bezwaar van werknemer binnen een termijn van 30 dagen, ingaande op de datum dagtekening van het bezwaarschrift. Verzuimt werkgever bin- nen deze termijn te besluiten, dan staat voor de werknemer beroep open bij de Vaste Commissie, zo ook in het geval de werkgever binnen de ter- mijn een besluit neemt waar de werknemer zich niet in kan vinden. In het geval binnen de onderneming een Ondernemingsraad of Personeelsverte- genwoordiging is ingesteld, kan de werkgever besluiten deze voor advies te consulteren.
3. Een verzoek bij de Vaste Commissie dient schriftelijk te worden ingesteld binnen 30 dagen, ingaande op de datum van het besluit op bezwaar van de werkgever, dan wel, indien de werkgever verzuimt binnen de gestelde ter- mijn te besluiten, ingaande op de laatste dag van de termijn waarbinnen op het bezwaar diende te worden beslist.
4. Het beroepschrift is alleen dan ontvankelijk als het tijdig en schriftelijk is ingediend bij het secretariaat van de Vaste Commissie, gedagtekend en on- dertekend is, voldoende gemotiveerd is en daarenboven bevat:
a. de volledige naam en het volledige adres van de werknemer;
b. naam en adres van de werkgever;
c. een afschrift van de brief van de werkgever inhoudende de vaststelling van de functie, de functiefamilie en het functieniveau;
d. een afschrift van het bezwaarschrift en, indien aanwezig, een afschrift van het besluit op bezwaar van de werkgever;
e. een zo nauwkeurig mogelijke omschrijving van het geschil en de vor- dering van de werknemer.
5. Indien de Vaste Commissie daartoe termen aanwezig acht, kan de Vaste Commissie besluiten een ingesteld beroep dat niet aan alle vereisten voldoet ontvankelijk te verklaren, al dan niet onder gehoudenheid binnen een door de Vaste Commissie te stellen termijn alsnog adequate invulling aan alle vereisten te geven.
Artikel 4. Dispensatieverzoek en verzoek om uitleg/interpretatie
Verzoeken tot dispensatie of uitleg/interpretatie worden schriftelijk ingediend bij het secretariaat van de commissie. Het verzoek dient gedagtekend, onderte- kend en gemotiveerd te zijn en een duidelijke omschrijving te bevatten van de beslissing die de indiener wenst.
Artikel 5. Werkwijze Vaste Commissie
1. Indien de Vaste Commissie daartoe termen aanwezig acht, zal de Vaste Commissie geen beslissing nemen dan nadat partijen die zijn betrokken bij het verzoek of het geschil in de gelegenheid zijn gesteld te worden gehoord door hetzij de Vaste Commissie, hetzij de secretarissen gezamenlijk. Men kan zich daarbij laten bijstaan door een deskundige.
2. De Vaste Commissie mag alleen een beslissing nemen in een vergadering waarbij ten minste één werkgeverslid en ten minste één werknemerslid of hun respectievelijke plaatsvervangers aanwezig zijn. Is daaraan niet voldaan, dan wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 14 dagen een nieuwe
vergadering gehouden. Alle beslissingen worden met gewone meerderheid van stemmen genomen.
3. Indien de commissie wegens staking der stemmen niet tot een beslissing kan komen, houdt zij zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 14 dagen, een tweede vergadering. Indien de stemmen opnieuw staken, zal de Vaste Commissie geen uitspraak kunnen doen en betrokkenen hiervan in kennis stellen.
4. In verzoeken met betrekking tot de functie-indeling kan de Vaste Commis- sie zich laten bijstaan door deskundigen. Voor het overige regelt de commis- sie voor zover nodig zelf de wijze van de behandeling van aan haar oordeel onderworpen verzoeken, alsook de termijn waarop wordt beslist.
Artikel 6. Bijzondere bepaling
De werkgever is verplicht de werknemer, die als partij door de Vaste Commissie wordt opgeroepen, in de gelegenheid te stellen om met behoud van salaris aan deze oproeping te voldoen.
Bijlage III
Uitvoeringsregeling DI-Budget
CAO-partijen hebben de navolgende regeling vastgesteld over de wijze waarop het DI-budget binnen de bedrijven kan worden vormgegeven.
1. Algemeen – aard regeling
De werkgever draagt zorg voor de ontwikkeling van een regeling die erop gericht is om het DI-budget aan te wenden voor de duurzame inzetbaarheid van de me- dewerkers.
De werkgever kan hierbij kiezen uit drie modellen:
• Een bedrijfseigen regeling die samen met ondernemingsraad of personeels- vertegenwoordiging wordt ingericht;
• Een bedrijfseigen regeling die met ondersteuning van de sector wordt in- gericht;
• Een regeling waarbij het DI-budget individueel wordt uitgekeerd aan de be- trokken medewerkers.
Door de werkgever wordt een keuze gemaakt over welke regeling binnen het bedrijf zal worden toegepast. Deze keuze wordt gecommuniceerd met de werk- nemers.
Algemeen – moment van ter beschikkingsteling budget
Op 1 juli 2020 komt ter beschikking:
• 1% van het bij de werkgever verdiende bruto salaris over het kalenderjaar 2019 (tot een maximum van € 39.375,= inclusief vakantiebijslag) , in voor- komend geval aangevuld met
• de tot 1 juli 2020 opgebouwde compensatie voor de verlaagde zondagtoeslag (00:00 -19:00) voor het geval werkgever en werknemer geen overeenstem- ming konden bereiken over de compensatievorm (zie art. 8 CAO)
Indien de werkgever heeft gekozen voor de regeling waarbij het DI-budget indi- vidueel aan werknemers wordt uitgekeerd, worden de opgebouwde rechten in de maand juli 2020 verwerkt in de salarisoverzichten en uitbetaald.
Indien de werkgever heeft gekozen voor ontwikkeling van een bedrijfseigen re- geling, geldt dat het budget per 1 juli 2020 kan worden aangewend voor collec- tieve arrangementen gericht op:
• Opleiding en ontwikkeling en/of
• Gezondheid en/of
• Vitaliteit (brede scope van duurzame inzetbaarheid)
De werkgever kan ervoor kiezen om de regeling samen met de ondernemings- raad of personeelsvertegenwoordiging te ontwikkelen. Indien er geen onderne- mingsraad of personeelsvertegenwoordiging aanwezig is, zal Novaka voor de sector Kantoorvakhandel de ontwikkeling van een bedrijfseigen regeling actief ondersteunen en de totstandkoming van de regeling procesmatig en inhoudelijk begeleiden. Bedrijven die gebruik wensen te maken van deze mogelijkheid kun- nen zich melden bij Novaka (xxxxxxx@xxxxxx.xx).
Individuele regeling
Het budget wordt ter beschikking gesteld aan de individuele werknemer. Hierbij geldt:
• Het budget wordt bij de loonbetaling van juli 2020 bruto uitgekeerd aan de werknemer;
• Er is sprake van een belaste uitkering;
• Een eventueel fiscaal voordeel (budget wordt aangewend voor een scholing) moet door de werknemer zelf worden verwerkt in zijn/haar eigen belasting- opgave.
De sector Kantoorvakhandel is in overleg met een aanbieder van een zogenaam- de leerrekening. Hierbij geldt dat het individuele budget gestort wordt op een aparte rekening. Het gestorte geld kan enkel besteed kan worden aan opleidin- gen (passend in de normering van de Wet op de Loonbelasting). De bruto-inleg komt dan netto ter beschikking.
Inzet van een leerrekening mag niet leiden tot extra kosten voor de werkgever.
Evaluatie regeling
CAO-partijen zullen in het derde kwartaal 2020 een inventarisatie uitvoeren naar:
• De keuze voor de regeling
• Ervaringen met de regeling
Deze inventarisatie vormt de input voor een evaluatie. Naar aanleiding van de evaluatie zullen CAO-partijen beoordelen of eventuele aanpassingen gewenst zijn.