Arbeidsvoorwaarden
Versie: 04-09-2013
Xxxxxxxxxxxxxxxxxx
0 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
Lid 1
Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt verstaan onder:
a. ambtenaar: hij die door of vanwege de gemeente is aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn alsmede hij met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan;
b. betrekking: het geheel van werkzaamheden dat door de ambtenaar is te verrichten;
c. pensioenwet: de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die gold tot en met 31 december 1995;
d. pensioen: een pensioen in de zin van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;
e. arbeidsduur: de vooraf vastgestelde omvang van het aantal uren in een bepaalde periode gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;
f. arbeidsduur per dag: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde dag is vastgesteld;
g. formele arbeidsduur per week: de arbeidsduur volgens de aanstelling;
h. feitelijke arbeidsduur per week: de arbeidsduur zoals die voor de ambtenaar voor een bepaalde week is vastgesteld;
i. vervallen
j. arbeidsduur per jaar: de naar jaarbasis herleide formele arbeidsduur per week, gecorrigeerd voor feestdagen;
k. volledige betrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar ten hoogste 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week 36 uur bedraagt;
l. overwerk: werkzaamheden door de ambtenaar in dienstopdracht verricht buiten de feitelijke arbeidsduur per week;
m. werkdag: een dag waarop de ambtenaar arbeid moet verrichten;
n. werktijd: de periode tussen vastgestelde tijdstippen gedurende welke door de ambtenaar arbeid moet worden verricht;
o. uurloon: 1/156 gedeelte van het -zo nodig naar een volledige betrekking herberekende- salaris van de ambtenaar per maand;
p. Zvw: de Zorgverzekeringswet;
q. CAR: Collectieve arbeidsvoorwaardenregeling voor de sector gemeenten;
r. UWO: Uitwerkingsovereenkomst;
s. functioneringstoelage: een toelage die aan de ambtenaar wordt toegekend op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver;
t. waarnemingstoelage: een vergoeding die wordt toegekend aan de ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor de eigen betrekking;
u. LOGA: Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden;
v. WAO: de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
w. arbeidsongeschiktheid: arbeidsongeschikt in de zin van artikel 18, eerste lid, van de WAO;
x. WAO-uitkering: een uitkering op grond van de WAO;
y. WIA:Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;
z. IVA: regeling inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten;
aa. IVA-uitkering: de uitkering bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid op grond van de WIA;
bb. WGA: Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten;
cc. WGA-uitkering: de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten op grond van de WIA; dd. WAJONG:Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening voor jong gehandicapten;
ee. WAZ:Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen; ff. Waz :Wet arbeid en zorg;
gg. SUWI: de wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen;
hh. uitvoeringsinstelling: een uitvoeringsinstelling als bedoeld in artikel 39, derde lid, van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997;
ii. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP; jj. WPA: de Wet privatisering ABP;
kk. FPU-regeling: regeling flexibel pensioen en uittreden, bedoeld in artikel 2 van de Centrale Vut- overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;
ll. FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering: het reglement zoals bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Centrale Vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel;
mm. deeltijdbetrekking: een betrekking waarbij de arbeidsduur per jaar minder dan 1836 uur bedraagt en de formele arbeidsduur per week minder dan 36 uur bedraagt;
nn. ZW: de Ziektewet;
oo. ZW-uitkering: ziekengeld of uitkering krachtens de ZW;
pp. UWV: het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, als bedoeld in hoofdstuk 5 van de wet SUWI. Lid 2
Tot de openbare dienst van de gemeente behoren alle diensten en bedrijven door de gemeente beheerd.
Artikel 1:2 Geen ambtenaar
Lid 1
Voor de toepassing van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst wordt niet als ambtenaar beschouwd:
a. het onderwijzend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs;
b. het onderwijsondersteunend personeel bij een inrichting van openbaar onderwijs, indien zij belanghebbenden zijn in de zin van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel;
c. de (buitengewoon) ambtenaar van de burgerlijke stand als zodanig;
d. de onbezoldigd gemeenteambtenaar als genoemd in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, c, d en e van de Gemeentewet;
e. de directeur van de RDW Dienst Wegverkeer die tevens is benoemd tot onbezoldigd ambtenaar der gemeentelijke belastingen;
f. de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is zonder opsporingsbevoegdheid;
g. de onbezoldigd gemeenteambtenaar die toezichthouder is met opsporingsbevoegdheid;
h. hij die een indicatie heeft voor de sociale werkvoorziening en op grond daarvan op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de gemeente, met uitzondering van de geïndiceerde die werkzaam is bij de gemeente in het kader van begeleid werken als bedoeld in artikel 7 van de Wet sociale werkvoorziening;
i. de ambtenaar als bedoeld in artikel 1.1, onder “medewerker”, van de sector-cao Ambulancezorg.
Lid 2
Voor toepassing van onderdeel f of g van het eerste lid is, afhankelijk van de lokale bevoegdheidsverdeling tussen het georganiseerd overleg en de ondernemingsraad, overeenstemming vereist in het georganiseerd overleg of instemming vereist van de ondernemingsraad.
Lid 3
Op de ambtenaar die aangesteld is als vrijwilliger bij de gemeentelijke brandweer is alleen hoofdstuk 19 en hoofdstuk 19a van toepassing.
Artikel 1:2:1 Geen ambtenaar
Lid 1
Op de ambtenaar met wie een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht is aangegaan zijn artikel 3:3, 3:3:1, 7:24a, 7:25a, 7:25b en de hoofdstukken 17 en 18 niet van toepassing.
Lid 2
Op de ambtenaar die is aangesteld hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming zijn de hoofdstukken 3, 7, 10d, 11a en 17 niet van toepassing
Lid 3
Op de ambtenaar die is aangesteld als vakantiekracht zijn de hoofdstukken 3, 10d en 17 niet van toepassing. Lid 4
Op de ambtenaar die is aangesteld voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen, zijn de hoofdstukken 3, 10d en 11a niet van toepassing.
Artikel 1:2:2 Leer-werkbaan
1. Het college kan een werkzoekende een leer-werkbaan aanbieden.
2. Als werkzoekende bedoeld in dit artikel wordt aangemerkt hij die tussen de 16 en 25 jaar oud is en minimaal 3 maanden geregistreerd staat als werkzoekend bij het CWI.
3. De leer-werkbaan start met een periode van minimaal drie en ten hoogste zes maanden, waarin de werkzoekende door middel van een werkstage op een door het college aangewezen plaats werkervaring kan opdoen. De werkzoekende wordt in deze periode niet beschouwd als ambtenaar.
4. Het college draagt tijdens de werkstage zorg voor adequate begeleiding van de werkzoekende.
5. Indien de periode bedoeld in het derde lid succesvol verlopen is kan het college de werkzoekende aansluitend in tijdelijke dienst aanstellen voor een periode van ten hoogste anderhalf jaar.
6. De werkzoekende die in tijdelijke dienst is aangesteld wordt bezoldigd overeenkomstig schaal 1.
7. Gedurende de tijdelijke aanstelling zorgt het college voor adequate begeleiding van de werkzoekende en vindt zo nodig scholing plaats op kosten van de gemeente.
8. Op de werkzoekende met een tijdelijke aanstelling is de CAR-UWO van toepassing, met uitzondering van de hoofdstukken 3, 10d, 11a en 17.
Artikel 1:2:3 Instapplan
1. Het college kan een werkzoekende via het aanbieden van een instapplan de mogelijkheid geven om werkervaring te verkrijgen.
2. Als werkzoekende bedoeld in dit artikel wordt aangemerkt hij die tussen de 16 en 25 jaar oud is en minimaal 3 maanden geregistreerd staat als werkzoekend bij het CWI.
3. In het kader van het instapplan biedt het college de werkzoekende een tijdelijke aanstelling aan voor ten hoogste een half jaar.
Artikel 1:3 Toepassing
Lid 1
De bepalingen van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst vinden ten aanzien van ambtenaren, omtrent wier rechtstoestand bij of krachtens de wet regelen zijn gesteld, slechts toepassing, voor zover bij of krachtens de wet die rechtstoestand niet is geregeld.
Lid 2
Bij besluit van het college kan de toepasselijkheid van deze regeling en de uitwerkingsovereenkomst of van delen daarvan op ambtenaren of groepen ambtenaren om bijzondere redenen worden uitgesloten. Het voornemen een besluit te nemen, bedoeld in de eerste volzin, wordt - met redenen omkleed - gemeld bij het secretariaat van het LOGA. Deze melding kan voor LOGA-partijen aanleiding zijn te besluiten tot een verdere handelwijze.
Artikel 1:3a Toepassing
Voor de toepassing van deze regeling ten aanzien van de griffier en de op de griffie werkzame ambtenaren is de raad bevoegd.
Artikel 1:4:1 Voorschriften en instructies
Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling kan het college, indien zulks naar het oordeel van het college nodig of wenselijk is:
a. bijzondere voorschriften vaststellen ter uitvoering van de bepalingen van deze regeling, alsmede ten behoeve van het functioneren van de dienst;
b. instructies vaststellen ten aanzien van betrekkingen en bij de vervulling daarvan te volgen werkwijzen.
Artikel 1:4:2 Uitreiking van CAR en UWO
Lid 1
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van deze regeling, van de wijzigingen daarvan en van alle andere regelingen welke ter uitvoering van artikel 125 van de Ambtenarenwet zijn of worden getroffen.
Lid 2
Op verzoek ontvangen eveneens kosteloos een exemplaar van de in het vorige lid bedoelde stukken:
a. de centrale van overheidspersoneel welke zijn toegelaten tot het LOGA met het college voor Arbeidszaken van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;
b. de organisatie die blijkens hun statuten de belangen van gemeenteambtenaren behartigen en aangesloten zijn bij de onder a aangeduide centrales;
c. de afdelingen van de organisaties, bedoeld onder b;
d. ieder ander die daarvoor naar het oordeel van het college in aanmerking komt.
Artikel 1:4:3 Uitreiking van CAR en UWO
Lid 1
Op verzoek ontvangt de ambtenaar kosteloos een exemplaar van de voor hem geldende schriftelijke regels, welke zijn vastgesteld ter uitwerking of uitvoering van de bepalingen van deze regeling of welke hij bij de vervulling van zijn betrekking heeft na te leven, tenzij de bedoelde regels op een voor hem gemakkelijk toegankelijke plaats ter inzage liggen.
Lid 2
Wanneer de ambtenaar niet schriftelijk vastgestelde regels als bedoeld in het eerste lid heeft na te leven, worden deze behoorlijk te zijner kennis gebracht.
Artikel 1:4:4 Voordragen van belangen
De ambtenaar heeft het recht zijn belangen rechtstreeks bij het hoofd van dienst en bij het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan voor te dragen.
Artikel 1:5 Omvang van de betrekking
Bij de berekening van uren onder meer bij het bepalen van de omvang van de betrekking, worden deze tot op twee decimalen afgerond. Om tot een decimaal te komen wordt de gangbare afbreekregel gehanteerd.
Artikel 1:6 Vrijstelling
Lid 1
In een nadere regeling kan worden bepaald dat in bijzondere gevallen voor nader te bepalen hogere functies een tijdelijke aanstelling kan worden verleend in afwijking van artikel 2:4, alsmede dat voor bedoelde functies kan worden afgeweken van de salaristabel en/of van het bepaalde in hoofdstukken 8 en 10d. In de commissie voor georganiseerd overleg moet overeenstemming zijn bereikt over de criteria voor de aanwijzing van deze functies en over de functies zelf. Ingeval geen commissie voor georganiseerd overleg is ingesteld, wordt de procedure ingevolge bijlage III van deze regeling gevoerd bij het opstellen van evengenoemde criteria en bij het bepalen van de functies, waarbij het overeenstemmingsvereiste van toepassing is.
Lid 2
De in het vorige lid bedoelde regeling kan overeenkomstig van toepassing worden verklaard op ambtenaren in tijdelijke dienst die projecten of functies van tijdelijke aard uitoefenen waarbij de te bereiken resultaten in een bepaalde tijdsperiode tevoren kunnen worden vastgesteld en de betrokken ambtenaar in verregaande mate zelfstandig verantwoordelijkheid draagt voor de inrichting van de werkzaamheden.
2 Aanstelling en arbeidsovereenkomst
Artikel 2:1 Aanstelling; het bevoegd gezag
Tenzij bij of krachtens wet of raadsbesluit anders is of wordt bepaald, geschiedt de aanstelling door het college.
Artikel 2:1A Aanstelling in algemene dienst
Lid 1
De aanstelling geschiedt in algemene dienst van de gemeente. Lid 2
Het college stelt in een lokale regeling nadere regels ter uitvoering van dit artikel. Lid 3
De ambtenaar die op 31 december 2012 in dienst is van de gemeente is met ingang van 1 januari 2013 van rechtswege aangesteld in algemene dienst van de gemeente.
Artikel 2:1B Aanstelling in algemene dienst
Lid 1
De ambtenaar is – nadat hij is gehoord – verplicht om in het belang van de dienst een andere passende functie te aanvaarden. Een passende functie is een functie die de ambtenaar redelijkerwijs in verband met zijn persoonlijkheid, zijn omstandigheden en de voor hem bestaande vooruitzichten kan worden opgedragen.
Lid 2
Indien het college dit in het belang van de dienst nodig acht, is de ambtenaar verplicht om:
a. tijdelijk niet tot zijn functie behorende werkzaamheden te verrichten, dan wel tijdelijk een andere functie waar te nemen;
b. tijdelijk werkzaamheden te verrichten buiten de voor hem vastgestelde werktijden;
c. beschikbaar te zijn buiten de voor zijn functie vastgestelde werktijden. Voor het, gedurende onbepaalde tijd periodiek verrichten van deze beschikbaarheidsdiensten wordt de ambtenaar schriftelijk aangewezen, indien deze diensten ten minste op gemiddeld zestig kalenderdagen in een periode van twaalf maanden zullen moeten worden verricht, hetgeen uit de schriftelijke aanwijzing moet blijken.
Lid 3
Wanneer de ambtenaar meent, dat in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden de in het tweede lid bedoelde werkzaamheden redelijkerwijs niet van hem kunnen worden gevergd, geeft hij – onverminderd zijn verplichting om die werkzaamheden terstond aan te vangen – daarvan door tussenkomst van het hoofd van dienst terstond kennis aan het college, dat zo spoedig mogelijk een beslissing ter zake neemt.
Artikel 2:2 Aanstelling; onderzoek naar bekwaamheid en geschiktheid
Lid 1
Voor aanstelling kan slechts in aanmerking komen hij van wie - na een daartoe door of vanwege het tot aanstelling bevoegd bestuursorgaan gehouden onderzoek - kan worden aangenomen, dat hij in voldoende mate beschikt over de hoedanigheden tot het verrichten van de hem op te dragen werkzaamheden.
Lid 2
Het college treft maatregelen, waardoor de vertrouwelijkheid van de gegevens, ontvangen op grond van het in het eerste lid bedoelde onderzoek, te allen tijde wordt gegarandeerd.
Lid 3
Voor aanstelling kan als vereiste worden gesteld, dat betrokkene in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.
Lid 4
De vreemdeling, zoals omschreven in de Vreemdelingenwet 2000 kan slechts voor een aanstelling in aanmerking komen indien hij beschikt over een tewerkstellingsvergunning tenzij hij van deze verplichting is uitgesloten krachtens artikel 3 van de Wet arbeid vreemdelingen.
Artikel 2:3 Aanstelling; geneeskundig onderzoek
Lid 1
Onverminderd artikel 2:2 , kan het college bepalen dat voor bepaalde functies, waarbij aan de vervulling van de functie bijzondere eisen op het punt van de medische geschiktheid moeten worden gesteld, aanstelling alleen mogelijk is na een geneeskundig onderzoek gericht op de te vervullen betrekking, waaruit blijkt dat tegen het vervullen van de betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan. Het geneeskundig onderzoek wordt ingesteld door de geneeskundige(n), daartoe aangewezen door het college.
Lid 2
De kosten van het geneeskundig onderzoek komen ten laste van de gemeente.
Artikel 2:4 Duur van de aanstelling
Lid 1
De aanstelling geschiedt vast of tijdelijk. Lid 2
Vanaf de dag dat de tijdelijke aanstelling een periode van 36 maanden overschrijdt, geldt, met inachtneming van het derde en vierde lid, de laatste aanstelling met ingang van die dag als vaste aanstelling.
Lid 3
Het tweede lid is niet van toepassing wanneer een tijdelijke aanstelling wordt aangegaan voor een project met een eenmalig en uniek karakter.
Lid 4
In afwijking van het tweede lid geldt bij een tijdelijke aanstelling die is aangegaan voor vervulling van de betrekking bij wijze van proef een maximale termijn van 24 maanden, eventuele verlengingen daarin begrepen.
Lid 5
Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing wanneer tijdelijke aanstellingen elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, die tussenpozen inbegrepen, overschrijden.
Lid 6
Vanaf de dag dat meer dan drie tijdelijke aanstellingen elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden, geldt de laatste aanstelling als vaste aanstelling.
Artikel 2:4:1 Bericht van aanstelling
Lid 1
De ambtenaar ontvangt voor zijn indiensttreding kosteloos het bericht van aanstelling. Dit bericht vermeldt:
a. de gegevens genoemd in artikel II, tweede lid, onderdeel a tot en met j, van de wet van 2 december 1993 (Stb. 1993, 635);
b. de geboortedatum en geboorteplaats van de ambtenaar
c. de aanstellingsgrond, indien de ambtenaar is aangesteld:
I. in een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd;
II. voor vervulling van een betrekking bij wijze van proef;
III. voor een project met een eenmalig en uniek karakter;
IV. hoofdzakelijk ten behoeve van een wetenschappelijke of praktische opleiding of vorming;
V. als vakantiekracht;
VI. voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van een door de overheid getroffen regeling, die het karakter draagt door een tijdelijke tewerkstelling de opneming in het arbeidsproces te bevorderen van personen, die behoren tot één of meer bepaalde groepen van werklozen;
VII. als werkzoekende in tijdelijke dienst.
Lid 2
Een wijziging bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de ambtenaar kosteloos meegedeeld. Lid 3
De mededeling als bedoeld in het zesde lid van artikel II van de wet van 2 december 1993 geschiedt kosteloos.
Artikel 2:4:2 Vacatures
Lid 1
De vervulling van een vacature geschiedt bij voorkeur uit het personeel van de gemeente, tenzij naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan het dienstbelang zich daartegen verzet.
Lid 2
Het bepaalde in het vorige lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op degenen die een uitkering krachtens hoofdstuk 10a en 10d genieten ten laste van de gemeente.
Artikel 2:4:2:1 Werving & selectieprocedure
Ontstaan van de vacature
Bij het (gedeeltelijk)vertrek van een medewerker, bij structurele werkdruk of bij uitbreiding van taken kan er sprake zijn van een vacature. Het is van belang om eerst zorgvuldig te kijken of invulling noodzakelijk is en, indien dat het geval is, voor welke formatieomvang. Ook zullen alternatieven, zoals tijdelijke invulling, verdeling van taken etc. moeten worden bestudeerd. Als die afweging inderdaad resulteert in het ontstaan van een vacature dan zal, vóórdat tot werving wordt overgegaan, de verantwoordelijk manager in overleg met de manager MBC, zorgen voor het benodigde budget en dekking. Indien er sprake is van een uitbreiding van de formatie, zal een besluit van het DB noodzakelijk zijn.
Indien aan alle randvoorwaarden is voldaan, zal door de manager in overleg met P&O het functie profiel worden opgesteld ter voorbereiding op de werving. In dit profiel zijn opgenomen:functie-eisen, taakinhoud en verantwoordelijkheden, plek in de organisatie, aard van het dienstverband, arbeidsduur en benodigde competenties. Indien dit een gewijzigd profiel betreft zal dit aan het Managementteam worden voorgelegd om te voorkomen dat overlap in of het ontbreken van taakgebieden organisatiebreed ontstaat.
Werving
Alle vacatures zullen gelijktijdig intern en extern worden uitgezet, tenzij:
▪ de vacature tijdelijk is voor een periode korter dan 6 maanden (project of i.d.). In dat geval kan de manager kiezen voor invulling door bijvoorbeeld een uitzendkracht.
De manager van de afdeling Middelen, Beheer en Control draagt zorg voor de keuze van de media en plaatsing van de advertentie.
Bij gelijke geschiktheid tussen een interne en een externe kandidaat wordt de voorkeur gegeven aan de interne kandidaat. Onder “interne kandidaat” wordt verstaan een medewerker met een tijdelijke en vaste benoeming (geen stagiaires, uitzendkrachten, externen of vrijwilligers).
Selectiefase
P&O verzorgt de administratie rond de werving en selectie.
De sollicitant ontvangt zo spoedig mogelijk na de sluitingstermijn van de vacature bericht:
▪ of hij/zij wordt afgewezen
▪ of hij/zij wordt uitgenodigd
▪ of zijn/haar sollicitatie wordt aangehouden (incl. de termijn waarbinnen een reactie zal volgen).
De manager stelt de selectiecommissie samen. Normaal gesproken zal deze bestaan uit de manager, een directe collega en P&O. Deze commissie zorgt voor de selectie van de brieven en voert de selectiegesprekken. Uiteraard kunnen meerdere gesprekken in verschillende samenstellingen gevoerd worden. De leden van de selectiecommissie gaan vertrouwelijk met de informatie van de procedure en de kandidaten om.
Referenties worden slecht na toestemming van de kandidaat ingewonnen door de manager. Alleen bij de benoeming van de bestuurder zal de Ondernemingsraad betrokken worden conform art. 30 van de WOR.
Afronding procedure
Indien de keuze op een kandidaat is gevallen, maakt P&O een afspraak voor een arbeidsvoorwaardengesprek en stelt na overleg met de manager de benoemingsbrief op. De benoeming geschiedt voor functies tot en met schaal 12 door de secretaris en voor functies vanaf schaal 12 door het dagelijks bestuur. De overige kandidaten zullen worden afgewezen.
Kandidaten die op gesprek zijn geweest en waarop de keuze niet is gevallen worden daarvan telefonisch op de hoogte gesteld door de manager. De overige kandidaten ontvangen schriftelijk bericht van P&O. Sollicitatiebrieven van afgewezen kandidaten worden uiterlijk vier weken nadat de sollicitatieprocedure is beëindigd, vernietigd. Indien het wenselijk is om gegevens van een sollicitant te bewaren, zal deze om toestemming worden gevraagd. Een termijn van maximaal een jaar na beëindiging van de sollicitatieprocedure is daarbij gebruikelijk.
Artikel 2:5 Arbeidsovereenkomst
Lid 1
Door het college kan met een persoon slechts een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht worden aangegaan voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter.
Lid 2
De arbeidsovereenkomst wordt schriftelijk aangegaan, in tweevoud opgemaakt en door beide partijen ondertekend.
Lid 3
Artikel 125h van de Ambtenarenwet is van overeenkomstige toepassing op de persoon met wie een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is gesloten.
Artikel 2:5:1 Arbeidsovereenkomst
Ten aanzien van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 2:5 zijn de artikelen 2:1 tot en met 2:4:2 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 2:5:2 Minimum-urengarantie bij oproepkrachten
De overeenkomst kent een minimum-urengarantie. Per oproep wordt een minimum van 2 uur gegarandeerd en op maandbasis wordt uitbetaling van minimaal 15 uur gegarandeerd. De middeling van gewerkte uren vindt per kwartaal plaats indien in de maanden van het betreffende kwartaal meer of minder uren wordt gewerkt.
Artikel 2:5:3 Inhoud oproepovereenkomst
De overeenkomst dient de volgende afspraken te bevatten:
a. de werkgever verbindt zich, indien zich werkzaamheden voordoen die een beroep op de arbeid van de oproepkracht rechtvaardigen, het verrichten van deze werkzaamheden aan de oproepkracht aan te bieden;
b. de oproepkracht verbindt zich in beginsel de werkzaamheden - na daartoe opgeroepen te zijn - te verrichten;
c. een oproep door de werkgever dient ten minste 24 uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de oproepkracht kenbaar gemaakt te worden. Daarbij dient de werkgever de omvang van de werkzaamheden zo nauwkeurig mogelijk aan te geven;
d. de werkgever verbindt zich in de overeenkomst de tijden te vermelden, waarbinnen de werkzaamheden kunnen worden verricht;
e. een oproep kan door de werkgever worden afgezegd en door de oproepkracht worden geweigerd, indien de afzegging respectievelijk de weigering uiterlijk twaalf uur voor de aanvang van de feitelijke werkzaamheden aan de wederpartij kenbaar wordt gemaakt. Indien afzegging plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, is de werkgever gehouden loon te betalen als ware de werkzaamheden feitelijk vervuld. Indien weigering plaatsvindt zonder de termijn van twaalf uur in acht te nemen, maakt de oproepkracht zich schuldig aan plichtsverzuim;
f. indien gedurende een omschreven periode de oproepkracht niet heeft gewerkt, terwijl de werkgever de oproepkracht ten minste een omschreven aantal malen daartoe heeft opgeroepen, en de oproepkracht alsdan niet verhinderd was werkzaam te zijn wegens ziekte, kan genoemde omstandigheid gelden als grond voor ontslag van de oproepkracht op grond van artikel 8:13.
Artikel 2:5:4 Bezoldiging en betaling bij ziekte van de oproepkracht
Lid 1
De gemeente verbindt zich de bezoldiging van de oproepkracht te baseren op de minimum afspraken zoals geformuleerd in artikel 2:5:2 .
Lid 2
De bezoldiging die de oproepkracht geniet, daaronder begrepen de vakantietoelage, wordt uitgedrukt in een bezoldiging per uur.
Lid 3
Ingeval de oproepkracht aanspraak maakt op een uitkering ingevolge hoofdstuk 7, wordt als berekeningsbasis voor de uitkering uitgegaan van het inkomen dat gemiddeld is genoten gedurende het kalenderkwartaal, voorafgaand aan het tijdstip waarop de ziekte is ontstaan. Ingeval het arbeidspatroon in bedoeld kalenderkwartaal in belangrijke mate afwijkt van het arbeidspatroon in een voorafgaand kwartaal, wordt uitgegaan van het inkomen dat is genoten gedurende een kalenderkwartaal dat een getrouw beeld geeft van het gemiddelde arbeidspatroon van de oproepkracht.
Artikel 2:6 Overgangsrecht
Lid 1
Op aanstellingen of arbeidsovereenkomsten die op 1 juli 2001 voldoen aan de voorwaarden van artikel 2:4 , wordt artikel 2:4 pas van toepassing indien een volgende aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt aangegaan na een tussenpoos van niet meer dan drie maanden.
Lid 2
Op een tijdelijke aanstelling of arbeidsovereenkomst die voor 1 juli 2001 is verleend en die na 1 juli 2001 doorloopt, blijven tot het einde van deze aanstelling of arbeidsovereenkomst de bepalingen van toepassing, zoals deze luidden voor 1 juli 2001.
Lid 3
Arbeidsovereenkomsten die zijn aangegaan op grond van de bepalingen van artikel 2:5 , eerste lid, onder a, b of c, en artikel 2:5:2 , onder b, juncto artikel 2:5 , eerste lid, onder e, zoals deze luidden voor 1 juli 2001, worden per 1 juli 2001 omgezet in een aanstelling. Van deze omzetting ontvangt betrokkene kosteloos bericht. Het aanstellingsbesluit voldoet aan de voorwaarden van artikel 2:4:1 .
Lid 4
Arbeidsovereenkomsten voor het bij oproep verrichten van werkzaamheden van een in aard en omvang wisselend karakter, die zijn aangegaan voor 1 mei 1994, vallen onder de werking van hoofdstuk 2, zoals dat per 1 juli 2001 luidt, met uitzondering van artikel 2:5:2 .
Artikel 2:7 Aanpassing arbeidsduur
Lid 1
Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht de formele arbeidsduur per week te verminderen, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
Lid 2
Overeenkomstig de Wet aanpassing arbeidsduur heeft een persoon die is aangesteld als ambtenaar of met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan, het recht om de formele arbeidsduur per week uit te breiden tot het aantal uren van een volledige betrekking, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.
Lid 3
Het college kan afwijken van het gestelde in het tweede lid ten aanzien van personen die werkzaam zijn in het kader van het Besluit in- en doorstroombanen, indien dit zou leiden tot een verlies van subsidie.
Artikel 2:7a Aanpassing arbeidsduur
Lid 1
Op verzoek van het college kan de arbeidsduur van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van 36 uur per week, worden verruimd naar maximaal 40 uur per week.
Lid 2
Bij een verruiming van de arbeidsduur geldt dat:
▪ de verruiming van de arbeidsduur plaatsvindt gedurende een vooraf te bepalen periode;
▪ het salaris evenredig wordt verhoogd;
▪ de vakantieduur evenredig wordt verhoogd;
▪ de pensioenopbouw evenredig wordt verhoogd;
▪ de minimum vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 , tweede lid, sub a, evenredig wordt verhoogd;
▪ de minimale eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:6 , eerste lid, evenredig wordt verhoogd;
▪ instemming van de ambtenaar is vereist;
▪ artikel 4a:2 in de bepaalde periode niet van toepassing is.
Lid 3
Wanneer het eerste lid van dit artikel wordt toegepast, meldt het college dit vooraf aan de OR. Lid 4
Het college rapporteert jaarlijks in het sociaal jaarverslag over het gebruik van de uitbreidingsmogelijkheid van de arbeidsduur naar maximaal 40 uur. Deze rapportage wordt ter bespreking voorgelegd aan de OR.
3 Salaris en vergoedingsregelingen
Artikel 3:1 Bezoldiging
Lid 1
Met inachtneming van artikel 1:2:1 wordt aan de ambtenaar binnen het kader van een lokaal vast te stellen bezoldigingsregeling een bezoldiging toegekend.
Lid 2
In deze bezoldigingsregeling worden de volgende begrippen gebruikt:
a. schaal: de in het kader van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, voor een betrekking of voor een aantal betrekkingen tezamen ter bepaling van het salaris geldende opklimmende reeks van bedragen, daaronder mede begrepen de bedragen welke gelden ter verhoging van het salaris als gevolg van diensttijduitloop;
b. salaris: het bedrag van de schaal hetwelk aan de ambtenaar is toegekend of, indien voor de betrekking een vast bedrag geldt, dit bedrag;
c. bezoldiging: het salaris, vermeerderd met het bedrag van de aan de ambtenaar toegekende emolumenten en toelagen - niet zijnde onkostenvergoedingen - als omschreven in de in het eerste lid bedoelde regeling, alsmede het bedrag van de functioneringstoelage en de waarnemingstoelage.
Lid 3
Van de bezoldigingsregeling, bedoeld in het eerste lid, maken deel uit bijlage II en IIa van de CAR.
a. Bijlage II omvat de indeling van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op die ambtenaar die ook op 31 maart 1996 reeds een salaris genoot op grond van deze bijlage, tenzij op grond van het gestelde onder b, tweede gedachtenstreepje, bijlage IIa op hem van toepassing is.
b. Bijlage IIa omvat de indeling en de opbouw van de schalen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, en is van toepassing op:
▪ de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een betrekking aanvaardt in de zin van de CAR, zonder direct daaraan voorafgaand een betrekking in de zin van de CAR te hebben vervuld en
▪ de ambtenaar die op of na 1 april 1996 een nieuwe betrekking in de zin van de CAR aanvaardt, direct voorafgegaan door een andere betrekking in de zin van de CAR, waarbij aan die nieuwe betrekking een beter salarisperspectief is verbonden. Hierbij wordt een betrekking mede als nieuw aangemerkt ingeval een bestaande aanstelling of arbeidsovereenkomst wordt gewijzigd, als gevolg van een wijziging in de uit te voeren taken.
Lid 4
Met inachtneming van het bepaalde in het derde lid en het vijfde lid worden in de bezoldigingsregeling nadere regels gesteld inzake de wijze waarop de inschaling plaatsvindt ingevolge bijlage IIa van de ambtenaren ten aanzien van wie het salaris op 31 maart 1996 is vastgesteld op grond van bijlage II .
Lid 5
Van de nadere regels, bedoeld in het vorige lid, maken deel uit de afspraken:
▪ dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II , die voor 1 april 1997 reeds het maximum heeft bereikt van de schaal en die binnen die betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal eerst per 1 april 1997 een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa
;
▪ en dat de ambtenaar met een salaris ingevolge bijlage II die op of na 1 april 1997 het maximum bereikt van de schaal en binnen zijn betrekking geen perspectief heeft op een hogere schaal op de datum van het bereiken van het maximum van de schaal een salaris gaat ontvangen op basis van het maximum van dezelfde schaal ingevolge bijlage IIa .
Lid 6
Het salaris wordt berekend, gebaseerd op de formele arbeidsduur per week, en uitgekeerd per maand. Lid 7
Met instemming van de ambtenaar kan een ambtenaar van 55 jaar of ouder in het kader van seniorenbeleid aangesteld worden in een functie waaraan een lagere schaal is verbonden met een dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.
Lid 8
Na de toepassing van artikel 7:16 , tweede lid, kan de ambtenaar worden herplaatst in de eigen of een passende functie waaraan een lagere schaal is verbonden met dienovereenkomstige aanpassing van het salaris.
Artikel 3:1:0:1 Begripsomschrijving
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
a. Ambtenaar:
de ambtenaar als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onder deel a;
b. Salaris:
c. het salaris als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel b van het Rechtspositiereglement Holland Rijnland onverminderd het bepaalde in artikel 4a:3 van het Rechtspositiereglement Holland Rijnland;
d. Uurloon:
het uurloon als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel o;
e. (Salaris)schaal:
de schaal als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel a, opgenomen in bijlage II en bijlage IIa van deze regeling;
f. Maximumsalaris:
het hoogste bedrag in een schaal;
g. Bezoldiging:
de bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, onderdeel c;
h. Betrekking:
de betrekking als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, onderdeel b;
i. Volledige betrekking:
de volledige betrekking als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel k;
j. Overwerk:
het overwerk als bedoeld in artikel 1:1, onderdeel l;
Artikel 3:1:0:2 Recht op salaris
Lid 1
Het recht op salaris vangt aan met ingang van de dag waarop de aanstelling van c.q. de arbeidsovereenkomst met de ambtenaar ingaat.
Indien in het aanstellingsbesluit c.q. in de arbeidsovereenkomst geen datum van ingang is vermeld, vangt het recht op salaris aan met ingang van de dag waarop de ambtenaar feitelijk in dienst is getreden.
Lid 2
Het recht op salaris eindigt, in geval van ontslag, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.
Lid 3
Wanneer het salaris of een toelage moet worden berekend over een gedeelte van een maand, wordt het bedrag per dag vastgesteld door het maandbedrag te delen door het aantal kalenderdagen van die maand.
Lid 4
Het salaris van de ambtenaar met een onvolledige betrekking wordt vastgesteld op een evenredig deel van het salaris dat voor hem zou gelden bij een volledige betrekking.
Lid 5
De toepassing van bijlage II dan wel bijlage IIa vindt plaats conform hetgeen is bepaald in artikel 3:1, derde tot en met achtste lid.
Lid 6
Xxxxxx dan het aanvaarden van passende of gangbare arbeid, dan wel bij wijze van disciplinaire straf als bedoeld in hoofdstuk 16, kan zonder voorafgaand ontslag voor een ambtenaar geen salarisschaal gaan gelden met een lager maximumsalaris dan dat van de reeds voor hem geldende salarisschaal.
Artikel 3:1:0:3 Periodieke verhoging
Lid 1
Het salaris van de ambtenaar die voldoende functioneert, wordt binnen de voor hem geldende salarisschaal periodiek verhoogd tot het naast hogere bedrag.
Lid 2
De periodieke verhogingen worden toegekend aan de ambtenaar die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, voor de eerste maal met ingang van 1 januari van het desbetreffende jaar.
Lid 3
Het tijdstip waarop ingevolge het vorige lid voor de eerste maal een periodieke verhoging wordt toegekend, kan worden vervroegd indien daartoe aanleiding bestaat.
Lid 4
De tijd die de ambtenaar ingevolge een wettelijke verplichting, als bedoeld in hoofdstuk 3, wordt geacht in zijn betrekking met verlof te zijn, wordt voor de toekenning van periodieke verhogingen als diensttijd in aanmerking genomen.
Lid 5
Aan de ambtenaar die het maximumsalaris van de voor hem geldende salarisschaal nog niet heeft bereikt, kan een extra salarisverhoging tot een in de salarisschaal genoemd bedrag, niet uitgaande boven het maximumsalaris, worden toegekend op grond van zeer goede of uitstekende vervulling van de betrekking.
Lid 6
Bij de toepassing van het vorige lid blijft het tijdstip waarop ingevolge artikel 3:1:0:3 een salarisverhoging wordt toegepast onverlet, tenzij anders wordt bepaald.
Lid 7
Indien de ambtenaar onvoldoende functioneert, kan worden bepaald dat voor hem de in Lid 1 bedoelde salarisverhogingen achterwege worden gelaten.
Lid 8
Nadien kan worden bepaald dat de salarisverhoging, welke met toepassing van het vorige lid achterwege is gelaten, al dan niet met terugwerkende kracht, alsnog wordt toegekend.
Lid 9
Een besluit zoals bedoeld in het eerste lid vindt altijd plaats aan de hand van een opgemaakte personeelsbeoordeling.
Artikel 3:1:0:4 Aanloopschaal en bevordering
Inpassing van de ambtenaar van de aanloop- in de functieschaal vindt plaats naar het naast hogere bedrag in de functieschaal. Daarbij wordt gerealiseerd dat het verschil tussen het nieuwe salaris en het oude salaris van de ambtenaar ten minste 75% bedraagt van het verschil tussen het bedrag dat de ambtenaar laatstelijk genoot en het naast hogere bedrag in die oude schaal, dan wel het naast lagere bedrag in die oude schaal, indien het
salaris in de oude schaal reeds overeenkwam met het hoogste bedrag uit die schaal.
Bij bevordering worden de inpassingsregels gevolgd onder toekenning - indien het maximum van de nieuwe schaal nog niet is bereikt - van een extra periodiek.
Artikel 3:1:0:5 Gratificatie
Indien de ambtenaar een uitstekende individuele prestatie heeft geleverd kan aan hem een gratificatie als bedoeld in artikel 15:1:28 worden toegekend met een maximum van € 750,--. bruto.
Artikel 3:1:0:6 Slotbepaling
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, treft het Dagelijks Bestuur een bijzondere regeling.
Artikel 3:1:1 Bezoldiging
Lid 1
De bezoldiging, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, wordt bepaald met inachtneming van de aard van de betrekking en de wijze waarop de ambtenaar deze vervult. Mede kunnen in aanmerking worden genomen bekwaamheid en geschiktheid van de ambtenaar, voor zover in het belang van de dienst gebleken ter zake van werkzaamheden niet tot zijn eigenlijke betrekking behorende. Voorts kunnen in aanmerking worden genomen leeftijd en dienstjaren van de ambtenaar alsook andere omstandigheden, voor zover deze naar het oordeel van het tot aanstelling bevoegde bestuursorgaan, gelet op het dienstbelang en gelet op verhoudingen binnen de dienst, van betekenis zijn.
Lid 2
Voor zover daarin niet reeds is voorzien door de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde regeling kan het college nadere regelen stellen met betrekking tot het in het eerste lid bepaalde.
Lid 3
Voor zover in de in artikel 3:1, eerste lid, bedoelde regeling niet anders is bepaald, geschiedt de uitbetaling van de bezoldiging per maand. Omtrent de wijze waarop de uitbetaling geschiedt, kan het college nadere regels stellen.
Lid 4
Over de tijd gedurende welke de ambtenaar in strijd met zijn verplichtingen opzettelijk nalaat zijn betrekking te vervullen, wordt hem zijn bezoldiging niet uitgekeerd.
Artikel 3:1:2 Waarnemingstoelage
Lid 1
De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt, ontvangt, indien voor die betrekking een hogere schaal geldt dan voor zijn betrekking, over de tijd van deze waarneming een vergoeding overeenkomstig het bepaalde in het volgende lid.
Lid 2
De vergoeding, bedoeld in het vorige lid, bedraagt 8% van het eigen salaris gedurende de periode van de waarneming. De vergoeding tezamen met de bezoldiging bedraagt gedurende de waarneming niet meer dan de ambtenaar zou hebben ontvangen indien hij was ingeschaald in de bij de waargenomen betrekking behorende schaal, hoogste periodiek. Voor de ambtenaar wiens salaris hoger is dan het maximum van een bij besluit van het college voor de toepassing van deze bepaling aangewezen schaal, bestaat eerst aanspraak op deze vergoeding, indien de waarneming in een aaneengesloten tijdvak van zes weken ten minste twintig volle werkdagen heeft geduurd, in welk geval hem de vergoeding over de dagen waarop hij reeds waargenomen heeft alsnog wordt uitbetaald.
Lid 3
De ambtenaar die ingevolge hem daartoe door of namens het college verstrekte opdracht volledig een andere betrekking waarneemt waarvoor andere werktijden zijn vastgesteld dan voor zijn betrekking gelden, ontvangt - zulks onverminderd het bepaalde in het eerste lid - in zoverre op de waar te nemen betrekking het bepaalde in artikel 3:3 van toepassing is een vergoeding overeenkomstig de in dat artikel bedoelde regels.
Op de eerste twee dagen en op de eerste zaterdag en zondag van de waarneming ontvangt hij evenwel voor de uren welke liggen buiten de voor zijn betrekking geldende werktijd ten minste een bedrag gelijk aan de vergoeding als bedoeld in artikel 3:2:1 . Wordt achtereenvolgens en zonder onderbreking meer dan een betrekking als hier bedoeld waargenomen, dan geldt dit als een geval van waarneming.
Lid 4
Geen vergoeding ingevolge het eerste en derde lid wordt genoten door de ambtenaar voor wie krachtens zijn aanstelling een bijzondere regeling geldt.
Lid 5
Het college is bevoegd om in andere gevallen van waarneming een naar het oordeel van het college, gelet op de aard en de omvang van de ingevolge de waarneming verrichte werkzaamheden, alsmede op de duur en de wijze van de waarneming, billijke vergoeding toe te kennen.
Artikel 3:2 Overwerkvergoeding
De ambtenaar heeft recht op een vergoeding voor overwerk. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een vergoeding, bedoeld in de eerste volzin.
Artikel 3:2:1 Overwerkvergoeding
Lid 1
De vergoeding, bedoeld in artikel 3:2, bestaat uit verlof gelijk aan het aantal volle uren van het overwerk, alsmede uit het bedrag dat voor die uren wordt berekend overeenkomstig het in het vijfde lid bepaalde.
Lid 2
Het verlof, bedoeld in het vorige lid, wordt verleend op een zo vroeg mogelijk tijdstip. Op verzoek van de ambtenaar en voor zover de belangen van de dienst en de belangen van de andere ambtenaren dit toelaten wordt het verlof verleend - zo nodig in afwijking van het bepaalde in de eerste volzin - op een tijdstip dat de ambtenaar wenst.
Lid 3
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kunnen verlofuren die het gevolg zijn van de vergoeding voor overwerk dat zal worden verricht in het daarop volgende kalenderjaar, worden omgezet in vakantie als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid.
Het aantal verlofuren uit de vorige volzin en het aantal vakantie-uren, als bedoeld in artikel 6:2, tweede lid, tezamen mag maximaal 50,4 uur bedragen. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Lid 4
Kan geen verlof worden verleend in overeenstemming met het in het tweede lid bepaalde, dan bestaat de in artikel 3:2 bedoelde vergoeding uitsluitend uit een bedrag. Dit bedrag wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in het vijfde lid, met dien verstande, dat de in dat lid genoemde percentages worden vermeerderd met 100.
Lid 5
a. Het bedrag van de in het eerste lid bedoelde vergoeding wordt voor elk van de in aanmerking komende uren berekend naar een percentage van het uurloon van de ambtenaar.
Dit percentage bedraagt:
▪ 100 voor overwerk op een zondag tussen 0 en 24 uur;
▪ 75 voor overwerk op een zaterdag tussen 0 en 24 uur;
▪ 75 voor overwerk op een maandag tussen 0 en 6 uur
▪ 50 voor overwerk op een dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 0 en 6 uur;
▪ 50 voor overwerk op een maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 20 en 24 uur;
▪ 25 voor overwerk op maandag, dinsdag, woensdag, donderdag of vrijdag tussen 6 en 20 uur
b. Voor overwerk op een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, en op de dag volgende op die feestdag tussen 0 en 6 uur, geldt het percentage ingevolge het voorgaande, onderscheidenlijk voor een zondag en voor een maandag tussen 0 en 6 uur, bepaald.
c. Is voor de ambtenaar volgens rooster in plaats van een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 4:2:1
, derde lid, of een zaterdag, een andere vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op overeenkomstige uren verricht op onderscheidenlijk een zondag, een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, of een zaterdag.
Het college is echter bevoegd om, indien zulks naar het oordeel van het college wenselijk is, een regeling vast te stellen waarbij in afwijking van het hier bepaalde voor overwerk op vorenbedoelde vrije dag, ongeacht of deze is aangewezen in de plaats van een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 4:2:1 , derde lid, of een zaterdag, een gelijke vergoeding wordt vastgesteld van 80%.
Lid 6
Het college bepaalt welke ambtenaren - gelet op de aard en het niveau van hun betrekking - geen aanspraak hebben op vergoeding voor overwerk.
Het college is bevoegd aan de ambtenaar die op grond van het bovenstaande geen aanspraak heeft op vergoeding voor overwerk in bijzondere gevallen een door het college te bepalen vergoeding toe te kennen, indien en naarmate dit naar het oordeel van het college, gelet op de aard of omvang van het overwerk en de onvermijdelijkheid daarvan, redelijk is te achten.
Lid 7
Het college is bevoegd om voor werkzaamheden welke door ambtenaren met een verschillende bezoldiging en eventueel een verschillende betrekking te samen en gelijktijdig als overwerk moeten worden verricht, een naar het oordeel van het college billijke voor deze ambtenaren gelijke vergoeding vast te stellen.
Lid 8
Dit artikel is niet van toepassing op overwerk dat voortvloeit uit een van de in artikel 15:1:11 bedoelde verplichtingen. Het college regelt afzonderlijk de vergoeding voor zodanig overwerk.
Artikel 3:2:1:1 Overwerkvergoeding
Boven schaal 11 geldt “tijd-voor-tijd” en geen financiële vergoeding voor overwerk.
Tot en met schaal 11 geldt eveneens het principe “tijd-voor-tijd”, tenzij tussen de ambtenaar en diens leidinggevende afspraken zijn gemaakt over een financiële vergoeding conform artikel 3:2:1 .
Aan de ambtenaar wordt ingeval van overwerk een overwerkvergoeding toegekend conform hetgeen is geregeld in artikel 3:2:1.
Artikel 3:3 Toelage onregelmatige dienst
Lid 1
De ambtenaar heeft recht op een vergoeding over de werktijd vastgesteld op:
a. maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 uur en 24.00 uur;
b. zaterdag tussen 00.00 en 24.00 uur;
c. zondag tussen 00.00 en 24.00 uur.
Lid 2
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid heeft de ambtenaar geen recht op vergoeding, indien in een week slechts op één aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur, op de in dat lid onder a of b genoemde tijdstippen, werktijd is vastgesteld.
Lid 3
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid behoudt de ambtenaar zijn recht op vergoeding over de op zaterdag vastgestelde werktijd, indien voor hem reeds vóór 1 januari 1997 in de regel werktijd op zaterdag werd vastgesteld.
Lid 4
In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen, anders dan in de voorgaande leden, een uitzondering geldt voor de mogelijkheid om aanspraak te maken op een vergoeding, als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3:3:1 Beschikbaarheidsdiensten
Het college stelt voor de ambtenaar aan wie de verplichting, bedoeld in artikel 2:1B , tweede lid, onder c, is opgelegd, regelen ter vergoeding daarvan. Geen vergoeding wordt toegekend, indien uitdrukkelijk is bepaald, dat bij de vaststelling van de bezoldiging met vorenbedoelde verplichting is rekening gehouden.
Artikel 3:4 Verschuivingsvergoeding
Het college kan bepalen dat bij verschuiving van de feitelijke arbeidsduur per week of bij verschuiving van de vastgestelde werktijden, anders dan op verzoek van de ambtenaar, aanspraak op een vergoeding ontstaat. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald wanneer recht ontstaat op een verschuivingsvergoeding.
Artikel 3:4:1 Verschuivingsvergoeding
Lid 1
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:4 heeft de ambtenaar recht op een vergoeding, indien binnen 72 uur voor aanvang van de oorspronkelijk vastgestelde:
a. feitelijke arbeidsduur per week, deze arbeidsduur wordt verschoven;
b. werktijd, deze werktijd wordt verschoven.
Lid 2
Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing in geval een verschuiving van de oorspronkelijk vastgestelde arbeidsduur per week en/of de oorspronkelijk vastgestelde werktijd plaatsvindt zonder dat het dienstbelang dit vereist, gedurende de periode gelegen tussen een maand en 72 uur voor aanvang van de betreffende week dan wel de werktijd.
Lid 3
De hoogte van deze vergoeding bedraagt voor elk verschoven uur 25% van het uurloon.
Artikel 3:5 Ambtsjubileumgratificatie
De ambtenaar heeft recht op een ambtsjubileumgratificatie. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald:
a. in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een gratificatie, bedoeld in de aanhef;
b. op welke wijze het bedrag aan gratificatie wordt berekend.
Artikel 3:5:1 Ambtsjubileumgratificatie
Lid 1
Aan de ambtenaar die gedurende 25 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een gratificatie toegekend overeenkomende met de helft van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft.
De ambtenaar die gedurende veertig respectievelijk vijftig jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, ontvangt een gratificatie gelijk aan een bedrag, overeenkomende met de gehele bezoldiging, vermeerderd met de vakantietoelage over de maand waarin hij deze jubilea gedenkt. Aan de ambtenaar, die wordt ontslagen:
a. op grond van artikel 8:3 ;
b. op grond van artikel 8:4 bij een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
c. op grond van 8:11 indien en voorzover het een volledig ontslag betreft;
en die indien het ontslag niet had plaatsgevonden het voor een gratificatie vereiste aantal dienstjaren binnen vijf jaren na de ontslagdatum had kunnen vervullen, wordt een proportionele gratificatie toegekend.
Deze proportionele gratificatie wordt berekend door het bedrag waarop recht zou hebben bestaan indien het vereiste aantal dienstjaren zou zijn vervuld, te vermenigvuldigen met een breuk. Daarvan wordt de teller gevormd door het feitelijk geheel of gedeeltelijk vervulde aantal dienstjaren, waarbij naar boven wordt afgerond op hele maanden; de noemer is het aantal dienstjaren dat vervuld had moeten zijn om voor de gratificatie in aanmerking te komen. De op grond van het vorenstaande berekende bedragen worden naar boven afgerond op een veelvoud van vijf euro.
Lid 2
Bij gedeeltelijk ontslag wordt de proportionele ambtsjubileumgratificatie berekend naar rato van het aantal uren waarvoor ontslag wordt verleend.
Artikel 3:5:1:1 Ambtsjubileumgratificatie
Lid 1
De ambtenaar die voor 1 juli 2008 in dienst is getreden en die gedurende 12,5 jaar een dienstbetrekking bij de overheid vervult, ontvangt een netto gratificatie van 25% van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft.
Aan de ambtenaar die voor 1 juli 2008 in dienst is getreden en die gedurende 25 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, wordt een netto gratificatie toegekend van 70% van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft.
De ambtenaar die voor 1 juli 2008 in dienst is getreden en die gedurende 40 respectievelijk 50 jaar een betrekking bij de overheid heeft vervuld, ontvangt een netto gratificatie van 100% respectievelijk 150% van de bezoldiging en van de vakantietoelage waarop de ambtenaar in de maand van zijn jubileum aanspraak heeft.
Lid 2
In afwijking van lid 1 (artikel 3:5:1:1) ontvangt een ambtenaar die na 1 juli 2008 in dienst is getreden een ambtsjubileumgratificatie conform de CAR/UWO, artikel 3:5:1.
Artikel 3:6 Eindejaarsuitkering
Lid 1
De ambtenaar heeft recht op een eindejaarsuitkering ten bedrage van 6,0% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De uitkering bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 1.750,--.
Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. Lid 2
De eindejaarsuitkering wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. Lid 3
Bij indiensttreding na 1 januari van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een eindejaarsuitkering op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de eindejaarsuitkering plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Artikel 3:7:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 3:7:2 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 3:7:3 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 3:7:4 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 3:7:5 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 3:7:6 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 3:7:7 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 3:7:8 Persoonlijke toelage
Lid 1
Aan de ambtenaar, die het maximum van de voor hem geldende schaal heeft bereikt, kan door het college een toelage worden toegekend, wanneer daartoe op grond van buitengewone bekwaamheid, geschiktheid en ijver aanleiding bestaat.
Lid 2
De toelage wordt ingetrokken, indien de gronden waarop de toelage werd toegekend niet meer aanwezig zijn, tenzij het college van oordeel is, dat er omstandigheden zijn om de toelage geheel of gedeeltelijk te handhaven.
Artikel 3:7:8:1 Persoonlijke toelage
Lid 1
Aan de ambtenaar die gedurende enige jaren een uitstekende prestatie heeft geleverd kan een tijdelijke persoonlijke toelage worden toegekend.
Lid 2
De in het eerste lid bedoelde toelage is niet hoger dan 10% van het salaris van de betrokken ambtenaar. De som van dat salaris en die toelage overschrijdt het hoogste bedrag van de naasthogere schaal niet.
Lid 3
Een besluit over de hoogte en de duur van de toekenning van een toelage als bedoeld in het eerste lid, vindt altijd plaats aan de hand van een opgemaakte personeelsbeoordeling.
4 Arbeidsduur en werktijden
Artikel 4:1 Arbeidsduur en werktijden
Lid 1
Het college kan in overleg de feitelijke arbeidsduur per week vaststellen op een andere omvang dan de formele arbeidsduur per week. De voor de ambtenaar geldende arbeidsduur per jaar mag hierdoor niet worden overschreden.
Lid 2
De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per week. Lid 3
Bij de brandweer en de wat betreft de van toepassing zijnde dienstroosters daarmee vergelijkbare onderdelen, kunnen van het eerste en het tweede lid afwijkende afspraken worden overeengekomen, met dien verstande dat het bepaalde in de laatste volzin van het eerste lid van toepassing blijft.
Artikel 4:1:1:1 Arbeidsduur en werktijden
De uren die gewerkt worden afwijkend van de formele arbeidsduur per week mogen op geen enkel moment meer of minder dan 20 uur per week bedragen, tenzij er sprake is van vooraf verkregen toestemming van de leidinggevende, waarbij (bij voorkeur schriftelijke) afspraken zijn gemaakt over de compensatie van de gewerkte extra uren op te plannen extra uren. Aan het einde van het kalenderjaar geldt artikel 4:1 lid 1, dat de geldende arbeidsduur niet mag worden overschreden.
In alle gevallen zal meer en minder werken moeten worden gecompenseerd in tijd.
Artikel 4:2 Arbeidsduur en werktijden
Lid 1
In een nader door het college vast te stellen regeling worden algemene regels omtrent de werktijden vastgesteld.
Voor zover ingevolge deze regeling wisselende werktijden gelden, wordt daarvoor een rooster opgesteld. Lid 2
Bij de regeling van de werktijd wordt in acht genomen:
a. dat geen arbeid wordt verricht op zaterdagen en zondagen, tenzij afwijking van deze regel in het belang van de dienst noodzakelijk is;
b. dat de werktijden ten minste één maand voor aanvang aan de ambtenaar bekend worden gemaakt;
c. dat de werktijd behoorlijk door pauze wordt onderbroken;
d. dat de werktijd van een ambtenaar niet uitsluitend wordt vastgesteld om het bepaalde in artikel 3:3 , derde lid te ontwijken.
Lid 3
Bij de brandweer, en de wat betreft de van toepassing zijnde dienstroosters daarmee vergelijkbare onderdelen, kan een van het tweede lid afwijkende regeling worden getroffen.
Artikel 4:2:1 Arbeidsduur en werktijden
Lid 1
Bij de regeling van de werktijd en haar toepassing wordt zoveel mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.
Lid 2
Een afwijking van de regeling van de werktijd, bedoeld in artikel 4:2 , tweede lid, onder a, is voor wat betreft de zondag slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar.
Lid 3
Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de nieuwjaarsdag, de tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen en de dag waarop de verjaardag van de koningin wordt gevierd.
Lid 4
Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten.
Lid 5
Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.
Artikel 4:2:1:1 Arbeidsduur en werktijden
Hetgeen in artikel 4:2:1 is bepaald ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag geldt naast de dagen genoemd in artikel 4:2:1, lid 3 eveneens voor Goede Vrijdag, Bevrijdingsdag en de regionale feestdag 3 oktober of de dag waarop het gevierd wordt.
Artikel 4:2:2 Arbeidsduur en werktijden
Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:3 , arbeid op zaterdag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije beschikking toegekend.
Artikel 4:3 Spaarmogelijkheid
Lid 1
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
a. opgebouwde verloftegoed: het voor 1 april 2006 opgebouwde verlof in het kader van de voormalige verlofspaarmogelijkheid;
b. kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het omzetten van het opgebouwde verloftegoed in een geldbedrag. Per verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.
Lid 2
Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar door het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als mogelijk in een aaneengesloten periode.
Lid 3
De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed. Het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.
Lid 4
In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een andere betrekking, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
Lid 5
In geval van ontslag op grond van artikel 8:3 , 8:6 , 8:7 , 8:8 of 8:11 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
Lid 6
In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed
Lid 7
In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond van het tiende lid.
Lid 8
In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de nabestaanden, met inachtneming van het bepaalde van artikel 8:16:2 , het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.
Lid 9
In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het college nadere afspraken gemaakt over de opname van het resterende opgebouwde verloftegoed.
Lid 10
Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uitbetaald, wordt dit uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.
Artikel 4:3:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 4:3:2 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 4:3:3 Vervallen
(Vervallen)
4a Uitwisselen van arbeidsvoorwaarden
Artikel 4a:1 Vakantie-uren uitwisselen tegen geld
Lid 1
De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als bedoeld in artikel 6:2, eerste lid - te verminderen in ruil voor een vergoeding als bedoeld in het vijfde lid.
Lid 2
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal vakantie-uren –na vermindering op grond van het eerste lid – minimaal 144 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als minimum.
Lid 3
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal te verminderen vakantie-uren op grond van het eerste lid maximaal 72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Lid 4
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
Lid 5
Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen ontvangt de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid verminderd vakantie-uur een vergoeding overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij de aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Artikel 4a:2 Geld uitwisselen tegen vakantie-uren
Lid 1
De ambtenaar kan bij het college voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) een verzoek indienen om gedurende het daaropvolgende kalenderjaar de duur van de vakantie - als bedoeld in artikel 6:2 , eerste lid - te vermeerderen tegen inlevering van een vergoeding als bedoeld in het vierde lid.
Lid 2
Voor de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt het aantal op grond van het eerste lid te vermeerderen vakantie-uren maximaal 72 uren. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Lid 3
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het eerste lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
Lid 4
Tenzij op lokaal niveau anders is overeengekomen, wordt op het salaris van de ambtenaar voor elk op grond van het eerste lid meer verkregen vakantie-uur een vergoeding ingehouden overeenkomend met de hoogte van het salaris per uur dat hij geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Artikel 4a:3 Inhouding op bezoldiging, eindejaarsuitkering, vakantietoelage of urenvergoeding
Lid 1
Het college kan op verzoek van de ambtenaar zijn bezoldiging als bedoeld in artikel 3:1 , zijn eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:6 , zijn vakantietoelage als bedoeld in artikel 6:3 of zijn vergoeding als bedoeld in artikel 4a:1 , vijfde lid, verlagen voor door het college vastgestelde bestedingsmogelijkheden.
Lid 2
Bij regeling van het college kunnen voor de uitvoering van het bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften worden gesteld.
Fietsenplan
Inhoudsopgave
Artikel 4a:3:1:1 Begripsomschrijving Artikel 4a:3:1:2 Algemeen
Artikel 4a:3:1:3 Deelname aan de regeling Artikel 4a:3:1:4 Aanschaf fiets
Artikel 4a:3:1:5 Financiering
Artikel 4a:3:1:6 Aanvullende overeenkomst
Artikel 4a:3:1:7 Wijze van deelname aan de regeling Artikel 4a:3:1:8 Slotbepalingen
Artikel 4a:3:1:1 Begripsomschrijving
a. Werknemer:
de ambtenaar als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid onder a. van het Rechtspositiereglement Holland Rijnland met een vaste aanstelling of een tijdelijke aanstelling met uitzicht op een vaste aanstelling; hij of zij met wie een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met uitzicht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd naar burgerlijk recht als bedoeld in artikel 2:5 van het Rechtspositiereglement Holland Rijnland is gesloten.
b. Werkgever:
Dagelijks Bestuur van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
c. Cataloguswaarde:
de aanschafprijs van de fiets volgens de catalogus van de leverancier (inclusief omzetbelasting).
d. Aanschafkosten:
de aanschafprijs van de fiets (inclusief omzetbelasting)
e. Overige kosten:
kosten voor met de fiets samenhangende zaken, zoals een fietsslot of een regenpak.
f. Factuurdatum:
de datum zoals vermeld op de factuur van de leverancier van de fiets.
Artikel 4a:3:1:2 Algemeen
De werkgever is bereid eenmaal per drie kalenderjaren aan de werknemer genoemd in artikel 4a:3:1:1 onder de in deze regeling opgenomen voorwaarden een fiets ten behoeve van woon-werkverkeer te verstrekken.
Artikel 4a:3:1:3 Deelname aan de regeling Lid 1
De werknemer kan aan deze regeling deelnemen indien
1. hij op de factuurdatum werknemer is in de zin van artikel 4a:3:1:1;
2. er nog geen ontslag is aangevraagd of aangezegd;
3. de factuurdatum gelegen is binnen de looptijd van de regeling.
Lid 2
De aanschaf- en eventuele overige kosten van de fiets worden gefinancierd op de wijze genoemd onder artikel 4a:3:1:5. Hierbij geldt de fiscale voorwaarde dat de cataloguswaarde van de fiets niet meer (inclusief omzetbelasting) mag bedragen dan in de voorschriften van de belastingdienst is aangegeven.
Lid 3
De werknemer verklaart bij deelname dat de fiets mede zal worden gebruikt voor woon-werkverkeer. De Belastingdienst heeft als regel dat de medewerker meer dan de helft van het aantal dagen dat hij naar het werk reist, van de fiets gebruik maakt. In een afzonderlijke fietsverklaring zal werknemer dit woon-werkverkeer nader aanduiden en hiervoor tekenen.
Lid 4
Indien de belastingdienst bij een controle zich op het standpunt mocht stellen dat dit gebruik niet of niet voldoende aannemelijk is, is werkgever gerechtigd de daaruit voortvloeiende naheffing (inclusief eventuele boete en heffingsrente), voor zover betrekking hebbend op werknemer, op werknemer te verhalen.
Lid 5
De deelname aan deze regeling vangt aan op de factuurdatum.
Artikel 4a:3:1:4 Aanschaf fiets Lid 1
De werknemer kiest bij een zelf geselecteerde leverancier met inachtneming van de in artikel 4a:3:1:3, tweede lid genoemde maximale cataloguswaarde een fiets uit. De factuur hiervoor wordt rechtstreeks naar het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland gestuurd en door het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland voldaan. Indien de prijs van de fiets meer bedraagt dan € 749,--. wordt het meerdere bij het loon geteld.
Lid 2
De werkgever mag voor met de fiets samenhangende zaken maximaal € 82,--. per kalenderjaar onbelast aan de werknemer vergoeden, zoals de benodigde reparaties, een extra slot en een regenpak.
Lid 3
Naast de met de fiets samenhangende zaken kan de werkgever een fietsverzekering onbelast vergoeden of verstrekken.
Lid 4
De fiets gaat na levering door de leverancier direct in eigendom over op de werknemer.
Lid 5
De werknemer kan overeenkomstig voorschriften van de belastingdienst in een periode van drie kalenderjaren een maximaal bedrag (inclusief omzetbelasting) aan door de belastingdienst vastgestelde accessoires en tegoedbonnen voor overige kosten bij de leverancier besteden.
Lid 6
Werknemer kan werkgever op geen enkele wijze aanspreken voor verplichtingen die voortvloeien uit de garantiebepalingen van de leverancier of fabrikant. Werknemer dient zich in dat geval uitsluitend te wenden tot de leverancier of de fabrikant.
Artikel 4a:3:1:5 Financiering Lid 1
In ruil voor de verstrekte fiets worden de arbeidsvoorwaarden van de werknemer aangepast. De aanpassing van de arbeidsvoorwaarden vindt plaats over een periode van maximaal 12 maanden. De werkgever biedt daarbij aan de werknemer een keuze uit de volgende mogelijkheden:
a. instemmen met verlaging van het bruto salaris, als bedoeld in artikel 3:1, tweede lid onder b van het Rechtspositiereglement Holland Rijnland voor maximaal een periode van 12 maanden met het bedrag conform de van toepassing zijnde fiscale regeling;
b. instemmen met verlaging van de eindejaarsuitkering als bedoeld in artikel 3:6 van het Rechtspositiereglement Holland Rijnland;
c. instemmen met verlaging van de vakantietoelage;
d. afzien van een nader af te spreken aantal nog op te bouwen verlofuren.
Voor deze regeling mogen in totaal maximaal 50,4 verlofuren worden ingeleverd. Na inlevering van de verlofuren dient de werknemer op jaarbasis nog over minimaal 144 verlofuren te beschikken. Voor de parttimer geldt dit minimum aan verlofuren naar rato. De waarde van een verlofuur komt overeen met de waarde van het uurloon zoals genoemd onder artikel 1:1 lid 1 onder o dat de werknemer geniet bij aanvang van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
Lid 2
Een combinatie van de onder lid 1 van dit artikel genoemde opties is mogelijk.
Lid 3
Door de in lid 1 onder a, b en c genoemde mogelijkheden worden de grondslagen voor diverse uitkeringen, zoals pensioen, arbeidsongeschiktheid, nabestaandenpensioen en dergelijke verlaagd.
Lid 4
Na verlaging van het salaris, zoals genoemd in lid 1 onder a, en/of de vakantietoelage zoals genoemd in lid 1 onder c, dient het bruto inkomen minimaal gelijk te zijn aan het wettelijke minimum brutoloon geldend in het jaar waarin de verlaging plaatsvindt.
Lid 5
Bij deelname wordt overeenkomstig de voorschriften van de belastingdienst de geldende fiscale bijtelling in het loon van de werknemer verwerkt.
Artikel 4a:3:1:6 Aanvullende overeenkomst
Ter uitvoering van de regeling wordt, als aanvulling op de aanstelling / arbeidsovereenkomst, tussen de werknemer en de werkgever een fietsovereenkomst gesloten. Bij deze aanvullende overeenkomst wordt de schriftelijke verklaring vermeld onder artikel 4a:3:1:3, derde lid van deze regeling toegevoegd.
Artikel 4a:3:1:7 Wijze van deelname aan de regeling
In de bijlage bij deze regeling staat vermeld hoe een werknemer zich dient aan te melden voor deelname aan de regeling en hoe de financiering van de aanschaf- en eventuele overige kosten is geregeld.
Artikel 4a:3:1:8 Slotbepalingen Lid 1
In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het Dagelijks Bestuur.
Lid 2
Indien toepassing van deze regeling zou leiden tot een onredelijke situatie voor een of meerdere werknemers, kan het Dagelijks Bestuur afwijken van het bepaalde in deze regeling.
Lid 3
Voor de werknemers die voor 1 juli 2008 een fiets verstrekt hebben gekregen - op basis van de toen geldende rechtspositie- blijven de toen overeengekomen afspraken van kracht.
Overeenkomst tot verstrekking van een fiets
Overeenkomst tot verstrekking van een fiets |
Verklaring Woon-/werkverkeer in het kader van het fietsplan |
5 Seniorenmaatregelen
Vervallen hoofdstuk
Hoofdstuk 5 is vervallen.
5a FPU Gemeenten en nieuwe seniorenmaatregelen
Paragraaf 1 FPU Gemeenten
Artikel 5a:1 Recht op uitkering Artikel 5a:2 Berekingsgrondslag
Artikel 5a:3 Hoogte van de Aanvulling werkgever
Artikel 5a:4 Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:4a Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:4b Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1 januari 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Artikel 5a:5 Einde van het recht op een Aanvulling werkgever Artikel 5a:6 Pensioenopbouw
Artikel 5a:7 Lokaal beleid Artikel 5a:8 Vervallen
Artikel 5a:1 Recht op uitkering
De ambtenaar die:
a. ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:11 en
b. geen gebruik maakt of heeft gemaakt van een of meer van de in hoofdstuk 5 genoemde regelingen en
c. geen betrekking heeft vervuld die door de gemeente is aangewezen als bezwarende functie en waarvoor afwijkende regels zijn gesteld,
heeft in het kader van de FPU Gemeenten recht op een Aanvulling werkgever.
Artikel 5a:2 Berekeningsgrondslag
Lid 1
In dit hoofdstuk wordt onder berekeningsgrondslag verstaan: de pensioengrondslag zoals die is vastgesteld in januari in het jaar voorafgaand aan het moment van gebruikmaking van de aanvulling van de werkgever, met dien verstande dat indien de ambtenaar direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever meer dan een betrekking vervult, voor de vaststelling van de berekeningsgrondslag wordt uitgegaan van het inkomen uit de betrekking waaruit het recht op een Aanvulling werkgever ontstaat.
Lid 2
Voor de ambtenaar die een deeltijdbetrekking vervult, wordt als berekeningsgrondslag de in het eerste lid genoemde berekeningsgrondslag gehanteerd, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor zoals genoemd in artikel 1.2, tweede lid van het pensioenreglement, direct voorafgaande aan het ontstaan van het recht op een Aanvulling werkgever.
Artikel 5a:3 Hoogte van de Aanvulling werkgever
Lid 1
De Aanvulling werkgever bedraagt een percentage van de berekeningsgrondslag, dat eenmalig wordt vastgesteld op het moment dat hij voor het eerst gebruikmaakt van de FPU Gemeenten aan de hand van de leeftijd van de ambtenaar op 31 december 2005 en bedraagt:
Leeftijd ambtenaar op 31 december 2005 | Aanvulling werkgever als percentage van berekeningsgrondslag bij uittreden op spilleeftijd |
56 | 6,9 |
57 | 8,0 |
58 | 9,4 |
59 | 11,3 |
60 | 14 |
61 of ouder | 16 |
Lid 2
De hoogte van de aanvulling werkgever wordt actuarieel neutraal herrekend indien de ambtenaar uittreedt op een eerder of later moment dan de voor hem geldende spilleeftijd.
Lid 3
a. De in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren
I. vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;
II. na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.
b. Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Artikel 5a:4 Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Lid 1
Voor medewerkers die vanaf 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
Lid 2
Voor werknemers die vanaf 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b, eerste lid.
Lid 3
a. de in het tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren:
I. vóór of op 1 april 1947: 61 jaar en twee maanden;
II. na 1 april 1947: 62 jaar en drie maanden.
b. Voor zover dit leidt tot een vroegere spilleeftijd dan genoemd onder a, is de in het tweede lid genoemde spilleeftijd voor de ambtenaar die onder de FPU maatregel 42, 43, 44 FPU-jaren valt, het moment waarop hij het aantal dienstjaren van 42 jaar en twee maanden, respectievelijk 43 jaar en twee maanden, respectievelijk 44 jaar en twee maanden bereikt.
Artikel 5a:4a Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die in de periode van 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Lid 1
Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 op of na de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 100% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid. Als de Aanvulling werkgever niet of niet volledig tot uitkering komt wordt dat gedeelte van de Aanvulling werkgever doorgeschoven naar het ouderdoms- en nabestaandenpensioen vanaf 65 jaar.
Lid 2
Voor werknemers die vanaf 1 januari 2006 tot 1 juli 2006 vóór de spilleeftijd van de FPU Gemeenten gebruikmaken van hun recht op FPU Gemeenten wordt de uitkering afgetopt op 90% van het totaalinkomen. Voor de definitie van totaalinkomen wordt verwezen naar artikel 5a:4b eerste lid.
Lid 3
De in het eerste en tweede lid genoemde spilleeftijd is voor de ambtenaar geboren:
a. vóór of op 1 april 1947: 60 jaar
b. na 1 april 1947: 61 jaar
Artikel 5a:4b Aftopping aanvulling werkgever voor medewerkers die vóór 1 januari 2006 gebruikmaken van de FPU Gemeenten
Lid 1
Onder het totaalinkomen van de ambtenaar wordt verstaan de som van:
a. de FPU-uitkering;
b. de Aanvulling werkgever; en,
in het geval dat een deeltijdbetrekking resteert na het ontslag op grond van artikel 8:11;
c. de berekeningsgrondslag zoals genoemd in artikel 5a:2, eerste lid, vermenigvuldigd met de deeltijdfactor die ontstaat op het moment dat ontslag is verleend op grond van artikel 8:11;
d. de andere inkomsten uit of in verband met de resterende deeltijdbetrekking.
Lid 2
De Aanvulling werkgever wordt slechts uitgekeerd voor zover het totaalinkomen van de ambtenaar niet meer bedraagt dan 90% van de berekeningsgrondslag.
Lid 3
De beoordeling of het totaalinkomen boven 90% van de berekeningsgrondslag uitkomt, vindt plaats bij elk ontslag op grond van artikel 8:11.
Lid 4
Bij de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering blijft buiten beschouwing dat gedeelte van de uitkering krachtens de FPU-regeling dat gebaseerd is op een individuele opbouw zoals geregeld in het pensioenreglement.
Lid 5
Indien de in het eerste lid, onder a, bedoelde FPU-uitkering is verminderd krachtens artikel 9 of 10 van het Reglement flexibel pensioen en uittreden (FPU) ter zake van basisuitkering en aanvullende uitkering, respectievelijk in verband met samenloop met inkomsten uit arbeid of bedrijf, of in verband met samenloop met uitkering ter zake van arbeidsongeschiktheid, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de onverminderde FPU-uitkering.
Artikel 5a:5 Einde van het recht op een Aanvulling werkgever
Het recht op een Aanvulling werkgever eindigt bij een ontslag anders dan op grond van artikel 8:11 dan wel wanneer niet langer recht bestaat op een uitkering krachtens de FPU-regeling.
Artikel 5a:6 Pensioenopbouw
De werkgever betaalt aan de ambtenaar die gebruikmaakt van de FPU Gemeenten een vergoeding pensioenpremie die overeenkomt met de werkgeversbijdrage in de doorsneepremie die vereist is voor 20% pensioenopbouw gedurende de periode dat gebruik wordt gemaakt van de regeling. De in de eerste volzin genoemde pensioenopbouw heeft betrekking op dat deel van de dienstbetrekking waarvoor ontslag is verleend op grond van artikel 8:11.
Artikel 5a:7 Lokaal beleid
Het college kan een nadere regeling treffen op grond waarvan het gebruik van de FPU Gemeenten kan worden beïnvloed. Deze nadere regeling laat de aanspraken van de ambtenaar op de FPU Gemeenten onverlet.
Artikel 5a:8 Vervallen
(Vervallen)
Paragraaf 2 Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Artikel 5a:9 Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Artikel 5a:9 Pensioenopbouw bij afloop loopbaan
Indien de ambtenaar op grond van artikel 3:1, zevende lid, bij dezelfde of een andere werkgever in de gemeentelijke sector, een andere functie met een gelijke formele arbeidsduur accepteert, blijft de pensioenopbouw gebaseerd op de oude inschaling.
6 Vakantie, vakantietoelage en (zwangerschaps- en bevallings)verlof
Artikel 6:1 Recht op vakantie
In elk kalenderjaar heeft de ambtenaar recht op vakantie met behoud van bezoldiging.
Artikel 6:1:1 Vakantieverlening
Lid 1
De vakantie, waarop de ambtenaar recht heeft ingevolge artikel 6:1, wordt verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten en toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 6:2:4, eerste lid, dan wel toepassing wordt gegeven aan artikel 6:2:6.
Lid 2
De vakantie wordt verleend door het college.
Artikel 6:2 Duur vakantie
Lid 1
De duur van de vakantie van de ambtenaar met een volledige betrekking bedraagt ten minste 158,4 uren per kalenderjaar.
Lid 2
Voor 1 november (tenzij lokaal anders is geregeld) kan de ambtenaar verzoeken in het daaropvolgende kalenderjaar de arbeidsduur per jaar te mogen overschrijden met - bij een volledige betrekking - een maximum van 50,4 uren en deze uren om te zetten in vakantie als bedoeld in het eerste lid. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor een arbeidsduur van minder dan 36 uren per week geldt een naar evenredigheid lager aantal uren als maximum.
Lid 3
Het college wijst een verzoek als bedoeld in het vorige lid toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.
Artikel 6:2:1 Nadere regels
Lid 1
Met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2 geeft het college algemene regels met betrekking tot de duur van de vakantie.
Lid 2
De duur van de vakantie van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur van minder dan 36 uur per week, wordt naar evenredigheid verminderd.
Lid 3
Bij de in het eerste lid bedoelde algemene regels wordt ten aanzien van de ambtenaren of bepaalde groepen van ambtenaren voorzien in een vermeerdering van de vakantie op grond van volbrachte diensttijd of bereikte leeftijd, dan wel van beide, waarbij het bepaalde in het tweede lid van overeenkomstige toepassing is.
Lid 4
De aan de ambtenaar volgens de in het eerste lid bedoelde algemene regels toekomende vakantie wordt vermeerderd met 14,4 uren ten aanzien van degene, bedoeld in de artikelen 3:3 en 3:3:1, indien regelmatig en in belangrijke mate op onregelmatige uren wordt gewerkt, respectievelijk indien de in artikel 3:3:1 genoemde verplichting regelmatig en in belangrijke mate op de ambtenaar rust.
Lid 5
In gevallen waarin dit artikel niet voorziet, stelt het college bijzondere regels vast. Lid 6
Vervallen. Lid 7
Het recht op vermeerdering van de vakantie als bedoeld in het derde lid van dit artikel vervalt met ingang van de dag waarop de ambtenaar gebruikmaakt van de FPU Gemeenten als omschreven in hoofdstuk 5a.
Artikel 6:2:1:2 Verlofopbouw
Onverminderd hetgeen in de CAR ten aanzien van het aantal vakantie-uren is geregeld, wordt het volgens artikel 6:2 vastgestelde aantal vakantie-uren vermeerderd:
ingaande het kalenderjaar, waarin de ambtenaar de hieronder genoemde diensttijd in overheidsdienst vervult met het daarachter vermelde aantal extra vakantie-uren berekend bij een 36-urige werkweek.
Dienstjaren | Of leeftijd | Extra vakantieuren |
15 | 35 | 7,2 |
20 | 40 | 14,4 |
25 | 45 | 21,6 |
30 | 50 | 28,8 |
35 | 55 | 36 |
40 | 60 | 43,2 |
Ingaande het kalenderjaar, waarin de ambtenaar in de hieronder genoemde salarisschaal is ingeschaald met het daarachter vermelde extra vakantie-uren.
schaal | extra vakantieuren |
9 t/m 11a | 7,2 |
12 t/m 14 | 21,6 |
Artikel 6:2:2 Aaneengesloten periode
Lid 1
De vakantie kan worden opgesplitst, maar wordt als regel voor ten minste 2/3 deel, doch in elk geval voor ten minste tien werkdagen, aaneensluitend verleend.
Lid 2
De vakantie wordt desverlangd zoveel mogelijk, in het bijzonder voor wat betreft de aaneengesloten periode, bedoeld in het eerste lid, verleend in het tijdvak van 1 mei tot 1 oktober. De ambtenaar wordt in de gelegenheid gesteld vakantie op te nemen op officiële feestdagen, samenhangend met geloof en/of culturele achtergrond anders dan de feestdagen genoemd in artikel 4:2:1 derde lid, bij het huwelijk of geregistreerd partnerschap van bloed- en aanverwanten in eerste en tweede graad en bij verhuizing.
Lid 3
De beslissing omtrent de tijdstippen waarop de vakantie zal worden verleend, alsmede die omtrent de tijdvakken waarin de vakantie eventueel zal worden gesplitst, berust bij het bestuursorgaan dat de vakantie verleent. Bij die beslissing wordt, voor zover de belangen van de dienst en die van de andere ambtenaren die toelaten, zoveel mogelijk rekening gehouden met de wensen van de ambtenaar.
Artikel 6:2:2:1 Meenemen verlof en ADV naar een volgend jaar
Lid 1
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:2:6 is overheveling van niet opgenomen vakantie-uren naar het volgende kalenderjaar zonder opgave van redenen door de ambtenaar mogelijk tot maximaal 80 vakantie-uren bij een volledige betrekking.
Lid 2
Indien de ambtenaar daar om verzoekt en hij naar het oordeel van de leidinggevende gewichtige redenen heeft om meer vakantie-uren over te schrijven dan als genoemd in het eerste lid, kan het bestuur, indien het dienstbelang en de belangen van de andere ambtenaren dat toelaten, de ambtenaar toestaan meer uren over te schrijven naar het volgende kalenderjaar.
Lid 3
Toegekende ADV-uren dienen in het jaar waarover zij zijn toegekend te worden opgenomen.
Lid 4
ADV-uren worden toegekend aan die werknemer die wekelijks zijn contracturen vervuld. Een werknemer die zijn werkzaamheden niet conform zijn contracturen volbrengt wegens ziekte, bouwt geen ADV-uren op.
Artikel 6:2:3 Vakantieopbouw tijdens ziekte, arbeidsongeschiktheid en andere redenen van afwezigheid
Lid 1
De ambtenaar die in de loop van een kalenderjaar is aangesteld of wordt ontslagen heeft recht op een duur van de vakantie naar rato van de tijd dat hij zijn betrekking vervult.
Lid 2
Voor de ambtenaar die door oorzaken anders dan die bedoeld in het eerste lid, niet gedurende het volle kalenderjaar zijn betrekking vervult, wordt de duur van de vakantie, zo mogelijk van het lopende en overigens van een volgend kalenderjaar, naar evenredigheid verminderd, behoudens het bepaalde in het derde lid.
Lid 3
Onverminderd het bepaalde in artikel 6:1:1, eerste lid, wordt een vermindering, bedoeld in het tweede lid, niet toegepast:
a. gedurende de laatste 6 maanden van de periode van afwezigheid, wegens zwangerschap en bevalling of niet aan schuld of nalatigheid te wijten ziekte van de ambtenaar, voorafgaand aan het herstel of het ontslag van de ambtenaar;
b. in geval van verblijf in militaire dienst, anders dan voor eerste oefening;
c. indien en voor zolang de ambtenaar voor ten hoogste 55% van de voor hem vastgestelde werktijd wegens niet aan zijn schuld of nalatigheid te wijten ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen. Deze verhindering wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes maanden buiten beschouwing gelaten.
Een opnieuw ingetreden verhindering tot het vervullen van de betrekking wegens ziekte wordt voor het bepalen van de in dit lid onder a bedoelde periode van zes maanden als een voortzetting van de vorige verhindering beschouwd, tenzij die verhindering zich voordoet nadat tenminste vier weken zijn verstreken sedert de ambtenaar zijn betrekking volledig heeft hervat.
Lid 4
Indien aan de ambtenaar op zijn verzoek vakantie wordt verleend op werkdagen, waarop hij wegens ziekte slechts gedurende een gedeelte daarvan zijn arbeid kan verrichten, wordt het aantal vakantie-uren van de ambtenaar verminderd met het aantal uren waarmee het aantal vakantie-uren verminderd zou worden ingeval de ambtenaar niet gedeeltelijk wegens ziekte verhinderd zou zijn geweest, tenzij het bevoegde bestuursorgaan dat de vakantie verleent in naar zijn oordeel daarvoor in aanmerking komende gevallen anders beslist.
Lid 5
Voor vakantie-uren waarop de ambtenaar aanspraak heeft, maar die met ingang van de dag van ontslag nog niet zijn verleend wordt een vergoeding gegeven. Deze vergoeding is gelijk aan het uurloon van de ambtenaar voor elk niet verleend vakantie-uur.
Artikel 6:2:4 Niet genoten vakantie wegens dienstbelang
Lid 1
Is aan de ambtenaar om redenen van dienstbelang in enig kalenderjaar de vakantie niet of niet geheel verleend, dan wordt hem die nog niet genoten vakantie zoveel mogelijk in het eerstvolgende, doch uiterlijk voor het einde van het tweede volgende kalenderjaar verleend.
Lid 2
Indien het belang van de dienst het onvermijdelijk maakt, dat de vakantie of het aaneengesloten gedeelte daarvan wordt genoten buiten het in artikel 6:2:2, tweede lid, genoemde tijdvak, kan door het college de duur van de vakantie of het aaneengesloten deel daarvan met 1/3 worden verlengd.
Artikel 6:2:5 Intrekking
Lid 1
Verleende vakantie kan worden ingetrokken, wanneer dringende redenen van dienstbelang zulks noodzakelijk maken. Indien ten gevolge daarvan de ambtenaar op een bepaalde werkdag slechts gedeeltelijk vakantie genoot, worden de genoten vakantie-uren van die werkdag niet in aanmerking genomen bij de berekening van het aantal genoten vakantie-uren.
Lid 2
Indien de ambtenaar ten gevolge van de intrekking van de vakantie geldelijke schade lijdt, wordt deze schade hem vergoed.
Artikel 6:2:6 Niet verleende vakantie
Lid 1
Indien in enig kalenderjaar de vakantie geheel of gedeeltelijk niet is verleend:
a. op verzoek van de ambtenaar;
b. als gevolg van afwezigheid wegens ziekte die niet aan de schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten; of
c. als gevolg van verblijf in militaire dienst anders dan voor eerste oefening,
wordt de niet genoten vakantie in een volgend kalenderjaar verleend, tenzij het belang van de dienst of de belangen van de andere ambtenaren zich daartegen verzetten.
Een verzoek als bedoeld onder a kan achterwege blijven, indien de niet genoten vakantie minder is dan een nader door het college te bepalen aantal uren.
Lid 2
De wegens ziekte tijdens een vakantie niet genoten vakantie-uren worden als niet verleend beschouwd, indien de ambtenaar aannemelijk kan maken dat hij, ware hem geen vakantie verleend, op die uren verhinderd zou zijn geweest zijn betrekking te vervullen.
Lid 3
Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt met dien verstande, dat de ambtenaar in enig kalenderjaar nimmer meer vakantie-uren kan opnemen dan anderhalf maal het hem bij of krachtens artikel 6:2:1 toekomende aantal uren tenzij op een desbetreffend verzoek van de ambtenaar uitdrukkelijk anders is beslist.
Artikel 6:2:7 Derving voordelen uit betrekking
Aan de ambtenaar die tijdens zijn vakantie bepaalde voordelen welke aan zijn betrekking zijn verbonden derft, kan deswege een vergoeding worden toegekend.
Artikel 6:3 Aanspraak vakantietoelage
Lid 1
De ambtenaar heeft aanspraak op een vakantietoelage voor elke maand waarover hij als zodanig bezoldiging heeft genoten.
Indien een ambtenaar in de loop van een maand zijn betrekking gaat vervullen dan wel wordt ontslagen, ontvangt hij een evenredig deel van de vakantietoelage over die maand.
Lid 2
De vakantietoelage bedraagt per kalendermaand 8% van de voor de ambtenaar in die maand geldende bezoldiging, met dien verstande dat aan de ambtenaar ten minste het bedrag wordt uitbetaald dat gelijk is aan de voor ambtenaren vastgestelde minimum vakantietoelage, welk bedrag bij het vervullen van een onvolledige betrekking naar evenredigheid wordt verminderd.
Artikel 6:3:1 Uitbetaling vakantietoelage
Lid 1
De vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3, wordt eenmaal per kalenderjaar uitbetaald over de periode van 12 maanden, beginnende met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar. In afwijking van het bepaalde in de vorige zin vindt uitbetaling ook plaats bij ontslag van de ambtenaar.
Lid 2
a. Artikel 6:3, alsmede het eerste lid van dit artikel zijn niet van toepassing op de ambtenaar, die in werkelijke dienst is of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;
b. Aan de ambtenaar die ingevolge wettelijke verplichting anders dan voor herhalingsoefeningen als militair in werkelijke dienst is, of te werk is gesteld in de zin van artikel 9 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst en die vervangende dienst gedurende negen maanden heeft vervuld, wordt een bedrag uitgekeerd, dat gelijk is aan het verschil tussen het bedrag, dat hij als vakantie-uitkering uit hoofde van zijn militaire dienst of tewerkstelling in de zin van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst ontvangt en het bedrag aan vakantietoelage - mits dit hoger is - dat hij zou hebben ontvangen indien de voorgaande leden op hem van toepassing zouden zijn en de toelage zou zijn berekend op basis van de volle aan zijn betrekking verbonden bezoldiging.
Lid 3
Bij de toepassing van dit artikel wordt in acht genomen dat de tijd gedurende welke bij wijze van disciplinaire straf of uit hoofde van schorsing een gedeelte van de bezoldiging wordt ingehouden buiten beschouwing wordt gelaten, indien en voorzover dat bij de strafoplegging of schorsing is bepaald. Artikel 8:15:2, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Lid 4
Met betrekking tot de uitvoering van dit artikel kan het college nadere regels stellen.
Artikel 6:4 Buitengewoon verlof
Lid 1
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op calamiteiten- en ander kort verzuimverlof of kraamverlof heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging.
Lid 2
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke andere gevallen aan de ambtenaar door het college buitengewoon verlof met behoud van de bezoldiging kan worden verleend.
Lid 3
In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald in welke gevallen het college buitengewoon verlof kan verlenen aan de ambtenaar die lid is van een op grond van artikel 12:1, derde lid, toegelaten organisatie.
Lid 4
In de situatie dat er tijdens de non-activiteit elders pensioen wordt opgebouwd, is het verhaal van de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis-en aanvullende uitkering gelijk aan de bijdrage die voor de ambtenaar is verschuldigd.
Artikel 6:4:1 Buitengewoon verlof
Lid 1
Het college verleent aan de ambtenaar buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging op de dag dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap van de ambtenaar wordt voltrokken.
Lid 2
De ambtenaar meldt tenminste twee weken tevoren aan het college wanneer het huwelijk of het registeren van het partnerschap zal plaatsvinden.
Artikel 6:4:1a Langdurend zorgverlof
Lid 1
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op langdurend zorgverlof heeft over de uren dat hij dit verlof geniet aanspraak op doorbetaling van 50% van zijn bezoldiging.
Lid 2
Indien de ambtenaar gedurende het langdurend zorgverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen vindt geen opschorting van het langdurend zorgverlof plaats.
Lid 3
De ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet en langer dan 7 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen heeft met ingang van de achtste kalenderdag aanspraak op zijn volledige bezoldiging.
Lid 4
De duur van de vakantie van de ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het langdurend zorgverlof.
Lid 5
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen, wordt met ingang van de achtste kalenderdag de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.
Lid 6
De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die langdurend zorgverlof geniet vindt plaats op basis van de bezoldiging genoemd in het eerste lid.
Lid 7
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 7 kalenderdagen, vindt met ingang van de achtste kalenderdag de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de volledige bezoldiging.
Artikel 6:4:2 Vakbondsverlof
Lid 1
Voor de toepassing van dit artikel worden verstaan onder:
a. Centrales van overheidspersoneel:
1. de Algemene Centrale van overheidspersoneel (ACOP);
2. de Christelijke Centrale van overheids- en onderwijs Personeel (CCOOP);
3. de Centrale van middelbare en hogere functionarissen bij overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen (CMHF).
b. Verenigingen van ambtenaren:
de verenigingen van ambtenaren welke zijn aangesloten bij de onder a genoemde centrales van overheidspersoneel.
Lid 2
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt door het college buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend aan de ambtenaar:
a. voor het bijwonen van algemene vergaderingen van verenigingen van ambtenaren of, voor zover het algemene verenigingen betreft welke ook andere groepen van ambtenaren dan gemeentepersoneel organiseren, voor het bijwonen van algemene vergaderingen van een landelijke groep van gemeentepersoneel indien de ambtenaar lid van het hoofdbestuur, bestuurslid ener landelijke groep of afgevaardigde van een afdeling is, met dien verstande dat van elke afdeling voor iedere vijftig leden of gedeelte daarvan aan ten hoogste twee afgevaardigden tot een maximum van tien afgevaardigden, verlof wordt verleend;
b. voor het bijwonen van hoofdbestuursvergaderingen indien hij lid is van het hoofdbestuur van bondsraad- of bestuursraadvergaderingen indien hij lid is van de bonds- of bestuursraad, en van groepsraadvergaderingen indien hij lid is van een landelijke groepsraad;
c. voor het bijwonen van één algemene vergadering van de centrale organisatie waarbij de vereniging van de ambtenaar is aangesloten, indien hij als vertegenwoordiger van zijn vereniging aan die vergadering deelneemt.
Lid 3
Tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten wordt door het college aan de ambtenaar met een volledige betrekking buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend:
a. om, indien hij daartoe door een centrale van overheidspersoneel als bedoeld in het eerste lid, onder a of door een daarbij aangesloten vereniging is aangewezen, bestuurlijke en/of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen die centrale of die daarbij aangesloten vereniging, onderscheidenlijk binnen het gemeentelijk apparaat, welke ertoe strekken de doelstellingen van deze centrale van overheidspersoneel en/of de daarbij aangesloten vereniging te ondersteunen, alles tezamen voor ten hoogste 216 uren per kalenderjaar;
b. voor het - op uitnodiging van een vereniging van ambtenaren - als cursist deelnemen aan een cursus welke door of ten behoeve van de leden van die vereniging van ambtenaren wordt gegeven, alles tezamen voor ten hoogste 43,2 uren per twee kalenderjaren.
Lid 4
Van het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het aantal uren genoemd in het derde lid onder a en b, naar evenredigheid verminderd.
Lid 5
Het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, kan voor de ambtenaar met een volledige betrekking niet meer bedragen dan ten hoogste 244,8 uren per kalenderjaar, echter met dien verstande dat ten hoogste 316,8 uren verlof kan worden verleend aan de ambtenaar die:
a. lid is van het hoofdbestuur van een centrale van overheidspersoneel, genoemd in het eerste lid onder a, nr. 1 of 2 en/of van een vereniging van ambtenaren die rechtstreeks bij die centrale is aangesloten;
b. lid is van het centrale bestuur van de centrale genoemd in het eerste lid onder a, nr. 3 en/of bestuurslid is van een sector of sectie van de centrale. Het buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging van een ambtenaar die is aangesteld voor een formele arbeidsduur per week van minder dan 36 uur wordt het verlof, bedoeld in het tweede en derde lid tezamen, naar evenredigheid verminderd.
Lid 6
Verlof, bedoeld in de vorige leden, kan slechts worden verleend aan de ambtenaar die lid is van een vereniging van ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b.
Lid 7
Tenzij andere belangen van de dienst zich daartegen verzetten, wordt aan de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als lid van de commissie, bedoeld in artikel 12:1, tweede lid, buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging verleend voor het bijwonen van de vergadering van die commissie, alsmede voor een voorvergadering per uitgeschreven commissievergadering. Hetgeen ten aanzien van de voorvergadering is bepaald, geldt eveneens voor de ambtenaar die door de vereniging van ambtenaren waarvan hij lid is, is aangewezen als plaatsvervangend lid van de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid.
Lid 8
Het college kan omtrent het bepaalde in dit artikel nadere regels stellen, waarbij het te verlenen verlof, bedoeld in het tweede, derde en vijfde lid, op een lager aantal uren kan worden gesteld.
Artikel 6:4:2a Vervallen
(Vervallen)
Artikel 6:4:3 Kortdurend zorgverlof
Lid 1
De ambtenaar met een volledige betrekking kan voor maximaal 72 uur per kalenderjaar aanspraak maken op kortdurend zorgverlof op grond van de Waz.
Lid 2
Het maximum van 72 uur, als genoemd in het eerste lid, wordt voor de ambtenaar die is aangesteld voor een formele betrekkingsomvang van minder dan 36 uur per week naar evenredigheid verminderd.
Lid 3
Het verlof komt voor de helft voor de rekening van de werkgever en voor de helft voor de rekening van de ambtenaar.
Lid 4
Het college bepaalt in overleg met de ambtenaar nader de wijze waarop de verrekening van het verlof met hem plaatsvindt. Verrekening met de vakantie bedoeld in artikel 6:2 is mogelijk.
Artikel 6:4:4 Non-activiteit
Lid 1
Bij non-activiteit, bedoeld in artikel 125c, eerste lid, van de Ambtenarenwet bestaat geen recht op doorbetaling van de bezoldiging en vakantietoelage.
Lid 2
Indien de ambtenaar uit hoofde van zijn benoeming of verkiezing, bedoeld in artikel 125c, tweede lid, Ambtenarenwet, aanspraak heeft op een vaste vergoeding - niet zijnde een onkostenvergoeding - wordt op zijn bezoldiging over de tijd dat hij het op grond van dat artikellid verleende verlof geniet een inhouding toegepast. Deze inhouding gaat hetgeen hij geacht kan worden te ontvangen als vergoeding voor de met het verlof overeenkomende tijd niet te boven.
Lid 3
Het college kan ter uitvoering van de vorige leden nadere regels vaststellen.
Artikel 6:4:5 Overige redenen buitengewoon verlof
Het college kan aan een ambtenaar op diens verzoek, met behoud van het genot van de gehele of gedeeltelijke bezoldiging en al dan niet onder bepaalde nadere voorwaarden, verlof verlenen om andere redenen dan die welke zijn genoemd in artikel 6:4 tot en met artikel 6:4:4. Het verlof wordt verleend voor maximaal één jaar.
Artikel 6:4:5a Overige redenen buitengewoon verlof
Lid 1
Het college kan aan de ambtenaar die benoemd is tot bezoldigd bestuurder van een vereniging van ambtenaren op diens verzoek onbetaald verlof verlenen voor de duur van de vervulling van de functie voor ten hoogste twee jaren.
Lid 2
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Artikel 6:4:6 Buitengewoon verlof is geen vakantie
Het buitengewoon verlof dat volledig doorbetaald wordt, wordt niet in mindering gebracht op de vakantie.
Artikel 6:5 Ouderschapsverlof
Lid 1
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van een percentage van zijn bezoldiging minus het daaraan gekoppelde maximale uurbedrag van de fiscale tegemoetkoming van de Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.
Lid 2
Het percentage bedoeld in het eerste lid bedraagt voor de ambtenaar die wordt bezoldigd volgens:
a | schaal 1: | 90%; |
b | schaal 2: | 85%; |
c | schaal 3: | 80%; |
d | schaal 4: | 70%; |
e | schaal 5: | 60%; |
f | schaal 6 en hoger: | 50%. |
Lid 3
Het is niet toegestaan dat de ambtenaar gedurende de uren dat het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht. Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.
Lid 4
Op de ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.
Artikel 6:5:1 Voorwaarden
De ambtenaar meldt het voornemen om ouderschapsverlof op te nemen ten minste drie maanden voor de door hem gewenste ingangsdatum door middel van het daarvoor vastgestelde aanvraagformulier.
Artikel 6:5:2 Meerlingen
Lid 1
Bij twee- of meerlingen bestaat slechts voor één kind aanspraak op betaald ouderschapsverlof. Lid 2
De bepalingen uit artikel 6:5:1, 6:5:3, 6:5:4 en 6:5:7 zijn van overeenkomstige toepassing indien er, voor het tweede en de meerdere kinderen van een twee- of meerling, gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid onbetaald ouderschapsverlof te genieten.
Artikel 6:5:3 Ziekte
Lid 1
Indien de ambtenaar gedurende het ouderschapsverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen vindt geen opschorting van het ouderschapsverlof plaats.
Lid 2
De ambtenaar die ouderschapsverlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen heeft met ingang van de vijftiende kalenderdag aanspraak op zijn volledige bezoldiging.
Artikel 6:5:4 Opbouw vakantie en vakantie-toelage
Lid 1
De duur van de vakantie van de ambtenaar die ouderschapsverlof geniet, wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het ouderschapsverlof.
Lid 2
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderdagen, wordt met ingang van de vijftiende kalenderdag de vermindering van de duur van de vakantie beëindigd.
Lid 3
De opbouw van de vakantietoelage van de ambtenaar die ouderschapsverlof geniet vindt plaats op basis van de bezoldiging, die tijdens dit ouderschapsverlof wordt uitbetaald.
Lid 4
Indien de ambtenaar wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen en deze ziekteperiode duurt langer dan 14 kalenderdagen, vindt met ingang van de vijftiende kalenderdag de opbouw van de vakantietoelage weer plaats op basis van de volledige bezoldiging.
Artikel 6:5:5 Terugbetaling
Lid 1
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen zes maanden daarna ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:1, eerste lid, of artikel 8:13, is verplicht de bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten, terug te betalen.
Lid 2
Geen terugbetalingsverplichting ontstaat indien het ontslag als bedoeld in artikel 8:1, eerste lid:
a. het gevolg is van het aanvaarden van een betrekking bij een andere gemeente;
b. en evenmin indien de betrokkene aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet, vanwege werkloosheid, die is ontstaan doordat de ambtenaar ontslag heeft gevraagd omdat hij de echtgenoot of geregistreerde partner volgt, die door geheel buiten hem liggende oorzaken noodzakelijk van standplaats moet wijzigen.
Lid 3
De ambtenaar die gedurende het betaald ouderschapsverlof of binnen drie maanden daarna op eigen verzoek een betrekking aanvaardt voor minder uren dan hij direct voorafgaande aan het ouderschapsverlof vervulde, is verplicht de bezoldiging, die hij op grond van artikel 6:5 heeft genoten over de uren waarmee zijn aanstelling wordt verminderd, terug te betalen.
Lid 4
De ambtenaar die van het betaald ouderschapsverlof gebruik maakt, dient zich tevoren schriftelijk akkoord te verklaren met het in het eerste en derde lid bepaalde.
Artikel 6:5:6 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 6:5:7 Betaald ouderschapsverlof: aanvullende bepaling
Voor gevallen waarin deze regeling niet of niet naar billijkheid voorziet, kan het college een bijzondere regeling treffen.
Artikel 6:5a Overgangsrecht ouderschapsverlof
Lid 1
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof, heeft, voor zover lokaal een regeling betaald ouderschapsverlof is of wordt vastgesteld, over de uren dat hij dit verlof geniet, maar ten hoogste over 13 maal de formele arbeidsduur per week, aanspraak op doorbetaling van zijn bezoldiging, berekend naar een percentage bepaald in het tweede en derde lid, indien:
a. hij op 31 december 2005 één of meer kinderen heeft die jonger zijn dan acht jaar en waarvoor nog geen ouderschapsverlof is genoten, en
b. hij op 31 december 2005 xxxxxx dan één jaar in dienst is van de gemeente.
Lid 2
De ambtenaar die wordt bezoldigd volgens schaal 4 of hoger van de bezoldigingsregeling heeft recht op doorbetaling van 75% van de bezoldiging over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof geldt.
Lid 3
De ambtenaar die wordt bezoldigd volgens de schalen 1, 2 of 3 van de bezoldigingsregeling heeft recht op doorbetaling van respectievelijk 90%, 85% of 80% van de bezoldiging over de arbeidsduur waarvoor het ouderschapsverlof geldt.
Lid 4
Het is niet toegestaan dat betrokkene gedurende de uren dat het betaald ouderschapsverlof wordt genoten betaalde arbeid verricht. Het college kan hieromtrent nadere regels stellen.
Lid 5
Over de uren waarop de ambtenaar betaald ouderschapsverlof geniet wordt het bedrag van de bezoldiging, berekend op grond van het tweede en derde lid, verminderd met het daaraan gekoppelde maximale uurbedrag van de fiscale tegemoetkoming van de Belastingdienst waarop de ambtenaar aanspraak kan maken.
Lid 6
Op de ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op ouderschapsverlof is artikel 6:9 niet van toepassing.
Artikel 6:5a:1 Overgangsrecht betaald ouderschapsverlof
Op de ambtenaar die gebruikmaakt van het overgangsrecht betaald ouderschapsverlof zijn de artikelen 6:5:1 tot en met 6:5:7 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6:6 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 6:7 Zwangerschaps- en bevallingsverlof
Lid 1
De vrouwelijke ambtenaar die op grond van de Waz zwangerschaps- en bevallingsverlof geniet, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van haar volledige bezoldiging.
Lid 2
De Waz-uitkering van het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.
Lid 3
De ambtenaar is, wanneer zij recht heeft op zwangerschaps- en bevallingsverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.
Lid 4
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de vrouwelijke ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan haar schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.
Artikel 6:8 Adoptie- en pleegzorgverlof
Lid 1
De ambtenaar die op grond van de Waz recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, heeft gedurende dit verlof aanspraak op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.
Lid 2
De Waz-uitkering van het adoptie- of pleegzorgverlof wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de ambtenaar op grond van het eerste lid recht heeft.
Lid 3
De ambtenaar is, wanneer hij recht heeft op adoptie- of pleegzorgverlof, verplicht mee te werken aan de aanvraag en de uitbetaling van de Waz-uitkering door de gemeente bij en door het UWV.
Lid 4
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de Waz-uitkering nog niet tot uitbetaling is gekomen, vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, danwel het recht op de Waz-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt de Waz-uitkering op de bezoldiging in mindering gebracht.
Lid 5
Het adoptie- en pleegzorgverlof schort de termijnen, bedoeld in artikel 7:3, niet op.
Artikel 6:9 Onbetaald verlof onder meer t.b.v. de gemeentelijke levensloopregeling
Lid 1
De ambtenaar die langer dan een jaar in dienst is van de gemeente kan het college verzoeken hem onbetaald verlof te verlenen voor een periode van tenminste 1 maand en ten hoogste 18 maanden.
Lid 2
De ambtenaar geniet in een periode van vijf jaar maximaal 18 maanden onbetaald verlof. Per jaar heeft de ambtenaar recht op maximaal één periode van onbetaald verlof.
Lid 3
Het college kan afwijken van de in het eerste en tweede lid gestelde voorwaarden. Lid 4
Het verzoek van de ambtenaar heeft betrekking op de volledige arbeidsduur of op een deel daarvan. Lid 5
De ambtenaar dient het verzoek tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum in. Het college stelt vast hoe het verzoek wordt ingediend.
Lid 6
Het college beslist zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek. De ambtenaar ontvangt schriftelijk bericht van de beslissing van het college.
Lid 7
Indien de ambtenaar betaalde arbeid verricht over de uren dat hij onbetaald verlof geniet, kan het college het verlof intrekken.
Lid 8
Onverminderd het zevende lid kan het onbetaalde verlof niet tussentijds worden beëindigd tenzij het college en de ambtenaar hiermee instemmen.
Lid 9
Het college kent een verzoek om onbetaald verlof dat betrekking heeft op een periode direct voorafgaand aan de pensionering toe, tenzij zwaarwegende dienstbelangen zich daartegen verzetten. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt het verlof verleend voor een periode van maximaal drie jaren.
Artikel 6:10 Aanspraken tijdens onbetaald verlof
Lid 1
De duur van de vakantie van de ambtenaar die onbetaald verlof geniet wordt verminderd naar evenredigheid van de omvang van het onbetaald verlof.
Lid 2
Gedurende de periode van verlof bestaat geen aanspraak op uitkeringen, tegemoetkomingen, toeslagen, toelagen en (kosten)vergoedingen. Bij deeltijd verlof wordt dit naar rato vastgesteld.
Lid 3
Gedurende de periode van het verlof bestaat aanspraak op de gehele vergoeding als bedoeld in artikel 7:24a. Lid 4
Gedurende de periode van het verlof is het verhaal van de pensioenpremies en de Vut-fonds bijdrage als bedoeld in artikel 21 van het FPU-reglement basis- en aanvullende uitkering gelijk aan het bedrag van de premies en de bijdrage die voor de ambtenaar zijn verschuldigd. Bij deeltijd verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld. Het verhaal is, voor wat betreft de pensioenpremies, niet aan de orde in het geval dat het verlof voor ten hoogste drie maanden is verleend.
Artikel 6:11 Samenloop met ziekte
Lid 1
Het verlof van de ambtenaar die voor een deel van zijn betrekking onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, eindigt met ingang van de vijftiende kalenderdag.
Lid 2
Het college kan besluiten het verlof van de ambtenaar die volledig onbetaald verlof geniet en langer dan 14 kalenderdagen ziek is, in schrijnende gevallen te beëindigen. Dit kan niet wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan pensionering.
Artikel 6:12 Samenloop met zwangerschaps- en bevallingsverlof
Het onbetaalde verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps- en bevallingsverlof.
6a De gemeentelijke levensloopregeling
Artikel 6a:0:0:1 De gemeentelijke levensloopregeling
Inleiding
De levensloopregeling bestaat sinds 1 januari 2006 en stelt de ambtenaren in staat om werk en privé beter op elkaar af te stemmen. Voor de ambtenaar kunnen er verschillende redenen zijn waardoor er behoefte bestaat aan een periode van onbetaald verlof. Bijvoorbeeld om een opleiding te volgen of om extra tijd met de kinderen door te brengen. Ook een reis of de plotselinge noodzaak om een partner, ouder of kind te verzorgen kan hiertoe aanleiding geven. Tenslotte kan het een manier zijn om eerder met pensioen te kunnen gaan.
De levensloopregeling is een fiscaal vriendelijke methode waarmee je geld spaart voor een periode van xxxxxx, of voor extra pensioen. Sparen doe je belastingvrij uit de brutobezoldiging. Over wat je inlegt betaal je geen bezoldigingheffing (bezoldigingbelasting en premies volksverzekeringen). Zodra het levenslooptegoed wordt uitgekeerd wordt er wel loonheffing geheven. Als ambtenaar heb je de keuze om te sparen op een bankrekening, of met het geld premie te betalen voor een levensloopverzekering. Met beide is het mogelijk in inkomen te voorzien tijdens een periode van verlof.
Doel
De levensloopregeling heeft ten doel het treffen van een voorziening in geld uitsluitend ten behoeve van het door de deelnemer opnemen van een periode van extra onbetaald verlof.
Definities
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. Deelnemer
De ambtenaar die in dienst is van overheid en die overeenkomstig de bepalingen van deze regeling en de wet tot onderhavige levensloopregeling is toegetreden;
b. Instelling
Centraal Beheer Achmea;
c. Levenslooprekening
Een geblokkeerde rekening bij de instelling ten behoeve van deelnemer;
d. Levensloopverzekering
Een verzekering bij de instelling;
e. Werkgever
Het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
Deelname
Wie mogen deelnemen
Deelname aan de regeling staat open voor alle ambtenaren werkzaam bij het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Deelname aan de regeling is een wettelijk recht. De regeling geeft de ambtenaar de mogelijkheid om in de toekomst een periode van verlof te financieren. Dat kan zijn tussentijds verlof (ouderschapsverlof, studieverlof, sabbatical, zorgverlof of opfrisverlof) of verlof om eerder te stoppen met werken.
Aanvang deelname
Deelname aan de levensloopregeling vangt aan door indiening van een schriftelijk verzoek tot deelname door de ambtenaar.
Werkgever willigt het verzoek in uiterlijk met ingang van de aanvang van de derde kalendermaand na de indiening ervan.
Einde deelname
Deelname aan de levensloopregeling eindigt bij:
▪ beëindiging van het dienstverband tussen het samenwerkingsorgaan Xxxxxxx Xxxxxxxx en de ambtenaar;
▪ het bereiken van de 65 jarige leeftijd van de deelnemer dan wel indien de deelnemer met ouderdomspensioen gaat;
▪ door schriftelijke opzegging door de deelnemer;
▪ overlijden van de deelnemer;
▪ daadwerkelijk verhaal op basis van een executoriale titel ten laste van de deelnemer;
▪ van toepassing verklaring van een wettelijke schuldsaneringsregeling op de deelnemer;
▪ uitsluiting door het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland wegens verpanding, bezwaring, vervreemding, of afkoop, als bedoeld in artikel 13 van dit reglement;
▪ faillissement van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland;
▪ duurzame volledige arbeidsongeschiktheid.
Opbouw verlofaanspraak
Levenslooprekening en/of levensloopverzekering
De bedragen waarmee de aanspraak wordt opgebouwd zullen door werkgever worden overgemaakt naar de levenslooprekening dan wel worden overgemaakt ten behoeve van de levensloopverzekering. Deze levenslooprekening of levensloopverzekering dient te worden geopend respectievelijk afgesloten door de deelnemer.
De instelling is verplicht het tegoed respectievelijk de waarde van de polis van elke deelnemer afzonderlijk te administreren. Als instelling kunnen optreden de kredietinstelling en de verzekeraar als bedoeld in artikel 19 g lid 4 Wet op de Bezoldigingbelasting 1964.
Opbouwmogelijkheden Maximale opbouw Hoofdregel
De opbouw per kalenderjaar is op drie manieren begrensd, te weten:
1. er mag maximaal 12% van de bezoldiging in het lopende kalenderjaar worden ingehouden; en
2. er mag in het lopende kalenderjaar uitsluitend een inhouding plaatsvinden als de levensloopbezoldiging aan het begin van het lopende kalenderjaar niet meer bedraagt dan 210% van de bezoldiging op jaarbasis gerelateerd aan het in het voorafgaande kalenderjaar genoten bezoldiging.
Let op! Bij de toetsing aan de grens van 210% jaar dient ook rekening gehouden te worden met eventueel bij voorgaande werkgevers opgebouwde aanspraken ingevolge een levensloopregeling en met het saldo van een eventueel tegoed in het kader van een verlofspaarregeling.
Uitzonderingen
Oudere ambtenaren
Op grond van het overgangsrecht geldt voor ambtenaren die op 31 december 2005 de leeftijd van 51 jaar maar niet de leeftijd van 56 jaar hebben bereikt, de maximering van 12% per jaar niet.
Demotie
Voor de toetsing aan de begrenzing van 12% en 210% mag in twee situaties een bezoldigingsverlaging in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum, buiten beschouwing blijven, te weten:
1. de bezoldigingsverlaging is het gevolg van het aanvaarden van een deeltijdfunctie, mits de omvang van de functie niet lager is dan 50% van de omvang van het dienstverband direct voorafgaande aan de in de aanhef genoemde periode;
2. de bezoldigingsverlaging is het gevolg van het terugtreden naar een lager gekwalificeerde functie.
Overdracht ‘oude aanspraken’
De deelnemer kan bij indiensttreding de aanspraken die hij/zij ingevolge een levensloopregeling en/of een verlofspaarregeling heeft opgebouwd bij een vorige werkgever, inbrengen in de levensloopregeling van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
Aangroei boven plafond
Op het levenslooptegoed gekweekte inkomsten en daarmee behaalde rendementen leiden niet tot de constatering dat de levensloopregeling niet meer als zodanig kwalificeert.
Overschrijding maximale opbouw
Indien er in enig kalenderjaar een hoger bedrag wordt ingehouden dan op grond van het bepaalde in opbouwmogelijkheden bij maximale opbouw toegestaan is, kan deze inhouding zonder gevolgen voor de levensloopregeling in hetzelfde kalenderjaar door de instelling worden teruggestort aan werkgever, zulks op voorwaarde dat werkgever deze terugstorting als bezoldiging uitkeert aan de deelnemer.
Uit brutobezoldiging en/of door bijdrage werkgever
Het opbouwen van een verlofaanspraak vindt in de regel plaats door inhouding op de (bruto) bezoldiging van de deelnemer en/of door een bijdrage van het samenwerkinsorgaan Holland Rijnland, waarbij de ingehouden bezoldiging en/of de bijdrage van werkgever wordt aangewend voor het treffen van een voorziening voor een periode van extra verlof.
Het is niet toegestaan de levenslooprekening of de levensloopverzekering op een andere wijze te vullen dan door middel van inhouding op de bezoldiging en/of een bijdrage van werkgever, de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen.
Vakantiedagen, overwerkuren etc.
Het is niet mogelijk om een voorziening in tijd op te bouwen. Wel is het mogelijk om de waarde van vakantiedagen, overwerkuren etc. aan te wenden voor een donatie aan de levensloopregeling.
(Wijzigings)verzoek
De deelnemer kan slechts één keer per jaar een (wijzigings)verzoek met betrekking tot het in te houden bedrag doen. De deelnemer heeft echter wel te allen tijde de mogelijkheid om het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland te verzoeken de inhoudingen en stortingen te beëindigen.
Verlof
Toestemming werkgever
Voor het opnemen van verlof op grond van deze regeling is - met in achtneming van de wettelijke grenzen en beperkingen - toestemming van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland vereist, behoudens voorzover het wettelijke verlofrechten betreft.
Het verzoek tot het opnemen van ouderschapsverlof dient te worden gedaan minimaal 2 maanden voor de beoogde ingangsdatum van de verlofperiode.
In geval van langdurend zorgverlof bedraagt deze termijn minimaal 2 weken.
In alle overige gevallen dient het verzoek tot het opnemen van verlof - behoudens uitzonderingsgevallen - te worden gedaan tenminste vier maanden voor beoogde ingangsdatum van de verlofperiode.
Werkgever verleent - behoudens voorzover het wettelijke verlofrechten betreft en behoudens uitzonderingsgevallen - geen toestemming voor verlof gedurende een periode langer dan 6 maanden.
De ambtenaar dient - behoudens voorzover het wettelijke verlofrechten betreft en behoudens uitzonderingsgevallen – minimaal één jaar in dienst bij het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland te zijn, alvorens verlof in het kader van de levensloopspaarregeling op te kunnen nemen.
Voor het aanvragen van het verlof dient het ‘formulier Aanvragen verlof’ (bijlage 4) te worden ingevuld en samen met het laatst ontvangen rekeningafschrift van de levenslooprekening dan wel de levensloopverzekering te worden overgelegd aan het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
Als het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland akkoord gaat met het opnemen van het gevraagde verlof, ontvangt de deelnemer een door werkgever voor akkoord ondertekende aanvraag retour.
Werkgever kan de opname van het gevraagde xxxxxx slechts weigeren indien zwaarwegende bedrijfsbelangen zich daartegen verzetten. Partijen treden dan in overleg over de datum waarop en voorwaarden waaronder opname van verlof eventueel wel mogelijk is.
Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld.
Duur verlof
De duur van de verlofperiode wordt enerzijds bepaald door de ingehouden bezoldiging vermeerderd met de daarop gekweekte inkomsten en de daarmee behaalde rendementen (levenslooprekening) dan wel de waarde van de polis (levensloopverzekering) en anderzijds - met inachtneming van het bepaalde in hoofdstuk 6.4 - door de gewenste hoogte van de bezoldigingbetaling gedurende de verlofperiode.
Deblokkering levenslooprekening / -verzekering voor verlof
De levenslooprekening / -verzekering kan worden gedeblokkeerd ten behoeve van de bezoldiging gedurende een verlofperiode.
Werkgever en deelnemer dienen tezamen aan de instelling waar de levenslooprekening / -verzekering is ondergebracht toestemming te verlenen om de levensloopbezoldiging over te maken naar werkgever ter betaling van de bezoldiging gedurende de verlofperiode. Werkgever en deelnemer zullen hiertoe beiden het deblokkeringsverzoek (bijlage 5) ondertekenen. Werkgever zal vervolgens dit verzoek aan de instelling doen toekomen.
Bezoldiging tijdens verlof
Tijdens de verlofperiode mag niet meer bezoldiging worden genoten dan de bezoldiging die werd genoten op het moment direct voorafgaande aan de periode van verlof.
Indien naast de opname van de levensloopbezoldiging, gedurende de verlofperiode ook van het samenwerkingsorgaan Holland Rijnland bezoldiging wordt genoten, dienen beide bedragen tezamen worden geteld.
De deelnemer heeft in het kalenderjaar waarin hij beschikt over de levensloopbezoldiging ten behoeve van de bezoldiging gedurende de verlofperiode, recht op de levensloopverlofkorting. Deze korting bedraagt ten hoogste
€ 183,--. per kalenderjaar waarin een voorziening in geld in het kader van een levensloopregeling is opgebouwd. Hierop worden bedragen aan levensloopverlofkorting die de deelnemer in voorafgaande kalenderjaren reeds heeft genoten, in mindering gebracht.
Arbeidsvoorwaarden tijdens verlof
Bij een verlofperiode van langer dan één maand heeft de ambtenaar geen recht meer op de volgende secundaire arbeidsvoorwaarden:
▪ Reiskosten vergoeding woon-werkverkeer;
▪ Opbouw van vakantiedagen;
In geval van deeltijdverlof geldt het volgende:
De opbouw van vakantiedagen vindt uitsluitend plaats over de overeengekomen arbeidsduur verminderd met het aantal uren waarvoor deeltijdverlof is opgenomen.
Terugkeer na verlof
Voorafgaand aan het verlof zullen werkgever en de ambtenaar in onderling overleg bekijken of en zo ja in hoeverre terugkeer in de voorafgaand aan het verlof door de ambtenaar vervulde functie, tot de mogelijkheden behoort.
Werkgever kan echter niet instaan voor tussentijdse wijzigingen in de organisatie die tot gevolg hebben dat de betreffende functie niet langer bestaat.
Werkgever zal zich er in ieder geval voor inspannen dat de ambtenaar die niet kan terugkeren in de voorafgaand aan het verlof door de ambtenaar vervulde functie, te laten terugkeren in een andere passende functie. Hierbij zal zoveel mogelijke rekening worden met het beloningsniveau, de aard van de verrichte
werkzaamheden, het voor de functie benodigde opleidingsniveau etc.
Overige bestedingsmogelijkheden Omzetten in pensioen
De aanspraak ingevolge de levensloopregeling kan, onder de voorwaarde dat de pensioenregeling na de omzetting nog binnen de door de wet gestelde begrenzingen blijft, worden omgezet in een aanspraak ingevolge een pensioenregeling.
Opname bij ingang ouderdomspensioen
De aanspraak ingevolge de levensloopregeling wordt op de dag waarop de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt of - als dit eerder is - op de dag voorafgaand aan het ingaan van het ouderdomspensioen, aangemerkt als bezoldiging uit vroegere dienstbetrekking van de deelnemer.
Vanaf dat moment wordt de aanspraak in de inkomstenbelasting belast in box 3.
Het ouderdomspensioen wordt in dit verband geacht niet te zijn ingegaan indien het niet meer dan voor een deel is ingegaan.
Overlijden
In geval van overlijden van de deelnemer kan de tegenwaarde van de aanspraak ter beschikking worden gesteld van de erfgenamen van de deelnemer.
De betaling wordt in dat geval aangemerkt als bezoldiging uit tegenwoordige dienstbetrekking bij de ambtenaar of als bezoldiging uit vroegere dienstbetrekking van een ander bij de erfgename. Dit ter keuze van de erfgename.
Beëindiging dienstbetrekking
Bij beëindiging van de dienstbetrekking mag de aanspraak ingevolge de levensloopregeling worden afgekocht. De uitkering ineens wordt in dat geval aangemerkt als bezoldiging uit vroegere dienstbetrekking.
De deelnemer kan er ook voor kiezen de aanspraak ingevolgde de levensloopregeling in te brengen in een levensloopregeling bij zijn nieuwe werkgever.
De deelnemer kan er tot slot voor kiezen het levenslooptegoed bij de instelling te laten staan.
Kredietfaciliteit
Indien het bedrag dat de deelnemer ten behoeve van de bezoldigingbetaling gedurende de verlofperiode opneemt, hoger is dan het aanwezige tegoed, kan het negatieve saldo - met uitzondering van de verschuldigde rente - via een inhouding op de bezoldiging worden aangevuld.
De aanvulling wordt in dit kader aangemerkt als het opbouwen van een voorziening in het kader van een levensloopregeling. Hierbij dienen derhalve ook de grenzen als bedoeld in opbouwmogelijkheden in acht te worden genomen. Verplichtingen van de ambtenaar bij deelname.
Spaarloon
De deelnemer is verplicht om elk kalenderjaar een schriftelijke verklaring af te geven waarin hij verklaart dat hij in het lopende kalenderjaar noch bij werkgever noch bij een andere werkgever, bezoldiging spaart ingevolge een spaarloonregeling.
Elders opgebouwde aanspraken
De deelnemer is verplicht bij aanvang van de deelname een schriftelijke verklaring af te geven waarin hij verklaart:
▪ geen aanspraken ingevolge een levensloopregeling (en/of verlofspaarregeling) te hebben bij een of meer gewezen inhoudingsplichtingen of
▪ zo hij deze wel heeft, wat de omvang daarvan is op 1 januari van het kalenderjaar van de ondertekening van de verklaring.
In het laatste geval dient de deelnemer deze verklaring jaarlijks opnieuw af te geven en uiterlijk op 1 december in te leveren.
Afkoop, vervreemding, prijsgeven, formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid
De deelnemer mag de aanspraken ingevolge de levensloopregeling niet afkopen, vervreemden, prijsgeven dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid laten worden.
In afwijking van het bovenstaande mag:
1. in de gevallen genoemd in de overige bestedingsmogelijkheden kan de aanspraak ingevolge de levensloopregeling worden afgekocht.
2. de levensloopverzekering voorzien in de mogelijkheid van gehele of gedeeltelijke afkoop van de aanspraken ten behoeve van de bezoldigingbetaling gedurende de verlofperiode.
Bijlage 1 Levensloopspaarovereenkomst
Levensloopspaarovereenkomst |
Artikel 6a:1 Begripsomschrijvingen
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. gemeentelijke levensloopregeling:
een regeling als bedoeld in artikel 19g van de Wet op de loonbelasting 1964;
b. instelling:
een door de ambtenaar gekozen kredietinstelling of verzekeraar als bedoeld in artikel 19g, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964;
c. levenslooprekening:
een bij de instelling door de ambtenaar geopende geblokkeerde rekening, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;
d. levensloopverzekering:
een bij de instelling door de ambtenaar afgesloten verzekering, waarop de inleg van de ambtenaar wordt gestort;
e. levenslooptegoed:
het tegoed op een levenslooprekening onderscheidenlijk het verzekerd kapitaal.
Artikel 6a:2 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 6a:3 Verzoek tot deelname levensloopregeling
Lid 1
De ambtenaar die deel wil nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling meldt dit bij het college. Lid 2
Het college verwerkt de melding uiterlijk met ingang van de derde kalendermaand na ontvangst, tenzij niet wordt voldaan aan de eisen zoals genoemd in artikel 6a:4.
Lid 3
Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Artikel 6a:4 Voorwaarden deelname levensloopregeling
Lid 1
De ambtenaar informeert het college schriftelijk over de instelling waarbij de levenslooprekening of de levensloopverzekering wordt aangehouden.
Lid 2
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college of hij een levenslooptegoed heeft opgebouwd bij een of meer gewezen inhoudingsplichtigen tenzij een andere werkgever bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat geacht wordt inhoudingsplichtig te zijn ten aanzien van dit levenslooptegoed.
Lid 3
De ambtenaar stemt er schriftelijk mee in dat de instelling aan het college informatie verstrekt over de omvang van het levenslooptegoed van de ambtenaar tenzij dit levenslooptegoed geacht wordt te zijn opgebouwd bij een andere inhoudingsplichtige bij wie de ambtenaar in dienstbetrekking staat.
Lid 4
De ambtenaar verklaart schriftelijk aan het college dat hij voldoet aan de voorwaarden die de Wet op de loonbelasting 1964 aan deelname stelt.
Artikel 6a:5 Inleg
Lid 1
De ambtenaar vermeldt bij zijn melding om deel te nemen aan de gemeentelijke levensloopregeling het gewenste bedrag van de inleg per jaar.
Lid 2
De ambtenaar kan eenmaal per jaar op een door het college aangewezen wijze en tijdstip de hoogte van de inleg wijzigen.
Lid 3
De inleg bestaat uit een of meerdere van de in artikel 6a:6 genoemde bronnen.
Artikel 6a:6 Bronnen
De jaarlijkse inleg van de ambtenaar in het kader van de gemeentelijke levensloopregeling bestaat uit een of meer van de volgende bronnen:
a. het salaris;
b. de vakantietoelage;
c. de eindejaarsuitkering;
d. de levensloopbijdrage als genoemd in artikel 6a:7;
e. de geldelijke vergoeding voor de verkoop van vakantie-uren als bedoeld in artikel 4a:1;
f. het opgebouwde verloftegoed bedoeld in artikel 4:3, lid 3.
Artikel 6a:7 Levensloopbijdrage
Lid 1
De ambtenaar die geboren is na 31 december 1949, met uitzondering van de ambtenaar die in 2005 55 jaar is geworden en die in deeltijd met FPU is gegaan, heeft recht op een levensloopbijdrage ten bedrage van 1,5% van het voor hem in een kalenderjaar geldende salaris op jaarbasis. De bijdrage bedraagt bij een volledige betrekking minimaal € 400. Bij een deeltijd betrekking wordt dit bedrag naar rato vastgesteld. De levensloopbijdrage wordt tevens uitgekeerd aan ambtenaren die zijn geboren voor of op 31 december 1949 en die geen recht hebben op een uitkering zoals bedoeld in hoofdstuk 5a.
Lid 2
In afwijking van het eerste lid is de levensloopbijdrage 2,5% indien en voor zolang hoofdstuk 9a op de ambtenaar van toepassing is.
Lid 3
De levensloopbijdrage bedoeld in het tweede lid wordt gedurende maximaal 20 jaar verstrekt. Hierna ontvangt de ambtenaar de levensloopbijdrage bedoeld in het eerste lid. De levensloopbijdrage van 2,5% kan na 20 jaar voortgezet worden, indien artikel 9a:9, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is.
Lid 4
De levensloopbijdrage wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december betaald. Lid 5
Bij indiensttreding vanaf 1 augustus van een kalenderjaar bouwt de ambtenaar naar evenredigheid aanspraken op een levensloopbijdrage op. Bij ontslag van de ambtenaar vindt betaling van de levensloopbijdrage plaats over het gedeelte van het kalenderjaar dat de ambtenaar in dienstverband werkzaam is geweest.
Lid 6
De levensloopbijdrage behoort tot het percentage, bedoeld in het eerste lid, tot het pensioengevend inkomen als bedoeld in artikel 3.1, lid 1, sub g van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 6a:7a Vervallen
(Vervallen)
Artikel 6a:8 Beëindiging deelname levensloopregeling
Lid 1
Het college beëindigt de deelname aan de levensloopregeling uiterlijk twee maanden na ontvangst van de kennisgeving hiertoe door de ambtenaar. Het college stelt vast hoe de kennisgeving moet plaatsvinden
Lid 2
Deelname aan de gemeentelijke levensloopregeling eindigt daarnaast:
a. bij overlijden van de ambtenaar;
b. bij ontslag van de ambtenaar;
c. op de dag voorafgaand aan die waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Artikel 6a:9 Opname levenslooptegoed
Om over het levenslooptegoed te kunnen beschikken ten behoeve van de opname van onbetaald verlof op grond van de Wet Arbeid en Zorg en hoofdstuk 6 meldt de ambtenaar tenminste drie maanden voor de gewenste ingangsdatum het college dat hij wil beschikken over (een deel van zijn) levenslooptegoed. Het college stelt vast hoe de melding moet plaatsvinden.
Artikel 6a:10 Slotbepaling
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op ambtenaren bedoeld in hoofdstuk 9 en 9b, met uitzondering van de ambtenaar op wie paragraaf 5 van hoofdstuk 9b van toepassing is.
Artikel 6a:11 Vervallen
(Vervallen)
7 Aanspraken bij ongeschiktheid wegens ziekte of gebrek
Artikel 7:0:0:1 Verzuimprotocol
Inhoudsopgave
1. Inleiding
2. Ziekmelding
3. Huisbezoek of bezoek bedrijfsarts
4. Als u langer ziek bent
5. Frequent verzuim
6. Herstelmelding
7. Bedrijfsongeval
8. Sociaal medisch team overleg
9. Ziekte tijdens verlof
10. Nog vragen?
Inleiding
Ziek zijn is vervelend, maar kan iedereen overkomen.
Wel zijn er een aantal spelregels die gehanteerd moeten worden. Voor een deel zijn die bepaald door de Wet Verbetering Poortwachter (WVP) en de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).
Ziekmelding
Op de eerste ziektedag meldt u zich voor 09.30 uur persoonlijk ziek bij de leidinggevende. Mocht de leidinggevende niet te bereiken zijn, doet u dit bij P&O. P&O geeft de ziekmelding door aan de arbodienst. De leidinggevende zal vragen naar:
▪ Verblijfplaats en bereikbaarheid
▪ Vermoedelijke duur van de ziekte
▪ Mogelijke samenhang met werk en/of arbeidsomstandigheden.
De werknemer is niet verplicht informatie te verschaffen over de aard en de ernst van de ziekte. Verder is het uiteraard van belang dat u zelf zorgt of laat zorgen dat afspraken worden afgezegd.
Het is gebruikelijk dat de leidinggevende nagaat of er sprake is van een van de volgende situaties:
1. of het verzuim een gevolg is van een arbeidsconflict. Als dit het geval is, zal door de leidinggevende of de naasthogere leidinggevende actie moeten worden ondernomen. Een arbeidsconflict is in principe geen reden voor een ziekmelding.
2. of het verzuim een gevolg is van privéproblemen. Het zal afhangen van de aard van de problemen hoe hier verder mee moet worden omgegaan. Ziekteverlof is geen of slechts een tijdelijke oplossing om privéproblemen op te lossen. Voor diverse situaties bestaan passende verlofregelingen, bijvoorbeeld voor het verzorgen van een ernstig ziek en inwonend gezinslid. In dit geval kan kortdurend en/of langdurend zorgverlof een oplossing bieden.
3. of sprake is van een zgn. vangnetsituatie. Hiervan is sprake als de ziekmelding het gevolg is van zwangerschapsklachten, orgaandonatie of bij een heringetreden arbeidsgehandicapte. Ziekmeldingen die onder deze categorie vallen, dienen door P&O binnen 3 dagen te worden gemeld aan het UWV, omdat de werkgever in dit verband aanspraak kan maken op een uitkering van het UWV.
4. of het verzuim het gevolg is van een ongeval. Als u als gevolg van een ongeval buiten uw schuld moet verzuimen, kan Holland Rijnland wellicht de gederfde salariskosten en evt. behandelkosten die voor haar rekening komen, claimen bij de verzekeringsmaatschappij van de tegenpartij.
Tijdens het ziekteverzuim moet u telefonisch bereikbaar zijn, zowel voor de arbodienst als voor de leidinggevende. Indien het verzuim voortduurt zult u na 3-4 dagen door de arbodienst worden gebeld.
Let op: als u binnen 4 weken nadat u bent hersteld van een vorig ziektegeval opnieuw ziek wordt, loopt de oude ziekmelding door.
Huisbezoek of bezoek bedrijfsarts
Het is mogelijk dat door de leidinggevende een aanvraag wordt gedaan voor huisbezoek. Dit kan te maken hebben met uw verzuimverleden en/of met de frequentie van uw verzuim over de afgelopen periode. Over het algemeen zult u, bij een ziekteperiode van circa 3 weken met nog geen uitzicht op werkhervatting, een oproep van de bedrijfsarts kunnen verwachten.
Als u langer ziek bent
Het kan zijn dat de ziekte langer gaat duren. Vanuit de Wet Poortwachter volgen er dan een aantal verplichte stappen. Hierbij kort op een rij het verloop van diverse zaken vanaf de dag van ziekmelding.
Week 3/4
In deze week wordt u uitgenodigd voor een bezoek aan de bedrijfsarts. Deze stelt een medische diagnose op en er worden mogelijkheden onderzocht voor re-integratie.
Week 4
Na 4 weken wordt de uitbetaling van reiskosten van woon-werkverkeer gestopt. Week 6
Op basis van de verzuimgegevens stelt de bedrijfsarts in overleg met de werknemer een probleemanalyse op. Deze probleemanalyse vormt de basis voor het Plan van Aanpak (PvA). Als de (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid namelijk langer lijkt te gaan duren, dan stelt de leidinggevende uiterlijk in de 8e week na aanvang van het verzuim samen met de werknemer een PvA op. Dit PvA beschrijft de wijze waarop en de middelen waarmee wordt gewerkt aan de terugkeer in het arbeidsproces.
Het PvA is geen vrijblijvende aangelegenheid. Als later blijkt dat hieraan geen (of te weinig) aandacht is besteed, kan dit financiële gevolgen hebben voor zowel werknemer als werkgever.
Zowel werknemer als P&O ontvangen van de leidinggevende een getekende kopie van het PvA. In dit plan wordt ook een behandelaar (casemanager) benoemd (zie hieronder).
Er wordt in deze periode een (vertrouwelijk) verzuimdossier aangelegd waarin alle documenten over uw verzuim worden bewaard. Sommige stukken zullen later nodig zijn bij de eventuele aanvraag/beoordeling van een WIA-uitkering. U heeft te allen tijde inzage in uw persoonlijk verzuimdossier. Er geldt wel een privacybescherming wanneer het gaat om medische gegevens.
In het PvA wordt ook een casemanager benoemd. De casemanager bewaakt de termijnen en fungeert als aanspreekpunt. Ook neemt de casemanager het initiatief voor de afspraken van de gesprekken over de verzuimbegeleiding en de re-integratieactiviteiten. De casemanager beheert daarnaast het verzuimdossier dat later bij een eventuele WIA-aanvraag moet worden overgelegd. Het aanwijzen van de casemanager wordt in onderling overleg gedaan. Hoewel de functie van casemanager door verschillende personen kan worden vervuld, gaat de voorkeur uit naar de leidinggevende.
Week 8
In de 8e week na aanvang van het ziekteverzuim moet het PvA definitief zijn opgesteld. Vervolgens is er tenminste 1x per 6 weken contact met elkaar om de voortgang van de re-integratieactiviteiten te evalueren, het plan uit te voeren en zo nodig tussentijds bij te stellen. Tussentijdse bijstellingen moeten schriftelijk worden vastgelegd. Ook de bedrijfsarts heeft tenminste 1x per 6 weken contact met de werknemer.
In verband met de re-integratie bent u verplicht passende arbeid te aanvaarden. Het gaat hierbij niet alleen om werk bij de eigen afdeling, maar kan ook gaan om werk bij een andere afdeling.
Week 26
De bezoldiging wordt bij volledige arbeidsongeschiktheid verlaagd tot 90%.
Ook heeft langere arbeidsongeschiktheid invloed op de opbouw van het verlof. Xxxxxx wordt alleen opgebouwd over de laatste 6 maanden van arbeidsongeschiktheid (Opmerking Xxxxx: wijziging op deze wetgeving zit er aan te komen).
Week 42
Bij 42 weken arbeidsongeschiktheid, moet er een melding worden gedaan aan het UWV. De Arbodienst verzorgt de invulling van deze melding en stuurt deze melding vervolgens naar het UWV.
Xxxx u naar verwachting langdurig arbeidsongeschikt dan is het op zijn vroegst na 13 weken en op zijn laatst in de 68e week van de ziekte mogelijk een versnelde WIA-uitkering bij het UWV aan te vragen (daarna geldt de normale wachttijd van 104 weken). Dit kan alleen als zowel de werknemer als de bedrijfsarts het uitgesloten achten dat de werknemer ooit nog zal werken.
Week 42 tot en met week 104
Tenminste iedere 6 weken is er een evaluatiemoment met de leidinggevende en (apart) met de bedrijfsarts. Zo nodig wordt het PvA tussentijds bijgesteld. In week 52 vindt een uitgebreider evaluatiemoment plaats.
Week 52
Na 52 weken moet het re-integratietraject zijn geëvalueerd. Deze zogenaamde eerstejaarsevaluatie kan inzicht geven in eventuele problemen bij het re-integratieproces. Ook geeft deze evaluatie beide partijen de kans om de re-integratieactiviteiten in het tweede ziektejaar alsnog bij te stellen. De uitkomst van de evaluatie moet in de Bijstelling PvA worden opgenomen.
Naar aanleiding van de eerstejaarsevaluatie kan door zowel werknemer als werkgever een deskundigenoordeel worden aangevraagd. Een dergelijk oordeel kan wenselijk zijn als er een meningsverschil is over de (on)geschiktheid tot werken. Of als een van beiden een onafhankelijk oordeel wil over de wederzijdse re- integratie-inspanningen en/ of over de geschiktheid van de aangeboden passende arbeid. Hieraan zijn wel kosten verbonden.
Week 52
De vergoeding wordt bij volledige arbeidsongeschiktheid verlaagd tot 75%. Week 87
In deze week (20e maand) ontvangt de werknemer van het UWV een aanvraagformulier voor een WIA- uitkering. Bij de WIA-aanvraag moet een ingevuld evaluatieformulier re-integratie (met allerlei bijlagen) worden meegezonden. De benodigde stukken daarvoor bevinden zich voor het merendeel in het verzuimdossier van de casemanager.
Het is de verantwoordelijkheid van de werknemer de aanvraag te voorzien van de gevraagde bijlagen. Week 91
Om voor een WIA-uitkering in aanmerking te komen, moet in deze week het re-integratieverslag en alle bijbehorende bijlagen worden verstuurd naar het UWV. Een medische keuring maakt deel uit van deze beoordeling.
In het re-integratieverslag evalueren werknemer en werkgever het verloop van het re-integratieproces (in casu de uitvoering van het PvA). Ook naar de mening van de bedrijfsarts wordt gevraagd. De werknemer is verantwoordelijk voor de WIA-aanvraag. Vanwege de bescherming van de privacy worden stukken die medische informatie bevatten rechtstreeks door de bedrijfsarts aan de werknemer overhandigd.
Door het re-integratieverslag krijgt het UWV inzicht in uw verzuimsituatie. Voordat een WIA-aanvraag in behandeling wordt genomen, toetst het UWV of werknemer en werkgever genoeg inspanningen hebben geleverd om weer aan het werk te komen. Is dit niet het geval, dan moeten beide partijen verder werken aan de re-integratie. Bovendien kan dat leiden tot sancties. Zo kan het UWV de WIA-uitkering geheel of gedeeltelijk inhouden of ten laste brengen van de werkgever.
De mogelijkheid bestaat dat u aan het einde van het 2e ziektejaar druk bezig bent met een re-integratietraject of bijna hersteld bent. Sommige zieken vinden het dan behoorlijk vervelend dat ze juist dan worden uitgenodigd voor een WIA-keuring, terwijl ze al op het punt staan weer aan het werk te gaan. In dit soort gevallen kan deze keuring met een zelf aan te geven termijn (maximaal één jaar) worden uitgesteld. Dit uitstel moet door werknemer en werkgever samen worden aangevraagd bij het UWV.
Week 104 en verder
Werknemer en werkgever hebben intussen van het UWV een besluit ontvangen met daarin de uitslag van de WIA-beoordeling. Tegen dit besluit kan bezwaar worden aangetekend. Hoe dat moet, staat bij de beschikking aangegeven. Desgevraagd kan P&O daarbij helpen.
Frequent verzuim
We spreken van frequent verzuim als u in een periode van 6 maanden 2 keer ziek bent geweest of in een periode van 12 maanden 3 keer. In zo’n geval zal er een verzuimgesprek worden gevoerd met de leidinggevende. Hierbij kunnen ook P&O en de bedrijfsarts worden betrokken.
Herstelmelding
Wanneer u weer hersteld bent, meldt u dit ook bij je leidinggevende en mocht die niet bereikbaar zijn bij P&O. Indien mogelijk een dag vóór de werkhervatting. Bij gedeeltelijke werkhervatting op eigen initiatief is overleg met de bedrijfsarts noodzakelijk.
Bedrijfsongeval
Al u tijdens het werk een ongeval krijgt en dat leidt tot ziekteverzuim dan is Holland Rijnland op grond van de Arbo-wet verplicht dit te melden aan de arbeidsinspectie en de bedrijfsarts. Het ongeval zal dan worden onderzocht.
Sociaal medisch team overleg
Minimaal 4x per jaar is er overleg met de bedrijfsarts, de managers en P&O over individuele ziektegevallen, over het verzuim in de organisatie en de tendensen daarin. De bedrijfsarts adviseert het management hoe hier mee om te gaan. Uiteraard zal met deze informatie zorgvuldig en vertrouwelijk worden omgegaan.
Ziekte tijdens verlof
Als u tijdens verlof ziek wordt, dient u dit zo spoedig mogelijk te melden. In Nederland gelden dan de normale controlevoorschriften. Een eventueel afwijkend verblijfadres moet gemeld worden.
Bij ziekte in het buitenland dient naderhand een verklaring van de behandeling arts te worden overlegd. In deze verklaring moeten aanvangsdatum, de aard van de ziekte en de datum van eventueel herstel zijn vermeld. Alleen met een dergelijke verklaring bestaat recht op teruggave van verlofaanspraken.
Nog vragen?
Mochten er nog vragen zijn of mocht u op onderdelen meer informatie wensen, kunt u uiteraard altijd terecht bij uw leidinggevende en/of bij P&O.
Bijlage bij het verzuimprotocol
VEEL GESTELDE VRAGEN
Hoeveel bedraagt de WIA-uitkering?
Bij een volledige arbeidsongeschiktheid (80-100%) bedraagt de WIA-uitkering 75% van het salaris met een maximum van € 43.848,--. bruto per jaar (gebaseerd op maximum dagloon, niveau 2006). Lag uw salaris boven dit bedrag, dan vult het ABP met een Arbeidsongeschiktheidspensioen de uitkering aan tot 75 % van het laatstverdiende salaris. Hiermee wordt salaris bedoeld dat is gebaseerd op het gemiddelde maandsalaris in de voorgaande twee jaar.
Het AAOP (Arbeidsongeschiktheidspensioen) kan worden aangevraagd zodra u van het UWV een WIA-uitkering ontvangt. Deze regeling geldt niet voor ABP-deelnemers met een WIA-toekenning, die vóór 1 juli 2008 zijn ontslagen. Meer informatie en ook het aanvraagformulier zijn (binnenkort) op de site van het ABP beschikbaar (xxx.xxx.xx) .
Bij een niet-volledige arbeidsongeschiktheid bedraagt de WIA-uitkering een percentage van het salaris, gerelateerd aan de mate van arbeidsongeschiktheid. Er kan voor dit deel van uw functie ontslag worden verleend volgens de geldende procedure en met nakoming van de termijnen die hiervoor zijn vastgesteld.
Voor het deel dat u nog arbeidsgeschikt bent, blijft uw werkgever verantwoordelijk. In de eerste plaats door het salaris gedeeltelijk door te betalen en in de tweede plaats voor uw reïntegratie naar passende arbeid.
De berekening van het inkomen (Salaris, WIA en Arbeidsongeschiktheidspensioen) is vrij lastig en op deze plaats niet eenvoudig uit te leggen. Bij het ABP is een folder beschikbaar: “Uw pensioen en de WIA”.
Xxxxxx reïntegratie?
De voorwaarden voor ontslag wegens ziekte hebben als consequentie dat u en uw werkgever tot 2 jaar na het ontstaan van uw ziekteverzuim de plicht hebben om te werken aan uw reïntegratie. Dit betekent dat uw werkgever regelmatig contact met u moet houden om op de hoogte te blijven van het ziekteverloop en telkens actief moet nagaan of u tot enige vorm van arbeid in staat bent. Is actieve reïntegratie binnen de eigen organisatie niet mogelijk, dan moet een reïntegratiebedrijf worden ingeschakeld.
Door de Wet Verbetering Poortwachter is reïntegratie een minder vrijblijvende aangelegenheid geworden. Zowel u als uw werkgever zijn verplicht om zich actief in te zetten voor uw herstel en terugkeer naar werk. Het heeft namelijk voor beiden grote (financiële) gevolgen als één van de partijen niet aan de verplichtingen voldoet.
Wat is ziek, maar niet arbeidsongeschikt?
Ook al bent u ziek en wordt u gesteund door bijv. de huisarts, dan kan het toch gebeuren dat u niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering. U kunt immers om “niet medische redenen” arbeidsongeschikt zijn. Als het UWV vaststelt dat u niet in aanmerking komt voor een WIA-uitkering dan blijft uw werkgever verantwoordelijk voor uw reïntegratie. Het dienstverband blijft gewoon bestaan. U krijgt dan tot het ontslag gewoon salaris doorbetaald.
Ik ben het niet met mijn werkgever eens. Wat nu?
First en second opinion
Het kan gebeuren dat de werkgever en de werknemer het niet met elkaar eens worden over geschikte reïntegratieactiviteiten. Ook kan er verschil van mening ontstaan over passende arbeid in de organisatie of over de mate waarin u arbeidsongeschikt bent. In die gevallen kunnen zowel u als uw werkgever een second opinion aanvragen bij het UWV. Voorwaarde is dat de bedrijfsarts al een uitspraak heeft gedaan over de situatie (een zogenaamde first opinion). Dit is het oordeel en advies dat de bedrijfsarts bij langdurig verzuim moet geven. De second opinion is geen bindende uitspraak, maar een advies. U en/of uw werkgever kunnen daarna nog naar de rechter stappen.
Als ik niet meewerk aan de reïntegratie. Wat dan?
Stopzetten salarisbetaling
Als u niet meewerkt aan uw reïntegratie, dan heeft uw werkgever het recht om uw salarisbetaling tijdelijk stop te zetten (uit te stellen). Het UWV kan om deze reden ook de uitbetaling van de WIA-uitkering (tijdelijk) geheel of gedeeltelijk weigeren.
Waarom sancties?
Via het reïntegratieverslag toetst het UWV achteraf of u en uw werkgever aan de verplichtingen hebben voldaan. Als dit niet het geval is, kan het UWV een sanctie (maatregel) opleggen. De WIA-aanvraag wordt dan niet in behandeling genomen, waardoor uw werkgever verplicht is om het salaris door te betalen. Deze sanctie is bedoeld om de werkgever er toe aan te zetten om alsnog voldoende reïntegratie-inspanningen te verrichten. De duur van de verlenging van de salarisdoorbetaling wordt afgestemd op de periode die nodig is om alsnog voldoende energie in reïntegratie te stoppen. De maximale verlenging is één jaar.
U en uw werkgever ondernemen beiden geen actie. En dan?
Verlenging loondoorbetaling
Als zowel u als uw werkgever geen reïntegratieactiviteiten ondernemen, komt het UWV dit te weten bij de WIA- keuring. Het reïntegratieverslag ontbreekt of is karig van inhoud. Ook dan zal het UWV geen WIA-uitkering toekennen, waardoor uw werkgever nog steeds uw salaris moet doorbetalen. Zo krijgt u beiden alsnog de tijd om reïntegratieactiviteiten uit te voeren.
Wat is situationele arbeidsongeschiktheid?
Arbeidsconflict
Situationele arbeidsongeschiktheid is een vorm van arbeidsongeschiktheid wegens niet-medische reden. Bij deze vorm van arbeidsongeschiktheid (bijv. als gevolg van een arbeidsconflict) kunt u nog elders bij uw eigen organisatie of bij een andere organisatie aan het werk. Eerst kunnen u en uw werkgever in de eigen organisatie zoeken naar passende arbeid. Anders ligt conflictbemiddeling (mediation) of herplaatsing naar een andere organisatie voor de hand. Mocht de situatie zich daartoe niet lenen, dan is een beëindiging van het dienstverband de laatste mogelijkheid.
In de praktijk is de situatie vaak complexer. Als er sprake is van een arbeidsconflict, kunt u ook “echt ziek” zijn. Soms veroorzaken arbeidsconflicten in een later stadium klachten, waardoor u alsnog echt ziek wordt (rechtstreeks en objectief medisch). In deze gevallen zijn het arbeidsconflict en de ziekte niet of nauwelijks van elkaar te scheiden. Het is dan van belang goed te kijken naar reële andere mogelijkheden.
Ik word vlak voor mijn ontslag ziek. Tot welke datum heb ik recht op doorbetaling van mijn salaris?
U hebt als ambtenaar tot het moment van ontslag aanspraak op gehele of gedeeltelijke doorbetaling van uw salaris. Indien de ziekte na het ontslag voortduurt en de (ex-) ambtenaar is aangewezen op een werkloosheidsuitkering, dan bestaat aanspraak op een ziektewetuitkering.
Ik heb een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd. Nu ben ik ziek. Kan mijn aanstelling toch eindigen op de afgesproken datum?
Ja, op grond van art. 8:12 lid 1 van het Rechtspositiereglement Holland Rijnland is de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. De ziekte staat dit niet in de weg.
Ik ben werkzaam op arbeidstherapeutische basis. Bouw ik vakantie-uren op?
Het werken op arbeidstherapeutische basis wordt gelijkgesteld aan ziekte. Dit betekent dat de normale regels voor opbouw van vakantieaanspraken tijdens ziekte gelden. Als de ziekte langer duurt dan 6 maanden vindt er geen opbouw van vakantie-uren meer plaats (art. 6:2:3 van het Rechtspositiereglement Holland Rijnland).
Iemand die gedurende acht maanden ziek is bouwt over de laatste zes maanden van zijn ziekte vakantie op, ongeacht of hij werkzaamheden verricht op basis van arbeidstherapie.
Ik ben 50% van mijn werktijd ziek. Bouw ik vakantierechten op?
Ja, als een ambtenaar meer dan 45% van zijn of haar werktijd werkt, is er geen vermindering van de vakantieaanspraken door ziekte (art. 6:2:3 van het Rechtspositiereglement Holland Rijnland). Als een ambtenaar bijvoorbeeld gedurende acht maanden door ziekte slechts de helft van zijn werktijd kan werken, vindt er over die acht maanden toch volledige vakantieopbouw plaats.
Ik ben een gedeeltelijk arbeidsongeschikte ambtenaar en ik word definitief herplaatst in mijn oude functie voor minder uren. Is hier sprake van deeltijdontslag?
Nee, definitieve herplaatsing van de arbeidsongeschikte ambtenaar moet na 24 maanden ziekte plaats vinden door een wijziging van de aanstelling (art. 7:16lid 2 van het Rechtspositiereglement Holland Rijnland).
Herplaatsing gaat niet gepaard met ontslag. Ook niet als de arbeidsongeschikte voor minder uren wordt herplaatst in zijn eigen functie.
Paragraaf 1 Definities
Artikel 7:1 Definities
Artikel 7:1 Definities
Lid 1
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a. passende arbeid:
alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de ambtenaar is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van hem kan worden gevergd;
b. werkzaamheden in het kader van de reïntegratie:
loonvormende arbeid, die specifiek gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
c. xxxxxxxx in het kader van de reïntegratie:
xxxxxxxx die gericht is op terugkeer in de eigen dan wel passende arbeid waarover afspraken zijn vastgelegd in het plan van aanpak bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
d. arbeidsongeschiktheid in en door de dienst:
arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in:
en die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten;
▪ de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht of;
▪ in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht;
e. restverdiencapaciteit:
het door UWV vast te stellen inkomen dat de ambtenaar met zijn vaardigheden en bekwaamheden, gelet op zijn beperkingen, nog kan verdienen;
f. arbodienst:
een dienst als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet;
g. inactieve:
de oud-ambtenaar met een WW-uitkering, aanvullende uitkering, nawettelijke uitkering, WAO-uitkering, WIA-uitkering of wachtgelduitkering, die direct voorafgaand aan de uitkering in dienst was van een gemeente;
h. postactieve:
de oud-ambtenaar met een uitkering functioneel leeftijdsontslag, FPU-uitkering, ouderdomspensioen van het ABP of ABP keuzepensioen, die direct voorafgaand aan deze uitkering of dit pensioen in dienst was van een gemeente of inactieve was;
Lid 2
Bij de toepassing van dit hoofdstuk wordt artikel 1:2:1 in acht genomen.
Paragraaf 2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Artikel 7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek Artikel 7:2:1 Arbo-dienst
Artikel 7:2:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding Artikel 7:2:3 Consulteren arts door ambtenaar Artikel 7:2:4 Vervallen
Artikel 7:2:5 Geneeskundig onderzoek Artikel 7:2:6 Buitendienststelling
Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar
Artikel 7:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot bedrijfsgeneeskundige begeleiding en geneeskundig onderzoek.
Artikel 7:2:1 Arbo-dienst
De gemeente laat zich bijstaan door een arbodienst of gecertificeerd deskundige(n).
Artikel 7:2:2 Bedrijfsgeneeskundige begeleiding
Lid 1
De ambtenaar heeft het recht op bedrijfsgeneeskundige begeleiding overeenkomstig het bepaalde in dit hoofdstuk.
Lid 2
De bedrijfsgeneeskundige begeleiding van de ambtenaar geschiedt door een arbodienst of gecertificeerd deskundige(n), overeenkomstig door het college te stellen regels.
Artikel 7:2:3 Consulteren arts door ambtenaar
De ambtenaar heeft het recht een arts van de arbo-dienst rechtstreeks te consulteren ter zake van gezondheidsproblemen die naar zijn mening met zijn arbeidssituatie kunnen samenhangen.
Artikel 7:2:4 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 7:2:5 Geneeskundig onderzoek
Lid 1
Het college is bevoegd de arbo-dienst opdracht te geven de ambtenaar aan een geneeskundig onderzoek te onderwerpen:
a. indien naar het oordeel van het college redelijkerwijs aanleiding bestaat tot twijfel aan een goede gezondheidstoestand van de ambtenaar;
b. indien de ambtenaar niet of niet langer volledig geschikt is gebleken voor het naar behoren vervullen van zijn betrekking, zulks ten einde na te gaan of hiervoor medische oorzaken zijn aan te wijzen.
Lid 2
De ambtenaar is verplicht zich aan een onderzoek, bedoeld in het eerste lid, te onderwerpen.
Artikel 7:2:6 Buitendienststelling
Lid 1
Indien bij een onderzoek, bedoeld in artikel 7:2:4 of in artikel 7:2:5 blijkt van een zodanige lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar, dat naar het oordeel van de arbo-dienst de belangen van de ambtenaar, die van de dienst of van bij de dienstuitoefening betrokken derden zich tegen voortzetting van zijn betrekking verzetten, wordt de ambtenaar door het college buiten dienst gesteld.
Lid 2
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, vindt niet plaats indien, naar het oordeel van de arbo-dienst, de lichamelijke of geestelijke toestand van de ambtenaar het wenselijk maakt dat hij tijdelijk met andere werkzaamheden wordt belast, indien en voor zover deze voorhanden zijn. In dat geval is artikel 7:18:1 van overeenkomstige toepassing.
Lid 3
Een buitendienststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de toepassing van de overige artikelen van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een verhindering wegens ziekte.
Artikel 7:2:7 Maatregelen of voorzieningen in belang herstel ambtenaar
Lid 1
Indien daartoe naar het oordeel van de arbo-dienst aanleiding bestaat, verzoekt het college het UWV de ambtenaar in aanmerking te laten komen voor maatregelen of voorzieningen in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid.
Lid 2
De ambtenaar wordt van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk in kennis gesteld.
Paragraaf 3 Aanspraken tijdens ziekte
Artikel 7:3 Recht op bezoldiging
Artikel 7:4 Bezoldiging bij ziekte bij seniorenmaatregel en onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Artikel 7:6 Vervallen
Artikel 7:7 Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst Artikel 7:8 Nadere regels
Artikel 7:8:1 Vaststelling referte-tijdvak toelagen Artikel 7:8:2 Periodieke salarisverhoging
Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a
Artikel 7:3 Recht op bezoldiging
Lid 1
De ambtenaar heeft bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek vanaf de eerste dag van die ongeschiktheid gedurende de eerste zes maanden recht op doorbetaling van zijn volledige bezoldiging.
Lid 2
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand recht op doorbetaling van 90% van zijn bezoldiging.
Lid 3
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 12 maanden gedurende de dertiende tot en met de vierentwintigste maand recht op doorbetaling van 75% van zijn bezoldiging.
Lid 4
De ambtenaar heeft bij voortduring van deze ongeschiktheid na 24 maanden tot het einde van zijn dienstverband recht op doorbetaling van 70% van zijn bezoldiging
Lid 5
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder ziekte ook gebreken verstaan. Lid 6
De ambtenaar heeft recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging over de uren waarop hij:
a. zijn arbeid verricht;
b. passende arbeid verricht;
c. werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht;
d. xxxxxxxx volgt in het kader van zijn reïntegratie.
Lid 7
De ambtenaar behoudt na afloop van de termijn van zes maanden recht op de doorbetaling van zijn volledige bezoldiging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst.
Lid 8
De ambtenaar bedoeld in het derde en vierde lid, die ten minste 50% van zijn formele arbeidsduur zijn arbeid, passende arbeid, werkzaamheden in het kader van zijn reïntegratie verricht of scholing volgt in het kader van zijn reïntegratie, genoemd in het zesde lid van dit artikel, heeft recht op een extra percentage van 5% berekend over de bezoldiging waar hij recht op heeft ingevolge dit artikel.
Hierbij geldt als maximum de bezoldiging bedoeld in het eerste lid. Lid 9
De ambtenaar heeft ten minste recht op het wettelijk minimumloon, berekend naar rato van zijn formele arbeidsduur.
Lid 10
De periode waarover de ambtenaar voorafgaand aan de periode van het zwangerschaps- en bevallingsverlof, bedoeld in artikel 6:7, ziek is als gevolg van de zwangerschap, schort de periode, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, op.
Lid 11
Voor de toepassing van het eerste tot en met het vierde lid worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten, bedoeld in artikel 6:7, tenzij in dat geval de ongeschiktheid redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Lid 12
De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in het eerste, tweede, derde en vierde lid, eindigt indien de ambtenaar definitief wordt herplaatst in een andere functie.
Lid 13
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het recht op bezoldiging. Lid 14
Het college zal rekening houden met individuele gevallen van terminale ziekte. In die gevallen zal de afweging worden gemaakt of ook na afloop van de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, de volledige bezoldiging wordt doorbetaald.
Artikel 7:4 Bezoldiging bij ziekte bij seniorenmaatregel en onbetaald/gedeeltelijk betaald verlof
De ambtenaar van wie de werktijd is teruggebracht ingevolge een seniorenmaatregel op grond van hoofdstuk 5, heeft recht op doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald kan krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
De ambtenaar die onbetaald dan wel gedeeltelijk betaald verlof geniet heeft recht op doorbetaling van de bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3, met dien verstande dat de ambtenaar nooit een groter bedrag aan bezoldiging doorbetaald kan krijgen, dan dat hij doorbetaald zou hebben gekregen, indien hij niet ziek zou zijn geweest.
Artikel 7:5 Uitkering wegens arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Lid 1
Aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of IVA-uitkering wordt, bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, een aanvullende uitkering verleend.
Lid 2
De aanvullende uitkering genoemd in het eerste lid is voor de ambtenaar met een WGA- of IVA uitkering, gelijk aan het bedrag dat nodig is om de aan de ambtenaar toegekende WGA- of IVA-uitkering, vermeerderd met een aan de ambtenaar toegekende bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP, aan te vullen tot een bepaald percentage van de bezoldiging die de ambtenaar heeft genoten in het jaar voorafgaand aan zijn ontslag. Dit percentage is afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid en bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid van:
80% of meer: | 95% |
65 tot 80% | 68,875% |
55 tot 65% | 57% |
45 tot 55% | 47,5% |
35 tot 45% | 38% |
Lid 3
De aanvullende uitkering eindigt:
a. indien de gewezen ambtenaar niet meer voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden of;
b. met ingang van de dag waarop de ambtenaar de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Lid 4
De gewezen ambtenaar die recht heeft op een uitkering op grond van dit artikel, is verplicht om het college op de hoogte te stellen van wijzigingen in zijn arbeidsongeschiktheiduitkering of bovenwettelijke aanvulling ingevolge het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 7:6 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 7:7 Vergoeding kosten geneeskundige verzorging bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst
Lid 1
Bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst worden aan de ambtenaar vergoed de te zijner laste blijvende, naar het oordeel van het college noodzakelijk gemaakte kosten van geneeskundige behandeling of verzorging.
Lid 2
Het college kan omtrent het bepaalde in het eerste lid nadere voorschriften geven.
Artikel 7:8 Nadere regels
Het college kan nadere regels stellen.
Artikel 7:8:1 Vaststelling referte-tijdvak toelagen
Het referte-tijdvak dat in acht wordt genomen voor de vaststelling van de gemiddelde hoogte van de toelage onregelmatige dienst, de overgangstoelage onregelmatige dienst, alsmede de prestatiebeloning, ten behoeve van de vaststelling van het bedrag van de bezoldiging zoals bedoeld in dit hoofdstuk, dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Artikel 7:8:2 Periodieke salarisverhoging
Het onderwerp periodieke salarisverhogingen tijdens ziekte dient in een lokale regeling nader te worden uitgewerkt.
Artikel 7:8:3 Werktijd bij ziekte bij seniorenmaatregel en toepassing van artikel 2:7a
De ambtenaar wiens feitelijke arbeidsduur op grond van toepassing van hoofdstuk 5 is aangepast, kan alleen verplicht worden tot aanvaarding van een functie waarvan de arbeidsomvang overeenkomt met deze feitelijke arbeidsduur.
De ambtenaar wiens arbeidsduur is aangepast op grond van artikel 2:7a , kan voor de duur van de periode waarvoor toepassing van dit artikel is bepaald, worden verplicht tot aanvaarding van arbeid waarvan de arbeidsduur overeenkomt met deze tijdelijke uitgebreide arbeidsduur. Wanneer de periode waarvoor de toepassing van artikel 2:7a is verstreken, geldt de verplichting voor de ambtenaar ten aanzien van de aanvaarding van een nieuwe functie voor de formele arbeidsduur.
Paragraaf 4 Verplichtingen en sancties
Artikel 7:9 Verplichtingen college
Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte Artikel 7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging Artikel 7:13:2 Staken van doorbetaling van de bezoldiging
Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar
Artikel 7:15:1 Bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan ambtenaar Artikel 7:16 Herplaatsing in passende arbeid
Artikel 7:17 Terugkeer in betrekking na ziekte Artikel 7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid
Artikel 7:18:1 Inkomsten andere betrekking in mindering brengen op bezoldiging
Artikel 7:9 Verplichtingen college
Lid 1
Het college is verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de ambtenaar, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte of gebrek verhinderd is zijn arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen arbeid of passende arbeid te verrichten.
Lid 2
Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en binnen de openbare dienst van de gemeente geen passende arbeid voorhanden is, bevordert het college de inschakeling van de ambtenaar in passende arbeid buiten de openbare dienst van de gemeente.
Lid 3
Uit hoofde van zijn verplichting, genoemd in het eerste en tweede lid, stelt het college in overeenstemming met de ambtenaar een plan van aanpak op als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA. Het plan van aanpak wordt met medewerking van de ambtenaar regelmatig geëvalueerd en zo nodig bijgesteld.
Lid 4
Het college stelt een protocol vast, waarin de regels zijn opgenomen met betrekking tot de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begeleiding van ziekteverzuim, verplichtingen omtrent ziek- en herstelmeldingen daaronder begrepen, de arbeidsgezondheidskundige begeleiding en de daarbij in acht te nemen procedures.
Artikel 7:10 Verplichting ambtenaar tot informatieverstrekking bij ziekte
De ambtenaar verstrekt op verzoek van het college alle informatie die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
Artikel 7:11 Verplichting tot verlening van medewerking aan reïntegratie
Lid 1
De ambtenaar die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is zijn arbeid te verrichten, is verplicht:
a. gevolg te geven aan, door het college of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen als bedoeld in artikel 7:9;
b. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:9, derde lid;
c. zich te gedragen naar de regels die in het protocol, bedoeld in artikel 7:9, vierde lid, zijn opgenomen.
Lid 2
Indien de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen, in staat is passende arbeid als bedoeld in artikel 7:1 te verrichten en hij door het college of een andere werkgever daartoe in de gelegenheid wordt gesteld, is hij verplicht die arbeid te verrichten.
Artikel 7:12 Verplichtingen ambtenaar medisch onderzoek
Lid 1
De ambtenaar is verplicht zich te onderwerpen aan een door of vanwege de arbo-dienst in te stellen medisch onderzoek ter beantwoording van de vragen:
a. of er sprake is van verhindering tot het vervullen van zijn betrekking wegens ziekte;
b. in welke mate er sprake is van verhindering als bedoeld onder a;
c. of de ambtenaar de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking opzettelijk heeft veroorzaakt;
d. of de ambtenaar ten onrechte nalaat zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen, dan wel zich niet houdt aan de voorschriften hem door de behandelende geneeskundige gegeven, met dien verstande dat te dezen voorschriften tot het verlenen van medewerking aan een ingreep van heelkundige aard zijn uitgezonderd;
e. of de ambtenaar zich zodanig gedraagt, dat zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
f. of verdere maatregelen of voorzieningen nodig zijn in het belang van het herstel van zijn gezondheid, dan wel in het belang van het behoud, het herstel of de bevordering van zijn arbeidsgeschiktheid;
g. wanneer en in welke mate de vervulling van de betrekking kan worden hervat.
Lid 2
Het college kan nadere regels stellen ten aanzien van de redenen van medisch onderzoek.
Artikel 7:13:1 Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging
Geen aanspraak op doorbetaling bezoldiging als bedoeld in artikel 7:3 bestaat:
a. indien blijkens het geneeskundig onderzoek, bedoeld in artikel 7:12, sprake is van een omstandigheid waarbij de ambtenaar opzettelijk de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking heeft veroorzaakt, tenzij de ambtenaar daarvan op grond van zijn geestelijk toestand geen verwijt kan worden gemaakt;
b. indien de verhindering wegens ziekte zich voordoet binnen een half jaar na de in artikel 2:3, eerste lid, bedoelde geneeskundige keuring en alsdan blijkt dat de ambtenaar hierbij onjuiste informatie omtrent zijn gezondheidstoestand heeft verstrekt of gegevens heeft verzwegen, ten gevolge waarvan de verklaring dat tegen de vervulling van zijn betrekking uit medisch oogpunt geen bezwaren bestaan, ten onrechte is afgegeven, tenzij de ambtenaar aannemelijk maakt dat hij te goeder trouw heeft gehandeld.
Artikel 7:13:2 Staken van doorbetaling van de bezoldiging
Lid 1
De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:
a. weigert de in artikel 7:12 neergelegde verplichting tot het verlenen van medewerking aan een door of vanwege de arbo-dienst in te stellen medische onderzoek na te komen;
b. blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek ten onrechte heeft nagelaten zich onder geneeskundige behandeling te stellen of te blijven stellen;
c. blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek de voorschriften van de behandelende arts niet opvolgt, met uitzondering van voorschriften om mee te werken aan een ingreep van heelkundige aard;
d. zich blijkens het in artikel 7:12 bedoelde onderzoek schuldig maakt aan gedragingen waardoor zijn genezing wordt belemmerd of vertraagd;
e. er de oorzaak van is dat het arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een door de arbo-dienst aangewezen arts niet kan plaatshebben;
f. tijdens de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, tenzij dit door de arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk wordt geacht en het college daartoe toestemming heeft verleend;
g. weigert mededeling te doen van inkomsten uit arbeid, die hij heeft in verband met het verrichten van door de arbo-dienst in het belang van zijn genezing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of derden;
h. zijn arbeid verzuimt te hervatten op het door de arbo-dienst bepaalde tijdstip en in de door deze dienst bepaalde mate, indien zulks hem is opgedragen, tenzij hij daarvoor een door de arbo-dienst als geldig erkende reden heeft opgegeven;
i. weigert om – op verzoek van het college – informatie te verstrekken die noodzakelijk is voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
Lid 2
De doorbetaling van de bezoldiging vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het eerste lid.
Artikel 7:14 Sanctie bij nalatigheid algemene verplichtingen ambtenaar
Lid 1
De ambtenaar die zich niet houdt aan zijn verplichtingen, bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder c, wordt disciplinair gestraft wegens plichtsverzuim.
Lid 2
De doorbetaling van de bezoldiging, bedoeld in artikel 7:3, wordt gestaakt, indien en voor zolang de ambtenaar:
a. weigert mee te werken aan, door het college of een door hem aangewezen deskundige, gegeven redelijke voorschriften of getroffen maatregelen, als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder a, die erop gericht zijn om de betrokkene in staat te stellen de eigen passende arbeid te verrichten;
b. weigert mee te werken aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 7:11, eerste lid, onder x.
x. xxxxxxx aangeboden passende arbeid te verrichten, waartoe hij op grond van artikel 7:11, tweede lid, verplicht is.
Lid 3
De doorbetaling van de bezoldiging, als genoemd in het tweede lid, vindt wel plaats indien de ambtenaar op grond van zijn geestelijke toestand geen verwijt kan worden gemaakt van het gedrag, genoemd in het tweede lid.
Artikel 7:15:1 Bezoldiging uitbetalen aan anderen en nabetaling aan ambtenaar
Lid 1
Het college kan, indien daarvoor naar zijn oordeel bijzondere omstandigheden aanleiding geven, bepalen, dat de op grond van de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging, geheel of ten dele aan anderen dan de ambtenaar zal worden uitbetaald.
Lid 2
Voor zover het college van zijn in het eerste lid bedoelde bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, wordt de ingevolge de artikelen 7:13:1, 7:13:2 en 7:14 niet uitbetaalde bezoldiging alsnog aan de ambtenaar uitbetaald wanneer de ambtenaar op grond van de second opinion die hij conform artikel 32, van de wet SUWI, heeft aangevraagd inzake het oordeel over de ongeschiktheid tot werken in het gelijk gesteld wordt.
Artikel 7:16 Herplaatsing in passende arbeid
Lid 1
Passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, wordt de ambtenaar opgedragen:
a. door plaatsing in een andere betrekking voor tijdelijke duur, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;
b. door plaatsing in een andere betrekking bij wijze van proef, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling;
c. bij een andere werkgever, door een tijdelijke detachering, zonder dat dit gepaard gaat met een wijziging van de aanstelling.
Lid 2
Na 24 maanden van ziekte wordt passende arbeid, bedoeld in artikel 7:11, tweede lid, aan de ambtenaar opgedragen door definitieve herplaatsing. Deze definitieve herplaatsing vindt plaats door wijziging van de aanstelling.
Lid 3
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid zijn volledige restverdiencapaciteit benut.
Lid 4
Voorwaarde voor definitieve herplaatsing van de ambtenaar die ziek is geworden op of na 1 juli 2007 en die 35% of meer, maar minder dan 80% arbeidsongeschikt is, is in de periode van 12 maanden na de periode van 24 maanden, bedoeld in het tweede lid, dat de ambtenaar met de passende arbeid 50% van zijn restverdiencapaciteit of meer benut.
Lid 5
Voor de toepassing van het eerste tot en met vierde lid wordt onder een andere betrekking mede verstaan het verrichten van dezelfde werkzaamheden onder andere voorwaarden.
Lid 6
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Lid 7
Voor het bepalen van de periode van 24 respectievelijk 12 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Lid 8
De termijn van 24 maanden wordt verlengd:
a. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA en
b. met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.
Lid 9
De ambtenaar verleent alle medewerking en verstrekt alle informatie die nodig is om de restverdiencapaciteit vast te stellen.
Artikel 7:17 Terugkeer in betrekking na ziekte
Lid 1
Ten aanzien van de ambtenaar die wegens ziekte verhinderd is zijn betrekking te vervullen, kan worden bepaald dat hij zijn betrekking slechts weer zal mogen vervullen, indien het college daarvoor toestemming heeft verleend, onder bepaling van de mate waarin de hervatting kan geschieden.
Lid 2
Ten behoeve van de bepaling van het eerste lid zal mede worden gelet op het advies van de arbo-dienst of van het UWV.
Lid 3
De in het eerste lid bedoelde toestemming is in ieder geval vereist indien de ambtenaar gedurende meer dan een jaar volledig verhinderd is geweest zijn betrekking te vervullen.
Artikel 7:18 Inkomsten uit of in verband met arbeid
Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het in mindering brengen van inkomsten uit passende arbeid of werkzaamheden in het kader van de reïntegratie op de bezoldiging.
Artikel 7:18:1 Inkomsten andere betrekking in mindering brengen op bezoldiging
Lid 1
Indien de ambtenaar tijdens de verhindering tot het vervullen van zijn betrekking, op grond van een aan het college uitgebracht advies door de arbo-dienst of door het UWV, in het belang van zijn genezing of zijn reïntegratie, dan wel in het kader van herplaatsing wenselijk geachte arbeid voor zichzelf of voor derden verricht, worden de inkomsten uit deze arbeid in mindering gebracht op de bezoldiging waar de ambtenaar recht op heeft krachtens artikel 7:3.
Lid 2
Tot de in het eerste lid bedoelde inkomsten wordt tevens gerekend een herplaatsingstoelage, toegekend op grond van hoofdstuk 12 van het pensioenreglement, alsmede elke andere toelage, onder welke benaming ook, die geacht kan worden betrekking te hebben op arbeid bedoeld in het eerste lid.
Paragraaf 5 Bijzondere situaties
Artikel 7:19 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering Artikel 7:20 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met een WW-uitkering
Artikel 7:21 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met uitkering op grond van de WIA Artikel 7:22 Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement
Artikel 7:23 WAJONG/WAZ
Artikel 7:23:1 Vervallen
Artikel 7:24 Zorgverzekering
Artikel 7:24a Tegemoetkoming ziektekosten
Artikel 7:19 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met ZW-uitkering
Lid 1
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk recht heeft op een ZW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht heeft.
Lid 2
Indien de ambtenaar geen ZW-uitkering aanvraagt binnen de in de ZW gestelde termijnen en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen ZW-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.
Lid 3
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar de ZW-uitkering vermindering ondergaat, aan de ambtenaar een boete wordt opgelegd, dan wel het recht op de ZW-uitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en dit aan zijn schuld of toedoen te wijten is, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een volledige ZW-uitkering.
Lid 4
De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de ZW-uitkering.
Lid 5
Indien de ZW-uitkering meer bedraagt dan het bedrag waarop de ambtenaar op grond van artikel 7:3 recht heeft, wordt het meerdere aan de ambtenaar uitbetaald.
Artikel 7:20 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met een WW-uitkering
Indien de ambtenaar ter zake van de dienstbetrekking waarbij de ongeschiktheid tot het verrichten van zijn werk is ontstaan, recht heeft op een WW-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3, recht heeft.
Artikel 7:21 Samenloop van bezoldiging bij ziekte met uitkering op grond van de WIA
Lid 1
Indien de ambtenaar ter zake van de desbetreffende verhindering tot het vervullen van zijn betrekking recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering, wordt het bedrag van die uitkering in mindering gebracht op het bedrag waarop hij op grond van artikel 7:3 recht heeft.
Wanneer de ambtenaar recht heeft op een IVA-uitkering dan wel een WGA-uitkering in verband met volledige, maar niet duurzame arbeidsongeschiktheid, heeft de ambtenaar ten minste recht op een bedrag ter hoogte van deze IVA- of WGA-uitkering.
Lid 2
Indien de ambtenaar recht heeft op een WGA- of een IVA-uitkering uit hoofde van twee of meer dienstbetrekkingen, wordt die uitkering naar rato van de bezoldiging uit de verschillende functies, in mindering gebracht op de dienstbetrekking op grond waarvan de bezoldiging wordt doorbetaald.
Lid 3
Indien de ambtenaar geen WGA- of IVA-uitkering aanvraagt binnen de in de WIA gestelde termijnen en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de periode dat hij dientengevolge geen WGA- of IVA-uitkering ontvangt, voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
Lid 4
Indien als gevolg van handelingen of nalaten van handelingen door de ambtenaar niet kan worden vastgesteld of de ambtenaar in aanmerking komt voor een WGA- of een IVA-uitkering en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel rekening gehouden met een IVA-uitkering.
Lid 5
Indien als gevolg van handelingen of het nalaten van handelingen door betrokkene de WGA- of IVA-uitkering vermindering ondergaat, dan wel het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, en hem dit redelijkerwijs kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit artikel uitgegaan van de WGA- of IVA- uitkering zoals die werd genoten voor vermindering of gehele of gedeeltelijke weigering van het bedrag plaatsvond.
Lid 6
De ambtenaar verleent op verzoek van het college alle medewerking aan het via het college tot uitbetaling laten komen van de WGA- of IVA-uitkering.
Artikel 7:22 Bovenwettelijke aanvulling Pensioenreglement
Artikel 7:21 is van overeenkomstige toepassing, wanneer de ambtenaar in aanvulling op de WGA- of IVA- uitkering, bedoeld in artikel 7:21, recht heeft op een bovenwettelijke aanvulling op grond van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Artikel 7:23 WAJONG/WAZ
Indien de ambtenaar op grond van zijn arbeidsongeschiktheid recht heeft op een WAJONG- of WAZ-uitkering, worden deze uitkeringen voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een uitkering op grond van de WIA.
Artikel 7:23:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 7:24 Zorgverzekering
De VNG sluit voor de zorgverzekering van gemeenteambtenaren, postactieven en inactieven een overeenkomst als bedoeld in artikel 18 van de Zorgverzekeringswet.
Artikel 7:24a Tegemoetkoming ziektekosten
Lid 1
De ambtenaar, die een aanvullende verzekering Extra Zorg 3 of Extra Zorg 4 bij IZA Zorgverzekeraar NV, of Mijn Keuze 3 of Mijn Keuze 4 bij Zilveren Kruis Achmea heeft, heeft recht op een tegemoetkoming in zijn ziektekosten.
Lid 2
De tegemoetkoming in de ziektekosten wordt eenmaal per kalenderjaar in de maand december uitbetaald. Lid 3
Bij indiensttreding op of na 1 januari van een kalenderjaar heeft de ambtenaar naar evenredigheid recht op een tegemoetkoming in de ziektekosten.
Paragraaf 6 Ziektekosten
Artikel 7:25 Hoogte tegemoetkoming Artikel 7:25a Meerdere dienstverbanden Artikel 7:25b Vervallen
Artikel 7:25:1 Vervallen
Artikel 7:25:2 Vervallen
Artikel 7:25:3 Vervallen
Artikel 7:25:4 Vervallen
Artikel 7:25 Hoogte tegemoetkoming
Lid 1
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 168,= per jaar. Lid 2
De tegemoetkoming in de ziektekosten is € 296,= per jaar als het salaris van de ambtenaar maal de deeltijdfactor lager is dan of gelijk is aan het bedrag dat hoort bij de hoogste periodiek van schaal 6.
Lid 3
De ambtenaar die gedurende het jaar in dienst treedt of ontslagen wordt ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten naar rato van de tijd dat hij in dienst is geweest.
Lid 4
De peildatum voor de vergelijking van het tweede lid is de maand december. Voor de ambtenaar die gedurende het jaar uit dienst treedt is de peildatum voor de vergelijking van het tweede lid de laatste maand dat de ambtenaar in dienst is geweest.
Artikel 7:25a Meerdere dienstverbanden
Indien de ambtenaar uit hoofde van een ander dienstverband een tegemoetkoming krijgt voor ziektekosten, wordt dit verrekend met de tegemoetkoming op grond van artikel 7:24a en artikel 7:25. De ambtenaar is verplicht de gemeente te informeren, indien hij een dergelijke tegemoetkoming ontvangt uit hoofde van een andere dienstbetrekking.
Artikel 7:25b Vervallen
(Vervallen)
Artikel 7:25:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 7:25:2 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 7:25:3 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 7:25:4 Vervallen
(Vervallen)
Paragraaf 7 Overige bepalingen
Artikel 7:26 Overgangsbepaling
Artikel 7:27 Garantie-uitkering
Artikel 7:28 Overgangsartikel
Artikel 7:28:1 Overgangsartikel Artikel 7:28a Overgangsartikel Artikel 7:28b Overgangsartikel
Artikel 7:26 Overgangsbepaling
Lid 1
Op de ambtenaar of gewezen ambtenaar, die wegens ziekte op 31 december 2000 recht heeft op bezoldiging of uitkering op grond van dit hoofdstuk en waarvan de ziekte ook na deze datum voortduurt, blijven de bepalingen van dit hoofdstuk, zoals deze luidden op 31 december 2000 van kracht tot het moment dat de ziekte van de betrokkene eindigt, dan wel tot de dag met ingang waarvan de betrokkene recht krijgt op een uitkering krachtens de Ziektewet.
Lid 2
De betrokkene is verplicht de onverschuldigde betalingen aan hem, die op grond van dit artikel zijn verricht, terug te betalen, indien hem met terugwerkende kracht een uitkering krachtens de Ziektewet wordt toegekend.
Artikel 7:27 Garantie-uitkering
Lid 1
De ambtenaar die herplaatst is op grond van artikel 7:6, tweede lid onder c, zoals dat luidde voor 1 januari 2003, heeft, indien naderhand maar voor 1 januari 2001, de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld, recht op een garantie-uitkering, indien hem geen aanvullende gangbare arbeid is aangeboden van een zodanige omvang dat hij in staat is om zijn toegenomen restverdiencapaciteit te benutten. Onder gangbare arbeid wordt in dit artikel verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe betrokkene in staat is, gezien zijn krachten en bekwaamheden.
Lid 2
De garantie-uitkering bedraagt te rekenen vanaf de datum van aanvang van de ziekte in de oorspronkelijke betrekking 18 maanden 100%, vervolgens 39 maanden 80% en daarna 33 maanden 70% van de bezoldiging die de ambtenaar genoot in de oorspronkelijke betrekking.
Lid 3
Op de garantie-uitkering wordt in mindering gebracht hetgeen de ambtenaar ontvangt aan bezoldiging uit de betrekking waarin hij is herplaatst en, in voorkomend geval, met het recht op WAO-uitkering, invaliditeitspensioen, herplaatsingstoelage en inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf verkregen op of na de datum waarop de arbeidsongeschiktheid op een lager niveau is vastgesteld.
Lid 4
Indien de betrokkene nalaat van de gelegenheid gebruik te maken die kan leiden tot het verkrijgen van gangbare arbeid, indien hij weigert gangbare arbeid te aanvaarden of indien hij opzettelijk inkomsten uit gangbare arbeid verloren laat gaan, wordt het bedrag van de garantie-uitkering verminderd met het bedrag van de verzuimde of de verloren gegane inkomsten.
Lid 5
De garantie-uitkering eindigt:
a. met ingang van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt;
b. bij ontslag.
Artikel 7:28 Overgangsartikel
Lid 1
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22 niet van toepassing.
Lid 2
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:3, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16, 7:18, 7:21 en 7:22 zoals die golden op 31 december 2005, van toepassing.
Lid 3
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen op of na 1 januari 2004 en die op grond van de WAO recht heeft op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21 niet van toepassing.
Lid 4
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 7:1, 7:5, 7:9, 7:11, 7:14, 7:16 en 7:21, zoals die golden op 31 december 2005 , van toepassing, waarbij de verwijzing in artikel 7:21, eerste lid, naar artikel 7:3, eerste lid, gelezen moet worden als een verwijzing naar artikel 7:3, zoals dat luidt met ingang van 1 januari 2006 .
Lid 5
Het college stelt per 1 januari 2006 voor de ambtenaren van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, is gelegen op of na 1 januari 2004, de duur van de ongeschiktheid vast. De hoogte van de loondoorbetaling vanaf 1 januari 2006 wordt bij voortduring van de ongeschiktheid berekend op basis van het bepaalde in artikel 7:3, eerste tot en met het vierde lid.
Artikel 7:28:1 Overgangsartikel
Lid 1
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 is gelegen voor 1 januari 2004 is artikel 7:18:1 niet van toepassing.
Lid 2
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 7:18:1 zoals dat gold op 31 december 2005 , van toepassing.
Artikel 7:28a Overgangsartikel
Lid 1
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16 niet van toepassing.
Lid 2
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid bedoeld in artikel 7:3 gelegen is voor 1 juli 2007 is artikel 7:16, zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.
Artikel 7:28b Overgangsartikel
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 7:16 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
8 Ontslag
Artikel 8:1 Ontslag op verzoek
Lid 1
Indien de ambtenaar ontslag verzoekt, wordt hem dit eervol verleend. Lid 2
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend. Lid 3
Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, kan worden aangehouden indien een ontslag op grond van artikel 8:13 overwogen wordt.
Artikel 8:1:1 Ontslag op verzoek
Lid 1
Het ontslag, bedoeld in artikel 8:1, wordt niet verleend met ingang van een datum gelegen binnen een maand dan wel later dan drie maanden na de datum waarop het verzoek om ontslag is ingekomen.
Lid 2
Indien de ambtenaar dit verzoekt kan van het bepaalde in het eerste lid worden afgeweken. Lid 3
Indien een strafrechtelijke vervolging tegen de ambtenaar aanhangig is of indien overwogen wordt hem in aanmerking te brengen voor disciplinaire straf kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden totdat de uitspraak van de strafrechter of de beslissing inzake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.
Artikel 8:2 Ontslag wegens het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd
Lid 1
De ambtenaar wordt eervol ontslag verleend met ingang van de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Lid 2
Aan de ambtenaar die voldoet aan de voorwaarden voor FPU, maar niet (geheel) gebruik maakt van dit recht, wordt eervol ontslag verleend met ingang van de eerste van de maand volgend op die waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt.
Lid 3
Het college kan in bijzondere gevallen, indien de ambtenaar hiermede instemt, van het bepaalde in het eerste lid afwijken.
Artikel 8:2:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 8:2a Ontslag wegens ouderdomspensioen
De aanstelling of arbeidsovereenkomst van de medewerker die na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in dienst is getreden van de gemeente, alsmede de aanstelling of arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 8:2, derde lid, wordt beëindigd wanneer een van de partijen dat wenselijk acht. Hierbij wordt een opzegtermijn van één maand in acht genomen.
Artikel 8:3 Ontslag wegens reorganisatie
Lid 1
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
Lid 2
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend. Lid 3
Op grond van dit artikel wordt, individuele gevallen uitgezonderd, ontslag verleend ingevolge een vooraf vastgesteld plan.
Artikel 8:3:1 Ontslag wegens reorganisatie
Over het plan, bedoeld in artikel 8:3, derde lid, wordt overleg gepleegd in de commissie bedoeld in artikel 12:1, tweede lid. Daarna wordt het aan de betrokken ambtenaren medegedeeld.
Artikel 8:4 Ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid
Lid 1
Onder volledige arbeidsongeschiktheid wordt verstaan:
a. arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op een WGA-uitkering;
b. arbeidsongeschiktheid voor 80% of meer, waarbij recht bestaat op een IVA-uitkering.
Lid 2
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van volledige ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.
Lid 3
Ontslag als bedoeld in het tweede lid mag slechts plaatsvinden indien er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 24 maanden.
Lid 4
Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het derde lid het resultaat van de claimbeoordeling van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.
Lid 5
Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat een ontslagprocedure als bedoeld in het tweede lid wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 21e maand na de eerste ziektedag.
Lid 6
Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen. Lid 7
Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het zesde lid, genomen is, moet het college, indien er geen overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van UWV betrekken.
Lid 8
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Lid 9
Voor het bepalen van het in het derde lid bedoelde tijdvak van 24 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Lid 10
De termijn van 24 maanden, als bedoeld in het derde lid wordt verlengd:
a. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA en
b. met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.
Artikel 8:5 Ontslag wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid
Lid 1
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van gedeeltelijke ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ziekte mede verstaan gebreken. Het ontslag wordt eervol verleend.
Lid 2
Een ontslag als bedoeld in het eerste lid mag slechts plaatsvinden indien:
a. er sprake is van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte gedurende een periode van 36 maanden;
b. het na zorgvuldig onderzoek niet mogelijk is gebleken de ambtenaar binnen de gemeentelijke dienst passende arbeid op te dragen, als bedoeld in artikel 7:9.
Lid 3
Het college betrekt bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid het resultaat van de claimbeoordeling op grond van de WIA en de resultaten van een mogelijke herbeoordeling.
Lid 4
Het college stelt de ambtenaar schriftelijk op de hoogte dat sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid op grond waarvan de ontslagprocedure als bedoeld in het eerste lid wordt ingesteld. Deze melding geschiedt op zijn vroegst vanaf de 33e maand na de eerste ziektedag.
Lid 5
Het ontslagbesluit moet binnen één jaar na de datum van de meest recente WIA-beschikking zijn genomen. Lid 6
Indien het ontslagbesluit niet binnen de termijn, bedoeld in het vijfde lid, genomen is, moet het college, indien er geen overeenstemming bestaat over het ontslag, een deskundigenoordeel van UWV betrekken.
Lid 7
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid voor de vervulling van de betrekking tengevolge van zwangerschap voorafgaand aan het zwangerschaps- en bevallingsverlof en de periode van het zwangerschaps- of bevallingsverlof bedoeld in artikel 6:7, niet in aanmerking genomen.
Lid 8
Voor het bepalen van het in het tweede lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak van 36 maanden worden perioden van ongeschiktheid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen, of indien zij direct voorafgaan aan en aansluiten op een periode waarin zwangerschaps- of bevallingsverlof wordt genoten, tenzij de ongeschiktheid in dit geval redelijkerwijs niet geacht kan worden voort te vloeien uit dezelfde oorzaak.
Lid 9
De termijn van 36 maanden, als genoemd in het tweede lid, onderdeel a, wordt verlengd
a. met de duur van de verlenging van de wachttijd, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de WIA en
b. met de duur van het tijdvak, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van artikel 25, negende lid, van de WIA heeft vastgesteld.
Lid 10
Indien voor de ambtenaar buiten de gemeentelijke dienst passende arbeid als bedoeld in artikel 7:16, derde of vierde lid, aanwezig is, is ontslag vanaf 24 maanden na de eerste dag van ongeschiktheid op grond van dit artikel mogelijk. Bij het bepalen van de termijn van 24 maanden worden het zesde, zevende en achtste lid van artikel 7:16 overeenkomstig toegepast.
Artikel 8:5a Ontslag wegens arbeidsongeschiktheid
Lid 1
De ambtenaar die ongeschikt is voor de vervulling van zijn functie wegens ziekte of gebrek kan ontslag verleend worden indien hij zonder deugdelijke grond weigert:
a. gevolg te geven aan door het college of een door hem aangewezen deskundige gegeven redelijke voorschriften en mee te werken aan door het college of een door hem aangewezen deskundige getroffen maatregelen om hem in staat te stellen de eigen of passende arbeid te verrichten, als bedoeld in artikel 7:9;
b. arbeid als bedoeld in artikel 7:11, tweede lid te verrichten waartoe het college hem in de gelegenheid stelt;
c. zijn medewerking te verlenen aan het opstellen, evalueren en bijstellen van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de WIA;
d. een uitkering op grond van de WIA aan te vragen.
Lid 2
Om te beoordelen of er sprake is van een situatie als bedoeld in het eerste lid, wint het college een hierop betrekking hebbend advies van het UWV in.
Artikel 8:5:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 8:6 Ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid
Lid 1
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking anders dan op grond van ziekten of gebreken. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
Lid 2
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
Artikel 8:7 Overige ontslaggronden
Ontslag kan aan de ambtenaar worden verleend op grond van:
a. verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, tenzij het vereiste alleen bij aanvaarding van de betrekking geldt;
b. aangaan van een graad van zwagerschap die de aanstelling in de betrekking zou uitsluiten;
c. staat van curatele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
d. toepassing van lijfsdwang wegens schulden krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
e. onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
f. het verstrekken van onjuiste gegevens in verband met indiensttreding, tenzij hem daarvan redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.
Artikel 8:7:1 Overige ontslaggronden
Behalve in het geval, bedoeld in artikel 8:7, onder e, wordt een ontslag op grond van evengenoemd artikel eervol verleend. Het ontslag kan niet eerder ingaan dan op de dag volgende op die waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.
Artikel 8:8 Overige ontslaggronden
Lid 1
Een ambtenaar die vast is aangesteld kan eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
Lid 2
Ontslag op grond van dit artikel kan ook gedeeltelijk worden verleend.
Artikel 8:8:1 Overige ontslaggronden
De grond waarop het ontslag berust, dat is verleend ingevolge artikel 8:8, wordt slechts op verzoek van de ambtenaar in het ontslagbesluit vermeld.
Artikel 8:9 Overige ontslaggronden
Aan de ambtenaar die in verband met de aanvaarding van een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij was benoemd of verkozen tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt, wordt, indien hij ophoudt zodanige functie te bekleden en hij naar het oordeel van het college niet in actieve dienst kan worden hersteld, eervol ontslag verleend.
Artikel 8:10 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 8:10:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 8:11 Ontslag wegens FPU
Lid 1
Aan de ambtenaar die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van de FPU-regeling wordt eervol ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting pensioenfonds Abp op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van die regeling.
Lid 2
Het in het eerste lid genoemde ontslag kan ook voor een gedeelte van de voor de ambtenaar geldende formele arbeidsduur per week worden verleend, tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten. Het deeltijdontslag bedraagt ten minste 10% van de formele arbeidsduur per week. Het deeltijdontslag bedraagt telkenmale dat het wordt verleend, ten minste 10% van de oorspronkelijke formele arbeidsduur.
Artikel 8:11:1 Ontslag wegens FPU
Lid 1
Het ontslag, bedoeld in artikel 8:11, gaat eerst in met ingang van de dag waarop het recht op een uitkering ingevolge de FPU-regeling bestaat.
Lid 2
Het bepaalde in artikel 8:1:1 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 8:12 Ontslag uit een tijdelijke aanstelling of tijdelijke urenuitbreiding
Lid 1
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd is van rechtswege ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, het dienstverband feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een aanstelling is verleend, wordt de tijdelijke aanstelling geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
Lid 2
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor bepaalde tijd is aangegaan, is, voor zover het die urenuitbreiding betreft, van rechtswege ontslagen op de datum dat de urenuitbreiding eindigt. Indien na de datum, bedoeld in de eerste volzin, de urenuitbreiding feitelijk wordt gehandhaafd zonder dat opnieuw een urenuitbreiding is verleend, wordt de tijdelijke urenuitbreiding geacht voor dezelfde tijd te zijn aangegaan.
Lid 3
De ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd kan ontslag worden verleend indien de omstandigheid die tot de aanstelling leidde is vervallen.
Lid 4
De ambtenaar met wie een urenuitbreiding voor onbepaalde tijd is aangegaan, kan, voor zover het die urenuitbreiding betreft, ontslag worden verleend, indien de omstandigheid die tot de urenuitbreiding leidde, is vervallen.
Lid 5
Het ontslag als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid kan niet plaatsvinden wanneer de termijnen als genoemd in artikel 2:4 zijn overschreden.
Lid 6
Het college kan omtrent de opzegtermijnen voor het ontslag uit een tijdelijke aanstelling voor onbepaalde tijd nadere regels stellen.
Artikel 8:12:1 Tussentijds ontslag uit een tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding
Lid 1
De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid, kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.
Lid 2
De ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, kan ook ontslag worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.
Artikel 8:12:2 Opzegtermijn bij beëindiging tijdelijke aanstelling of urenuitbreiding voor onbepaalde tijd
Lid 1
Bij een ontslag als bedoeld in artikel 8:12, derde en vierde lid, wordt een opzegtermijn in acht genomen:
a. van drie maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken twaalf maanden heeft geduurd;
b. van twee maanden, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken zes maanden of langer, doch korter dan twaalf maanden, heeft geduurd;
c. van één maand, indien de tijdelijke aanstelling respectievelijk de urenuitbreiding bij het begin van de opzegtermijn onafgebroken korter dan zes maanden heeft geduurd.
Lid 2
Over de tijd die aan de in het eerste lid bedoelde opzegtermijn mocht ontbreken, heeft de betrokkene recht op doorbetaling van de bezoldiging.
Artikel 8:13 Ontslag als disciplinaire straf
Als disciplinaire straf kan aan de ambtenaar ongevraagd ontslag verleend worden.
Artikel 8:14 Ontslagbescherming leden ondernemingsraad en vakorganisaties
Lid 1
In dit artikel wordt verstaan onder:
a. wet:
Wet op de ondernemingsraden;
b. ondernemingsraad:
de ondernemingsraad zoals bedoeld in de wet;
c. ambtenaar:
de persoon zoals bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de wet.
Lid 2
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden:
a. wegens de plaatsing van de ambtenaar op een kandidatenlijst als bedoeld in artikel 9 van de wet;
b. wegens het lidmaatschap van een ondernemingsraad;
c. wegens het lidmaatschap van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet;
d. van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een ondernemingsraad;
e. van een ambtenaar die korter dan twee jaar geleden lid is geweest van een commissie bedoeld in artikel 15 van de wet.
Lid 3
Ontslag op grond van artikel 8:8 kan niet geschieden wegens het feit dat de ambtenaar door een toegelaten organisatie als bedoeld in artikel 12:1, derde lid, of door een daarbij aangesloten bond is aangewezen om bestuurlijke of vertegenwoordigende activiteiten te ontplooien binnen zijn centrale of een daarbij aangesloten bond c.q. binnen de organisatie van de werkgever, die er toe strekken de doelstellingen van zijn centrale van overheidspersoneel en de daarbij aangesloten bonden te ondersteunen.
Lid 4
In afwijking van het gestelde in het tweede en derde lid kan ontslag op grond van artikel 8:8 plaatsvinden wanneer de betrokkene schriftelijk in het ontslag toestemt.
Lid 5
Indien de ondernemer aan de ondernemingsraad een secretaris heeft toegevoegd, zijn de voorgaande leden van overeenkomstige toepassing op die secretaris.
Artikel 8:15:1 Schorsing als ordemaatregel
Lid 1
Onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 kan de ambtenaar door het college worden geschorst:
a. wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag is te kennen gegeven of hem van de oplegging van deze straf mededeling is gedaan;
b. wanneer tegen hem volgens de xxxxxxx geldende bepalingen van het Wetboek van Strafvordering een bevel tot inverzekeringstelling of voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd;
c. wanneer tegen hem een strafrechtelijke vervolging wegens misdrijf wordt ingesteld;
d. in andere gevallen waarin schorsing wordt gevorderd door het belang van de dienst.
Lid 2
Het schorsingsbesluit bevat in ieder geval:
a. een aanduiding van het tijdstip waarop de schorsing ingaat;
b. een nauwkeurige aanduiding van de in het eerste lid bedoelde omstandigheid of omstandigheden welke tot de schorsing aanleiding heeft of hebben gegeven;
c. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de duur van de schorsing.
Artikel 8:15:2 Schorsing als ordemaatregel
Lid 1
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder b of c, kan de bezoldiging voor een derde gedeelte worden ingehouden; na verloop van een termijn van zes weken kan een verdere vermindering van het uit te keren bedrag, ook tot het volle bedrag van de bezoldiging, plaatsvinden, behoudens het bepaalde in het derde lid.
Lid 2
Tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a, kan tot de in de strafaanzegging of – oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de uitkering van de bezoldiging geheel gestaakt.
Lid 3
Het betaalbare gedeelte van de bezoldiging kan aan anderen dan de ambtenaar worden uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen.
Lid 4
De ingevolge het eerste lid niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien de schorsing niet door een door de strafrechter opgelegde straf wordt gevolgd of ook indien en in zoverre op andere gronden alsnog tot uitbetaling wordt besloten.
Lid 5
De ingevolge het tweede lid niet uitgekeerde bezoldiging wordt alsnog uitbetaald, indien op de schorsing bestraffing van de ambtenaar met onvoorwaardelijk ontslag niet volgt.
Artikel 8:15:3 Bevoegdheid tot ontslagverlening
Lid 1
Ontslag wordt verleend door het bestuursorgaan dat bevoegd is tot aanstelling in de betrekking, laatstelijk door de ambtenaar vervuld.
Lid 2
Het besluit tot het verlenen van ontslag wordt op schrift gesteld, met vermelding van de datum van ingang van het ontslag dan wel een omschrijving of aanduiding van die datum.
Lid 3
Xxxxxxx aan een ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde tijd ontslag wordt verleend, wordt de grond waarop het ontslag berust slechts op verzoek van de ambtenaar vermeld.
Artikel 8:16:1 Vervallen
(Vervallen)
Artikel 8:16:2 Overlijdensuitkering
Lid 1
De bezoldiging van de ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en met de dag van het overlijden. Lid 2
Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de ambtenaar wordt aan de weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden vermeerderd met de vakantietoelage.
Als maatstaf bij de berekening van het in de vorige volzin bedoelde bedrag wordt in aanmerking genomen de voor de ambtenaar op de dag van overlijden geldende bezoldiging per maand.
Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar of geregistreerde partner nalaat, geschiedt de uitkering ten behoeve van de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen. Ontbreken ook zodanige kinderen dan geschiedt de uitkering, indien de overledene kostwinner was van ouders, meerderjarige kinderen, broeders of zusters, ten behoeve van deze betrekkingen.
Lid 3
Indien de overledene geen betrekkingen, bedoeld in het tweede lid, nalaat, kan het daarbedoelde bedrag door het bevoegd bestuursorgaan geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.
Lid 4
Op de uitkering, bedoeld in het tweede lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de ambtenaar ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken krachtens enig wettelijk voorgeschreven verzekering tegen ziekte of arbeidsongeschiktheid.
Artikel 8:16:3 Overlijdensuitkering
Lid 1
Gedurende de maand waarin het overlijden van de ambtenaar plaatsvond en de daarop volgende drie maanden behouden de achterblijvende gezinsleden het gebruik van de dienstwoning waarin zij met de ambtenaar woonden. Daarvan kan echter worden afgeweken als het college dat in het belang van de dienst noodzakelijk acht.
Lid 2
Indien door de ambtenaar voor het gebruik van de dienstwoning een vergoeding verschuldigd was, voldoen de achtergebleven gezinsleden deze over de tijd gedurende welke zij het gebruik van de woning behouden.
Artikel 8:16a Overlijdensuitkering bij een ongeval in en door de dienst
Lid 1
Indien de ambtenaar overlijdt en zijn overlijden een rechtstreeks gevolg is van een ongeval in en door de dienst, dan wordt aan de weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner een uitkering verstrekt. Indien de overledene geen weduwe, weduwnaar of geregistreerd partner nalaat, wordt de uitkering verstrekt aan de minderjarige wettige, natuurlijke en pleegkinderen.
Lid 2
De uitkering bedraagt één jaarbezoldiging, berekend over de 12 kalendermaanden onmiddellijk voorafgaande aan de maand van overlijden.
Lid 3
Indien het college een verzekering heeft afgesloten die tot uitkering komt in geval de ambtenaar overlijdt als gevolg van een ongeval in en door de dienst, bedraagt de uitkering in afwijking van het tweede lid het bedrag waarvoor het college zich terzake heeft verzekerd, met een minimum van één jaarbezoldiging.
Artikel 8:17 Gedeeltelijk ontslag na terugbrengen formele arbeidsduur
Indien door de werkgever de formele arbeidsduur per week gedeeltelijk wordt teruggebracht, al dan niet na een tijdelijke uitbreiding daarvan, dient dit te geschieden door een gedeeltelijk ontslag op grond van dit hoofdstuk, behalve in het geval van wijziging van de aanstelling op grond van artikel 7:16.
Artikel 8:18 Overgangsbepaling
Lid 1
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in de artikelen 8:5 en 8:5a, is gelegen voor 1 januari 2004 zijn de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.
Lid 2
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.
Lid 3
Op de ambtenaar, van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in de artikelen 8:5 en 8:5a , is gelegen op of na 1 januari 2004, maar die op grond van de WAO recht hebben op een WAO-uitkering, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a niet van toepassing.
Lid 4
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, zijn de artikelen 8:5 en 8:5a, zoals die golden op 30 juni 2006, van toepassing.
Artikel 8:19 Overgangsbepaling
Lid 1
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking wegens ziekte, bedoeld in artikel 8:5, is gelegen voor 1 juli 2007 is artikel 8:5 niet van toepassing.
Lid 2
Op de ambtenaar, bedoeld in het vorige lid, is artikel 8:5, zoals dat gold op 30 juni 2008, van toepassing.
Artikel 8:20 Overgangsbepaling
Op de ambtenaar van wie de eerste dag van ongeschiktheid, bedoeld in artikel 7:3, gelegen is voor 1 augustus 2008, is artikel 8:4 of artikel 8:5 van toepassing, zoals dat gold op 30 november 2008.
9 Uitkering functioneel leeftijdsontslag
Hoofdstuk 9
Dit hoofdstuk is niet van toepassing bij Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
9a Ambtenaren die vanaf 1 januari 2006 in dienst zijn getreden op een bezwarende functie
Hoofdstuk 9a
Dit hoofdstuk is niet van toepassing bij Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
9b Overgangsrecht ambtenaren in een functie die op 31 december 2005 recht gaf op functioneel leeftijdsontslag
Hoofdstuk 9b
Dit hoofdstuk is niet van toepassing bij Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
9c Tijdelijke regeling ambtenaren geboren na 1949 die werkzaam zijn in een betrekking bij het gemeentelijk stadsvervoer, waarvoor door het college krachtens artikel 8:3, zoals dat luidde op 31 december 2005, leeftijdsgrenzen zijn bepaald
Vervallen hoofdstuk
Hoofdstuk 9c is vervallen
9d Tijdelijke regeling ambtenaren, werkzaam bij de gemeentelijke beroepsbrandweer en een gemeentelijke ambulancedienst, geboren na 1949 of die geboren is voor 1950, maar...
Hoofdstuk 9d
Dit hoofdstuk is niet van toepassing bij Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
9e De gemeentelijke levensloopregeling FLO- overgangsrecht
Hoofdstuk 9e
Dit hoofdstuk is niet van toepassing bij Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland.
10 Wachtgeld
Artikel 10:1 Betrokkene
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'betrokkene':
a. de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:4 of artikel 8:5 van deze regeling ontslag is verleend uit een betrekking:
1. waarin hij vast was aangesteld;
2. waarin hij tijdelijk was aangesteld, mits die aanstelling ten minste vijf jaren heeft geduurd en niet is geschied in een betrekking van xxxxxxxxx tijdelijke aard;
b. de gewezen ambtenaar aan wie op grond van artikel 8:6 of artikel 8:8 van deze regeling ontslag is verleend, tenzij toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 8:6, tweede lid, respectievelijk artikel 8:8, tweede lid.
Lid 2
Onder betrokkene wordt mede verstaan de gewezen ambtenaar, bedoeld in het eerste lid, die zelf ontslag heeft gevraagd nadat het voornemen, hem op grond van artikel 8:4 of 8:5 van deze regeling ontslag te verlenen, hem schriftelijk is medegedeeld.
Artikel 10:2 Lichamen
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'lichamen':
Rechtspersonen, maat- en vennootschappen, samenwerkingsvormen zonder rechtspersoonlijkheid die met verenigingen maatschappelijk gelijk kunnen worden gesteld, ondernemingen van publiekrechtelijke rechtspersonen en doelvermogens.
Artikel 10:3 Diensttijd
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder 'diensttijd':
de aan het in artikel 10:1, eerste lid, bedoelde ontslag voorafgaande in overheidsdienst doorgebrachte tijd waaraan het ambtenaarschap in de zin van de WPA is verbonden, alsmede tijd die door inkoop of door een verzoek, bedoeld in artikel D2 van de pensioenwet, voor pensioen geldig zou zijn verklaard.
Lid 2
Onder diensttijd bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan de tijd doorgebracht in de betrekking waaruit het ontslag, bedoeld in artikel 10:1, is verleend, indien aan die tijd op grond van de Regeling beperking van het zijn van overheidswerknemer in de zin van de wet Privatisering ABP (Stc. 1997, 164) het ambtenaarschap in de zin van evengenoemde regeling niet is verbonden.
Lid 3
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid blijft buiten beschouwing:
a. diensttijd liggende vóór een onderbreking van meer dan een jaar daarvan wegens verleend ontslag, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;
b. diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een eerder toegekend wachtgeld of een daarmede gelijk te stellen uitkering wegens onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid, behalve voor de toepassing van artikel 10:8, derde tot en met vijfde lid;
c. diensttijd welke in aanmerking is genomen bij de berekening van een pensioen krachtens het pensioenreglement dan wel voorafgaat aan een ontslag verleend op grond van artikel 8:3 van deze regeling of een soortgelijke bepaling in een andere overheidsregeling;
d. tijd, bedoeld in artikel 5:4 van het pensioenreglement;
e. tijd in een aangehouden betrekking, dan wel in een betrekking welke de betrokkene had kunnen aanhouden, doch uit welke hij vrijwillig ontslag heeft genomen met ingang van de datum waarop het wachtgeld ingaat.
Lid 4
Indien en voor zover diensttijd die bij de berekening van het wachtgeld in aanmerking is genomen met een overheidspensioen anders dan ten laste van de Stichting Pensioenfonds ABP wordt vergolden, worden de duur en het bedrag van het wachtgeld met ingang van de dag waarop dit pensioen is ingegaan, herberekend, waarbij die diensttijd buiten beschouwing wordt gelaten.
Artikel 10:4 Dienstbetrekking
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
Deze regeling verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.
Lid 2
Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 4, 5 en 6 van de Werkloosheidswet is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10:5 Bezoldiging
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
In deze regeling wordt verstaan onder 'bezoldiging':
de bezoldiging bedoeld in artikel 3:1, tweede lid, van deze regeling, zoals deze laatstelijk vóór het ontslag aan de betrekking was verbonden, vermeerderd met de vakantietoelage, bedoeld in artikel 6:3 van deze regeling, en de eindejaarsuitkering bedoeld in artikel 3:6.
Lid 2
Voor zover in de bezoldiging een bedrag moet worden begrepen wegens de vergoeding, bedoeld in artikel 3:3 van deze regeling, wordt dit bedrag berekend naar het gemiddelde over de aan de dag van het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden.
Lid 3
Indien in de bezoldiging anders dan wegens periodieke verhoging wijziging zou zijn gekomen als de betrokkene de betrekking op die bezoldiging zou zijn blijven vervullen, geldt met ingang van de dag van in werking treden van die wijziging het gewijzigde bedrag als bezoldiging.
Lid 4
Indien de bezoldiging wegens verminderde werkzaamheden voorafgaande aan de opheffing van de betrekking lager was dan zonder verminderde werkzaamheden het geval zou zijn geweest, kan de bezoldiging ten gunste van betrokkene worden herzien.
Artikel 10:6 Recht op wachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
De betrokkene, bedoeld in artikel 10:1, eerste lid, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, tenzij de betrokkene :
a. ter zake van dat ontslag recht heeft op een pensioen wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
b. op dat moment recht heeft op een WAO-uitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;
c. xxxxxxx van dat ontslag recht heeft op een suppletie als bedoeld in hoofdstuk 11a van deze regeling.
Lid 2
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, heeft recht op wachtgeld met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80. De hoogte van dit wachtgeld wordt vastgesteld te rekenen vanaf de datum van ontslag. Ter bepaling van de duur van het wachtgeld wordt voor de toepassing van:
a. artikel 10:7 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een WAO-uitkering, in voorkomend geval vermeerderd met een invaliditeitspensioen vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;
b. artikel 10:8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum van ontslag.
Lid 3
De betrokkene, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, heeft na afloop van de suppletie, bedoeld in artikel 11a:5, onderdeel a, recht op wachtgeld indien hij bij het buiten toepassing laten van het eerste lid, onderdeel c, op grond van het ontslag uit de betrekking waarvoor hij arbeidsongeschikt is verklaard recht zou hebben op wachtgeld waarbij de duur zou worden vastgesteld ingevolge artikel 10:8 van dit besluit. Het wachtgeld gaat in op de eerste dag volgende op die waarop de suppletie op grond van artikel 11a:5, onderdeel a, is geëindigd.
Het eindigt op het tijdstip waarop het wachtgeld dat, te rekenen vanaf de dag waarop het ontslag is ingegaan, zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:8, bij het buiten toepassing laten van het eerste lid,onderdeel c, zou zijn geëindigd. Op de hoogte van dit wachtgeld is artikel 10:10 van toepassing in die zin dat gerekend wordt vanaf het tijdstip waarop het ontslag is ingegaan.
Artikel 10:7 Duur van het wachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
De duur van het wachtgeld is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat. Lid 2
Indien de betrokkene:
a. in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of
b. onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag recht heeft op een uitkering op grond van de WAJONG of de WAZ;
wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:
▪ 3 maanden bij een arbeidsverleden van ten minste 5 jaar;
▪ 0,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 10 jaar;
▪ 1 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 15 jaar;
▪ 1,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 20 jaar;
▪ 2 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 25 jaar;
▪ 2,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 30 jaar;
▪ 3,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 35 jaar, en
▪ 4,5 jaar bij een arbeidsverleden van ten minste 40 jaar.
Lid 3
Het arbeidsverleden, bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:
a. perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en
b. de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.
Lid 4
Perioden, waarin een betrokkene:
a. recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;
b. ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk invaliditeitspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van de middelsom, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
c. een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;
d. na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;
e. een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;
worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid.
Lid 5
Voor de periode van drie jaar, bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:
a. beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid volledig; en
b. vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.
Lid 6
Voor de toepassing van het vijfde lid worden als periode van verzorging niet meegeteld de periode waarin:
a. de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid;
of
b. de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakantie.
Lid 7
Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen.
In geval geen verzorgende persoon wordt aangewezen is het college bevoegd een van hen die naar het oordeel van het college als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.
Lid 8
Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:
a. een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;
b. een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.
Lid 9
De regels die gesteld zijn krachtens artikel 17b, zevende lid, van de Werkloosheidswet, zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 10:8 Duur van het wachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
In afwijking van artikel 10:7 wordt, indien dit leidt tot een langere wachtgeldduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging als bedoeld in het vierde lid is begrepen, de duur van het wachtgeld vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.
Lid 2
De duur van het wachtgeld wordt vastgesteld op drie maanden, vermeerderd voor de betrokkene:
a. die op de dag van ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van de diensttijd;
b. die op de dag van ontslag 21 jaar oud is met een duur van 19,5% van de diensttijd en zo vervolgens per leeftijdsjaar opklimmende met 1,5%;
c. die op de dag van ontslag 60 jaar of ouder is, met een duur gelijk aan 78% van de diensttijd.
Lid 3
Ten aanzien van de betrokkene die bij de aanvang van de in het voorgaande lid bedoelde diensttijd in het genot was van wachtgeld, waarvan de duur is vastgesteld krachtens het eerste en tweede lid van dit artikel, of van een uitkering waarvan de duur is vastgesteld krachtens artikel 11:8, tweede lid van deze regeling, wordt bij de berekening van de duur van het wachtgeld op basis van het tweede lid mede in aanmerking genomen de diensttijd, welke bij de berekening van de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur wordt de duur van het eerder toegekende wachtgeld of de eerder toegekende uitkering, met uitzondering van de verlenging, bedoeld in het volgende lid, in mindering gebracht.
Lid 4
In aanvulling op de duur van het wachtgeld van de betrokkene die ten tijde van het ontslag een diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft volbracht, wordt indien de som van zijn leeftijd en diensttijd ten tijde van het ontslag 60 jaren of meer bedraagt, na afloop van de termijn waarover wachtgeld is toegekend, een bijzondere verlenging verleend. Deze bijzondere verlenging duurt tot de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
Lid 5
De verlenging als bedoeld in het vierde lid vindt niet plaats in het geval, dat ter zake van een eerder toegekend wachtgeld de vorenbedoelde verlenging reeds heeft plaatsgehad, tenzij de betrokkene nadien wederom een
diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, van ten minste tien jaar heeft vervuld. In dat geval blijft de tijd die in aanmerking is genomen bij de bijzondere verlenging, buiten aanmerking
Artikel 10:9 Vervolgwachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
De betrokkene, die het einde van de wachtgeldduur, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op dat wachtgeld recht op een vervolgwachtgeld.
Lid 2
De betrokkene die
a. het einde van de wachtgeldduur bedoeld in artikel 10:7, eerste lid, heeft bereikt en
b. voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de wachtgeldduur, heeft recht op een vervolgwachtgeld.
Lid 3
Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van het vervolgwachtgeld een jaar. Lid 4
De duur van het vervolgwachtgeld voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.
Lid 5
De betrokkene aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
Lid 6
De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, aan wie uitsluitend ingevolge het eerste en tweede lid van artikel 10:8 een wachtgeld is toegekend en die voldoet aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 10:7, tweede lid, onderdeel a of b, heeft aansluitend recht op een vervolgwachtgeld indien het toegekende wachtgeld eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn wachtgeld zou zijn beëindigd, wanneer dit zou zijn toegekend ingevolge artikel 10:7. Het vervolgwachtgeld eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.
Lid 7
Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van het wachtgeld van overeenkomstige toepassing op het vervolgwachtgeld.
Artikel 10:10 Bedrag van het wachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
Het bedrag van het wachtgeld is gedurende de eerste drie maanden gelijk aan 87% van de bezoldiging, gedurende de daaropvolgende negen maanden 77% van die bezoldiging en vervolgens 67% van die bezoldiging. Bij intrekking van de Wet van 20 december 1984 (Stb. 1984, 657) worden de percentages,
genoemd in de vorige volzin, met 3 procentpunten verhoogd. Het bedrag van het wachtgeld daalt echter niet beneden het bedrag van het pensioen waarop de betrokkene recht zou hebben indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op wachtgeld is ontslagen, op de dag van dat ontslag zou zijn gepensioneerd naar de diensttijd, voor zover geldig voor pensioen, en de berekeningsgrondslag, bedoeld in artikel 6.2 van het pensioenreglement, in de betrekking waaruit het wachtgeld is toegekend.
Lid 2
In afwijking van het vorige lid is het bedrag van het wachtgeld tijdens de verlenging bedoeld in artikel 10:8, vierde lid, gelijk aan het bedrag van het pensioen, bedoeld in het vorige lid, met dien verstande dat gedurende het eerste jaar van die verlenging het wachtgeld ten minste bedraagt 40% van de bezoldiging.
Artikel 10:11 Bedrag van het vervolgwachtgeld
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
Het bedrag van het vervolgwachtgeld is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.
Lid 2
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het minimumloon verstaan het maandbedrag van het minimumloon bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, of, indien het een betrokkene jonger dan 23 jaar betreft, het voor zijn leeftijd geldende minimumloon, bedoeld in artikel 7, derde lid, en artikel 8, derde lid, van genoemde wet, beide vermeerderd met de daarvoor berekende vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet.
Artikel 10:12 Verplichtingen
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op de ambtenaar die is ontslagen met ingang van 1 januari 2001 of later. (Zie ook artikel 10:29 lid 1)
Lid 1
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaren niet heeft bereikt, is hij verplicht een hem aangeboden betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, te aanvaarden dan wel tot het verkrijgen van inkomsten gebruik te maken van elke gelegenheid die in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden passend kan worden geacht.
Lid 2
Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is hij verplicht zich bij het arbeidsbureau van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het recht op wachtgeld ontstaat.
Lid 3
De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van het college vergelijkbaar is met het arbeidsbureau.
Lid 4
Het college kan bepalen dat de in het tweede en derde lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt.
Lid 5