Keuzemodel Arbeidsvoorwaarden Universiteit Maastricht
Keuzemodel Arbeidsvoorwaarden Universiteit Maastricht
Gelet op het bepaalde in de CAO Nederlandse Universiteiten (CAO-NU) is bij de Universiteit Maastricht per 1 januari 2002 het keuzemodel arbeidsvoorwaarden (hierna: Keuzemodel) ingevoerd. Die regeling wordt (jaarlijks) aangepast aan de hand van afspraken tussen CAO- partijen en afspraken vanuit het Lokaal Overleg. Deze regeling treedt in werking op 1 mei 2018 en geldt totdat een andere is vastgesteld.
1. DEFINITIES EN ALGEMENE BEPALINGEN
1.1. De definities en afkortingen zoals bepaald in de CAO-NU zijn van toepassing.
Verder wordt in het keuzemodel verstaan onder:
a. Bron: De (toekomstige) arbeidsvoorwaarde die door de werknemer ingezet wordt als ruilmiddel tegen een doel onder de in het keuzemodel aangegeven voorwaarden.
b. Doel: De arbeidsvoorwaarde die de werknemer kan verkrijgen door het inzetten van een bron onder de aangegeven voorwaarden genoemd in het keuzemodel.
c. Keuzeformulier: Het formulier waarop de werknemer zijn keuze zoals bepaald in dit keuzemodel vermeldt.
d. Levensloopverlof: Aan de medewerker verleend buitengewoon verlof zonder bezoldiging in het kader van de Levensloopregeling UM
e. Medewerker: Xxxxxx die op basis van de CAO-NU een bezoldigd dienstverband heeft met de UM, anders dan als student assistent.
1.2 De medewerker die aan de gestelde voorwaarden voldoet kan volgens de bepalingen van de CAO-NU en dit keuzemodel, arbeidsvoorwaarden ruilen, in die zin dat hij bronnen kan ruilen tegen doelen.
1.3 Voor het bepalen van de keuze dient gebruik te worden gemaakt van het daartoe bestemde keuzeformulier.
1.4 Keuzes gelden voor het jaar waarin deze worden gemaakt tenzij dit anders is aangegeven. De medewerker dient bescheiden te overleggen waaruit blijkt dat de keuze gerechtvaardigd is. Als een keuze voor meer jaren geldt, dient hij die bescheiden zo nodig jaarlijks te overleggen.
1.5 Een keuze kan ten hoogste twee maal per periode van 12 maanden worden herzien. Het bepaalde in artikel 1.8 is op een herzieningsverzoek van overeenkomstige toepassing.
1.6 Voor werknemers met een tijdelijk dienstverband geldt dat afspraken de looptijd van het dienstverband niet kunnen overstijgen.
1.7 Medewerkers die een vergoeding ontvangen met toepassing van de 30% regeling kunnen niet deelnemen aan het keuzemodel, met uitzondering van de hoofdstukken 4 en 5 en in hoofdstuk 2 het inzetten van de bron vakantie-uren met als doel de aanschaf van een fiets in het kader van de fietsregeling UM.
1.8 Gemaakte keuzes waarbij geen vakantie-uren zijn betrokken, worden als ze voldoen aan de bepalingen van dit Keuzemodel, uitgevoerd.
Als bij de keuze vakantie-uren zijn betrokken, verandert de keuze in een afspraak op het moment dat de werkgever hiermee schriftelijk instemt, dat wil zeggen het keuzeformulier ‘voor akkoord’ ondertekent. De werkgever beslist binnen één maand of het ingediende verzoek wordt gehonoreerd, Als de beslissing inhoudt dat een gewenste keuze niet (volledig) wordt gehonoreerd dan maken werkgever en werknemer over het desbetreffende aantal vakantie-uren binnen zes weken na de beslissing nadere afspraken.
1.9 Er kunnen uitsluitend rechten en plichten worden ontleend aan schriftelijk vastgelegde afspraken.
1.10 De aan de keuze mogelijk verbonden consequenties voor belastingen en sociale zekerheid zijn voor rekening van de werknemer. Inzet van bronnen in geld leidt als regel tot verlaging van het loon waarover sociale zekerheidsuitkeringen (ww, wia) en pensioenen worden berekend.
2. BRONNEN EN DOELEN
2.1 De werknemer heeft de keuze uit de volgende bronnen en doelen
BRONNEN | DOELEN | |
Bron in tijd: • Vakantie-uren Bronnen in geld: • Salaris • Gereserveerde vakantie-uitkering • Gereserveerde eindejaarsuitkering | Doelen in tijd: • Vakantie-uren • Flexibele werkduur volgens het bepaalde in hoofdstuk 4 • Sabbatical leave; • (Verlenging) ouderschapsverlof • Studieverlof • Spaartegoed voor vrije dagen in het kader van het Meerjaren spaarmodel UM Doelen in geld: • Extra opbouw ABP Extra pensioen (volgens de regels van het ABP- pensioenreglement) • Fiets in het kader van de Fietsregeling UM • Salaris • Bedrijfsfitness • Vakbondscontributie • Contributie van een vakvereniging • Storting op levenslooprekening (alleen mogelijk voor medewerkers die al hieraan deelnemen) • Tegemoetkoming in reiskosten woon- werkverkeer |
1 Onder een vaste toelage wordt verstaan een toelage als bedoeld in artikel 1.1 onder x, cao Nederlandse Universiteiten
2.2 Voor de inzet van bronnen en doelen en de waarde ervan gelden de bepalingen van de CAO-NU onverkort, tenzij in dit Keuzemodel anders is bepaald.
2.3 Bij een keuze waarbij vakantie-uren zijn betrokken wordt het aantal uren altijd op hele uren bepaald. Als de waarde van de bron daardoor die van het doel overschrijdt, wordt het meerdere als loon uitbetaald.
2.4 De waarde van een vakantie-uur wordt bepaald tegen het salaris geldend op de ingangsdatum van het doel waarop de keuze betrekking heeft*. Indien het salaris met terugwerkende kracht wordt aangepast, vindt herrekening van de waarde van een vakantie-uur plaats. Het resultaat van deze herrekening wordt via het salaris verrekend. De herrekening vindt plaats voor de vanaf 1 januari 2018 ingezette vakantie-uren. Het aantal ingezette vakantie-uren blijft ongewijzigd.
* bijvoorbeeld factuurdatum fiets
2.5 De doelen “tegemoetkoming in reiskosten woon-werkverkeer”, “contributie van een vakvereniging” en “vakbondscontributie” kunnen uitsluitend worden gekozen bij een daarmee overeenkomende inzet van de bron “eindejaarsuitkering”, en zo nodig vervolgens de bron “vakantie-uitkering”.
2.6 Het doel “tegemoetkoming in reiskosten woon-werkverkeer” betreft uitsluitend een aanvulling op de volgens de ‘Regeling tegemoetkoming woon-werkverkeer en verhuiskosten UM’ toegekende tegemoetkoming tot ten hoogste het volgens fiscale wet- en regelgeving toegestane maximum bij de gekozen vervoerwijze.
2.7 Het doel “bedrijfsfitness” kan worden gekozen bij een daarmee overeenkomende inzet van de bron “salaris” en/of de bron “vakantie-uren”, bij een van de door de UM aangewezen fitnesscentra en als voldaan wordt aan de daartoe gestelde voorwaarden.
3. UITDIENSTTREDING EN OVERPLAATSING
3.1 Indien de medewerker uit dienst treedt, worden alle openstaande saldi in het kader van het keuzemodel met de werknemer verrekend c.q. uitbetaald, volgens de dan geldende sociaalverzekeringsrechtelijke en fiscale regels. Het gespaarde saldo aan vakantie-uren wordt uitbetaald aan de werknemer waarbij de waarde van een uur bepaald wordt volgens de CAO-NU.
3.2 Indien de medewerker intern een functie aanvaardt bij een ander organisatie- onderdeel worden gemaakte afspraken overgenomen, tenzij het belang van een van de betrokken organisatie-onderdelen zich daartegen verzet. Alsdan worden met de medewerker nieuwe afspraken gemaakt rekening houdend met zijn belang.
4. FLEXIBELE WERKDUUR
4.1 Gelet op het bepaalde in de CAO-NU wordt binnen de Universiteit Maastricht als volgt invulling gegeven aan de flexibele werkduur.
4.2 UM-medewerkers kunnen, gebaseerd op de omvang van hun dienstverband binnen de in de CAO-NU en dit hoofdstuk gegeven kaders, zelf hun wekelijkse werkduur kiezen. De formele werkweek bij een voltijds dienstverband bedraagt 38 uur. De medewerker kan per week 2 uur meer, resp. 2 uur minder werken. Het meer werken levert per jaar
96 vakantie-uren op, het minder werken kost 96 vakantie-uren. Voor deeltijders geldt een en ander naar rato van de aanstellingsomvang.
4.3 Het aantal vakantie-uren dat in verband met het bovenstaande moet worden ingeleverd, respectievelijk wordt verdiend, wordt afgerond op een cijfer achter de komma.
4.4 Voor de medewerker die géén keuze maakt geldt de formele werkduur. Hij werkt 38 uur, gespreid over 5 dagen van (gemiddeld) 7,6 uur.
4.4a Een afspraak over de flexibele werkduur geldt steeds tot en met 31 december. Hij is stilzwijgend met een jaar verlengd als er geen andere afspraak is gemaakt vóór 1 december.
4.5 De keuzemogelijkheid geldt voor alle UM-medewerkers met een dienstverband conform de CAO-NU ongeacht de aanstellingsomvang of de functie, met uitzondering van medewerkers die op basis van oproep en/of declaratiebasis werkzaam zijn, en student-assistenten. Ze geldt eveneens niet voor de medewerker die gebruik maakt van een van de seniorenregelingen als bedoeld in de CAO-NU.
4.6 De flexibele werkduur kan worden ingevuld volgens één van de volgende varianten:
a. aanpassing van de werkduur per week,
b. aanpassing van de werkduur per dag, met dien verstande dat de formele werkdag niet meer dan 9 uur mag bedragen,
c. aanpassing van de werkduur per maand, per kwartaal, of andere na overleg met de medewerker bepaalde periode.
Bij alle varianten geldt dat het meer/minder-werken wordt vastgelegd voor de desbetreffende periode.
4.7 Een vrije dag telt voor de medewerker zoveel uren als hij op die dag behoort te werken.
4.8 Op basis van de flexibele werkduur verworven vakantie-uren maken deel uit van het tegoed aan vakantie-uren.
4.9 Voor de medewerker aan wie zwangerschaps- of bevallingsverlof is toegekend, geldt gedurende die verlofperiode de formele werkduur. De medewerker kan opnieuw een keuze maken na afloop van de verlofperiode.
4.10 Voor de medewerker die geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, blijft de afspraak over de flexibele werkduur van kracht met inachtneming van art. 4.7 lid 11 sub b CAO-NU.
4.11 Voor de medewerker die ouderschapsverlof heeft, geldt met inachtneming van het bepaalde in de CAO-NU over het ouderschapsverlof, art. 4.7 onverkort. De aanspraak op ouderschapsverlof wordt bepaald door de (gemiddelde) omvang van de wekelijkse werkduur in de zes maanden die aan de periode van verlof voorafgaan. Een periode van zwangerschaps- of bevallingsverlof blijft ten aanzien van het bepaalde in de vorige volzin buiten beschouwing.
4.12 Voor de medewerker aan wie levensloopverlof is verleend geldt bij werkhervatting na afloop of bij tijdelijke opschorting van het levensloopverlof, de formele arbeidsduur, tenzij anders overeengekomen.
5. MEERJAREN SPAARMODEL
Bij de keuze voor het doel meerjaren spaarmodel worden de volgende voorwaarden en bepalingen in acht genomen.
5.1 Het aantal te sparen vakantie-uren bedraagt vanaf 1 januari 2009 ten hoogste 148 uren per jaar.
5.2 De medewerker kan kiezen voor een van de hierna genoemde spaar- en opname perioden.
a. Een spaarperiode van minimaal 3 jaar en maximaal 5 jaar ten behoeve van een langdurige, aaneengesloten verlofperiode of tijdelijk minder uren te werken per week.
Deze spaar- en opnameperiode geldt niet als gespaard wordt met het oog op het bepaalde onder 5.2 sub b;
b. Een spaarperiode van minimaal 3 en maximaal 10 jaar, als gespaard wordt ten behoeve van vermindering van de wekelijkse werktijd vanaf 10 jaar voorafgaand aan de AOW-gerechtigde leeftijd of een aaneengesloten periode van langdurig verlof.
5.3 Als het maximum van de onder 5.2 genoemde spaarperiode is bereikt of als het in artikel 5.10 genoemde tegoed het maximum aantal dagen omvat, kan de medewerker een nieuwe keuze maken en weer vakantie-uren sparen nadat eerder gespaarde vakantie-uren zijn opgenomen.
5.4 Als de gespaarde vakantie-uren worden besteed aan een sabbatical leave zoals bedoeld in artikel 5.5 lid 2 sub b en sub c CAO-NU dan wordt het aantal gespaarde uren door de werkgever verhoogd met 15%, doch, in totaal met niet meer dan 40 uren.
5.5 Als de gespaarde tijd wordt besteed als bedoeld onder punt 5.2 sub b van deze regeling, dan wordt het aantal gespaarde uren door de werkgever verhoogd met 10%, doch in totaal met niet meer dan 40 uren.
5.6 Bij de keuze voor het doel meerjaren spaarmodel, worden zo spoedig mogelijk tussen werkgever en werknemer afspraken gemaakt over de duur, wijze van invulling en opname van het verlof. Artikel 5.5 lid 4 en 5.9 lid 4 CAO-NU zijn van overeenkomstige toepassing. Die afspraken moeten uiterlijk in het jaar waarin de vastgestelde spaarperiode eindigt worden gemaakt. Opname van in het kader van het meerjaren spaarmodel gespaarde vakantie-uren is uitsluitend mogelijk met instemming van de werkgever.
5.7 Bij beëindiging van het dienstverband dienen gespaarde vakantie-uren direct voorafgaand te worden opgenomen. Indien en voor zover dit niet mogelijk is vindt uitbetaling plaats.
5.8 De ‘Raamregeling meerjaren- en life-time variant van de arbeidsduurverkorting’ van 13 oktober 1987 (HM/jt/3924/87) is per 1 juli 2006 vervallen. Voor 1 januari 2005 in het kader van die regeling of een van haar voorgangers gemaakte afspraken over sparen van vakantie-uren blijven van kracht indien en voor zover deze schriftelijk zijn vastgelegd. Op een volgens die of een andere regeling opgebouwd tegoed aan vakantie-uren is het bepaalde in dit hoofdstuk onverkort van toepassing.
5.9 Over een periode dat de werknemer geen aanspraak op vakantie-uren (meer) verwerft, kan geen vrije tijd worden gespaard in het kader van het meerjaren spaarmodel. Het in een jaar maximaal aantal te sparen uren wordt in dat geval naar rato aangepast.
5.10 Het is de werknemer op grond van fiscale regelgeving niet toegestaan om in het kader van het “meerjaren spaarmodel” en/of de regeling “Verlof, nadere bepalingen Universiteit Maastricht” een verlofspaartegoed inclusief een eventuele verhoging als bedoeld in artikel 5.4 en 5.5, op te bouwen van meer dan 250 dagen2. Een dag is gelijk aan het gemiddeld aantal dagelijkse werkuren per week. Het meerdere vervalt per 31 december van het desbetreffende jaar en wordt nimmer uitbetaald.
2 De 250 dagen verlof gelden bij een fulltimedienstverband (5 dagen per week x 50 weken). Bij een parttimedienstverband wordt het maximum van 250 dagen naar evenredigheid berekend (bijv. bij 4 dagen per week werken, is het maximum aantal vrijgestelde verlofdagen 4 x 50 = 200 dagen).
Bron: belastingdienst.