Deeltijdwerkers en arbeidstijdverkorting. Partijen hebben te kennen gegeven om bij de uitwerking van de verdere arbeidstijdverkorting zoveel mogelijk rekening te willen houden met de wensen van de deeltijdwerkers en met name op het punt of de deeltijdwerkers mee willen gaan met de arbeidstijdverkorting. Als de deeltijdwerkers niet mee kunnen gaan met de arbeidstijdverkorting, b.v. om organisatorische redenen, dan zal uiteraard voor hen het uurloon moeten worden verhoogd. Uiteraard heeft dit ook gevolgen voor de vakantietoeslag. Onderstaand treft u hiervoor een rekenvoorbeeld aan, zoals dat is afgesproken bij de eerste fase van de arbeidstijdverkorting. Een fulltime werknemer werkt in een jaar 261 dagen à 8 uur, i.c. 2088 uren. Op basis van de CAO krijgt hij 184 roostervrije ATV-uren, zodat resteert te werken 1904 uren. Dit totaal aantal te werken uren gedeeld door het gemiddelde aantal weken op jaarbasis, i.c. 52,14 weken, betekent dat de gemiddelde werkweek op jaarbasis 36,52 uren bedraagt. Een werknemer die parttime werkt, b.v. 20 uur, heeft dan ook recht op 20 : 36,52 x 25 vakantiedagen en dit betekent 14 vakantiedagen. Deze berekening lijkt dan ook het meest correct ten opzichte van de parttimers die niet met de ATV meegaan. Voor een parttimer van b.v. 20 uren geldt dan ook de minimum vakantietoeslag (vakvolwassen), (20:36,52) x € 1.833,77 = € 1.004,26. (berekening gebaseerd op de minimum vakantietoeslag per april 2010, zoals bepaald in artikel 24 lid 2 van deze CAO). Deze berekening die is gehanteerd bij de eerste fase van de ATV kan uiteraard rechtstreeks worden doorgetrokken naar de tweede en derde tranche van de ATV.