Common use of Het verweer Clause in Contracts

Het verweer. Het verweer houdt zakelijk en samengevat het volgende in: 3.1 Op 4 april 2017 xxxxx dochter telefonisch dat klaagster een aantal treden van een vlizotrap was gevallen. Er is direct spoedvisite gereden. Er was pijn bij palpatie sternum en ribben. Geen aanwijzing voor breuk in ribben/bovenbeen/arm/bekken. Waarschijnlijk wel pijnlijke kneuzingen. Klaagster gaf aan niet veel pijn te hebben. Verweerder gaf het advies te starten met paracetamol en als dit niet voldoende zou zijn te bellen voor sterkere pijnstillers. Later is gebeld en heeft verweerder naproxen als extra pijnstiller laten bezorgen. Medisch is hier een afweging gemaakt bij op dat moment geen aanwijzing voor ernstig letsel. Een rib of sternumfractuur op zich wordt ook behandeld met pijnstilling, identiek aan een contusie. Pijnstilling moet inwerken dus moest het effect van paracetamol even worden afgewacht. 3.2 Verweerder had er wellicht beter aan gedaan om klaagster door te sturen voor onderzoek en dan was de sternumfractuur eerder gevonden. Voor het beleid met pijnstilling maakt dit niet uit. Ook in het ziekenhuis is conservatief behandeld. Tijdens de opname in het ziekenhuis zijn de wervelfracturen ook niet direct gevonden. 3.3 Op 15 mei 2017 heeft verweerder tijdens een visite een gesprek met klaagster gevoerd. Hij heeft de inhoud niet als zodanig genoteerd, maar weet zich het nog goed te herinneren. Klaagster vertelde dat ze voelt dat dochters zich te veel zorgen maken, durven haar niet alleen te laten uit angst dat er iets gebeurt. Op 29 mei 2017 werd telefonisch contact opgenomen met de praktijk omdat klaagster nog veel pijn ervaart. Verweerder laat dan foto’s maken om uit te zoeken waarom klaagster nog zoveel rugpijn heeft. Hieruit bleek dat er 3 wervelfracturen aanwezig waren. Na overleg met de orthopeed heeft verweerder verwezen voor beoordeling door de specialist en zo mogelijk behandeling. De POH spreekt met klaagster op 29 mei 2017 (telefonisch). Ze geeft dan aan dat het allemaal niet zo dramatisch is als dochter doet voorkomen. Ze wil geen andere pijnmedicatie en afgesproken wordt later nogmaals contact op te nemen om met haar te praten. De specialist oordeelde dat een operatie niet mogelijk was en verwees klaagster voor korset en behandeling naar de pijnpoli. In deze periode zijn fysiotherapie, ergotherapie en een diëtiste betrokken geweest. Voorts hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar benauwdheid en hartfalen. Klaagster wordt in deze periode door de geriater, GGZ en de cardioloog onderzocht. Klaagster wordt vervolgens meegenomen in het ouderenzorgprogramma (via de POH, die ook bloeddrukcontroles etc verricht en al 20 jaar in de praktijk werkt en klaagster ook goed kent). Later wordt dit overgenomen door een Verpleegkundig Specialist die door verweerder wordt op- en begeleid met de bedoeling om ouderenzorg verder vorm te gaan geven in de praktijk. Vanaf februari 2020 werkt een andere verpleegkundige (oud-dementieconsulente) in de praktijk en heeft de ouderenzorg overgenomen. 3.4 Op maandag 27 juli 2020 neemt de dochter telefonisch contact op en de verpleegkundige bezoekt klaagster thuis. Klaagster heeft zondag een wandeling gemaakt en kon ineens niet verder lopen. De verpleegkundige onderzoekt klaagster en vraagt functieonderzoek aan, gericht op eventueel hartfalen of een doorgemaakt hartinfarct. Verweerder ziet niet in dat dit verwijtbaar is. 3.5 Verweerder bezoekt klaagster op woensdag 29 juli 2020. Klaagster blijft benauwd. Verweerder overlegt met de cardioloog en verwijst klaagster. Klaagster wordt gezien op de EHH (eerst hart hulp) De diagnose: benauwdheid bij iemand die veel rookt. Op 31 juli 2020 wordt klaagster weer gezien door de HAP i.v.m. benauwdheid en wordt niets nieuws gevonden. Klaagster wordt verwezen naar longarts en fysiotherapie. Klinisch lijkt het beeld op een longaanval bij COPD, maar klaagster is hiermee niet bekend. Behandeling volgt met prednison. Uit het dossier is niet duidelijk op welke datum de medicatie is voorgeschreven, maar de medicatie is bij de overdracht op één datum ingeboekt. 3.6 Zoals het uit het dossier blijkt neemt de dochter met regelmaat telefonisch contact op met de praktijk en worden visites afgelegd zoals op 5 augustus 2020 en 25 augustus 2020. Er is dan een situatie ontstaan waarbij dochter(s) vinden dat klaagster klachten heeft, maar bij visite wil klaagster zelf niet zo veel. Specialisten kunnen niets vinden naast het roken en de situatie na de val als verklaring voor de benauwdheid. Klaagster wil niet uit huis. Op 21 september 2020 vindt een MDO (Multi Disciplinair Overleg) plaats met de wijkverpleegkundige en de SOG. De SOG maakt dan een afspraak en de thuiszorg zal ook een gesprek gaan voeren met de dochters. 3.7 Op 28 oktober 2020 heeft verweerder een laatste telefoongesprek met dochter. De bloeddruk bij klaagster, die door de dochter twee maal per dag wordt gemeten, is dan erg hoog (RR 222/123). Klaagster zelf krijgt verweerder niet aan de lijn. Bij navraag blijken er geen alarmsignalen. Verweerder weet dat klaagster ook regelmatig juist een lage bloeddruk heeft (waar ook zorgen over zijn bij dochter). Hij legt uit dat er geen alarmsignalen zijn en dat hij niet de medicatie wil verhogen omdat dit juist tot een nog lagere bloeddruk kan leiden. Hij stelt voor om één keer per week een thuismeting of één dag een 24-uurs meting te doen, maar niet uit te gaan van momenten/metingen waarin klaagster huilerig of verdrietig is om niet representatieve hoge waardes te gebruiken. Verweerder legt uit dat zware hoofdpijn en braken alarmsymptomen zijn. Ook op 28 oktober 2020 heeft verweerder dochter serieus genomen en adequaat geadviseerd. Dit gesprek ontaardt in een gespannen sfeer. Dochter dreigt met een klacht en overstappen van huisarts. Verweerder antwoordt dat hij al vaker bemerkt dat hij met dochter niet goed en rustig kan communiceren over haar moeder. En dat hij oprecht niet goed weet hoe hij het beste kan helpen daar geen enkele specialist dit kan. Hierop beëindigt dochter het gesprek. Een week later wordt het dossier door een andere huisarts opgevraagd. Verweerder heeft uiteraard meegewerkt aan de overdracht en respecteert de vrije artsenkeuze. 3.8 Verweerder voelde zich bekneld door de vraag om het “beter” te maken voor moeder, terwijl er verschil zat tussen wat dochters wilden en wat klaagster zelf wilde. Dit was ook de reden om een SOG in te schakelen. Het advies van de SOG luidde om juist te luisteren naar wat klaagster zelf vertelt zonder dochters erbij. 3.9 Verweerder heeft klaagster laten onderzoeken door meerdere specialisten. Uiteindelijk is klaagster in het kader van het opzetten van ouderenzorg bezocht door de verpleegkundig specialist en een praktijkverpleegkundige. Uit de frequentie van de contacten en de inspanningen van verweerder als genoteerd blijkt dat hij klaagster serieus heeft genomen. Hij herkent zich dan ook niet in de beschrijving van klaagster. Nog voordat van de SOG een advies werd ontvangen is klaagster van huisarts veranderd. Verweerder betreurt het dat klaagster haar situatie toeschrijft aan zijn handelen en/of nalaten. Hij blijft echter van mening dat hij zich meer dan voldoende heeft ingespannen en dat hij heeft gehandeld conform een redelijk handelend beroepsgenoot.

Appears in 1 contract

Samples: Complaint Resolution

Het verweer. Het verweer houdt zakelijk en samengevat het volgende in: 3.1 Op 4 april 2017 xxxxx dochter telefonisch dat klaagster 2.1 Even na middernacht, op vrijdag 19 maart 2021, belde de Ambulancedienst naar verweerder met de vraag om de zorg over te nemen. De ambulance was ter plaatse gekomen in verband met een aantal treden van een vlizotrap oproep wegens hyperventilatie. Klaagster was gevallenABCD stabiel en hysterisch. Er is direct spoedvisite geredenDit had te maken met problemen in de privésfeer. Er was pijn bij palpatie sternum en ribbensprake van alcoholgebruik. Geen aanwijzing De ambulanceverpleegkundige wilde een kalmerend middel geven maar had alleen injecties midazolam in de auto. Als voor breuk in ribben/bovenbeen/arm/bekkendit middel zou worden gekozen zou klaagster per ambulance vervoerd moeten worden naar het ziekenhuis, vanwege de toegediende medicatie. Waarschijnlijk wel pijnlijke kneuzingenDe vraag aan de dienstdoende huisarts was daarom om iets anders rustgevends te geven. Klaagster gaf aan niet veel pijn te hebben. Verweerder gaf het advies te starten met paracetamol en als dit niet voldoende zou zijn te bellen voor sterkere pijnstillers. Later is gebeld en heeft verweerder naproxen als extra pijnstiller laten bezorgen. Medisch is hier een afweging gemaakt bij De huisarts, die op dat moment in de covid-kamer aan het werk was, gaf aan de zorg over te nemen. Urgentie werd gesteld op een U5 (geen aanwijzing voor ernstig letselkans op schade, advies of eigen huisarts). Een rib of sternumfractuur Om 00:18 uur belde de ambulancedienst nog een keer met de vraag hoe laat de huisarts er kon zijn. De huisarts gaf aan dat hij zou komen als zijn werk klaar was op zich wordt de huisartsenpost. Dit is volgens de samenwerkingsafspraken tussen [naam verweerder] en [naam ambulancezorg] te [naam regio]. De huisarts stond ook behandeld met pijnstilling, identiek aan een contusie. Pijnstilling moet inwerken dus moest het effect van paracetamol even worden afgewacht. 3.2 Verweerder had er wellicht beter aan gedaan om klaagster door klaagsters echtgenoot te sturen voor onderzoek en dan was de sternumfractuur eerder gevonden. Voor het beleid met pijnstilling maakt dit niet uit. Ook in het ziekenhuis is conservatief behandeld. Tijdens de opname in het ziekenhuis zijn de wervelfracturen ook niet direct gevonden. 3.3 Op 15 mei 2017 heeft verweerder tijdens een visite een gesprek met klaagster gevoerdwoord. Hij heeft de inhoud niet als zodanig genoteerd, maar weet zich het nog goed te herinneren. Klaagster vertelde dat ze voelt dat dochters zich te veel zorgen maken, durven haar niet alleen te laten uit angst dat er iets gebeurt. Op 29 mei 2017 werd telefonisch contact opgenomen met de praktijk omdat klaagster nog veel pijn ervaart. Verweerder laat dan foto’s maken om uit te zoeken waarom klaagster nog zoveel rugpijn heeft. Hieruit bleek dat er 3 wervelfracturen aanwezig waren. Na overleg met de orthopeed heeft verweerder verwezen voor beoordeling door de specialist en zo mogelijk behandeling. De POH spreekt met klaagster op 29 mei 2017 (telefonisch). Ze geeft dan aan dat het allemaal niet zo dramatisch is als dochter doet voorkomen. Ze wil geen andere pijnmedicatie en afgesproken wordt later nogmaals contact op te nemen om met haar te praten. De specialist oordeelde dat een operatie niet mogelijk was en verwees klaagster voor korset en behandeling naar de pijnpoli. In deze periode zijn fysiotherapie, ergotherapie en een diëtiste betrokken geweest. Voorts hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar benauwdheid en hartfalen. Klaagster wordt in deze periode door de geriater, GGZ en de cardioloog onderzocht. Klaagster wordt vervolgens meegenomen in het ouderenzorgprogramma (via de POH, die ook bloeddrukcontroles etc verricht en al 20 jaar in de praktijk werkt en klaagster ook goed kent). Later wordt dit overgenomen door een Verpleegkundig Specialist die door verweerder wordt op- en begeleid met de bedoeling om ouderenzorg verder vorm te gaan geven in de praktijk. Vanaf februari 2020 werkt een andere verpleegkundige (oud-dementieconsulente) in de praktijk en heeft de ouderenzorg overgenomen. 3.4 Op maandag 27 juli 2020 neemt de dochter telefonisch contact op en de verpleegkundige bezoekt klaagster thuis. Klaagster heeft zondag een wandeling gemaakt en kon ineens niet verder lopen. De verpleegkundige onderzoekt klaagster en vraagt functieonderzoek aan, gericht op eventueel hartfalen of een doorgemaakt hartinfarct. Verweerder ziet niet in dat dit verwijtbaar is. 3.5 Verweerder bezoekt klaagster op woensdag 29 juli 2020. Klaagster blijft benauwd. Verweerder overlegt met de cardioloog en verwijst klaagster. Klaagster wordt gezien op de EHH (eerst hart hulp) De diagnose: benauwdheid bij iemand die veel rookt. Op 31 juli 2020 wordt klaagster weer gezien door de HAP i.v.m. benauwdheid en wordt niets nieuws gevonden. Klaagster wordt verwezen naar longarts en fysiotherapie. Klinisch lijkt het beeld op een longaanval bij COPD, maar klaagster is hiermee niet bekend. Behandeling volgt met prednison. Uit het dossier is niet duidelijk op welke datum de medicatie is voorgeschreven, maar de medicatie is bij de overdracht op één datum ingeboekt. 3.6 Zoals het uit het dossier blijkt neemt de dochter met regelmaat telefonisch contact op met de praktijk en worden visites afgelegd zoals op 5 augustus 2020 en 25 augustus 2020. Er is dan een situatie ontstaan waarbij dochter(s) vinden dat klaagster klachten heeft, maar bij visite wil klaagster zelf niet zo veel. Specialisten kunnen niets vinden naast het roken en de situatie na de val als verklaring voor de benauwdheid. Klaagster wil niet uit huis. Op 21 september 2020 vindt een MDO (Multi Disciplinair Overleg) plaats met de wijkverpleegkundige en de SOG. De SOG maakt dan een afspraak en de thuiszorg zal ook een gesprek gaan voeren met de dochters. 3.7 Op 28 oktober 2020 heeft verweerder een laatste telefoongesprek met dochter. De bloeddruk bij klaagster, die door de dochter twee maal per dag wordt gemeten, is dan erg hoog (RR 222/123). Klaagster zelf krijgt verweerder niet aan de lijn. Bij navraag blijken er geen alarmsignalen. Verweerder weet dat klaagster ook regelmatig juist een lage bloeddruk heeft (waar ook zorgen over zijn bij dochter). Hij legt legde uit dat er geen alarmsignalen zijn spoed was en dat hij er geen reden was voor de ambulancedienst om te blijven. De ABCD beoordeling is door een bekwame ambulanceverpleegkundige gedaan. Deze beoordeelde de ABCD waaronder de gelaatskleur als veilig. Klaagsters echtgenoot belt dan rond 1:15 uur opnieuw, de triagiste gaf aan dat de huisarts elk moment kon arriveren. 2.2 De huisarts trof een hysterische vrouw aan. Hij gaf 1 tablet oxazepam 10 mg en schreef nog 10 tabletten van 10 mg voor. De richtlijn is dat de huisarts voorschrijft en niet verstrekt. De apotheek heeft de taak om de medicatie wil verhogen omdat dit juist tot te verstrekken. Dit is een nog lagere bloeddruk kwaliteitseis. De apotheek controleert het recept en checkt het medicatiedossier. Ook bij de uitgifte van de medicatie zijn kwaliteits- en veiligheidschecks opgenomen. De huisarts verstrekt alleen medicatie in acute situaties. Bijvoorbeeld als niet gewacht kan leidenworden op de apotheek of wanneer de apotheek niet binnen een redelijke tijd bereikt kan worden door de patiënt. De huisarts had dus gelijk in zijn keuze om een recept uit te schrijven. Hij stelt voor heeft echter, kijkend naar de context, de afweging gemaakt om één keer per week het tablet zelf te verschaffen. Dat is geen treiteren. 2.3 Rond 1:45 uur werd de visite afgerond. Er was geen sprake van een thuismeting of één dag een 24-uurs meting te doenverlate visite. De zorg was zorgvuldig en tijdig. 2.4 Verweerder begrijpt dat er paniek was, maar niet uit te gaan van momenten/metingen waarin klaagster huilerig of verdrietig is om niet representatieve hoge waardes te gebruikende betrokken medewerkers zijn bekwame professionals. Verweerder legt uit dat zware hoofdpijn en braken alarmsymptomen zijnKlaagsters echtgenoot heeft de melding “buiten bewustzijn aangetroffen op toilet” gedaan bij de Meldkamer Ambulance. Ook op 28 oktober 2020 heeft verweerder dochter serieus genomen en adequaat geadviseerd. Dit gesprek ontaardt in een gespannen sfeer. Dochter dreigt met een klacht en overstappen van huisarts. Verweerder antwoordt dat hij al vaker bemerkt dat hij met dochter niet goed en rustig kan communiceren over haar moeder. En dat hij oprecht niet goed weet hoe hij het beste kan helpen daar geen enkele specialist dit kan. Hierop beëindigt dochter het gesprek. Een week later wordt het dossier door een andere huisarts opgevraagd. Verweerder heeft uiteraard meegewerkt aan de overdracht en respecteert de vrije artsenkeuze. 3.8 Verweerder voelde zich bekneld door de vraag om het “beter” te maken voor moeder, terwijl er verschil zat tussen wat dochters wilden en wat klaagster zelf wilde. Dit was ook de reden om een SOG in te schakelen. Het advies van de SOG luidde om juist te luisteren naar wat klaagster zelf vertelt zonder dochters erbij. 3.9 Verweerder heeft klaagster laten onderzoeken door meerdere specialisten. Uiteindelijk is klaagster De beschrijving 'hyperventilatie' in het kader waarneembericht van het opzetten van ouderenzorg bezocht door de verpleegkundig specialist en een praktijkverpleegkundige. Uit de frequentie van de contacten en de inspanningen van verweerder als genoteerd blijkt dat hij klaagster serieus heeft genomen. Hij herkent zich dan ook niet in verweerder, is de beschrijving van klaagster. Nog voordat de situatie door de ambulanceverpleegkundige ter plaatse, in de overdracht van de SOG ambulancedienst naar verweerder. In die overdracht wordt een advies werd ontvangen stabiele patiënt beschreven die niet vitaal bedreigd is. De urgentie A1 oproep is klaagster dan niet meer van toepassing. De urgentie op dat moment is op een U5 gesteld omdat er geen sprake was van een hogere urgentie. De zorgvraag was: schrijf een oraal rustgevend middel voor zodat mevrouw wat rustiger wordt. In de ambulance zijn geen orale middelen beschikbaar en daarom is de huisarts veranderdgevraagd dit voor te schrijven. Verweerder betreurt De huisarts had ook vanuit de huisartsenpost een recept naar de apotheek kunnen sturen. Maar omdat klaagsters echtgenoot er op aandrong te komen is de huisarts ter plaatse gegaan. Er was geen reden om met spoed ter plaatse te gaan. 2.5 Voor het dat klaagster haar situatie toeschrijft aan oproepen van de achterwacht hanteert verweerder de criteria van de NHG (Nederlands Huisartsen Genootschap) die in het protocol 'oproepen achterwacht' zijn handelen en/of nalatenbeschreven. Hij blijft echter van mening dat hij zich meer De risicoschatting is door de ambulanceverpleegkundige gemaakt en besproken met de huisarts. De urgentie was laag en daarom was er geen reden om met spoed ter plaatse te gaan dan voldoende heeft ingespannen en dat hij heeft gehandeld conform een redelijk handelend beroepsgenootwel om de achterwacht op te roepen.

Appears in 1 contract

Samples: Complaint Resolution

Het verweer. Het verweer houdt zakelijk en samengevat het volgende in: 3.1 Op 4 april 2017 xxxxx dochter telefonisch dat klaagster een aantal treden Verweerder gaat eerst in op de zorgvuldigheid ten aanzien van een vlizotrap was gevallen. Er is direct spoedvisite gereden. Er was pijn bij palpatie sternum en ribben. Geen aanwijzing voor breuk in ribben/bovenbeen/arm/bekken. Waarschijnlijk wel pijnlijke kneuzingen. Klaagster gaf aan niet veel pijn te hebben. Verweerder gaf het advies te starten met paracetamol en als dit niet voldoende zou zijn te bellen voor sterkere pijnstillers. Later is gebeld en heeft verweerder naproxen als extra pijnstiller laten bezorgen. Medisch is hier een afweging gemaakt bij op dat moment geen aanwijzing voor ernstig letsel. Een rib of sternumfractuur op zich wordt ook behandeld met pijnstilling, identiek aan een contusie. Pijnstilling moet inwerken dus moest het effect van paracetamol even worden afgewacht. 3.2 Verweerder had er wellicht beter aan gedaan om klaagster door te sturen voor onderzoek en dan was de sternumfractuur eerder gevonden. Voor het beleid met pijnstilling maakt dit niet uit. Ook in het ziekenhuis is conservatief behandeld. Tijdens de opname in het ziekenhuis zijn de wervelfracturen ook niet direct gevonden. 3.3 Op 15 mei 2017 heeft verweerder tijdens een visite een gesprek met klaagster gevoerdprocedure. Hij heeft de inhoud niet als zodanig genoteerdopdracht ontvangen van de heer C, maar weet zich gerechtelijk deskundige. Hij heeft een opdrachtbrief opgesteld die door de heer C ondertekend is. Vervolgens is het nog goed te herinnerenpand opgenomen in het bijzijn van de advocaten van beide partijen; voor klaagster was dat mr. Klaagster vertelde D. Tijdens deze opname is door partijen erkend dat ze voelt sprake was van bouwkundige gebreken, waaronder lekkende wanden en oneffenheden in de vloer. Partijen verklaarden tegenover verweerder dat dochters zich te veel zorgen maken, durven haar niet alleen te laten uit angst dat er iets gebeurt. Op 29 mei 2017 werd telefonisch contact opgenomen met de praktijk omdat klaagster nog veel pijn ervaart. Verweerder laat dan foto’s maken om uit te zoeken waarom klaagster nog zoveel rugpijn heeft. Hieruit bleek dat er 3 wervelfracturen deze bouwfouten in 2013 al aanwezig waren. Na In overleg met is besloten een bouwkundig adviesbureau in te schakelen om een rapport op te stellen, dat bij het taxatierapport gevoegd is. Daarna is het conceptrapport opgesteld en aan partijen toegezonden. Opmerkingen van de orthopeed advocaat van klaagster, mr. Klaver, hebben geleid tot een memo of zijn verwerkt in het rapport. Het definitieve rapport is daarop uitgebracht. De rechtbank heeft de uitkomst daarvan verwerkt in haar uitspraak en de waarde van het bedrijf vastgesteld in het licht van een sale & leasebackconstructie. Enige tijd later is verweerder verwezen voor beoordeling door de specialist gemachtigde van klaagster, mr. Tacoma, aansprakelijk gesteld. Vervolgens wijst verweerder op de uitgangspunten van de taxatie, waarbij verweerder zich heeft gebaseerd op een schrijven van rechtbankdeskundige C en zo de door hem verstrekte taxatieopdracht. Hierbij is eerder bepaald dat een sale & leasebackconstructie ultimo 2013 mogelijk behandelingwas. In reactie op klachtonderdeel 1. stelt verweerder dat sprake is van een interpretatieverschil. De POH spreekt met klaagster op 29 mei 2017 (telefonisch)waardepeildatum 31 december 2013 is correct. Ze De waarde is tegen die datum bepaald. Omtrent klachtonderdeel 2. geeft dan verweerder aan dat het allemaal hij zich gebaseerd heeft op de breed geaccepteerde taxatiemodule TMI/fluX, die is gestoeld op de BAR/NAR-methode. Deze methode wordt echter beïnvloed door de sale & leaseback. Zo wordt een waardering bij de BAR/NAR-methode gecorrigeerd voor een bestaand contract, maar niet zo dramatisch als er sprake is van sale & leaseback. Verweerder heeft daarnaast de comparatieve methode gehanteerd als dochter doet voorkomentweede methode. Ze wil geen Klaagster geeft ook niet aan welke andere pijnmedicatie tweede methode beter zou zijn geweest. Omtrent de relatie tussen de huurder en afgesproken wordt later nogmaals contact op de markthuur, geeft verweerder aan dat sprake is van een marktconforme huur, ter voorkoming van een te nemen om met haar te pratenhoge huurprijs bij intercompanyverhuur. Verweerder licht toe dat uitgegaan is van een eeuwigdurende beschouwingsperiode (van 65 jaar) zodat niet is uitgegaan van eenmalige mutatie voor wat betreft leegstand. Verweerder stelt dat hij de exploitatiekosten heeft bepaald aan de hand van breed geaccepteerde VEX-gegevens, in dit geval van Koeters 2012. De specialist oordeelde dat een operatie niet mogelijk was en verwees klaagster voor korset en behandeling naar de pijnpoli. In deze periode zijn fysiotherapie, ergotherapie en een diëtiste betrokken geweest. Voorts hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar benauwdheid en hartfalen. Klaagster wordt in deze periode door de geriater, GGZ en de cardioloog onderzocht. Klaagster wordt vervolgens meegenomen in omvang van het ouderenzorgprogramma (via de POH, die ook bloeddrukcontroles etc verricht en al 20 jaar in de praktijk werkt en klaagster ook goed kent). Later wordt dit overgenomen door een Verpleegkundig Specialist die door verweerder wordt op- en begeleid met de bedoeling om ouderenzorg verder vorm te gaan geven in de praktijk. Vanaf februari 2020 werkt een andere verpleegkundige (oud-dementieconsulente) in de praktijk en heeft de ouderenzorg overgenomen. 3.4 Op maandag 27 juli 2020 neemt de dochter telefonisch contact op en de verpleegkundige bezoekt klaagster thuis. Klaagster heeft zondag een wandeling gemaakt en kon ineens niet verder lopen. De verpleegkundige onderzoekt klaagster en vraagt functieonderzoek aan, gericht op eventueel hartfalen of een doorgemaakt hartinfarct. Verweerder ziet niet in dat dit verwijtbaar is. 3.5 Verweerder bezoekt klaagster op woensdag 29 juli 2020. Klaagster blijft benauwd. Verweerder overlegt met de cardioloog en verwijst klaagster. Klaagster wordt gezien op de EHH (eerst hart hulp) De diagnose: benauwdheid bij iemand die veel rookt. Op 31 juli 2020 wordt klaagster weer gezien door de HAP i.v.m. benauwdheid en wordt niets nieuws gevonden. Klaagster wordt verwezen naar longarts en fysiotherapie. Klinisch lijkt het beeld op een longaanval bij COPD, maar klaagster is hiermee niet bekend. Behandeling volgt met prednison. Uit het dossier is niet duidelijk op welke datum de medicatie is voorgeschreven, maar de medicatie achterstallig onderhoud is bij de overdracht inspectie in 2017 door partijen toegelicht. Met name de vochtproblemen waren er ook al in 2013. Verweerder stelt dat hij voor het herstel terecht een correctiepost heeft opgenomen. In reactie op één datum ingeboekt. 3.6 Zoals de opmerkingen van [taxatieadvieskantoor] voert verweerder aan dat daarbij alleen op details wordt ingegaan en geen ruimte is voor het uit marktbeeld. Ten aanzien van de beleggingswaarde licht verweerder toe dat eind 2013 het dossier blijkt neemt dieptepunt was in de dochter met regelmaat telefonisch contact op met de praktijk en worden visites afgelegd zoals op 5 augustus 2020 en 25 augustus 2020beleggingsmarkt. Verweerder meent dat hij als taxateur voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. Er is dan een situatie ontstaan waarbij dochter(s) vinden dat klaagster klachten heeftweliswaar sprake van enkele verschrijvingen in het rapport, maar bij visite wil klaagster zelf niet zo veeldat heeft geen invloed gehad op de waardering. Specialisten kunnen niets vinden naast het roken en Het bijzondere uitgangspunt, de situatie na de val als verklaring voor de benauwdheid. Klaagster wil niet uit huis. Op 21 september 2020 vindt een MDO (Multi Disciplinair Overleg) plaats met de wijkverpleegkundige en de SOG. De SOG maakt dan een afspraak en de thuiszorg zal ook een gesprek gaan voeren met de dochters. 3.7 Op 28 oktober 2020 heeft verweerder een laatste telefoongesprek met dochter. De bloeddruk bij klaagster, die door de dochter twee maal per dag wordt gemetensale & leasebackconstructie, is dan erg hoog (RR 222/123). Klaagster zelf krijgt verweerder niet aan de lijn. Bij navraag blijken er geen alarmsignalen. Verweerder weet dat klaagster ook regelmatig juist een lage bloeddruk heeft (waar ook zorgen over zijn bij dochter). Hij legt uit dat er geen alarmsignalen zijn en dat hij niet de medicatie wil verhogen omdat dit juist tot een nog lagere bloeddruk kan leiden. Hij stelt voor om één keer per week een thuismeting of één dag een 24-uurs meting te doen, maar niet uit te gaan van momenten/metingen waarin klaagster huilerig of verdrietig is om niet representatieve hoge waardes te gebruiken. Verweerder legt uit dat zware hoofdpijn en braken alarmsymptomen zijn. Ook op 28 oktober 2020 heeft verweerder dochter serieus genomen en adequaat geadviseerd. Dit gesprek ontaardt in een gespannen sfeer. Dochter dreigt met een klacht en overstappen van huisarts. Verweerder antwoordt dat hij al vaker bemerkt dat hij met dochter niet goed en rustig kan communiceren over haar moeder. En dat hij oprecht niet goed weet hoe hij het beste kan helpen daar geen enkele specialist dit kan. Hierop beëindigt dochter het gesprek. Een week later wordt het dossier door een andere huisarts opgevraagd. Verweerder heeft uiteraard meegewerkt aan de overdracht en respecteert de vrije artsenkeuze. 3.8 Verweerder voelde zich bekneld door de vraag om het “beter” te maken voor moeder, terwijl er verschil zat tussen wat dochters wilden en wat klaagster zelf wilde. Dit was ook de reden om een SOG in te schakelen. Het advies van de SOG luidde om juist te luisteren naar wat klaagster zelf vertelt zonder dochters erbij. 3.9 Verweerder heeft klaagster laten onderzoeken door meerdere specialisten. Uiteindelijk is klaagster in het kader van het opzetten van ouderenzorg bezocht door de verpleegkundig specialist en een praktijkverpleegkundige. Uit de frequentie van de contacten en de inspanningen van verweerder als genoteerd blijkt dat hij klaagster serieus heeft genomen. Hij herkent zich dan ook niet in de beschrijving van klaagster. Nog voordat van de SOG een advies werd ontvangen is klaagster van huisarts veranderd. Verweerder betreurt het dat klaagster haar situatie toeschrijft aan zijn handelen en/of nalaten. Hij blijft echter van mening dat hij zich meer dan voldoende heeft ingespannen en dat hij heeft gehandeld conform een redelijk handelend beroepsgenootrapport opgenomen.

Appears in 1 contract

Samples: Tuchtcollege Uitspraak

Het verweer. Het verweer houdt zakelijk en samengevat het volgende in: 3.1 Motivering voor de uitnodiging voor de griepprik is dat klager gezien zijn medische conditie binnen de doelgroep valt die in aanmerking komt voor een griepvaccinatie. Tussen klager en de praktijk is een (doorlopende) geneeskundige behandelingsovereenkomst gesloten. De grondslag voor het verwerken van gegevens van klager door de praktijk is dan ook de geneeskundige behandelingsovereenkomst die tussen hem en de praktijk is gesloten. Op grond van die overeenkomst heeft de praktijk het recht om de gegevens van klager te verwerken, zie artikel 6 lid 1 sub b AVG. De praktijk is de verwerkingsverantwoordelijke, zie artikel 4 april 2017 xxxxx dochter telefonisch dat klaagster een aantal treden van een vlizotrap was gevallen. Er is direct spoedvisite gereden. Er was pijn bij palpatie sternum en ribben. Geen aanwijzing voor breuk in ribben/bovenbeen/arm/bekken. Waarschijnlijk wel pijnlijke kneuzingen. Klaagster gaf aan niet veel pijn te hebben. Verweerder gaf het advies te starten met paracetamol en als dit niet voldoende zou zijn te bellen voor sterkere pijnstillers. Later is gebeld en heeft verweerder naproxen als extra pijnstiller laten bezorgen. Medisch is hier een afweging gemaakt bij op dat moment geen aanwijzing voor ernstig letsel. Een rib of sternumfractuur op zich wordt ook behandeld met pijnstilling, identiek aan een contusie. Pijnstilling moet inwerken dus moest het effect van paracetamol even worden afgewacht.lid 7 AVG 3.2 Verweerder had er wellicht beter aan gedaan om klaagster door Voor wat betreft gezondheidsgegevens is de grondslag te sturen voor onderzoek en dan was de sternumfractuur eerder gevonden. Voor het beleid met pijnstilling maakt dit niet uit. Ook vinden in het ziekenhuis is conservatief behandeld. Tijdens de opname in het ziekenhuis zijn de wervelfracturen ook niet direct gevonden. 3.3 Op 15 mei 2017 heeft verweerder tijdens een visite een gesprek met klaagster gevoerd. Hij heeft de inhoud niet als zodanig genoteerd, maar weet zich het nog goed te herinneren. Klaagster vertelde dat ze voelt dat dochters zich te veel zorgen maken, durven haar niet alleen te laten uit angst dat er iets gebeurt. Op 29 mei 2017 werd telefonisch contact opgenomen met de praktijk omdat klaagster nog veel pijn ervaart. Verweerder laat dan foto’s maken om uit te zoeken waarom klaagster nog zoveel rugpijn heeft. Hieruit bleek dat er 3 wervelfracturen aanwezig waren. Na overleg met de orthopeed heeft verweerder verwezen voor beoordeling door de specialist en zo mogelijk behandeling. De POH spreekt met klaagster op 29 mei 2017 (telefonisch). Ze geeft dan aan dat het allemaal niet zo dramatisch is als dochter doet voorkomen. Ze wil geen andere pijnmedicatie en afgesproken wordt later nogmaals contact op te nemen om met haar te praten. De specialist oordeelde dat een operatie niet mogelijk was en verwees klaagster voor korset en behandeling naar de pijnpoli. In deze periode zijn fysiotherapie, ergotherapie en een diëtiste betrokken geweest. Voorts hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar benauwdheid en hartfalen. Klaagster wordt in deze periode door de geriater, GGZ en de cardioloog onderzocht. Klaagster wordt vervolgens meegenomen in het ouderenzorgprogramma (via de POH, die ook bloeddrukcontroles etc verricht en al 20 jaar in de praktijk werkt en klaagster ook goed kent). Later wordt dit overgenomen door een Verpleegkundig Specialist die door verweerder wordt op- en begeleid met de bedoeling om ouderenzorg verder vorm te gaan geven in de praktijk. Vanaf februari 2020 werkt een andere verpleegkundige (oud-dementieconsulente) in de praktijk en heeft de ouderenzorg overgenomen. 3.4 Op maandag 27 juli 2020 neemt de dochter telefonisch contact op en de verpleegkundige bezoekt klaagster thuis. Klaagster heeft zondag een wandeling gemaakt en kon ineens niet verder lopen. De verpleegkundige onderzoekt klaagster en vraagt functieonderzoek aan, gericht op eventueel hartfalen of een doorgemaakt hartinfarct. Verweerder ziet niet in dat dit verwijtbaar is. 3.5 Verweerder bezoekt klaagster op woensdag 29 juli 2020. Klaagster blijft benauwd. Verweerder overlegt met de cardioloog en verwijst klaagster. Klaagster wordt gezien op de EHH (eerst hart hulp) De diagnose: benauwdheid bij iemand die veel rookt. Op 31 juli 2020 wordt klaagster weer gezien door de HAP i.v.m. benauwdheid en wordt niets nieuws gevonden. Klaagster wordt verwezen naar longarts en fysiotherapie. Klinisch lijkt het beeld op een longaanval bij COPD, maar klaagster is hiermee niet bekend. Behandeling volgt met prednison. Uit het dossier is niet duidelijk op welke datum de medicatie is voorgeschreven, maar de medicatie is bij de overdracht op één datum ingeboekt. 3.6 Zoals het uit het dossier blijkt neemt de dochter met regelmaat telefonisch contact op met de praktijk en worden visites afgelegd zoals op 5 augustus 2020 en 25 augustus 2020. Er is dan een situatie ontstaan waarbij dochter(s) vinden dat klaagster klachten heeft, maar bij visite wil klaagster zelf niet zo veel. Specialisten kunnen niets vinden naast het roken en de situatie na de val als verklaring voor de benauwdheid. Klaagster wil niet uit huis. Op 21 september 2020 vindt een MDO (Multi Disciplinair Overleg) plaats met de wijkverpleegkundige en de SOG. De SOG maakt dan een afspraak en de thuiszorg zal ook een gesprek gaan voeren met de dochters. 3.7 Op 28 oktober 2020 heeft verweerder een laatste telefoongesprek met dochter. De bloeddruk bij klaagster, die door de dochter twee maal per dag wordt gemeten, is dan erg hoog (RR 222/123). Klaagster zelf krijgt verweerder niet aan de lijn. Bij navraag blijken er geen alarmsignalen. Verweerder weet dat klaagster ook regelmatig juist een lage bloeddruk heeft (waar ook zorgen over zijn bij dochter). Hij legt uit dat er geen alarmsignalen zijn en dat hij niet de medicatie wil verhogen omdat dit juist tot een nog lagere bloeddruk kan leiden. Hij stelt voor om één keer per week een thuismeting of één dag een 24-uurs meting te doen, maar niet uit te gaan van momenten/metingen waarin klaagster huilerig of verdrietig is om niet representatieve hoge waardes te gebruiken. Verweerder legt uit dat zware hoofdpijn en braken alarmsymptomen zijn. Ook op 28 oktober 2020 heeft verweerder dochter serieus genomen en adequaat geadviseerd. Dit gesprek ontaardt in een gespannen sfeer. Dochter dreigt met een klacht en overstappen van huisarts. Verweerder antwoordt dat hij al vaker bemerkt dat hij met dochter niet goed en rustig kan communiceren over haar moeder. En dat hij oprecht niet goed weet hoe hij het beste kan helpen daar geen enkele specialist dit kan. Hierop beëindigt dochter het gesprek. Een week later wordt het dossier door een andere huisarts opgevraagd. Verweerder heeft uiteraard meegewerkt aan de overdracht en respecteert de vrije artsenkeuze. 3.8 Verweerder voelde zich bekneld door de vraag om het “beter” te maken voor moeder, terwijl er verschil zat tussen wat dochters wilden en wat klaagster zelf wilde. Dit was ook de reden om een SOG in te schakelen. Het advies artikel 9 van de SOG luidde AVG; klager heeft als patiënt toestemming gegeven om juist gezondheidsgegevens te luisteren naar wat klaagster zelf vertelt zonder dochters erbij. 3.9 Verweerder heeft klaagster laten onderzoeken door meerdere specialisten. Uiteindelijk is klaagster verwerken in het kader van het opzetten de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Bovendien is sprake van ouderenzorg bezocht een uitvoering van een gebruikelijke zorgtaak van een huisarts om griepvaccinaties aan diens patiënten aan te bieden. 3.3 Klager stelt dat de griepvaccinatie niet gekwalificeerd kan worden als een medische behandeling. Dit is onjuist. De huisarts indiceert de patiënten die in aanmerking komen voor de griepvaccinatie en de gezondheidstoestand van klager valt onder die indicatie. Het aanbieden van een griepvaccinatie aan een patiënt door de verpleegkundig specialist en een praktijkverpleegkundige. Uit de frequentie huisarts valt onder handelingen op het gebied van de contacten geneeskunst, zo blijkt uit artikel 7:446 lid 2 sub a BW. 3.4 De Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) heeft weliswaar gesteld dat populatiegerichte preventie geen kerntaak is van de huisarts, maar stelt ook populatiegerichte preventie als aanvullend aanbod kan worden gerealiseerd als de huisarts de meerwaarde van deze preventie inziet. 3.5 In het specifieke geval van klager heeft een griepvaccinatie, gelet op diens gezondheidstoestand, meerwaarde. Op grond van goed hulpverlenerschap, zie artikel 7:453 BW, heeft de praktijk het recht klager griepvaccinatie aan te bieden. 3.6 In tegenstelling tot hetgeen klager kennelijk veronderstelt, zijn zijn persoonsgegevens niet verwerkt met een commercieel of financieel oogmerk. De praktijk is de verwerkingsverantwoordelijke, zie artikel 4 lid 7 AVG. [Naam verzendhuis] is in onderhavig geval verwerker van persoonsgegevens ten behoeve van het versturen van een uitnodiging voor de griepvaccinatie, zie artikel 4 lid 8 AVG. 3.7 De verwerkingsverantwoordelijke, de praktijk, heeft met [naam verzendhuis] een verwerkersovereenkomst gesloten conform artikel 28 lid 3 AVG. [Naam verzendhuis] heeft de gegevens uitsluitend verwerkt voor het verzenden van de uitnodiging, conform artikel 29 AVG. 3.8 De LHV heeft de verwerkersovereenkomst van [naam verzendhuis] goedgekeurd , zo blijkt uit een bericht op de website. De praktijk heeft deze overeenkomst ondertekend en gebruikt deze al meerdere jaren. Het verwerken van de inspanningen persoonsgegevens van verweerder als genoteerd blijkt dat hij klaagster serieus klager is verenigbaar met het oorspronkelijke verwerkingsdoel van zijn gegevens: het uitvoeren van de geneeskundige behandelingsovereenkomst. Op basis van bovenstaande mocht de praktijk dus een overeenkomst sluiten met [naam verzendhuis] voor de verwerking van de gegevens van klager ten behoeve van het verzenden van een uitnodiging voor de griepvaccinatie. 3.9 De praktijk heeft genomengeen gezondheidsgegevens van klager met [naam verzendhuis] gedeeld. Hij herkent zich dan ook niet De gegevens van klager die met [naam verzendhuis] op grond van de verwerkersovereenkomst zijn gedeeld, betreffen alleen de NAW-gegevens van klager. Het betroffen dus geen persoonsgegevens die behoren tot een bijzondere categorie in de beschrijving zin van klaagsterartikel 9 lid 1 AVG jo. Nog voordat artikel 4 lid 15 AVG. 3.10 Nu geen gegevens die onder bijzondere categorieën persoonsgegevens vallen met [naam verzendhuis] zijn gedeeld, is het verbod op het verwerken van die gegevens zoals neergelegd in artikel 22 van de SOG Uitvoeringswet AVG niet van toepassing. 3.11 Verweerster wijst op artikel 30 lid 3 sub a Uitvoeringswet AVG. De praktijk valt niet onder het verbod om gegevens over gezondheid te verwerken. 3.12 Mocht de commissie van oordeel zijn dat de praktijk geen patiënten mag selecteren voor het versturen van een advies werd ontvangen is klaagster uitnodiging voor de griepvaccinatie, dan gaat dat in heel Nederland mis. Hetzelfde geldt voor het feitelijk laten verzenden van huisarts veranderdde uitnodiging door een externe partij, een verwerker. Verweerder betreurt het dat klaagster haar situatie toeschrijft aan Dat gebeurt in veel praktijken. Het zou onredelijk zijn handelen om deze praktijk en/of nalatendaar werkzame huisartsen hierop aan te spreken. Hij blijft echter Dat dit niet is toegestaan, zou namelijk niet bekend zijn en ook niet hoeven te zijn. 3.13 Verder stelt klager dat niet de werking/meerwaarde van mening de vaccinatie ter discussie staat, maar de rechtmatigheid van de verwerking. Op grond van goed hulpverlenerschap, kan en mag een huisartsenpraktijk klager een griepvaccinatie bieden. Met betrekking tot klager heeft verweerster geconcludeerd dat hij zich meer de griepvaccinatie meerwaarde heeft. Het feit dat klager stelt dat de meerwaarde niet ter discussie staat, leidt dan voldoende heeft ingespannen en ook tot de conclusie dat hij heeft gehandeld conform een redelijk handelend beroepsgenootklager het eens is met het standpunt van verweerster dat klager door de praktijk uitgenodigd mocht worden voor de griepvaccinatie.

Appears in 1 contract

Samples: Complaint Resolution

Het verweer. Het verweer houdt zakelijk en samengevat het volgende in: 3.1 Op 4 april 2017 xxxxx dochter telefonisch Verweerster vindt het spijtig dat klaagsters zoon veel klachten heeft. Deze klachten worden volgens klaagster een aantal treden veroorzaakt door het omzetten van een vlizotrap was gevallen. Er is direct spoedvisite gereden. Er was pijn bij palpatie sternum en ribben. Geen aanwijzing voor breuk in ribben/bovenbeen/arm/bekken. Waarschijnlijk wel pijnlijke kneuzingen. Klaagster gaf aan niet veel pijn het specialité Flixotide naar het generieke "Fluticasonpropionaat 12Smcg" (hierna verder te hebben. Verweerder gaf het advies te starten met paracetamol en als dit niet voldoende zou zijn te bellen voor sterkere pijnstillers. Later is gebeld en heeft verweerder naproxen als extra pijnstiller laten bezorgen. Medisch is hier een afweging gemaakt bij op dat moment geen aanwijzing voor ernstig letsel. Een rib of sternumfractuur op zich wordt ook behandeld met pijnstilling, identiek aan een contusie. Pijnstilling moet inwerken dus moest het effect van paracetamol even worden afgewachtnoemen Fluticason). 3.2 Verweerder had Verweerster betwist dat er wellicht beter sprake is van een medische fout. Verweerster heeft slechts éénmaal Fluticason afgeleverd in augustus 2018. Het afleveren op stofnaam is zeer gebruikelijk. Zorgverzekeraars [A en B] hebben Fluticason in de preferentielijsten opgenomen, welke ook voor kinderen gelden. Er wordt in de preferentielijst geen onderscheid gemaakt tussen afleveren aan gedaan volwassenen en kinderen. Verweerster neemt, samen met de zorgverzekeraars, haar farmaceutische én maatschappelijke verantwoordelijkheid om klaagster door telkens de beste kosteneffectieve keuze te sturen maken. Ook zorgverzekeraar [D] stuurt middels het IDEA-contract aan op farmaceutische substitutie bij Multi-source geneesmiddelen. 3.3 Indien er sprake is van farmaceutische substitutie handelt de apotheek altijd volgens de KNMP-handleiding farmaceutische substitutie. Dat heeft verweerster in dit geval ook gedaan. Er bestaat geen farmacologische contra-indicatie voor onderzoek en dan was het gebruik van dit middel bij kinderen. In de sternumfractuur eerder gevondenbijsluiter staat weliswaar een verschil in drijfgas, maar dat is alleen een verschil in benaming. Voor het beleid met pijnstilling maakt dit niet uitDaarnaast zijn in beide producten geen andere hulpstoffen aanwezig. Verweerster benadrukt daarnaast dat zij geen nadrukkelijke waarschuwingen van fabrikant, bijvoorbeeld in vakliteratuur of een "Geel Handje" heeft ontvangen. Ook in het ziekenhuis "Geneesmiddelnieuws" van Compriphar heeft zij geen mededelingen of waarschuwingen kunnen teruglezen. Desalniettemin heeft verweerster toch besloten om Flixotide af te leveren. Er is conservatief behandeldgeen sprake van een middel met een smalle therapeutische breedte. Tijdens de opname in Vanwege deze punten en omdat het ziekenhuis zijn de wervelfracturen ook niet direct gevonden. 3.3 Op 15 mei 2017 heeft verweerder tijdens een visite een gesprek met klaagster gevoerd. Hij heeft de inhoud niet als zodanig genoteerd, maar weet zich het nog goed te herinneren. Klaagster vertelde dat ze voelt dat dochters zich te veel zorgen maken, durven haar niet alleen te laten uit angst dat er iets gebeurt. Op 29 mei 2017 generieke middel beschikbaar werd telefonisch contact opgenomen met de praktijk omdat klaagster nog veel pijn ervaart. Verweerder laat dan foto’s maken om uit te zoeken waarom klaagster nog zoveel rugpijn heeft. Hieruit bleek dat er 3 wervelfracturen aanwezig waren. Na overleg met de orthopeed heeft verweerder verwezen voor beoordeling gesteld door de specialist en zo mogelijk behandeling. De POH spreekt met klaagster fabrikant heeft verweerster, mede op 29 mei 2017 (telefonisch). Ze geeft dan aan grond van noot 3 uit de handreiking, geconcludeerd dat het allemaal niet zo dramatisch is als dochter doet voorkomen. Ze wil geen andere pijnmedicatie generiek gelijkwaardig, effectief en afgesproken wordt later nogmaals contact op te nemen om met haar te praten. De specialist oordeelde dat een operatie niet mogelijk was en verwees klaagster voor korset en behandeling naar de pijnpoli. In deze periode zijn fysiotherapie, ergotherapie en een diëtiste betrokken geweest. Voorts hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar benauwdheid en hartfalen. Klaagster wordt in deze periode door de geriater, GGZ en de cardioloog onderzocht. Klaagster wordt vervolgens meegenomen in het ouderenzorgprogramma (via de POH, die ook bloeddrukcontroles etc verricht en al 20 jaar in de praktijk werkt en klaagster ook goed kent). Later wordt dit overgenomen door een Verpleegkundig Specialist die door verweerder wordt op- en begeleid met de bedoeling om ouderenzorg verder vorm te gaan geven in de praktijk. Vanaf februari 2020 werkt een andere verpleegkundige (oud-dementieconsulente) in de praktijk en heeft de ouderenzorg overgenomenveilig was. 3.4 Op maandag 27 juli 2020 neemt de dochter telefonisch contact op en de verpleegkundige bezoekt klaagster thuis. Klaagster heeft zondag een wandeling gemaakt en kon ineens niet verder lopen. De verpleegkundige onderzoekt klaagster en vraagt functieonderzoek aan, gericht op eventueel hartfalen of een doorgemaakt hartinfarct. Verweerder ziet niet in Nadat verweerster constateerde dat dit verwijtbaar is. 3.5 Verweerder bezoekt klaagster op woensdag 29 juli 2020. Klaagster blijft benauwd. Verweerder overlegt met de cardioloog en verwijst klaagster. Klaagster wordt gezien op de EHH (eerst hart hulp) De diagnose: benauwdheid bij iemand die veel rookt. Op 31 juli 2020 wordt klaagster weer gezien door de HAP i.v.m. benauwdheid en wordt niets nieuws gevonden. Klaagster wordt verwezen naar longarts en fysiotherapie. Klinisch lijkt het beeld op een longaanval bij COPD, maar klaagster is hiermee niet bekend. Behandeling volgt met prednison. Uit het dossier is niet duidelijk op welke datum de medicatie is voorgeschreven, maar de medicatie is bij de overdracht op één datum ingeboekt. 3.6 Zoals het uit het dossier blijkt neemt de dochter met regelmaat telefonisch contact op met de praktijk en worden visites afgelegd zoals op 5 augustus 2020 en 25 augustus 2020. Er is dan een situatie ontstaan waarbij dochter(s) vinden dat klaagster klachten heeft, maar bij visite wil klaagster zelf niet zo veel. Specialisten kunnen niets vinden naast het roken en de situatie na de val als verklaring voor de benauwdheid. Klaagster wil niet uit huis. Op 21 september 2020 vindt een MDO (Multi Disciplinair Overleg) plaats met de wijkverpleegkundige en de SOG. De SOG maakt dan een afspraak en de thuiszorg zal ook een gesprek gaan voeren met de dochters. 3.7 Op 28 oktober 2020 heeft verweerder een laatste telefoongesprek met dochter. De bloeddruk bij klaagster, die door de dochter twee maal per dag wordt gemeten, is dan erg hoog (RR 222/123). Klaagster zelf krijgt verweerder niet aan de lijn. Bij navraag blijken er geen alarmsignalen. Verweerder weet dat klaagster ook regelmatig juist een lage bloeddruk heeft (waar ook zorgen over zijn bij dochter). Hij legt uit dat er geen alarmsignalen zijn en dat hij niet de medicatie wil verhogen omdat dit juist tot een nog lagere bloeddruk kan leiden. Hij stelt voor om één keer per week een thuismeting of één dag een 24-uurs meting te doen, maar niet uit te gaan van momenten/metingen waarin klaagster huilerig of verdrietig is om niet representatieve hoge waardes te gebruiken. Verweerder legt uit dat zware hoofdpijn en braken alarmsymptomen zijn. Ook op 28 oktober 2020 heeft verweerder dochter serieus genomen en adequaat geadviseerd. Dit gesprek ontaardt in een gespannen sfeer. Dochter dreigt met een klacht en overstappen van huisarts. Verweerder antwoordt dat hij al vaker bemerkt dat hij met dochter niet goed en rustig kan communiceren over haar moeder. En dat hij oprecht niet goed weet hoe hij het beste kan helpen daar geen enkele specialist dit kan. Hierop beëindigt dochter het gesprek. Een week later wordt het dossier door een andere huisarts opgevraagd. Verweerder heeft uiteraard meegewerkt aan de overdracht en respecteert de vrije artsenkeuze. 3.8 Verweerder voelde zich bekneld door de vraag om het “beter” te maken voor moeder, terwijl er verschil zat tussen wat dochters wilden en wat klaagster zelf wilde. Dit was ook de reden om een SOG in te schakelen. Het advies zijkant van de SOG luidde om juist te luisteren naar wat klaagster zelf vertelt zonder dochters erbijverpakking "niet voor gebruik bij kinderen en jongeren tot 18 jaar'' vermeld was heeft verweerster direct op eigen initiatief weer Flixotide afgeleverd. 3.9 Verweerder heeft klaagster laten onderzoeken door meerdere specialisten. Uiteindelijk is klaagster in het kader van het opzetten van ouderenzorg bezocht door de verpleegkundig specialist en een praktijkverpleegkundige. Uit de frequentie van de contacten en de inspanningen van verweerder als genoteerd blijkt dat hij klaagster serieus heeft genomen. Hij herkent zich dan ook niet in de beschrijving van klaagster. Nog voordat van de SOG een advies werd ontvangen is klaagster van huisarts veranderd. Verweerder betreurt het dat klaagster haar situatie toeschrijft aan zijn handelen en/of nalaten. Hij blijft echter van mening dat hij zich meer dan voldoende heeft ingespannen en dat hij heeft gehandeld conform een redelijk handelend beroepsgenoot.

Appears in 1 contract

Samples: Complaint Resolution

Het verweer. Het verweer houdt Verweerder voert, zakelijk weergegeven, het navolgende verweer. Op 23 november 2016 is door tandarts H een beugel geplaatst bij de dochter van xxxxxxxxx. Xxxxxxxx X was via een overeenkomst van opdracht werkzaam bij verweerder. In verband met ontoelaatbaar gedrag en samengevat een toenemend aantal klachten was verweerder genoodzaakt de overeenkomst met H op te zeggen per 25 april 2017. Door de rechtbank werd verweerder echter verplicht H per 1 juli 2017 nog drie maanden tandheelkundige werkzaamheden te laten verrichten waardoor verweerder de gevonden vervanger voor H die per 1 juli 2017 in dienst zou treden weer af heeft moeten zeggen. Verweerder heeft daarna tevergeefs actief gezocht naar een orthodontist die de behandelingen van H na zijn laatste werkdag op 4 oktober 2017 zou kunnen voortzetten. Mede in verband met de slechte naam van H was niemand bereid zijn lopende behandelingen bij B over te nemen. Op 24 oktober 2017 is een orthodontist uit J, I gestart bij B om de eerste nood op te lossen. Op advies van I moest de door tandarts H geplaatste beugel bij de dochter van klaagster worden verwijderd en worden vervangen door een nieuwe beugel. Door I is tijdens het volgende in: 3.1 Op 4 eerste consult op 14 november 2017 een nieuw behandelplan opgesteld en besproken met klaagster en haar dochter. Zij zijn akkoord gegaan met het nieuwe behandelplan. De kosten voor het verwijderen van de beugel en het plaatsen van de nieuwe beugel zijn door verweerder betaald. Begin maart moest I in verband met gezondheidsklachten per direct stoppen met werken. Verweerder heeft vanaf begin maart 2018 diverse praktijken voor orthodontie bezocht en orthodontisten benaderd om een oplossing te zoeken voor de patiënten die bij hen onder behandeling waren. Helaas is het verweerder niet gelukt iemand voor het voorzetten van de lopende behandelingen te vinden. Om die reden heeft verweerder besloten te stoppen met de orthodontiebehandelingen en dit per brief van 23 maart 2018 aan de patiënten medegedeeld. Verweerder heeft de klachtbrief van klaagster op 10 april 2017 xxxxx 2018 doorgestuurd naar H. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de onverantwoorde werkwijze van tandarts H de oorzaak was van het voortijdig moeten beëindigen van de behandelovereenkomst met de dochter telefonisch dat klaagster een aantal treden van klaagster. Indien H zijn behandelingen had uitgevoerd zoals van een vlizotrap was gevallen. Er is direct spoedvisite gereden. Er was pijn bij palpatie sternum redelijk handelend en ribben. Geen aanwijzing voor breuk in ribben/bovenbeen/arm/bekken. Waarschijnlijk wel pijnlijke kneuzingen. Klaagster gaf aan redelijk bekwaam tandarts mag worden verwacht waren zij niet veel pijn genoodzaakt geweest de overeenkomst van opdracht met hem te hebbenbeëindigen en had hij de opgestarte behandelingen af kunnen maken. Verweerder gaf het advies te starten met paracetamol heeft de kosten voor de tweede beugel die door orthodontist I is geplaatst betaald en als dit niet voldoende zou zijn te bellen voor sterkere pijnstillersis van mening dat de extra kosten die klaagster moet maken door H moeten worden vergoed. Later is gebeld en Ter zitting heeft verweerder naproxen als extra pijnstiller laten bezorgenaangevoerd dat het zoeken van vervanging van H zeer lastig was en toen ook I genoodzaakt was te stoppen met werken zij met de rug tegen de muur stonden. Medisch G heeft ter zitting aangegeven dat alles haar teveel werd en zij zich door het niet kunnen voortzetten van de orthodontische behandeling geconfronteerd zag met 150 mensen die verder behandeld moesten worden. G vond hetgeen H had aangericht zo erg zodat zij de patiënten niet te woord kon staan. Ook een substantieel aantal van de baliemedewerksters is hier een afweging gemaakt bij op dat moment geen aanwijzing voor ernstig letsel. Een rib of sternumfractuur op zich wordt ook behandeld met pijnstilling, identiek vertrokken door de ontstane situatie waardoor het dikwijls heeft ontbroken aan een contusieeerste aanspreekpunt. Pijnstilling moet inwerken dus moest het effect van paracetamol even worden afgewacht. 3.2 Verweerder had er wellicht beter aan gedaan om klaagster door te sturen voor onderzoek en dan was de sternumfractuur eerder gevonden. Voor het beleid met pijnstilling maakt dit niet uit. Ook in het ziekenhuis is conservatief behandeld. Tijdens de opname in het ziekenhuis zijn de wervelfracturen ook niet direct gevonden. 3.3 Op 15 mei 2017 F heeft verweerder tijdens een visite een gesprek met klaagster gevoerd. Hij heeft de inhoud niet als zodanig genoteerd, maar weet zich het nog goed te herinneren. Klaagster vertelde dat ze voelt dat dochters zich te veel zorgen maken, durven haar niet alleen te laten uit angst dat er iets gebeurt. Op 29 mei 2017 werd telefonisch contact opgenomen met de praktijk omdat klaagster nog veel pijn ervaart. Verweerder laat dan foto’s maken om uit te zoeken waarom klaagster nog zoveel rugpijn heeft. Hieruit bleek dat er 3 wervelfracturen aanwezig waren. Na overleg met de orthopeed heeft verweerder verwezen voor beoordeling door de specialist en zo mogelijk behandeling. De POH spreekt met klaagster op 29 mei 2017 (telefonisch). Ze geeft dan aan dat het allemaal niet zo dramatisch is als dochter doet voorkomen. Ze wil geen andere pijnmedicatie en afgesproken wordt later nogmaals contact op te nemen om met haar te praten. De specialist oordeelde dat een operatie niet mogelijk was en verwees klaagster voor korset en behandeling naar de pijnpoli. In deze periode zijn fysiotherapie, ergotherapie en een diëtiste betrokken geweest. Voorts hebben diverse onderzoeken plaatsgevonden naar benauwdheid en hartfalen. Klaagster wordt in deze periode door de geriater, GGZ en de cardioloog onderzocht. Klaagster wordt vervolgens meegenomen in het ouderenzorgprogramma (via de POH, die ook bloeddrukcontroles etc verricht en al 20 jaar in de praktijk werkt en klaagster ook goed kent). Later wordt dit overgenomen door een Verpleegkundig Specialist die door verweerder wordt op- en begeleid met de bedoeling om ouderenzorg verder vorm te gaan geven in de praktijk. Vanaf februari 2020 werkt een andere verpleegkundige (oud-dementieconsulente) in de praktijk en heeft de ouderenzorg overgenomen. 3.4 Op maandag 27 juli 2020 neemt de dochter telefonisch contact op en de verpleegkundige bezoekt klaagster thuis. Klaagster heeft zondag een wandeling gemaakt en kon ineens niet verder lopen. De verpleegkundige onderzoekt klaagster en vraagt functieonderzoek aan, gericht op eventueel hartfalen of een doorgemaakt hartinfarct. Verweerder ziet niet in dat dit verwijtbaar is. 3.5 Verweerder bezoekt klaagster op woensdag 29 juli 2020. Klaagster blijft benauwd. Verweerder overlegt met de cardioloog en verwijst klaagster. Klaagster wordt gezien op de EHH (eerst hart hulp) De diagnose: benauwdheid bij iemand die veel rookt. Op 31 juli 2020 wordt klaagster weer gezien door de HAP i.v.m. benauwdheid en wordt niets nieuws gevonden. Klaagster wordt verwezen naar longarts en fysiotherapie. Klinisch lijkt het beeld op een longaanval bij COPD, maar klaagster is hiermee niet bekend. Behandeling volgt met prednison. Uit het dossier is niet duidelijk op welke datum de medicatie is voorgeschreven, maar de medicatie is bij de overdracht op één datum ingeboekt. 3.6 Zoals het uit het dossier blijkt neemt de dochter met regelmaat telefonisch contact op met de praktijk en worden visites afgelegd zoals op 5 augustus 2020 en 25 augustus 2020. Er is dan een situatie ontstaan waarbij dochter(s) vinden dat klaagster klachten heeft, maar bij visite wil klaagster zelf niet zo veel. Specialisten kunnen niets vinden naast het roken en de situatie na de val als verklaring voor de benauwdheid. Klaagster wil het niet uit huis. Op 21 september 2020 vindt een MDO (Multi Disciplinair Overleg) plaats met de wijkverpleegkundige en de SOG. De SOG maakt dan een afspraak en de thuiszorg zal ook een gesprek gaan voeren met de dochters. 3.7 Op 28 oktober 2020 heeft verweerder een laatste telefoongesprek met dochter. De bloeddruk bij klaagster, die door de dochter twee maal per dag wordt gemeten, is dan erg hoog (RR 222/123). Klaagster zelf krijgt verweerder niet aan de lijn. Bij navraag blijken er geen alarmsignalen. Verweerder weet dat klaagster ook regelmatig juist een lage bloeddruk heeft (waar ook zorgen over zijn bij dochter). Hij legt uit dat er geen alarmsignalen zijn en dat hij niet de medicatie wil verhogen omdat dit juist tot een nog lagere bloeddruk kan leiden. Hij stelt voor om één keer per week een thuismeting of één dag een 24-uurs meting te doen, maar niet uit te gaan van momenten/metingen waarin klaagster huilerig of verdrietig is om niet representatieve hoge waardes te gebruiken. Verweerder legt uit dat zware hoofdpijn en braken alarmsymptomen zijn. Ook op 28 oktober 2020 heeft verweerder dochter serieus genomen en adequaat geadviseerd. Dit gesprek ontaardt in een gespannen sfeer. Dochter dreigt met een klacht en overstappen van huisarts. Verweerder antwoordt dat hij al vaker bemerkt dat hij met dochter niet goed en rustig kan communiceren over haar moeder. En dat hij oprecht niet goed weet hoe hij het beste kan helpen daar geen enkele specialist dit kan. Hierop beëindigt dochter het gesprek. Een week later wordt het dossier door een andere huisarts opgevraagd. Verweerder heeft uiteraard meegewerkt aan de overdracht en respecteert de vrije artsenkeuze. 3.8 Verweerder voelde zich bekneld door de vraag om het “beter” te maken voor moeder, terwijl er verschil zat tussen wat dochters wilden en wat klaagster zelf wilde. Dit was ook de reden om een SOG in te schakelen. Het advies woord kunnen staan van de SOG luidde patiënten aangegeven dat het hem eveneens allemaal teveel was geworden en er naar oplossingen werd gezocht. Met een praktijk voor orthodontie in C was bijna een overeenkomst gesloten waardoor de patiënten daar verder behandeld hadden kunnen worden. Om financiële redenen is deze overeenkomst niet doorgegaan. Achteraf gezien is door F erkend dat de wijze van handelen van B niet elegant was en zij andere mensen in hadden moeten zetten om juist de ontstane problemen op te luisteren naar wat klaagster zelf vertelt zonder dochters erbijlossen. 3.9 Verweerder heeft klaagster laten onderzoeken door meerdere specialisten. Uiteindelijk is klaagster in het kader van het opzetten van ouderenzorg bezocht door de verpleegkundig specialist en een praktijkverpleegkundige. Uit de frequentie van de contacten en de inspanningen van verweerder als genoteerd blijkt dat hij klaagster serieus heeft genomen. Hij herkent zich dan ook niet in de beschrijving van klaagster. Nog voordat van de SOG een advies werd ontvangen is klaagster van huisarts veranderd. Verweerder betreurt het dat klaagster haar situatie toeschrijft aan zijn handelen en/of nalaten. Hij blijft echter van mening dat hij zich meer dan voldoende heeft ingespannen en dat hij heeft gehandeld conform een redelijk handelend beroepsgenoot.

Appears in 1 contract

Samples: Geschilleninstantie Mondzorg