Specifieke bepalingen omtrent levensloopinleg. 1. De werkgever kent de aanvraag binnen 30 dagen na indiening toe. Hij doet dit op basis van de hem bekende gegevens. Een weigeringsgrond is de hoogte van het levenslooptegoed. Als dit op 1 januari gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het jaarinkomen over het voorafgaande kalenderjaar, wordt de aanvraag niet toegekend. Het gaat daarbij om:
a. het levenslooptegoed, vermeerderd met een eventueel levenslooptegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen;
b. het saldo in geld van de verlofspaarregeling uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen als bedoeld in artikel 11 van de Wet op de loonbelasting 1964.
2. Voor de toepassing van het eerste lid mag een salarisvermindering buitenbeschouwing blijven, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager gekwalificeerde functie. Voorwaarde is dat het aanvaarden van deze functie aanvangt in een periode tien jaar direct voorafgaand aan de pensioendatum. Ook mag de omvang van het dienstverband niet met meer dan 50% verminderen.
3. Een toegekende aanvraag kan uitsluitend worden gewijzigd als dit naar het oordeel van de werkgever noodzakelijk is.
4. De inleg als bedoeld in artikel 5 wordt door de werkgever gestort op de levenslooprekening dan wel overgemaakt als premie voor de levensloopverzekering, zoveel mogelijk in de maand waarin de door de werknemer aangewezen bronnen zouden zijn uitbetaald.
5. Het is een werknemer niet toegestaan zelf geld op zijn levenslooprekening of levensloopverzekering te storten of door derden te laten storten.
6. Als in een kalenderjaar het geld dat gedurende dat kalenderjaar is ingelegd meer bedraagt dan 12 procent van het jaarinkomen wordt het bovenmatige gedeelte door de levensloopinstelling aan de werkgever uitgekeerd en vervolgens door de werkgever als salaris aan de werknemer uitgekeerd.
7. De spaarperiode eindigt uiterlijk met ingang van de tweede maand volgend op de maand waarin de werknemer aan de werkgever om beëindiging heeft verzocht.
Specifieke bepalingen omtrent levensloopinleg. 1. De werkgever kent op basis van de hem bekende gegevens binnen 30 kalenderdagen na datum van indiening de in artikel 3 bedoelde aan vraag toe, tenzij het levenslooptegoed, vermeerderd met het levenslooptegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekking en op 1 januari gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het jaarinkom en over het voorafgaande kalenderjaar.
2. Voor de toepassing van het eerste lid mag een salarisvermindering buiten beschouwing blijven, voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaand aan de pensioendatum mits de omvang van het dienstverband in geval van het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet met meer dan 50% vermindert.
Specifieke bepalingen omtrent levensloopinleg. 1. De werkgever kent op basis van de hem bekende gegevens binnen 30 kalenderdagen na datum van indiening de in artikel 3 bedoelde aanvraag toe, tenzij het levenslooptegoed, vermeerderd met:
a. het levenslooptegoed uit een of meer inmiddels beëindigde dienstbetrekkingen;
b. het saldo van de verlofspaarregeling als bedoeld in artikel 36 a lid 2 van de Wet op de loonbelasting 1964;
c. op 1 januari gelijk is aan of meer bedraagt dan 2,1 maal het jaarinkomen over het voorafgaande kalenderjaar.
2. Voor de toepassing van het eerste lid mag een salarisvermindering buiten beschouwing blijven voor zover deze het gevolg is van het aanvaarden van een deeltijdfunctie of een lager gekwalificeerde functie in de periode die aanvangt tien jaar direct voorafgaand aan de pensioendatum, mits de omvang van het dienstverband in geval van het aanvaarden van een deeltijdfunctie niet met meer dan 50% vermindert.
Specifieke bepalingen omtrent levensloopinleg. De werkgever kent op basis van de hem bekende gegevens binnen 30 kalenderdagen na datum van indiening de in artikel 3 bedoelde aanvraag toe, tenzij het levenslooptegoed, vermeerderd met: