Voorwaarden bouwvergunning Voorbeeldclausules

Voorwaarden bouwvergunning. Niet ernstige gevallen van bodemverontreiniging, waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders toch nog sprake is van een onaanvaardbare verontreinigingsgraad, zijn meestal overzichtelijke gevallen. Op korte termijn en zonder de noodzaak van saneringsonderzoek is aan te geven op welke wijze het verontreinigingsprobleem kan worden ondervangen. In dit soort niet ernstige gevallen hoeft de conclusie, dat het terrein verontreinigd is, niet te leiden tot weigering van de bouwvergunning. In de voorwaarden van de bouwvergunning kan aangegeven worden op welke wijze het terrein gesaneerd moet worden en –in relatie tot de bouw – op welk tijdstip. Als saneringsvoorwaarden valt te denken aan: – de voorwaarde, dat onder het bouwwerk een isolerende en dampremmende laag wordt aangebracht; – de voorwaarde, dat een bepaald deel van de bodem wordt afgegraven en afgevoerd, alsmede het aanbrengen van een schone bodemlaag; – de voorwaarde, dat een pompinstallatie ter zuivering van het grondwater wordt aangebracht en gedurende een aantal jaren na de totstandkoming van het bouwwerk in stand wordt gehouden. Er wordt op gewezen, dat sanering in deze gevallen inprincipe een verantwoordelijkheid van de aanvrager om bouwvergunning is. Het kan in het belang van de aanvrager zijn, als deze bij het overleggen van de aanvraag om bouwvergunning voor het bouwen op een verontreinigde bodem tevens aangeeft hoe deze de sanering denkt te laten plaatsvinden. Ook bouwaanvragen waarbij sprake is van een ernstig geval van bodemverontreiniging kunnen op grond van dit artikel worden afgedaan. Nadat het op grond van de Wet bodembescherming bevoegde gezag het saneringsplan heeft goedgekeurd en de aanhoudingsplicht op grond van artikel 52A van de Woningwet is beëindigd, kan de bouwvergunning worden verleend onder de voorwaarde dat vooruitlopend op de aanvang van de bouwwerkzaamheden, de op grond van het goedgekeurde saneringsplan noodzakelijke voorzieningen worden getroffen. – De bodembepalingen uit de (Model-)bouwverordening bieden de mogelijkheid tot verlening van een bouwvergunning onder voorwaarde dat na afbraak van de bestaande opstallen en verwijdering van de olietanks een nader bodemonderzoek zal plaatsvinden, en dat niet met de beoogde bouw wordt begonnen voordat is gebleken dat het desbetreffende terrein daarvoor geschikt is. ABRS 13 juni 1996, BR 1996, 820.

Related to Voorwaarden bouwvergunning

  • Voorwaarden 1. De leraar in opleiding waarmee een leerovereenkomst is gesloten als opgenomen in bijlage II van deze cao wordt aangesteld voor bepaalde tijd voor een periode die overeenkomt met een aanstelling van vijf maanden voor een werktijdfactor 1 binnen één schooljaar. 2. De leraar in opleiding ontvangt bij aanstelling een akte zoals opgenomen in bijlage ID van deze cao. 3. De in het eerste lid bedoelde periode dient te eindigen vóór de datum waarop de zomervakantie van de instelling begint. 4. De functie leraar in opleiding omvat de in het vijfde lid aangegeven onderdelen van de taakkarakteristiek waarbij de zelfstandige uitoefening van die taken geleidelijk toeneemt tijdens het LIO-schap. 5. De taakkarakteristiek van de functie leraar in opleiding is het leren van het beroep leraar door middel van: a. het geven van onderwijs, alsmede de daaruit rechtstreeks voortvloeiende werkzaamheden; b. algemene werkzaamheden, die redelijkerwijs voortvloeien uit het onderwijs aan de instelling, zoals het deelnemen aan teamvergaderingen en het onderhouden van contacten met collega’s van de instelling, ouders, begeleidingsdiensten e.d.. c. het verrichten van overige werkzaamheden ten behoeve van de goede gang van zaken aan de instelling. 6. De omvang van het leeraandeel en de omvang van het arbeidsdeel binnen het dienstverband dienen aan elkaar gelijk te zijn gesteld. 7. Het salaris van de leraar in opleiding met een dienstverband wordt vastgesteld volgens bijlage IV.A van deze cao. 8. Tussen de leraar in opleiding, de werkgever en de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven wordt een leerovereenkomst gesloten. 9. De leerovereenkomst bevat ten minste bepalingen over: x. xx xxxxxxxxxxx van de leraar in opleiding; b. dat deel van de eindtermen dat de leraar in opleiding tijdens het LIO-schap dient te realiseren en de beoordeling daarvan, alsmede de onderdelen genoemd in bijlage ID van deze cao (akte van aanstelling). 10. De leraar in opleiding stelt voor aanvang van de leerovereenkomst een leerwerkplan op. Het leerwerkplan wordt getoetst door: a. de lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven en b. de werkgever waar de leraar in opleiding is aangesteld. 11. De lerarenopleiding waar de leraar in opleiding is ingeschreven toetst het leerwerkplan aan de eindtermen van de opleiding. 12. De werkgever toetst het leerwerkplan voor zover het gaat om de werkzaamheden die verricht moeten worden. 13. De leraar in opleiding heeft geen recht op een tegemoetkoming woning-werkverkeer indien hij gebruik kan maken van een reisvoorziening als bedoeld in art. 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000. 14. De artikelen 2.3, 4.5, 6.1 t/m 6.8, 6.13, 6.14, 6.17, 6.18, 6.33 en 8.10 tot en met 8.16, 8.18 t/m 8.23, 8A.6 en 8A.7 zijn niet van toepassing op de leraar in opleiding.