1. Regeling van het Bosneger-vrachtvervoer op de Marowijne, het zogenaamde ‘livrettenstelsel’, overeengekomen in 1909 tussen C.A.J. Struycken de Roysancour, bijzondere afgevaardigde van het Gouvernement van Suriname en Osesi van Otterlo,...
1. Regeling van het Bosneger-vrachtvervoer op de Marowijne, het zogenaamde ‘livrettenstelsel’, overeengekomen in 1909 tussen C.A.J. Struycken de Roysancour, bijzondere afgevaardigde van het Gouvernement van Suriname en Osesi van Otterlo, Grootopperhoofd der Aucaners
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 20 juli 1909, no.15/377.
Bijlage 5 behorende bij het verslag van de expeditie naar de Djoeka-kreek door C.A.J. Struycken de Roysancour.
Bijlage 4 (betreffende de maximaal toegestane vrachttarieven) is ter griffie neergelegd ter inzage van de leden.
Ik, ondergetekende Xxxxx xxx Xxxxxxx, Grootopperhoofd der Aucaners, heb na overleg met mijn Hoofdkapiteins, Kapiteins en andere Hoofdmannen en onder goedkeuring van het Gouver- nement van Suriname, zoals hieronder zal blijken, de onderstaande regeling vastgesteld voor het vervoer van personen en goederen over de Marowijne, de Tapanahony, de Lawa en over derzelver zijrivieren of kreken.
Artikel 1.
Een ieder die aan het vervoer wil deelnemen moet bij de Districts-Commissaris te Albina een zogenaamd `livret' aanvragen, volgens een door het Gouvernement vast te stellen model. In dat livret zal op de eerste bladzijde worden vermeld de naam van de eigenaar, zijn woonplaats en de datum van uitreiking van het livret.
Verder zal daarin worden aangeteekend elk vervoer met vermelding van de datum van vertrek en aankomst, het aantal personen en vaten, de plaats van bestemming, de overeengeko- men prijs, de naam van de werkgever, het aantal personen der bemanning en verdere bijzonder- heden.
Artikel 2.
Een ieder aan wie een livret is uitgereikt, is verplicht te allen tijde zijn diensten te verlenen voor het vervoer naar welke plaats aan de genoemde rivieren of kreken het ook zij.
Slechts ziekte, hoge waterstand of andere bijzondere redenen ter beoordeling van de Districts-Commissaris te Albina, kunnen hem van die verplichting ontslaan.
Artikel 3.
Niemand mag van Albina, St. Xxxxxxx of enige andere plaats in de nabijheid het vervoer ondernemen zonder tenminste één uur vóór vertrek naar boven zijn livret in handen te hebben gesteld van den Politiecommandant te Albina.
Indien de invulling van het livret niet door de werkgever is geschied, zal men voor die invulling de hulp van genoemde commandant inroepen. Niemand mag naar boven vertrekken zolang niet het livret door genoemde commandant is afgeteekend als vergunning tot vertrek.
Artikel 4.
Ook bij terugkeer van de reis opwaarts, zoomede wanneer personen of goederen zijn opgebracht, zal men zo spoedig mogelijk zijn livret brengen bij den Politiecommandant te Albina, opdat het livret volledig kan worden ingevuld.
Artikel 5.
Een ieder zal gedurende de reis zijn livret bij zich hebben en dit vertonen aan elke ambtenaar van het Gouvernement die zulks mocht verlangen.
Artikel 6.
De prijs voor het vervoer wordt bij onderling goedvinden met de werkgevers geregeld, doch mag niet hoger zijn dan op de hierbij gevoegde lijst is aangegeven.
In bijzondere gevallen wordt het bedrag in overleg met den Districts-Commissaris te Albina geregeld.
Artikel 7.
Een ieder wiens diensten voor het vervoer worden gevraagd door onbekende personen, tenzij ambtenaren van het Gouvernement, is gerechtigd te verlangen dat het bedrag voor het vervoer verschuldigd, geheel of gedeeltelijk op het kantoor van de Districts-Commissaris te Albina wordt gedeponeerd.
Geschiedt zulks niet, dan is men niet verplicht het vervoer voor die onbekende op zich te nemen.
Artikel 8.
In geen geval mag zonder deposito vervoerd worden voor personen die in gebreke zijn gebleven de verschuldigde vracht op tijd te betalen, tenzij met bijzondere vergunning van de Districts- Commissaris te Albina.
Evenwel mag onder geen voorwaarde geweigerd worden om personen die zich op enig punt boven Albina in ongelegenheid bevinden, uit die verlegenheid te redden en hen desgewenst naar Albina te vervoeren.
Artikel 9.
Alle klachten over de werkgevers, welke ook, moeten door bemiddeling van mijn vertegen- woordiger te Albina worden ingebracht bij den Districts-Commissaris aldaar.
Artikel 10.
Een ieder die bovenstaande bepalingen overtreedt, zal worden gestraft als volgt: de eerste maal met een boete van Hfl. 5,-
bij herhaling binnen drie maanden met een boete van Hfl. 10,- bij herhaling na langere tijd weer met een boete van Hfl. 5,-
bij herhaling binnen drie maanden nadat een boete van Hfl. 10,- is opgelegd met een boete van Hfl. 25,-
bij herhaling binnen drie maanden nadat een boete van Hfl. 25,- is opgelegd met intrekking van het livret voor een tijd, door de Districts-Commissaris te bepalen, al of niet met een nadere straf door mij op te leggen.
Artikel 11.
De boeten zullen worden geïnd door mijn vertegenwoordiger te Albina, die daartoe zoo nodig de medewerking van de Districts-Commissaris zal inroepen.
Het één vierde deel der boete is bestemd voor genoemde vertegenwoordiger, terwijl over het overige in overleg met den Districts-Commissaris door het grootopperhoofd zal worden beschikt.
Aldus uitgevaardigd te Xxxxxxx-Xxxxxx op de tweede mei 1909.
Het grootopperhoofd Xxxxx xxx Xxxxxxx (hier was gesteld het stempel van de Granman benevens zijn kruismerk)
Bovenstaande regeling door mij voorlopig namens het Gouvernement van Suriname goed- gekeurd.
De bijzondere afgevaardigde (get.) C.A.J. Struycken.
2. Fragment uit het register van dagelijkse aantekeningen van X.X. xxx Xxxx, posthouder bij de Aucaners, januari 1921.
Centraal Landsarchief Paramaribo, niet genummerd..
30 januari 1921
DA XXXXX komt mijn aandacht vragen voor het plan van de Granman om het transport stop te zetten. Hij wil geen verrader spelen maar vindt, dat, waar ik mij geheel aan de belangen van de Djoeka's geef, de Granman mij in deze dient te raadplegen. Ook meent hij dat de bakra’s tegen- maatregelen zullen nemen die niet in het belang van de Djoeka's zullen zijn, wanneer de lanti- bakra (bestuursambtenaar) in de Tapanahony zo door de Granman genegeerd wordt. Hij had daarom het plan opgevat om aan kapitein XXXXX voor te stellen om een kroetoe van de BILO- negers te beleggen om de Granman er op te wijzen, dat het niet opgaat in deze zaak de post- houder niet te kennen en dat het beter is via die ambtenaar het bestuur te Paramaribo met zijn grieven te naderen dan eigendunkelijk het verkeer te belemmeren.
Ik antwoord aan XXXXX, dat deze zaak mijn volle aandacht heeft en ik slechts op een positieve daad van de Granman wacht om hem te gaan beduiden, dat hij niet het recht heeft om het vervoer stop te zetten en te waarschuwen tegen de gevolgen die hij daarvan zal ondervinden.
Wat betreft de door JENTA te beleggen kroetoe. Ik heb geen bezwaar zodra ik daarvoor wordt geconvoceerd, die bij te wonen.
3. Fragmenten uit het register van dagelijkse aantekeningen van X.X. xxx Xxxx, post- houder bij de Aucaners, februari 1921.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Inventarisnummer 2273, Verbaal 2 juni 1921, No. 87.
1 Februari 1921
[...] Kapitein JENTA laat mij verzoeken bij hem te komen om over het stopzetten van de vrachtvaart te spreken. Hij zal de raad van AKODI opvolgen en de BILO-hoofden voor een kroetoe oproepen. [...]
6 Februari 1921
Kapitein JENTA van Powi bezoekt mij om mij mede te delen dat hij geen kroetoe meer belegd heeft voor het bespreken van de kwestie betreffende het stopzetten van het transport, omdat de Granman ALIAMBA naar Albina zal afzenden om de zaak met de districtscommissaris te bespreken.
XXXXXXX bezocht op weg naar Albina mij even. Hij heeft grote haast en rept geen woord tot mij over het doel van zijne reis. Ik geef hem een brief mede voor den Districts-Commissaris waarin ik Zijne Edelgestrenge alles wat mij betreffende het plan tot stopzetten van het vervoer bekend is, meededeel. De Districts-Commissaris zal zeker niet nalaten van ALIAMBA te onderzoeken waarom of de posthouder buiten deze zaak is gehouden. [...]
9 Februari 1921
Daar het werk thans zo ver gevorderd is dat mijn toezicht persoonlijk niet meer noodzakelijk is, ga ik heden naar Drietabbetje. In de eerste plaats om aan AMAKTI te beduiden, dat ik niet gesteld ben op arrogante boodschappen van hem en verder om KANAPE en zijn vrouw, die reeds een hele poos ziek zijn, te bezoeken. De gebruikelijke geschenken aan den Granman neem ik deze keer niet mee. Waar het de bedoeling is hem van mijn ontevredenheid te doen blijken, acht ik het wenselijk hem daarbij geschenkjes aan te bieden. Ook vind ik dat het tijd wordt te staken met het verwennen van de Granman.
Mijn aankomst te Drietabbetje vandaag is een gebeurtenis, want op het uur dat ik aankwam, zou juist een boot van KANAPE en een van Aganga naar mij afvaren (de een wist het niet van den ander), de eerste om mij te verzoeken naar Drietabbetje te komen om de vrouw van KANAPE te behandelen, de tweede om een zieke nicht van Aganga naar mij te brengen.
Voor de bijgelovige boschnegers kan zoo iets nooit op zich zelf, staan en is in dit geval, gelukkig, het doorslaand bewijs, dat `Xxxxx Xxx Xxxx' het werkelijk goed meent met de Xxxxxx'x. Zijn (Xxx Xxxxx) akra [zie Encyclopedie van Xxx. West Indie blz. 35] had hem gewaarschuwd dat zijn hulp te Drietabbetje nodig was.
Na een beleefdheidspraatje beduidde ik aan den Granman dat ik èn uit zelfrespect èn als vertegenwoordiger van het bestuur hier, van niemand, ook niet van hem, mij enige onbeschoft- heid zou laten aanleunen. XXXXXX probeerde mij eerst te overbluffen, toen hij echter daarmee geen succes had, doordien ik scherper in mijn uitdrukking werd, veranderde hij van toon en gaf toe dat zijn gedrag niet correct was. Hij bood toen zijn excuses aan.
Daar dit gesprek vrijwel zonder getuigen plaats had, maakte ik gebruik van de gelegenheid dat de opzichter XXXXXXXX van de balata compagnie Suriname toevallig langs kwam, om hem voor een praatje te paaien. Ik begon toen, als of niet daarom te doen was, weeer over de zaak te spreken. AMAKTI werd wrevelig, `Zijn dat nou jou manieren Xxxxx xxx Xxxx, ik heb je daarnet
gezegd dat je gelijk had en je excuus gevraagd, en nu begin je weer over de zaak in tegenwoordigheid van iemand die er niets bij te maken heeft.'
Mijn doel was echter bereikt. Een volwassen getuige had gehoord dat de Granman mij excuus gevraagd had. Een hooggeplaatste Djoeka kan het niet verdragen in de noodzakelijkheid te zijn geraakt excuses aan te bieden.
Het vervolg van het onderhoud tussen mij en de Granman was verder zeer aangenaam, zelfs vriendschappelijk.
KANAPE verzocht mij spoedig terug te willen keren naar Drietabbetje om zijn vrouw die reeds vier maanden ziek is en geen baat bij de behandeling op Djoekawijze kan vinden, te komen behandelen. Hij zelf is ook sukkelend. De Granman ondersteunt ernstig het verzoek van KANAPE. Behalve deze en zijn vrouw zijn er nog vele zieken te Drietabbetje en in de buurt, die mijn hulp behoeven. Ik beloof op a.s. zondag voor een week er te komen logeren. Na op de terugreis de dorpen Poeketi, Sangaman-Soesa en Mansi bezocht te hebben, kom ik om 18.30 in mijn kamp weer aan [...].
12 Februari 1921
DA XXXXXXX bezoekt mij heden, weer praat ik met hem over de school. Verder gaat het onderhoud over AMAKTI's achterdochtige houding tegenover mij. `Xxxxxx', vraag ik, `houdt hij mij uit alle zaken, die ik feitelijk diende te weten? Bijvoorbeeld het verbod aan de BILO- negers geen grondjes in de Lawa aan te leggen,' zijn onderhandelingen met de Granman der Xxxx'x over werkstaking, enz. XXXXXXX antwoordde hierop: `Uit domheid, meneer. Als hem (AMAKTI) hierop te Drietabbetje gewezen wordt, dan antwoordt hij, dat hij te Paramaribo verklaard had zijn volk zelfstandig te kunnen besturen, door U te raadplegen zou het de schijn krijgen alsof hij Uw hulp nodig had.' Wees echter maar gerust', vervolgde TAMOEKA, `Djoeka kan nu reeds niet zonder U meer. U zult zien hoe spoedig al Uw wensen hier in vervulling zullen komen' [...].
De ontvangst van AMAKTI aan mij liet niets te wensen over. Heden in de vooravond kwam hij weer een praatje houden. In de loop van het gesprek vroeg de Granman mij of het nog mogelijk is, dat hij zijn naam leert schrijven. Als bewijs dat het zeer mogelijk is, begon ik onmiddellijk in het onderricht aan hem. Het was geen gemakkelijke taak. Ik heb het dan ook niet verder gebracht dan tot de A. Daar de `leerling' ongeduldig begon te worden, staakte ik het onderricht. Bepaald werd het op morgen voort te zetten.
Van de tijd die overschoot, maakte ik gebruik om AMAKTI over de school te spreken, profiterende van deze ongezochte gelegenheid.
XXXXXX, een der zonen van KANAPE, de enige leerling die de school te Drietabbetje nog bezocht, toen zij in 1912 werd gesloten, heeft nog zijn schoolboeken bewaard en oefent zich verder op zijn manier. Telkens als ik te Drietabbetje vernacht, komt hij bij mij lezen. Ik liet hem de Granman wat voorlezen en schreef namen op van personen te Drietabbetje die LANTEE vlot aflas. Het een en ander scheen AMAKTI te interesseren. XXXXXX was voor mij op dat ogenblik het beste propagandamiddel. Ik vroeg aan den Granman of hij er niet trots op zou zijn, wanneer niet een enkele Djoeka, doch zijn gehele volk als LANTEE was. `I-jaa', antwoordde AMAKTI: `Ma na baka-pisie' (maar de gevolgen). Ik begreep dat hij daarmee op de kerk doelde en staakte hiermee het gesprek. Ik vond hetgeen ik toen bereikt had, namelijk een begin van belangstelling in het onderwijs bij AMAKTI, voor een eerste begin voldoende.
Verder vroeg de Granman aan mij waarom of het bestuur blijft weigeren er aan mee te werken dat de Xxxxxx'x te Albina in Hollands geld zal worden uitbetaald. Na aan hem grondig uiteen gezet te hebben, de redenen waarom ik het bestuur beslist heb ontraden daaraan mee te werken en dat ik mij daartegen zal blijven verzetten, verklaarde AMAKTI mijn standpunt te
billijken en vulde hetgeen ik gezegd had aan, met verschillende vboorbeelden die hem bekend waren van hoe de Xxxxxx'x te Albina bedrogen worden bij het inwisselen van Hollands geld. Ik kon de lust niet weerhouden, in verband hiermee weer over de school te spreken. Ik wees de Xxxxxxx erop dat zodra de Xxxxxx'x onderwijs genieten, niemand meer in staat zal zijn hen te bedriegen en dat het bezwaar tegen de betaling in Hollands geld dan van zelf vervalt.
Van het voorzetten van de schrijflessen voor den Granman kon heden niets komen. Vroeg in de morgen werd bericht ontvangen dat zekere SENTANIE, een der bewoners van Drietabbetje te Granbori is overleden, tengevolge van een beet van de maka-slang. Het lijk was op weg naar Drietabbetje. In verband daarmee verzocht KANAPE mij te verhuizen van `Granman-hoso' (het huis der anderen), naar 's Landsvergaderzaal te Drietabbetje naar een andere woning, om dat men nog niet wist waar het lijk zijn intrek zou nemen, in de `Krei-hoso' (huis van geween), dan wel in Granman-hoso; dat zou het lijk zelf bepalen [...].
Met KANAPE houd ik 's avonds eveneens een lange bespreking. Hoofdzakelijk over de school. Volgens hem is de totstandkoming daarvan slechts een kwestie van tijd. Na mijn bezoek in juli te Drietabbetje had hij de zaak met de Xxxxxxx besproken. Hij draagt de overtuiging dat AMAKTI op den duur zal toegeven. xXxxxxx maar, dat AMAKTI zo dom is,' zegt KANAPE en `daarbij zoveel ruggesteun in deze heeft van enige invloedrijke Opo-kapiteins, maar die school komt er, meneer VAN LIER, heeft U ooit gehoord dat een paar mensen in staat zijn tegen te houden, iets waar een heel volk naar verlangt?'
17 Februari 1921
[...] Ik krijg de indruk dat AMAKTI dezer dagen het een en ander politieke spel met mij speelt, dat ik niet kan doorzien nog. Ik kan mij anders de voorkomendheid, zelfs onderdanigheid van de Granman niet verklaren.
Nog altijd is het lijk van SENTANIE, die sedert zondag 13 j.l. te Granbori ov erleed, hier nog niet aangebracht.
Om half elf 's avonds word ik in de regen uit mijn kamp gehaald door ASEKENDEe (neef en aangewezen opvolger van XXXXXX), voor ener zijner nichten die `stervende' is. Het meisje ANININBA is reeds een week lang ziek. [...] Xxxx hulp werd niet eerder ingeroepen omdat het toch niet zou geven; het Orakel had als oorzaak van de zioekte van het meisje opgegeven, dat zij door de geest van haar overleden moeder werd weggehaald, omdat haar tante, zuster van haar moeder, zich verzoend had met een man waarvan zij gescheiden was. (Die man leefde in vijandschap met de overleden zwageres.) Een jaar geleden was het zusje van XXXXXXXX om de zelfde reden overleden. Toch bleven die tante en oom nog samenleven; ANININBA zou dus beslist sterven (in zulke gevallen worden ook geen bosneger medicijnen toegediend. Slechts wordt de zieke met pimba bestreken en aan de goden en gran jorka's geofferd.) ASEKENDEe was op de gedachte gekomen om de hulp van Xx Xxxxxx in te roepen. Misschien dat de geest van OSEISI, die zoveel prijs op de bakra's stelde, in de raad der Goden kon bewerken dat het meisje door de hulp van deze bakra (ondergetekende) behouden werd. ASEKENDEe kon niet tot morgen wachten met mij te halen, omdat XXXXXXXX nu stervende is, wat afgeleid werd dat zij reeds de ganse avond tot de geest van haar moeder praat [...].
18 Februari 1921
[...] Vroeg in de morgen kwam ASEKENDEe mij verzoeken mee te gaan naar de offerplaats, waar, om het behoud van de zieke, zou worden gebeden. Voor de `fragatiki' knielden de
`schuldigen' (de tante en haar man). Tewijl een grote scharen van bloedverwanten en vrienden erom heen stonden, bad ASEKENDEe tot de geest van OSEISI om te willen bevorderen dat de bakra het meisje geneest [...].
19 Februari 1921
[...] Het lijk van SENTANIE, dat op gisteren in de vooravond eindelijk hier aankwam, wordt heden rond gedragen. Als doodsoorzaak geeft het op `Gado baai hem' (hij is door God weggenomen, letterlijk vertaald door God gekocht), omdat zijn oom Xxxxxx LEBITETE en zijn broer kapitein XXXXXXX `boedelroof' gepleegd hebben. Wijlen ARABIE had een bedrag in contant geld nagelaten, overwelk hij bij zijn dood de vloek had uitgesproken, omdat zijn jongere broer XxxxxxxX hem onrecht had aangedaan. Om te voorkomen dat deze na zijn (ARABIE's) dood een deel van het geld zou bekomen, had ARABIE bepaald dat het geld daar ten eeuwige dagen zou blijven liggen enhet gevloekt.
LEBITETE en ABAITON eigenden enige weken geleden zich dit vloekgeld toe; juist toen bij de overige familieleden er sprake van was door offerdiensten de `jorka' van DA ARABIE te vermurwen de vloek weer in te trekken [...].
Heb ik vroeger als mijn mening verkondigd, dat het godsdienstonderwijs als een belemme- ring voor de beschaving der Aucaners moet beschouwd worden, ik durf thans, na wat ik gedurende nu ruim een jaar in verband daarmee hier heb ervaren, zonder gevaar van te overdrijven, verklaren dat het godsdienstonderwijs niet slechts als belemmering doch zelfs als doodsvijand van het beschavingswerk onder deze stam moet aangemerkt worden.
20 Februari 1921
[...] Het lijk van SENTANIE zal op morgen begraven worden. [...]
25 Februari 1921
Een Saramaccaner [er verblijven veel Saramakaners in de Tapanahoni. Deze hebben de gods- dienst der Aucaners aangenomen.] XXXXXXX komt met zijn vrouw en twee opgeschoten jongens verzoeken hier te mogen blijven om behandeld te worden, terwijl de vrouw en jongens op de kostgrond zullen werken. [...]
26 Februari 1921
ASEKENDE vertrekt zeer voldaan over de genoten gastvrijheid. In de namiddag komt te Powie aan de rooms-katholieke pater MORSSINK. Kapitein JENTA belegt dadelijk bij aankomst van de pater een kroetoe en laat mij vragen (namens de pater, later bleek dit niet zo te zijn) over te komen. JENTA vind ik zeer geaggiteerd `Ik heb U laten komen meneer VAN LIER om van aangezicht tot aangezicht met U en de pater te spreken. Ik weet niet wat deze van mij hebben wil. Het beste is dat wij morgen met zijn drieen naar Drietabbetje gaan, enz.). Ik stuitte de rede van Da JENTA met hem erop te wijzen dat mijn werk niets met dat van de pater te maken heeft en ik dus niet begrijp waarvaoor hij mij liet komen. Pater XXXXXXXX dikte hetgeen ik gezegd had aan. ZEw. wees erop dat hij niet bij mij, doch op het bosnegerdorp onderdak gevraagd had, wat toch wel het bewijs was dat onze ambten geheel uiteen liepen. Hierna vertrok ik weer naar mijn kamp.
In de namiddag bezoekt de pater mij. Kapitein JENTA heeft aan ZEw. beloofd heden namiddag een kroetoe met de hoofden uit de buurt te beleggen en dan een deputatie met de pater of een zijner roeiers naar de Granman te zenden. Wat die deputatie bij de Granman doen moest, was de pater niet duidelijk. Hij hoopte op de kroetoe dit te weten te komen. Ik voorspel aan den pater dat er geen kroetoe gehouden zal worden. De godsdienstoefening die hedenmorgen te Powie gehouden werd, werd door slechts een Djoeka bijgewoond.
Omstreeks tien uur bezoek ik de pater op Powie. ZEw. is reisvaardig voor de terugreis. Mijn voorspelling is uitgekomen, de kroetoe werd niet gehouden op gistermiddag en zou vanmorgen doorgaan. Er daagde echter niemand op. De pater kreeg de indruk dat hij aan de lange baan gehouden werd en vertrok daarom.
Posthouderkondre, 12 maart 1921 De posthouder,
(get.) Xxxxxx X. xxx Xxxx
4. Brief van W.F. Xxx Xxxx, posthouder bij de Aucaners aan X.Xx. Xx Xxxxxxx, Districts- Commissaris van Marowijne.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 30 april 1921, No. 12. No. 1 Geheim.
Posthouderkondre, 5 Februari 1921.
Aan den Districts-Commissaris van Marowijne.
1. Reeds eenige weken bereiken mij berichten over het voornemen van den Granman AMAKTI om het vrachtvervoer op de Marowijne stop te zetten als represaille aan den bakra's voor de duurte van winkelgoederen en het niet willen verhogen der canotage.
2. Dit plan van AMAKTI is niet ineens opgekomen, in verband hiermee verwijs ik naar mijn schrijven aan UEdelGestrenge dd. 27 mei a.p. Mo. 21.
3. Om thans behoorlijk te kunnen slagen heeft den Granman zich in verbinding gesteld met zijn collega AWENSAI het Groot-Opperhoofd der Fransche Bonnie negers in de Lawa.
4. Naar ik van betrouwbaren vernam, is het plan de campagne als volgt:
a. AWENSAI zal afvaren naar St. Xxxxxxx en met de autoriteiten aldaar de zaak bespreken en vragen dat de prijzen voor rum, kruit, klederen, enz. dadelijk verminderd worden en de canotage verhoogd. Slaagt hij hierin, dan is een gelijke eis van AMAKTI voor Albina te wachten;
b. Bij niet slagen stuurt AWENSAI een spoedboodschap naar AMAKTI die dan onmiddel- lijk een algemeene staking hier zal afkondigen. Ook de Xxxxxx Xxxxxx zullen dan geen vracht voor den Franschen vervoeren;
c. Om te voorkomen dat de Saramaccaners als `strike breakers' zullen optreden, zal door AMAKTI en XXXXXXX aan den gran-jorka's der Aucaners zowel als aan die der Boni's1 geofferd worden om hun hulp tegen de Saramaccaners in te roepen en de vloek van Grantata tegen hen worden uitgesproken;
d. Mochten ondanks deze maatregelen toch Saramaccaners bereid gevonden worden de bakra's ter wille te zijn, dan zal een ‘boto feti’ van Aucaners en Xxxxxx'x tegen de Saramaccaners geopend worden (‘Boto-feti’ betekent dat elke boot van den tegenpartij wordt aangehouden en de vervoerders mishandeld);
5. Het ligt in mijn voornemen om zodra mij iets positiefs omtrent deze zaak bekend wordt, naar Drietabbetje te reizen om tegen de staking te protesteren.
6. Gaarne vernam ik van UEdelGestrenge of hetgeen ik U hierbij ter kennis breng reeds Uw oor bereikt heeft en welke lezing men te Albina aan deze zaak geeft.
De posthouder, enz. (get.) W.F. XXX XXXX.
7 Februari 1921.
Het bovenstaande lag voor verzending gereed, toen zoëven ALIAMBA hier langs kwam op weg naar Albina. Naar mij door één zijner bootenlieden toegefluisterd werd, is zijn reis in
1 In de tekst had Xxx Xxxx 'Xxxx'x' geschreven. Aangezien Xxx Xxxx in deze brief voortdurend over Aucaners en Boni's spreekt, en omdat hij tegelijkertijd de 'gran-yorka's' [geesten van prominente stamvoorouders noemt, ligt een connectie voor de hand. Xxx Xxxxx post lag tegenover het dorp Powi, daarom misschien de vergissing.
verband met de zaak die ik in het bovenstaande uiteenzette. Hijzelf sprak niet met één woord daarover tot mij. AMAKTI oordeelt het blijkbaar niet nodig mij in deze te kennen. Van mijn zijde heb ik ook geen woord daarover tot hem gerept. Trouwens hij heeft ook grote haast in het afvaren, omdat hij POPO2 nog moet afhalen. Deze brief vertrouw ik hem toe, doch hij is niet met de inhoud ervan bekend, het is niet raadzaam hem te doen weten, dat ik van den bewegin- gen op de hoogte ben.
De posthouder, enz. (get.) XXX XXXX.
Commentaar van Districts-Commissaris Xx Xxxxxxx onderaan deze brief, de dato 24 Februari 1921.
ALIAMBA is te Albina geweest en heeft zich tot mij gewend met een schrijven van AMAKTI waarin deze verzoekt zijn tractement aan ALIAMBA mee te geven. Daarna sprak hij over de duurte van levensmiddelen enz. De Djoeka's worden bestolen door de Chinezen. Ik heb hem toen gezegd, dat niet alleen Xxxxxx'x doch ook de blanken hoge prijzen betalen voor levens- middelen enz. Verder legde ik hem de algemene toestand uit en zei hem dat waarschijnlijk over niet al te langen tijd een aanmerkelijke verbetering in deze toestand zou komen. Na hem dit breedvoerig te hebben uitgelegd, vroeg ik hem op de man af wat er toch gaande was op Drietabbetje ten aanzien van het terugroepen van den Djoeka's naar Drietabbetje en ten aanzien van het stopzetten van den lading. Ik voegde hierbij, dat nu hij door AMAKTI was afgevaar- digd, ik zijn mededeelingen zou beschouwen als van AMAKTI zelf te komen.
1. Betreffende het verbod om kostgronden aan den beneden-Marowijne te hebben: AMAKTI heeft dit nooit verboden. Hij heeft slechts verboden dat de Djoeka's hun dorpen zouden verlaten. De Xxxxxx'x begonnen namelijk hun dorpen aan den Tapanahony te verlaten om hier en daar zich neder te zetten. Het gevolg zou zijn dat er aan den beneden-Tapanahony geen dorpen meer zouden zijn ofwel verlaten. De bakra's zouden dan geen stopplaatsen meer hebben op hun reizen. XXXXXXX was zeer verontwaardigd toen ik hem mededeelde wat ik ervan gehoord had. `Dat is gelogen', riep hij uit, 'AMAKTI heeft deze maatregel juist in het belang van den bakra's getroffen.' Ik heb hem natuurlijk niet gezegd van wie ik dit alles heb.
2. Ten aanzien van het stopzetten van den lading: Hierover zei hij, is er op Drietabbetje geen woord gezegd. Wel dat de levensmiddelen zeer duur waren en dat zij van het bestuur zou- den trachten gedaan te krijgen hierin verbetering te brengen. Hij verklaart mij uitdrukkelijk hiervan niets te hebben geweten. Tot nu toe is er niets te merken van een werkstaking. Alle ladingen zijn geregeld opgebracht, zoodat er nu voor het oogenblik geen lading meer is. Wel trekken vele Xxxxxx'x naar hun dorp, doch dit is geen vreemd verschijnsel. Van eenige verontrusting te dien aanzien behoeft er mijns inziens nog geen sprake te zijn. Xxxxxxx is tot nu toe niet op Drietabbetje geweest. Men weet daar niet meer dan dat hij op Xxxxxxxx zit.3
2 Popo, kapitein van het dorp Benanu, en obiaman van reputatie, gold als zeer invloedrijk.
3 Clementi is een dorp aan de Tapanahoni. Xxxxxxx' standpunt was Albina, waar hij als tussenpersoon tussen de Aucaners en de Nederlanders optrad. Zijn afwezigheid had waarschijnlijk politieke gronden.
5. Fragmenten uit de registers van dagelijkse aantekeningen van X.X. xxx Xxxx, posthouder bij de Aucaners over de maand maart 1921
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Inventarisnummer 2283, Verbaal 28 juni 1921, No. 19.
1 Maart 1921
ALIAMBA keert heden terug van Albina en bezoekt mij even. Hij bracht tot mijn grote verbazing geen antwoord van de Districts-Commissaris aan mij op mijn brief van 5/7 Februari No.1 Geheim. Afschrift van dit schrijven werd aan den heer Gouvernements-Secretaris ver- zonden als bijlage van mijn brief dd. 11 Februari d.j. No.4. XXXXXXX verklaarde uitdrukkelijk mijn brief in persoon aan den heer Xx Xxxxxxx te hebben afgegeven en verder dat hij bij zijn vertrek van Albina daarvan kennis had gegeven aan Zijne Edelgestrenge doch geen pakket voor mij had meegekregen.
2 Maart 1921
Heden komt aan van Drietabbetje een boot, door Kanape volgens afspraak met hem voor mij gezonden, om mij daarheen te brengen. Mijn reis moest ik echter uitstellen, omdat even vóór mijn vertrek drie boten van Albina hier aankwamen, één met pakketten voor mij. Ook per deze ontving ik geen schrijven van de Districts-Commissaris.
Xxx xx Xxxxxx'x van deze boten vernam ik, dat ALIAMBA, na een onderhoud met Awensai, het Groot-Opperhoofd der Boni's, aan de Djoeka's te Albina, zowel als te St.-Laurent namens de Granman verboden heeft vrachten te vervoeren en onmiddellijk weer huiswaarts te keren. Had ik schrijven van de Districts-Commissaris ontvangen, waarin Zijne Edelgestrenge mij, zoals ik dat uitdrukkelijk verzocht had, mededeling deed van wat betreffende de staking op Albina bekend was, dan kon ik mijn standpunt dadelijk bepalen en onmiddellijk naar de Granman gaan om opheffing van het verbod tot werken van hem te eisen.
Thans moet ik de lagere en minder eervolle weg volgen om eerst de kroetoe die te Drietab- betje gehouden zal worden te laten plaats hebben en dan door uithoren van degenen die haar hebben bijgewoond aan de weet te komen wat ALIAMBA zoal met de Districts-Commissaris besproken heeft. Daarna pas kan ik de schijn aannemen als had ik bericht van de Districts- Commissaris mij met de zaak in te laten. Doe ik dit niet, dan loop ik gevaar straks van AMAKETI te horen, dat hij met de commissaris in onderhandeling is en geen rekenschap aan mij verschuldigd is.
3 Maart 1921
Opmerkelijk dat sedert er over de staking gesproken wordt, er haast geen Djoeka's, zelfs geen zieken, hier komen. Dit houdt natuurlijk verband met de vrees van het volk voor de hoofden. Zij die hier zouden komen zullen later waarschijnlijk beticht worden van uit de school aan mij geklapt te hebben.
Uit mijn onderzoek betreffende de staking kan ik tot heden niet meer te weten komen dan dat XXXXXXX het gehele volk en de kapiteins in deze op zijn hand heeft. De staking heeft als hoofddoel de verlaging der prijzen van winkelgoederen te verkrijgen. In hun domheid verwachten allen onmiddellijk prijsverlaging als gevolg van deze maatregel.
Xxxx boten gaan hierlangs, van Albina teruggekeerd als gevolg van de staking.
Kapitein JENTA, ik heb de indruk van deze dat hij mij vertrouwt, komt mij mededelen, dat de Granman de kapiteins voor een kroetoe op aanstaande vrijdag 11 maart heeft opgeroepen. Hij zag gaarne dat ik meeging. Hij is niet te spreken over het feit dat AMAKETI mij geheel buiten deze zaak heeft gehouden. Ik oordeel het beter van deze uitnodiging geen gebruik te maken.
Mijn tegenwoordigheid op deze kroetoe zou slechts tot gevolg hebben, dat AMAKETI en de zijnen kans zullen krijgen de waarheid te verdoezelen en de zaak te traineren tot ik weer weg was.
Zekere PAI van Drietabbetje vernacht op weg naar Poeloegoedoe hier. Hij geeft zijn hart lucht over XXXXXXX'x beleid, welk naar PAI's mening noodlottig worden zal voor Djoeka. In het bijzonder heeft hij het over de staking, welke begonnen werd zonder de bakra's van te voren ge- waarschuwd te hebben. Het ergste vindt hij het nog, dat KANAPE pas na de terugkomst van ALIAMBA van Albina van deze zaak iets vernam.
Waar ik zo vaak in dit register melding maak van Xxxxxx'x die hun nood over AMAKETI aan mij klagen, daar meen ik, hoewel overbodig naar ik hoop, te moeten vermelden, dat ik nooit aan de klagers doe blijken dat ik zelf niet erg gesticht ben over de Granman. Integendeel wijs ik hun steeds op hun aan den Granman verschuldigde eerbied en gehoorzaamheid.
In de ochtendstond gaan vele boten hierlangs naar de kroetoe. Kapitein JENTA komt mij mededelen, dat hij er niet heengegaan is, omdat ik er niet ging. Hij zou zich daar nodeloos en zonder resultaat opwinden.
De Bilo-negers keren heden terug van Drietabbetje. Met één dier boten stuurt AMAKETI mij een pakket brieven etc. dat bij hem bezorgd werd. Het pakket en twee brieven daarin werden door de Granman opengebroken. Dit is de tweede maal dat zulks door AMAKETI gedaan werd.
In het pakket bevindt zich een schrijven van de Districts-Commissaris aan de Granman, waarin Zijne Edelgestrenge hem mededeelt, dat de Xxxxxx'x het werk te Albina gestaakt hebben en aan de Xxxxxxx vraagt om 20 boten voor de vaart af te zenden.
Van de oude AKOELI verneem ik wat zooal op de kroetoe besproken werd. De zaak komt hierop neer, XXXXXXX heeft tot nader order zijn onderhorigen verboden personen en goederen op de Marowijne te vervoeren. Om te voorkomen dat onderkruipers beneden de Poeloegoe- doevallen, waar zij niet gecontroleerd kunnen worden, hun diensten zullen verlenen, is bepaald, dat niemand naar Albina mag afvaren zonder bijzondere toestemming van de Granman daarvoor. Betreffende ALIAMBA kon ik nog niets te weten komen. Ik acht het bovenstaande echter voldoende om op morgen naar Drietabbetje te gaan.
De Djoeka die mij naar Drietabbetje zou brengen komt rapporteren dat zijn vrouw plotseling ernstig ziek is geworden. Dit was geen voorwendsel. In de namiddag komt APOBIENSI, op weg naar Albina, hier. Hij heeft van de Granman de boodschap voor den Districts-Commissaris en mij meegekregen, dat AWENSAI, de Granman der Boni's, de vaart op de Lawa heeft stopgezet en dat hij, AMAKETI, bevreesd zijnde dat zijn volk door de Boni's zal worden afgeranseld, de Djoeka's verboden heeft af te varen. Onnozeler kan het werkelijk niet, alsof zelfs een kind dat praatje geloven zal.
Ik vertrek heden naar Drietabbetje. De waterstand op de Granholovallen is heden zo hoog als ik die nog niet tevoren zag. Die bij zulke waterstand de reis over deze vallen niet gemaakt heeft, kan zich niet bij benadering een voorstelling ervan maken, welk grootser natuurgezicht hier te bewonderen valt, maar tevens met welk levensgevaar deze reis gepaard is.
Om zes uur des namiddags bereik ik Drietabbetje. Ik zoek XXXXXXX niet op. Met KANAPE houd ik lange besprekingen over de staking. Hij is verontwaardigd over deze toe- stand. AMAKETI heeft hem geheel buiten deze zaak gehouden. Pas nadat de staking afgekon- digd werd, kreeg hij daar kennis van. Hij heeft toen dadelijk AMAKETI erop gewezen, dat deze met vuur speelde. Het initiatief tot de staking werd door AWENSAI genomen. Toen de bood- schap van deze tot AMAKETI kwam, heeft die met enkele zijner getrouwen, waaronder GAGOE en ALIAMBA, in de eerste plaats het besluit genomen. Door de schijn aan te nemen als had ik daarover bericht van de Districts-Commissaris, kon ik KANAPE haarfijn uithoren over hetgeen ALIAMBA met Zijne Edelgestrenge besproken had.
Omstreeks zeven uur 's morgens laat de Granman mij verzoeken om bij hem te komen in de woning van één zijner vrouwen, om mij naar de brief die de Districts-Commissaris voor hem gesturd heeft te vragen. Hij had namelijk een boodschap van Zijne Edelgestrenge gekregen, dat een brief voor hem aan mij gestuurd is. Xxxx antwoord daarop te geven, gaf ik den Granman mijn grote misnoegen te kennen over het feit, dat hij ten tweeden male een pakket van mij had opengebroken en bedreigde hem, om als dat weer gebeurde, mij daarover bij de Gouverne- ments-Secretaris te zullen beklagen. XXXXXXX bood zijn excuses aan. `Hij had het pakket opengebroken omdat de commissaris hem had laten weten dat er een brief voor hem erbij was'. Verder gaf ik aan de Granman te kennen, dat ik niet door hem wenste ontvangen te worden in de woning van één zijner vrouwen. Ook hiervoor bood AMAKETI verontschuldigingen aan.
Hij zou dadelijk naar zijn eigen woning gaan en mij dan laten roepen. Ik bereidde hem toen erop voor, dat ik hem niet anders dan in tegenwoordigheid van tenminste drie getuigen wenste te spreken. Na ongeveer een kwart uur liet de Granman mij verzoeken in zijn eigen woning bij hem te komen. Daar waren reeds aanwezig verschillende lanti's (ouderen) waaronder mijn eedbroeder TAMOEKA en kapitein AMAPOE van Moitaki (Misidjan-neger). XXXXXX is de kapitein geweest die zich het heftigst verzet had tegen de school in de kroetoe van 27 april a.p. KANAPE, daartoe door mij uitgenodigd, wenste liever niet het onderhoud tussen mij en den Granman bij te wonen.
Ik ving aan met van den Granman te eisen dat hij mij ogenblikkelijk kost zou verstrekken.
`Ik lijd honger, omdat de Djoeka die ik naar Albina gestuurd had om kost voor mij te halen, teruggekomen was zonder vracht, uit hoofde van de staking. Voor het gebrek stel ik nu de Granman aansprakelijk. Met veel nadruk zei ik verder tot AMAKETI, dat ik niet in zijn plaats wil zijn, als de gouverneur straks horen zal, dat ik door zijn schuld hier gebrek lijd. De Granman geraakte hiermede van streek en verzocht mij niet verder over deze zaak te spreken, daar hij dadelijk een boot te mijner beschikking zou stellen om naar Albina te gaan. De ganse kroetoe was verontwaardigd over het feit dat ik `honger leed'. Aan den Granman werd door verschil- lende ouderen een ernstige grief gemaakt. Het werd de Granman blijkbaar te warm en hij schorste de kroetoe om na een kwartier mij te komen zeggen, dat hij een boot te mijner beschikking had om naar Albina af te varen. Na heropening van de kroetoe deelde AMAKETI aan de vergadering mede, dat de zaak betreffende mijn kost geregeld was.
Hij verzocht thans hem het schrijven van den Districts-Commissaris voor te lezen. Afschrift van die brief voeg ik als bijlage A aan deze aantekeningen toe. XXXXXXX verklaarde de twintig boten waarom de Commissaris gevraagd had, te zullen zenden, omdat de Commissaris hem een mondelinge boodschap gestuurd had, dat Zijne Edelgestrenge zich de staking niet zo
zeer zou aantrekken, wanneer deze zich niet tot de soldaten uitstrekte. Daarom zou hij, AMA- KETI, de gevraagde twintig boten toezenden, om de vaart ten behoeve van de militairen te onderhouden.
Ik wees de Granman erop, dat de Districts-Commissaris met de vraag om twintig boten bedoelde, dat die onmiddellijk moesten afvaren, doch dat verder het verbod tot werken onmiddellijk moest worden opgeheven. Daar had AMAKETI geen oren naar. Er zou eerst kroetoe gehouden moeten worden.
Ik richtte thans het woord tot de kapiteins en ouderen. In een lange rede verweet ik de Xxxxxxx zijn trouweloosheid. Hij had onder plechtige eed zich verbonden de gouverneur als zijn heer te eerbiedigen en zich in alles als een goed opperhoofd te gedragen. `Die eed, Xxxxxxx, heb jij op schandelijke wijze verbroken. Als dank aan de bakra's voor de vele weldaden waarmee jij overladen wordt, pleeg jij nu het snoodste verraad tegen hen. Het schandelijkste van alles is nog de lage wijze waarop ALIAMBA te Albina de Districts- Commissaris wist te misleiden. Ik releveerde toen het onderhoud van ALIAMBA met de Dis- tricts-Commissaris en diens pertinente verklaring, dat er van een aanstaande werkstaking niets bekend was. Xxxxxxxx vroeg AMAKETI hoe ik dat alles kwam te weten. Ik antwoordde dat de Districts-Commissaris mij dit alles geschreven had en dat hij, AMAKETI, daaruit zien kon, hoe de bakra's in alles openhartig zijn in tegenstelling van de Xxxxxx'x, die alles achterbaks houden.
Vervolgens sprak ik over mezelf. Hoe ik met de beste bedoelingen tot de Xxxxxx'x gekomen was en hoe ik mij geheel aan hun belang wijdde, enz. `Als loon daarvoor mag ik nu honger lijden. Ik heb te Poeketi de eed met jullie gedronken en toch wordt ik niet vertrouwd. De Granman negeert me hier in alles als was ik er niet. Een gewichtige zaak als een werkstaking wordt besproken zonder dat de Granman het nodig oordeelt mij van te voren zijn grieven, die aanleiding waren, kenbaar te maken. Ik leef hier tussen vijanden en huichelaars en heb daarom besloten om aan den gouverneur te verzoeken, mij zo spoedig mogelijk van hier terug te roepen. De Xxxxxx'x zijn het niet waard dat een bakra in hun midden woont.' Vele stemmen protesteer- den tegelijk tegen dit voornemen, de Xxxxxxx in de eerste plaats. `Neen, je gaat niet van hier, xxxxx XXX XXXX, je zult je zin krijgen.' Mijn rede eindigende, wees ik de Granman met veel klem erop, dat hij de vlag van Xxxx Xxxxxxxxx, die hij beweert zo hoog te houden, met de voeten vertreden had. xXxxxxxx, je bent een meinedige en /een/ verrader (xxx xxxxx xxxxx en xxx xxxxxxxxx feti). In jouw eigen belang geef ik jou de raad zo spoedig mogelijk het transport te doen hervatten. De gevolgen zullen anders niet te berekenen zijn.' En tot de kroetoe: `Ik wil jelui nog op één ding wijzen. Voorheen bestond de kracht van de Djoeka in zijn veiligheid achter de watervallen. Thans is die kracht gebroken. Xxxxx hebben het gezien dat de bakra's nu over die vallen heen in enkele minuten over de dorpen vliegt (Er was een watervliegtuig over de dorpen gevlogen en op de Marowijne geland hetgeen veel opschudding had veroorzaakt). Laat de Granman dus bedenken wat hij doet. Ik ben hier gekomen om aan de Xxxxxx'x goed te doen en waarschuw jelui daarom ernstig.'
De rede scheen veel indruk gemaakt te hebben. AMAKETI verklaarde openlijk dat hij me veel onrecht had aangedaan, doch verzoekt me alles te willen vergeten en het thans beschouwen alsof van heden af een nieuw leven tussen hem en mij is aangevangen. Ik zal dan zien hoe oprecht hij voortaan tegen mij zijn zal. Volgens Xxxxxx-gebruik moesten twee der oudsten mij vergiffenis voor de Granman vragen. Ik antwoordde dat ik de Granman geen kwaad hart toedroeg, doch dat ik van zijn mooie beloften niets geloofde. Ondervinding had mij geleerd geen geloof meer te hechten aan wat de Granman belooft. Hoon is het ergste dat men een hooggeplaatste Djoeka kan aandoen en het was de Granman aan te zien, dat ik hem griefde. Hij zei echter niets.
Kapitein AMAPOE voerde toen het woord. Hij wees de Granman er op dat hij, AMAPOE, tot dusver mijn grootste tegenstander hier was, ook na al wat ik in de kroetoe te Poeketi op 13 december 1919 gesproken had, vertrouwde hij mij niet, omdat het niet bij hem op kon gaan, dat
de xxxxx'x eensklaps zoveel liefde voor de Xxxxxx'x zijn gaan gevoelen, dat één hunner zich blijvend temidden van de Xxxxxx'x kwam vestigen met het enig doel, de Xxxxxx'x voortaan te helpen. Voor hem was het een uitgemaakte zaak, dat de bakra een of andere geheime zending tegen de Xxxxxx'x kwam vervullen. Daarom was hij, AMAPOE, voorzichtig en maande hij allen tot voorzichtigheid aan. `Maar na wat ik zoëven uit de mond van de bakra vernomen heb, verklaar ik nu plechtig (foe troetroe) dat ik vanaf dit ogenblijk alle vertrouwen in hem stel. Zo spreekt niet iemand die liegt of kwaad in het schild voert en doet hij toch na dit al kwaad, dan is dat ons noodlot (na wi koenoe, verkorting van mekoenoe) waaraan wij toch niet zouden ontkomen. Xxxxxxx, ik geef U de raad deze bakra geheel Uw vertrouwen te schenken. Laat hem een poos voor ons looden, hij zal ons in diep vaarwater houden.' Na de kroetoe heb ik mij ervan kunnen overtuigen, dat deze beeldspraak een zeer bekende bij de Xxxxxx'x is.
AMAKETI verklaarde dat hij het geheel eens met XXXXXX was en dat hij diens raad ter harte zou nemen. Alle aanwezigen vielen AMAPOE bij. Als nu verzocht AMAKETI mij de kroetoe te mogen schorsen, omdat hij eerst een onderhoud onder vier ogen met mij wenste. Het was intussen half drie geworden. De kroetoe had van tien uur 's morgens af nagenoeg onafgebroken tot dit uur geduurd.
In de namiddag kwam AMAKETI in mijn kamp bij mij. Hij scheen moeite te hebben met hetgeen hij mij zeggen wilde. Eindelijk kwam de vraag eruit of hij mij werkelijk geheel vertrouwen mocht. Toen hij voor de zoveelste maal weer die verzekering kreeg, deelde hij mij mede dat de staking zijn werk was. Hij had dit in overleg met AWENSAI gedaan. Het initiatief kwam van AWENSAI en beoogd werd vermindering van de prijzen van winkelgoederen te verkrijgen. Het besluit was door partijen op bosnegerwijze beklonken en zonder Awensia's toestemming mocht hij het verbod niet opheffen. Al wat ik vanmorgen gesproken had was tot hem doorgedrongen en hij is zich ervan bewust thans in een hachelijke positie te verkeren. Hij smeekte mij daarom hem in deze raad te geven.
Waar de grootste moeilijkheid voor AMAKETI in deze was, zijn akkoord met AWENSAI en het een en ander verband houdt met hun adat, gaf ik de Granman de raad KANAPE te raadplegen. `KANAPE zal mij geen raad geven, meneer, hij houdt zich buiten alles', antwoordde AMAKETI. Ik wees hem daarop, dat het naar mij voorkwam juist omgekeerd het geval is en hij KANAPE buiten sloot. In elk geval wilde ik het op mij nemen KANAPE ertoe te krijgen in deze zaak hulp te verlenen. Dankbaar nam de Granman dit aanbod aan. Ik beloofde hem nog hedenavond met KANAPE over de zaak te spreken. Na een rustig onderhoud met dezen, verklaarde KANAPE de Granman te zullen helpen. Nog dient aangetekend dat ik via de kroetoe op hedenmiddag dadelijk AMAPOE over de school sprak. Hij verklaarde geheel bekeerd te zijn. `Er is geen Djoeka te vinden, meneer, die niet naar onderwijs verlangt', zei hij,
`Maar verschrikkelijk zou het zijn, als onze kinderen, doordien zij onderwijs kregen, gedoopt zullen worden. Doch waar jij zo telkens verzekert geen godsdienstonderwijs te zullen geven, kun je nu geheel op mijn steun rekenen. En dat het me ernst is zal ik je bewijzen met je één mijner zusters kinderen af te staan.'
18 Maart 1921
Vroeg in de morgen komt AMAKETI mij vragen wat KANAPE geantwoord heeft. Xxxxx is zijn blijdschap als hij verneemt dat deze zich met de zaak wil inlaten. Duidelijkheidshalve moge ik hier aantekenen dat er geen bepaalde breuk ooit tussen AMAKETI en KANAPE bestaan heeft. Integendeel, die niet beter wist zou niet anders denken dan dat de verhouding niets te wensen overliet. Vóór AMAKETI een onderhoud met mij en KANAPE hebben kon, kwam te Drietabbetje ALIAMBA, deze woont op een naburig dorp, met enkele zijner vrienden. Hij kwam de Granman vragen wat er aan de hand was. Dadelijk werd natuurlijk kroetoe gehouden. XXXXXXX verzocht mij de brief van de Districts-Commissaris aan ALIAMBA voor te lezen en verder aan hem mee te delen, wat de Commissaris aan mij persoonlijk had geschreven. Nadat ik
aan dit verzoek voldaan had, geraakte ALIAMBA buiten zichzelf van drift. Vele beledigende woorden werden aan het adres van de Districts-Commissaris geuit. Ik verbood hem in mijn tegenwoordigheid daarmee voort te gaan. Hij liet toen dat varen, doch wees de Granman erop dat deze geen boten diende af te zenden en ook geen rekenschap aan den Commissaris verschuldigd was, omdat hij, de Granman, toen hij te Paramaribo was, Gouverneur Xxxxx erop had voorbereid, dat zo er niet spoedig prijsdaling kwam, hij zijn volk het werk zou laten staken.
`Je had geen termijn opgegeven, Granman, je acht echter nu het uur gekomen en je hebt je volk naar huis geroepen. Je zend dus geen boten en heft de staking niet op.' `Xxxxx, Xxxxxxx, dat is de zaak', riepen de vrienden die met ALIAMBA gekomen waren.
XXXXXXX maakte op mij de indruk dat hij geneigd was het oor aan XXXXXXX'x advies te lenen, althans hij antwoordde dat het waar was wat ALIAMBA gezegd had. Hij was geheel vergeten dat hij Gouverneur Xxxxx reeds op het een en ander had voorbereid. Ik verliet daarom met voorgewende drift de kroetoe, na aan den Granman te hebben medegedeeld, dat ik de eis herhaal, dat het verbod onmiddellijk moet worden opgeheven en verder de gevolgen voor mijn rekening liet.
Na een kwartier ongeveer kwam KANAPE mij namens de Granman verzoeken niet boos te worden en mijn hulp aan hem te onttrekken. Hij zou in geen geval ALIAMBA's raad opvolgen. Later op de dag kwam AMAKETI mij verzoeken met hem naar KANAPE te gaan om te bespreken hoe tegenover XXXXXXX gehandeld dient te worden. KANAPE wees mij erop, dat krachtens de eed die alle bosnegerstammen aan elkaar verbindt, AMAKETI zich niet zonder meer van AWENSAI kan losmaken. Hij, KANAPE, begreep echter ten volle het gewicht van deze zaak en meende, dat er slechts één wijze was hoe AMAKETI van AWENSAI kon loskomen, namelijk door deze verantwoordelijk te stellen voor het verraad aan de bakra's, door niet vooraf kroetoe te Albina en St. Xxxxxxx gehouden te hebben over de duurte en mede te delen, dat als daarin geen verandering kwam, het volk het werk zou staken. KANAPE verzocht mij om daarover een brief aan XXXXXXX te schrijven voor AMAKETI. Afschrift van die brief, die door KANAPE werd voorgedicteerd, gaat hierbij vertaald in het Hollands en als bijlage B. AMAKETI dankte KANAPE en dit was geen komediespel, met tranen in de ogen, voor deze oplossing. Tot mij zei de Xxxxxxx dat zodra het antwoord van XXXXXXX terug was, hij het bevel tot hervatting van het werk zou geven. Daartegen verzette ik mij met klem. Ik bleef eisen dat het bevel reeds dadelijk gegeven zou worden. XXXXXXX stemde daarin toe. Met de boot, die mij op morgenochtend zal afbrengen, zal die boodschap aan de Bilo-kapiteins gezonden worden.
's Avonds komt XXXXXXX een vriendschappelijk gesprek met mij houden. Hij betreurde het mij niet eerder zijn vertrouwen te hebben geschonken, veel leed zou hem dan bespaard blijven. Ik breng natuurlijk het gesprek op de school. AMAKETI verzekert mij plechtig, dat zodra alles weer geregeld is, de school tot stand zal komen. `Dat geloof ik niet Granman. Je hebt zo dikwijls je woord verbroken dat ik je nu niet meer geloof. Je spreekt nu zo tegen mij, omdat je in moeilijkheden zit. Als dat voorbij is dan hebben alle mooie praatjes van nu weer een einde.' `Je hebt gelijk met zo te spreken, masra VAN LIER, dat is mijn schuld, maar wacht, als alles is afgelopen, dat je de school krijgt of niet. De kapiteins zelf willen nu ze vertrouwen jou, nu je hebt zelf gehoord wat kapitein XXXXXX verleden op de kroetoe gezegd heeft. U wacht dus maar een poosje.'
19 Maart 1921
Vroeg in de morgen komen AMAKETI en KANAPE bij mij. KANAPE is het geheel eens met mij dat het werk zo spoedig mogelijk moet hervat worden. Waar echter AMAKETI steeds de kapiteins als kwajongens behandelt, is het te verwachten dat zij daar eens de brui aan zullen geven. Hoewel niet erover geraadpleegd, vonden allen de staking een uitstekende maatregel waarvan de grootste voordelen voor het ganse volk verwacht worden. Om hun, de kapiteins, nu
eensklaps te laten weten dat de staking is opgeheven, zonder vooraf kroetoe te houden, om hun het waarom uit te leggen, zou best tot gevolg kunnen hebben, dat zij lijdelijk verzet gingen plegen en hun volk niet aanzeggen om af te varen. `Xxx zijn dan even ver, meneer. Daarom', verklaarde KANAPE, `is een kroetoe noodzakelijk.'
Ik kon mij met deze zienswijze verenigen. Xxxxxxx werd om de kapiteins voor een kroetoe op aanstaande donderdag 24e op te roepen. Ik hield een korte toespraak tot AMAKETI waarin ik hem erop wees, hoe verkeerd hij handelde met KANAPE te verstoten. Dat deze het eerlijk met hem meende blijkt xxxxx, nu KANAPE de gelegenheid om de Granman geheel in ongenade bij de bakra's te brengen en de Xxxxxx'x zowel als de Xxxx'x tegen hem te doen staan, laat voorbijgaan, integendeel hem, AMAKETI, nu uit de moeilijkheden tracht te helpen. Ik gaf hem de raad, voortaan KANAPE als zijn enige raadsman en beste vriend te beschouwen. Ik had dit succes, dat de Granman KANAPE vergiffenis vroeg voor de miskenning van vroeger en hem beloofde mijn raad te zullen volgen. AMAKETI ging toen voor KANAPE staan en sleepte met de voeten op de grond (figi foetoe gi hem). Dit is een oud gebruik bij alle Negers. Degeen die dit tegenover een ander doet, verklaart daarmee zich aan de ander te vernederen. Verder omhelsde AMAKETI mij en KANAPE tesamen en verklaarde dat wij voortaan met ons driëen Djoeka zullen besturen. `U, meneer VAN LIER, zal zorgen voor de bakra-aangelegenheden, KANAPE en ik voor de bosnegerzaken. Om tien uur verliet ik Drietabbetje en kwam op drie uur 's namiddags weer op mijn standplaats aan.
De Bilo-kapiteins komen niet op de kroetoe. AMAKETI stelt deze daarom uit tot zaterdag. Op mijn verlangen deelt hij aan de Opo-kapiteins die er wel kwamen, zijn besluit betreffende het hervatten van het werk mede.
In de namiddag komt APOBIENSI van Albina hier terug met brieven van de Gouvernements- Secretaris en Districts-Commissaris aan mij en AMAKETI. Waar het in mijn voornemen ligt een op zichzelf staand verslag over de staking uit te brengen, moge ik voor wat betreft de verdere afwikkeling van die zaak daarnaar verwijzen.
Tot mijn spijt heeft de Districts-Commissaris aan APOBIENSI een mondelinge boodschap aan de Granman betreffende de staking meegegeven en ook de mededeling dat er brieven voor de Granman aan mij gestuurd zijn. Dit ontneemt mij de kans de brieven voorlopig achter te houden, tot het werk hervat zal zijn. Het is natuurlijk te voorzien dat deze brieven meer kroetoes zullen uitlokken, waarvan het gevolg weer vertraging in de heropening van de vaart zal zijn. De brieven worden aan de Granman voorgelezen (zie het verslag).
De ganse dag ben ik voortdurend aan de gang om te zorgen dat zo spoedig mogelijk boten zullen afvaren om het transport te hervatten.
Op gisterenavond vernam ik dat de Djoeka die ik op 22e laatstleden met een expresse naar Albina gezonden had, niet is vertrokken. Ik zend daarom heden een andere boot om die brieven af te brengen, opdat mijn schrijven aan den heer Gouvernements-Secretaris Zijne Hoogedelgestrenge nog met de mail van 2 april zal kunnen bereiken.
In de namiddag komt zekere XXXXXXXX die met soldaten naar de Mines d'Or gaat, om van de Granman te vernemen of hij al of niet mag doorvaren. De soldaten zijn te Poeloegoedoe blijven wachten tot GADOGIMI van hier zal terugkeren. Zie verder verslag.
30 Maart 1921
Met de boot welke AMAKETI afzendt om zijn brieven naar Albina te brengen, keer ik terug naar mijn standplaats, om van daaruit te trachten dat zo spoedig mogelijk genoeg boten van Bilo zullen afvaren. KANAPE beloofde mij hetzelfde voor Opo te zullen doen.
6. Brief van X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne aan Amakti, Groot- Opperhoofd der Aucaners.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921, No. 87.
Albina, 2 Maart 1921. Aan Granman Amakti,
De Xxxxxx'x hebben allen op 't oogenblik Albina verlaten en zijn naar de Tapanahony teruggekeerd. Zij hebben geweigerd lading te vervoeren en gezegd, dat het vervoer hen niet belet was: Xxxxxxx zegt mij ook, dat het vervoer van den lading niet gestopt is, doch kort na vertrek van Xxxxxxx zijn al de menschen weggegaan.
Kort geleden, (in januari d.j.) hebben zij bij monde van Apente op een kroetoe bij mij aan den agent van Contesté (Lawa) en de agent van den Balata Compagnie gezegd, wat zij verlangden en alles is hun toegestaan. Nu beweren zij, dat zij zich weliswaar willen houden aan den gestelde voorwaarden, doch dat zij niets kunnen koopen voor hun geld, omdat de winkeliers hen afzetten en dat de Aloekoe Granman aan U zou hebben doen weten, dat U Uw menschen in de Tapanahony moest houden en dat hij zou afkomen om de lading te stoppen.
Naar ik verneem is de Aloekoe Granman inderdaad hier geweest. Nadat hij en Aliamba vertrokken waren, zijn al de overige Xxxxxx'x vertrokken. De enkelen die achterbleven waren en die nog bijgekomen zijn, weigeren beslist de lading aan te nemen om de bovenaangehaalde reden. Tot zover hetgeen is voorgevallen en ik gehoord heb.
Zelfs heb ik gehoord, dat Uw menschen de Saramaccaners belet hebben op te gaan en hen bedreigd met afranselen, indien zij met lading opgaan. Nu is het Uw plicht als Granman om te zorgen, dat er in Albina steeds booten genoeg zijn om lading te vervoeren; dat is altijd zoo geweest en Oseisi heeft altijd daarvoor gezorgd. Ik verwacht dus, dat U zoo spoedig mogelijk na ontvangst van dit schrijven minstens twintig booten afzendt voor het vervoer.
Wat betreft de mededeeling van den Aloekoe-Granman wil ik U terloops mededeelen, dat deze misschien wel kan bevelen aan den Franschen kant, doch nimmer over Xxxxxx'x onder Uw bestuur en over de rivier het allerminst.
Mij is medegedeeld, dat Xxxxxxx boodschappen heeft gestuurd naar St. Xxxxxxx, dat hoewel de lading niet gestopt is, niemand hen kan beletten om naar hun grond terug te gaan. Met nadruk zeg ik U nogmaals, dat het Uw plicht is te zorgen, dat er een voldoend aantal vrachtvaarders te Albina aanwezig zijn.
Binnen enkele dagen verwacht ik dus booten alhier.
De Districts-Commissaris (get.) Xx Xxxxxxx.
7. Brief van 2 Maart 1921.
X.Xx. Xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne aan W.F. Xxx Xxxx, posthouder bij de Aucaners.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921, No. 87.
Aan W.F. Xxx Xxxx, posthouder bij de Aucaners.
Ik heb de eer U hierbij ter kennisneming te doen toekomen een brief gericht aan Xxxxxx over het stopzetten van het vervoer van den lading. Gaarne zou ik zien, dat U, indien enigsziens mogelijk, deze spoedbrief zelf aan Xxxxxx overhandigt en hem bekend maakt met de inhoud, waarna U dan de zaak verder met hem kan regelen.
8. Brief van 4 Maart 1921
X.Xx. De Sanders, Districts-Commissaris van Marowijne aan den Gouvernements- Secretaris.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921, No. 87.
No. 154, Albina, 4 Maart 0000
Xxx Xxxx Gouvernements-Secretaris.
Mocht tijdens het verblijf van Xxxxxxx geen teeken van stopzetting van het vervoer van lading aanzwezig zijn, na vertrek naar Drietabbetje op 21 Februari is het vervoer onmiddellijk gestopt. De Xxxxxx'x vetrokken heimelijk gedurende den nacht naar de Tapanahony, zoodat er zoo goed als geen Djoeka's hier meer zijn. De achterblijvers heb ik te mijnen kantore ontboden en hen ernstig aangesproken. Zij beweren dat niemand het vervoer gestopt heeft, doch [dat] zij niets kunnen koopen van het geld dat zij verdienen, omdat alles zeer duur is en dus liever teruggaan naar hunne grondjes om niet van den honger om te komen. Er is haast niets denkbaar wat ik niet gezegd heb om hen aan het verstand te brengen, dat deze toestand zeer tijdelijk is en er zelfs reeds verbetering daarin komt. Alles vruchteloos.
Ik schreef eenige dagen geleden een brief aan Xxxxxx, waarin ik hem zeer ernstig onderhield over deze handelswijze en hem te kennen gaf, dat ik binnen enkele dagen genoegzaam booten hier verwacht om de lading op te brengen. Er was nog geen gelegenheid dit schrijven op te zenden, doch tusschen vandaag en Maandag vetrekken enkele Djoeka's naar Drietabbetje en zal het schrijven van Amakti hem dan binnen enkele dagen bereiken. Ook den Heer Xxx Xxxx schreef ik over deze aangelegenheid met verzoek de zaak in persoon met Xxxxxx te bespreken.
Onder mededeeling van het vorenstaande meen ik U Hoogedelgestrenge in overweging te mogen geven tot Xxxxxx een schrijven te richten waarin U hem bedreigt met inhouding van zijne toelage, wanneer hij hieraan niet onmiddellijk een einde maakt of wanneer deze gebeurte- nis zich nogmaals mocht voordoen.
De Districts-Commissaris, (get.) Xx Xxxxxxx.
9. Brief van 7 Maart 1921
L.J. Rietberg, wd. Gouverneur van Suriname aan W. Th. Xx Xxxxxxx, Districts- Commissaris van Marowijne, Xxxxxx Xxx Xxxxxxxx, Groot-Opperhoofd der Aucaners en
W.F. Xxx Xxxx, posthouder bij de Aucaners.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921, No. 87.
No. 785. Paramaribo, 7 Maart 1921.
De wd. Xxxxxxxxxx xxx Xxxxxxxx, xxxxxxx xx xxx xxx Xxxxxxxxxxxxx-Xxxxxxxxxx gerichte brieven van:
a. Den posthouder bij de Aucaners in de Boven-Marowijne van 5 Februari 1921 No. 1 Geheim met daaronder gestelde aanteekening van denn Districts-Commissaris van Marowijne van 24 Februari d.j.;
b. Den Districts-Commissaris voornoemd van 4 Maart 1921 No. 154. besluit:
I. te seinen:
Commissaire Xxxxxx xxxxx Saint-Laurent
Wil Amakti gelasten dadelijk maatregelen te nemen voor heropening geregelde vrachtvaart met bedreiging inhouding toelage indien niet binnen veertien dagen geschied, Rietberg.
II. te doen schrijven:
Aan Xxxxxx xxx Xxxxxxxx, Groot-Opperhoofd der Aucaners,
1. Van den Districts-Commissaris van Marowijne heeft de Gouverneur vernomen dat de meeste Aucaners Albina verlaten hebben en dat zij, die achtergebleven zijn, weigeren vrachten naar de bovenrivier te vervoeren. Uit de omstandigheden waaronder dit is geschied blijkt, dat het geen toeval is, maar een weloverlegd plan.
2. De Gouverneur kan niet aannemen dat dit door leden van Xxxx stam zonder Xxx voorkennis zou zijn gegaan, maar hij wil evenmin gelooven, dat het Xxx xxxxxxxxxx heeft en gij Xxx verplichtingen tegenover het Gouvernement zoozeer zoudt hebben vergeten, dat gij zoudt medewerken om op een dergelijke wijze het verkeer op de Marowijne te stremmen.
3. De Gouverneur verwacht dus van U dat gij onmiddellijk van Uw gezag op Xxxx stam gebruik maakt, om hem te bewegen de vrachtvaart te hervatten en hij vertrouwt, dat Uw invloed groot genoeg zal zijn om voor het vervolg herhaling van zulke moeilijkheden te voorkomen.
4. Mocht Zijne Excellentie zich hierin vergissen, dan zal hij moeten gelooven dat Uw macht niet groot genoeg is om over Uw volk te regeeren en dat het dus voor de Regeering van Hare Majesteit de Koningin Xxxxxxxxxx van geen belang is, om U als Granman der Aucaners te blijven erkennen. In het vervolg zullen U dan geen gelden meer worden uitbetaald.
5. De Gouverneur heeft reeds verschillende malen sedert Uw optreden als Granman reden gehad om te twijfelen of gij U wel steeds tegenover het Gouverneur hebt gedragen zoals de
Granman der Aucaners dit behoort te doen en hij waarschuwt U ernstig om te zorgen dat hij niet weder aanleiding krijgt zich die vraag te stellen.
De waarnemend Gouvernements-Secretaris
III. te schrijven:
a. Aan den Districts-Commissaris van Marowijne.
Met bevestiging van mijn heden aan U verzonden telegram luidende: 'Wil Amakti gelasten dadelijk maatregelen nemen voor heropening geregelde vrachtvaart met bedreiging inhouding toelage indien niet binnen veertien dagen geschied, Rietberg,' heb ik de eer UEdelGestrenge hierbij ter kennisneming en doorzending te doen toekomen het schrijven van nummer en dagteekening, dat ik door den Gouvernements-Secretaris aan Amakti heb doen richten, betref- fende het stopzetten van het vrachtvervoer door den boschnegers van zijnen stam.
Mocht inmiddels de vrachtvaart hervat zijn, dan gelieve U deze brief aan Xxxxxx niet door, maar terug te zenden, aangezien de Gouverneur in dat geval een andere brief tot Amakti zal richten.
De wd. Gouv. van Sur, Voor den wd. Gouv, de, d. Gouvts.-Secr.
b. Aan den Posthouder bij de Aucaner boschnegers in de Boven-Marowijne.
Ik heb de eer UEdelGestrenge hierbij ter kennisneming te doen toekomen een aan Amakti gericht schrijven van nummer en dagteekening als dezen, betreffende het stopzetten van het vrachtvervoer door de boschnegers van zijnen stam.
Aan DC is verzocht om, indien de vrachtvaart inmiddels mocht zijn hervat, den brief niet door maar terug te zenden, omdat de Gouv. het beter vindt in dat geval anders aan Xxxxxx te schrijven.
De wd. Gouv. van Sur. Voor den wd. Gouv, de wd. Gouvts.-Secr.
10. Brief van 9 Maart 1921.
X.Xx. Xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne aan Amakti, Groot- Opperhoofd der Aucaners.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921, No. 87.
No. 172. Albina, 9 Maart 1921.
Den Granman Amakti van Otterloo te Drietabbetje
Namens den Gouverneur van Suriname wordt U gelast dadelijk maatregelen te treffen om weder een geregelde vrachtvaart te verzekeren. Voldoet U hieraan niet binnen veertien dagen na heden, dan wordt Uw toelage niet uitbetaald. Ik verwacht dus binnen veertien dagen een voldoend aantal booten, zoals ik reeds schreef, om lading op te brengen. De gevolgen van het niet opbrengen van den lading voor de militairen en de militairen zelf naar de Lawa en het niet afzakken van den militairen die thans in de Lawa ziek liggen, komen dan ook voor Xxx rekening.
Er moet dus door U onmiddellijk een boot naar Contesté worden gezonden om de zieke militairen af te halen en naar Albina te brengen.
De Districts-Commissaris, (get.) Xx Xxxxxxx.
11. Brief van X.X. xxx Xxxx, 14 Maart 1921
Posthouder bij de Aucaners aan X. Xxxxxxx, Gouvernements-Secretaris.
Centraal Landsarchief Paramaribo, Secr. Ag. Exh. 19-3-21 No. 4 Afd. I.
No. 8 Posthouder-kondre, 14 Maart 1921. Aan den Heer Gouvernements-Secretaris van Suriname.
1. Bijgaand heb ik de eer U Hoogedelgestrenge te doen toekomen afschrift uit mijn register voor dagelijkse aanteekeningen over Februari d.j.
2. Met leedwezen moet ik U Hoogedelgestrenge mededeelen dat Granman AMAKTI de vrachtvaart op de Marowijne heeft stopgezet, gelijk het plan bestond, in overleg met den Granman der Xxxxxx xxxxxx. Xxxxxxx verwijs ik in verband hiermee naar het afschrift van mijn desbetreffende geheim schrijven No. 1 van 7 Februari d.j. aan den Districts- Commissaris, welk afschrift ik als bijlage aan U Hoogedelgestrenge gestuurd heb als bijlage van mijn No. 4 van 11 Februari d.j.
3. Op eergisteren is de stopzetting officieel te Drietabbetje afgekondigd en hebben de kapiteins die de kroetoe niet bijwoonden daarvan bericht ontvangen.
4. Ik vertrek op morgen naar Drietabbetje om in deze tusschenbeide te komen.
5. Tot mijn leedwezen ontving ik geen bericht van den Districts-Commissaris omtrent hetgeen ALIAMBA met Zijne Edelgestrenge in betrekking tot deze zaak heeft besproken.
6. Wel stuurde de Districts-Commissaris een schrijven via ondergeteekende aan den Granman met het verzoek aan mij AMAKTI persoonlijk de brief te willen bezorgen en aan hem voor te lezen en dan de zaak met hem regelen.
7. Het niet ontvangen van bericht van den Districts-Commissaris en het direct aan AMAKTI schrijven van Zijne Edelgestrenge, plaatst mij voor een moeilijk parket. Was ALIAMBA niet naar den Districts-Commissaris afgevaren of had daarna Zijne Edelgestrenge de zaak in mijn handen gesteld, dan kon ik voor eigen verantwoordelijkheid naar mijn beste weten hier optreden. (Commentaar van Xx Xxxxxxx in de kantlijn: Er was toen niets te regelen. Kort daarna stuurde ik een schrijven aan den Heer Xxx Xxxx met bijvoeging van het schrijven aan AMAKTI). Waar echter AMAKTI de Posthouder heeft voorbijgezien en zich dadelijk met den Districts-Commissaris in verbinding heeft gesteld en thans de Districts-Commissaris zich regelrecht tot den Granman wendt, wordt de mening van deze, dat hij zich niet aan mij behoeft te storen, zeer versterkt, en zal het mij niet geringe moeite kosten straks te Drietab- xxxxx xx Xxxxxxx aan het verstand te brengen dat wat ik hem zeg de mening van het bestuur is. (Commentaar van Xx Xxxxxxx in de kantlijn: Dit zie ik niet in, de brief moest aan AMAKTI gericht zijn na kennisneming door den Heer Xxx Xxxx en dit is geschied).
8. Het ergste is dat ik in deze onkundig ben gehouden van den besprekingen van ALIAMBA met den Districts-Commissaris.
9. Ik zal desondanks natuurlijk niet nalaten al wat in mijn vermogen is aan te wenden om de staking zoo spoedig mogelijk te doen eindigen.
10. Ik hoop U Hoogedelgestrenge per volgende berichten van mijn bemoeiingen te kunnen toezenden.
De Posthouder enz. (get.) X.X. Xxx Xxxx
00. Brief van 18 Maart 1921
X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne aan W.F. Xxx Xxxx, Posthouder bij de Aucaners.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921, No. 87.
No. 176. Albina, 18 Maart 1921.
Aan den Posthouder bij de Aucaners.
Eergisteren arriveerde APOBIENSIE hier en bracht mij de boodschap van AMAKTI, dat niet hij de vrachtvaart heeft gestopt, doch dat hij een boodschap van XXXXXXX had ontvangen, om geen Djoeka's meer naar zijn gebied (Lawa) te sturen om lading op te brengen, daar hij hun zou afranselen. Ik verzoek U wel te willen onderzoeken in hoeverre deze mededeeling juist is. XXXXXX heeft toch niet het recht op eigen gezag met AWENSAI te onderhandelen.
De Gouverneur van Suriname heeft toch van U Xxxx vernomen dat AMAKTI onderhande- lingen heeft aangeknoopt met XXXXXXX en nu wenscht Zijne Excellentie nader bericht daaromtrent Uwentwege.
Tenslotte moge ik U verzoeken deze zaak ernstig met AMAKTI te bespreken en hem te bewegen onmiddellijk booten naar Albina af te zenden. Vrees voor afranselen behoeft niet te bestaan.
De Districts-Commissaris, (get.) Xx Xxxxxxx.
Bijlage I, No. 177. DISTRICTS-COMMISSARIAAT VAN MAROWIJNE
Aan Granman AMAKTI VAN OTTERLOO te Drie Tabbetje Albina, 18 Maart 1921
Van APOBIENSI kreeg ik Uw boodschap, dat de vrachtvaart niet door U is stopgezet, doch, dat AWENSAI U zou hebben laten weten, dat de Xxxxxx'x niet meer over de Lawarivier vrachten mochten vervoeren, daar ze anders zouden worden afgeranseld.
TEN EERSTE moet ik U mededeelen, dat ik dergelijke boodschappen niet mondeling, doch schriftelijk wensch te ontvangen.
TEN TWEEDE zeg ik nogmaals, dat XXXXXXX absoluut niets te vertellen heeft in de Lawarivier.
TEN DERDE behoeft ge in geene deele voor AWENSAI te vreezen, omdat 't Gouvernement bereid is Xxx Xxxxxx'x tegen wien dan ook te beschermen.
Gaan Xxx Xxxxxx'x dus waar ook (zelfs aan den Franschen kant) met lading, dan zullen telkenmale eenige militairen met hen meegaan en hen weder naar Albina teruggeleiden.
Ik verwacht nu dus na Xxx mededeeling aan mij en mijne mededeeling aan U binnen enkele dagen een genoegzaam aantal booten om de lading op te brengen.
Nogmaals AWENSAI kan U niets maken, gij wordt niet alleen door Uw Gouvernement beschermd, doch APOBIENSI neemt ook een brief van 't Fransche Gouvernement mee aan AWENSAI.
De Districts-Commissaris,(w.g.) Xx Xxxxxxx,
Voor eensluitend afschrift, de Posthouder, enz., (get.) Xxxxxx X. Xxx Xxxx Xxxx afschrift van afschrift, de wd. Gouvernements-Secretaris.
13. Brief van 18 Maart 1921
Xxxxxx, Groot-Opperhoofd der Aucaners aan Xxxxxxx, Groot-Opperhoofd der Boni's.4
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921, No. 87.
Drietabbetje, 18 Maart 1921.
Granman XXXXXX xxx Xxxxxxxx, Granman over de Aucaners in de Tapanahony, zendt vele groeten aan Granman AWENSAI, Granman over de Bonnie's in de Lawa.
De commissaris heeft mij laten vragen om hem twintig booten te zenden. Ik doe U weten dat ik die booten zal afzenden, omdat wij niet van tevoren gewaarschuwd hadden dat het werk zou gestaakt worden, daarom staan den bakra's in het gelijk tegenover ons. Het schijnt thans alsof wij hen wilden kwaad doen en toch was het slechts het goede dat wij beoogden.
Ik verzoek U mij per kerende Uw oordeel over het een en ander te doen weten, want ik heb reeds booten afgezonden voor de vrachtvaart, omdat wij de Bakra's niet gewaarschuwd hadden.
De zaak om vermindering van prijzen voor winkelgoederen te zoeken heb ik echter niet laten varen. Ik ga daarover kroetoe houden met mijn kapiteins en gij zult dan bericht van mij ontvangen.
Ik zend vele groeten aan U.
Was gewaarmerkt met naamstempel van
XXXXXX xxx Xxxxxxxx.
Voor getrouwe vertaling in het Nederlands, de Posthouder enz.
(get.) W.F. Van Lier.
4Het origineel van deze brief werd in het Neger-Engels gesteld en werd door Kanape aan Xxx Xxxx gedicteerd.
14. Brief van 18 Mars 1921.
Le Jeune, Gouverneur van Frans-Guyana aan X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921, No. 87.
No. 96 Cayenne, 1e 18 Mars 1921.
Objet: A.s. de la grève des canotiers boschs à Saint-Laurent.
Le Gouverneur de la Guyane française à Monsieur le Commissaire du district d'Albina (Guyane hollandaise).
Monsieur le Commissaire,
Par lettre du 2 Mars courant, M. le Délégué du Service local au Xxxxxx, x appelé mon attention sur les difficultés que rencontrent actuellement les commerçants de St. Xxxxxxx pour ravitailler les régions du haut-Maropni, les canotiers boschs refusant de prendre tout chargement pour cette destination au prix du dernier tarif de transport élaboré d'accord avec vous. Vous avez été déjà mis au courant de cette situation par ce fonctionnaire.
J'ai l'honneur de vous confirmer la communication qu'il vous à adressée à ce sujet, et de vous prier de vouler bien intervenir auprès des canotiers pour faire cet état de choses. Etant donné votre grande influence sur eux sera possible, je le suppose, du moins de leur faire et prendre qu'il est de leur intérêt de reprendre le service de canotage sur le fleuve Maroni dans le plus bref délai posible. D'autre part je serai désireux que vous fussiez d'avis d'examiner l'opportunité d'une entente avec le Délégué du Service local pour prendre toutes mesures qui vous paraitrai- ent de nature à améliorer la situation au mieux des intérêts de chacun.
Veuillez agréer, Monsieur le Commissaire, l'assurance de ma considération la plus distinguée.
(signé) Le Jeune
15. Mededeelingen van H.J. Nahar, agent van den Compagnie des Mines d'Or de la Guyane hollandaise te Albina aan H.L. Xxxxxxx, commandant der troepen.
Centraal Lands Xxxxxxx Xxxxxxxxxx, bijlage bij het verslag van H.L. Bierman van 19-3-1921
Albina, 19 Maart 1921.
Mededeelingen door den ondergeteekende gedaan ter conferentie met de boschnegers te Albina op 17 Maart 1921. Deze mededeelingen zijn door mij nog niet gecontroleerd, doch op aanvraag van kapitein Xxxxxxx worden zij hem schriftelijk gedaan. Deze mededeelingen bekwam ik van den boschneger XXXXXX XXXXXXXX, wonende op Swampoe-kondre aan den Marowijne.
1. Toen XXXXXX XXXXXXXX met nog andere boschnegers en Saramaccaners op 17 Februari 1921 z'n lading had buitengeplaatst, zoals zulks de gewoonte is, om de volgende dag z'n boot te laden en dan te vertrekken naar ons placer X.XXX, is hij door ALIAMBA zeer ernstig daarover onderhouden, die hem afgevraagd heeft of hij, XXXXXX, niet wist dat hij niet laden mocht. APIANAI5, die in hetzelfde geval verkeerde als PIERRE, doch wellicht tot hetzelfde dorpje behoorde als ALIAMBA, doch in ieder geval een zogenamde `Opo- neger' is, gelijk ALIAMBA, antwoordde daarop niets. XXXXXX daarentegen, die op Swampoe-kondre woont en beschouwd wordt als Marowijne-neger en dientengevolge minder te vrezen had van ALIAMBA's bedreiging en praatjes, antwoordde hem, dat hij, XXXXXX wel met lading zou vertrekken, daar het opbrengen van lading niet was stopgezet, zoals hij van den heren (bedoeld wordt wellicht ondergeteekende en de andere bevrachters alhier) vernomen had, dat ALIAMBA zelf gezegd had. Daarop zei ALIAMBA hem, zeer verwonderd over XXXXXXx antwoord: `Zoo!!!!!, dat zal ik aan den Granman rapporteren.' Volgens XXXXXX'x mededeeling werd hij daarbij nog getracteerd op een niet onaardige hoeveelheid scheldnamen en lieve benamingen. Tot goed begrip van den zaak diene, dat XXXXXX XXXXXXXX gebrekkig is en beschouwd wordt als minderwaardig schepsel onder de Xxxxxx'x. Trots dit alles vertrokken XXXXXX x.x. op 18 Februari 1921, doch onderweg, te Loka oftewel Apente-kondre, werd hij door de heren XXXXXX en XXXXX (schurk die aan ondergeteekende 250 francs wegens contant aan hem geleeende gelden verschuldigd is. Hij zou komen vrachtvaren om z'n schuld te betalen, doch instede daarvan is hij zich gaan schuilhouden te Loka Loka), alsook door de meer bovenwaarts zich bevindende Xxxxxx'x afgevraagd en op zeer verwonderde wijze, of hij, PIERRE c.s., toch met lading opging. Aan allen gaf XXXXXX ten antwoord: `ja' en vervolgde z'n weg.
2. Een Saramaccaner die met lading voor de firma Moses te St. Xxxxxxx naar Xxxxxx opging, werd bij aankomst te Loka Loka teruggezonden door dezlfde twee bovengenoemde Xxxxxx'x APENTE en AGAGI, twee forse zware Negers, die blijkbaar met de handhaving en doen opvolgen van het besluit `geen vrachtvervoer' belast waren.
3. Uit een en ander blijkt zeer duidelijk, dat toen ALIAMBA te Albina arriveerde, alles betreffende de stopzetting van het vrachtvervoer, tot in alle details bereids geregeld was door den Granman AMAKTI met z'n kapiteins en andere adviseurs en dat zulks inderdaad het geval was moge eveneens blijken uit het feit, dat na ALIAMBA's vertrek van Albina naar de Tapanahony niet één Djoeka-boot met lading meer naar het bovenland is vertrokken. De vorenbedoelde Saramaccaner-boot van den firma Xxxxx zal toen wel reeds onderweg naar het bovenland geweest zijn, doch wijl ALIAMBA's boot naar alle waarschijnlijkheid hem onderweg is voorbijgevaren, kon die boot z'n weg niet meer vervolgen daar de instructie
5Apianai was een ingezetene van Drietabbetje, het dorp van Amakti en Aliamba.
blijkbaar luidde, dat alle geladen booten die vóór ALIAMBA's boot voorbijkwamen, voorbij in de zin van voorbij Loka Loka of Apente-kondre, door mochten, terwijl wanneer XXX- XXXX'x boot eenmaal voorbij zou zijn gevaren, aan geen enkele boot alsdan meer mocht worden toegestaan door te varen.
4. De laatst vertrokken boot naar het placer van den Compagnie des Mines d'Or, in vereniging met de Balata Compagnie Suriname en Guyana, ging op 21 Februari, terwijl volgens van den Heer gedelegeerde van den Heer Gouverneur van Cayenne te St. Xxxxxxx xx Xxxxxx bekomen inlichtingen, op 23 Februari jl. voor het laatst een geladen Djoeka-boot van St. Xxxxxxx naar het bovenland is vertrokken.
5. Het was dus een formele leugen van ALIAMBA en daarbij dus in hoge mate misleidende en negerende het Hollandse gezag, toen hij nog op de dag van zijn vertrek naar de Tapana- hony namens de Granman AMAKTI pertinent aan den Districts-Commissaris van Albina verklaarde, dat het opbrengen van lading niet was stopgezet, welke mededeeling hij, ALIAMBA, trouwens op gemelde dag van z'n vertrek, eveneens op de meest stellige wijze deed èn aan den Heer Bosch, agent alhier van den Balata Compagnie Suriname en Guyana èn aan ondergeteekende, agent alhier van den Compagnie des Mines d'Or de la Guyane hollandaise. Beiden gaven wij op die dag nog eenige artikeltjes voor de Granman mee aan ALIAMBA, alsook aan hemzelf wat lekkers.
6. Dat dit hele spelletje van ALIAMBA ten duidelijkste het bewijs leverde, dat de hele geschiedenis een doorstoken kaart was, moge ook blijken uit het feit, dat ALIAMBA op z'n terugreis aan een afvarende boot te kennen gaf, dat zij het wel reeds zouden weten, doch dat hij, ALIAMBA, het nadrukkelijk herhaalde, dat zij, de afvarende Xxxxxx'x, niet meer met lading mochten opgaan, doch na hun cantonagegelden ontvangen te hebben, naar hun dorpen moesten vertrekken, wijl het vrachtvervoer was stopgezet. Deze mededeeling werd verno- men door een inzittende in de afvarende boot, den Xxxx Xxxx Xxxxxxxxx, die vele jaren op het placer X.XXX, laatst in de functie van onderdirecteur, is werkzaam geweest, die dus volkomen hun taal, namelijk die der Djoeka's, verstond. Dit laatste wisten de hem afbren- gende Xxxxxx'x blijkbaar niet, want toen Laudernet hun later vroeg, in patois, wat toch de man in de boot met een vlag, dat is ALIAMBA's boot, zoo te vertellen had, antwoordden zij hem langs een omweg: `Wel, niets bijzonders, hij gaf ons maar een paar nieuwtjes, enz.' De Heer Xxxxxxxxx had echter, zoals bereids vermeld, alles goed en wel verstaan, hetgeen hij na aankomst te St. Xxxxxxx dadelijk aan zijn principalen, het huis Gougis Frères, mededeelde.
7. Ten overvloede wellicht, toch meen ik te mogen verwijzen naar het feit, dat een naar de Tapanahony vertrekkende Xxxxxx aanvankelijk geweigerd had mede te nemen een schrijven van den Districts-Commissaris naar den Heer Xxx Xxxx, Posthouder, ter doorzending naar den Granman AMAKTI.
Agent van den Compagnie des Mines d'Or de la Guyane hollandaise,
(get.) H.J. Nahar.
16. Verslag omtrent het onderzoek te Albina op 16, 17 en 18 maart 1921 naar aanleiding van het stopzetten van de vaart op de Marowijne door de commandant der troepen, kapitein H.L. Bierman.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921. no. 87.
Xxxxxxxxxx, 00 Xxxxx 0000.
Bij aankomst te Albina op 16 Maart 1921 om plusminus 11.30 uur v.m. was de toestand als volgt: Alle vrachtvaart op de Marowijne stond stop. De Xxxxxx'x weigerden vrachten aan te nemen en te varen. Als reden hiervoor gold volgens den Districts-Commissaris, den Militairen Commandant, de agenten der maatschappijen Mines d'Or en Balata Cie., de duurte te Albina, waardoor de Djoeka's van het door hen met de vrachtvaart verdiende niet konden rondkomen.
Echter vermoedde men, dat dit niet de werkelijke reden was, doch dat hier een machtsuiting van AMAKTI in het spel was. In Februari was een afgezant, ALIAMBA, voor den Granman te Albina geweest. Had verklaard namens den Granman te komen, kwam met een Hollandsche vlag op zijn boot. Hij, ALIAMBA, heeft èn de Districts-Commissaris èn de agenten van de Compagnie des Mines d'Or en van de Balata Compagnie plechtig verklaard, dat er geen sprake was van het stopzetten van de vrachtvaart. Echter nadat ALIAMBA vertrokken was, is de vaart toch stopgezet.
Op 22 Februari is een soldaat naar boven gebracht. De Djoeka die hiermee belast was geweest keerde de 14de Maart terug. Volgens bericht van de patrouillecommandant aan de Mines d'Or was er geen gelegenheid om zieke fuseliers naar Albina te vervoeren. Later kwam bericht, dat de zieken weer hersteld waren. Slechts met moeite kon de Districts-Commissaris zijn brief no.148 van 2 Maart 1921 naar den heer Xxx Xxxx verzenden.
De Districts-Commissaris had de order uitgegeven, dat aan de Djoeka's, die zonder vracht op zouden varen, slechts werd vergund zooveel levensmiddelen mee te nemen als nodig was om de reis te maken. Voorraden om in hun dorpen te gebruiken mochten niet meegenomen worden.
Op mijn verzoek werd nu, met het oog op de nodige te houden besprekingen, aan de nog te Albina aanwezige Xxxxxx'x verboden deze plaats te verlaten. Bovendien ging de Districts-Co- mmissaris persoonlijk te St. Xxxxxxx de délégué van den Gouverneur van Frans-Guyana ver- zoeken hetzelfde verbod uit te vaardigen. Hoewel men te St. Laurent genegen was in deze zoveel mogelijk behulpzaam te zijn, wilde de délégué dit verbod niet uitvaardigen. Wel zou hij het vertrek der Xxxxxx'x verhinderen vanaf de particuliere steiger en dit alleen toestaan vanaf de gouvernementssteiger. Overigens zou deze zaak in studie worden genomen en daarover aan den Gouverneur te Cayenne worden gerapporteerd.
Den volgenden morgen, den 17den Maart, had ik een conferentie met de Districts-Commis- saris, waarbij ik xx xxxxxx Xxxxx, vertegenwoordiger van de Compagnie des Mines d'Or en Bosch van de Balata Compagnie uitnodigde tegenwoordig te zijn.
De te Albina aanwezige Boschnegers, Xxxxxx'x en Saramaccaners, waren inmiddels ten kantore van den Commissaris bijeen geroepen. Vastgesteld werd, dat als reden voor de staking was opgegeven:
1. duurte te Albina,
2. betaling in Fransch geld,
3. de oudere leden van de stammen hadden bevolen te staken.
De voornoemde heeren agenten herhaalden uitdrukkelijk als hun mening, dat de machtheb- bers der Boschnegers aan de boven-Marowijne, AMAKTI en zijn raadgevers, de staking hadden verordend. Hiertoe las de xxxx Xxxxx enkele door hem gemaakte aanteekeningen voor,
waaruit dit zou blijken. Die aanteekeningen zijn in briefvorm als bijlage hierbij gevoegd.
Mijn voorstel om, indien het mogelijk zou zijn werkwillige vrachtvaarders te krijgen, een transport boten onder dekking van militairen naar boven te zenden, vond instemming. De vertegenwoordigers zouden hiervan gaarne gebruik maken. Om misverstand te voorkomen heb ik die heren erop gewezen, dat het gouvernement de stakers niet zou dwingen te werken, doch bijaldien er een transport kon worden samengesteld, zou zorg dragen, dat dit ongehinderd doorkwam. Hiermede zou worden doorgegaan zoolang dit nodig zou blijken.
Het denkbeeld, dat de maatschappijen een winkel zouden openen met logiesgelegenheid voor de te Albina verblijvende Boschnegers, vond bij de heer Bosch instemming. De heer Bosch was van mening, dat als dit voornemen bekend zou worden gemaakt, dit reeds een daling der prijzen ten gevolge zou hebben. De xxxx Xxxxx was tegen het oprichten van een winkel, omdat een dergelijke proef, vroeger door zijn maatschappij genomen, tot gevolg had gehad, dat de winkeliers te Albina in die mate gingen concurreren, dat de maatschappij met de goederen bleef zitten. Ik meende hierop te moeten opmerken, dat die proef toen dus goed geslaagd was.
Daar mij gebleken was, dat het gouvernement voor zijn vrachten nog steeds betaalt een bedrag per vat van Hfl. 14,10, dit is het vroegere tarief van 30 francs à Hfl. 0,47 (sedert verhoogd tot Hfl. 15,-) en de maatschappijen betalen 50 tot 55 francs per vat, hetgeen bij de tegenwoordige koers van 20 à 21 cent per franc een bedrag van Hfl. 10,-, Hfl. 11,- à Hfl. 11,50 per vat wordt, merkte ik de heeren vertegenwoordigers op, dat indien militaire dekkingen zouden worden benut, de mogelijkheid bestond, dat alle vrachtvaarders het gouvernementstarief zouden eisen. Ik vroeg daarom die heeren, indien dit geëist zou worden, of zij genegen waren in dat geval hun tarieven te verhogen. De vertegenwoordigers verklaarden dit niet te kunnen doen.
Aan de daarna binnengeroepen Xxxxxx'x werd daarna gevraagd om welke redenen zij gestaakt hadden. Nadat zij uit hun midden een woordvoerder hadden aangewezen, gaf deze de volgende redenen op:
1e. dat de Xxxxxx'x vroeger in aanzien waren bij de blanken en steeds tot wederzijdse tevredenheid voor hen gevaren hadden, doch dat dit in de laatste tijd veranderd was en het zelfs was voorgekomen, dat zij voor andere Negers en gelukzoekers hadden gevaren zonder betaling te erlangen. De Districts-Commissaris merkte hen op, dat deze praktijken sedert zijn komst te Albina niet meer voorkwamen, omdat XxxxxXxxxx geen toestemming geeft tot afvaren alvorens de vrachtgelden te zijnen kantore waren gedeponeerd. Deze bepaling geldt voor die verschepers, die niet bekend zijn bij den Commissaris of als niet voldoende kapitaalkrachtig beschouwd worden. Ontvangt een Djoeka dus geen betaling, dan heeft hij zonder voorkennis van den Commissaris een vracht aangenomen. De moei- lijkheden die soms zijn voortgekomen uit deze maatregel, kwamen dan ook immer van de kant der Djoeka's, die wilden afvaren alvorens de vrachtgelden gestort waren. De woordvoerder der Djoeka's moest het vorenstaande toegeven.
2e. dat de Xxxxxx'x in Fransch geld betaald werden. Zij wensten Hollandsch geld. De Commis- saris merkt op, dat deze grief ook niet opgaat, omdat het is voorgekomen, dat een Djoeka, op het kantoor van den Commissaris in Hollandsch geld betaald, zoals daar steeds gebeurt, direct daarna zich beklaagde geen Fransch geld te hebben ontvangen.
3e. dat zij bij de winkeliers de nodige goederen te duur moesten betalen. De Commissaris zegt, dat de Xxxxxx'x zeer goed weten, dat als zij menen te veel te hebben betaald, zij altijd bij hem terecht kunnen en ZijneEdele dan altijd de zaak onderzoekt. Hij haalt hiervan een voorbeeld aan.
4e. dat ze met de verstrekte kost niet toe konden komen en daarom van hun vrachtgelden moesten bijkopen. Het gouvernement geeft Hfl. 15,-per reis voor kost. De maatschappijen geven kost in natura, die wordt berekend naar het aantal dagen dat de reis vermoedelijk zal duren. De heeren vertegenwoordigers merken op, dat de kost voldoende is en dat de Djoeka's zelf dit meermalen, nog kortelings zelf hebben verklaard.
5e. dat zij gehoord hebben, dat overal de prijzen dalen, doch dat zij er niets van merken. De Commissaris merkt op, dat die prijsdaling niet zo spoedig kan doordringen en dat ook te Paramaribo men daarvan nog weinig merkt.
6e. dat de oudere leden van hun stammen hebben verklaard en onderling uitgemaakt, dat het zo niet meer gaat en zij daarom de vaart moeten staken. Zij hebben zich aan dit verbod te houden. Op de vraag, wie dan dit verbod heeft uitgevaardigd, komt geen antwoord.
De woordvoerder der Djoeka's doet nu de vraag, hoe te moeten handelen, indien een Djoeka, die een vracht vervoert en wordt aangehouden onderweg moet handelen. Of hij in dat geval de vracht naar Albina terug moet brengen?
Op de vraag van de Commissaris hoe het komt, dat waar de gemachtigde van de Granman uitdrukkelijk heeft verklaard, dat de vaart niet stopgezet zou worden, dit na het vertrek van die gemachtigde, ALIAMBA, toch is geschied, verzoekt de woordvoerder ALIAMBA te doen komen om dit tegenover hen te verklaren. Op de hierop gevolgde vraag of ALIAMBA hen dan gelast heeft het werk neer te leggen, willen de Xxxxxx'x niet erkennen dat dit geschied zou zijn.
Op de vraag of zij, waar zij vroeger hebben verklaard, uit angst voor de Boschnegers boven, niet te durven varen, genegen zijn het werk te hervatten indien de transporten door militairen gedekt zouden worden, volgt een pertinente weigering. Zolang er geen antwoord is van AMAKTI op de brieven van de Districts-Commissaris, hervatten zij het werk niet. Het gouvernement heeft AMAKTI als hun Granman aldaar geplaatst om over hen te waken, zodat zij alleen doen wat AMAKTI zegt.
Het denkbeeld om een winkel met logiesgelegenheid voor hen te Albina te openen, om hun zekerheid te geven, dat zij niet teveel betalen, vindt bij hen instemming. Zij houden echter vast aan hun voornemen om niets te doen, alvorens er bericht is van AMAKTI. Ingezien wordt, dat verder onderhandelen geen zin meer heeft, zodat de conferentie met de Aucaners wordt opgeheven.
Hierna worden binnengeroepen een aantal opgeroepen Saramaccaners met als woordvoerder hun kapitein. Deze kapitein verklaart, dat de Saramaccaners niet zullen varen, zolang de Aucaners dit ook niet doen. Hij, de Saramaccaner kapitein, heeft te bevelen op de Saramacca, doch hier op de Marowijne heeft hij zich te gedragen naar den Granman AMAKTI. Hoewel hij niets weet van een bevel tot staken, zo wil hij toch niet varen, zolang de Xxxxxxxx dit ook niet doen. Hij gaat zolang met zijn mensen naar Mana. Aldus is het niet mogelijk gebleken een transport, zij het ook onder militaire dekking, naar boven te brengen.
De agenten van de Compagnie des Mines d'Or en van de Balata Compagnie vragen thans advies hoe zij met hun verblijf houdende arbeiders, die in afwachting zijn van vertrek naar boven, moeten handelen. Ik geef hun in overweging het antwoord van AMAKTI op de verschillende hem toegezonden brieven af te wachten. Zij zijn voornemens die arbeiders naar de stad te zenden. De vertegenwoordiger van de Balata Compagnie, de heer Bosch geeft ongevraagd het advies den Granman te straffen met 1 jaar inhouding van zijn bezoldiging. Om misverstand te voorkomen geef ik de heer Bosch te kennen, dat ik met de Commissaris bezig ben na te gaan welke de oorzaken der staking zijn om, indien mogelijk, door die oorzaken weg te nemen, de staking te doen opheffen, terwijl bovendien mijn doel is te trachten, bijaldien er werkwillige prauwvoerders zijn, onder militaire dekking een transport op te brengen. Ik heb de heren vertegenwoordigers verzocht bij de conferentie tegenwoordig te zijn om van hen mogelij- ke inlichtingen te kunnen krijgen. Hun advies hoe het Gouvernement zal of moet optreden heb ik niet gevraagd, hoewel ik natuurlijk dit, nu het ongevraagd gegeven wordt, aan den Gouver- neur zal overbrengen. De heren vertegenwoordigers verlaten thans de conferentie, nadat ik hen heb bedankt voor de verstrekte inlichtingen en zij zich hebben bereid verklaard zo nodig steeds te mijner beschikking te zijn.
Hierna komt de Djoeka APOBIENSI die verklaart met medeweten van AMAKTI te zijn
gezonden, om goederen voor den heer VAN LIER te halen. APOBIENSI zegt, dat de Granman hem heeft opgedragen aan den Districts-Commissaris te zeggen, dat de oorzaak van het stopzetten niet bij hem, AMAKTI, doch bij AWENSAI, Granman van de Boni-bosnegers ligt. AWENSAI zou hem een boodschap hebben gezonden, dat de lading op de Lawa was stopgezet en dat indien er mensen van ons de Lawa opgaan deze afgeranseld zullen worden. Bovendien laat AMAKTI weten, dat hij op APOBIENSI's terugkeer wacht om deze met een brief naar XXXXXXX te zenden met het bericht, dat hij, AMAKTI, er niet aan mee kan doen, dat hij hem niet kan beletten de lading aan de Fransche kant stop te zetten, doch dat hij, AMAKTI, dit niet aan de Hollandsche kant kan doen.
Op de vraag waarom AMAKTI dit niet direct aan XXXXXXX heeft doen weten zegt APOBIENSI, dat deze boodschap waarschijnlijk het antwoord is op de brief van den Districts- Commissaris dd. 2 Maart No.148. Hij, APOBIENSI, moet binnen veertien dagen terug zijn, omdat XXXXXX hem nodig heeft voor diens boodschap aan AWENSAI.
Op de vraag waarom AMAKTI zijn mensen niet heeft opgedragen om het werk te hervatten, zegt APOBIENSI dat hun mensen bang zijn en dat volgens hen AMAKTI te zeggen heeft op de Tapanahony, doch AWENSAI op de Lawa. Ofschoon hem wordt uitgelegd dat dit niet zo is en dat AWENSAI alzo niets te zeggen heeft aan de Hollandsche kant van de Lawa, verklaart APOBIENSI, dat dit toch de mening is van de Boschnegers. APOBIENSI zal Xxxxxxxx 19 Maart vertrekken en een brief van den Districts-Commissaris voor den heer VAN LIER medenemen, xxxxxxxx den brief van den Gouverneur aan XXXXXX.
's Middags is in verband met de boodschap van AMAKTI de Districts-Commissaris wederom naar St. Xxxxxxx gegaan om XXXXXXX'x vermeend aandeel in de staking de délégué van den Gouverneur aldaar mede te delen. De délégué is verwonderd dit te horen, omdat XXXXXXX, die tot nu toe niet bezoldigd wordt, het verzoek heeft gedaan bezoldiging te ontvangen en dus alle reden heeft om het Fransche Gouvernement niet te ontstemmen.
Intusschen zal ZijneEdele, de délégué, van de gelegenheid, dat APOBIENSI terugkeert, gebruik maken een brief aan XXXXXXX mee te geven, waarin deze ernstig op zijn plicht wordt gewezen en hem ernstig wordt aangemaand het verbod tot varen in te trekken.
De Districts-Commissaris acht het bericht van APOBIENSI betrouwbaar, dat wil zeggen hij acht het onmogelijk dat een Bosneger een dergelijke boodschap zou verzinnen. Het staat dus wel vast, dat AMAKTI dit bericht heeft gezonden naar aanleiding van den brief van den Dis- tricts-Commissaris. In hoeverre echter het bericht zelf betrouwbaar is, zal moeten blijken uit het onderzoek door den heer VAN LIER in te stellen, waartoe de Districts-Commissaris deze posthouder heeft aangeschreven. In elk geval blijkt nu reeds, dat ook al mocht AMAKTI achter de staking zitten, waarvoor nog geen rechtstreeks bewijs is ingeleverd, deze toch blijkbaar reeds tracht een middel te zoeken de schuld van zich af te wenden, terwijl eveneens blijkt, uit het spoedige mondelinge antwoord, een schriftelijke bevestiging is door den Districts-Commissaris per brief geëist, dat AMAKTI toenadering zoekt.
Uit een en ander, ook al uit het feit dat voor den heer VAN LIER goederen worden opgevoerd, mag eenige hoop gekoesterd worden, dat over niet al te lange tijd de vaart hersteld zal zijn. Ik heb gemeend de heeren vertegenwoordigers der Compagnie des Mines d'Or en van de Balata Compagnie met het bericht van APOBIENSI in kennis te stellen, omdat hierdoor enig uitzicht wordt geopend op het hervatten van de vrachtvaart. Wellicht dat door den kennisne- ming hiervan deze heren hunne voornemens om de werklieden hunner maatschappijen naar Paramaribo terug te zenden, daarom zullen wijzigen. De heeren erkentelijk voor deze medede- ling, zullen die werklui toch terugzenden, vooral omdat die mensen dit zelf wensen.
Met den Districts-Commissaris en den Detachements-Commandant te Albina heb ik nog nagegaan of in elk geval de aflossing van het detachement militairen volgende maand kan plaats vinden. De Xxxxxx'x hebben den Districts-Commissaris wel verklaard, dat het stopzetten nimmer voor gouvernementsgoederen kan gelden, doch de Commissaris acht het onder de
huidige omstandigheden niet mogelijk ook gouvernementstransporten op te zenden. De militaire detachementscommandant acht het echter wel mogelijk, dat militairen opgezonden kunnen worden.
De Districts-Commissaris merkt op, dat de maatregel om de Djoeka's te Albina aan te houden niet lang kan worden volgehouden. Ik geef hem in overweging die Xxxxxx'x alleen toe te staan te vertrekken als zij dan tevens een gouvernementstransport opbrengen. Voor het geval een transport onder militaire dekking nog zal kunnen worden opgezonden, heb ik een sergeant te Albina achtergelaten, die dan als commandant daarvan kan optreden. Eveneens liet ik een instructie voor die dekkingscommandant achter. Maatregelen werden genomen om, indien dit nodig blijkt, het garnizoen te Albina te versterken. In elk geval gaat met de eerstvolgende boot de aflossing voor de Lawa naar Albina. In de loop van de morgen van den 17den Maart ontving de Districts-Commissaris de hierbij gevoegde brief van den Gouverneur van Xxxxx Xxxxxx.
Zoals uit dit verslag blijkt had de Districts-Commissaris zich reeds in verbinding gesteld met de délégué te St. Xxxxxxx.
Op de terugreis van Albina naar Paramaribo hoorde ik uit aan boord gevoerde gesprekken, dat tijdens het verblijf van ALIAMBA te Albina, deze te St. Xxxxxxx een samenkomst gehad zou hebben met XXXXXXX.
Conclusie:
De redenen voor het stopzetten van de vaart, door den Boschnegers aangevoerd, kunnen mijns inziens niet als de juiste oorzaak daarvoor worden aangenomen. Immers waar zij gezien hebben dat het gouvernement hen daarin wil tegemoetkomen, blijven zij toch bij hun weigering om te varen. Dat zij door berichten van boven tot de staking zijn overgegaan is waarschijnlijk. Wie echter het bevel daartoe heeft gegeven is niet uitgemaakt, hoewel het optreden van ALIAMBA sterke vermoedens tegen deze doen te voorschijn komen. De naam AMAKTI is bij geen enkele verklaring of conferentie genoemd, doch bijaldien ALIAMBA's schuld komt vast te staan, kon aangenomen worden, dat AMAKTI ook niet vrijuit gaat. Door het zenden van de boodschap door APOBIENSI heeft AMAKTI blijk gegeven, dat hij bezig is de schuld van zich af te schuiven en wordt het uitzicht op het verbeteren van de toestand geopend. Het onderzoek van den heer VAN LIER zal moeten uitwijzen in hoeverre AMAKTI zijn bevoegdheid te buiten is gegaan. Nadere berichten dienen dus afgewacht.
Echter zal het nodig zijn nu reeds voorbereidingen te treffen om zoonodig met een militaire macht Drietabbetje te bereiken. Blijft de staking bestaan, dan is dit langs de Marowijne niet mogelijk. Daarom zal met behulp van het Boschwezen, indien de vaart niet heropend wordt, getracht moeten worden over land de Tapanahony te bereiken. Dit dringt temeer, omdat, of- schoon èn het personeel van de Compagnie des Mines d'Or èn dat van de Balata Compagnie èn de militairen in de Lawa zich voorlopig nog kunnen redden, opzenden van voorraden daarheen toch niet te lang kan worden uitgesteld.
Wordt de vaart binnenkort geopend, dan zal het mijns inziens echter toch nodig zijn, maatregelen te nemen, dat dergelijke stakingen niet meer kunnen voorkomen. Welke maatrege- len dit moeten zijn, moeten alsdan aan de hand van hetgeen verder aan het licht zal komen, worden overwogen, doch in elk geval zal mijns inziens een zekere verbinding over land met Drietabbetje tot stand moeten worden gebracht.
Paramaribo, 19 Maart 1921. De commandant der troepen (get.) Kapitein X.X.Xxxxxxx.
17. Brief van 22 Maart 1921
X.X. xxx XXXX, posthouder bij de Aucaners aan X. Xxxxxxx, Gouvernements-Secretaris.
Centraal Lands Archief Paramaribo, Xxxx.Xx. Exh. 4 april 21 No. 174 Afd. I.
Posthouder-kondre, 22 Maart 1921.
Aan den Heer Gouverements-Secretaris van Suriname.
1. Ik heb de eer U Hoogedelgestrenge hierbij te berichten, dat ik er in geslaagd ben AMAKTI het verbod aan zijn onderhorigen, om lading op de Marowijne te vervoeren, terstond te doen opheffen.
2. Op morgen, Woensdag de 23ste, zal dit officieel aan het volk worden bekend gemaakt.
3. Dit kon niet eerder geschieden, of ik zou natuurlijk daarop gestaan hebben.
4. Alhoewel het een en ander niet van een leien dakje gegaan is, heeft het mij toch betrekkelijk geringe moeite gekost de Granman aan zijn ontrouw en verraad, zoals ik dat tegen hem noemde, jegens de bakra's te overtuigen en hem tot inkeer te brengen.
5. Dit incident heeft echter de meer gelukkige gevolgen voor mij gehad, want hierdoor is de verhouding tusschen den Granman en mij tot klaarheid gekomen en heb ik thans wel reden te geloven dat het leven voortaan tusschen ons zijn zal wat het wezen moet, namelijk datge- ne/wat/door het Bestuur met mijn zending beoogd wordt.
6. AMAKTI erkende volmondig dat het stopzetten van het transport, zonder dat het Bestuur van te voren met zijn grieven genaderd te hebben, een hoogst vijandige daad is, die de slechtste gevolgen voor hem kan hebben. Hij smeekte mij daarom hem uit deze positie te redden.
7. Een groot voordeel was het eveneens voor mij AMAKTI met KANAPE te verbroederen. Zelfs de gebruikelijke Djoeka-omhelzing bleef niet achterwege. Aan het einde omarmden de Granman, de Opperpriester en de Posthouder elkander.
8. XXXXXX verklaarde daarbij plechtig dat Xxxxxx (de stam) voortaan door ons drieën zal bestuurd worden. `U masra VAN LIER zal zorgen voor de bakra aangelegenheden. KANAPE en ik voor de Xxxxxx'x'.
9. In het dagregister heb ik het een en ander uitvoerig aangeteekend, omdat ik wel geloof dat deze gunstige ommekeer blijvend zijn zal, ook al zullen er nog vaak haken en ogen tusschen mij en de Granman ontstaan.
10. Ik haast mij van deze gelegenheid gebruik te maken U Hoogedelgestrenge mede te delen, dat een van den grootste resultaten welke ik door de besprekingen te Drietabbetje verkregen heb is, dat AMAKTI mij thans nadrukkelijk de toezegging heeft gedaan, zoo spoedig mogelijk de totstandkoming van den school zullen bevorderen.
11. De door mij in deze kroetoe tegen den Granman gehouden rede, waarin ik al mijn grieven tegen hem te berde bracht, scheen veel indruk op hem en de andere aanwezigen gemaakt te hebben. XXXXXX erkende mij veel onrecht te hebben aangedaan, doch verzocht mij thans alles ter zijde te stellen en het te beschouwen alsof van heden af een nieuw leven tusschen ons is begonnen. Kapitein XXXXXX xxx Xxxxxxxx, Xxxxxxxx loo, dezelfde man die op 27 april a.p. zich met hand en tand tegen de school verzet had, verklaarde openlijk dat hij van nu af blind vertrouwen in mij stelt. `Zo spreekt', zei hij, `niet iemand die liegt of kwaad in zijn schild voert en doet hij na dit al, ons toch kwaad, dan is dat ons noodlot (na wi koenoe, verkorting van mekoenoe) waaraan wij dan toch niet zouden ontkomen.
12. Aangemoedigd door deze woorden van XXXXXX sprak ik dadelijk na de kroetoe met hem over de school, hem vast belovende dat deze zijn zou. Hij beloofde mij ten minste
één kind uit zijn familie naar het internaat te zullen zenden. In elk geval mag ik geheel op zijn steun in deze zaak rekenen.
13. Ik vertrek op morgen weder naar Drietabbetje op uitdrukkelijk verzoek van XXXXXX ter bijwoning van den kroetoe waarin hij mededeeling aan den kapiteins doen zal betreffende de reden die hem genoopt heeft het verbod zoo spoedig weder in te trekken.
14. Ik maak van deze gelegenheid tevens gebruik U Hoogedelgestrenge beleefd te herinneren aan mijn verzoek om toezending van een kantooragenda, schrijfinkt enz., gedaan in mijn schrijven van 30 januari d.j. No. 1.
De posthouder enz. (get.) W.F. XXX XXXX.
18. Brief van 23 Maart 1921
X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne aan X. Xxxxxxx, Gouvernements-Secretaris.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921. no. 87.
Xxxxxx, 00 Xxxxx 0000.
Ik heb de eer U Hoogedelgestrenge te berichten dat ik hedenmorgen een boot met levensmiddelen voor het Lawa detachement en drie militairen voor dat detachement heb kunnen opzenden. XXXXXXX is namelijk terug en hoewel hij in de laatste tijd de Xxxxxxx niet heeft gesproken en dus geen orders had ontvangen, heeft hij de verantwoordelijkheid van deze canotage op zich genomen. Met particuliere lading en personen kan hij zich echter niet inlaten.
Deze zullen het antwoord van AMAKTI moeten afwachten. Zijns inziens zal dit antwoord ons zeer spoedig bereiken. Om de militairen met de levensmiddelen weg te krijgen moest ik Hfl. 17,50 (vroeger Hfl. 14,10) per vat betalen, hetgeen mijns inziens niet te veel is als men nagaat, dat een particulier alhier de lading voor de militairen wilde opbrengen, doch niet minder dan Hfl. 40,- per vat wilde aannemen.
De Districts-Commissaris, (get.) Xx Xxxxxxx.
19. Brief van 25 Maart 1921
Xxxxxxx, Groot-Opperhoofd der Boni's, aan Amakti, Groot-Opperhoofd der Aucaners.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Invent. no 2283, verbaal 28 juni 1921. no. 9.
Agordé, 25 Maart 1921. Granman AMAKTI,
Ik en mijn raadslieden zenden vele groeten aan den granman. Ik heb het schrijven door U aan mij gezonden ontvangen. Ik heb nota genomen van al wat gij mij hebt doen weten. Ik ga accoord met al wat gij gezegd hebt.
Toen ik aan U het voorstel deed om het transport stop te zetten, geschiedde dat uit overweging dat wij Negers in het bos gebrek lijden. Ik wenschte alles behoorlijk met de bakra's te regelen. (Commentaar van W.F. XXX XXXX in de kantlijn: Naar mij ter ore kwam, bestond AWENSAI's plan juist daarin, dat de staking zou afgekondigd worden geheel buiten de bakra's om. Wanneer die een voldongen feit was, zouden de bakra's vanzelf om hervatting van het werk vragen. De boschnegers konden dan welke eisen zij ook wilden stellen, als voorwaarde om het werk te hervatten. Het schrijven van AWENSAI aan AMAKTI moet dan ook als ironie opgevat worden). Nu gij mij echter doet weten dat gij twintig booten hebt afgezonden, daarop antwoord ik dan: -Ik heb daar nota van genomen. Gij zijt Granman, wat gij beveelt moet gebeuren. -Ik ben tevreden. -Gij hebt dit gedaan, omdat gij weet dat het U voordeel zal aanbrengen.
Ik zend vele groeten.
Was gewaarmerkt met het naamstempel van Granman Awensai
Voor getrouwe vertaling in het Nederlands, de posthouder enz., (get.) X.X. xxx Xxxx
00. Brief van 28 Maart 1921.
X.X. xxx XXXX, posthouder bij de Aucaners aan X. Xxxxxxx, Gouvernements-Secretaris.
Centraal Lands Archief Paramaribo, Secr. Ag. Exh. 4 april 21 No. 175 Afd. I.
No. 12 Drietabbetje, 28 Maart 1921.
Aan den Heer Gouvernements-Secretaris van Suriname.
1. Op 22 Maart laatstleden verzond ik met een Djoeka, die ik speciaal daarvoor aanhuurde, een schrijven aan U Hoogedelgestrenge, waarin ik U mededeelde, dat ik er in geslaagd was de werkstaking onder de vrachtvaarders te doen eindigen.
2. Op gisteravond vernam ik, dat die Djoeka niet vertrokken is naar Albina en haast ik mij een andere expresse te maken, opdat dit bericht U Hoogedelgestrenge nog met de mail van 1 April e.k. zal bereiken.
3. Aan het werkvolk, de Xxxxxx'x, is vanwege de Granman reeds mededeeling gedaan, dat de vaart is heropend en kan binnen enkele dagen reeds booten te Albina verwacht worden.
4. Ik ben op de gedachten gekomen om van hieruit twee à drie booten naar de Lawa te zenden om gelegenheid te geven aan het placer van de Mines d'Or en de Balata Compagnie Suriname tot het verzenden van brieven, eventueel van zieke arbeiders.
5. Per volgende mail hoop ik U Hoogedelgestrenge te doen geworden een rapport over al wat met betrekking tot deze zaak is voorgevallen.
6. Ik verlaat Drietabbetje niet, vóór ik een voldoende aantal booten heb zien afvaren. Zoo nodig zal ik persoonlijk de dorpen afreizen om het volk tot spoed in hun vertrek naar Albina aan te manen.
7. Van deze gelegenheid maak ik tevens gebruik U Hoogedelgestrenge te berichten, dat ik de papierbinders, inkt en vloeipapier heb ontvangen. Beleefd verzoek ik U dat mij als nog een kantooragenda zal worden opgezonden.
De posthouder (get.) X.X. xxx Xxxx
Terwijl ik deze afsluit komt KANAPE mij verzoeken zijn groeten aan U Hoogedelgestrenge over te brengen met de verzekering dat hij zal zorgdragen dat dergelijke dingen als het gebeurde niet weder zullen plaatsvinden. De vaart werd gestopt zonder zijn medeweten en hij kon het niet voorkomen. Dit is waar en ik dank het aan zijn krachtige medewerking er in geslaagd te zijn de staking betrekkelijk zoo spoedig te doen eindigen.
(get.) XXX XXXX.
[Opmerking van Districts-Commissaris Xx Xxxxxxx onderaan de brief]
Merkwaardige mededeeling! KANAPE die niet eens genoemd werd in deze zaak zal zorgen dat zulke dingen niet meer voorkomen.
(get.) Xx Xxxxxxx.
21. Brief van 29 Maart 1921.
Xxxxxx, Granman der Aukaners aan X. Xxxxxxx, Gouvernements-Secretaris
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921. no. 87.
Drietabbetje, 29 Maart 1921. Hoogedelgestrenge Heer,
De brief door U Hoogedelgestrenge mij namens de Gouverneur gezonden heb ik ontvangen. Ik beken schuld in de stakingskwestie. Ik erken dat mijn gedrag ten zeerste de schijn op mij geworpen heeft van trouweloosheid en schending van mijn eed, waarbij ik trouw gezworen had aan onze geliefde Xxxxxxxx xx xxxxxxxxxxxxxx xxx xxx Xxxxxxxxx. Ik weet dat het mij thans niet baten kan verontschuldigingen te zoeken en verzoek U daarom in overweging te nemen dat ik mensch ben en elk mensch weleens een misstap doet zonder tevoren de gevolgen daarvan berekend te hebben. Ik ben mij bewust dat deze zaak voor mij de slechtste gevolgen kan hebben en verzoek U, als mijn hoofd, mijn diep leedwezen aan den Gouverneur voor het gebeurde over te brengen met de verzekering aan U en Zijne Excellentie, dat het Bestuur in de toekomst geen reden tot klagen van mij zal hebben.
Ik erken verkeerd gehandeld te hebben met niet tevoren de Heer van Lier om raad te hebben gevraagd. Eerst toen de zaken verkeerd gingen liet ik hem van zijn standplaats komen om te raadplegen. De Heer van Lier is thans overtuigd dat ik niet te kwader trouw ben en heeft mij beloofd dit aan het Bestuur te zullen doen weten. Ik zal er zeer veel verdriet van hebben wanneer het Bestuur, dat bewezen heeft mij zoo goed gezind te zijn, mij voortaan zal gaan wantrouwen. Ik zal daarom zorgen dat er nooit weder iets zal gebeuren waarover ik mij tegenover de Koningin en de Gouverneur zou moeten schamen.
De Heer van Xxxx die bewezen heeft het goed met mij en mijn volk te menen, zal ik voortaan raadplegen. De Heer Xxx Xxxx woont hier in ons midden en hij zal aan den Gouverneur kunnen rapporteren, dat al wat ik in de stad beloofd heb, door mij zal worden nageleefd.
Ik eindig dit schrijven met nog eens plechtig te verklaren, dat iets als hetgeen nu gebeurd is, in de toekomst nooit weder zal plaats vinden. Kanape en ik zenden beleefde groeten aan U en den Gouverneur.
Dit kruismerk in onze tegenwoordigheid geplaatst door Xxxxxx xxx Xxxxxxxx voor zijn handtekening, verklarende de schrijfkunst niet te verstaan.
(get.) Xxxxx, zoon van Kanape.
(get.) W.F. Xxx Xxxx Posthouder bij de Aucaners.
22. Fragmenten uit de registers van dagelijkse aantekeningen van X.X. xxx Xxxx, Posthouder bij de Aucaners over april 1921.
Centraal Archief Paramaribo, Secr. Ag. Exh. 27-5-21 No.298 Afd.I.
XXXXXXXX gaat door naar Drietabbetje om de brief van XXXXXXX aan AMAKETI te brengen.
Ik had er gewag van gemaakt dat sedert dat er hier over de staking gesproken werd, nagenoeg geen Djoeka's, zelfs geen zieken, bij mij komen. Sedert eergisteren heb ik als voorheen weer dagelijks een groot aantal bezoekers.
De boot van XXXXXXX welke diens brieven betreffende de opheffing van de staking naar Albina afbracht, keert heden terug met brieven van de districtscommissaris aan mij en de Granman, berichtende dat de Xxxxxx'x te Albina niet geneigd zijn het werk weer te hervatten.
Kapitein JENTA bezoekt mij en deelt mij mede dat de Xxxxxx'x te Albina het werk niet willen hervatten omdat de Granman hier geen rekenschap aan de kapiteins gegeven heeft waarom of hij de staking weer heeft opgeheven. Ik gevoel mij zover beter, dat ik op morgen naar Drietabbetje wens te gaan om de brief van de Districts-Commissaris aan AMAKETI voor te lezen en van hem te horen welke maatregelen hij denkt te treffen, dat het volk zijn bevelen zal gehoorzamen.
Ik lees den brief van de Districts-Commissaris aan AMAKETI voor en vraag hem welke maatregelen hij denkt te treffen om de Xxxxxx'x te dwingen het werk te hervatten. Xxxxxxx verklaart de Granman dat hij daartegen niets vermag. KANAPE deelt mij mede dat hij bewerkt had dat een groot aantal boten zouden afvaren, ik heb de waarheid daarvan kunnen controleren, doch dat de hoge waterstand daarin vertraging heeft gebracht. Hij, KANAPE, is er zeker van dat zodra er hier boten afvaren die met lading van Albina vertrekken, zij die nog niet willen opgaan vanzelf volgen zullen. Hij meent dat deze oplossing voorlopig de enige is.
Kapitein JENTA geeft zijn hart lucht in een kroetoe over de toestand van regeringloosheid, die door XXXXXXX'x verkeerd beleid hier is ingetreden. Den Granman vertelt hij vele harde waarheden.
's Middags ontving ik een brief van den Districts-Commissaris, begeleidende een missieve van den Gouvernements-Secretaris aan mij en oproepingsbrief aan AMAKETI.
De oproepingsbrief aan AMAKETI in een kleine kroetoe voorgelezen. Hij wist vóór mijn komst te Drietabbetje dat er een officiële brief voor hem aan mij gestuurd was. Hij scheen echter nooit vermoed te hebben dat deze een oproeping voor hem kon zijn, althans het bericht bracht hem geheel van streek. Toen ik hem verder mededeelde dat ik last had van den Gouvernements-Secretaris om aan hem te zeggen dat KANAPE mede hem moest vergezellen,
scheen dat een verlichting voor hem te zijn. Ik legde de Xxxxxxx met veel nadruk uit, dat niets ter wereld vermocht hem te weerhouden aan het bevel van den gouverneur gevolg te geven, daar de gevolgen anders voor hem niet zullen te overzien zijn. XXXXXXX antwoordde dat hij alles goed had begrepen, dat hij echter verplicht was een gran-kroetoe te beleggen om alle kapiteins en andere hoofden mede te delen, wat gaande was. Ik wees hem erop dat zijn gaan naar de stad vast stond. Het oordeel van de kroetoe kan nooit invloed daarop hebben. De kroetoe werd op Zondag 1 mei bepaald.
Daar ik te weten was gekomen dat verschillende boten op weg naar de Mines d'Or te Poeloegoedoe gestopt waren en sommige der vervoerders naar Drietabbetje gegaan waren omdat zij vernomen hadden dat de Boni-negers hen zouden aanvallen en de tussenkomst van den Granman inriepen en dat AMAKETI hun gezegd had dat zij maar door moesten varen -`Het zou wel een praatje zijn, dat zij zullen aangevallen worden'- eiste ik van den Granman, daar ik wel geloof aan het bericht hechtte, dat hij een kapitein naar AWENSAI zou zenden om te verne- men wat er aan de hand was. De Granman scheen in het eerst daartoe niet bereid te zijn. Toen ik echter erop bleef aandringen, besloot hij Kapitein TIBRIBA van Xxxxxxxx met die opdracht te belasten.
Aan KANAPE had ik van tevoren gezegd dat de Xxxxxxx last had gekregen zich mede door hem te doen vergezellen. KANAPE maakte toen de indruk op mij van dit minder prettig te vinden. Toen ik hem daarover sprak, antwoordde hij dat dat juist was. Hij had altijd gewenst eens door de bakra's opgeroepen te worden, maar dan niet in een onverkwikkelijke zaak als deze. In elk geval begreep hij dat hij slechts te gehoorzamen heeft en dus gaan zal als de Granman hem dit aanzegt.
Kapitein JENTA laat mij verzoeken heden bij hem een kroetoe op Powi te komen bijwonen. Hij deelt in die kroetoe de aanwezigen mede dat de Granman met KANAPE is opgeroepen. Hij wijst op de ernst van de toestand waarin Xxxxxx (de stam) thans verkeert. Hij voorziet ernstige maatregelen van de zijde der bakra's en doet een beroep op allen de Granman zoveel mogelijk bij te staan. Aan AKOKOMIE, die de kroetoe bijwoonde, geeft JENTA de boodschap van AMAKETI, dat TEBRIBA naar AWENSAI zal gaan. AKOKOMIE is geen kapitein van Xxxxxxxx doch blaka djakti, vervanger van den kapitein. Sedert de dood van XXXXXXXXX heeft hij echter die functie waargenomen. Op 2 januari d.j. werd XXXXXXX als kapitein geïnstalleerd. Hij laat echter voorlopig het bestuur in handen van AKOKOMIE. AKOKOMIE gaat vreselijk te keer. Hing het van hem af, dan zou nu niemand een vin verroeren om de Granman te helpen. Deze meent wijzer te zijn dan alle kapiteins tesamen, laat hem dus zichzelf redden.
Ik wees deze spreker erop dat het niet aanging zich nu op de Granman te wreken en vooral niet omdat de gevolgen van het een en ander niet de persoon van AMAKETI alleen, doch heel Djoeka tegelijk zal treffen. Ik scheen een weinig succes te hebben, althans AKOKOMIE veranderde van toen en bepaalde zich tot het bejammeren van het feit dat KANAPE toenmaals verstoten en AMAKETI uitgeroepen werd.
Daar de kroetoe mij te lang duurde nam ik afscheid na alle aanwezigen op het hart te hebben gedrukt hun plicht tegenover de Granman te blijven doen.
29 April 1921
JENTA zendt mij heden een boodschap dat XXXXXXX heeft doen weten dat hij wegens ziekte niet naar AWENSAI gaan kan. XXXXX zal daarom zijn neef en vermoedelijke opvolger XXXXXXXXX erheen zenden.
30 April 1921
Van een bewoner van Powi vernam ik, dat de reis naar AWENSAI niet meer doorgaat. Ik ga daarheen om te onderzoeken wat daar weer aan de hand is. De zaak komt hierop neer, uitgezonderd JENTA wil geen kapitein de Granman bijstaan. XXXXX had, toen hij besloot XXXXXXXXX naar de Lawa te zenden, vele schimpscheuten moeten aanhoren. Hij was daarom boos geworden en wilde zich aan de zaak onttrekken. Bijgestaan door XXXXXX gelukte het mij gedaan te krijgen dat AKOKOMIE met XXXXXXXXX samen gaan zullen en reeds morgen van hier gaan.
23. Brief van 2 April 1921
X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne aan X. Xxxxxxx, Gouverne- ments-Secretaris.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921. no. 87.
Albina, 2 April 1921.
Ik heb de eer U Hoogedelgestrenge te berichten dat ik na ontvangst van den brieven van XXXXXX en den Posthouder betreffende het heropenen van den vrachtvaart, 2 kroetoes heb gehouden, waarbij ik duidelijk heb doen uitkomen dat de vrachtvaart zonder meer is heropend. Derhalve voorlopig geen onderhandelingen daaromtrent.
XXXXXXX, die ik na de kroetoes nog afzonderlijk aansprak, zei mij, dat hij alles goed begrepen had en dat voor hem de staking geëindigd was. Hij zou het volk alles nog duidelijk maken.
De Districts-Commissaris, (get.) Xx Xxxxxxx.
24. Brief van 5 april 1921.
L.J. Xxxxxxxx, Xxxxxxxxxx Gouverneur van Suriname aan Amakti, Granman der Aucaners met afschriften aan X.X. xxx Xxxx, posthouder bij de Aucaners en X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921. no. 87.
No. 1132 Paramaribo, 5 april 1921.
Onderwerp: Opheffing staking vrachtvaart Marowijne. Granman Amakti naar de stad ontboden om zich te verantwoorden.
De Waarnemend Gouverneur van Suriname, gelezen:
I. het verslag, gedagteekend 19 Maart 1921, van den Kapitein Commandant der troepen over het door hem te Albina ingestelde onderzoek inzake het stopzetten van den vrachtvaart op de Marowijne.
II. de aan den Gouvernements-Secretaris gerichte brieven:
x. xxx xxx Posthouder bij de Aucaners van 14, 15 en 28 Maart 1921 Nos. 8, 10 en 12.
b. van den Districts-Commissaris van Marowijne van 23 Maart en 2 April 1921 Nos. 212 en 224;
x. xxx xxx Xxxxxxx Xxxxxx xxx Xxxxxxxx van 29 Maart 1921; gehoord:
de Kapitein Commandant der troepen en de Raad van Bestuur (vergadering van 4 April 1921);
herlezen:
de resoluties van 7, 21 en 29 Maart 1921 Nos. 785, 986 en 1072; Besluit:
te doen schrijven:
a. Aan Xxxxxx xxx Xxxxxxxx, Groot-Opperhoofd der Aucaners.
1. Met voldoening heeft de Gouverneur uit berichten van den Districts-Commissaris te Albina en van den Posthouder vernomen, dat de stremming van het verkeer op de Marowijne is geëindigd en de vrachtvaart ten spoedigste zou worden hervat.
2. Ook stelde ik de Gouverneur in kennis met het door de Heer Xxx Xxxx namens U tot mij gericht schrijven van 29 Maart, waarin U erkent in deze zaak verkeerd te hebben gehandeld en daarvoor Uw verontschuldigingen aanbiedt.
3. De Gouverneur acht echter de algeheele stopzetting van het verkeer op de Marowijne in strijd met al Uw plechtige beloften en verzekeringen, een zaak van zoo ernstige aard, dat Zijne Excellentie niet zonder meer Uw verontschuldigingen kan aannemen, doch besloten heeft naar U de stad te ontbieden teneinde persoonlijk U omtrent Uw optreden te verant-
woorden en de Gouverneur volledig in te lichten omtrent de beweegredenen welke tot het stopzetten van den vrachtvaart hebben geleid.
4. De Gouverneur beveelt U dus om met de koloniale boot, die 26 mei van Albina vertrekt, te Paramaribo te komen, vergezeld van den voornaamste Xxxx kapiteins. De Posthouder zal worden uitgenodigd U te vergezellen.
5. Daar deze brief U op zijn laatst omstreeks 20 April zal bereiken, heeft U ruimschoots gelegenheid U op de reis voor te bereiden. Het zou dan ook als een ernstig verzuim Uwerzijds beschouwd moeten worden, wanneer U niet met de aangegeven boot te Para- maribo aankwam en de Gouverneur vergeefs op Uw komst liet wachten.
b. Aan den Posthouder bij de Aucaners in de boven-Marowijne.
1. Ik heb de eer UEdelGestrenge hierbij ter kennisneming te doen toekomen afschrift van een aan AMAKTI gericht schrijven van nummer en dagteekening als deze, waarin de Xxxxxxx met zijn kapiteins naar de stad worden opgeroepen om zich persoonlijk te verant- woorden over het stopzetten van den vrachtvaart op de Marowijne.
2. Ik moge U verzoeken het gezelschap herwaarts te begeleiden.
3. Of het aanbeveling zal verdienen te trachten het daarheen te leiden dat ook KANAPE aan den reis deelneemt, meen ik aan Uw oordeel te moeten overlaten.
4. In elk geval echter zal U met de meeste klem erop moeten aandringen, dat de reis zoo tijdig wordt aangevangen, dat het gezelschap met de aangegeven bootgelegenheid te Paramaribo aankomt.
5. Uitstel van den reis mag onder geen voorwensel worden toegelaten en zal voor den Granman de ernstigste gevolgen kunnen hebben. Reeds wordt door het Boswezen een pad gekapt om Drietabbetje van Dam uit te kunnen bereiken. Mocht de Xxxxxxx weigerachtig zijn om tijdig aan den oproep gehoor te geven, dan wordt overwogen hem langs die weg te halen.
6. Met voldoening heeft de Gouverneur vernomen, dat inmiddels door Uw tusschenkomst aan den staking een einde is gekomen. Waarom U niet vooraf heeft kunnen ingrijpen om de staking wellicht nog te kunnen voorkomen en wat de eigenlijke aanleiding voor de staking is geweest, hoopt de Gouverneur alsnog te mogen vernemen uit het toegezegd uitvoerig verslag van het gebeurde, dat zeker met de eerstvolgende gelegenheid hier mag worden verwacht.
c. Aan den Districts-Commissaris van Marowijne.
1. Met verwijzing laatstelijk naar Uw schrijven van 2 dezer No. 224 heb ik U de eer UEdelGestrenge hierbij ter kennisneming aan te bieden afschriften van twee aan AMAKTI en aan den Posthouder gerichte brieven van nummer en dagteekening als deze, blijkens welke de Granman met zijn kapiteins en begeleid door de Posthouder naar de stad wordt opgeroepen om zich persoonlijk te verantwoorden over zijn houding inzake de staking.
2. Ik verzoek U de beide brieven ten spoedigste met expressegelegenheid te willen doorzenden.
3. Bij de ontvangst van den Granman te Albina zult U natuurlijk alle feestelijkheden en onnodig eerbetoon achterwege hebben te laten.
25. Brief van 8 April 1921.
X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne aan G.J. Xxxxx, Gouverneur van Suriname.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921. no. 87.
No. 249 Albina, 8 April 1921.
Aan Zijne Excellentie de Heer Gouverneur.
Ik heb de eer Xxx Excellentie te berichten, dat de mij bij schrijven dd. 5 dezer No. 1132 toegezonden brieven aan den Posthouder en AMAKTI (op de 7de dezer ontvangen) morgen worden opgezonden en tegen het eind van den volgende week hun bestemming zullen bereiken.
Eenige dagen geleden schreef ik reeds den Posthouder en AMAKTI over het ongepast optreden van dezen inzake de werkstaking. Niettegenstaande de brieven van XXXXXX en de Posthouder aan den Gouvernements-Secretaris en aan mij, betreffende de heropening van den vrachtvaart en niettegenstaande XXXXXXX in een op dezelfde dag van den ontvangst van het eerste schrijven te mijnen kantore gehouden bijeenkomst, waarbij ook vrachtvaarders tegenwoordig waren, de aanwezigen heeft aangezegd de lading weder op te brengen, is er tot heden slechts één boot, namelijk van Asédé, die de eerste brief van den Posthouder aan mij heeft overgebracht, met vijf vaten lading van den Balata Compagnie naar Poeketi opgegaan.
Ik liet echter niets onbeproefd om de Xxxxxx'x weder aan het werk te krijgen met het gevolg, dat naar aanleiding van den op gisteren te mijnen kantore met XXXXXXX en anderen gehouden bijeenkomst, morgen opgaan, twee booten voor de Balata Compagnie naar de Paramaccakreek (de livretten zijn reeds door mij klaar gemaakt voor de reis), terwijl ik met vrij grote zekerheid kan melden, dat Xxxxxx'x voor ongeveer vijf booten lading zich op heden bij de agent van den Compagnie des Mines d'Or zullen aanmelden voor lading, naar zij mij meedeelden, tegen welke prijs ook.
Op het oogenblik wordt mij door de Xxxxxx'x BAA en KOBI, twee gezaghebbers onder hen, medegedeeld, dat morgen vijf booten lading opgaan voor de Compagnie des Mines d'Or. Alles is door hen reeds besproken met de Xxxx Xxxxx, agent van den Compagnie. Hedenmiddag zal volgens hun gewoonte de lading aan den waterkant worden opgestapeld. Niet ondienstig acht ik hun mededeeling dat deze lading tegen het gewone loon is aangenomen uit eerbied voor het bestuur.
Zoover ik tot nu toe heb kunnen uitmaken is de hoofdoorzaak van deze staking gelegen in de lonen. De Xxxxxx'x beweren en mijns inziens zeer terecht, dat zij zoo goed als niets kunnen koopen voor het loon dat hun uitbetaald wordt. De prijzen der eerste levensbehooeften zijn zeer hoog.
Om lading op te brengen naar de Fransche kant zijn ze zeer bevreesd, bewerende, dat de Xxxxxxx hen zullen afranselen. Ik heb geregeld de Délégué du Service local op de hoogte gehouden van den toestand en hem gisterenmorgen nogmaals medegedeeld wat de Djoeka's beweren ten aanzien van den Boni's. Hij antwoordde mij, dat hij de Gouverneur van Cayenne bereids geschreven heeft over het optreden van XXXXXXX (Granman van den Boni's). Door mijn tusschenkomst werd trouwens reeds een brief van den Délégué aan AWENSAI verzonden. Deze schijnt echter daarop niet geantwoord te hebben. Naar ik meen te weten, wordt AWEN- SAI niet betaald door het Fransche gouvernement zoals AMAKTI door ons gouvernement.
Mijns inziens zal er geen bestendige verbetering in deze toestand komen, tenzij de loonen worden verhoogd òf de prijzen der eerste levensbehoeften een aanmerkelijke daling ondergaan
òf de koers van den franc stijgt.
De Districts-Commissaris, (get.) Xx Xxxxxxx.
26. Brief van 10 April 1921
X.Xx. Xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne aan G.J. Xxxxx, Gouverneur van Suriname.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921. no. 87.
No. 252 Albina, 10 April 1921.
Aan Zijne Excellentie den Heer Gouverneur.
Ik heb de eer Xxx Excellentie te berichten, dat er tot en met heden reeds elf boten met lading en arbeiders van Albina zijn opgegaan.
Voor de Franse kant durven de vrachtvervoerders echter nog geen lading aan te nemen uit vrees voor de Xxxxxxx.
De brieven aan den Posthouder en aan AMAKTI zijn met de meeste spoed opgezonden en zullen hun bestemming aanstaande week bereiken.
De Districts-Commissaris, (get.) Xx Xxxxxxx.
27. Brief van 20 April 1921
H.J. Nahar, agent van de Compagnie des Mines d'Or de la Guyane hollandaise te Albina aan H.J. Bosch, agent-generaal van de Compagnie des Mines d'Or te Paramaribo.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 2 juni 1921. no. 87.
Albina, 20 April 1921.
Hooggeachte Heer Bosch,
Per deze gelegenheid doe ik U de navolgende berichten betreffende de canotage etc. toekomen.
1. Naar mij door een afgevaren Djoeka is medegedeeld, ondervindt de vrachtvaart nog steeds stremming en moeilijkheden zijdens de Aloekianen (Fransche Boschnegers). Met name is mij genoemd de Xxxxxxxxx XXXXX, wonende met enkele volgelingen op Cottica, op Hollands grondgebied aan de boven-Marowijne, die de afvarende Xxxxxx'x pertinent te kennen geeft, dat zij door hem afgeranseld zullen worden, wanneer zij met lading opgingen, wijl zij, namelijk de Aloekianen, de staking nog niet hadden opgeheven.
Ook xxxxxxxx XXXXXXX schreef mij persoonlijk, dat naar hij vernomen had, deze XXXXX aan het hoofd der stakingsbeweging stond, of juister `staat', terwijl hij, monsieur XXXXXXX, mij als zijn mening te kennen gaf, dat het goed zou zijn, wanneer ons gouver- nement deze BAYON c.s. aanzegde, om ons grondgebied onmiddellijk te verlaten. Vergis ik mij niet, dan moet deze zelfde XXXXX, ook wel genoemd BAJO of BADJO, enige tijd geleden naar Paramaribo zijn geweest, met het doel te trachten door ons gouvernement aan- gesteld te worden als kapitein. Die aanstelling heeft, zeer gelukkig, niet plaatsgehad. Ik zeg zeer gelukkig, want de tijd heeft reeds vrij spoedig geleerd, dat hij beslist geen goed kapitein zou zijn, terwijl aan de andere kant geruchten, die mij ter ore kwamen, naar het mij voor- komt, niet van grond ontbloot zijn. Wij doen veronderstellen, dat XXXXX geen man met een gerust geweten kan zijn, hij moet een of andere misdaad op zijn kerfstok hebben.6
Mijns inziens zou dus zeer ernstige overweging verdienen het denkbeeld van xxxxxxxx XXXXXXX, om die BAYON c.s. te verjagen van waar zij thans zijn, want noch voor ons gouvernement, noch voor de verschillende maatschappijen etc., zijn dergelijke sujetten van enig nut.
2. Mijn zegsman deelde mij verder mede, dat al de laatstleeden d.j. verzonden booten zich nog bevinden op Apente-Kondre, dit is op ongeveer vier à vijf dagen varens van hier, en dat de canotiers naar aanleiding van de vorenvermelde berichten van XXXXX, bevreesd zouden zijn door te gaan. Ik denk echter, dat zij tenslotte toch zullen doorvaren en niet terugkeren naar Albina.
3. Voor mijn sub 2 uitgesproken mening vind ik grond in het feit, dat morgen twee booten met vijf militairen etc. naar de Lawa vertrekken, zodat deze, onderweg zijnde booten dan zeker met die 2 booten zouden kunnen samenvaren. In deze geest heb ik bereids afgesproken met de morgen vertrekkende canotiers, die de soldaten opbrengen.
4. Over die twee booten gesproken, weet U wel dat het gouvernement hard op weg is om ons straks enorme prijzen voor de canotiers te doen betalen? 'Hoe zo?', vraagt U wellicht. Welnu, gelieve aandacht te schenken aan hetgeen nu volgt en U zult overtuigd worden van de juistheid van hetgeen ik zoëven zei.
6 Dit was een geval van noodweer.
Zoals ik U in mijn brief dd. 23 maart d.j. schreef, was de boot van de Boschneger GADOGIMI verzonden door het gouvernement, met drie militairen etc. op 23 maart jl. naar de Lawa opgevaren tegen verhoogde vrachtprijs en .... naar reden van ..... 5 gulden (Hfl.
De booten van morgen zullen gaan, zogenaamd! tegen de vroegere prijs van Hfl. 15,- per vat. Maar wat heeft men nu hier gedaan? Wel, het navolgende. De twee booten vervoeren samen vijf militairen. Er zijn ook twee tenten, gelijk dus vijf plus twee of zeven vaten. De verder lading die door beide booten samen wordt meegenomen, bedraagt in totaal hoogstens 8 vaten, namelijk wanneer de verdeling dier lading op zijn royaalst plaats vindt. Eigenlijk is dat maar zes, op zijn hoogst zeven vaten lading volgens de gewone wijze van ladingbereke- ning en ladingverdeling door de verschillende bevrachters, dat is ongeveer 100 kilogram is één vat. Dit feit is geconstateerd èn door mij èn door de heer DE BIES, employee alhier van de Balata Compagnie Suriname en Guyana, die bereids jaren alhier lading aan Xxxxxx'x heeft zien uitgeven en dikwijls ook zelf uitgeeft voor zijn maatschappij. De heer A.F.A. BOSCH, agent xxxxxx van voormelde Balata Compagnie Suriname en Guyana, is momenteel ziek, waardoor ik hem niet kon uitnodigen zich ook van de juistheid der voorgaande mededeling te komen overtuigen.
Rechtens zouden de twee morgen vertrekkende booten mijns inziens aanspraak mogen maken op betaling van zeven plus acht of vijftien vaten hoogstens. Ad Hfl. 15,- per vat geeft dat Hfl. 225,-. Zij zullen echter elk betaling krijgen voor 10 vaten, dat wordt dus samen 2x10 vaten of twintig vaten, ad Hfl. 15,- per vat Hfl. 300,-. Middels een kleine aftrekking kunt U dus zien, dat hier ontvangen vijf en zeventig gulden (Hfl.75,-), teveel betaald wordt aan deze twee canotiers, terwijl bij omrekening bijkt, dat feitelijk per vat inderdaad betaald zal zijn ge- worden Hfl. 300,- gedeeld door 15 of Hfl. 20,- (twintig gulden), hetgeen omgerekend tegen de tegenwoordige franckoers (franc is twintig centen) geeft, honderd francs (100 frcs.) per vat. Op logische wijze redenerende zal men tot de conclusie moeten komen, dat deze beide booten feitelijk dus opgaan tegen nog meer verhoogde vrachtprijs.
Momenteel betalen wij 55 francs per vat en de Boschnegers gaan tegen die prijs op zonder te dien aanzien noemenswaardige moeilijkheden in de weg te leggen.
Ik breng al het vorenstaande te Xxxx kennis met geen ander doel, om U volkomen op de hoogte te houden van al hetgeen ter zake de canotage alhier gebeurt en om U erop voor te bereiden, dat wij ons goed op weg bevinden om straks tot verhoging der canotage over te gaan en dat daartoe, wellicht onbewust, in hoge mate zal hebben meegewerkt het tegenwoordige bestuur van dit district.
Overigens acht ik het doen dezer mededelingen aan U in het belang onzer maatschappij.
5. Op slinkse wijze is op 23 Maart jl., door het bestuur alhier medegegeven aan de met drie militairen etc., op die dag naar de Lawa vertrekkende Xxxxxx XXXXXXXX, die zoals ik U in mijn `lettre officielle' schreef, toen ten burele van de Districts-Commissaris pertinent weigerde wat dan ook voor onze maatschappij mede te nemen naar het placer, één baal suiker en één baal rijst voor iemand, ik meen BAKBOORD, op Cottica aan de boven- Marowijne. Bij zijn terugkeer alhier zei XXXXXXXX mij, dat bij aankomst op de Lawa, hem gezegd was geworden, dat hij twee balen maar weer moest afbrengen naar Cottica en ze aldaar afgeven. XXXXXXXX zei mij, dat hij toen te kennen gaf over een dergelijke behandeling hoegenaamd niet tevreden te zijn, vooral niet daar hij voor onze maatschappij, die hem vrij geregeld lading geeft, niets heeft kunnen, of juister gezegd, 'mogen' medene- men. Daar hij echter niet anders handelen kon, was hij wel verplicht, die twee balen weer af te brengen tot Cottica, alwaar hij ze afgeleverd heeft.
Zeker is toch hier gewettigd de vraag, of het Districts-Bestuur alhier, aldus handelende,
7 Een hoeveelheidvan ongeveer 90 kg.
het gezag niet naar beneden haalt en of dergelijke handelingen van het tegenwoordige Dis- tricts-Bestuur niet in hoge mate afkeuring verdienen, vooral nu die handelingen plaats vinden onder de tegenwoordige omstandigheden, waarin de canotage door toedoen der Boschnegers verkeert.
6. Het Fransche gouvernement tracht een boot te expediëren naar de Aloekianen-Granman AWENSAI, waarbij hem tevens zijn achterstallige toelagen? zouden worden opgezonden. Het schijnt dat het Fransche gouvernement nalatig zou zijn geweest in de uitbetaling der toelagen van die Granman AWENSAI en sommigen willen mede daaraan de staking toeschrijven. Indien na vorenbedoelde zending tot gevolg kan hebben dat het vrachtvervoer evenals vroeger zijn gewone gang ging, dan wenste het Fransche gouvernement hiertoe in elk opzicht zijn medewerking te verlenen. Deze mededelingen sub 6, zijn de `on dit'. Ik durf voor de juistheid daarvan niet in te staan, alhoewel ik goede redenen heb om aan te nemen, dat die `on dits' niet geheel en al van grond ontbloot zijn. Zodra ik in dit opzicht iets naders verneem, meld ik U zulks wel.
7. Zoals U uit mijn correspondentie per laatste gelegenheid zult hebben kunnen opmaken, wenscht de Districts-Commandant alhier ter zake van canotage niet in correspondentie te treden met wie dan ook te Albina. In hoeverre het bestuur te Paramaribo te dien aanzien met hem accoord gaat, weet ik niet, doch het feit, dat ik inderdaad op mijn schrijven dd. 6 April 1921, trots mijn desbetreffende verzoek aan de Districts-Commissaris xxxxxx geen schriftelijk antwoord mocht ontvangen, tot op deze dag, heeft mij doen besluiten om te dier zake ook niet meer te schrijven, want mij komt het voor, dat toch de beleefdheid ten opzichte van de agent van de Compagnie des Mines d'Or de la Guyane hollandaise, op zijn minst zou mogen verwachten dat hij van het Districts-Bestuur antwoord op aan hen verzonden brieven mocht ontvangen.
Wanneer, zoals in het onderhavige geval, daartoe voor mij aanleiding mocht bestaan, iets in verband met de canotage te zeggen, dan zal ik zulks aan U schrijven en kunt U, indien U zulks nodig of gewenst mocht oordelen, alsdan mijn mededelingen brengen ter kennis van de heer Gouvernements-Secretaris te Paramaribo.
Zonder aanleiding tot meer voor heden, teken ik inmiddels, onder aanbieding van beleefde groeten,
Hoogachtend, (get.) H.J. Nahar.
Verklaring door X. xx Xxxx behorende bij bovenstaande brief.8
De ondergetekende X. xx Xxxx, employé alhier van de Balata Compagnie Suriname en Guyana, verklaart, dat hij op verzoek van de heer H.J. NAHAR, agent alhier van de Compagnie des Mines d'Or de la Guyane hollandaise, in ogenschouw heeft genomen, een hoeveelheid lading (aan goederen, namelijk kisten en blikken) bestond opbrengen, per twee booten, benevens militairen, te worden doorgezonden naar Lawa. Naar mijn schatting en de usance volgend, bedraagt gemelde hoeveelheid lading in totaal hoogsten zes à zeven vaten. Ondergetekende zou tenminste kans hebben gezien, om zonder de minste moeilijkheid, die hoeveelheid lading te verzenden naar reden van ten hoogste zes à zeven vaten.
Aldus naar waarheid getekend en aangegeven te Albina in het district Marowijne, op heden de 19e April 1921.
De emploijé voornoemd, (get.) De Bies
8De taalkundige verminkingen in deze verklaring zijn vermoedelijk een gevolg van onnauwkeurig copieëren door de klerk.
28. Verslag van Xxx Xxxx over de staking. 28 April 1921.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Invent. no 2417, verbaal 16 mei 1922, no. 21
Verslag van den Posthouder bij de Aucaners, betreffende de staking in het transport op de Marowijne, uitgebracht aan den heer Gouvernements-Secretaris.
Het plan tot staken
In de tweede helft van de Januari dj. kwamen mij voortdurend losse geruchten ter oore betreffende het voornemen van de Aucaners om het transport te staken.
In de eerste dagen van Februari namen die geruchten vaster vorm aan en kwam ik te weten dat Xxxxxxx AMAKTI in overleg met zijnen collega XXXXXXX, het Groot-Opperhoofd der Bonnies, een volledig plan de campagne had, voor eene werkstaking.
Dit gaf mij aanleiding in een geheim schrijven dd. 5/7 Februari No 1. (bijlage van des Posthouders dagregister over Maart, overgelegd onder punt 6 van mailverslag no. 4 van 1921.) den Districts-Commissaris van Marowijne bericht te zenden over het plan.
Met voordracht ben ik in het bovenvermeld geheim schrijven zoo uitvoerig mogelijk geweest. Ik wenschte nl. daardoor den Districts-Commissaris de ernst van het plan te doen inzien.
Als onderschrift van bedoeld schrijven deelde ik ZEdGestrenge nog mede dat ik aan de weet was gekomen, dat ALIAMBA, aan wien ik het schrijven mede gaf naar Albina, in verband met het plan tot staken afreisde.
Waarom ik niet dadelijk heb ingegrepen en getracht heb de staking te voorkomen.
Mijne vaste overtuiging is het nu nog meer dan te voren, dat een eerder ingrijpen mijnerzijds, de toestand slechts zou verergeren.
Bij herhaling heb ik melding gemaakt van het achterbakse en huichelachtige in het karakter van de Boschnegers. Uit ondervinding heb ik geleerd dat AMAKTI, in deze eigenschappen, ver boven zijne onderhoorigen uitsteekt. In verschillende stukken alsook in mijn dagregister heb ik vaak melding gemaakt van die ervaring.
Wanneer ik dus te voren mij met de quaestie had ingelaten, dan zou de Granman, met vele leugenachtige uitvluchten, mij er van willen overtuigen dat hij niets van het plan tot staken afwist.
Zijne oogen waren intusschen dan geopend en de zaak zou anders worden ingekleed.
Er zou dan geen verantwoordelijken persoon zijn, voor dezen daad en het werk zou nog minder vlug hervat kunnen worden, althans niet zonder het inwilligen van exhorbitante eischen der Boschnegers.
Ik verkeerde daarbij in de meening dat de Districts-Commissaris meer geloof aan mijn ambtelijk schrijven zou hechten dan aan de mededelingen van den Boschneger ALIAMBA, en dezen te Albina in het nauw zou drijven om de waarheid te bekennen.
Ook verkeerde ik in de vaste overtuiging dat ZEdGestrenge in verband met AWENSAI'S aanwezigheid te St. Xxxxxxx zich over deze zaak in verbinding zou stellen met de autoriteiten aldaar. Waarom anders was ik zoo uitvoerig in mijn schrijven?
Voor mij was het dan ook een uitgemaakte zaak dat er met de Boschnegers xxxxxxx'x gehouden zou worden en de staking verijdeld zijn.
Het was juist ingezien dat van te voren, door mij, ingrijpen verkeerd zou zijn.
Dat ik juist had ingezien dat ik niet moest ingrijpen, vóór mij iets positiefs bekend werd, moge dienen, dat dadelijk ALIAMBA'S terugkeer hier, het als een wachtwoord van mond tot mond ging, dat de Granman geheel buiten de staking stond, dat het, het werkvolk was, dat, ondanks zwaren arbeid, niet in staat was inkoopen te doen, dank de overdreven hooge winkelprijzen, het werk gestaakt had, en nu den Granman kwam vragen om met de Bakra's te laten kroetoe houden om vermindering van winkelprijzen en verhooging der canotage.
Zelfs zij die mij vertrouwelijk op de hoogte gebracht hadden, betreffende deze zaak, kwamen terug krabbelen en mij verzekeren dat hunne eerste lezing niet juist was.
Toen ik dan ook op 16 Maart jl. te Drietabbetje aankwam, was daar niemand, KANAPEE uitgezonderd, die niet trachtte mij wijs te maken, dat het volk gestaakt had vóór de Granman daar iets van wist.
AMAKTI zelf bezwoer mij dit met veel klem. Later heette het, dat AWENSAI de Lawa voor vrachtvaarders gesloten had verklaard.
Nadat ik aan den Granman op ernstige wijze aan het verstand gebracht had, dat die praatjes niet opgingen, omdat ik precies wist hoe de vork in de steel zat, en ik hem aanhalingen kon doen uit het geen hij gezegd had, in de kroetoe waarin hij de staking gelastte, kwam hij er mede voor uit dat hij het werk had doen staken op verzoek van het gansche volk, dat gebrek lijdt, tengevolge van de duurte.
Pas daarna konden de besprekingen zooals die in het dagregister zijn aangeteekend, aanvangen.
De huidige positie van den Granman tegenover zijne onderhoorigen.
Ter verduidelijking van het vervolg van dit verslag moge ik even uitwijden over de positie welke AMAKTI thans inneemt.
Gelijk ik in mijn nota van 20 Maart a.p. No. 1 (16) geheim, uiteen zette, maakte de Xxxxxxx zich, door zijn laatdunkend en dom optreden, hoe langer hoe meer gehaat bij zijn stam.
Het op ernstige wijze grieven van de kapiteins - hij heeft onlangs nog POPO in het openbaar gehoond - heeft gemaakt dat de Granman thans zoo goed als alleen staat.
De nadeelige gevolgen van het een en ander blijven dan ook niet uit. Het volk in zijn geheel genomen heeft niet het minste ontzag voor den Granman. Zijne bevelen worden eenvoudig niet opgevolgd. Zijne vroegere vrienden schijnen, op weinige uitzonderingen na, zich thans er op te hebben toegelegd om hem in alles te laten `inloopen'. De verwarring in alle zaken hier, wordt dan ook hoe langer hoe grooter. Tot nu toe is het passief verzet dat tegen den Granman gevoerd wordt; het laat zich echter in alles aanzien dat de tijd waarop dit in openlijke veranderd zal worden, zeer nabij is.
AKOKOMIE van Xxxxxxxx verklaarde op 31 Maart (zie aant. uit het D.R.) aan mij dat de Bilo-kapiteins, niet naar de kroetoe die opgeroepen werd zijn gegaan, omdat de Granman hun als kleine kinderen beschouwt, op de xxxxxxx'x worden zij, niet meer als voorheen, geraad- pleegd. De Granman acht het voldoende hen bij elkaar te roepen om hun zijne besluiten mede te deelen. Hun ergste grief is achter dat AMAKTI beslist blijft weigeren Poeketi als vergaderplaats te handhaven. De kapiteins hebben nu genoeg van dat alles. Xxxx xx Xxxxxxx niet naar hun raadgevingen en billijke eischen wil luisteren, daar achten zij het van hun kant niet meer noodig de xxxxxxx'x te bezoeken. `Laat de Xxxxxxx zelfstandig zijne besluiten nemen en ons dan doen weten wat hij verkiest,' besloot AKOKOMIE zijne mededeelingen.
Op dienzelfden dag kon ik uit gesprekken van de kapiteins XXXXXX en AFANIAKA aan de weet komen dat dezen het geheel eens zijn met AKOKOMIE.
Door den hoofdleider van de Misiedjans (APIENTOE) is Granman eenige maanden geleden
in het openbaar op schandelijke wijze uitgescholden. De vieste woorden vond APIENTOE niet voldoende om aan AMAKTI zijne verachting voor diens persoon kenbaar te maken.
N.B. APIENTOE is een der schoonvaders van AMAKTI.
Het optreden van APIENTOE tegenover den Granman heeft tot gevolg gehad, dat er niet vele Opo-negers meer zijn, die nog één greintje respect voor AMAKTI hebben.
Aanleiding tot de staking
Gelijk uit het afschrift uit mijn Dagregister (zie 17 en 18 Maart) en de daarbij gevoegde afschriften van de brieven van XXXXXX en AWENSAI aan elkander blijkt, is de directe oorzaak van de staking geweest het voorstel van XXXXXXX daartoe. Toch moet m.i. deze daad als eene spontane uiting, van wat er in het gemoed van het volk aanging, beschouwd worden.
Het bevel tot staken was slechts noodig om eene daad te stellen.
Mij is niet bekend dat er ooit ergens een maatregel getroffen werd, die zoo algemeen is toegejuicht, als AMAKTI'S bevel tot staken. Een welslagen daarvan had hem, zonder twijfel, zijn verloren aanzien hergeven.
Van werkwilligen te Albina die het werk wenschten te hervatten, geloof ik dan ook niet veel.
Vertragen in het hervatten van het werk
Waar aanleiding tot de staking de duurte is, en het gansche volk meende dat daarmede onmiddellijke prijsverlaging verkregen zou worden, is het zeer begrijpelijk dat nu die hoop ijdel bleek, het niet dadelijk weer het werk aanvat. Vooral zij niet die met leege booten van Albina terugkeerden, vóór zij één cent verdiend hadden. En dezen zijn groot in aantal. Had AMAKTI als voorheen nog onbeperkt gezag, dan zou zijn bevel dadelijk zijn opgevolgd en alles weer onmiddellijk hersteld zijn. Het is echter juist dezen toestand, die het aan het licht bracht, dat het met AMAKTI'S gezag over zijne onderhoorigen gedaan is.
Van de kapiteins, JENTA van Powie, uitgezonderd, heeft de Granman niet den minsten steun. Men komt er rond mede vooruit (echter nog niet in AMAKTI'S bijzijn), dat de Xxxxxxx meent alles alleen te kunnen doen, laat hem dan ook zich zelven uit de moeielijkheden met de Bakra's helpen.
Gelijk ik op 26 Maart voorspelde (zie Dagregister), werd op den volgenden dag, naar aanleiding van de brieven van den Gouvernements-Secretaris en Districts-Commissaris aan AMAKTI een groote kroetoe gehouden. De vergadering adviseerde den Granman om het verbod nog niet op te heffen, vóór het antwoord van XXXXXXX ontvangen is, op den brief van den Granman aan hem.
Aanleiding tot dit advies was, het bericht van den Districts-Commissaris aan AMAKTI dat des noodig de Djoeka's door militairen tegen de Bonnies beschermd, zouden worden. Afschrift van den brief aan AMAKTI gaat hierbij als bijlage I. Dit had ZEd.Gestrenge geschreven aan den Granman, in antwoord op diens boodschap, dat de Xxxxxx'x het werk gestaakt hadden, uit vrees voor de Bonnies. Men wilde eerst van de stemming van XXXXXXX overtuigd zijn en vooral weten of het hem ter oore gekomen was, dat AMAKTI hem in deze zaak had belogen.
Ik verzette mij heftig tegen elke vertraging in de hervatting van het werk.
KANAPEE viel mij bij, en eischte van AMAKTI dat de boot die het officieel bericht zou afbrengen, zoo spoedig mogelijk zou vertrekken.
De Granman gaf toe, en werd er nog op dien zelfden dag met toebereidselen (bakken van cassavebrooden enz.) voor de reis begonnen.
Op 30 Maart verliet die boot Drietabbetje.
Het bericht betreffende eventueele militaire hulp tegen de Bonnies heeft veel kwaad hier gesticht. Velen die daarvan kennis kregen, zijn bang naar de Lawa te gaan, of hunnen
familieleden er heen te doen gaan. Men vreest door de Xxxxxxx aangevallen te worden, om den leugen van AMAKTI.
AMAKTI zat dan ook zeer verlegen met een brief, van het Bestuur te St. Xxxxxxx aan XXXXXXX'X adres, welken brief door den Districts-Commissaris aan den Granman voor doorzending gestuurd was.
XXXXXX vroeg mij xxxxxx dien brief te mogen verscheuren instede van door te zenden, omdat hij uit den brief van den Districts-Commissaris afleiden kon, dat het schrijven aan XXXXXXX ging over de mededeeling aan hem, AMAKTI, dat XXXXXXX alleen verantwoordelijk was voor de staking (zie Dagregister 13 Maart).
Waar ik echter immer den Xxxxxx'x voorhoud, dat een brief een heilig ding is, en dat wie met de bezorging daarvan belast wordt, zich aan een ernstig misdrijf schuldig maakt wanneer hij den brief verduistert of zoek maakt, kon moeielijk van mij verwacht worden, dat ik den Granman de gevraagde toestemming zou geven. Aan den anderen kant zou die brief slechts onheil stichten. Ik heb daarom dezen teruggenomen van AMAKTI en hem medegedeeld dat ik hem zal terugzenden aan den Districts-Commissaris, met beleefd verzoek dien brief terug te willen geven aan den afzender, onder mededeeling dat het bericht betreffende AWENSAI, een misverstand was.
Om te bewerken dat degenen die uit vrees voor de Xxxxxxx niet weer in de vaart willen gaan, daarop zullen terugkomen, stuurde KANAPEE een tweede ernstige boodschap naar de Lawa om vooral de Xxxxxxx te doen weten, de Xxxxxx'x die langs varen niet te molesteeren.
Op 29 Maart kwam zekere GADO-GI-MI aan te Drietabbetje. Hij was op weg naar de Mines d'Or met soldaten. De soldaten had hij te Poeloegoedoe achtergelaten om eerst van den Granman te komen informeeren of die het al dan niet goed vond dat hij doorging. GADO-GI- MI bracht de boodschap van den Districts-Commissaris aan den Granman mede, dat ZEd.Ge- strenge zich de staking niet zou aantrekken als die zich niet tot de militairen uitstrekte. Ik kan niet gelooven dat de heer DE XXXXXXX dit op deze wijze zal gezegd hebben, en maak er slechts melding van, ten eerste, om te doen uitkomen hoe onraadzaam het is, in belangrijke zaken mondelinge boodschappen aan Xxxxxx'x te geven en voorts omdat het niet zonder eenig gevolg is gebleven. Later vernam ik dat nagenoeg alle Djoeka's die terugkwamen te Drietabbe- tje dezelfde mededeeling deden en dat daaruit wordt afgeleid dat de Districts-Commissaris voorloopig slechts hervatting van het transport voor de militairen wenscht.
Hoe dit ook zij, 't een en ander is mede oorzaak dat niet velen dadelijk tot de afreis bereid zijn. Velen wenschen van den Granman dat hij eerst kroetoe met de Bakra zal houden en eischen stellen, vóór het werk hervat wordt. AMAKTI verklaart echter beslist, geen enkelen eisch te zullen stellen, en niet met de Bakra's te zullen kroetoe houden, vóór alles weer geregeld gaat.
Als bewijs dat het in het geheel geen zin heeft, brieven aan AMAKTI, buiten mij om, te schrijven, moge het volgende dienen. Door een toeval verried de Granman zich, op Zondag 27 Maart, aan mij dat hij een brief van den Districts-Commissaris had ontvangen, welken hij nog niet geopend had. Dezen brief had AMAKTI klein gevouwen weggelegd. Het origineel daarvan hecht ik als bijlage II aan dit verslag. Ik droeg geen kennis van den brief vóór AMAKTI mij hem ter hand stelde. Later vernam ik dat de Xxxxxxx dien brief reeds VIER dagen in zijn bezit had.
KANAPEE
Ik ondervind in deze zaak veel hulp van KANAPEE en is het aan hem te danken dat de vele chicanes van de kroetoe's en van AMAKTI persoonlijk geen ingang hebben gevonden, waardoor de hervatting van het werk nog meer vertraging zou ondervinden. Vooral is hij druk doende om van Opo-zoowel als Bilo-negers gedaan te krijgen, dat zij spoedig zullen afvaren.
Ook tracht hij zooveel mogelijk de stemming van de kapiteins tegen AMAKTI ten goede te doen keeren. -KANAPEE heeft bewezen dat rancune hem vreemd is.
Eene onvoorziene stoornis
Nadat de zaken zoover stonden, dat verwacht mocht worden, dat een belangrijk aantal booten zouden afvaren kwam daarin stoornis door den zeer hoogen waterstand, welke zich omstreeks 10 dezer, inzette. Er wordt nu op de daling daarvan gewacht.
Het oordeel van de gemeenschap hier, over de wijze van staken.
Niet overdreven is het, als ik verklaar dat XXXXXX'x beleid in deze, op zeer enkele uitzonderingen na, algemeen wordt afgekeurd. De kapiteins en anderen, zijn zelfs veront- waardigd over het feit dat de Xxxxxxx niet eerst de grieven van het volk aan de Bakra's had bloot gelegd vóór tot de staking te besluiten. Algemeen verkeerde men in de meening dat de Bakra's niet het oor hebben willen leenen voor die grieven. Erkend wordt, dat de Granman met het gebeurde, ernstig misdaan heeft tegen de Bakra's.
Nu zou dan verwacht mogen worden, dat allen zoo vlug mogelijk zullen samenwerken om de fout te herstellen. - Zoo is een neger echter niet. Typeerend voor het negerkarakter is het in deze, dat in stede van AMAKTI nu bij te staan, nagenoeg allen de gelegenheid willen aangrij- pen om zich op hem te wreken, door hem nog meer in ongenade bij de Bakra's te brengen.-
ALIAMBA
In deze onverkwikkelijke zaak moet feitelijk ALIAMBA als de booze geest beschouwd worden. De staking zou niet gebeurd zijn, als hij zich daar niet op had toegelegd.
Toen hij op 7 Februari jl. op weg naar Albina te POWIE aan wal ging, deelde kapitein XXXXX hem mede dat hij eene officieele boodschap van XXXXXXX voor AMAKTI had ontvangen, waarin dezen aan zijnen collega het voorstel deed, om nog niet tot de staking over te gaan. Hij, AWENSAI, was op weg naar de Bakra's om over de duurte te spreken. Bij zijn terugkeer zou hij bericht aan AMAKTI over den stand van zaken zenden en dan xxxxxxx houden, om nader de zaak te bespreken.
XXXXX gaf aan ALIAMBA den raad om terug te keeren naar Drietabbetje en AMAKTI dit te berichten.
XXXXXXX antwoordde daarop dat hij vrijheid van handelen had van AMAKTI en te Albina naar bevind van zaken zou handelen.
Op Albina wist hij den Districts-Commandant te misleiden.
Dit verslag was tot zoo ver reeds in concept en wenschte ik het, aangevuld met de voorstellen, die ik in deze meen toe moeten doen, gereed te maken voor de mail van 12 April. Tot mijn leedwezen werd ik door ziekte daartoe verhinderd.
Na 12 April is tot heden als gevolg van den hoogen waterstand, geen boot afgevaren, waarmede ik het voor de mail van 26 kon afzenden.
Intusschen heeft mij de oproepingsbrief voor AMAKTI bereikt. Ik oordeel het thans beter met mijne voorstellen te wachten, tot na de besprekingen die te Paramaribo gehouden zullen worden.
De Posthouder enz., (get.) XXXXXX X. XXX XXXX
Posthouderkondré 28 April 1921.
De D.C.
(get.) XX XXXXXXX
Voor eensluitend afschrift,
De wd. Gouvernements-Secretaris,
29. Fragmenten uit de registers van dagelijkse aantekeningen van X.X. xxx Xxxx, posthouder bij de Aucaners over de maand mei 1921
Centraal Archief Paramaribo, Xxxx.Xx. Exh. 7 juli 1921, no. 466 Afd.I.
1 Mei 1921
AMAKETI zendt mij een boodschap om af te zeggen voor de kroetoe te Drietabbetje waarheen ik heden gaan zou. Ik vernam later dat de kroetoe tot donderdag was uitgesteld.
4 Mei 1921
Ik ga in de buurt naar een boot (Xxxxxx'x) zoeken om mij naar Drietabbetje te brengen. Ik vind niemand.
5 Mei 1921
Er gaat niet één boot langs om naar de kroetoe, die tot heden verdaagd was, te gaan.
6 Mei 1921
Tot heden vind ik geen volk om mij naar Drietabbetje te brengen.
7 Mei 1921
Ik ga heden naar kapitein XXXXX om van hem te eisen, dat ik gelegenheid naar Drietabbetje krijg. Van hem verneem ik dat hij van de Granman een boodschap heeft ontvangen dat het niet nodig is dat ik voorlopig op Drietabbetje kom.
8 Mei 1921
Met een heel klein vaartuig dat toevallig hierlangs kwam, ga ik naar Poeketi om daar naar een boot te zoeken om mij naar Drietabbetje te brengen. Ik was zo gelukkig een bekende daar aan te treffen, die juist naar Drietabbetje ging. Zijn bootje is zeer klein en rank, doch daar ik geen andere vinden kon, zie ik mij verplicht daarmee te gaan. Van mijn ervaring te Drietabbetje zend ik op morgen bericht aan de Gouvernements-Secretaris en moge hier dus beleefd naar dat schrijven verwijzen (zie mijn brief dd. 9 mei 1921 No.15).
Omstreeks 4 uur 's namiddags keerde ik van Drietabbetje terug naar Poeketi, vanwaar ik verder naar mijn woonplaats reisde, alwaar ik om half 7 's avonds aankwam. De reis kostte mij plusminus tien gulden. Bij de terugweg scheelde het weinig of het korjaaltje dat mij afbracht was op de Gran-holovallen omgeslagen.
9 Mei 1921
Laat in de namiddag verneem ik dat kapitein XXXXXXXX, die naar AWENSAI gegaan was om te vragen waarom of de Djoeka's bedreigd werden door de Xxxxxxx, op Powi is teruggekeerd. Ik ga erheen om te vernemen wat er aan de hand is
Wat ik aan de weet kwam heb ik in mijn schrijven van 9 mei d.j. No.15 ter kennis van de heer Gouvernements-Secretaris gebracht en moge ik thans beleefd daarnaar verwijzen.
12 Mei 1921
Voor mijn reis naar Paramaribo, welke ik op 22 mei a.s. bepaald heb, ben ik reeds enige dagen geleden met een Djoeka overeengekomen. Hij beloofde vast op tijd er te zullen zijn om mij af te brengen. Aangezien men echter nooit op het woord van een Djoeka kan rekenen, is men verplicht, ter voorkoming van teleurstellingen, voor werk dat geen uitstel kan lijden, steeds meerdere afspraken te maken. Ik ga heden daarom naar Poeketi om een tweede boot te
bestellen.
14 Mei 1921
KANAPE komt heden de dag bij mij doorbrengen en houdt vele besprekingen met mij over de wantoestanden die hier heersen ten gevolge van XXXXXXX'x slecht bestuur. Hij keurt het zeer af dat AMAKETI geen onmiddellijk gevolg heeft gegeven aan de oproep van de gouver- neur. Hij verzocht mij zoveel het in mijn vermogen is te trachten het bestuur mild over AMAKETI te stemmen, want bij hem, KANAPE, staat het vast dat AMAKETI's gedrag niet zonder nadelige gevolgen voor hem zullen blijven.
15 Mei 1921
Teneinde de Gouvernements-Secretaris zo volledig mogelijk te kunnen inlichten over de staking en al wat daarmee verband houdt, had ik aan een betrouwbaar persoon in de Lawa, zekere XXXXXXXX, opgedragen om zich behoorlijk op de hoogte te stellen van al wat daar plaatsgreep. Aangezien XXXXXXXX niet voldoende ontwikkeld is om een degelijk verslag schriftelijk uit te brengen, zond ik heden een boot om hem af te halen, opdat hij mij mondeling op de hoogte van zaken zou brengen.
19 Mei 1921
Kapitein JENTA brengt mij een brief aan het adres van AMAKETI om aan hem, JENTA, voor te lezen. AMAKETI had kort geleden bepaald dat brieven aan zijn adres door JENTA mogen geopend worden. Deze zal dan, telkens nadat een brief door mij aan hem vertolkt is, een boodschap aan AMAKETI zenden, om hem te doen weten wat daarin staat. Officieel heet dit, om mij de vermoeiende reis over de Gran-holovallen te besparen. In werkelijkheid is dit naar mijn vaste overtuiging een voorzorgsmaatregel van AMAKETI om later te zeggen dat de inhoud van die brieven aan hem verkeerd zijn overgebracht, zodra het om iets tegen zijn zin gaan zal. De brief aan AMAKETI is afgezonden door zekere BAA te Albina. Deze deelt aan de Granman mede dat AWENSAI de Lawa weer heeft opengesteld voor elk vervoer, dus ook voor de Franse kant.
22 Mei 1921
Omstreeks 12 uur vertrek ik van mijn standplaats na vele zieken eerst behandeld te hebben.
23 t/m 24 Mei 1921 Op reis naar Albina.
25 Mei 1921
Om half zes 's morgens kom ik te Albina aan.
26 t/m 29 Mei 1921
Verblijf te Albina. In die dagen hield ik verschillende besprekingen met de Bosnegers betreffende de staking (zie vervolg van het verslag over de staking ingediend aan de heer Gouvernements-Secretaris.
30 Mei 1921
Ik vertrek des namiddags 2 uur van Albina.
31 Mei 1921
Te Paramaribo aangekomen en mijn opwachting bij de Gouvernements-Secretaris gemaakt.
30. Brief van 3 mai 1921
H.J. Nahar, van de Compagnie des Mindes d'Or te Albina aan H.J. Bosch, agent-generaal van de Compagnie te Paramaribo.
Centraal Archief Paramaribo, geen archiefnummers bekend.
Albina, 3 mai 1921.
Monsieur H.J. Bosch, Agent-Général de la Cie des Mines d'Or de la Guyane hollandaise, Paramaribo.
Xxxx Monsieur,
Je vous confirme ma lettre du 29 de l'écoulé.
Canotage - A ce sujet je n'ai qu'à vous confirmer mes nouvelles vous données dans ma lettre du 29-4-1921. Hier j'ai été informé à nouveau, que tous nos canots expédiés depuis le 0 xxxxx xx, x'xxxxx mon diseur au mai seraient encore à Poeloegoedoe, toujours en attendant les instructions de Monsieur Xxxxxx, le Granman des Bosch, afin de, oui ou non, continuer leur chemin.
Maintenant je me demande, doit on accepter que en réalité le canotage est repris et que la grève parait donc pris fin, bien que le Granman des Bosch Amakti, ait écrit une belle lettre! au Gou- vernement hollandais, bien que peut être des nouvelles optimistes soient lancées d'ici au Gouvernement à Paramaribo et bien que même les journaux de votre ville disent que, grace à l'intermédiaire de Monsieur Xxx Xxxx, Chargé de postes du Gouvernement chez les Bosch, la grève est déjà terminée.Mais non, mille fois non! Monsieur l'Agent Général, la grève continue en effet, encore jusqu'à ce jour d'année ici, et il fait grandement temps, que le Gouvernement hollandais intervienne enfin énergiquement pour défaire la situation que je considère maintenant plus que précaire. Xxxxxxxx donc insister auprès du Gouvernement pour qu'il prenne les mesures nécessaires pour assurer le canotage. Parce que, voilà bien déjà deux mois qu'aucun canot n'a pu arriver au placer avec des vivres, tandis que, en engageant les ouvriers par devant le Gouver- nement nous nous engageons à leur donner des vivres chaque semaine. Et si le canotage n'est pas régulier nous ne pourrions jamais remplir notre obligation relative. N'oubliez non plus les grosses eaux de temps qui retarderont l'arivée au placer des canots avec des vivres etc. etc.
Correspondances. Hier j'ai été à même d'expédier les correspondances au placer par un avion, parti le matin. Xxxx xxx 00 xxxxxxxx, x'xxxxxxx xx xxx xxxxxxxxxxxx, xxxx vous parle ma lettre du 29-4-1921, sont encore ici. Mon etat de caisse d'avril 1921 se trouve ci inc..., tandis que ma comptabilité entière avec les p.j. ./23 a été expédiée hier à Paris, par poste St.-Xxxxxxx xx Xxxxxx, sous pli séparé et recommandé.
Sans autre pour le moment, veuillez agréer, xxxx Monsieur l'Agent-Général, mes respectueu- ses salutations. (signé) H.J. Nahar
31. Telegram 4 Mei 1921
van L.J. Xxxxxxxx, Waarnemend Gouverneur van Suriname aan X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Inventarisno. 2283, verbaal 2 juni 1921, no. 87.
No. 1580 Paramaribo,
Onderwerp: telegram aan den Districts-Commissaris te Albina nopens hervatting vrachtvaart door de Boschnegers.
De waarnemend Gouverneur van Suriname besluit te seinen:
Commissaire Xxxxxx xxxxx Saint-Laurent.
Sein of vrachtvaart werkelijk hervat. Verwacht eerstvolgende gelegenheid uitvoerig rapport toestand, Rietberg.
32. Artikel in de ‘L'Avenir de la Guyane francaise’ van 7 mei 1921.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Inventarisno. 2417, verbaal 16 mei 1922, no 21.
LA GREVE DES BONIS.
Tout le monde sait quelle déplorable situation est faite aux mineurs et ouvriers des bois par suite de la grève des Bonis qui a supprimé tout trafic entre St.-Laurent et les placers et exploitati
ons des hauteurs. On sait aussi que le commerce est arrêté au Maroni et qu'une crise économique, qui aura sa répercussion dans toute la colonie, ménace d'en être la conséquence.
Nous avons demandé à un de nos amis de faire une enquête sur place et de nous donner, pour les lecteurs de l'Avenir tous les renseignements qu'il pourrait recueillir concernant la grève actuelle.
Voici ce qu'il nous écrit: Comme organisation de grève c'est surprenant d'entente et de cohésion. Impossible d'abord d'en déterminer les causes exactement; les uns disent que le grandman boni Awensaie, a qui le service local à supprimé l'allocation qu'il touchait a défendu par représaille xx xxxxxxx xx xx xxxxxxx xx xxxxxx xx xxxx Xxxxxx. C'est-à-dire, en aval de l'Inini et du Ouaqui qui sont les centres principaux de l'industrie de l'or et du balata. D'autres - et je crois ceux-là dans le vrai - attribuent à la grève une autre cause: L'augmentation du canotage.
Nous serons sous peu édifiés puis qu'une mission composée de trois gendarmes avec X.Xxxxx comme représentant des commerçants du Xxxxxx, x quitté St.-Laurent le 23 avril à destination de Bonniville où réside le grand Man en question. Cette mission est chargée de lui remettre l'indemnité locale rétablie. C'est peut-être très bien conçu, mais avec la mentalité de ces gens là, il est à prévoir que ce succès les encouragera à présenter de revindications à n'en plus finir. Et d'ailleurs il ne faudra pas s'étonner si les Bochs, à leur tour, qui aujourd'hui prétendent que le passage leur est interdit par ordre d'Awensaie posent, au moment où l'on pourra croire que tout est fini, la question qui est le facteur essentiel de cette xxxxx, x savoir l'augmentation du canotage.
Le canotage dans nos rivières semées de sauts est particulièrement pénible, on doit le reconnaitre. Mais depuis deux ans, le tarif des transports à déjà doublé; pour certains parcours les frais de canotage également même le prix de facture des marchandises!
Certes, nous reconnaissons que les canotiers sont en droit de demander une rétribution équitable du travail ardu auquel ils se livrent: il est des revindications si légitimes qu'elles ne se discutent même pas. Tel n'est pas le cas. Xxxxx et Xxxxx ont obtenu déjà plus qu'il ne conviend- rait. Et il est impossible d'acquiescer aux nouvelles exigences de ces quasi-primitifs qui, sans réflexion, parce qu'ils se savent maitres de la situation, se montrent insatiables.
Il faut dire qu'ils sont peut-être occultement encouragés et dirigés par une certaine personalité hollandaise dont on sera bien étonné un jour d'apprendre quel a été le rôle dans cette grève qui arrête la vie commerciale d'une grande partie de la colonie française.
Alors que Monsieur le Gouverneur de la Guyane hollandaise prenait des mesures pour enrayer le mouvement gréviste, ce personnage qui par ses fonctions, jouit d'une grande influence sur les demi-sauvages du fleuve, amenait ceux-ci a se discipliner pour arrêter partout le travail et d'un seul coup, affamer les ouvriers et trafiquants qui se trouvent dans les hauteurs et par voie de conséquence annihiler le trafic de St.-Xxxxxxx au point qu'une crise prèsque générale est imminente.
On a fait croire à ces individus qui vivent en tribu sur les frontières du Maroni, Boches, Bonis, Saramakas, etc. que les lois françaises ne sont pas faites pour eux.
Il est grand temps de les détromper et de rappeler à ces messieurs qu'ils ne sont pas en dehors
de la civilisation et de la légalité.
Car dans tout autre pays, on n'eût pas manqué d'infliger aux meneurs, qu'ils soient grand man ou autre, des sanctions sévères pour entrave à la liberté du travail.
La situation actuelle est aggravée d'une incertitude pour l'avenir; car le conflit apaisé, il peut renaître pour les mêmes causes et sous les mêmes auspices.
Qu'on sache une fois pour toutes et définitivement quelles sont les revindications des grévistes; qu'on y fasse droit si elles sont acceptables. Mais si on arrive à une entente qu'on hésite pas à màler, par tous les moyens, les meneurs et les fauteurs de troubles qui tenteraient par la suite de la rompre.
Sans quoi, il n'y aura plus aucune sécurité pour notre commerce et notre industrie.
33. Brief van 9 Mei 1921.
X.X. xxx Xxxx, Posthouder bij de Aucaners aan X.Xxxxxxx, Gouvernements-Secretaris.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Inventarisno. 2283, verbaal 28 juni 1921, no, 3.
No.15 Xxxxxxxxxx-xxxxxx, 0 Xxx 0000.
7 bijlagen
Aan den Heer Gouvernements-Secretaris van Suriname.
1. Bijgaande heb ik de eer U Hoogedelgestrenge te doen toekomen afschrift uit mijn dagregister over Mei d.j. en het verslag over de staking met daarbij behorende bijlagen.
2. Zeer tot mijn leedwezen was ik niet in staat om eerder deze stukken te doen geworden. Eensdeels door ongesteldheid en voorts door gebrek aan gelegenheid om het pakket af te zenden.
3. Ook voor deze mail had ik geen gelegenheid en was verplicht wederom een expresse te maken.
4. Ik had de eer Xx Xxxxxxxxxxxxxxxxxx schrijven van 5 april d.j. No.1132 en de daarbij gevoegde oproepingsbrief voor AMAKETI op 24 d.a.v. te ontvangen.
5. Op 26 Mei ging ik naar Drietabbetje om de Granman die brief voor te lezen en hem de hoge ernst van de inhoud goed duidelijk te maken.
6. Bij het onderhoud waren tegenwoordig KANAPE, GAGOE, kapitein XXXX en enige anderen van Drietabbetje.
7. De brief maakte veel indruk op de aanwezigen, op AMAKETI het meest. Hij kon geen woord uitbrengen.
8. Daar ik dezelfde dag naar mijn standplaats zou terugkeren, verzocht de Granman mij om op zondag 1 Mei terug te willen komen naar Drietabbetje om een grote kroetoe bij te wonen waartoe hij alle hoofden van Xxxx en Opo zou oproepen.
9. Gebruik makende van de vrijheid door U Hoogedelgestrenge mij in punt 6 van Uw bovenaangehaald schrijven verleend, heb ik aan AMAKETI zowel KANAPE meegedeeld, dat het de wens van Zijne Excellentie de Gouverneur is, dat KANAPE mede de Granman zal vergezellen.
10. Onder de voorstellen waarvan ik in het verslag gewag maakte, zou in de eerste plaats zijn, het aan U Hoogedelgestrenge verzoeken te willen bevorderen dat AMAKETI met KANAPE naar Paramaribo zou worden opgeroepen.
11. Met grote instemming nam ik daarom kennis van het besluit van den Gouverneur.
12. Mijns inziens is het thans noodzakelijk geworden KANAPE met enig gezag te bekleden, zal de toestand hier binnenkort niet ene worden, die het bestuur dan moeite zal hebben te beteugelen.
13. Ik geloof niet dat AMAKETI zich tegen een eventuele benoeming van KANAPE tot kapitein zal verzetten. Ik hoop het zelfs zo ver te brengen dat het voorstel van hemzelf zal uitgaan, gelijk door Gouverneur Xxxxx wenselijk geacht werd.
14. Voorts heb ik de vrijheid genomen aan den Granman te zeggen dat U Hoogedelgestrenge aan mij de vrijheid heeft gelaten, om voor het geval ik het wenselijk oordeel, dat deze of gene kapitein tot het gezelschap zal behoren, de Granman te zeggen zich mede door die te doen vergezellen.
15. Aanleiding hiertoe is volgens mij de vrees dat AMAKETI zich slechts door degenen die hem nu nog naar de mond praten zou doen vergezellen en bij terugkeer hier de waarheid
evenals voorheen zal verdoezelen.
16. Ook acht ik het volstrekt nodig dat ALIAMBA komt om zich te verantwoorden voor zijn boosaardige opzet tegenover de districtscommissaris en vooral dat hij een welverdiende afstraffing zal krijgen.
17. De kroetoe die op 1 Mei gehouden zou worden moest tot donderdag d.a.v. worden uitgesteld, omdat niemand op de vergadering verscheen.
18. Ook donderdag werd echter een kroetoe gehouden om de hiervoren aangehaalde reden.
19. Xxx XXXXXXX had ik op 1 Mei een afzegging. Hij zou later mij doen weten wanneer ik komen moest.
20. Aangezien ik op gisteren 8 Mei nog geen bericht van xxxXxxxxxx had, ben ik naar Drietabbetje gegaan, om hem te vragen of hij geen plan had antwoord per deze mail aan U Hoogedelgestrenge te zenden en hem nog eens op het hart te drukken, dat hij geheel in ongenade bij het bestuur zal komen zo hij in deze niet aan de bevelen van den Gouverneur gehoorzaamt.
21. Te Drietabbetje aangekomen vernam ik dat de Granman ziek was en in de woning van één zijner vrouwen lag. Ik liet hem van mijn komst verwittigen en hij liet mij vragen bij hem te komen omdat hij niet opstaan kon.
22. In het begin van het onderhoud was AMAKETI weer zeer obstinaat. Hij had niets tegen de bakra's misdaan, er is geen sprake van in ongenade komen, enz. Hij is ziek en kan niet afvaren. In zijn plaats zullen enige Kapiteins gaan, doch niet met de mail van 26 e.k.
23. Daarop deelde ik hem mee dat ik mijn taak als afgedaan beschouwde en alle gevolgen voor zijn rekening laat.
24. XXXXXXX verzocht mij daarop hem niet in de steek te laten. Hij is ziek en ik moet medelijden met hem hebben. Laat mij voor hem aan U Edelgestrenge schrijven dat hij beslist komen zal doch thans ziek is en ook orde op zaken hier wil zetten eer hij afvaart.
25. De Granman is inderdaad ziek. Hij lijdt zelfs aan een ernstige kwaal. Aan mijn advies af te reizen en zich te Albina of Paramaribo te laten behandelen wil hij echter geen gevolg geven.
26. KANAPE deelde mij mede dat AMAKETI hem weer buiten de zaken houdt. Hij doet de zotste dingen en raadpleegt nu niemand meer.
27. Te Drietabbetje vernam ik dat de opzichter bij het Boswezen de xxxx XXXXXX op donderdag 5 Mei jl. van de Tosokreek, plusminus drie uur boven Drietabbetje, alwaar de lijn van Dam af is uitgekomen, de Granman een bezoek gebracht had en weer teruggekeerd is.
28. In verband met de staking moge ik U Hoogedelgestrenge het volgende mededelen:
29. Verschillende boten die met lading op weg naar Mines d'Or waren, stopten te Poeloegoedoe en enige van de vervoerders kwamen hier om aan den Granman te zeggen dat zij bang waren door te gaan, omdat zij bedreigd werden door de Bonnie-negers te zullen worden afgeranseld.
30. Ik heb toen van AMAKETI gedaan kunnen krijgen dat hij een kapitein, AKOKOMIE van Xxxxxxxx, naar de Lawa zond om de besprekingen met XXXXXXX te gaan voeren.
31. Heden in de vooravond deelde AKOKOMIE mij het volgende mede:
32. XXXXXXX heeft XXXXXXX doen weten dat deze na met hem, AWENSAI, een accoord te zijn aangegaan voor een staking, eenzijdig het contract heeft verbroken en thans tracht hem in een kwaad daglicht te stellen als ware hij de enige verantwoordelijke voor de staking.
33. Hij wenst niet doodgeschoten te worden door de Hollandsche soldaten die AMAKETI op hem wil afzenden en zal daarom degenen die Hollandsche lading vervoeren ongemoeid laten.
34. Wat echter betreft Fransche lading, geen vat zal door wie dan ook vervoerd mogen
worden vóór prijsdaling is ingetreden of de canotage evenredig verhoogd.
35. In Boschneger-taal betekent dit dat de staking niet is geëindigd.
36. Wel zullen er boten naar de Mines d'Or varen, doch ik geloof niet dat dit zonder moeite gaan zal.
37. Ik stel mij voor dat de meeste Xxxxxx'x, thans geen vertrouwen meer in AMAKETI hebbende, de resultaten van XXXXXXX'x pogingen om prijsdaling enz. te verkrijgen, zullen willen afwachten eer weer aan het werk te gaan.
38. Van AKOKOMIE vernam ik verder dat de Granman in verband met mijn bezoek op gisteren aan hem besloten heeft met de mailboot van 26 dezer enige kapiteins naar Paramaribo te zenden.
39. In het belang van de dienst acht ik het persoonlijk, ook zonder de Granman af te varen, omdat er spoedig dient ingegrepen te worden en ik vermeen dat door mondelinge gedachtenwisseling met U Hoogedelgestrenge de zaken spoediger beslag zullen krijgen.
40. In verband hiermee vertrek per mailgelegenheid van 26 e.k. naar Paramaribo. (get.) W.F. Van Lier.
34. Brief van , 9 Mei 1921.
X. Xxxxxxx, Gouvernements-Secretaris aan X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Inventarisno. 2283, verbaal 28 juni 1921, no. 3.
No.1606 Paramaribo, 9 Mei 1921.
Onderwerp: Boschneger-staking Marowijne.
De waarnemend Gouverneur van Suriname, herlezen de resoluties van 5 april 1921 No.1132 en 4 Mei 1921 No.1580, besluit te doen schrijven aan den Districts-Commissaris van Marowijne:
1. In punt 5 van het schrijven van den Posthouder bij de Aucaners van 28 maart jl. No.12 werd mij door de heer Xxx Xxxx een volledig rapport toegezegd van al wat met de staking van de vrachtvaart op de Marowijne verband houdt. Hoewel daarna naar ik meen drie mails van Albina zijn aangekomen, heeft tot mijn bevreemding dat rapport mij nog steeds niet bereikt, zodat het voor het bestuur niet mogelijk was de door de Koloniale Staten bij de begrotingsbehandeling over de oorzaken van de staking gestelde vragen te beantwoorden.
2. Erger is dat hier van particuliere zijde voortdurend alarmerende berichten inkomen volgens welke de boten die blijkens Uw schrijven van 10 april 1921 No.252 tot die datum van Albina zijn opgegaan, het placer van de Mines d'Or niet hebben bereikt, dus op 1 Mei nog te Poeloegoedoe zouden liggen, volgens de Aucaners uit vrees voor de Bonnie-negers, die de staking niet zouden hebben opgeheven en iedere Aucaner die het zou wagen de Lawa op te varen, met geweldpleging zouden hebben bedreigd. Een ander gerucht luidt, dat een kapitein der Paramaccaners aan den Aucaners het invaren van de Grankreek zou hebben verboden.
3. Waar deze berichten ten dele bevestiging hebben gevonden in de mededelingen van enige van de Lawa naar de stad terugkerende militairen, zodat U daarvan toch iets ter ore moest zijn gekomen, heeft het de waarnemend Gouverneur en mij zeer verwonderd dat U na 10 april enige mails heeft laten voorbijgaan zonder enig bericht over de toestanden aan de Marowijne en de Lawa in te zenden. Het bestuur tast daarom geheel in het duister omtrent de werkelijke stand van zaken en is in de onmogelijkheid tot krachtig optreden indien daarvoor aanleiding zou bestaan.
4. Namens den waarnemend Gouverneur heb ik daarom de eer, U Edelgestrenge op te dragen per eerste gelegenheid volledig verslag in te zenden omtrent alles wat U na 10 april in deze aangelegenheid is bekend geworden en om verder met elke mailgelegenheid de Gouverneur geregeld van de gang van zaken op de hoogte te houden.
5. Ook nadere berichten van en over den Heer van Lier worden met verlangen tegemoet gezien.
6. Op 4 dezes heeft de Gouverneur, zich ongerust makend over Uw langdurig stilzwijgen onder deze omstandigheden, U via St. Xxxxxxx reeds het volgende geseind: (fi.tel.rend.1580), doch hierop is tot dusver evenmin enig antwoord ontvangen.
7. Tenslotte draagt de Gouverneur U op om indien naar Uw mening de toestand zulks nodig of wenschelijk maakt een militair convooi naar boven te zenden om, indien het werkelijk daarom gaat, de Aucaners te beschermen tegen de Bonnies en de approviandering van het placer des Mines d'Or, van den Posthouder en van de andere personen aan de bovenrivieren te verzekeren.
8. In verband met deze opdracht zendt de troepencommandant met deze mail de sergeant Xxxxxxxxx naar Albina.
9. Uw beoordeling van de al of niet wenschelijkheid of noodzakelijkheid van de zending van een militair convooi moet geheel aan U worden overgelaten, daar het bestuur, buiten enig bericht gelaten, de toestand op het ogenblik niet kan beoordelen en niet in staat is U van positieve instructies te voorzien.
(get.) Eekhout.
Afschrift Posthouder en troepencommandant.
35. Antwoord van 12 Mei 1921
Xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne op de brief van Xxxxxxx, de Gouvernements-Secretaris
No. 305: Bijlage 1, Afschrift
District Marowijne Albina, 12 Mei 1921 Aan den heer Gouvernements-Secretaris
In verband met het schrijven van UHEG. dd. 9 dezer No. 1606 moge het volgende dienen.
Het rapport van den heer VAN LIER wordt hiernevens gevoegd; de reden van vertraging in de opzending en van de vertraging in het doorvaren van de naar Contesté opgezonden booten zijn in het schrijven van den heer VAN LIER aangehaald.
Volgens heden ontvangen berichten zijn al die booten in den morgen van 9 dezer de Lawa opgevaren. Na mijn schrijven van 10 April is mij tot gisteren niets met zekerheid bekend geweest omtrent het niet doorvaren van de booten; wel werd mij dit enkele maal medegedeeld, doch van niemand vernam ik met eenige zekerheid, men had 't van hooren zeggen. Geen militair van de Lawa afgekomen, kon dit ook weten; de laatste 3 keeren, dat er militairen van de Lawa te Albina aankwamen, waren op 20 Maart, 14 April en thans 10 Mei. 20 Maart waren de booten nog niet weg; 14 April te Albina beteekent 12 April van Poeloegoedoe; toen waren de booten pas 2 à 3 dagen weg van Albina. Dus nog niet op Poeloegoedoe; de militairen op 10 Mei aangekomen, zijn nog te Albina.
Ook van het verbod door een Paramaccaner aan een Aucaner om de Grankreek in te varen was mij, waarschijnlijk door een misverstand niets gezegd. Xx Xxxxxxx werd echter ten slotte toegelaten.
Booten kwamen ook niet geregeld af door den hoogen waterstand. Ik had ook wel begrepen, dat de booten niet zouden doorvaren zonder eerst de meening van AMAKTI te hebben gevraagd.
Xxxx er intusschen iets voorgevallen, ik zoude U dit onverwijld hebben geschreven of getelegrafeerd.
Xxxxxx werd door het Fransche Bestuur eene commissie naar AWENSAI gezonden met opdracht van den Gouverneur om hem geld en eenige geschenken aan te bieden; ik verschafte de voor de zending benoodigde Xxxxxx'x en booten (2 booten); de Commissie is nog niet teruggekeerd, doch heeft reeds over de zending geschreven naar St. Xxxxxxx. Naar mij (niet als Commissaris) is medegedeeld door den Délégué zou AWENSAI hoogere eischen gesteld hebben. Wel heeft hij te kennen gegeven niemand te zullen lastig vallen aan den Hollandschen kant van de Lawa, doch aan den Franschen kant alleen te zullen toelaten Saramaccaners, Xxxxxxx en Paramaccaners, dus geen Aucaners, ik heb den Délégué gewezen op het gevaar, dat in deze beslissing voornamelijk voor de Fransche lading schuilt.
Mij bereikten ook sedert mijn schrijven van 10 April geene klachten over de staking; wel ontving ik het hierbij gaande schrijven van den Agent van de Compagnie des Mines d'Or, dat na gebruikmaking wordt terugverzocht.
Xxxxxxxxx is 't, dat de Délégué mij omstreeks 9 uur v.m. te Albina opzocht om te spreken over Boschnegers om de Commissie op te brengen en binnen een uur weer naar St. Xxxxxxx terugkeerde met medeneming van de Djoekas voor het transport.
De Adjunct-Houtvester kwam hier op 10 Mei aan om naar de Lawa te vertrekken en de Boschnegers voor 3 booten zijn reeds besproken en vertrekken op morgen.
Ik zal niet nalaten U op de hoogte van den toestand te houden; van onzekere geruchten
wacht ik echter liever bevestiging af.
Het telegram van den Gouverneur ontving ik op 9 dezer des n.m. 12˜ uur omstreeks 4 uur in den namiddag van denzelfden dag verzond ik van uit St. Xxxxxxx het antwoord.
Het opzenden van een militair convooi is niet alleen niet noodig, doch zelfs niet gewenscht; geen boschneger zal, onder dekking van Militairen, lading willen opbrengen; de sergeant XXXXXXXX keert dus per deze gelegenheid naar Paramaribo terug.
Van de gelegenheid maak ik gebruik 't een en ander in de hierbijgaande stukken van den heer VAN LIER te bespreken.
ALIAMBA's zending:
Hadde ik, zooals de heer VAN LIER wenscht, hem op zijn geheim schrijven geantwoord door tusschenkomst van ALIAMBA, dan was hij nog verder van de wijs; ALIAMBA had toch uitdrukkelijk aan de Agenten van de Mines d'Or en Balata Compagnie en aan mij (bij 4 of 5 verschillende gelegenheden) verklaard, dat er geen sprake was van eenige staking; had zelfs mijne berichtgevers als leugenaars uitgemaakt.
Gedurende zijne aanwezigheid te Albina gingen zoowel aan den Franschen, als aan den Hollandschen kant de booten zeer geregeld op.
In verband met het slot van het schrijven van den heer VAN LIER mocht ik hem niet doen weten dat alles van dezen te hebben vernomen.
De heer VAN LIER zou hem in 't nauw hebben gedreven, toch zeker niet meer dan ik dit deed; ik ben zelfs zoover gegaan om hem te spreken over eene eventueele vervanging van XXXXXXX en liet daarbij uitdrukkelijk uitkomen, dat, indien na zijne verzekering aan mij, mocht blijken, dat er werkelijk sprake was van eene staking, ik den Gouverneur te Paramaribo beslist zou aanraden hem ALIAMBA, niet in de plaats van XXXXXXX aan te wijzen, al werd hij ook door zijn Granman voorgedragen, daar hij dan blijken zou hebben gegeven van onbetrouwbaarheid; hij ging hiermee accoord.
Dat ik niet gedraald heb met maatregelen te treffen blijkt uit den brief van XXXXXX aan XXXXXXX (bijl. B.) waarin XXXXXX zegt: 'ALIAMBA was echter nog niet recht thuis of ik ontving een brief van den Commissaris van Albina', enz.
De heer VAN LIER meent dat ik niet te St. Xxxxxxx de zaak heb besproken en of ik die besproken heb en bespreek met den Délégué.
AWENSAI heeft te St. Xxxxxxx dezelfde valsche rol gespeeld als ALIAMBA te Albina. Xxxxx had XXXXXXX daarbij aan den Délégué verzocht om hem bij den Gouverneur voor te dragen voor eene vaste toelage en tevens de verzekering over te brengen van zijn trouw aan Z.K.
Brief Fransche Bestuur aan AWENSAI:
Deze brief werd aan APOBIENSI medegegeven, omdat APOBIENSI mij had medegedeeld, dat hij onmiddellijk na zijne aankomst op Drietabbetje naar AWENSAI zou worden gezonden met een boodschap van AMAKTI; ik vroeg aan APOBIENSI of hij wel een brief van het Fransche Gouvernement aan AWENSAI zou willen medenemen; hetgeen APOBIENSI zonder eenige bedenking aannam; de brief was dus niet gezonden door tusschenkomst van AMAKTI.
Brieven aan AMAKTI:
Deze brieven worden niet anders verzonden dan in een ongesloten enveloppe gericht aan AMAKTI en voorzien van een stempel van het kantoor; de brieven zijn steeds vergezeld van een schrijven aan den heer VAN LIER; de ongesloten enveloppe met inhoud en de brief aan den heer VAN LIER worden in een verzegelde enveloppe geadresseerd aan den heer VAN LIER.
Boodschap krijgt de brenger nooit; alleen wordt hem gezegd, dat hij 't pakket aan den heer
XXX XXXX moet afgeven en niet doorvaren alvorens de heer VAN LIER hem daartoe order heeft gegeven. Wordt dus het pakket aan AMAKTI afgegeven, dan is dit nooit aan het kantoor te Albina te wijten.
Voorts zou ik aan de Boschnegers hebben gezegd, dat ik mij van andere lading niets zou aantrekken als de militairen maar werden opgebracht. Hoe dit te rijmen met het feit, dat enkel door mijne tusschenkomst al de booten zijn opgegaan, dit blijkt trouwens uit het schrijven van den Agent van de Compagnie des Mines d'Or voldoende.
GADOGIMIE:
De Boschnegers weigerden elke lading op te brengen; ook de militaire; enkelen wilden wel de militairen op- en afbrengen, doch durfden niet. XXXXXXX te Albina; physiek zeer achteruitgegaan, ontpopt hij zich thans als een ware kapitein; op kantoor spreekt hij 't volk waaronder GADOGIMIE krachtig aan; hij beduidt hen, dat zelfs al zouden zij voor niemand willen werken, zij dan nog niet mogen weigeren militairen op te brengen, deze militairen toch zijn dienaren van Onze geeerbiedigde Koningin! welaan, zegt hij: 'ik neem de verantwoorde- lijkheid voor deze lading op mij!' U gaat en te Poeloegoedoe aangekomen vaart een uwer zoo snel mogelijk door naar AMAKTI en zegt hem wat ik besloten heb.
GADOGIMIE is tevreden en zal met de militaire lading opgaan.
Deze man is toevallig op 't oogenblik hier en vertrekt morgen met den Houtvester naar de Lawa. Ik ondervraag hem en hij ontkent pertinent eenige boodschap of andere mededeeling betreffende den Commissaris aan AMAKTI te hebben overgebracht.
De Districts-Commissaris, (get.) XX XXXXXXX.
Hedenmorgen (15 Mei) opgegaan:
5 booten met 26 arbeiders en levensmiddelen voor de Compagnie des Mines d'Or
en
2 booten naar de Grankreek voor de Balata Compagnie.
(gep.) D.S.
Voor eensluitend afschrift,
De wd. Gouvernements-Secretaris,
36. Extract uit een rapport van X. Xxxxxx, bosopzichter bij het Boswezen van 17 mei 1921.
Centraal Landsarchief Paramaribo, bijlage bij de brief van J.W. Xxxxxxxxx dd. 6 september 1921
Van den boschopzichter bij de Balata Compagnie Suriname Oosterling heb ik vernomen dat de Saramaccaners welke met mij gewerkt hebben gestraft zullen worden door hun hoofden, omdat zij behulpzaam waren wegen te openen welke naar de bovenrivieren voeren. Ik heb Sylman opgedragen het fijne ervan uit te vissen.
Tevens deel ik U mede dat de bewoners van Ganze in een kroetoe besloten hebben mij niet meer naar de bovenrivier te brengen. Ik heb vanuit de lijn een brief aan het grootopperhoofd Xxxxxxxxx geschreven en hem verzocht de oproerige Ganzëers te laten weten dat zij op hun besluit terug moeten komen.
(get.) Junker.
37. Brief van 27 Mei 1921
W.F. Xxx Xxxx, posthouder bij de Aucaners aan X.Xx. Xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Verbaal 22 februari 1922.
No.19 Albina, 27 Mei 1921.
Den Heer Districts-Commissaris van Marowijne.
1. Ter bevestiging van het mondelinge onderhoud van zo even moge ik het volgende aantekenen:
2. Ik bracht U de mededeling, dat een groot aantal Xxxxxx'x onder leiding van zekere XXX xxx Xxxxx, op weg naar St. Xxxxxxx waren, om eischen betreffende de vrachtprijzen te gaan stellen, aleer er booten zouden opgaan.
3. Ik deelde U verder mede, dat naar mij ter ore was gekomen, een aantal bevrachters te St. Laurent verklaard had, /dat de Districts-Commissaris gezegd had/ aan welke eischen der Djoeka's ook te zullen toegeven, als zijn boot maar kon opgaan.
4. Ik betoogde daarbij, dat zo dit geschiedt, de strijd als door de Boschnegers gewonnen kan beschouwd worden.
5. Het gevolg daarvan zal beslist zijn, dat geen boot voor de Compagnie des Mines d'Or of de Balata Compagnie Suriname zal opgaan, vóór aan gestelde eis, als te St. Xxxxxxx, voldaan wordt.
6. Die zal naar mijn oordeel ten minste 100% bedragen.
7. Voorts heb ik U erop gewezen, dat hiermede (het toegeven aan den Boschnegers) de last van Zijne Excellentie de Gouverneur, dat het werk zonder enige voorwaarde van de zijde der Boschnegers moet hervat worden, te niet wordt gedaan.
8. In verband met bovenstaande gaf ik U in overweging U in verbinding te stellen met de autoriteiten te St. Xxxxxxx en hun bekend /te/ maken met de last van den Gouverneur en hun medewerking /te/ verzoeken om voorlopig niet aan den eischen der Boschnegers toe te geven.
9. U antwoordde mij:
a. dat de Xxxxxx'x voor de Mines d'Or geen 100% zullen eischen, doch zich tevreden te zullen stellen met 70 franc per vat.
b. dat er voor U geen aanleiding bestaat U met de regeling der vrachtprijzen te St. Xxxxxxx in te laten.
c. dat de hiervoren aangehaalde last van den Gouverneur uitsluitend voor de Hollandsche oever geldt.
d. dat de overkomst toen van den kapitein-commandant uitsluitend gericht was op de heropening van de vaart voor Hollandsche lading.
10. Ik antwoordde U, dat het vervoer van de lading aan den Fransche kant inherent is aan den Hollandsche.
11. In verband daarmee gaf ik U de raad de betrokken autoriteiten te St. Xxxxxxx in kennis te stellen met de betreffende lastgeving van den Gouverneur.
12. U beloofde daarop een brief aan den Délégué du Service locale te St. Xxxxxxx te zullen schrijven.
13. Beleefd doch dringend verzoek ik U Weledelgestrenge mij wel schriftelijk te willen mededelen of met het bovenstaande het onderhoud niet correct is teruggegeven.
14. Mocht ik onverhoopt geen antwoord van U hierop ontvangen, dan beschouw ik het of U het door mij teruggegeven gesprek als geheel juist teruggegeven erkent.
De Posthouder enz. (get.) X.X.Xxx Xxxx.
Op- en aanmerkingen van den Districts-Commissaris:
Ad.7 Deze last heb ik steeds gehandhaafd blijkende dit reeds volgende uit het opgaan van de booten naar Contesté en van de Balata Compagnie zonder enige verhoging van de canotage.
Ad.8 Hierop zei ik, de Délégué du Service local onmiddellijk te zullen schrijven dat de Xxxxxx'x buiten mijn weten naar St. Xxxxxxx zijn gegaan en dat het gouvernement van Suriname van hen geëist had, het werk onvoorwaardelijk te hervatten, dus zonder verhoging van de canotage. Later zou alles geregeld worden. Hieraan voldeed ik onmid- dellijk na het heengaan van den heer Xxx Xxxx van mijn kantoor.
Ad.9a De eis van 70 francs per vat is mij niet lang geleden door enige Xxxxxx'x medegedeeld.
Ad.9b Niet juist. Ik zei wel dat het niet veel zou geven, daar niemand de belanghebbenden kan verhinderen meer te betalen en zoals ik weet, de handel stil staat te St. Xxxxxxx.
Ad 9c Niet juist. Ik had het woord `uitsluitend' niet gebruikt. Wel zei ik, dat de maatregelen die door den Gouverneur getroffen werden `meer gelden' voor de Hollandsche lading.
Ad.9d Niet juist. Het woord `uitsluitend' niet gebruikt. Wel dat de overkomst van den kapi- tein-commandant `meer' betrof de Hollandsche lading, doch dat Zijne Excellentie te kennen had gegeven, dat er natuurlijk geen bezwaar bestond ook de Fransche lading te dekken, indien een konvooi militairen opging.
Ad.10 Juist. Dat ik ook voor het opbrengen van de Fransche lading in de weer was, blijkt uit de kroetoes die ik met Xxxxxxx en anderen hierover hield, bij welke gelegenheid ik precies hetzelfde, niets minder, sprak, dan wat door den Heer Xxx Xxxx op de kroetoe van 29 Mei is gesproken. Dat heeft Xxxxxxx op deze kroetoe op mijn desbetreffende vraag bevestigd.
Tenslotte is het mij niet duidelijk waarom de Heer Xxx Xxxx na zijn mondelinge onderhoud met mij en mijn toezegging aan hem, in de loop van den dag mij bovenstaand schrijven toezond, mij sommerende hem schriftelijk hierop te antwoorden, daar hij anders het door hem geschrevene als door mij erkend zou beschouwen.
Uitdagender kon het niet! In mijn tweëendertigjarige loopbaan als Gouvernementsdienaar is mij geen enkel geval bekend, dat een ondergeschikte de durf had zijn chef op deze wijze te gelasten met hem in correspondentie te treden. Dit klemt temeer als men nagaat, dat de Heer Xxx Xxxx gelogeerd was bij de Districts-Klerk boven het kantoor en dus slechts enige meters van het kantoor verwijderd was.
(get.) Xx Xxxxxxx.
38. Brief van 31 Mei 1921.
Grandiers (of Granding), agent van de Balata Compagnie Suriname te Paramaribo aan
X. Xxxxxxx, Gouvernements-Ssecretaris, bevattende afschriften van brieven van A.F.A. Bosch, agent van de Balata Compagnie Suriname aan X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts- Commissaris van Marowijne en aan X.X. xxx Xxxx, posthouder bij de Aucaners en van het antwoord van Xxx Xxxx aan Bosch.
Centraal Landsarchief Paramaribo, Xxxx.Xx. Exh. 14 juni 1921, no. 384 Afd.I
Paramaribo, 31 Mei 1921.
Den Heer gouvernementssecretaris alhier.
Hoogedelgestrenge Heer,
Bij deze veroorloven wij ons U hierbij het onderstaande ter kennisneming aan te bieden.
Het bereikte ons hedenmorgen per Albina mail.
A. Mededelingen No. 324 van onze agent te Albina, dd. 30 Mei 1921:
De xxxx Xxxxx en ondergetekende waren steeds van mening dat we in de canotage door den Districts-Commissaris werden tegengewerkt, zonder daarbij te kunnen vaststellen op welke wijze, alzo bij intuitie. Het lag dus voor de hand, dit te onderzoeken, om het zo mogelijk vast te stellen. In een onderhoud met de Xxxxxx Xxxxxx deelde hij mede, dat de Districts-Commissaris zich zou uitgelaten hebben tegenover Xxxxxx'x, dat [als] hij de militairen maar kon opkrijgen, de rest hem niet kon schelen. Naar aanleiding daarvan heb ik gemeend de Districts-Commissaris per brief dd. 30 dezer en waarvan U per deze afschrift wordt toegezonden, nadere inlichtingen te moeten verzoeken. Ook de heer Posthouder verzocht ik per brief mij zo mogelijk te willen inlichten. Van dit schrijven gaat mede afschrift. Ik vertrouw dat U in deze met mij accoord zult willen gaan.
B. Afschrift van de brieven in bovenstaande mededeelingen bedoeld:
1. Aan den Xxxxxxxxx-Xxxxxxxxxxx.
Xxxxxx, 00 Xxx 0000.
Weledelgestrenge Heer,
Het gerucht doet de rondte, dat U zich tegenover de Xxxxxx'x zoudt hebben uitgelaten: `Als de militairen maar worden opgebracht, de rest kan mij niet schelen'. Met de rest zou dan door U bedoeld zijn de Compagnie des Mines d'Or en onze maatschappij.
Dit gerucht was voor mij aanleiding een onderzoek in te stellen en mocht ik tot mijn leedwezen vernemen, altijd volgens mijn zegsman, U Edelgestrenge inderdaad deze uitlating, of althans een uitlating die op hetzelfde neerkomt, tegenover Xxxxxx'x zoudt hebben gebezigd.
Xxxx Xxxxxx-zegsman deelde mij nog mede, dat hij deze uitlating van U niet kon goedkeuren.
Xxxxxxx verzoek ik U Edelgestrenge wel zo goed te willen zijn mij mede te delen, in hoeverre dit al of niet juist is, waarbij ik het vertrouwen uitspreek en wel in ons aller belang, U de ongegrondheid dezer bewering zult kunnen aantonen.
In afwachting Xxxx geëerde berichten, heb ik de eer te zijn,
Hoogachtend,
De agent van de Balata Compagnie Suriname, (get.) X.X.X.Xxxxx.
2. Aan den Posthouder.
Albina, 29 Mei 1921.
Weledelgestrenge Heer,
Van een tijdelijk te Albina verblijf houdende Djoeka vernam ik, [dat] de Districts- Commissaris zich tegenover enige Djoeka's als volgt zou hebben uitgelaten: `Als de militairen maar worden opgebracht, de rest kan mij niet schelen'. Met `de rest' zou dan bedoeld zijn de Compagnie des Mines d'Or en onze maatschappij. Naar ik verder vernam zou deze door den Districts-Commissaris gedane uitlating bereids tot de omgeving van den Granman Amaketi zijn doorgedrongen.
Mocht onverhoopt deze uitlating inderdaad door den Districts-Commissaris zijn gebezigd, zult U zeker wel met mij instemmen, [dat] dit niet alleen zeer onverstandig of liever zeer onverantwoordelijk zou zijn, maar bovendien een noodlottige invloed op onze mensen moet uitoefenen, temeer [daar] deze uitlating in kwaliteit zou moeten zijn gebezigd.
Waar U Edelgestrenge in verband met de Djoeka-staking al meermalen in de omgeving van den Granman zult hebben vertoefd, verzoek ik U beleefd, mij wel te willen mededelen, voor zoverre Uw ambtseed dat niet verbiedt, wat ik naar mijn bescheiden mening uitgesloten acht, of U omtrent bovenbedoelde uitlating iets bekend is. Daar ik het van groot belang achtte de waarheid dezer zaak te leren kennen, heb ik gemeend den Heer Districts-Commissaris bij schrijven dd. heden te moeten verzoeken, mij te zijner tijd wel te willen inlichten. In afwachting Xxxx geëerde berichten heb ik de eer te zijn,
Hoogachtend,
De agent van de Balata Compagnie Suriname, (get.) X.X.X.Xxxxx.
C. Afschrift van het antwoord van den Posthouder:
Den Weledelen Heer A.F.A. Bosch, agent van de Balata Compagnie Suriname.
Weledele Heer,
In beleefd antwoord op U Xxxxx'x schrijven dd. 29 jl., heb ik de eer U mede te delen, gelijk ik dat reeds bij het desbetreffende mondelinge onderhoud heb gedaan, dat ik geen vrijheid gevoel mij over zaken mijn ambt betreffende uit te laten tegenover personen, die niet uit hoofde van hun ambt daarvan dienen kennis te nemen.
Met de meeste hoogachting, (get.) X.X. xxx Xxxx.
Het antwoord van den Posthouder bevestigt ons inziens het vermoeden van onze agent. Na onze vele klachten tegen de huidige Districts-Commissaris van Albina, menen wij thans verdere commentaren achterwege te kunnen houden. Wij menen dat het alle aanbeveling verdient van bestuurswege een onderzoek in te stellen ter plaatse, door een ambtenaar die zelfstandig tegenover de Districts-Commissaris staat en met de Boschneger-kwesties volkomen bekend is,
naar de oorzaken der Boschneger-staking en het optreden van den Districts-Commissaris aldaar, tegen wie anderen zowel als wij zo talloze malen ernstige klachten hebben ingebracht. Het onderzoek, zo wil ons dat voorkomen, zou zowel de Boschneger-staking als de klachten in het algemeen tegen de Districts-Commissaris moeten omvatten. Hoe dan ook zouden wij het zeer op prijs stellen indien wij te zijner tijd mochten vernemen wat U Edelgestrenge naar aanleiding van onze klachten is gebleken.
Hoogachtend,
pp. Balata Compagnie Suriname, (get.) Grandiers (?)
39. Vervolg van het verslag van X.X. xxx Xxxx over de staking, 1 Juni 1921.
XXX-Xxxxxxx Ministerie van Koloniën 1901-1963. Openbaar Verbaal. (Code inventaris: 2.10.36.04). Inventarisno. 2417, verbaal 16 mei 1922.
Paramaribo, 1 Juni 1921.
Vervolg van het verslag over de staking in het transport op de Marowijne, uitgebracht aan den Heer gouvernementssecretaris door den Posthouder.
Ter verduidelijking van veel dat in het eerste deel van dit verslag door mij werd medegedeeld en teneinde het bestuur zo volkomen mogelijk in te lichten, moge nog het volgende dienen.
HOE NAM AWENSAI HET INITIATIEF?
Op zekere dag deden de Xxxxxx kapitein XXXXX en BAJO, de laatste Nederlandsch onderdaan, het voorstel aan AWENSAI om de vrachtvaart op de Lawa stop te zetten als represaille aan den bakra's voor de duurte en naar hun oordeel te lage lonen bij de vrachtvaart. Wanneer, zo meenden de voorstellers, het transport gestaakt werd, zouden de Bakra's gedwongen kunnen worden de lonen te verhogen en prijzen van winkelgoederen te verlagen, eer het werk weer hervat werd.
XXXXXXX had daar geen oren naar. Hij verklaarde beslist daaraan niet te zullen medewerken en vertrok naar zijn kostgrond in de Drietabbetjeskreek (Lawa). BAJO wenste echter zijn plan uitgevoerd te zien en zond in overleg met kapitein XXXXX een boodschap aan AMAKETI namens XXXXXXX, waarin XXXXXXX werd uitgenodigd om met hem, AWENSAI, de vrachtvaart stop te zetten ter verwezenlijking van het bovenomschreven doel. AMAKETI, die in het plan een lang gekoesterde wens zag, ging dadelijk daarop in na met slechts enkele zijner kapiteins, waaronder GAGOE en ALIAMBA in de eerste plaats, er over gesproken te hebben. De boodschap werd aan AWENSAI teruggezonden, dat AMAKETI met hem accoord ging.
Aan KANAPE, die toen ziek lag, had de Granman medegedeeld, dat hij zulk een voorstel had ontvangen. KANAPE gaf hem de raad een generale xxxxxxx van Xxx en Bilo bij elkaar te roepen en dan het plan aan het oordeel van die kroetoe te onderwerpen en dan terug te komen bij hem, KANAPE, om het oordeel van de kapiteins te zeggen. Het eerste wat KANAPE daarna weer van deze zaak vernam was dat de staking was afgekondigd.
AWENSAI'S VERDERE HOUDING.
Toen dit opperhoofd van zijn grondje terugkeerde, deelde BAJO hem mede wat in zijn afwezigheid gebeurd was en dat hij zijn naam bij AMAKETI gebruikt had omdat het ging over een zaak tot heil van het ganse volk. XXXXXXX bleef zijn standpunt handhaven en verklaarde wederom pertinent daaraan niet te zullen medewerken. Zijn plan om naar St. Xxxxxxx te gaan om over de duurte in het algemeen te klagen en persoonlijke zaken te regelen, bespoedigde hij in verband met het bovenstaande. Op weg naar St. Xxxxxxx stuurde hij een boodschap naar de oudste Bilo kapitein XXXXX xxx Xxxx, om namens hem, XXXXXXX, aan AMAKETI te doen weten dat er voorlopig niet gestaakt zou worden. Hij was op weg naar de bakra's om over de duurte te klagen. Bij zijn terugkeer zou hij een grote kroetoe houden om verslag van zijn reis uit te brengen en kon dan beraadslaagd worden hoe te handelen.
ALIAMBA'S GEDRAG.
Voordat JENTA gelegenheid had bovenstaande boodschap van XXXXXXX naar AMAKETI te zenden, kwam te Powi ALIAMBA op weg naar Albina. Hiervan werd reeds in het eerste deel van dit verslag melding gemaakt door mij. Te St. Xxxxxxx wist ALIAMBA AWENSAI toch voor de staking te winnen. Wat AWENSAI tenslotte van houding deed veranderen werd mij niet bekend. Ik veronderstel dat daartoe zal hebben bijgedragen de zeer onvriendelijke bejegening die hij toen van de autoriteiten te St. Xxxxxxx kreeg.
XXXXXXX'X VERKLARINGEN BIJ HET AFKONDIGEN VAN DE STAKING IN DE LAWA.
In de desbetreffende kroetoe, door hem op zijn standplaats gehouden, verklaarde XXXXXXX ronduit dat hij tegen zijn zin door BAJO en XXXXX enerzijds en de Xxxxxx'x anderzijds gedwongen wordt tot het besluit tot staken. Hij voorziet de slechte gevolgen van het de bakra's zonder hen te waarschuwen, van achteren aanvallen. Men heeft het zo aangelegd dat hij, AWENSAI, geen ontkoming aan denze zaak heeft. Hij beschouwt het dan nu ook als zijn noodlot en aanvaardt daarom de verantwoordelijkheid.
HET VERDERE VERLOOP VAN DE ZAAK.
Toen ik te Drietabbetje gedaan kon krijgen dat de staking werd opgeheven en aan AWENSAI daarvan bericht gezonden werd, was hij, hoewel zeer kwaad op AMAKETI, toch tevreden met de oplossing en de staking zou hiermede gedaan zijn.
WAT EEN KINK IN DE KABEL BRACHT.
Nadat de zaak zulk een goede wending had genomen, bereikte het bericht AWENSAI dat AMAKETI hem bij de Districts-Commissaris te Albina belogen had door te zeggen dat hij de Lawa gesloten had verklaard en dat Zijne Edelgestrenge in verband daarmee militaire maatregelen had uitgelokt. Het karakter van de Xxxxxxx ontplooide zich nu weer geheel. Te Agordé (Bonniville), de standplaats van XXXXXXX, werd besloten dat de Xxxxxxx zich geheel los van de Djoeka's zullen maken, dat niemand deze zou verhinderen vrachten naar de Hollandsche kant te vervoeren, doch dat geen vat zou opgaan naar de Fransche over. `Laat AMAKETI met zijn soldaten komen', moet gezegd zijn.
HOE AWENSAI ER TOE GEBRACHT WERD ZIJN VERBOD IN TE TREKKEN.
Van St. Xxxxxxx werd een commissie naar AWENSAI gezonden om van hem te vragen de vaart weer open te stellen. Om het hart van dit Xxxxxxxxxx te winnen werd hem zijn toelage, welke om mij niet bekende reden hem sedert zijn aanstelling als Xxxxxxx niet was uitbetaald, bij deze gelegenheid uitgekeerd. Verder werd aan AWENSAI een uit planken gebouwd woonhuis toegezegd en bovendien een hoeveelheid wijn en rum ten geschenke gebracht. Het resultaat was dat AWENSAI verklaarde alle booten, waar ook heen varende, ongemoeid te zullen laten. Binnenkort zal hij naar Cayenne gaan om over zijn te bouwen woonhuis te spreken.
HET WERKVOLK NOG NIET BEREID TOT HERVATTEN VAN HET WERK.
Gelijk ik in het eerste deel van dit verslag voorspelde, was het werkvolk niet tevreden met
het besluit van de Granman het werk te hervatten op de oude voorwaarden. Op Albina en St. Xxxxxxx wilde ook niemand vracht aannemen zonder verhoging van de canotage. Nagenoeg allen wensten eerst de komst van XXXXXXX af te wachten die reeds zoveel succes behaald had (zijn toelage uitbetaald en huis hem toegezegd, enz.). Allicht dat deze ook verhoging van de vrachtprijzen zou kunnen verkrijgen te St. Xxxxxxx. En als eenmaal St. Xxxxxxx meer betaalde, dan zou Albina wel vanzelf moéten volgen.
Onder leiding van zekere KOBI (Opo-) en SAMPANTIER (Bilo-neger) verklaarden alle te Albina aanwezige Boschnegers niet te zullen opgaan zonder verhoogde prijzen. De agent van de Compagnie des Mines d'Or werd door enigen aan den praat gehouden, doch met het inladen werd nog geen begin gemaakt. Een deputatie met de twee bovengenoemden aan het hoofd, ging naar St. Xxxxxxx om verhogingen van 200 en 300% te eischen. De kooplieden aldaar weigerden en de Boschnegers verklaarden niet te zullen opgaan. Zo was de toestand toen ik op 25 Mei te Albina aankwam.
Na de Districts-Commissaris daarvan eerst te hebben kennis gegeven, ving ik reeds dadelijk bij mijn aankomst aan om van de Djoeka's te onderzoeken waarom de bevelen van den Granman niet werden opgevolgd. Xxxxx verklaarden niet te kunnen opgaan vóór de prijzen verhoogd werden. Ik legde hen uit dat hun stelling onhoudbaar was en dat zij zichzelf onnoembare moeilijkheden op de hals haalden. De Gouverneur had bevolen dat het werk zonder voorwaarden moest hervat worden en zou in geen geval zich door Bosnegers de wetten laten voorlezen. `Het bestuur zal', zei ik, `voor niets staan. De gevolgen zijn dus voor jelui rekening'.
Het kon mij gelukken betrekkelijk vlug degenen die voor de Compagnie des Mines d'Or moesten opgaan, daartoe te krijgen. Terwille van de waarheid moge ik echter hier vermelden dat naar het mij voorkomt de agent dier compagnie ook zonder mijn hulp tenslotte hen zou kunnen overreden. Mijn bemoeiingen in deze hebben naar mijn oordeel de zaak slechts bespoedigd en had het gunstige gevolg dat van donderdag 26 tot zondag 29 Mei dertien booten voor die compagnie opgingen.
HET WERK AAN DEN FRANSCHEN KANT.
Vrij algemeen scheen de indruk bij de Boschnegers te bestaan dat het bevel van den Gouverneur slechts betrekking had tot de hervatting van het werk te Albina. Om het aan allen eens goed duidelijk te maken dat dit niet zo is riep ik, na verkregen goedkeuring van den Districts-Commissaris, daarvoor op zondag 29 Mei jl. een grote kroetoe bij elkaar op het erf van het Commissariaat. Deze kroetoe werd druk bezocht. In tegenwoordigheid van den Districts- Commissaris hield ik een toespraak tot de aanwezigen, waarin ik met nadruk uiteenzette dat het de wil van den Gouverneur is, dat ook te St. Xxxxxxx het werk onvoorwaardelijk zal hervat worden. Voorts dat ik mij gerechtigd gevoelde de toezegging te doen dat zodra het werk weer ongestoord en geregeld zijn gang gaat, het bestuur bereid zal gevonden worden om welke grieven dan ook te onderzoeken en dat recht zal geschieden. Waar ik mijzelf geheel aan den belangen van de Boschnegers geef en ik feitelijk beschouwd mag worden als een brug over een rivier, met de bakra's aan den ene en de Boschnegers aan den andere oever en de Negers dus over mij de bakra's kunnen bereiken, zal ik niet nalaten naar eerlijkheid hun belangen bij de Bakra's voor te staan, zonder dat ik daarbij de belangen van de bevrachters zal verwaarlozen.
Die dus vertrouwen in mij stellen zullen niet beschaamd worden. Aan den andere kant wens ik niet beschaamd te worden. Ik doe daarom een krachtig beroep op allen, om reeds op de volgende morgen zonder enige nadere overweging het werk te hervatten, opdat ik de Gouverneur bij mijn aankomst te Paramaribo de tijding mag medebrengen dat alles weer
geregeld is.
Nadat een groot aantal ouderen, waaronder de opposanten, zich een poos had teruggetrokken om te gaan beraadslagen, keerden zij terug met de mededeeling bij monde van Kobi aan mij, dat zij volgens mijn verlangen reeds morgen naar St. Xxxxxxx zullen gaan om vrachten te halen. Er werd bijgevoegd dat dit geschiedde om de persoon van masra VAN LIER. Kapitein XXXXXXX voerde nog het woord om aan den kroetoe voor te stellen in het openbaar het vertrouwen van de Djoeka's in mij uit te spreken. Dat voorstel werd toegejuichd wat zoveel betekent als bij acclamatie aangenomen.
XXXXXXX verklaarde verder namens de kroetoe aan mij, dat allen erop rekenen dat als ik straks te Paramaribo met den Granman en de kapiteins bij de Gouverneur besprekingen zal voeren, ik voor de belangen van geheel Djoeka zal opkomen en niet de Granman toestaan slechts voor zichzelf en zijn omgeving voordeel te zoeken. Luide bijval hierop. Ik beloofde rekening met deze wensen te zullen houden.
WOORD GEHOUDEN.
Op maandagmorgen staken reeds vóór daglicht een groot aantal korjalen over naar St. Xxxxxxx om vrachten te bespreken. Persoonlijk ging ik erheen en er werden reeds in mijn tegenwoordigheid booten geladen en de nodige papieren en livretten in orde gebracht. Ik vertrok op Maandagmiddag van Albina. De booten zouden, sommige op die avond de andere de volgende dag, opgaan. Naar mijn oordeel mag de staking thans als geheel geëindigd beschouwd worden.
De Posthouder, (get.) X.X.Xxx Xxxx.
40. Telegram van X.Xx. xx Xxxxxxx, Districts-Commissaris van Marowijne aan X. Xxxxxxx, gouvernementssecretaris.
Centraal Landsarchief Paramaribo, Xxxx.Xx. Exh. 14-6-21 No.382 Afd.I
St. Xxxxxxx, 9 Juni 1921. Gouvernementssecretaris Paramaribo.
Xxxxxxx heeft mij geschreven dat hij beslist binnen twee weken met gevolg te Albina zal zijn. Albina 9 Juni 1921, Xx Xxxxxxx.
41. Afschrift uit het dagregister van X.X. xxx Xxxx, posthouder bij de Aukaners aan X. Xxxxxxx, Gouvernements-Secretaris.
Centraal Landsarchief Suriname, Xxxx.Xx. Exh. 7 juli 1921, no. 456 Afd.I.
No.19. Paramaribo, 7 Juli 1921.
4 bijlagen
Aan den Heer Gouvernements-Secretaris. Hoogedelgestrenge Heer,
Bijgaand heb ik de eer U te doen geworden afschrift uit mijn dagregister over de maand Mei
d.j. en de door mij aan U Hoog Edelgestrenge toegezegde nota met twee daarbij behorende bijlagen.
Met de meeste hoogachting, de posthouder
(get.) X.X. xxx Xxxx.
Onderwerp:
A. Maatregelen welke te overwegen waren om te worden toegepast op AMAKETI en de hoofdschuldige ALIAMBA inzake de thans als geëindigd te beschouwen Boschneger- staking in Marowijne.
B. Wat dient gedaan te worden ter voorkoming van herhaling van het gebeurde, zomede tot het wegnemen van billijke grieven der vrachtvaarders.
C. Wat gedaan moet worden om de toestand van regeringloosheid welke in de Tapanahony dreigt te ontstaan, te keer te gaan.
Als gevolg van de met U Hoog Edelgestrenge terzake gehouden besprekingen heb ik de eer hierbij het volgende in welwillende overweging aan te bieden.
A.
Hoe vreemd dit ook lijkt is het niettemin waar, dat een Boschneger met morele straffen meer getroffen kan worden dan met materiële of fysieke, al moet dadelijk daaraan toegevoegd worden, dat hij zeer gevoelig is voor vermogensstraffen, gezien zijn grote heb- en schraapzucht.
Overtuigd ervan dat het Bestuur AMAKETI voor zijn wangedrag voorbeeldig zal straffen, wil het mij voorkomen dat deze gelegenheid niet ongebruikt gelaten mag worden om een einde te maken aan het wanbegrip dat er onder de Boschnegers (bij AMAKETI en zijn omgeving in de allereerste plaats) heerst namelijk, dat de Granman is een zelfstandig regeerder en de Gouverneur van Suriname ten hoogste zijn collega, die evenals hij rechtstreeks onder de koningin staat. Volgens hun begrippen betekent de Granman feitelijk meer dan de Gouverneur, omdat Zijne Excellentie afzetbaar is en de Granman uit geboorterecht slechts door den dood van de plaats die hij inneemt kan genomen worden.
In mijn geheime nota van 20 Maart a.p. No.1 (16) had ik betoogd dat en uiteengezet waarom of het inhouden van XXXXXXX'x toelage geen gevoelige straf voor hem zou zijn. Dit is sedert anders geworden.
In mijn verslag over de staking heb ik er over uitgewijd hoe het volk thans niet meer het minste ontzag voor den Granman heeft. Het gevolg hiervan is, dat het met de herendiensten, waarvan AMAKETI zoveel voordeel trok, geheel gedaan is. Zijn enige bron van inkomsten is nu zijn toelage. Vanzelf heeft dus het Bestuur daardoor in het inhouden daarvan thans een krachtig dwangmiddel tegen de Granman in handen.
DE STRAF AAN AMAKETI.
I. Aanbeveling verdient het in de eerste plaats AMAKETI's toelage in te houden, te rekenen vanaf de dag van de staking tot die waarop hij teruggekeerd zal zijn op Drietabbetje. Dit zal voor hem een gevoelige straf zijn. In de eerste plaats omdat AMAKETI uiterst gierig is en verder omdat van zijn drie vrouwen twee zeer hebzuchtig zijn en hij dus verplicht zal zijn zijn spaarpenningen aan te spreken, terwijl elke Boschneger die gespaard heeft, die zijn slechts enkele, liever gebrek lijdt dan dit te doen.
II. Dadelijk bij zijn aankomst te Paramaribo worde aan AMAKETI namens den Gouverneur verboden de vlag uit te steken van het huis waarin hij logeren zal en aan hem gezegd, dat dit geschiedt, omdat hij bewezen heeft de vlag van Hare Majesteit welke hem werd toever- trouwd, niet hoog weet te houden, integendeel die geschandvlekt heeft. Voor AMAKETI zelf zal dit een grote hoon zijn en hem doen inzien welke eischen door het Bestuur gesteld worden aan het Granmanschap namelijk in de eerste plaats algehele onderworpenheid aan het gezag en hooghouden van de waardigheid hem verleend. Het grootste effect van deze maatregel zal echter bij het volk gevonden worden. Hierdoor zal het inzien dat AMAKETI geen zelfstandig regeerder is en allerminst collega van de Gouverneur. Tevens zal hierdoor de eerbied voor de vlag zeer verhoogd worden. Het leven van de Djoeka is rijk aan symbo- len, waaronder de Nederlandse vlag een ereplaats inneemt.
III. AMAKETI worde niet, gelijk tevoren alleen of met slechts één zijner vrienden door de Gouverneur ontvangen, doch in tegenwoordigheid van al zijn Kapiteins. Dit om de opvatting van de Granman en zijn vrienden dat de Gouverneur zijn collega is en daarom liever vertrouwelijk tot hem spreekt te logenstraffen en vooral opdat AMAKETI, straks in de Tapanahony teruggekeerd, niet gelijk voorheen vele brutale leugens zal gaan vertellen over de wijze waarop hij de Gouverneur heeft te woord gestaan, welke leugens door het domme volk geloofd worden en het gezag ondermijnen.
IV. Xxxxxxx geef ik in overweging om aan XXXXXXX bij zijn eerste ontmoeting met de Gouverneur slechts de grieven die het Bestuur tegen hem heeft te laten voorlezen. Ik heb mij de vrijheid veroorloofd aan deze nota een concept te hechten van hetgeen naar mijn oordeel aan den Granman dient verweten te worden (Bijlage A). Na de voorlezing van deze grieven worde aan hem gezegd dat hij gaan kan en op een andere dag de gelegenheid zal krijgen zich te verdedigen. Hiermee wordt hem aan het verstand gebracht, dat de Gouverneur geen kroetoe met hem wenst te houden en hij op gelijke wijze als elke andere kwaaddoener behandeld wordt.
V. Ik durf haast met zekerheid voorspellen, dat AMAKETI op den dag waarop hij zich zal mogen verdedigen, aan den Gouverneur nederig om vergiffenis zal vragen. Zijn lafhartigheid en de hoop zijn toelage nog te kunnen redden zullen hem, als hij de ernst van de houding van het Bestuur begint te ondervinden, zoo doen handelen. In geen geval hoop ik dat de Gouverneur de excuses zal aannemen, vooral niet wat betreft de toelage te doen uitbetalen.
XXXXXXX heeft vaak ernstige reden tot klagen gegeven. Bij elke berisping die hij ontving, beloofde hij plechtig nooit weer reden tot ontevredenheid aan het Bestuur te zullen geven. Zijn gedrag werd echter telkens slechter en zijn aanmatiging groter. Daarom is het, nu het Bestuur eenmaal besloten heeft streng op te treden, volstrekt nodig dat hij de op te
leggen straf ondergaat, opdat hij eindelijk begrijpen gaat dat hij niet is de grootheid waarvoor hij zichzelf houdt en uitgeeft.
Xxxxxxx stel ik voor dat aan hem bij het aanbieden van zijn excuses geantwoord worde, dat de Gouverneur die niet aanneemt, omdat Zijne Excellentie geen geloof hecht aan de beloften van den Granman. Dat hij de ingehouden toelage nooit terug zal ontvangen. Dat de enige manier waarop hij weer in een goed blaadje bij het Bestuur kan komen is, dat hij zich voortaan onberispelijk moet gedragen en vooral eerbiedigen en doen naleven de door het Bestuur getroffen maatregelen onder B en C van deze nota vermeld.
ALIAMBA.
Ik stel mij voor dat ALIAMBA niet onder het gevolg zal behoren dat AMAKETI naar de stad vergezelt. Wetende wat hij op zijn geweten heeft, zal hij zich schuil houden en beweren ziek te zijn en niet in staat af te komen. Aan AMAKETI worde dan gelast om slechts met enkelen uit zijn gevolg hier achter te blijven tot ALIAMBA zal zijn aangekomen. Aan de vertrekkenden draagt hij op ALIAMBA aan te zeggen met spoed af te varen. Een datum voor diens aankomst te Paramaribo worde vastgesteld. Voldoet ALIAMBA hieraan niet, dan zal hij met de sterke hand gehaald worden.
DE STRAF AAN ALIAMBA.
I. ALIAMBA heeft, hoewel hij geen Kapitein of iets dergelijks is, zich voor eigen rekening een wit uniformpak laten maken waarmee hij gaarne geurt. Gevoelig kan hij dus gestraft worden, wanneer de Gouverneur beveelt dat hij onmiddellijk dat pak en de pet inlevert. Aan hem worde gezegd dat het is gebleken dat hij een verrader is en daarom wordt het aan hem verboden ooit weer een uniform aan te trekken. Verraders mogen geen uniform dragen. Uniformen zijn slechts bestemd voor de getrouwe dienaren der Koningin en Hare Majesteit zou er zich over schamen wanneer zij vernam dat aan een verrader toegestaan werd zich daarmede te tooien. Een vergoeding in geld, gelijkstaande aan de waarde van het pakje, worde aan hem gegeven.
II. Er worde voorts aan hem verweten dat hij het eerbetoon en de weldaden die hij twee jaar geleden bij de installatie van den Posthouder heeft ondervonden, beantwoord heeft met snood verraad. Door den Districts-Commissaris te misleiden heeft hij Zijne Edelgestrenge de kans ontnomen op vredelievende wijze de staking te voorkomen en is hij dus de schuld van de ellende die de staking tot gevolg gehad heeft. De Gouverneur heeft hieruit ervaren dat hij een groot gevaar is voor de samenleving in de Marowijne en Zijne Excellentie heeft daarom besloten, dat hij niet daarheen zal terugkeren. Als woonplaats zal hem voor zijn verder leven aangewezen worden één der dorpen om en bij Kabelbrug. Hij mag daar grondjes aanleggen, hout bewerken, enz. Zijn vrouwen mag hij uit de Tapanahony laten overkomen om met hem daar te wonen, doch zelf mag hij nooit weer naar de Marowijne terugkeren.
Het is niet mijn bedoeling voor te stellen dat deze straf, die te zwaar zijn zou, in werke- lijkheid ten uitvoer gelegd zal worden. ALIAMBA zelf en al de andere alsdan aanwezige Xxxxxx'x zullen om vergiffenis en ontkoming aan deze straf smeken. De tussenkomst van den Posthouder zal gevraagd worden. Een schone gelegenheid ontstaat alsdan om de positie van den Posthouder bij de gehele stam zeer te versterken. Dit zal het geval zijn wanneer de Gouverneur dan aan ALIAMBA wil doen mededelen, dat Zijne Excellentie van zijn besluit is willen terugkomen terwille van den Posthouder, die om vergiffenis voor ALIAMBA gevraagd heeft.
Deze straffen zijn naar mijn overtuiging eerder te zwaar dan te licht. Ik heb echter niet
geaarzeld ze voor te stellen, omdat er toch nu eindelijk eens een einde moet komen aan de zelfingenomenheid der Boschnegers en de laatdunkendheid van hun leiders. Ik verwacht dan ook de meest heilzame gevolgen van deze maatregelen en mocht, wat ik niet geloof, in de eerste tijden na terugkeer van AMAKETI in de Tapanahony een beweging willen ontstaan om represaillemaatregelen te nemen, dan is het detacheren van enkele militairen voor slechts een maand te Drietabbetje en de bedreiging dat er politieposten zullen opgezet worden en er een commissaris gezonden zal worden om de Djoeka's te besturen, terwijl den Heer VAN LIER zal teruggeroepen worden, voldoende om aan elk verzet de kop in te druk- ken.
Als bijlage B heb ik hier gevoegd hetgeen zoal naar mijn oordeel aan ALIAMBA dient gezegd te worden.
B.
Wat dient gedaan te worden ter voorkoming van herhaling van het gebeurde, zomede tot het wegnemen van billijke grieven der vrachtvaarders.
HET TOEZICHT.
De onder A aanbevolen maatregelen zullen als vanzelfsprekend ertoe bijdragen de Xxxxxx'x huiverig te maken iets als het gebeurde te herhalen. Mijns inziens is dit echter niet voldoende. Er moet beslist verbetering komen in het toezicht over de vrachtvaarders te Albina. Het livret- tenstelsel dat thans praktisch beschouwd slechts in naam bestaat, moet, dit is een noodzakelijkheid, weer in ere hersteld worden, zal alles een geregelde gang gaan.
Aan AMAKETI worde als eis gesteld dat hij zorg draagt dat geen Djoeka gaat vrachtvaren zonder voorzien te zijn van een livret. Te Albina worde zorg gedragen dat geen boot deze plaats of St. Xxxxxxx verlaat zonder dat het livret behoorlijk is ingevuld. In de tijd dat de commies bij de belastingen, de Xxxx XXXX en later de Districts-Klerk, de Heer MONK, daarmede belast waren, was dit toezicht uitstekend. Vooral de controle op de Boschnegers liet niet te wensen over. Ik heb het bijgewoond dat Xxxxxx'x die St. Xxxxxxx zonder boekje verlieten, met een barkas van Albina achterhaald werden en teruggebracht om aan de voorschriften te voldoen.
Zoo moet de toestand weer worden. En dit kan nu zoveel gemakkelijker gebeuren, sedert ook te St. Xxxxxxx het livrettenstelsel is ingevoerd voor den Franschen Bonnie-negers. In het belang van de bevrachters te St. Xxxxxxx zal het Bestuur aldaar natuurlijk de goede gang van zaken helpen bevorderen. Een verzoek worde gericht aan den Délégué du Service Local om er voor te willen doen zorg dragen dat geen boot met vracht opgaat dan na vertoon van het livret, afgetekend door de daarvoor aangewezen ambtenaar te Albina.
Wordt de zaak aldus opgezet, dan komt het slechts er op aan, dat de personen die te Albina met het uitvoeren en het toezicht daarover belast zullen zijn, genoeg ambitie ervoor gevoelen en de nodige tijd eraan willen besteden. Uit het oog mag in deze niet verloren worden dat de Xxxxxx'x lastig, vaak onhebbelijk zijn en daarom moeten degenen die dit werk in handen krijgen, vooral geduld en takt er toe bezitten.
Een streng de hand houden aan deze maatregel zal vele misstanden wegnemen. De Djoeka's zullen tegen uitbuiting van de zijde van sommige bevrachters beschermd worden, terwijl de bevrachters op hun beurt van oneerlijkheden van de Djoeka's niet zoo vaak meer de dupe zullen zijn.
Hoewel niet in rechtstreeks verband tot deze zaak staande, moge ik hier de aandacht er op vestigen dat waar men vroeger slechts zelden van diefstal en andere fraudes bij de Djoeka's vernam, deze sedert er geen tucht meer in de Tapanahony heerst, thans bij herhaling voorkomen. In bijlage A, de grieven tegen AMAKETI, heb ik daarover uitgewijd, de Granman
daarvoor aansprakelijk gesteld en te keer gaan van dit kwaad van hem geëist.
Wordt het livrettenstelsel van de zijde van het Districts-Bestuur zowel als van die der Boschnegers behoorlijk nageleefd, gelijk dit ten tijde van de heren Xxxx en SMIT het geval was, dan wordt daardoor voortdurende voeling met de Xxxxxx'x onderhouden en kunnen hun grieven steeds aangehoord en onderzocht worden. Van opkroppen behoeft er dan geen sprake meer te zijn.
Wat betreft de thans betaald wordende vrachtprijzen wil het mij voorkomen dat deze billijk te achten zijn. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat de Franc stijgende is en dat de vermindering van de vrachtprijzen, als de Franc beduidend hoger geworden is, zeer grote moei- lijkheden met de Xxxxxx'x zal veroorzaken. De vrachtprijzen aan den Franschen kant zijn iets lager als aan de Hollandsche oever. De Boschnegers vinden echter equivalent voor dit verschil in de bovenstaande gewoonte aan de Fransche zijde om ook voor de terugreis kost aan hen te verstrekken.
Met betrekking tot de kost moge ik voorstellen dat het Bestuur bevordert dat de sedert de staking getroffen regeling om aan Xxxxxx'x voor elke bootlading die zij opbrengen een bedrag, gelijkstaande aan het loon voor twee vaten lading, als kostgeld uit te keren (tevoren was het slechts één vat), voorlopig gehandhaafd blijve. De Djoeka eet buitengewoon veel, doch presteert daartegenover ontzaglijk zware fysieke arbeid. Waar van oudsher de gewoonte bestaan heeft om naast het loon voor de vracht kost te verschaffen, wil het mij billijk voorkomen dat nu door de duurte van levensmiddelen de vrachtvaarders er toe zijn overgegaan om in plaats van kost in natura een bedrag in contanten uit te keren, dit bedrag enigszins in evenredigheid tot de prijzen der levensmiddelen dient te staan.
DE PRIJZEN DER WINKELGOEDEREN.
Met winkelgoederen voor Boschnegers moet het eerst gedacht worden aan hangmatten, klamboe's, kleding, kruit en lood, zout, suiker en kerosine-olie. Deze zijn de voornaamste artikelen die zij in beduidende hoeveelheden kopen. Ik maak geen gewag van rum en geweren, die anders in de allereerste plaats genoemd moesten worden, omdat deze uitsluitend te St.
Xxxxxxx gekocht worden. Andere artikelen als kommen, borden, enz. komen in de tweede plaats. Levensmiddelen als rijst, vlees e.d. worden zeldzaam door hen gekocht, omdat zij die zelf produceren of op de jacht en vischvangst gaan.
Erkend moet worden dat de prijzen voor het een en ander te Albina bovenmate hoog zijn. De Chinesche kooplieden aldaar leggen het speciaal er op toe, schijnt het, overwinst ten koste van de Boschnegers te maken. Ook in het gewicht worden de Xxxxxx'x vaak op schandelijke wijze bedrogen. Deze grief is de voornaamste van de Boschnegers en zou wegneming daarvan of tenminste tegemoetkoming door het Bestuur in deze een gebeurtenis zijn waarmee aller harten in de Tapanahony en Lawa gewonnen en waarvan goede vruchten geplukt zullen worden. Niet in de minste plaats zal daardoor het Posthouderschap in ruime mate aan populariteit winnen. De oplossing van deze zaak is echter niet zoo gemakkelijk als zij lijkt. En toch moét in deze iets gedaan worden. Naar mijn oordeel zal de toestand nooit normaal kunnen worden zolang aan het boven omschreven euvel geen einde komt.
Een grote belemmering voor de oplossing van deze kwestie is de huisvesting der Boschnegers te Albina. Door het feit dat deze menschen steeds op de achtererven der Chinezen logeren en als
gevolg van de stilzwijgende overeenkomst dat zij geen huishuur betalen doch daartegenover al wat zij behoeven van de huisbaas moeten betrekken, hebben de Chinezen hen voor een groot deel in hun macht.
Dit vraagstuk werd indertijd onder ogen gezien door de Districts-Commissaris Xxxx en meende Zijne Edelgestrenge dat het opgelost kon worden door van Bestuurswege een verblijf voor de Djoeka's te Albina op te richten. Destijds, toen nog geen ambtenaar, werd mijn oordeel door den toenmaligen waarnemend Gouvernements-Secretaris, den Xxxx Xxxxxxxx, hier over gevraagd en gaf ik een tegenover gestelde mening te kennen. Verblijf vanwege het Gouverne- ment voor de Xxxxxx'x op Albina bouwen zal, wil men het beoogde doel bereiken, ontzaglijk veel geld kosten en wel omdat de Djoeka's nooit op een gemeenschappelijke woonplaats zullen willen vertoeven. De kastebegrippen, de tegenstrijdige materiële belangen der verschillende lo's en nog meer, zijn even zoveel aanleidingen voor hen om het liefst zoo verspreid mogelijk zich op te houden. Men zou dus voor elke groep een verblijf moeten stichten, waaraan natuurlijk niet valt te denken.
Het wil mij daarom voorkomen dat het volgende ernstige overweging verdient. Op Albina worde een winkel opgezet waarin in hoofdzaak de door de Boschnegers benodigde artikelen te koop worden aangeboden, de prijzen zonder overwinst berekend en vooral geen bedrog plaats kan hebben in gewicht en maat. Deze concurrentie zal vanzelf de woeker der Chinezen de kop indrukken en zullen zij, willen ze hun zaken niet zien verlopen, de Boschnegers zijn voor de handel op Albina de grootste afnemers, hun prijzen moéten verlagen. Een gezonde concurrentie ontstaat er dan. De Chinezen die gaarne de kopers zullen willen behouden, zullen hen blijven faciliteren met logies op hun erven te verlenen. Ook kan het huishuurvragen (een matig bedrag) gepropageerd worden. Wordt het de Boschnegers aan het verstand gebracht, dat door het offeren van een bedragje voor huishuur zij geheel vrijkomen van de dwang om op één plaats hun inkopen te doen, dan schiet men in deze richting een heel eind op.
Blijft over de vraag op welke manier zal een winkel als bovenbedoeld op Albina komen. Een jaar geleden voelde de Balata Compagnie Suriname er veel voor een als hier bovenbedoelde zaak op te richten. Vergis ik mij niet, dan moet zij sedert van haar plan zijn teruggekomen. In elk geval zou het Bestuur aan die maatschappij zowel als aan de Compagnie des Mines d'Or, die in hoofdzaak belang hebben bij het vrachttransport op de Marowijne, kunnen vragen hoe zij over deze zaak denken. Een gedachtenwisseling hierover zou niet onwaarschijnlijk tot een oplossing in de gewenste richting kunnen leiden.
Het wil mij echter voorkomen dat het stichten van een als hier bedoelde winkelzaak op Albina het meest op de weg van de firma X.Xxxxxxx & Co ligt. Deze firma toch arbeidt in hoofdzaak ten behoeve van het missiewerk van de Evangelische Broedergemeente in Suriname en neemt een groot aandeel aan sociale arbeid in de kolonie. Betoog behoeft het niet dat al wat in het materieel belang van de Boschnegers betaald wordt, zodra daarin systeem zit, indirect het beschavingswerk ten goede komt. Zodra de Boschnegers de bakra's geheel vertrouwen is de kloof die hen van de beschaving scheidt, overbrugd. Bevordert C.K.C. deze zaak, dan werkt zij daarmee in haar eigen lijn. Xxxxxxx geef ik in overweging het oordeel van den chef dier firma over deze aangelegenheid te vragen. Tenslotte moge ik aantekenen dat voor C.K.C. in deze niet bestaat wat in zulke gevallen voor een groot handelshuis een beletsel zou kunnen zijn namelijk, dat zij met een eigen zaak er te stichten concurrentie aan haar handelsvrienden aldaar aan zou doen. De Chinezen te Albina zijn geen afnemers, althans niet van betekenis, van deze firma.
Hun goederen betrekken zij van de Chinese importeurs te Paramaribo. FRANSCH OF HOLLANDSCH GELD.
Over dit vraagstuk heb ik reeds uitvoerig mijn mening te kennen gegeven zowel in mijn nota voor den Districts-Commissaris van Marowijne dd. 16 augustus 1920 No.3 Geheim, als in mijn
verklaringen afgelegd aan de Commissie van onderzoek betreffende de staking. ik moge daarmede volstaan, onder herhaling, dat naar mijn oordeel een wisselkantoortje te Albina in deze noodzakelijk is. Deze instelling zal vele misstanden wegnemen en voor een groot deel een einde maken aan het drijven van de leiders onder de Xxxxxx'x om betaling in Hollandsch geld.
C.
Wat gedaan moet worden om de toestand van regeringloosheid welke in de Tapanahony dreigt te ontstaan, te keer te gaan.
In mijn nota van 20 Maart 1920 No.1 (16) Geheim, en in mijn verslag betreffende de staking, ben ik zoo uitvoerig mogelijk geweest omtrent de toestand van regeringloosheid, welke onder de Djoeka's dreigt te ontstaan als gevolg van het slecht optreden van AMAKETI. Deze toestand is thans zoo erg dat spoedig ingrijpen van het Bestuur noodzakelijk is.
De door mij onder A en B voorgestelde maatregelen zullen veel tot het wegnemen der heersende wantoestanden kunnen bijdragen, daarmede kan echter niet volstaan worden. Volstrekt nodig is het dat aldaar een krachtige hand kome die de Xxxxxx'x kan besturen. Gelukkig dat niet naar die hand gezocht behoeft te worden. Vaak heb ik de aandacht op KANAPE gevestigd en verheugt het mij, dat deze man spoedig te Paramaribo zijn zal, waardoor het Bestuur hem persoonlijk kan leren kennen. Ik twijfel er niet aan of na gevoerde gesprekken met hem de indruk verkregen zal worden dat hij den aangewezen persoon is om de tucht onder de Aukaners te herstellen. Ik herhaal daarom hierbij, met beleefde verwijzing naar mijn schrij- ven aan den Heer Gouvernements-Secretaris van 26 Juli 1920 No.2 Geheim, mijn voorstel, dat KANAPE benoemd zal worden tot bezoldigde Kapitein. KANAPE staat door zijn persoon- lijkheid, ondanks al het gekuip van zijn tegenstanders tegen hem, in hoog aanzien bij het volk.
Maar wat meer zegt, het overgrote deel van zijn voormalige tegenstanders hangt hem nu aan. Door vele Kapiteins en ouderen werd aan mij persoonlijk verklaard dat thans ingezien wordt dat het verstoten van KANAPE ten behoeve van AMAKETI een noodlottige daad was. Ik draag dan ook de overtuiging dat zoo de Gouverneur mijn voorstel in gunstige overweging wil nemen en KANAPE met gezag wil bekleden, dit besluit grote bijval in de Tapanahony zal vinden.
KANAPE vertrouwt mij geheel en zal gaarne met mij willen samenwerken. Hierdoor kan dan het Koloniaal Bestuur de gewenste invloed op de gang van zaken in de Tapanahony krijgen.
Een bezwaar van het vorige Bestuur om toentertijd op mijn voorstel betreffende KANAPE in te gaan was, dat de letteren van het vredestractaat van 1836 bezwaren hiervoor opleverden.
Gouverneur Xxxxx zag liever dat XXXXXXX zelf KANAPE voor een benoeming tot Kapitein voordroeg. Ik draag de overtuiging dat AMAKETI, wanneer ik dit aan hem voorstel, bereid zal gevonden worden KANAPE voor te dragen. Dit verdient mijns inziens echter geen aanbeveling. Waar het mijn streven is dat het Bestuur de Granman in zijn grootheidswaan zal kortwieken, meen ik dat al wat die waan kan versterken, moet vermeden worden. Ik blijf daarom het standpunt handhaven dat ik heb ingenomen in mijn hiervoren aangehaald schrijven van 26 Juli 1920 No.2 Geheim.
De Posthouder, (get.) X.X. xxx Xxxx.
Bijlage A.
DE GRIEVEN TEGEN AMAKETI.
1. Granman AMAKETI ik heb U het bevel gestuurd om naar de stad te komen om mij
persoonlijk rekenschap te geven waarom gij de vrachtvaart op de Marowijne hebt stop doen zetten. (Granman AMAKETI mi seni koemanderi xxx xxx kon na foto foe kon frantwoortoe gi mi fesi na fesi fa a waka meki xxx tapoe pasi na Marwina).
2. In de eerste plaats moet gij mij echter rekenschap geven waarom gij pas weken na mijn oproep aan U daaraan voldaan hebt. (Ma fosi xxx xxxx mi sabi san xxxx xxx xxx tee wiki na baka di mi xxxx xxxx xxx, xxxx xxx xxx).
3. De grieven die ik tegen U heb zijn vele en ernstige. (Den sani die mi teki xxx xxx ogri hipi en den takroe leti).
4. Gij hebt Uw eed tegenover de Bakra's geschonden en hebt verraad gepleegd. (Xxx xxxxx sweri nanga Bakra en xxx xxxxxxxxx feti).
5. Gij zijt ondankbaar en hebt geen woord. (Xxx no sabi boen en xxx no habi xxx xxxxx).
6. De Bakra's waren U zeer genegen en bij herhaling hebt gij daarvan blijken gezien. (Bakra ben lobi xxx xxx xxxx en xxxx xxx si boeng foe dem).
7. Dit alles hebt gij met ondank en verraad vergolden. (Ma alla dati xxx xxx nanga no-sabi-boen en foefoeroe feti).
8. Gij schijnt geheel vergeten te zijn dat gij in de Tapanahony zijt aangesteld door het Bestuur aan het hoofd van Uw stam, doch dat gij staat onder het Bestuur te Paramaribo en de Districts-Commissaris te Albina. (A sori leki xxx vergiti taki Bakra xxxx xxx na Djoeka na fesi foe xxx xxxxxx, ma dati xxx xxxxxxx na lanti dia na foto en komsarsi foe Xxxxxx xxxxx).
9. De klachten die ik over U verneem en waarover ik verstoord ben, zijn vele. Bijvoorbeeld dat gij Uw Kapiteins niet telt en hen geregeld grieft. (Den klagi di mi de kisi foe jere foe xxx en di mi de teki foe ogri, hipi. So leki den kapiten foe xxx, xxx no de xxxx den en xxx xx xxxx dem).
10. Ik duid U dit ernstig ten kwade, want de Kapiteins zijn door de Bakra's in hun waardigheid erkend om U te helpen de Xxxxxx'x te besturen. (Mi teki dati foe ogri moro so, bikasi den Kapitein na Bakra poti dem nanga xxx xxx lepi xxx xxxxxx Xxxxxx-ningre).
11. De wijze waarop gij het volk Bestuurt heeft echter gemaakt, dat de Xxxxxx'x geen achting voor U hebben. Te Albina, hier in de stad, ja overal kan men horen, dat gij niet goed weet te besturen zoals Granman Osesi dat deed. Al wat gij weet is de mensen uit te schelden. (Na fasi fa xxx xx xxxxxx na folkoe meki Djoeka ningre no de xxxx xxx. Na Xxxxxx, na foto dia, ala pe a de foe jere taki joe no de ligeeri boen fa Granman Osesi ben de doe. Na kosi nomo xxx xx xxxx soema).
12. Bij de aanvaarding Xxxx ambt als Granman hebt gij plechtig beloofd alles te zullen doen om Uw volk vooruit te brengen. Twee jaar geleden hebt gij die belofte aan Gouverneur Xxxxx herhaald. (Xx Xxxxx xxxx xxx na Granman xxx xxx pramisi foe troetroe xxxx xxx sa doe ala sani foe xxx xxxxxx kon na fesi. Toe jari pasa joe ben pramisi dati foe di foetoe bro na Granman Staal).
13. Gij hebt echter Uw belofte geschonden. Door Uw schuld gaat Uw volk achteruit in plaats van vooruit, doordien gij U niet met klachten en grieven tot het Bestuur wendt, doch meent op Uw manier te moeten optreden. (Ma xxx xxxxx na pramisi. Xxx xxxx xxxx pe foe xxx xxxxxx kon na fesi a de go na baka, foe di xxx no de klagi gi Bakra en taigi den san hati xxx, ma xxx xx xxxxxxxx taki xxx xxx xxxxx fa xxx xxxx).
14. Ik heb ontdekt dat gij niet in staat zijt de Xxxxxx'x te besturen zoals de Bakra's dat willen en zoals de Xxxxxx'x zelf dat verlangen. (Mi si dati xxx no pooi ligeeri Djoeka fa Bakra lostoe en fa Djoeka ningre srefi wani).
15. Daarom heb ik besloten een hoofdKapitein naast U te stellen die U daarin helpen zal. (Foe dati hede mi de poti wan grankapiten na xxx se foe lepi xxx xxxxxxx).
16. Ik heb KANAPE daarvoor uitgekozen omdat hij daarvoor het meest in aanmerking komt. (Na KANAPE mi de poti nanga joe foe di na wroko dati fiti hem moro ala tra Djoeka).
17. Ik heb bevolen dat gij de vlag niet moogt uitsteken hier in de stad, omdat gij die vlag geschandvlekt hebt. (Mi koemanderi taki /xxx/ no moe poti flaga pe xxx xx xxx dia na foto,
bikasi /xxx/ gi na flaga sjen).
18. In strijd met Uw eed hebt gij met Awensai, die tot een andere nationaliteit behoort, een overeenkomst gesloten tegen het gezag. (Xxx xxxxx sweri bikasi xxx xxxx mofo nanga Awensai, di de na wan tra flaga ondro foe doe ogri nanga lanti).
19. Ik beschouw het dan ook als was er geen Granman in de Tapanahony toen het volk, zonder dat van te voren geklaagd werd, het werk staakte. (Mi de teki hen taki Granman no ben de na Djoeka di na folkoe ben tapoe foe wroko, sondro Bakra ben sabi na fesi).
20. Verder hebt gij U niet gebonden geacht mijn bevel om naar de stad te komen dadelijk op te volgen. (Baka xxxx xxx no habi trobi nanga mi taki foe kon tjoewa te mi xxxx xxxx xxx).
21. Xxx verwacht toch niet dat ik U die toelage zal doen uitbetalen over de tijd vanaf de staking en het mij op U doen wachten? Xxx begrijpt zelf toch dat gij dat niet verdiend hebt. (Xxx no de wakti tokoe taki mi sa meki xxx kisi paai foe ala na ten di pasi ben tapoe nanga da ten di mi sidon de wakti na xxx tapoe. Xxx xxxxx sa prakseri taki xxx no wroko foe dati).
22. Ik heb bevolen dat Uw toelage zal ingehouden worden vanaf de dag van de staking, totdat gij teruggekeerd zult zijn op Drietabbetje en alles geregeld blijft gaan. (Mi koemanderi taki xxx xxxx sa tapoe bigien foe na de di xxx tapoe pasi te dati xxx sa doro baka na Drietabbetje en ala sani de waka boen).
23. Gij kunt heden gaan en goed nadenken over alles wat ik nu tot U gezegd heb. Op een andere dag zal ik U ontbieden en U de gelegenheid geven tot antwoorden en U te verdedigen. (Foe tide joe kan go en paakseri boen den sani di mi taki gi xxx. Xxx tra de mi sa seni xxxx xxx xxxx foe gi xxx xxxx foe piki mi en xxx xxx xxxx poeroe xxx xxxxx).
24. Op die dag zult gij van mij dan horen welke maatregelen ik ingevoerd wens te zien in de Tapanahony opdat het volk van Hare Majesteit, onze geëerbiedigde koningin Xxxxxxxxxx, dat daar woont, niet bandeloos zal worden als stond het niet onder wet en gezag. (Na da de dati mi sa xxxx xxx xxxx fa mi lostoe foe xxxxx Xxxxxx, foe meki na folkoe di de libi drape, na folkoe foe wi lespeki xxxxx Xxxxxxxxxx, no sa pori leki soema di no habi lanti nanga hedeman na den tapoe).
BIJLAGE B.
DE GRIEVEN TEGEN EN STRAF VOOR ALIAMBA.
1. ALIAMBA, ik heb lang overwogen of ik U voor mij zou doen komen. (ALIAMBA mi wegi go langa efi mi ben sa meki xxx kon na mi fesi.
2. Gij zijt een slecht mens, een huichelaar en kwaadwillig. (Xxx na wan xxxxxx xxxxx, xxx xxxx toe fesi en xxx xxxx ogri hati).
3. Daarom had ik U niet tot mij willen doen komen, doch het lust mij U persoonlijk Uw misdrijf te verwijten en U de straf die ik U opleggen zal persoonlijk mede te delen. (Foe dati hede mi no ben wani foe xxx kon na mi fesi, ma mi lostoe foe mi srefi krasi xxx xxx na gran ogri di xxx xxx en foe taigi joe soortoe dwingi mi de go gi xxx).
4. Al wat er gebeurd is met betrekking tot de staking, daar zijt gij de schuld van. (Ala sani di pasa nanga na tapoe-pasi-sani na joe sa doe).
5. Door Uw bedrog aan den Districts-Commissaris op Albina hebt gij gemaakt, dat deze de grieven der Djoeka's niet kon onderzoeken en op vredelievende wijze de staking voorkomen. (Na konkroe fa foe xxx na komsarsi na Xxxxxx xxxx hem foe soekoe foe sabi san hati Djoeka pikien en foe ben srika na libi foe boen foe ala.
6. Al de ellende die door de mensen in het binnenland geleden is gedurende de staking, daar zijt gij de schuld van. (Ala na pina di den soema disi de na ini boesi pina di na pasi ben tapoe, na xxx sa doe).
7. Gij hebt de Bakra's verraden door toen de commissaris aan U pertinent vroeg of er een
werkstaking te vrezen was, te antwoorden dat daar geen sprake van was. (Joe seri Bakra foe di de na komsarsi aksi xxx ai na ai efi pasi de go tapoe, xxx xxxx xxxxx- xxxxx).
8. Gij hebt daarmee bewezen dat gij niet waard was het eerbetoon en de weldaden die gij twee jaren geleden hier mocht ontvangen. (Xxx xxxx taki xxx no fiti na grani en njan di xxx xxxxx na Bakra hanoe di xxx kon na foto toe xxxx xxxx xxxx).
9. Uit al Uw handelingen is het gebleken, dat gij een gevaarlijk mens zijt. (Xxx xxx fa xxxx xxxx xxxx xxx xxxx ogri hati).
10. Het Bestuur heeft oogluikend toegestaan dat gij te Albina zowel als in de stad een uniform aantrekt die gij U zelf hebt aangeschaft zonder dat gij Kapitein zijt. (Lanti loekoe breni xx xxx en laati xxx xxxx na Xxxxxx en so srefi na foto xxx xxxx xxx xxxxxxx di xxx xxxx xxx srefi nanga ala fa di xxx a no kapiten).
11. Doch thans verbied ik het U ooit weer die uniform aan te trekken. Uniformen zijn slechts bestemd voor getrouwe dienaren der Koningin. Verraders mogen die nooit aantrekken. (Ma noja mi tapoe pasi gi xxx foe weri na monteri baka. Monteri na foe dem folkoe foe Koning di de dini hem nanga krin hati. Konkroeman no de weri monteri).
12. Ik beveel U het pakje op de ..... (datum) in te leveren, ter (plaats). Een bedrag van wat
het waard is in geld, zal aan U worden uitgekeerd. Verder wensch ik U te doen begrijpen dat het kwaad door U in de Marowijne gesticht, zoo groot is, dat ik U voortaan als een gevaar voor dat District beschouw. (Mi de koemanderi xxx xxxx na xxx sa tjari da krosi kon na
..... San na krosi waarti na moni, mi sa meki xxx xxxx. Baka moro mi lostoe foe meki xxx xxxxxxx, xxxx na ogri di xxx xxx na Marwina a bigi te dati mi frede efi xxx xxx libi drape xxx sa pori na kondre).
13. Ik heb daarom besloten dat gij niet terug zult keren naar de Marowijne. (Mi fende foe boen dati xxxx xxxx xxx no sa go baka moro na Marwina.
14. Ik zal U één der dorpen bij de Sarakreek doen aanwijzen om voortaan te verblijven. Gij moogt daar grondjes aanleggen, hout bewerken en alles wat gij verder doen wilt om geld te verdienen, gij moogt er Uw vrouwen laten overkomen, doch zelf moogt gij niet naar de Marowijne terugkeren. (Mi sa meki den xxxx xxx xxx xxx den kondre na Sarakriki foe xxx go libi noja. Xxx kan xxxx xxxx drape en doe ala sani foe wroko moni. Xxx kan xxxx xxxx xxx xxxx foe kon libi nanga xxx ma joe srefi no de go baka na Marwina).
42. Gouvernement van Suriname, Afschrift. Afdeeling La. S. Bureau No. I. No. 23 Zeer geheim. Bijlagen.
Paramaribo, 11/14 Juni 1921.
De Gouverneur van Suriname, Gelezen:
a. de missive van den Minister van Kolonien van 22 Februari 1921, 10de Afdeeling No. 15/97;
b. de geheime nota van den Administrateur van Financien van 11 Juni 1921, L.A. No. 16 Geheim;
c. de geheime nota van den Procureur-Generaal van 14 Juni 1921 No. 16; Gehoord den Raad van bestuur (vergadering van 2 Juni 1921);
Overwegende:
dat er aanleiding bestaat om door een bijzondere Commissie een grondig onderzoek te doen instellen naar de diepere oorzaken van de laatste staking der Boschnegervrachtvaarders op de Marowijne en al wat daarmede verband houdt, zoomede naar het beleid van den Districts-Com- missaris te ALBINA en van den Posthouder bij de Aucaners aan de Boven-Marowijne, in deze en andere aangelegenheden betoond;
dat van de reis van bedoelde Commissie naar ALBINA tot het instellen van een plaatselijk onderzoek aldaar tevens gebruik kan worden gemaakt om aan die Commissie op te dragen:
a. het onderzoek van een, door den Nederlandschen - tijdelijk in Suriname gedetacheerd geweest zijnden - belastingambtenaar X. XXXXXXXXX, tegen den wd. Districts- Commissaris van Xxxxxxxxx XX XXXXXXX geuite beschuldiging, als zoude deze een of meer door dien belastingambtenaar tijdens diens plaatsing te ALBINA opgemaakte processen-verbaal van bekeuring onder zich hebben gehouden in stede van die stukken naar de bevoegde autoriteiten door te zenden, op welke aangelegenheid betrekking heeft de ministerieele missive van 22 Februari 1921, 10de Afdeeling, No. 15/97;
b. het hooren van den wd. Districts-Commissaris voornoemd over het niet gevolg geven aan eene aangifte van een zekere XXXXX XXXXX, bedoeld in de geheime nota van den procureur-Generaal van 14 dezer No. 16;
Herlezen de resolutie van 3 en 6 Juni 1921 No. s. 21 en 22 Zeer Geheim; Besluit:
I. Den Ondervoorzitter van den Raad van Bestuur, Mr. L.J. XXXXXXXX en den Gouvernements-Secretaris Mr. J.J.W. EEKHOUT in Commissie te stellen en aan deze Commissie op te dragen om, zoowel te Paramaribo als te ALBINA, een grondig onderzoek in te stellen naar de diepere oorzaken van de laatste staking der Boschneger-vrachtvaarders op de Marowijne en al wat daarmee verband houdt, zoomede naar het beleid van den Districts-Commissaris te ALBINA en van den Posthouder bij de Aucaners aan de Boven- Marowijne, in deze en andere aangelegenheden betoond;
met uitnoodiging om van hare bevindingen uitvoerig verslag te doen en, zoo nodig, voorstellen in te dienen tot het nemen van de naar het inzien der Commissie vereischte maatregelen.
II. De genoemde Commissie uit te noodigen om zich -- vergezeld van den thans tijdelijk te Paramaribo vertoevenden Posthouder bij de Aucaners W. XXX XXXX en van den tijdelijk kommies bij de belastingen J.J. XXXX, welke laatste bij het eventueel hooren van Boschnegers als tolk zal fungeeren, - op Dinsdag 14 dezer per extra-boot der koloniale
Vaartuigen naar ALBINA te begeven tot het instellen van een plaatselijk onderzoek aldaar; zullende na afloop van dat onderzoek de Commissie naar bevind van zaken den
Posthouder kunnen opdragen, hetzij naar zijn standplaats aan de Tapanahoni terug te keeren, hetzij op ALBINA de komst van den naar de stad ontboden Granman der Aucaners af te wachten, hetzij met de Commissie naar de stad terug te keeren.
III. Meergenoemde Commissie uit te noodigen, om van haar verblijf te ALBINA gebruik te maken tot het instellen van een onderzoek naar de juistheid van de vorenomschreven klacht van den belastingamtenaar XXXXXXXXX tegen den wd. Districts-Commissaris XX XXXXXXX en naar het vorenbedoeld bericht van den Procureur-Generaal over het geen gevolg geven aan den aangifte van XXXXX XXXXX.
IV. Xxxxx landsdienaren te gelasten om desgevraagd aan de Commissie inlichtingen te verstrekken omtrent alles wat voor het onder I en III omschreven onderzoek dienstig kan zijn.
V. Van het vorenstaande afschrift te zenden aan de Commissie voornoemd, aan den Ondervoorzitter van den Raad van Bestuur, aan den Gouvernements-Secretaris, aan den Administrateur van Financien en aan den Procureur-Generaal.
Voor eensluidend afschrift,
De waarnemend Xxxxxxxxxxxxx-Xxxxxxxxxx,
00. Brief van Jankoesoe, Xxxxx-Xxxxxxxxxx xxx Xxxxxxxxxxxxx xxx Xxxxxxx, Xxxxxx- nements-Secretaris.
Centraal Landsarchief Paramaribo, Xxxx.Xx. Exh. 537 Afd.IV.
Granman-Kondre, 26-7-1921.
Zijnen Hoog Edelgestrengen den Heer Eekhout Gouvernements-Secretaris.
Den 20e Mei ontving ik eenen brief van den Xxxx Xxxxxx in welken hij zich beklaagt dat hem die menschen van Xxxxx en Toetoe niet willen naar boven brengen. Hij schrijft verder dat als ik niet voor zorg dat dit beslist wordt opgeheven, het Gouvernement mijn geld zal terughouden zoals het Granman AMAKETI al gedaan hebben. Verder schijft hij dat U van deze zaken niets afweet, terwijl U, respectievelijk den Xxxx Xxxxxxxx, de aangewezen personen zijn die met mij over landszaken te verhandelen hebben. Wat de zaak zelf aangaat, is de Xxxx Xxxxxx zelf de schuldige omdat hij ons, de menschen op Malobi, gezegd heeft, dat hij met soldaten de menschen op Malobi zal komen doden. Welk mensch zal nu willen ertoe bijdragen behulpzaam te zijn zijn eigen stamgenoten te doden. Wanneer hij de menschen kon duidelijk maken dat dat alleen dient om hen vrees aan te jagen, maar anders niets van aan is, dan zullen zij zeker ook geen bezwaar hebben om hem naar boven te brengen. Intusschen is de zaak door Kapitein Gesine en Kapitein Tiodi bijgelegd en de weg is vrij.
Verder ontving ik eenen brief van 21 Juni 1921 van den Xxxx Xxxxxx met een opstelling der saldi van de door het Gouvernement verstrekte rijst, met de bedreiging dat als de menschen nu niet betalen, al het hout wat van boven komt zal in beslag genomen worden. En nu vraag ik U, Edelgestrenge, of het recht zal zijn om het hout van menschen die geen schulden hebben ook te confisceren. Die aangegeven prijzen komen ook niet overeen met het genotene. Wilt U, Xxxx- gestrenge, de goedheid hebben en ons daarover een opheldering geven. Intusschen heb ik aan allen boodschap gestuurd om het geld bijeen te brengen.
Indien ik U Edele verzoek mijn devoteste groeten aan den Heer Gouverneur en ook aan den Xxxx Xxxxxxxx te willen overbrengen, verblijf ik,
U zeer ergebenen
(get.) Zangen
secretaris van Xxxxxxxxx.
(get.) met zegel van Xxxxxxxxx.