Woning een tot bewoning bestemde onroerende zaak.
Woning. Het gebouw waarin het Systeem is geïnstalleerd
Woning. 1. een in Nederland gelegen voor permanente bewoning bestemd en geschikt of geschikt te maken en als hoofdverblijf dienend gebouw of een gedeelte daarvan, vrij van huur(koop) en/of (vrucht)gebruik van de woning;
2. de bij dat gebouw behorende grond;
3. een woonwagen – niet zijnde een woonwagen met een eigen aandrijving of een woonwagen die ingevolge de Wegenverkeerswet zonder ontheffing over een weg mag worden voortbewogen – of woonwagenstandplaats die is gelegen op een centrum dat niet is aangewezen om te worden opgeheven.
Examples of Woning in a sentence
De dekking Woning is uitsluitend van toepassing als op het polisblad staat vermeld dat deze dekking is verzekerd.
More Definitions of Woning
Woning. De op het polisblad vermelde woning, exclusief de bijgebouwen.
Woning. Een appartementsrecht in het Gebouw waarin het Systeem is geïnstalleerd
Woning. Het in jouw eigendom zijnde onroerende goed en/of perceel grond, waarop / waarin de Apparatuur wordt geïnstalleerd, zoals gespecificeerd in het Contract.
Woning. Het adres van de werknemer volgens het bevolkingsregister.
Woning. Het domicilie, dat zich in een lidstaat van de Europese Unie of in Zwitserland dient te bevinden, met uitsluiting van de gebieden die geen deel uitmaken van geografisch Europa.
Woning elk roerend of onroerend goed, een deel of een samenstelling hiervan, waarin een Toestel van Servicepartner is of wordt geplaatst.
Woning. Een registergoed dat ingeschreven staat in het Kadaster. U hebt ons recht van hypotheek gegeven op uw woning