De beoordeling 5.1. De eerst te beantwoorden vraag is of het Tuchtcollege bevoegd is om van de ingediende klacht kennis te nemen. Klager beantwoordt deze vraag bevestigend, betrokkene ontkennend. 5.2. Betrokkene voert ter ondersteuning van zijn standpunt aan dat de op 5 december 2022 door klager ingediende klacht betrekking heeft op een daaraan voorafgaande periode dat betrokkene nog “aspirant” was bij NOAB (van 20 november 2019 tot 6 december 2022). Betrokkene stelt zich op het standpunt dat de vigerende Statuten en overige reglementen van NOAB een uitdrukkelijk voorbehoud inhouden ten aanzien van de rol van een aspirant ten opzichte van een gekwalificeerd (senior) lid van NOAB. En dat verhindert - aldus betrokkene - dat klager met succes zou kunnen klagen over de periode dat betrokkene nog aspirant was bij NOAB. Verder is de klacht ingediend voordat betrokkene volwaardig NOAB-lid is geworden. Klager daarentegen stelt zich op het standpunt dat ook op een aspirant van NOAB de Gedrags- en Beroepsregels, alsmede het tuchtrecht van toepassing zijn, ter onderbouwing waarvan hij verwijst naar artikel 4, lid 1, van de Statuten NOAB, zoals deze luiden per 1 juli 2013. 5.3. Gelijk het Tuchtcollege aan het slot van de mondelinge behandeling van de klacht reeds aan partijen heeft voorgehouden, is het Tuchtcollege van oordeel dat het gelijk in deze aan de zijde van betrokkene is. 5.4. Het Tuchtcollege grondt haar oordeel op de volgende bepalingen. Artikel 4, lid 2, van de hiervoor bedoelde Statuten NOAB bepaalt dat “Aspiranten zijn degenen die zich bekwamen voor het gewoon lidmaatschap, maar geen lid zijn van de vereniging. Aspiranten zijn onderworpen aan de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging die op hen van toepassing zijn verklaard.” Verder houdt artikel 9, lid 1, van de meergenoemde Statuten, in dat “Leden zijn onderworpen aan de tuchtrechtspraak van de vereniging.” Tenslotte bepaalt artikel 1 van het Reglement Tuchtrechtspraak NOAB dat leden, zoals verwoord in artikel 4, lid 1 van de statuten van NOAB aan tuchtrechtspraak zijn onderworpen. 5.5. Deze bepalingen, in onderlinge samenhang bezien, laten geen andere conclusie toe dan dat er wel degelijk sprake is van een verschil in aanpak van een aspirant ten opzichte van een gekwalificeerd (senior) lid van NOAB: een aspirant heeft geen stemrecht noch overigens rechten en plichten; hij moet zich nog bekwamen voor een gewoon lidmaatschap en is uitdrukkelijk geen lid van NOAB noch zijn -voor zover thans van belang - anderszins statuten, reglementen en besluiten op hem als aspirant van toepassing verklaard. Onder die omstandigheden kan de aspirant in een casus als deze niet tuchtrechtelijk worden aangesproken. Het door klager in dit verband opgevoerde artikel 4, lid 1, van de statuten NOAB leidt naar het oordeel van het Tuchtcollege niet tot een andere conclusie. 5.6. De slotsom is dat het Tuchtcollege niet bevoegd is om kennis te nemen van de ingediende klacht en zal zich om die reden onbevoegd verklaren. Aan een inhoudelijke beoordeling van de over en weer ingediende stukken/stellingen komt het Tuchtcollege niet toe. Indien klager persisteert bij zijn grieven, zal hij deze ter beoordeling aan de civiele rechter dienen voor te leggen. 5.7. Het Tuchtcollege acht termen aanwezig om te besluiten tot openbaarmaking van een geanonimiseerde samenvatting van deze uitspraak. 5.8. Hoewel de klacht niet in al haar onderdelen gegrond wordt verklaard, acht het Tuchtcollege desondanks termen aanwezig om te gelasten dat het door klager betaalde bedrag aan griffierecht ad € 500 aan klager zal worden gerestitueerd. Het Tuchtcollege heeft hierbij met name van belang geoordeeld dat klager diverse verzoeken aan NOAB heeft gedaan om uitsluitsel te verkrijgen over de exacte status van betrokkene met betrekking tot het aspirantschap casu quo het volwaardig lidmaatschap van betrokkene, maar telkens daarop onvoldoende duidelijke antwoorden gekregen; eerst kort voor de zitting heeft de griffier van het Tuchtcollege klager daaromtrent per e-mail ingelicht. Wellicht had klager, indien hij die wetenschap wel eerder had verkregen, ook zelf kunnen ontdekken dat betrokkene vanwege het ontbreken van een voor het indienen van een tuchtklacht benodigd gekwalificeerd lidmaatschap, niet onderworpen was aan het tuchtrecht, hetgeen hem wellicht het indienen van de tuchtklacht en het voldoen van het daarvoor verschuldigde griffierecht had kunnen doen vermijden. 5.9. Op grond van al het vorenstaande dient te worden beslist als hierna is vermeld.
Bemiddeling ARAG kan bij alle gevallen die niet onder de dekking van de door u verzekerde modules vallen zorgen voor bemiddeling naar een deskundig extern juridisch dienstverlener die u verder tegen betaling van dienst kan zijn.
Beoordeling 1. Over de wijze waarop de werknemer zijn functie heeft uitgeoefend en over zijn gedragingen tijdens de uitoefening van die functie wordt periodiek een beoordeling opgemaakt. 2. De werkgever stelt regels vast voor beoordelingen. 3. De werknemer is verplicht de beoordeling voor gezien te ondertekenen.
Bemiddelingsregeling 1. De zorgaanbieder hanteert een op de wet Kwaliteit Klachten en Geschillen Zorg (WKKGZ) gebaseerde en voldoende bekend gemaakte regeling voor de opvang, en afhandeling van klachten en behandelt de klacht overeenkomstig deze klachtenprocedure. 2. Onderdeel van de klachtenregeling is de door de WKKGZ bedoelde klachtenfunctionaris. Deze zorgt o.a. voor opvang van de klacht, kan bemiddelen en een oplossing voor de klacht aandragen. Deze klachtenfunctionaris werkt onafhankelijk van de directie / raad van bestuur / eigenaar van de zorgaanbieder. Naam en contactgegevens van deze functionaris staan in de boven bedoelde klachtenregeling. 3. De klachtenregeling is makkelijk vindbaar geplaatst op de website van de zorgaanbieder. Indien gewenst ontvangt de cliënte hiervan een papieren versie.
Rolverdeling 1. Onderwijsinstelling is ten aanzien van de in diens opdracht uit te voeren Verwerkingen van Persoonsgegevens de Verwerkingsverantwoordelijke. De Onderwijsinstelling heeft en houdt zelfstandige zeggenschap over (het bepalen van) het doel en de middelen van de Verwerking van de Persoonsgegevens. 2. Verwerker draagt er zorg voor dat de Onderwijsinstelling bij het sluiten van deze Verwerkersovereenkomst toereikend wordt geïnformeerd over de dienst(en) die de Verwerker verleent, en de uit te voeren Verwerkingen. De gegeven informatie stelt de Onderwijsinstelling in staat om te doorgronden welke Verwerkingen onlosmakelijk zijn verbonden met een aangeboden dienst en voor welke Verwerkingen Onderwijsinstelling gebruik kan maken van eventueel aangeboden optionele diensten. 3. In aanvulling op lid 2 en onverminderd hetgeen elders in deze Verwerkersovereenkomst is bepaald, informeert ▇▇▇▇▇▇▇▇▇ bij het sluiten van deze Verwerkersovereenkomst de Onderwijsinstelling in Bijlage 1 over de in lid 2 bedoelde diensten, waaronder eventuele optionele diensten, en de Verwerkingen die in dat kader plaatsvinden. De in Bijlage 1 opgenomen informatie moet in begrijpelijke taal zijn beschreven, waardoor Onderwijsinstelling geïnformeerd akkoord kan gaan met de afname van deze dienst(en) en de uitvoering van de bijbehorende Verwerkingen. 4. Voor zover artikel 30 lid 5 AVG daartoe verplicht, houdt Verwerker conform artikel 30, lid 2 AVG een register bij van alle categorieën van verwerkingsactiviteiten die Verwerker ten behoeve van een Onderwijsinstelling verricht. 5. Onderwijsinstelling en Verwerker verstrekken elkaar over en weer alle benodigde informatie teneinde een goede naleving van de Toepasselijke wet- en regelgeving betreffende de Verwerking van Persoonsgegevens mogelijk te maken.