Kaders bij het hybride werken Voorbeeldclausules

Kaders bij het hybride werken. Bij het hybride werken gelden als uitgangspunt de volgende kaders: 1. Voor werknemers is hybride werken een mogelijkheid, niet een recht. 2. De werknemer werkt op de locatie(s) waar hij het effectiefst (en meest tevreden) is, na toestemming van de leidinggevende. 3. Er worden individuele (werk)afspraken gemaakt tussen leidinggevende en werknemer met inachtneming van de in dit artikel opgenomen kaders. Een handreiking hiervoor is te vinden in het SoFoKleS rapport ‘Hybride werken in het WO’, te vinden op xxx.xxx.xx. De leidinggevende betrekt daarbij mogelijkheden om het hybride werken te faciliteren, bijvoorbeeld hybride vergaderfaciliteiten. 4. Indien de werknemer gebruik maakt van een thuiswerkplek, hebben de werknemer en de werkgever een verantwoordelijkheid -en de werkgever een controlebevoegdheid- voor de thuiswerkplek vanuit de Arbowet- en regelgeving. 5. De werkgever kan er voor kiezen de benodigdheden voor de thuiswerkplek te verstrekken, ter beschikking te stellen of hiervoor een vergoeding te geven, bijvoorbeeld op declaratiebasis. Een vergoeding geven is alleen mogelijk als de werkgever kan toetsen of die thuiswerkplek aan de vereisten van de Arbowet- en regelgeving voldoet. 6. Met werknemers die niet in Nederland wonen, kan de werkgever een aangepaste afspraak maken, rekening houdend met de fiscale en sociale zekerheidssituatie.

Related to Kaders bij het hybride werken

  • Vrijwillige aansluiting 1. Vrijwillige aansluiting is mogelijk voor cateringbedrijven alsmede voor aanverwante sectoren die niet ressorteren onder de werkingssfeer van deze cao c.q. voor cateringbedrijven wier werknemers niet ressorteren onder de werkingssfeer van deze cao. Deze cao wordt eveneens van toepassing op de arbeidsovereenkomsten tussen werkgevers en werknemers als gevolg van vrijwillige aansluiting. 2. Als voorwaarde voor deze vrijwillige aansluiting geldt dat deze cao alsmede de cao vrijwillig vervroegd uittreden voor de contractcateringbranche voor werknemers geboren in 1950, 1951, 1952 of 1953 van toepassing is.

  • Werkgeversbijdrage 1. De werkgever is per kalenderjaar een werkgeversbijdrage verschuldigd. 2. De werkgeversbijdrage is ingesteld vanuit de erkenning van de waarde van een goed overleg met de vakbonden zowel lokaal als met de werkgeversvereniging en is bedoeld om de vakbonden te compenseren voor hun bijdragen aan de vormgeving van collectieve arbeidsvoorwaarden voor alle, georganiseerde en ongeorganiseerde, ambtenaren werkzaam bij de leden van de Vereniging werken voor waterschappen. 3. De vakbonden zullen in het kader van het regulier periodiek overleg tussen cao-partijen jaarlijks informatie verschaffen omtrent de in dat jaar door hen te ontplooien activiteiten. 4. De vakbonden verbinden zich de door op basis van dit hoofdstuk ontvangen bedragen te zullen besteden voor het rechtenpakket van hun leden en voor algemene activiteiten ten behoeve van die leden. 5. De vakbonden garanderen dat deze bijdragen niet zullen worden gebruikt voor stortingen in hun weerstandskassen of voor het verlenen van financiële bijdragen aan daarmee gelijk te stellen activiteiten. In de jaarrekening van de vakbonden wordt expliciet benoemd hoe de stakingskas gevuld wordt. De jaarrekening wordt voorzien van een accountantsverklaring.

  • Het toetsingskader Algemeen