Op vraag van de DNG. Indien de DNG een vermoeden heeft dat de spanningskwaliteit ter hoogte van de Aansluiting onvoldoende is (dit betekent: niet beantwoordt aan de spanningskwaliteitsnorm EN 50160), kan hij bij de DNB verzoeken om een spanningskwaliteitsmeting te doen, conform de bepalingen in het TRDE. De DNB maakt dan een prijsofferte over aan de DNG, voor de uitvoering van de spanningskwaliteitsmeting. Conform het TRDE zal de DNG deze na uitvoering van de meting enkel moeten betalen indien er in de meting geen inbreuken op de spanningskwaliteitsnorm EN50160 zijn vastgesteld. Na akkoord op de offerte plaatst de DNB ter hoogte van de Aansluiting van de DNB een monitoring-toestel dat geschikt is voor een spanningskwaliteitsmeting conform de norm EN 50160. De DNG en de DNB maken hiervoor de nodige afspraken met betrekking tot de datum van plaatsing, de duur van de meting en andere praktische modaliteiten. Indien er geen meting kan gebeuren ter hoogte van het Aansluitingspunt (bijvoorbeeld omdat de Aansluiting onbereikbaar is), wordt de meting zo dicht mogelijk bij het Aansluitingspunt gedaan en kan er achteraf een correctie op de meetwaarden gebeuren die rekening houdt met de spanningsvariatie tussen het Aansluitingspunt en het Meetpunt. Als referentiewaarde voor de spanning, ten opzichte waarvan de kwaliteit van de gemeten spanning geëvalueerd wordt, geldt de Opgegeven Voedingsspanning Uc die vermeld wordt in het Aansluitingscontract. Aangezien de norm EN50160 zelf stelt dat de bepalingen van de norm niet van toepassing zijn in uitzonderlijke uitbatingsomstandigheden (waaronder: situaties met een tijdelijke configuratie van het net ten gevolge van een incident, onderhoud of investeringswerk), kunnen de resultaten van een monitoring in deze uitzonderlijke uitbatingsomstandigheden, bijvoorbeeld een N-1 toestand, niet gebruikt worden voor een algemene uitspraak over de spanningskwaliteit ter hoogte van de Aansluiting.