Procedure van risicobeheer. De beheersmaatschappij past een procedure van risicobeheer toe waardoor zij in staat is het risico dat met de beleggingsposities samenhangt en haar aandeel in het totale risicoprofiel van de beleggingsportefeuille van de door haar beheerde fondsen te allen tijde te bewaken en te meten. Conform de Wet van 17 december 2010 en de toepasselijke op het gebied van toezicht gestelde eisen van de CSSF brengt de beheersmaatschappij regelmatig verslag uit aan de CSSF over de toegepaste procedure van risicobeheer. In het kader van de procedure van risicobeheer garandeert de beheersmaatschappij aan de hand van relevante en geschikte methoden dat het aan derivaten gekoppelde totale risico van de beheerde fondsen niet groter is dan de totale nettowaarde van de portefeuilles ervan. Daartoe maakt de beheersmaatschappij gebruik van de volgende methoden: • Commitment approach: Bij de methode "commitment approach" worden de posities op grond van afgeleide financiële instrumenten omgerekend naar de bijbehorende equivalente (eventueel deltagewogen) onderliggende waarden of nominale waarden. Daarbij wordt rekening gehouden met salderings- en hedgingeffecten tussen afgeleide financiële instrumenten en de onderliggende waarden ervan. De som van deze equivalente onderliggende waarden mag niet hoger zijn dan de totale nettowaarde van de fondsenportefeuille. • VaR-methode: Value-at-Risk (VaR) is een mathematisch-statistisch begrip en wordt in de financiële sector gebruikt als een risicomaatstaf. De VaR duidt het mogelijke verlies van een portefeuille aan tijdens een bepaalde periode (de "stilstandperiode"), dat met een bepaalde waarschijnlijkheidsgraad (het "betrouwbaarheidsinterval") niet zal worden overschreden. • Relatieve VaR-methode: Bij de relatieve VaR-methode mag de VaR van het fonds de VaR van een referentieportefeuille niet overschrijden met een factor die afhankelijk is van de hoogte van het risicoprofiel van het fonds. De prudentieel maximaal toegelaten factor bedraagt 200 %. Daarbij is de referentieportefeuille in principe een correcte weerspiegeling van het beleggingsbeleid van het fonds. • Absolute VaR-methode: Bij de absolute VaR-methode mag de VaR (99 % betrouwbaarheidsinterval, 20 dagen stilstandperiode) van het fonds niet hoger zijn dan het aandeel van het fondsvermogen dat afhankelijk is van de hoogte van het risicoprofiel van het fonds. De prudentieel maximaal toegelaten limiet bedraagt 20 % van het fondsvermogen. Voor fondsen, waarvan het onderzoek van het totale risico aan de hand van VaR-methoden gebeurt, schat de beheersmaatschappij de verwachte mate van hefboomwerking. Deze mate van hefboomwerking kan, afhankelijk van de marktsituatie, afwijken van de werkelijke waarde en zowel worden over- als onderschreden. De belegger wordt erop gewezen dat uit deze informatie geen conclusies over het risicogehalte van het fonds worden getrokken. Bovendien mag de bekendgemaakte verwachte mate van hefboomwerking uitdrukkelijk niet worden beschouwd als de beleggingsgrens. De gebruikte methode voor de bepaling van het totale risico en, voor zover van toepassing, de bekendmaking van de referentieportefeuille en de verwachte mate van hefboomwerking en de berekeningsmethode daarvan worden vermeld in de specifiek voor het fonds geldende bijlage.
Appears in 4 contracts
Samples: Verkoopprospectus, Verkoopprospectus, Verkoopprospectus
Procedure van risicobeheer. De beheersmaatschappij past een procedure van risicobeheer toe waardoor zij in staat is het risico dat met de beleggingsposities samenhangt en haar aandeel in het totale risicoprofiel van de beleggingsportefeuille van de door haar beheerde fondsen deelfondsen te allen tijde te bewaken en te meten. Conform de Wet van 17 december 2010 en de toepasselijke op het gebied van toezicht gestelde eisen van de CSSF "CSSF" brengt de beheersmaatschappij regelmatig verslag uit aan de CSSF over de toegepaste procedure van risicobeheer. In het kader van de procedure van risicobeheer garandeert de beheersmaatschappij aan de hand van relevante en geschikte methoden dat het aan derivaten gekoppelde totale risico van de beheerde fondsen deelfondsen niet groter is dan de totale nettowaarde van de portefeuilles ervan. Daartoe maakt de beheersmaatschappij gebruik van de volgende methoden: • Commitment approach: Bij de methode "commitment approach" worden de posities op grond van afgeleide financiële instrumenten omgerekend naar de bijbehorende equivalente (eventueel deltagewogen) onderliggende waarden of nominale nomi- nale waarden. Daarbij wordt rekening gehouden met salderings- en hedgingeffecten tussen afgeleide financiële finan- ciële instrumenten en de onderliggende waarden ervan. De som van deze equivalente onderliggende waarden waar- den mag niet hoger zijn dan de totale nettowaarde van de fondsenportefeuille. • VaR-methode: Value-at-Risk (VaR) is een mathematisch-statistisch begrip en wordt in de financiële sector gebruikt als een risicomaatstaf. De VaR duidt het mogelijke verlies van een portefeuille aan tijdens een bepaalde periode (de "stilstandperiode"), dat met een bepaalde waarschijnlijkheidsgraad (het "betrouwbaarheidsinterval") niet zal worden overschreden. • Relatieve VaR-methode: Bij de relatieve VaR-methode mag de VaR van het fonds de VaR van een referentieportefeuille niet overschrijden over- schrijden met een factor die afhankelijk is van de hoogte van het risicoprofiel van het fonds. De prudentieel maximaal toegelaten factor bedraagt 200 %. Daarbij is de referentieportefeuille in principe een correcte weerspiegeling van het beleggingsbeleid van het fonds. • Absolute VaR-methode: Bij de absolute VaR-methode mag de VaR (99 % betrouwbaarheidsinterval, 20 dagen stilstandperiode) van het fonds niet hoger zijn dan het aandeel van het fondsvermogen dat afhankelijk is van de hoogte van het risicoprofiel van het fonds. De prudentieel maximaal toegelaten limiet bedraagt 20 % van het fondsvermogenfondsver- mogen. Voor fondsen, waarvan het onderzoek van het totale risico aan de hand van VaR-methoden gebeurt, schat de beheersmaatschappij de verwachte mate van hefboomwerking. Deze mate van hefboomwerking kan, afhankelijk van de marktsituatie, afwijken van de werkelijke waarde en zowel worden over- als onderschreden. De belegger aandeel- houder wordt erop gewezen dat uit deze informatie geen conclusies over het risicogehalte van het fonds worden getrokken. Bovendien mag de bekendgemaakte verwachte mate van hefboomwerking uitdrukkelijk niet worden beschouwd als de beleggingsgrens. De gebruikte methode voor de bepaling van het totale risico en, voor zover van toepassing, de bekendmaking van de referentieportefeuille en de verwachte mate van hefboomwerking en de berekeningsmethode daarvan worden vermeld in de specifiek voor het fonds deelfonds geldende bijlage.
Appears in 1 contract
Samples: Prospectus
Procedure van risicobeheer. De beheersmaatschappij past een procedure van risicobeheer toe waardoor zij in staat is het risico dat met de beleggingsposities samenhangt en haar aandeel in het totale risicoprofiel van de beleggingsportefeuille van de door haar beheerde fondsen te allen tijde te bewaken en te meten. Conform de Wet van 17 december 2010 en de toepasselijke op het gebied van toezicht gestelde eisen van de CSSF Commission de Surveillance du Secteur Fi- nancier ("CSSF") brengt de beheersmaatschappij regelmatig verslag uit aan de CSSF over de toegepaste procedure proce- dure van risicobeheer. In het kader van de procedure van risicobeheer garandeert de beheersmaatschappij aan de hand van relevante en geschikte methoden dat het aan derivaten gekoppelde totale risico van de beheerde fondsen niet groter is dan de totale nettowaarde van de portefeuilles ervan. Daartoe maakt de beheersmaatschappij beheersmaat- schappij gebruik van de volgende methoden: • Commitment approach: Bij de methode "commitment approach" worden de posities op grond van afgeleide financiële instrumenten instrumen- ten omgerekend naar de bijbehorende equivalente (eventueel deltagewogen) onderliggende waarden of nominale waarden. Daarbij wordt rekening gehouden met salderings- en hedgingeffecten tussen afgeleide financiële instrumenten en de onderliggende waarden ervan. De som van deze equivalente onderliggende waarden mag niet hoger zijn dan de totale nettowaarde van de fondsenportefeuille. • VaR-methode: Value-at-Risk (VaR) is een mathematisch-statistisch begrip en wordt in de financiële sector gebruikt als een risicomaatstaf. De VaR duidt het mogelijke verlies van een portefeuille aan tijdens een bepaalde periode (de "stilstandperiode"), dat met een bepaalde waarschijnlijkheidsgraad (het "betrouwbaarheidsinterval") niet zal worden overschreden. • Relatieve VaR-methode: Bij de relatieve VaR-methode mag de VaR van het fonds de VaR van een referentieportefeuille niet overschrijden met een factor die afhankelijk is van de hoogte van het risicoprofiel van het fonds. De prudentieel maximaal toegelaten factor bedraagt 200 %. Daarbij is de referentieportefeuille in principe princi- pe een correcte weerspiegeling van het beleggingsbeleid van het fonds. • Absolute VaR-methode: Bij de absolute VaR-methode mag de VaR (99 % betrouwbaarheidsinterval, 20 dagen stilstandperiode) van het fonds niet hoger zijn dan het aandeel van het fondsvermogen dat afhankelijk is van de hoogte van het risicoprofiel van het fonds. De prudentieel maximaal toegelaten limiet bedraagt 20 % van het fondsvermogen. Voor fondsen, waarvan het onderzoek van het totale risico aan de hand van VaR-methoden gebeurt, schat de beheersmaatschappij de verwachte mate van hefboomwerking. Deze mate van hefboomwerking kan, afhankelijk afhanke- lijk van de marktsituatie, afwijken van de werkelijke waarde en zowel worden over- als onderschreden. De belegger wordt erop gewezen dat uit deze informatie geen conclusies over het risicogehalte van het fonds worden getrokken. Bovendien mag de bekendgemaakte verwachte mate van hefboomwerking uitdrukkelijk niet worden beschouwd als de beleggingsgrens. De gebruikte methode voor de bepaling van het totale risico en, voor zover van toepassing, de bekendmaking van de referentieportefeuille en de verwachte mate van hefboomwerking hef- boomwerking en de berekeningsmethode daarvan worden vermeld in de specifiek voor het fonds geldende bijlage.
Appears in 1 contract
Samples: Verkoopprospectus
Procedure van risicobeheer. De beheersmaatschappij past een procedure van risicobeheer toe waardoor zij in staat is het risico dat met de beleggingsposities samenhangt en haar aandeel in het totale risicoprofiel van de beleggingsportefeuille van de door haar beheerde fondsen te allen tijde te bewaken en te meten. Conform de Wet van 17 december 2010 en de toepasselijke op het gebied van toezicht gestelde eisen van de CSSF Commission de Surveillance du Secteur Financier ("CSSF") brengt de beheersmaatschappij regelmatig verslag uit aan de CSSF over de toegepaste procedure van risicobeheer. In het kader van de procedure van risicobeheer garandeert de beheersmaatschappij aan de hand van relevante en geschikte methoden dat het aan derivaten gekoppelde totale risico van de beheerde fondsen niet groter is dan de totale nettowaarde van de portefeuilles ervan. Daartoe maakt de beheersmaatschappij gebruik van de volgende methoden: • Commitment approach: Bij de methode "commitment approach" worden de posities op grond van afgeleide financiële instrumenten omgerekend naar de bijbehorende equivalente (eventueel deltagewogen) onderliggende waarden of nominale waarden. Daarbij wordt rekening gehouden met salderings- en hedgingeffecten tussen afgeleide financiële instrumenten en de onderliggende waarden ervan. De som van deze equivalente onderliggende waarden mag niet hoger zijn dan de totale nettowaarde van de fondsenportefeuille. • VaR-methode: Value-at-Risk (VaR) is een mathematisch-statistisch begrip en wordt in de financiële sector gebruikt als een risicomaatstaf. De VaR duidt het mogelijke verlies van een portefeuille aan tijdens een bepaalde periode (de "stilstandperiode"), dat met een bepaalde waarschijnlijkheidsgraad (het "betrouwbaarheidsinterval") niet zal worden overschreden. • Relatieve VaR-methode: Bij de relatieve VaR-methode mag de VaR van het fonds de VaR van een referentieportefeuille niet overschrijden met een factor die afhankelijk is van de hoogte van het risicoprofiel van het fonds. De prudentieel maximaal toegelaten factor bedraagt 200 %. Daarbij is de referentieportefeuille in principe een correcte weerspiegeling van het beleggingsbeleid van het fonds. • Absolute VaR-methode: Bij de absolute VaR-methode mag de VaR (99 % betrouwbaarheidsinterval, 20 dagen stilstandperiode) van het fonds niet hoger zijn dan het aandeel van het fondsvermogen dat afhankelijk is van de hoogte van het risicoprofiel van het fonds. De prudentieel maximaal toegelaten limiet bedraagt 20 % van het fondsvermogen. Voor fondsen, waarvan het onderzoek van het totale risico aan de hand van VaR-methoden gebeurt, schat de beheersmaatschappij de verwachte mate van hefboomwerking. Deze mate van hefboomwerking kan, afhankelijk van de marktsituatie, afwijken van de werkelijke waarde en zowel worden over- als onderschreden. De belegger wordt erop gewezen dat uit deze informatie geen conclusies over het risicogehalte van het fonds worden getrokken. Bovendien mag de bekendgemaakte verwachte mate van hefboomwerking uitdrukkelijk niet worden beschouwd als de beleggingsgrens. De gebruikte methode voor de bepaling van het totale risico en, voor zover van toepassing, de bekendmaking van de referentieportefeuille en de verwachte mate van hefboomwerking en de berekeningsmethode daarvan worden vermeld in de specifiek voor het fonds geldende bijlage.
Appears in 1 contract
Samples: Verkoopprospectus
Procedure van risicobeheer. De beheersmaatschappij past een procedure van risicobeheer toe waardoor zij in staat is het risico dat met de beleggingsposities samenhangt en haar aandeel in het totale risicoprofiel van de beleggingsportefeuille van de door haar beheerde fondsen te allen tijde te bewaken en te meten. Conform de Wet van 17 december 2010 en de toepasselijke op het gebied van toezicht gestelde eisen van de CSSF Commission de Surveillance du Secteur Financier ("CSSF") brengt de beheersmaatschappij regelmatig verslag uit aan de CSSF over de toegepaste procedure van risicobeheer. In het kader van de procedure van risicobeheer garandeert de beheersmaatschappij aan de hand van relevante en geschikte methoden dat het aan derivaten gekoppelde totale risico van de beheerde fondsen niet groter is dan de totale nettowaarde van de portefeuilles ervan. Daartoe maakt de beheersmaatschappij gebruik van de volgende methoden: • Commitment approach: Bij de methode "commitment approach" worden de posities op grond van afgeleide financiële instrumenten met behulp van de delta-methode omgerekend naar de bijbehorende equivalente (eventueel deltagewogen) onderliggende waarden of nominale waarden. Daarbij wordt rekening gehouden met salderings- en hedgingeffecten tussen afgeleide financiële instrumenten en de onderliggende waarden ervan. De som van deze equivalente onderliggende waarden mag niet hoger zijn dan de totale nettowaarde van de fondsenportefeuille. • VaR-methode: Value-at-Risk (VaR) is een mathematisch-statistisch begrip en wordt in de financiële sector gebruikt als een risicomaatstaf. De VaR duidt het mogelijke verlies van een portefeuille aan tijdens een bepaalde periode (de "stilstandperiode"), dat met een bepaalde waarschijnlijkheidsgraad (het "betrouwbaarheidsinterval") niet zal worden overschreden. • Relatieve VaR-methode: Bij de relatieve VaR-methode mag de VaR van het fonds de VaR van een referentieportefeuille niet overschrijden met een factor die afhankelijk is van de hoogte van het risicoprofiel van het fonds. De prudentieel maximaal toegelaten factor bedraagt 200 %. Daarbij is de referentieportefeuille in principe een correcte weerspiegeling van het beleggingsbeleid van het fonds. • Absolute VaR-methode: Bij de absolute VaR-methode mag de VaR (99 % betrouwbaarheidsinterval, 20 dagen stilstandperiode) van het fonds niet hoger zijn dan het aandeel van het fondsvermogen dat afhankelijk is van de hoogte van het risicoprofiel van het fonds. De prudentieel maximaal toegelaten limiet bedraagt 20 % van het fondsvermogen. Voor fondsen, waarvan het onderzoek van het totale risico aan de hand van VaR-methoden gebeurt, schat de beheersmaatschappij de verwachte mate van hefboomwerking. Deze mate van hefboomwerking kan, afhankelijk van de marktsituatie, afwijken van de werkelijke waarde en zowel worden over- als onderschreden. De belegger wordt erop gewezen dat uit deze informatie geen conclusies over het risicogehalte van het fonds worden getrokken. Bovendien mag de bekendgemaakte verwachte mate van hefboomwerking uitdrukkelijk niet worden beschouwd als de beleggingsgrens. De gebruikte methode voor de bepaling van het totale risico en, voor zover van toepassing, de bekendmaking van de referentieportefeuille en de verwachte mate van hefboomwerking en de berekeningsmethode daarvan worden vermeld in de specifiek voor het fonds geldende bijlage. Het fondsvermogen is in het Groothertogdom Luxemburg onderworpen aan een belasting, de zogenoemde "taxe d'abonnement" van momenteel 0,05 % per jaar of 0,01 % per jaar voor de aandelenklassen waarvan de aandelen enkel worden uitgegeven aan institutionele beleggers. De "taxe d´abonnement" moet telkens op het einde van het kwartaal worden betaald op basis van het nettofondsvermogen. De omvang van de taxe d’abonnement voor het fonds of de aandelenklassen wordt als bijlage bij het verkoopprospectus vermeld. Indien het fondsvermogen is belegd in andere Luxemburgse beleggingsfondsen die zelf al voor de taxe d'abonnement worden aangeslagen, vervalt deze belasting voor dat deel van het fondsvermogen dat is belegd in dergelijke Luxemburgse beleggingsfondsen. Over de inkomsten van het fonds uit de beleggingen van het fondsvermogen wordt in het Groothertogdom Luxemburg geen belasting geheven. In landen waarin het fondsvermogen is belegd, kan over deze inkomsten echter bronbelasting worden geheven. In dergelijke gevallen zijn noch de bewaarder noch de beheersmaatschappij verplicht tot het opvragen van belastingspecificaties. Xxxxxxxxx die niet in het Groothertogdom Luxemburg woonachtig zijn dan wel daar geen bedrijfsvestiging hebben, moeten in het Groothertogdom Luxemburg over hun aandelen of opbrengsten uit aandelen geen inkomsten-, successie- of vermogensbelasting betalen. Voor hen is de nationale belastingwetgeving van toepassing. Natuurlijke personen met verblijfplaats in het Groothertogdom Luxemburg, zonder fiscale woonplaats in een andere lidstaat, moeten vanaf 1 januari 2006 krachtens de Luxemburgse wet tot tenuitvoerlegging van de Richtlijn over de daar genoemde rente-inkomsten een bronbelasting van 10% betalen. Deze bronbelasting kan onder bepaalde voorwaarden ook worden geheven over de rente-inkomsten van een beleggingsfonds. Tegelijkertijd is in het Groothertogdom Luxemburg de vermogensbelasting afgeschaft. Belanghebbenden dienen zich op de hoogte te stellen van wetten en regelingen die betrekking hebben op de aankoop, het bezit en de inkoop van aandelen en zich hierover zo nodig te laten adviseren. De actuele aandeelwaarde en emissie- en inkoopkoers kunnen, net als alle andere informatie voor beleggers, te allen tijde worden opgevraagd bij het hoofdkantoor van de beheersmaatschappij, bij de bewaarder, de betaalkantoren en de eventuele tussenpersonen. Bovendien worden de emissie- en inkoopkoersen op elke beursdag in het Groothertogdom Luxemburg bekendgemaakt in het "Tageblatt". Voorts maakt de beheersmaatschappij de emissie- en inkoopprijzen bekend op haar website (xxx.xxxxxxx.xxx).
Appears in 1 contract
Samples: Prospectus