Common use of Technieken en instrumenten Clause in Contracts

Technieken en instrumenten. a) Het Fonds mag in het kader van de voorwaarden en beperkingen die door de Luxemburgse toezichthoudende instantie worden vastgesteld, gebruikmaken van de in het verkoopprospectus vermelde technieken en instrumenten op voorwaarde dat dit geschiedt met het oog op een efficiënt beheer van het fondsvermogen. Indien deze transacties betrekking hebben op het gebruik van derivaten, dan moeten de voorwaarden en grenzen in overeenstemming zijn met de bepalingen van de Wet van 17 december 2010. Bovendien mag het fonds bij de aanwending van technieken en instrumenten niet afwijken van het in bijlage beschreven beleggingsbeleid. b) De beheersmaatschappij moet overeenkomstig artikel 42, lid 1, van de Wet van 17 december 2010 te werk gaan volgens een procedure van risicobeheer waardoor zij in staat is het risico dat met de beleggingsposities samenhangt en haar aandeel in het totale risicoprofiel van de beleggingsportefeuille te allen tijde te bewaken en te meten. De beheersmaatschappij moet er bovendien voor zorgen dat het totale risico van het beheerde fonds dat samenhangt met derivaten niet hoger is dan de totale nettowaarde van de portefeuilles. Ze baseert zich met name bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de vermogenswaarden van het fonds niet uitsluitend en automatisch op ratings van ratingbureaus zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, letter b van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus. De voor het fonds toegepaste procedure voor meting van het risico en eventueel specifiekere gegevens zijn vermeld in de voor het fonds geldende bijlage. Het fonds mag als onderdeel van zijn beleggingsbeleid en binnen de limieten van artikel 43, vijfde lid, van de Wet van 17 december 2010 beleggen in derivaten op voorwaarde dat het totale risico van de onderliggende waarden niet hoger is dan de beleggingsgrenzen van artikel 43 van de Wet van 17 december 2010. Wanneer het fonds belegt in op een index gebaseerde derivaten, dan worden deze beleggingen niet in aanmerking genomen bij de beleggingsgrenzen van artikel 43 van de Wet van 17 december 2010. Wanneer een derivaat is ingebed in een effect of een geldmarktinstrument, moet het met betrekking tot de inachtneming van de voorschriften van artikel 42 van de Wet van 17 december 2010 mee in aanmerking worden genomen. De beheersmaatschappij kan passende regelingen treffen en met toestemming van de bewaarder verdere beleggingsbeperkingen aannemen die nodig zijn om te beantwoorden aan de bepalingen in de landen waar de aandelen moeten worden verhandeld. 5.Risicospreiding a) Maximaal 10% van het nettofondsvermogen mag in effecten of geldmarktinstrumenten van dezelfde emittent worden belegd. Het fonds mag niet meer dan 20% van zijn nettofondsvermogen bij dezelfde instelling beleggen. Het debiteurenrisico bij transacties van het fonds met OTC-derivaten mag de volgende percentages niet overschrijden: • 10% van het nettofondsvermogen wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is in de zin van artikel 41, eerste lid, onder f), van de Wet van 17 december 2010 en • 5% van het nettofondsvermogen in alle andere gevallen. b) De totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten van emittenten, in wier effecten en geldmarktinstrumenten de beheersmaatschappij meer dan 5% van het nettofondsvermogen heeft belegd, mag niet meer zijn dan 40% van het nettofondsvermogen. Deze limiet geldt niet voor deposito's en voor transacties met OTC-derivaten die worden verricht met financiële instellingen die onderworpen zijn aan toezicht. Ongeacht de afzonderlijke onder a) genoemde plafonds mag de beheersmaatschappij bij dezelfde instelling niet meer dan 20% van haar fondsvermogen beleggen in een combinatie bestaande uit • effecten of geldmarktinstrumenten die door deze instelling zijn uitgegeven en/of • deposito's bij deze instelling en/of • OTC-derivaten die door deze instelling zijn verworven c) De in punt 5, onder a), alinea 1, van dit artikel genoemde beleggingsgrens van 10 % van het nettofondsvermogen wordt opgetrokken tot 35 % van het nettofondsvermogen in gevallen waarin de aan te kopen effecten of geldmarktinstrumenten worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat, een territoriaal publiekrechtelijk lichaam daarvan, een derde land of een ander internationaal organisme met publiekrechtelijk karakter waartoe een of meer lidstaten behoren. d) De in punt 5, onder a), alinea 1, van dit artikel genoemde beleggingsgrens van 10 % van het nettofondsvermogen wordt opgetrokken tot 25 % van het nettofondsvermogen in gevallen waarin de aan te kopen schuldbrieven worden uitgegeven door een kredietinstelling die gevestigd is in een lidstaat van de EU en krachtens de wet onderworpen is aan een bijzonder openbaar toezicht, waardoor de houders van deze schuldbrieven worden beschermd. De resultaten van de emissie van deze schuldbrieven moeten met name op grond van de wet worden belegd in vermogenswaarden die gedurende de gehele looptijd van de schuldbrieven de daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoende afdekken en die door middel van een preferent zekerheidsrecht in het geval de emittent in gebreke blijft, ter beschikking staan voor de terugbetaling van het kapitaal en de betaling van de lopende rente. Wanneer meer dan 5% van het nettofondsvermogen wordt belegd in schuldbrieven die door zulke emittenten worden uitgegeven, dan mag de totale waarde van de beleggingen in dergelijke schuldbrieven niet hoger zijn dan 80% van het nettofondsvermogen. e) De in punt 5, onder b), alinea 1, van dit artikel vermelde beperking van de totale waarde tot 40 % van het nettofondsvermogen is niet van toepassing in de gevallen onder c) en d). f) De in punt 5, onder a) tot en met d), van dit artikel beschreven beleggingsgrenzen van 10 %, 25% of 35% van het nettofondsvermogen mogen niet cumulatief worden beschouwd, maar in totaal mag slechts 35% van het nettofondsvermogen in effecten en geldmarktinstrumenten van dezelfde instelling of in deposito's of derivaten bij dezelfde instelling worden belegd. Vennootschappen die met het oog op de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening zoals bedoeld in Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op basis van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18 juli 1983, blz. 1) of die overeenkomstig de erkende internationale boekhoudkundige voorschriften behoren tot dezelfde ondernemingsgroep, moeten bij de berekening van de in punt 5, onder a) tot en met f), van dit artikel bepaalde beleggingsgrenzen als één enkele instelling worden beschouwd. Het fonds mag in totaal 20% van zijn nettovermogen beleggen in effecten en geldmarktinstrumenten van dezelfde ondernemingsgroep. g) Behoudens de in artikel 48 van de Wet van 17 december 2010 vastgestelde beleggingsgrenzen kan de beheersmaatschappij voor het fonds de in artikel 43 van de Wet van 17 december 2010 vermelde bovengrenzen voor beleggingen in aandelen en/of schuldtitels van eenzelfde emittent tot maximaal 20 % van zijn nettofondsvermogen verhogen wanneer het beleggingsbeleid van het fonds tot doel heeft een door de Luxemburgse toezichthoudende instantie erkende aandelen- of schuldtitelindex na te bootsen. Hiervoor gelden echter de volgende voorwaarden: • de samenstelling van de index moet voldoende gediversifieerd zijn; • de index moet een adequate referentiegrondslag vormen voor de markt waarop hij betrekking heeft, en • de index moet op passende wijze worden bekendgemaakt. Bovenvermelde beleggingsgrens bedraagt 35% van het nettofondsvermogen indien dat op grond van uitzonderlijke marktverhoudingen gerechtvaardigd is, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten sterk overheersen. Deze beleggingsgrens geldt alleen voor de beleggingen bij één enkele emittent. Of de beheersmaatschappij van deze mogelijkheid gebruik maakt, wordt voor het fonds vermeld in de bijlage bij het verkoopprospectus. h) Behoudens het bepaalde onder artikel 43 van de Wet van 17 december 2010, mag overeenkomstig het beginsel van risicospreiding tot 100 % van het nettovermogen worden belegd in effecten en geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat van de EU of zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een lidstaat van de OESO of door internationale instellingen waarbij ten minste één EU-lidstaat is aangesloten. De effecten die in het nettofondsvermogen worden aangehouden moeten uit ten minste zes verschillende emissies afkomstig zijn, waarbij de waarde van de effecten die uit één enkele emissie afkomstig zijn niet hoger mag zijn dan 30 % van het nettofondsvermogen. i) Voor het fonds wordt niet meer dan 10 % van het nettofondsvermogen belegd in icbe's of icb's in de zin van punt 2, onder e), van dit artikel, tenzij de specifieke bijlage bij het verkoopprospectus voor het betrokken fonds iets van een andere strekking bepaalt. Indien het beleggingsbeleid van het fonds bepaalt dat meer dan 10 % van het nettofondsvermogen mag worden belegd in icbe's of icb's in de zin van punt 2, onder e), van dit artikel, gelden de volgende punten j) en k). j) Voor het fonds mag niet meer dan 20 % van het nettofondsvermogen worden belegd in aandelen van dezelfde icbe of van dezelfde andere icb in overeenstemming met artikel 41, eerste lid, onder e), van de Wet van 17 december 2010. Voor de toepassing van deze beleggingsgrens geldt elk deelfonds van een icb met meerdere deelfondsen als afzonderlijke emittent op voorwaarde dat het beginsel van de scheiding van de verplichtingen van de afzonderlijke deelfondsen aan derden is gewaarborgd. k) Voor het fonds mag niet meer dan 30 % van het nettofondsvermogen in andere icb's en icbe's worden belegd. Indien het fonds aandelen van een icbe en/of andere icb heeft verworven, tellen de beleggingswaarden van de desbetreffende icbe of andere icb met betrekking tot de in punt 5, a) tot en met f), vermelde bovengrenzen niet mee. l) Wanneer een icbe aandelen verwerft van andere icbe's en/of andere icb's die direct of via overdracht worden beheerd door dezelfde beheersmaatschappij of door een maatschappij waarmee zij verbonden is door middel van gezamenlijk beheer of controle of door een directe of indirecte deelname van meer dan 10 procent van het kapitaal of de stemmen, dan mag de beheersmaatschappij of de andere maatschappij geen provisie berekenen voor de inschrijving op of inkoop van aandelen van deze andere icbe's en/of icb's door de icbe (met inbegrip van uitgiftetoeslagen en inkoopprovisie). In het algemeen kan de aankoop van aandelen van doelfondsen een verhoging van de beheersvergoeding tot het niveau van het doelfonds tot gevolg hebben en moet er eventueel rekening worden gehouden met de betrokken emissiekosten of de eventuele inkoopprovisie. Het fonds zal daarom niet in doelfondsen beleggen waarvoor een beheersvergoeding van meer dan 3 % per jaar geldt. Het jaarverslag van het fonds zal informatie vermelden over de maximale hoogte van het aandeel in de beheersvergoeding dat het fonds en het doelfonds moeten betalen. m) De beheersmaatschappij mag de door haar beheerde icbe's op grond van deel I van de Wet van 17 december 2010 niet aanwenden om een aantal aandelen met stemrecht te verwerven die het haar mogelijk zouden maken om een significante invloed uit te oefenen op het bedrijfsbeleid van een emittent. n) Voorts mag de beheersmaatschappij voor het fonds • maximaal 10% van de aandelen zonder stemrecht van dezelfde emittent; • maximaal 10% van de schuldbrieven die door dezelfde emittent zijn uitgegeven; • niet meer dan 25% van de aandelen die zijn uitgegeven door dezelfde icbe en/of icbe en • niet meer dan 10% van de geldmarktinstrumenten van dezelfde emittent; verwerven. o) De in punt 5, onder m) en n), vermelde beleggingsgrenzen zijn niet van toepassing indien het gaat om • effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven of gegarandeerd door een EU- lidstaat of een territoriaal publiekrechtelijk lichaam van een EU-lidstaat of door een land dat geen EU-lidstaat is; • effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door een internationaal lichaam met publiekrechtelijk karakter waartoe een of meer EU-lidstaten behoren; • aandelen die het fonds bezit in het kapitaal van een vennootschap van een derde land, die haar vermogen hoofdzakelijk belegt in effecten van emittenten die in dat land zijn gevestigd, wanneer op grond van de wetgeving van dat derde land een dergelijk belang de enige mogelijkheid biedt om in effecten van dat land te beleggen. Deze uitzondering geldt echter alleen op voorwaarde dat de vennootschap van dat land buiten de Europese Unie in haar beleggingsbeleid de grenzen in acht neemt die in de artikelen 43, 46 en 48, leden 1 en 2, van de Wet van 17 december 2010 zijn vastgesteld. Wanneer de grenzen vermeld in de artikelen 43 en 46 van de Wet van 17 december 2010 worden overschreden, is artikel 49 van de Wet van 17 december 2010 van overeenkomstige toepassing. • aandelen die door een of meer beleggingsmaatschappijen bij het kapitaal van dochtermaatschappijen worden gehouden, die uitsluitend voor de beleggingsmaatschappij of beleggingsmaatschappijen beheers-, advies- of verkoopactiviteiten uitoefenen in het land waarin de dochtermaatschappij is gevestigd, met het oog op de terugkoop van aandelen op verzoek van de aandeelhouder.

Appears in 3 contracts

Samples: Verkoopprospectus, Verkoopprospectus, Verkoopprospectus

Technieken en instrumenten. a) Het Fonds betrokken nettofondsvermogen mag in het kader van de voorwaarden en beperkingen die door de Luxemburgse toezichthoudende instantie worden vastgesteld, gebruikmaken van de in het verkoopprospectus vermelde technieken en instrumenten op voorwaarde dat dit geschiedt met het oog op een efficiënt beheer van het fondsvermogen. Indien deze transacties betrekking hebben op het gebruik van derivaten, dan moeten de voorwaarden en grenzen in overeenstemming zijn met de bepalingen van de Wet van 17 december 2010. Bovendien mag het fonds bij de aanwending van technieken en instrumenten niet afwijken van het in bijlage beschreven beleggingsbeleid. b) De beheersmaatschappij moet overeenkomstig artikel 42, lid 1, van de Wet van 17 december 2010 te werk gaan volgens een procedure van risicobeheer waardoor zij in staat is het risico dat met de beleggingsposities samenhangt en haar aandeel in het totale risicoprofiel van de beleggingsportefeuille te allen tijde te bewaken en te meten. De beheersmaatschappij moet er bovendien voor zorgen dat het totale risico van het beheerde fonds dat samenhangt met derivaten niet hoger is dan de totale nettowaarde van de portefeuilles. Ze baseert zich met name bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de vermogenswaarden van het fonds niet uitsluitend en automatisch op ratings van ratingbureaus zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, letter b van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus. De voor het fonds toegepaste procedure voor meting van het risico en eventueel specifiekere gegevens zijn vermeld in de voor het fonds geldende bijlage. Het fonds mag als onderdeel van zijn beleggingsbeleid en binnen de limieten van artikel 43, vijfde lid, van de Wet van 17 december 2010 beleggen in derivaten op voorwaarde dat het totale risico van de onderliggende waarden niet hoger is dan de beleggingsgrenzen van artikel 43 van de Wet van 17 december 2010. Wanneer het fonds belegt in op een index gebaseerde derivaten, dan worden deze beleggingen niet in aanmerking genomen bij de beleggingsgrenzen van artikel 43 van de Wet van 17 december 2010. Wanneer een derivaat is ingebed in een effect of een geldmarktinstrument, moet het met betrekking tot de inachtneming van de voorschriften van artikel 42 van de Wet van 17 december 2010 mee in aanmerking worden genomen. De beheersmaatschappij kan passende regelingen treffen en met toestemming van de bewaarder verdere beleggingsbeperkingen aannemen die nodig zijn om te beantwoorden aan de bepalingen in de landen waar de aandelen moeten worden verhandeld. 5.Risicospreiding a) Maximaal 10% van het nettofondsvermogen mag in effecten of geldmarktinstrumenten van dezelfde emittent worden belegd. Het fonds mag niet meer dan 20% van zijn nettofondsvermogen vermogen bij dezelfde instelling beleggen. Het debiteurenrisico bij transacties van het fonds met OTC-derivaten mag de volgende percentages niet overschrijden: • 10% van het nettofondsvermogen wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is in de zin van artikel 41, eerste lid, onder f), van de Wet van 17 december 2010 en • 5% van het nettofondsvermogen in alle andere gevallen. b) De totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten van emittenten, in wier effecten en geldmarktinstrumenten de beheersmaatschappij meer dan 5% van het nettofondsvermogen heeft belegd, mag niet meer zijn dan 40% van het nettofondsvermogen. Deze limiet geldt niet voor deposito's en voor transacties met OTC-OTC- derivaten die worden verricht met financiële instellingen die onderworpen zijn aan toezicht. Ongeacht de afzonderlijke onder a) genoemde plafonds mag de beheersmaatschappij bij dezelfde instelling niet meer dan 20% van haar fondsvermogen beleggen in een combinatie bestaande uit • effecten of geldmarktinstrumenten die door deze instelling zijn uitgegeven en/of • deposito's bij deze instelling en/of • OTC-derivaten die door deze instelling zijn verworven c) De in punt 5, onder a), alinea 1, van dit artikel genoemde beleggingsgrens van 10 % van het nettofondsvermogen wordt opgetrokken tot 35 % van het nettofondsvermogen in gevallen waarin de aan te kopen effecten of geldmarktinstrumenten worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat, een territoriaal publiekrechtelijk lichaam daarvan, een derde land of een ander internationaal organisme met publiekrechtelijk karakter waartoe een of meer lidstaten behoren. d) De in punt 5, onder a), alinea 1, van dit artikel genoemde beleggingsgrens van 10 % van het nettofondsvermogen wordt opgetrokken tot 25 % van het nettofondsvermogen in gevallen waarin de aan te kopen schuldbrieven worden uitgegeven door een kredietinstelling die gevestigd is in een lidstaat van de EU en krachtens de wet onderworpen is aan een bijzonder openbaar toezicht, waardoor de houders van deze schuldbrieven worden beschermd. De resultaten van de emissie van deze schuldbrieven moeten met name op grond van de wet worden belegd in vermogenswaarden die gedurende de gehele looptijd van de schuldbrieven de daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoende afdekken en die door middel van een preferent zekerheidsrecht in het geval de emittent in gebreke blijft, ter beschikking staan voor de terugbetaling van het kapitaal en de betaling van de lopende rente. Wanneer meer dan 5% van het nettofondsvermogen wordt belegd in schuldbrieven die door zulke emittenten worden uitgegeven, dan mag de totale waarde van de beleggingen in dergelijke schuldbrieven niet hoger zijn dan 80% van het nettofondsvermogen. e) De in punt 5, onder b), alinea 1, van dit artikel vermelde beperking van de totale waarde tot 40 % van het nettofondsvermogen is niet van toepassing in de gevallen onder c) en d). f) De in punt 5, onder a) tot en met d), van dit artikel beschreven beleggingsgrenzen van 10 %, 25% of 35% van het nettofondsvermogen mogen niet cumulatief worden beschouwd, maar in totaal mag slechts 35% van het nettofondsvermogen in effecten en geldmarktinstrumenten van dezelfde instelling of in deposito's of derivaten bij dezelfde instelling worden belegd. Vennootschappen die met het oog op de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening zoals bedoeld in Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op basis van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18 juli 1983, blz. 1) of die overeenkomstig de erkende internationale boekhoudkundige voorschriften behoren tot dezelfde ondernemingsgroep, moeten bij de berekening van de in punt 5, onder a) tot en met f), van dit artikel bepaalde beleggingsgrenzen als één enkele instelling worden beschouwd. Het fonds mag in totaal 20% van zijn nettovermogen beleggen in effecten en geldmarktinstrumenten van dezelfde ondernemingsgroep. g) Behoudens de in artikel 48 van de Wet van 17 december 2010 vastgestelde beleggingsgrenzen kan de beheersmaatschappij voor het fonds de in artikel 43 van de Wet van 17 december 2010 vermelde bovengrenzen voor beleggingen in aandelen en/of schuldtitels van eenzelfde emittent tot maximaal 20 % van zijn nettofondsvermogen verhogen wanneer het beleggingsbeleid van het fonds tot doel heeft een door de Luxemburgse toezichthoudende instantie erkende aandelen- of schuldtitelindex na te bootsen. Hiervoor gelden echter de volgende voorwaarden: • de samenstelling van de index moet voldoende gediversifieerd zijn; • de index moet een adequate referentiegrondslag vormen voor de markt waarop hij betrekking heeft, en • de index moet op passende wijze worden bekendgemaakt. Bovenvermelde beleggingsgrens bedraagt 35% van het nettofondsvermogen indien dat op grond van uitzonderlijke marktverhoudingen gerechtvaardigd is, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten sterk overheersen. Deze beleggingsgrens geldt alleen voor de beleggingen bij één enkele emittent. Of de beheersmaatschappij van deze mogelijkheid gebruik maakt, wordt voor het fonds vermeld in de bijlage bij het verkoopprospectus. h) Behoudens het bepaalde onder artikel 43 van de Wet van 17 december 2010, mag overeenkomstig het beginsel van risicospreiding tot 100 % van het nettovermogen worden belegd in effecten en geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat van de EU of zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een lidstaat van de OESO of door internationale instellingen waarbij ten minste één EU-lidstaat is aangesloten. De effecten die in het nettofondsvermogen worden aangehouden moeten uit ten minste zes verschillende emissies afkomstig zijn, waarbij de waarde van de effecten die uit één enkele emissie afkomstig zijn niet hoger mag zijn dan 30 % van het nettofondsvermogen. i) Voor het fonds wordt niet meer dan 10 % van het nettofondsvermogen belegd in icbe's of icb's in de zin van punt 2, onder e), van dit artikel, tenzij de specifieke bijlage bij het verkoopprospectus voor het betrokken fonds iets van een andere strekking bepaalt. Indien het beleggingsbeleid van het fonds bepaalt dat meer dan 10 % van het nettofondsvermogen mag worden belegd in icbe's of icb's in de zin van punt 2, onder e), van dit artikel, gelden de volgende punten j) en k). j) Voor het fonds mag niet meer dan 20 % van het nettofondsvermogen worden belegd in aandelen van dezelfde icbe of van dezelfde andere icb in overeenstemming met artikel 41, eerste lid, onder e), van de Wet van 17 december 2010. Voor de toepassing van deze beleggingsgrens geldt elk deelfonds van een icb met meerdere deelfondsen als afzonderlijke emittent op voorwaarde dat het beginsel van de scheiding van de verplichtingen van de afzonderlijke deelfondsen aan derden is gewaarborgd. k) Voor het fonds mag niet meer dan 30 % van het nettofondsvermogen in andere icb's en icbe's worden belegd. Indien het fonds aandelen van een icbe en/of andere icb heeft verworven, tellen de beleggingswaarden van de desbetreffende icbe of andere icb met betrekking tot de in punt 5, , a) tot en met f), vermelde bovengrenzen niet mee. l) Wanneer een icbe aandelen verwerft van andere icbe's en/of andere icb's die direct of via overdracht worden beheerd door dezelfde beheersmaatschappij of door een maatschappij waarmee zij verbonden is door middel van gezamenlijk beheer of controle of door een directe of indirecte deelname van meer dan 10 procent van het kapitaal of de stemmen, dan mag de beheersmaatschappij of de andere maatschappij geen provisie berekenen voor de inschrijving op of inkoop van aandelen van deze andere icbe's en/of icb's door de icbe (met inbegrip van uitgiftetoeslagen en inkoopprovisie). In het algemeen kan de aankoop van aandelen van doelfondsen een verhoging van de beheersvergoeding tot het niveau van het doelfonds tot gevolg hebben en moet er eventueel rekening worden gehouden met de betrokken emissiekosten of de eventuele inkoopprovisie. Het fonds zal daarom niet in doelfondsen beleggen waarvoor een beheersvergoeding van meer dan 3 % per jaar geldt. Het jaarverslag van het fonds zal informatie vermelden over de maximale hoogte van het aandeel in de beheersvergoeding dat het fonds en het doelfonds moeten betalen. m) De beheersmaatschappij mag de door haar beheerde icbe's op grond van deel I van de Wet van 17 december 2010 niet aanwenden om een aantal aandelen met stemrecht te verwerven die het haar mogelijk zouden maken om een significante invloed uit te oefenen op het bedrijfsbeleid van een emittent. n) Voorts mag de beheersmaatschappij voor het fonds • maximaal 10% van de aandelen zonder stemrecht van dezelfde emittent; • maximaal 10% van de schuldbrieven die door dezelfde emittent zijn uitgegeven; • niet meer dan 25% van de aandelen die zijn uitgegeven door dezelfde icbe en/of icbe en • niet meer dan 10% van de geldmarktinstrumenten van dezelfde emittent; verwerven. o) De in punt 5, onder m) en n), vermelde beleggingsgrenzen zijn niet van toepassing indien het gaat om • effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven of gegarandeerd door een EU- lidstaat of een territoriaal publiekrechtelijk lichaam van een EU-lidstaat of door een land dat geen EU-lidstaat is; • effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door een internationaal lichaam met publiekrechtelijk karakter waartoe een of meer EU-lidstaten behoren; • aandelen die het fonds bezit in het kapitaal van een vennootschap van een derde land, die haar vermogen hoofdzakelijk belegt in effecten van emittenten die in dat land zijn gevestigd, wanneer op grond van de wetgeving van dat derde land een dergelijk belang de enige mogelijkheid biedt om in effecten van dat land te beleggen. Deze uitzondering geldt echter alleen op voorwaarde dat de vennootschap van dat land buiten de Europese Unie in haar beleggingsbeleid de grenzen in acht neemt die in de artikelen 43, 46 en 48, leden 1 en 2, van de Wet van 17 december 2010 zijn vastgesteld. Wanneer de grenzen vermeld in de artikelen 43 en 46 van de Wet van 17 december 2010 worden overschreden, is artikel 49 van de Wet van 17 december 2010 van overeenkomstige toepassing. • aandelen die door een of meer beleggingsmaatschappijen bij het kapitaal van dochtermaatschappijen worden gehouden, die uitsluitend voor de beleggingsmaatschappij of beleggingsmaatschappijen beheers-, advies- of verkoopactiviteiten uitoefenen in het land waarin de dochtermaatschappij is gevestigd, met het oog op de terugkoop van aandelen op verzoek van de aandeelhouder.

Appears in 1 contract

Samples: Verkoopprospectus

Technieken en instrumenten. a) Het Fonds betrokken nettofondsvermogen mag in het kader van de voorwaarden en beperkingen die door de Luxemburgse toezichthoudende instantie worden vastgesteld, gebruikmaken van de in het verkoopprospectus vermelde technieken en instrumenten op voorwaarde dat dit geschiedt met het oog op een efficiënt beheer van het fondsvermogen. Indien deze transacties betrekking hebben op het gebruik van derivaten, dan moeten de voorwaarden en grenzen in overeenstemming zijn met de bepalingen van de Wet van 17 december 2010. Bovendien mag het fonds bij de aanwending van technieken en instrumenten niet afwijken van het in bijlage beschreven beleggingsbeleid. b) De beheersmaatschappij moet overeenkomstig artikel 42, lid 1, van de Wet van 17 december 2010 te werk gaan volgens een procedure van risicobeheer waardoor zij in staat is het risico dat met de beleggingsposities samenhangt en haar aandeel in het totale risicoprofiel van de beleggingsportefeuille te allen tijde te bewaken en te meten. De beheersmaatschappij moet er bovendien voor zorgen dat het totale risico van het beheerde fonds dat samenhangt met derivaten niet hoger is dan de totale nettowaarde van de portefeuilles. Ze baseert zich met name bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de vermogenswaarden van het fonds niet uitsluitend en automatisch op ratings van ratingbureaus zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, letter b van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus. De voor het fonds toegepaste procedure voor meting van het risico en eventueel specifiekere gegevens zijn vermeld in de voor het fonds geldende bijlage. Het fonds mag als onderdeel van zijn beleggingsbeleid en binnen de limieten van artikel 43, vijfde lid, van de Wet van 17 december 2010 beleggen in derivaten op voorwaarde dat het totale risico van de onderliggende waarden niet hoger is dan de beleggingsgrenzen van artikel 43 van de Wet van 17 december 2010. Wanneer het fonds belegt in op een index gebaseerde derivaten, dan worden deze beleggingen niet in aanmerking genomen bij de beleggingsgrenzen van artikel 43 van de Wet van 17 december 2010. Wanneer een derivaat is ingebed in een effect of een geldmarktinstrument, moet het met betrekking tot de inachtneming van de voorschriften van artikel 42 van de Wet van 17 december 2010 mee in aanmerking worden genomen. De beheersmaatschappij kan passende regelingen treffen en met toestemming van de bewaarder verdere beleggingsbeperkingen aannemen die nodig zijn om te beantwoorden aan de bepalingen in de landen waar de aandelen moeten worden verhandeld. 5.Risicospreiding a) Maximaal 10% van het nettofondsvermogen mag in effecten of geldmarktinstrumenten van dezelfde emittent worden belegd. Het fonds mag niet meer dan 20% van zijn nettofondsvermogen bij dezelfde instelling beleggen. Het debiteurenrisico bij transacties van het fonds met OTC-derivaten mag de volgende percentages niet overschrijden: • 10% van het nettofondsvermogen wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is in de zin van artikel 41, eerste lid, onder f), van de Wet van 17 december 2010 en • 5% van het nettofondsvermogen in alle andere gevallen. b) De totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten van emittenten, in wier effecten en geldmarktinstrumenten de beheersmaatschappij meer dan 5% van het nettofondsvermogen heeft belegd, mag niet meer zijn dan 40% van het nettofondsvermogen. Deze limiet geldt niet voor deposito's en voor transacties met OTC-derivaten die worden verricht met financiële instellingen die onderworpen zijn aan toezicht. Ongeacht de afzonderlijke onder a) genoemde plafonds mag de beheersmaatschappij bij dezelfde instelling niet meer dan 20% van haar fondsvermogen beleggen in een combinatie bestaande uit • effecten of geldmarktinstrumenten die door deze instelling zijn uitgegeven en/of • deposito's bij deze instelling en/of • OTC-derivaten die door deze instelling zijn verworven c) De in punt 5, onder a), alinea 1, van dit artikel genoemde beleggingsgrens van 10 % van het nettofondsvermogen wordt opgetrokken tot 35 % van het nettofondsvermogen in gevallen waarin de aan te kopen effecten of geldmarktinstrumenten worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat, een territoriaal publiekrechtelijk lichaam daarvan, een derde land of een ander internationaal organisme met publiekrechtelijk karakter waartoe een of meer lidstaten behoren. d) De in punt 5, onder a), alinea 1, van dit artikel genoemde beleggingsgrens van 10 % van het nettofondsvermogen wordt opgetrokken tot 25 % van het nettofondsvermogen in gevallen waarin de aan te kopen schuldbrieven worden uitgegeven door een kredietinstelling die gevestigd is in een lidstaat van de EU en krachtens de wet onderworpen is aan een bijzonder openbaar toezicht, waardoor de houders van deze schuldbrieven worden beschermd. De resultaten van de emissie van deze schuldbrieven moeten met name op grond van de wet worden belegd in vermogenswaarden die gedurende de gehele looptijd van de schuldbrieven de daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoende afdekken en die door middel van een preferent zekerheidsrecht in het geval de emittent in gebreke blijft, ter beschikking staan voor de terugbetaling van het kapitaal en de betaling van de lopende rente. Wanneer meer dan 5% van het nettofondsvermogen wordt belegd in schuldbrieven die door zulke emittenten worden uitgegeven, dan mag de totale waarde van de beleggingen in dergelijke schuldbrieven niet hoger zijn dan 80% van het nettofondsvermogen. e) De in punt 5, onder b), alinea 1, van dit artikel vermelde beperking van de totale waarde tot 40 % van het nettofondsvermogen is niet van toepassing in de gevallen onder c) en d). f) De in punt 5, onder a) tot en met d), van dit artikel beschreven beleggingsgrenzen van 10 %, 25% of 35% van het nettofondsvermogen mogen niet cumulatief worden beschouwd, maar in totaal mag slechts 35% van het nettofondsvermogen in effecten en geldmarktinstrumenten van dezelfde instelling of in deposito's of derivaten bij dezelfde instelling worden belegd. Vennootschappen die met het oog op de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening zoals bedoeld in Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op basis van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18 juli 1983, blz. 1) of die overeenkomstig de erkende internationale boekhoudkundige voorschriften behoren tot dezelfde ondernemingsgroep, moeten bij de berekening van de in punt 5, onder a) tot en met f), van dit artikel bepaalde beleggingsgrenzen als één enkele instelling worden beschouwd. Het fonds mag in totaal 20% van zijn nettovermogen beleggen in effecten en geldmarktinstrumenten van dezelfde ondernemingsgroep. g) Behoudens de in artikel 48 van de Wet van 17 december 2010 vastgestelde beleggingsgrenzen kan de beheersmaatschappij voor het fonds de in artikel 43 van de Wet van 17 december 2010 vermelde bovengrenzen voor beleggingen in aandelen en/of schuldtitels van eenzelfde emittent tot maximaal 20 % van zijn nettofondsvermogen verhogen wanneer het beleggingsbeleid van het fonds tot doel heeft een door de Luxemburgse toezichthoudende instantie erkende aandelen- of schuldtitelindex na te bootsen. Hiervoor gelden echter de volgende voorwaarden: • de samenstelling van de index moet voldoende gediversifieerd zijn; • de index moet een adequate referentiegrondslag vormen voor de markt waarop hij betrekking heeft, en • de index moet op passende wijze worden bekendgemaakt. Bovenvermelde beleggingsgrens bedraagt 35% van het nettofondsvermogen indien dat op grond van uitzonderlijke marktverhoudingen gerechtvaardigd is, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten sterk overheersen. Deze beleggingsgrens geldt alleen voor de beleggingen bij één enkele emittent. Of de beheersmaatschappij van deze mogelijkheid gebruik maakt, wordt voor het fonds vermeld in de bijlage bij het verkoopprospectus. h) Behoudens het bepaalde onder artikel 43 van de Wet van 17 december 2010, mag overeenkomstig het beginsel van risicospreiding tot 100 % van het nettovermogen worden belegd in effecten en geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat van de EU of zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een lidstaat van de OESO of door internationale instellingen waarbij ten minste één EU-lidstaat is aangesloten. De effecten die in het nettofondsvermogen worden aangehouden moeten uit ten minste zes verschillende emissies afkomstig zijn, waarbij de waarde van de effecten die uit één enkele emissie afkomstig zijn niet hoger mag zijn dan 30 % van het nettofondsvermogen. i) Voor het fonds wordt niet meer dan 10 % van het nettofondsvermogen belegd in icbe's of icb's in de zin van punt 2, onder e), van dit artikel, tenzij de specifieke bijlage bij het verkoopprospectus voor het betrokken fonds iets van een andere strekking bepaalt. Indien het beleggingsbeleid van het fonds bepaalt dat meer dan 10 % van het nettofondsvermogen mag worden belegd in icbe's of icb's in de zin van punt 2, onder e), van dit artikel, gelden de volgende punten j) en k). j) Voor het fonds mag niet meer dan 20 % van het nettofondsvermogen worden belegd in aandelen van dezelfde icbe of van dezelfde andere icb in overeenstemming met artikel 41, eerste lid, onder e), van de Wet van 17 december 2010. Voor de toepassing van deze beleggingsgrens geldt elk deelfonds van een icb met meerdere deelfondsen als afzonderlijke emittent op voorwaarde dat het beginsel van de scheiding van de verplichtingen van de afzonderlijke deelfondsen aan derden is gewaarborgd. k) Voor het fonds mag niet meer dan 30 % van het nettofondsvermogen in andere icb's en icbe's worden belegd. Indien het fonds aandelen van een icbe en/of andere icb heeft verworven, tellen de beleggingswaarden van de desbetreffende icbe of andere icb met betrekking tot de in punt 5, a) tot en met f), vermelde bovengrenzen niet mee. l) Wanneer een icbe aandelen verwerft van andere icbe's en/of andere icb's die direct of via overdracht worden beheerd door dezelfde beheersmaatschappij of door een maatschappij waarmee zij verbonden is door middel van gezamenlijk beheer of controle of door een directe of indirecte deelname van meer dan 10 procent van het kapitaal of de stemmen, dan mag de beheersmaatschappij of de andere maatschappij geen provisie berekenen voor de inschrijving op of inkoop van aandelen van deze andere icbe's en/of icb's door de icbe (met inbegrip van uitgiftetoeslagen en inkoopprovisie). In het algemeen kan de aankoop van aandelen van doelfondsen een verhoging van de beheersvergoeding tot het niveau van het doelfonds tot gevolg hebben en moet er eventueel rekening worden gehouden met de betrokken emissiekosten of de eventuele inkoopprovisie. Het fonds zal daarom niet in doelfondsen beleggen waarvoor een beheersvergoeding van meer dan 3 % per jaar geldt. Het jaarverslag van het fonds zal informatie vermelden over de maximale hoogte van het aandeel in de beheersvergoeding dat het fonds en het doelfonds moeten betalen. m) De beheersmaatschappij mag de door haar beheerde icbe's op grond van deel I van de Wet van 17 december 2010 niet aanwenden om een aantal aandelen met stemrecht te verwerven die het haar mogelijk zouden maken om een significante invloed uit te oefenen op het bedrijfsbeleid van een emittent. n) Voorts mag de beheersmaatschappij voor het fonds • maximaal 10% van de aandelen zonder stemrecht van dezelfde emittent; • maximaal 10% van de schuldbrieven die door dezelfde emittent zijn uitgegeven; • niet meer dan 25% van de aandelen die zijn uitgegeven door dezelfde icbe en/of icbe en • niet meer dan 10% van de geldmarktinstrumenten van dezelfde emittent; verwerven. o) De in punt 5, onder m) en n), vermelde beleggingsgrenzen zijn niet van toepassing indien het gaat om • effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven of gegarandeerd door een EU- lidstaat of een territoriaal publiekrechtelijk lichaam van een EU-lidstaat of door een land dat geen EU-lidstaat is; • effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door een internationaal lichaam met publiekrechtelijk karakter waartoe een of meer EU-lidstaten behoren; • aandelen die het fonds bezit in het kapitaal van een vennootschap van een derde land, die haar vermogen hoofdzakelijk belegt in effecten van emittenten die in dat land zijn gevestigd, wanneer op grond van de wetgeving van dat derde land een dergelijk belang de enige mogelijkheid biedt om in effecten van dat land te beleggen. Deze uitzondering geldt echter alleen op voorwaarde dat de vennootschap van dat land buiten de Europese Unie in haar beleggingsbeleid de grenzen in acht neemt die in de artikelen 43, 46 en 48, leden 1 en 2, van de Wet van 17 december 2010 zijn vastgesteld. Wanneer de grenzen vermeld in de artikelen 43 en 46 van de Wet van 17 december 2010 worden overschreden, is artikel 49 van de Wet van 17 december 2010 van overeenkomstige toepassing. • aandelen die door een of meer beleggingsmaatschappijen bij het kapitaal van dochtermaatschappijen worden gehouden, die uitsluitend voor de beleggingsmaatschappij of beleggingsmaatschappijen beheers-, advies- of verkoopactiviteiten uitoefenen in het land waarin de dochtermaatschappij is gevestigd, met het oog op de terugkoop van aandelen op verzoek van de aandeelhouder.

Appears in 1 contract

Samples: Prospectus

Technieken en instrumenten. a) Het Fonds mag in het kader van de voorwaarden en beperkingen die door de Luxemburgse toezichthoudende instantie worden vastgesteld, gebruikmaken van de in het verkoopprospectus vermelde technieken en instrumenten op voorwaarde dat dit geschiedt met het oog op een efficiënt beheer van het fondsvermogen. Indien deze transacties betrekking hebben op het gebruik van derivaten, dan moeten de voorwaarden en grenzen in overeenstemming zijn met de bepalingen van de Wet van 17 december 2010. Bovendien mag het fonds bij de aanwending van technieken en instrumenten niet afwijken van het in bijlage beschreven beleggingsbeleid. b) De beheersmaatschappij moet overeenkomstig artikel 42, lid 1, van de Wet van 17 december 2010 te werk gaan volgens een procedure van risicobeheer waardoor zij in staat is het risico dat met de beleggingsposities samenhangt en haar aandeel in het totale risicoprofiel van de beleggingsportefeuille te allen tijde te bewaken en te meten. De beheersmaatschappij moet er bovendien voor zorgen dat het totale risico van het beheerde fonds dat samenhangt met derivaten niet hoger is dan de totale nettowaarde van de portefeuilles. Ze baseert zich met name bij de beoordeling van de kredietwaardigheid van de vermogenswaarden van het fonds niet uitsluitend en automatisch op ratings van ratingbureaus zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, letter b van Verordening (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus. De voor het fonds toegepaste procedure voor meting van het risico en eventueel specifiekere gegevens zijn vermeld in de voor het fonds geldende bijlage. Het fonds mag als onderdeel van zijn beleggingsbeleid en binnen de limieten van artikel 43, vijfde lid, van de Wet van 17 december 2010 beleggen in derivaten op voorwaarde dat het totale risico van de onderliggende waarden niet hoger is dan de beleggingsgrenzen van artikel 43 van de Wet van 17 december 2010. Wanneer het fonds belegt in op een index gebaseerde derivaten, dan worden deze beleggingen niet in aanmerking genomen bij de beleggingsgrenzen van artikel 43 van de Wet van 17 december 2010. Wanneer een derivaat is ingebed in een effect of een geldmarktinstrument, moet het met betrekking tot de inachtneming van de voorschriften van artikel 42 van de Wet van 17 december 2010 mee in aanmerking worden genomen. De beheersmaatschappij kan passende regelingen treffen en met toestemming van de bewaarder verdere beleggingsbeperkingen aannemen die nodig zijn om te beantwoorden aan de bepalingen in de landen waar de aandelen moeten worden verhandeld. 5.Risicospreiding a) Maximaal 10% van het nettofondsvermogen mag in effecten of geldmarktinstrumenten van dezelfde emittent worden belegd. Het fonds mag niet meer dan 20% van zijn nettofondsvermogen bij dezelfde instelling beleggen. Het debiteurenrisico bij transacties van het fonds met OTC-derivaten mag de volgende percentages niet overschrijden: • 10% van het nettofondsvermogen wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is in de zin van artikel 41, eerste lid, onder f), van de Wet van 17 december 2010 en • 5% van het nettofondsvermogen in alle andere gevallen. b) De totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten van emittenten, in wier effecten en geldmarktinstrumenten de beheersmaatschappij meer dan 5% van het nettofondsvermogen heeft belegd, mag niet meer zijn dan 40% van het nettofondsvermogen. Deze limiet geldt niet voor deposito's en voor transacties met OTC-derivaten die worden verricht met financiële instellingen die onderworpen zijn aan toezicht. Ongeacht de afzonderlijke onder a) genoemde plafonds mag de beheersmaatschappij bij dezelfde instelling niet meer dan 20% van haar fondsvermogen beleggen in een combinatie bestaande uit • effecten of geldmarktinstrumenten die door deze instelling zijn uitgegeven en/of • deposito's bij deze instelling en/of • OTC-derivaten die door deze instelling zijn verworven c) De in punt 5, onder a), alinea 1, van dit artikel genoemde beleggingsgrens van 10 % van het nettofondsvermogen wordt opgetrokken tot 35 % van het nettofondsvermogen in gevallen waarin de aan te kopen effecten of geldmarktinstrumenten worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat, een territoriaal publiekrechtelijk lichaam daarvan, een derde land of een ander internationaal organisme met publiekrechtelijk karakter waartoe een of meer lidstaten behoren. d) De in punt 5, onder a), alinea 1, van dit artikel genoemde beleggingsgrens van 10 % van het nettofondsvermogen wordt opgetrokken tot 25 % van het nettofondsvermogen in gevallen waarin de aan te kopen schuldbrieven worden uitgegeven door een kredietinstelling die gevestigd is in een lidstaat van de EU en krachtens de wet onderworpen is aan een bijzonder openbaar toezicht, waardoor de houders van deze schuldbrieven worden beschermd. De resultaten van de emissie van deze schuldbrieven moeten met name op grond van de wet worden belegd in vermogenswaarden die gedurende de gehele looptijd van de schuldbrieven de daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoende afdekken en die door middel van een preferent zekerheidsrecht in het geval de emittent in gebreke blijft, ter beschikking staan voor de terugbetaling van het kapitaal en de betaling van de lopende rente. Wanneer meer dan 5% van het nettofondsvermogen wordt belegd in schuldbrieven die door zulke emittenten worden uitgegeven, dan mag de totale waarde van de beleggingen in dergelijke schuldbrieven niet hoger zijn dan 80% van het nettofondsvermogen. e) De in punt 5, onder b), alinea 1, van dit artikel vermelde beperking van de totale waarde tot 40 % van het nettofondsvermogen is niet van toepassing in de gevallen onder c) en d). f) De in punt 5, onder a) tot en met d), van dit artikel beschreven beleggingsgrenzen van 10 %, 25% of 35% van het nettofondsvermogen mogen niet cumulatief worden beschouwd, maar in totaal mag slechts 35% van het nettofondsvermogen in effecten en geldmarktinstrumenten van dezelfde instelling of in deposito's of derivaten bij dezelfde instelling worden belegd. Vennootschappen die met het oog op de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening zoals bedoeld in Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op basis van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18 juli 1983, blz. 1) of die overeenkomstig de erkende internationale boekhoudkundige voorschriften behoren tot dezelfde ondernemingsgroep, moeten bij de berekening van de in punt 5, onder a) tot en met f), van dit artikel bepaalde beleggingsgrenzen als één enkele instelling worden beschouwd. Het fonds mag in totaal 20% van zijn nettovermogen beleggen in effecten en geldmarktinstrumenten van dezelfde ondernemingsgroep. g) Behoudens de in artikel 48 van de Wet van 17 december 2010 vastgestelde beleggingsgrenzen kan de beheersmaatschappij voor het fonds de in artikel 43 van de Wet van 17 december 2010 vermelde bovengrenzen voor beleggingen in aandelen en/of schuldtitels van eenzelfde emittent tot maximaal 20 % van zijn nettofondsvermogen verhogen wanneer het beleggingsbeleid van het fonds tot doel heeft een door de Luxemburgse toezichthoudende instantie erkende aandelen- of schuldtitelindex na te bootsen. Hiervoor gelden echter de volgende voorwaarden: • de samenstelling van de index moet voldoende gediversifieerd zijn; • de index moet een adequate referentiegrondslag vormen voor de markt waarop hij betrekking heeft, en • de index moet op passende wijze worden bekendgemaakt. Bovenvermelde beleggingsgrens bedraagt 35% van het nettofondsvermogen indien dat op grond van uitzonderlijke marktverhoudingen gerechtvaardigd is, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten sterk overheersen. Deze beleggingsgrens geldt alleen voor de beleggingen bij één enkele emittent. Of de beheersmaatschappij van deze mogelijkheid gebruik maakt, wordt voor het fonds vermeld in de bijlage bij het verkoopprospectus. h) Behoudens het bepaalde onder artikel 43 van de Wet van 17 december 2010, mag overeenkomstig het beginsel van risicospreiding tot 100 % van het nettovermogen worden belegd in effecten en geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat van de EU of zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een lidstaat van de OESO of door internationale instellingen waarbij ten minste één EU-lidstaat is aangesloten. De effecten die in het nettofondsvermogen worden aangehouden moeten uit ten minste zes verschillende emissies afkomstig zijn, waarbij de waarde van de effecten die uit één enkele emissie afkomstig zijn niet hoger mag zijn dan 30 % van het nettofondsvermogen. i) Voor het fonds wordt niet meer dan 10 % van het nettofondsvermogen belegd in icbe's of icb's in de zin van punt 2, onder e), van dit artikel, tenzij de specifieke bijlage bij het verkoopprospectus voor het betrokken fonds iets van een andere strekking bepaalt. Indien het beleggingsbeleid van het fonds bepaalt dat meer dan 10 % van het nettofondsvermogen mag worden belegd in icbe's of icb's in de zin van punt 2, onder e), van dit artikel, gelden de volgende punten j) en k). j) Voor het fonds mag niet meer dan 20 % van het nettofondsvermogen worden belegd in aandelen van dezelfde icbe of van dezelfde andere icb in overeenstemming met artikel 41, eerste lid, onder e), van de Wet van 17 december 2010. Voor de toepassing van deze beleggingsgrens geldt elk deelfonds van een icb met meerdere deelfondsen als afzonderlijke emittent op voorwaarde dat het beginsel van de scheiding van de verplichtingen van de afzonderlijke deelfondsen aan derden is gewaarborgd. k) Voor het fonds mag niet meer dan 30 % van het nettofondsvermogen in andere icb's en icbe's worden belegd. Indien het fonds aandelen van een icbe en/of andere icb heeft verworven, tellen de beleggingswaarden van de desbetreffende icbe of andere icb met betrekking tot de in punt 5, a) tot en met f), vermelde bovengrenzen niet mee. l) Wanneer een icbe aandelen verwerft van andere icbe's en/of andere icb's die direct of via overdracht worden beheerd door dezelfde beheersmaatschappij of door een maatschappij waarmee zij verbonden is door middel van gezamenlijk beheer of controle of door een directe of indirecte deelname van meer dan 10 procent van het kapitaal of de stemmen, dan mag de beheersmaatschappij of de andere maatschappij geen provisie berekenen voor de inschrijving op of inkoop van aandelen van deze andere icbe's en/of icb's door de icbe (met inbegrip van uitgiftetoeslagen en inkoopprovisie). In het algemeen kan de aankoop van aandelen van doelfondsen een verhoging van de beheersvergoeding tot het niveau van het doelfonds tot gevolg hebben en moet er eventueel rekening worden gehouden met de betrokken emissiekosten of de eventuele inkoopprovisie. Het fonds zal daarom niet in doelfondsen beleggen waarvoor een beheersvergoeding van meer dan 3 % per jaar geldt. Het jaarverslag van het fonds zal informatie vermelden over de maximale hoogte van het aandeel in de beheersvergoeding dat het fonds en het doelfonds moeten betalen. m) De beheersmaatschappij mag de door haar beheerde icbe's op grond van deel I van de Wet van 17 december 2010 niet aanwenden om een aantal aandelen met stemrecht te verwerven die het haar mogelijk zouden maken om een significante invloed uit te oefenen op het bedrijfsbeleid van een emittent. n) Voorts mag de beheersmaatschappij voor het fonds • maximaal 10% van de aandelen zonder stemrecht van dezelfde emittent; • maximaal 10% van de schuldbrieven die door dezelfde emittent zijn uitgegeven; • niet meer dan 25% van de aandelen die zijn uitgegeven door dezelfde icbe en/of icbe en • niet meer dan 10% van de geldmarktinstrumenten van dezelfde emittent; verwerven. o) De in punt 5, onder m) en n), vermelde beleggingsgrenzen zijn niet van toepassing indien het gaat om • effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven of gegarandeerd door een EU- lidstaat of een territoriaal publiekrechtelijk lichaam van een EU-lidstaat of door een land dat geen EU-lidstaat is; • effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door een internationaal lichaam met publiekrechtelijk karakter waartoe een of meer EU-lidstaten behoren; • aandelen die het fonds bezit in het kapitaal van een vennootschap van een derde land, die haar vermogen hoofdzakelijk belegt in effecten van emittenten die in dat land zijn gevestigd, wanneer op grond van de wetgeving van dat derde land een dergelijk belang de enige mogelijkheid biedt om in effecten van dat land te beleggen. Deze uitzondering geldt echter alleen op voorwaarde dat de vennootschap van dat land buiten de Europese Unie in haar beleggingsbeleid de grenzen in acht neemt die in de artikelen 43, 46 en 48, leden 1 en 2, van de Wet van 17 december 2010 zijn vastgesteld. Wanneer de grenzen vermeld in de artikelen 43 en 46 van de Wet van 17 december 2010 worden overschreden, is artikel 49 van de Wet van 17 december 2010 van overeenkomstige toepassing. • aandelen die door een of meer beleggingsmaatschappijen bij het kapitaal van dochtermaatschappijen worden gehouden, die uitsluitend voor de beleggingsmaatschappij of beleggingsmaatschappijen beheers-, advies- of verkoopactiviteiten uitoefenen in het land waarin de dochtermaatschappij is gevestigd, met het oog op de terugkoop van aandelen op verzoek van de aandeelhouder.

Appears in 1 contract

Samples: Verkoopprospectus

Technieken en instrumenten. a) Het Fonds betrokken nettofondsvermogen mag in het kader van de voorwaarden en beperkingen die door de Luxemburgse toezichthoudende instantie worden vastgesteld, gebruikmaken van de in het verkoopprospectus vermelde technieken en instrumenten op voorwaarde dat dit geschiedt met het oog op een efficiënt beheer van het fondsvermogen. Indien deze transacties betrekking hebben op het gebruik van derivaten, dan moeten de voorwaarden en grenzen in overeenstemming overeenstem- ming zijn met de bepalingen van de Wet van 17 december 2010. Bovendien mag het fonds bij de aanwending van technieken en instrumenten niet afwijken van het in bijlage beschreven beleggingsbeleid. b) De beheersmaatschappij moet overeenkomstig artikel 42, lid 1, van de Wet van 17 december 2010 te werk gaan volgens een procedure van risicobeheer waardoor zij in staat is het risico dat met de beleggingsposities samenhangt en haar aandeel in het totale risicoprofiel van de beleggingsportefeuille beleg- gingsportefeuille te allen tijde te bewaken en te meten. De beheersmaatschappij moet er bovendien boven- dien voor zorgen dat het totale risico van het beheerde fonds dat samenhangt met derivaten niet hoger is dan de totale nettowaarde van de portefeuilles. Ze baseert zich met name bij de beoordeling beoor- deling van de kredietwaardigheid van de vermogenswaarden van het fonds niet uitsluitend en automatisch op ratings van ratingbureaus zoals bedoeld in artikel 3, lid 1, letter b van Verordening Verorde- ning (EG) nr. 1060/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 inzake ratingbureaus. De voor het fonds toegepaste procedure voor meting van het risico en eventueel specifiekere gegevens zijn vermeld in de voor het fonds geldende bijlage. Het fonds mag als onderdeel on- derdeel van zijn beleggingsbeleid en binnen de limieten van artikel 43, vijfde lid, van de Wet van 17 december 2010 beleggen in derivaten op voorwaarde dat het totale risico van de onderliggende onderlig- gende waarden niet hoger is dan de beleggingsgrenzen van artikel 43 van de Wet van 17 december decem- ber 2010. Wanneer het fonds belegt in op een index gebaseerde derivaten, dan worden deze beleggingen be- leggingen niet in aanmerking genomen bij de beleggingsgrenzen van artikel 43 van de Wet van 17 december 2010. Wanneer een derivaat is ingebed in een effect of een geldmarktinstrument, moet het met betrekking tot de inachtneming van de voorschriften van artikel 42 van de Wet van 17 december 2010 mee in aanmerking worden genomen. De beheersmaatschappij kan passende regelingen treffen en met toestemming van de bewaarder verdere verde- re beleggingsbeperkingen aannemen die nodig zijn om te beantwoorden aan de bepalingen in de landen waar de aandelen moeten worden verhandeld. 5.Risicospreiding a) Maximaal 10% van het nettofondsvermogen mag in effecten of geldmarktinstrumenten van dezelfde emittent worden belegd. Het fonds mag niet meer dan 20% van zijn nettofondsvermogen bij dezelfde instelling beleggen. Het debiteurenrisico bij transacties van het fonds met OTC-derivaten mag de volgende percentages niet overschrijden: • 10% van het nettofondsvermogen wanneer de tegenpartij een kredietinstelling is in de zin van artikel 41, eerste lid, onder f), van de Wet van 17 december 2010 en • 5% van het nettofondsvermogen in alle andere gevallen. b) De totale waarde van de effecten en geldmarktinstrumenten van emittenten, in wier effecten en geldmarktinstrumenten de beheersmaatschappij meer dan 5% van het nettofondsvermogen heeft belegd, mag niet meer zijn dan 40% van het nettofondsvermogen. Deze limiet geldt niet voor deposito's en voor transacties met OTC-derivaten die worden verricht met financiële instellingen die onderworpen zijn aan toezicht. Ongeacht de afzonderlijke onder a) genoemde plafonds mag de beheersmaatschappij bij dezelfde instelling niet meer dan 20% van haar fondsvermogen beleggen in een combinatie bestaande uit • effecten of geldmarktinstrumenten die door deze instelling zijn uitgegeven en/of • deposito's bij deze instelling en/of • OTC-derivaten die door deze instelling zijn verworven c) De in punt 5, onder a), alinea 1, van dit artikel genoemde beleggingsgrens van 10 % van het nettofondsvermogen wordt opgetrokken tot 35 % van het nettofondsvermogen in gevallen waarin de aan te kopen effecten of geldmarktinstrumenten worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat, een territoriaal publiekrechtelijk lichaam daarvan, een derde land of een ander internationaal organisme met publiekrechtelijk karakter waartoe een of meer lidstaten behoren. d) De in punt 5, onder a), alinea 1, van dit artikel genoemde beleggingsgrens van 10 % van het nettofondsvermogen wordt opgetrokken tot 25 % van het nettofondsvermogen in gevallen waarin de aan te kopen schuldbrieven worden uitgegeven door een kredietinstelling die gevestigd is in een lidstaat van de EU en krachtens de wet onderworpen is aan een bijzonder openbaar toezicht, waardoor de houders van deze schuldbrieven worden beschermd. De resultaten van de emissie van deze schuldbrieven moeten met name op grond van de wet worden belegd in vermogenswaarden die gedurende de gehele looptijd van de schuldbrieven de daaruit voortvloeiende verplichtingen voldoende afdekken en die door middel van een preferent zekerheidsrecht in het geval de emittent in gebreke blijft, ter beschikking staan voor de terugbetaling van het kapitaal en de betaling van de lopende rente. Wanneer meer dan 5% van het nettofondsvermogen wordt belegd in schuldbrieven die door zulke emittenten worden uitgegeven, dan mag de totale waarde van de beleggingen in dergelijke schuldbrieven niet hoger zijn dan 80% van het nettofondsvermogen. e) De in punt 5, onder b), alinea 1, van dit artikel vermelde beperking van de totale waarde tot 40 % van het nettofondsvermogen is niet van toepassing in de gevallen onder c) en d). f) De in punt 5, onder a) tot en met d), van dit artikel beschreven beleggingsgrenzen van 10 %, 25% of 35% van het nettofondsvermogen mogen niet cumulatief worden beschouwd, maar in totaal mag slechts 35% van het nettofondsvermogen in effecten en geldmarktinstrumenten van dezelfde instelling of in deposito's of derivaten bij dezelfde instelling worden belegd. Vennootschappen die met het oog op de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening zoals bedoeld in Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 op basis van artikel 54, lid 3, onder g), van het Verdrag betreffende de geconsolideerde jaarrekening (PB L 193 van 18 juli 1983, blz. 1) of die overeenkomstig de erkende internationale boekhoudkundige voorschriften behoren tot dezelfde ondernemingsgroep, moeten bij de berekening van de in punt 5, onder a) tot en met f), van dit artikel bepaalde beleggingsgrenzen als één enkele instelling worden beschouwd. Het fonds mag in totaal 20% van zijn nettovermogen beleggen in effecten en geldmarktinstrumenten van dezelfde ondernemingsgroep. g) Behoudens de in artikel 48 van de Wet van 17 december 2010 vastgestelde beleggingsgrenzen kan de beheersmaatschappij voor het fonds de in artikel 43 van de Wet van 17 december 2010 vermelde bovengrenzen voor beleggingen in aandelen en/of schuldtitels van eenzelfde emittent tot maximaal 20 % van zijn nettofondsvermogen verhogen wanneer het beleggingsbeleid van het fonds tot doel heeft een door de Luxemburgse toezichthoudende instantie erkende aandelen- of schuldtitelindex na te bootsen. Hiervoor gelden echter de volgende voorwaarden: • de samenstelling van de index moet voldoende gediversifieerd zijn; • de index moet een adequate referentiegrondslag vormen voor de markt waarop hij betrekking heeft, en • de index moet op passende wijze worden bekendgemaakt. Bovenvermelde beleggingsgrens bedraagt 35% van het nettofondsvermogen indien dat op grond van uitzonderlijke marktverhoudingen gerechtvaardigd is, met name op gereglementeerde markten waar bepaalde effecten of geldmarktinstrumenten sterk overheersen. Deze beleggingsgrens geldt alleen voor de beleggingen bij één enkele emittent. Of de beheersmaatschappij van deze mogelijkheid gebruik maakt, wordt voor het fonds vermeld in de bijlage bij het verkoopprospectus. h) Behoudens het bepaalde onder artikel 43 van de Wet van 17 december 2010, mag overeenkomstig het beginsel van risicospreiding tot 100 % van het nettovermogen worden belegd in effecten en geldmarktinstrumenten die worden uitgegeven of gegarandeerd door een lidstaat van de EU of zijn territoriale publiekrechtelijke lichamen, door een lidstaat van de OESO of door internationale instellingen waarbij ten minste één EU-lidstaat is aangesloten. De effecten die in het nettofondsvermogen worden aangehouden moeten uit ten minste zes verschillende emissies afkomstig zijn, waarbij de waarde van de effecten die uit één enkele emissie afkomstig zijn niet hoger mag zijn dan 30 % van het nettofondsvermogen. i) Voor het fonds wordt niet meer dan 10 % van het nettofondsvermogen belegd in icbe's of icb's in de zin van punt 2, onder e), van dit artikel, tenzij de specifieke bijlage bij het verkoopprospectus voor het betrokken fonds iets van een andere strekking bepaalt. Indien het beleggingsbeleid van het fonds bepaalt dat meer dan 10 % van het nettofondsvermogen mag worden belegd in icbe's of icb's in de zin van punt 2, onder e), van dit artikel, gelden de volgende punten j) en k). j) Voor het fonds mag niet meer dan 20 % van het nettofondsvermogen worden belegd in aandelen van dezelfde icbe of van dezelfde andere icb in overeenstemming met artikel 41, eerste lid, onder e), van de Wet van 17 december 2010. Voor de toepassing van deze beleggingsgrens geldt elk deelfonds van een icb met meerdere deelfondsen als afzonderlijke emittent op voorwaarde dat het beginsel van de scheiding van de verplichtingen van de afzonderlijke deelfondsen aan derden is gewaarborgd. k) Voor het fonds mag niet meer dan 30 % van het nettofondsvermogen in andere icb's en icbe's worden belegd. Indien het fonds aandelen van een icbe en/of andere icb heeft verworven, tellen de beleggingswaarden van de desbetreffende icbe of andere icb met betrekking tot de in punt 5, a) tot en met f), vermelde bovengrenzen niet mee. l) Wanneer een icbe aandelen verwerft van andere icbe's en/of andere icb's die direct of via overdracht worden beheerd door dezelfde beheersmaatschappij of door een maatschappij waarmee zij verbonden is door middel van gezamenlijk beheer of controle of door een directe of indirecte deelname van meer dan 10 procent van het kapitaal of de stemmen, dan mag de beheersmaatschappij of de andere maatschappij geen provisie berekenen voor de inschrijving op of inkoop van aandelen van deze andere icbe's en/of icb's door de icbe (met inbegrip van uitgiftetoeslagen en inkoopprovisie). In het algemeen kan de aankoop van aandelen van doelfondsen een verhoging van de beheersvergoeding tot het niveau van het doelfonds tot gevolg hebben en moet er eventueel rekening worden gehouden met de betrokken emissiekosten of de eventuele inkoopprovisie. Het fonds zal daarom niet in doelfondsen beleggen waarvoor een beheersvergoeding van meer dan 3 % per jaar geldt. Het jaarverslag van het fonds zal informatie vermelden over de maximale hoogte van het aandeel in de beheersvergoeding dat het fonds en het doelfonds moeten betalen. m) De beheersmaatschappij mag de door haar beheerde icbe's op grond van deel I van de Wet van 17 december 2010 niet aanwenden om een aantal aandelen met stemrecht te verwerven die het haar mogelijk zouden maken om een significante invloed uit te oefenen op het bedrijfsbeleid van een emittent. n) Voorts mag de beheersmaatschappij voor het fonds • maximaal 10% van de aandelen zonder stemrecht van dezelfde emittent; • maximaal 10% van de schuldbrieven die door dezelfde emittent zijn uitgegeven; • niet meer dan 25% van de aandelen die zijn uitgegeven door dezelfde icbe en/of icbe en • niet meer dan 10% van de geldmarktinstrumenten van dezelfde emittent; verwerven. o) De in punt 5, onder m) en n), vermelde beleggingsgrenzen zijn niet van toepassing indien het gaat om • effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven of gegarandeerd door een EU- lidstaat of een territoriaal publiekrechtelijk lichaam van een EU-lidstaat of door een land dat geen EU-lidstaat is; • effecten en geldmarktinstrumenten die zijn uitgegeven door een internationaal lichaam met publiekrechtelijk karakter waartoe een of meer EU-lidstaten behoren; • aandelen die het fonds bezit in het kapitaal van een vennootschap van een derde land, die haar vermogen hoofdzakelijk belegt in effecten van emittenten die in dat land zijn gevestigd, wanneer op grond van de wetgeving van dat derde land een dergelijk belang de enige mogelijkheid biedt om in effecten van dat land te beleggen. Deze uitzondering geldt echter alleen op voorwaarde dat de vennootschap van dat land buiten de Europese Unie in haar beleggingsbeleid de grenzen in acht neemt die in de artikelen 43, 46 en 48, leden 1 en 2, van de Wet van 17 december 2010 zijn vastgesteld. Wanneer de grenzen vermeld in de artikelen 43 en 46 van de Wet van 17 december 2010 worden overschreden, is artikel 49 van de Wet van 17 december 2010 van overeenkomstige toepassing. • aandelen die door een of meer beleggingsmaatschappijen bij het kapitaal van dochtermaatschappijen worden gehouden, die uitsluitend voor de beleggingsmaatschappij of beleggingsmaatschappijen beheers-, advies- of verkoopactiviteiten uitoefenen in het land waarin de dochtermaatschappij is gevestigd, met het oog op de terugkoop van aandelen op verzoek van de aandeelhouder.

Appears in 1 contract

Samples: Verkoopprospectus