Common use of Verloop van de onderhandelingen Clause in Contracts

Verloop van de onderhandelingen. Van 15 tot en met 19 juni 1998, van 1 tot en met 3 september 1999 en van 5 tot en met 9 juli 2004 hebben Nederland en Azerbeidzjan in Den Haag en Bakoe over het Verdrag onder­handeld. Daarbij is uiteindelijk overeenstemming bereikt over alle bepalingen van het belas­tingverdrag. De aanleiding tot de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de verdragsloze situatie op te heffen, die na het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie in 1991 in de onderlinge relatie was ontstaan. Dit teneinde economische betrekkingen tussen en wederzijdse investeringen door inwoners van Nederland en Azerbeidzjan te bevorderen. De besprekingen zijn aangekondigd in de persberichten van het Ministerie van Financiën van 7 april 2000, nr. 00/078, 27 november 2001, nr. 01/319, 22 januari 2003, nr. 03/016 en 30 maart 2004, nr. 2004/048. Naar aanleiding van deze persberichten zijn geen reacties van burgers of van de zijde van het bedrijfsleven ontvangen. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals dat is gepu­bliceerd in de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1 en 2) en in de notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fis­caal (verdragen)recht’ (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna te noemen: ‘Notitie Uit­gangspunten). Deze inzet heeft erin geresulteerd dat de structuur, de inhoud en de bewoor­dingen van het Verdrag in het algemeen overeenstemmen met het gebruikelijke patroon van de door Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Bij de meeste artikelen is de tekst gevolgd van het OESO-modelbelastingverdrag 2003 (OESO-publicaties, Parijs 2003; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). Bij enkele bepalingen is op verzoek van Azerbeidzjan de tekst gevolgd van de United Nations Model Convention (United Nations Model Double Taxation Convention between Developed and Developing Countries, 2001; hierna: het VN-modelverdrag). Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat, in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen, als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehou­den met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren ge­brachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden gerealiseerd. Daaronder kunnen worden genoemd: de bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of instal­latiewerkzaamheden slechts als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren dan 12 maanden (artikel 5, derde lid, onderdeel a); het gebruikelijke winstartikel, inclusief de winsttoerekening in geval van bedrijfsklare pro­jecten (turn-keybepaling) (artikel 7 en protocolbepaling VI ad artikel 7); de expliciete vastlegging dat vergoedingen voor technische diensten met inbegrip van dien­sten van toezichthoudende of raadgevende aard worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van toepassing zijn (protocolbepaling VII ad artikelen 7 en 14); de bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (cost-sharingbepa­ling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9 en protocolbepaling VIII ad artikel 9); een bepaling die de mogelijkheid biedt om conform het nationale recht het voordeel bij de vervreemding van aandelen of winstbewijzen (waaronder aanmerkelijkbelangaandelen) door natuurlijke personen te belasten, met een tienjaarstermijn (artikel 13, zesde lid); een bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen, indien het afkoopsommen betreft die hiervoor in de plaats komen of indien de woonstaat pen­sioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen vrijstelt (artikel 18 en protocolbepaling XIII ad artikel 18); een restbepaling ten aanzien van overige inkomsten (artikel 21) met een waarborg tegen het ontgaan van belasting (protocolbepaling XIV ad artikel 21); een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats (artikel 24); een regeling voor het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschul­den (artikel 28); een bepaling dat het OESO- en VN-commentaar (zie xxx.xxxx.xxx, respectievelijk xxxx://xxxxx0.xx.xxx/xxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/xxxxxxxxx/xx/xxxxx000000.xxx) richting­gevend zijn bij de uitleg van met het OESO-modelverdrag en VN-modelverdrag corres­ponderende bepalingen in het verdrag (protocolbepaling I). Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van Azerbeidzjan. Deze betreffen in het bijzonder het aan­merken van dienstverleningsactiviteiten als een vaste inrichting wanneer deze meer dan zes maanden bestrijken (artikel 5, derde lid, onderdeel b), het aanmerken als vaste inrichting van het verzekeren van risico’s of het innen van premies in de andere staat door tussenkomst van een andere persoon dan een onafhankelijke agent, behoudens in geval van herverzekering (artikel 5, zesde lid), een bronstaatheffing ter zake van dividenden op deelnemingen, interest en royalty’s (artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 12, tweede lid) en een be­paling betreffende zogenoemde onroerendezaakvennootschappen (artikel 13, tweede lid). Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse ver­dragsbeleid worden aangegeven.

Appears in 2 contracts

Samples: www.tweedekamer.nl, www.tweedekamer.nl

Verloop van de onderhandelingen. Van 15 tot en met 19 juni 1998, van 1 tot en met 3 september 1999 en van 5 tot en met 9 juli 2004 hebben Nederland en Azerbeidzjan in Den Haag en Bakoe over het Verdrag onder­handeld. Daarbij is uiteindelijk overeenstemming bereikt over alle bepalingen van het belas­tingverdrag. De aanleiding tot totvoor de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de verdragsloze situatie op te heffen, die na het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie in 1991 in de onderlinge relatie was ontstaan. Dit teneinde ten einde economische betrekkingen tussen en wederzijdse investeringen door inwoners van Nederland en Azerbeidzjan te bevorderen. De besprekingen zijn aangekondigd in de persberichten van het Ministerie van Financiën van 7 april 2000, nr. 00/078, 27 november 2001, nr. 01/319, 22 januari 2003, nr. 03/016 en 30 maart 2004, nr. 2004/048. Naar aanleiding van deze persberichten zijn geen reacties van burgers of van de zijde van het bedrijfsleven ontvangen. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals dat is gepu­bliceerd in de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1 en 2) en in de notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fis­caal (verdragen)recht’ (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna te noemen: ‘Notitie Uit­gangspunten). Deze inzet heeft erin geresulteerd dat de structuur, de inhoud en de bewoor­dingen van het Verdrag in het algemeen overeenstemmen met het gebruikelijke patroon van de door Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Bij de meeste artikelen is de tekst gevolgd van het OESO-modelbelastingverdrag 2003 (OESO-publicaties, Parijs 2003; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). Bij enkele bepalingen is op verzoek van Azerbeidzjan de tekst gevolgd van de United Nations Model Convention (United Nations Model Double Taxation Convention between Developed and Developing Countries, 2001; hierna: het VN-modelverdrag). Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat, in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen, als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehou­den met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren ge­brachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden gerealiseerd. Daaronder kunnen worden genoemd: de bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of instal­latiewerkzaamheden slechts als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren dan 12 maanden (artikel 5, derde lid, onderdeel a); het gebruikelijke winstartikel, inclusief de winsttoerekening in geval van bedrijfsklare pro­jecten (turnturn- key-keybepalingbepaling) (artikel 7 en protocolbepaling VI ad artikel 7); de expliciete vastlegging dat vergoedingen voor technische diensten met inbegrip van dien­sten van toezichthoudende of raadgevende aard worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van toepassing zijn (protocolbepaling VII ad artikelen 7 en 14); de bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (cost-sharingbepa­lingsharing-bepa­ling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9 en protocolbepaling VIII ad artikel 9); een bepaling die de mogelijkheid biedt om conform het nationale recht het voordeel bij de vervreemding van aandelen of winstbewijzen (waaronder aanmerkelijkbelangaandelenaanmerkelijk belangaandelen) door natuurlijke personen te belasten, met een tienjaarstermijn (artikel 13, zesde lid); een bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringensociale zekerheidsuitkeringen, indien het afkoopsommen betreft die hiervoor in de plaats komen of indien de woonstaat pen­sioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen sociale zekerheidsuitkeringen vrijstelt (artikel 18 en protocolbepaling XIII ad artikel 18); een restbepaling ten aanzien van overige inkomsten (artikel 21) met een waarborg tegen het ontgaan van belasting (protocolbepaling XIV ad artikel 21); een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats (artikel 24); een regeling voor het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschul­den (artikel 28); een bepaling dat het OESO- en VN-commentaar (zie xxx.xxxx.xxx, respectievelijk xxxx://xxxxx0.xx.xxx/xxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/xxxxxxxxx/xx/xxxxx000000.xxx) richting­gevend zijn bij de uitleg van met het OESO-modelverdrag en VN-modelverdrag corres­ponderende bepalingen in het verdrag (protocolbepaling I). Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van Azerbeidzjan. Deze betreffen in het bijzonder het aan­merken van dienstverleningsactiviteiten als een vaste inrichting wanneer deze meer dan zes maanden bestrijken (artikel 5, derde lid, onderdeel b), het aanmerken als vaste inrichting van het verzekeren van risico’s of het innen van premies in de andere staat door tussenkomst van een andere persoon dan een onafhankelijke agent, behoudens in geval van herverzekering (artikel 5, zesde lid), een bronstaatheffing ter zake van dividenden op deelnemingen, interest en royalty’s (artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 12, tweede lid) en een be­paling betreffende zogenoemde onroerendezaakvennootschappen onroerende zaakvennootschappen (artikel 13, tweede lid). Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse ver­dragsbeleid worden aangegeven.

Appears in 1 contract

Samples: www.tweedekamer.nl

Verloop van de onderhandelingen. Van 15 tot en met 19 De onderhandelingen zijn in juni 19982007 in één ronde afgerond. Vóórdat de eerste onderhan­delingsronde feitelijk plaatsvond, van 1 tot en met 3 september 1999 en van 5 tot en met 9 juli 2004 hebben Nederland en Azerbeidzjan in Den Haag en Bakoe over het Verdrag onder­handeld. Daarbij is uiteindelijk overeenstemming bereikt over alle bepalingen van het belas­tingverdragkon reeds op een groot aantal punten schriftelijk overeen­stemming worden bereikt. De aanleiding tot voor de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de bestaande verdragsloze situatie op te heffen, die na het uiteenvallen van teneinde de voormalige Sovjet-Unie in 1991 in de onderlinge relatie was ontstaan. Dit teneinde economische betrekkingen tussen tussen, en wederzijdse investeringen door door, inwoners van Nederland en Azerbeidzjan Bahrein te bevorderen. De besprekingen Als uitgangspunt voor de onderhandelingen diende een van Nederlandse zijde opgesteld ontwerp. Dit ontwerp kwam nagenoeg overeen met de bijlage bij de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs 1-2), met dien verstande dat daaraan zijn aangekondigd toegevoegd de in het Nederlandse verdragsbeleid ontwikkelde bepalingen, die zijn toe­gelicht in de persberichten notitie “Uitgangspunten van het Ministerie beleid op het terrein van Financiën van 7 april 2000het internationaal fiscaal (verdragen)recht” (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 00/078, 27 november 2001, nr4; hierna: Notitie Uitgangspunten). 01/319, 22 januari 2003, nr. 03/016 en 30 maart 2004, nr. 2004/048. Naar aanleiding van deze persberichten zijn geen reacties van burgers of van Tevens is de zijde tekst op enige punten in overeenstemming gebracht met de tekst van het bedrijfsleven ontvangenOESO-modelbelastingverdrag 2005 (OESO-publicaties, Parijs 2005; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). De Nederlandse inzet bij van de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals dat is gepu­bliceerd in de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1 en 2) en in de notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fis­caal (verdragen)recht’ (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna te noemen: ‘Notitie Uit­gangspunten). Deze inzet heeft erin geresulteerd dat de structuur, de inhoud en de bewoor­dingen van het Verdrag in het algemeen overeenstemmen met het gebruikelijke patroon van de door Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Bij de meeste artikelen is de tekst gevolgd van het OESO-modelbelastingverdrag 2003 (OESO-publicaties, Parijs 2003; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). Bij enkele bepalingen is op verzoek van Azerbeidzjan de tekst gevolgd van de United Nations Model Convention (United Nations Model Double Taxation Convention between Developed and Developing Countries, 2001; hierna: het VN-modelverdrag)voormelde notities neergelegde beleid. Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag neergelegde regelingen rege­lingen een resultaat dat, in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen, als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehou­den gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren ge­brachte gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel nagenoeg geheel worden gerealiseerdverwezenlijkt. Daaronder kunnen de volgende punten worden genoemd: de . Een bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of instal­latiewerkzaamheden slechts op grond waarvan pensioenfondsen als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren dan 12 maanden verdragsgerechtigd worden aange­merkt (artikel 54, tweede lid). Indien een lichaam inwoner is van beide staten, zal de vestigingsplaats door wederzijdse overeenstemming worden vastgesteld, met dien verstande dat indien geen overeenstem­ming wordt bereikt over de vestigingsplaats, de bevoegde autoriteiten wederzijdse overeenstemming zullen trachten te bereiken over de verdragstoepassing ten aanzien van het betreffende lichaam (artikel 4, vierde lid). Het recent ondertekende verdrag met Bahrein inzake belasting op luchtvaartwinsten (Trb. 2007, 39) blijft in stand, aangezien dit mede ziet op douanerechten. Indien de bepalingen uit het Verdrag gunstiger voor de belastingplichtige blijken te zijn, zullen deze laatste prevaleren (artikel 8, derde lid, onderdeel a); het gebruikelijke winstartikel, inclusief de winsttoerekening in geval van bedrijfsklare pro­jecten (turn-keybepaling) (artikel 7 en protocolbepaling VI ad artikel 7); de expliciete vastlegging dat vergoedingen voor technische diensten met inbegrip van dien­sten van toezichthoudende of raadgevende aard worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van toepassing zijn (protocolbepaling VII ad artikelen 7 en 14); de . Een bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (cost-sharingbepa­lingsharing-bepaling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9 en protocolbepaling VIII ad artikel 9, eerste lid, laatste volzin); . Voor dividenden is 0% bronheffing overeengekomen bij een 10% deelneming met dezelfde Limitation on Benefits bepaling die ook in het verdrag met Koeweit is opgenomen (artikel 10, tweede lid, onderdeel a, en artikel 10, negende en tiende lid). Voor portfoliodividenden is een bronheffing van 10% overeengekomen (artikel 10, tweede lid, onderdeel b). Voor interest en royalty inkomsten geldt een uitsluitende woonstaatheffing (artikel 11 respectievelijk artikel 12). Als uitzondering op het beginsel van woonstaatheffing bij vermogenswinsten is de mogelijkheid biedt om conform het nationale recht het voordeel bij heffing over de winst behaald met de vervreemding van aandelen of aandelen, winstbewijzen (waaronder aanmerkelijkbelangaandelen) door natuurlijke personen te belasten, en schuldvorde­ringen behorende tot een aanmerkelijk belang met een tienjaarstermijn aan de voormalige woonstaat toegewezen. (artikel 13, vijfde lid). Bepalingen zijn opgenomen die voorzien in een bronstaatheffing over pensioenen en lijf­renten, inclusief de afkoopsommen. Voor socialezekerheidsuitkeringen is ook voorzien in een bronstaatheffing (artikel 17). Een bepaling werd opgenomen inzake non-discriminatoire aftrek voor pensioenpremies van tijdelijk uitgezonden personen (artikel 24, zesde lid); een bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen, indien het afkoopsommen betreft die hiervoor in de plaats komen of indien de woonstaat pen­sioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen vrijstelt (artikel 18 en protocolbepaling XIII ad artikel 18); een restbepaling ten aanzien van overige inkomsten (artikel 21) met een waarborg tegen het ontgaan van belasting (protocolbepaling XIV ad artikel 21); . Het Verdrag bevat een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats beslechting van geschillen omtrent toepas­sing en interpretatie van het Verdrag door arbitrage (artikel 2425, vijfde lid); een regeling voor . Bahrein gaat informatie met Nederland uitwisselen volgens de maatstaven zoals vastge­legd in het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschul­den OESO modelverdrag 2005 (artikel 2826); een . Een bepaling dat werd opgenomen inzake winsttoerekening in geval van bedrijfsklare projecten (“turnkey”-bepaling) (artikel F, tweede lid, van het OESO- en VN-commentaar (zie xxx.xxxx.xxx, respectievelijk xxxx://xxxxx0.xx.xxx/xxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/xxxxxxxxx/xx/xxxxx000000.xxx) richting­gevend zijn bij de uitleg van met het OESO-modelverdrag en VN-modelverdrag corres­ponderende bepalingen in het verdrag (protocolbepaling IProtocol). Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van AzerbeidzjanBahrein. Deze specifieke wensen betreffen in het bijzonder het aan­merken de uitbreiding van dienstverleningsactiviteiten als de opsomming wat onder een vaste inrichting wanneer deze meer dan zes maanden bestrijken (kan worden verstaan en een korter artikel 5, derde lid, onderdeel b), het aanmerken als vaste inrichting van het verzekeren van risico’s of het innen van premies over wederzijdse bijstand bij invordering in de andere staat door tussenkomst plaats van een andere persoon dan een onafhankelijke agent, behoudens in geval van herverzekering (artikel 5, zesde lid), een bronstaatheffing ter zake van dividenden op deelnemingen, interest en royalty’s (artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 12, tweede lid) en een be­paling betreffende zogenoemde onroerendezaakvennootschappen (artikel 13, tweede lid)uitgebreid artikel. Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezetuiteen­gezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse ver­dragsbeleid verdrags­beleid worden aangegeven.

Appears in 1 contract

Samples: www.tweedekamer.nl

Verloop van de onderhandelingen. Van 15 tot en met 19 juni 1998, van 1 tot en met 3 september 1999 en van 5 tot en met 9 juli 2004 hebben Nederland en Azerbeidzjan in Den Haag en Bakoe over het Verdrag onder­handeld. Daarbij is uiteindelijk overeenstemming bereikt over alle bepalingen van het belas­tingverdrag. De aanleiding tot voor de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de verdragsloze situatie op te heffen, die na het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie in 1991 in de onderlinge relatie was ontstaan. Dit teneinde ten einde economische betrekkingen tussen en wederzijdse investeringen door inwoners van Nederland en Azerbeidzjan te bevorderen. De besprekingen zijn aangekondigd in de persberichten van het Ministerie van Financiën van 7 april 2000, nr. 00/078, 27 november 2001, nr. 01/319, 22 januari 2003, nr. 03/016 en 30 maart 2004, nr. 2004/048. Naar aanleiding van deze persberichten zijn geen reacties van burgers of van de zijde van het bedrijfsleven ontvangen. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals dat is gepu­bliceerd in de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. nrs 1 en 2) en in de notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fis­caal (verdragen)recht’ (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna te noemen: ‘Notitie Uit­gangspunten). Deze inzet heeft erin geresulteerd dat de structuur, de inhoud en de bewoor­dingen van het Verdrag in het algemeen overeenstemmen met het gebruikelijke patroon van de door Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Bij de meeste artikelen is de tekst gevolgd van het OESO-modelbelastingverdrag 2003 (OESO-publicaties, Parijs 2003; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). Bij enkele bepalingen is op verzoek van Azerbeidzjan de tekst gevolgd van de United Nations Model Convention (United Nations Model Double Taxation Convention between Developed and Developing Countries, 2001; hierna: het VN-modelverdrag). Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat, in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen, als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehou­den met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren ge­brachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden gerealiseerd. Daaronder kunnen worden genoemd: de bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of instal­latiewerkzaamheden slechts als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren dan 12 maanden (artikel 5, derde lid, onderdeel a); het gebruikelijke winstartikel, inclusief de winsttoerekening in geval ingeval van bedrijfsklare pro­jecten (turnturn key-keybepalingbepaling) (artikel 7 en protocolbepaling VI ad artikel 7); de expliciete vastlegging dat vergoedingen voor technische diensten met inbegrip van dien­sten van toezichthoudende of raadgevende aard worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van toepassing zijn (protocolbepaling VII ad artikelen 7 en 14); de bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (costcostsharing-sharingbepa­lingbepa­ling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9 en protocolbepaling VIII ad artikel 9); een bepaling die de mogelijkheid biedt om conform het nationale recht het voordeel bij de vervreemding van aandelen of winstbewijzen (waaronder aanmerkelijkbelangaandelenaanmerkelijk belangaandelen) door natuurlijke personen te belasten, met een tienjaarstermijn (artikel 13, zesde lid); een bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringensociale zekerheidsuitkeringen, indien het afkoopsommen betreft die hiervoor in de plaats komen of indien de woonstaat pen­sioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen sociale zekerheidsuitkeringen vrijstelt (artikel 18 en protocolbepaling XIII ad artikel 18); een restbepaling ten aanzien van overige inkomsten (artikel 21) met een waarborg tegen het ontgaan van belasting (protocolbepaling XIV ad artikel 21); een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats (artikel 24); een regeling voor het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschul­den (artikel 28); een bepaling dat het OESO- en VN-commentaar (zie xxx.xxxx.xxx, respectievelijk xxxx://xxxxx0.xx.xxx/xxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/xxxxxxxxx/xx/xxxxx000000.xxx) richting­gevend zijn bij de uitleg van met het OESO-modelverdrag en VN-modelverdrag corres­ponderende bepalingen in het verdrag (protocolbepaling I). Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van Azerbeidzjan. Deze betreffen in het bijzonder het aan­merken van dienstverleningsactiviteiten als een vaste inrichting wanneer deze meer dan zes maanden bestrijken (artikel 5, derde lid, onderdeel b), het aanmerken als vaste inrichting van het verzekeren van risico’s of het innen van premies in de andere staat door tussenkomst van een andere persoon dan een onafhankelijke agent, behoudens in geval van herverzekering (artikel 5, zesde lid), een bronstaatheffing ter zake van dividenden op deelnemingen, interest en royalty’s (artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 12, tweede lid) en een be­paling betreffende zogenoemde onroerendezaakvennootschappen onroerende zaakvennootschappen (artikel 13, tweede lid). Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse ver­dragsbeleid worden aangegeven.

Appears in 1 contract

Samples: www.tweedekamer.nl

Verloop van de onderhandelingen. Van 15 tot en met 19 juni 1998, van 1 tot en met 3 september 1999 en van 5 tot en met 9 juli 2004 In november 2001 hebben Nederland en Azerbeidzjan Saudi-Xxxxxx in Riyad, Saudi-Xxxxxx, voor het eerst over het Verdrag onderhandeld. De tweede onderhandelingsronde vond in juni 2002 in Den Haag plaats. De derde onderhandelingsronde in juli 2005 vond eveneens in Den Haag plaats. In maart 2006 hebben Nederland en Bakoe over het Verdrag onder­handeld. Daarbij is uiteindelijk Saudi-Xxxxxx in de vierde en laatste onderhande­lingsronde in Riyad op één punt na overeenstemming bereikt over alle bepalingen van het belas­tingverdragbelastingverdrag. Het laatste openstaande punt is vervolgens schriftelijk afgewikkeld. De aanleiding tot aan­leiding voor de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de verdragsloze bestaande verdrags­loze situatie op te heffen, die na het uiteenvallen van teneinde de voormalige Sovjet-Unie in 1991 in de onderlinge relatie was ontstaan. Dit teneinde economische betrekkingen tussen en wederzijdse investeringen inves­teringen door inwoners van Nederland en Azerbeidzjan Saudi-Xxxxxx te bevorderen. De besprekingen zijn aangekondigd Het Verdrag biedt het Nederlandse bedrijfsleven meer zekerheid ten aanzien van investeringen in Saudi-Xxxxxx. Voor Nederland diende als basis voor de persberichten van het Ministerie van Financiën van 7 april 2000, nr. 00/078, 27 november 2001, nr. 01/319, 22 januari 2003, nr. 03/016 en 30 maart 2004, nr. 2004/048. Naar aanleiding van deze persberichten zijn geen reacties van burgers of onderhandelingen een ten behoeve van de zijde van het bedrijfsleven ontvangenverdragsonderhandelingen opgesteld ontwerp. De Nederlandse inzet Dit ontwerp kwam nagenoeg overeen met de bijlage bij de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals dat is gepu­bliceerd in de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1 en nrs 1-2) en ), met dien verstande dat daaraan zijn toegevoegd de in het Nederlandse verdragsbeleid ontwikkelde bepalingen, die zijn toegelicht in de notitie Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fis­caal fiscaal (verdragen)recht’ verdragen)recht (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna te noemenhierna: Notitie Uit­gangspuntenUitgangspunten). Deze inzet heeft erin geresulteerd dat de structuur, de inhoud en de bewoor­dingen van het Verdrag tekst op enige punten in het algemeen overeenstemmen overeenstemming is gebracht met het gebruikelijke patroon van de door Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Bij de meeste artikelen is de tekst gevolgd van het OESO-modelbelastingverdrag 2003 2005 (OESO-publicaties, Parijs 20032005; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). Bij enkele bepalingen is op verzoek van Azerbeidzjan de tekst gevolgd De Nederlandse inzet van de United Nations Model Convention (United Nations Model Double Taxation Convention between Developed and Developing Countries, 2001; hierna: onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zo­veel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het VN-modelverdrag)in voormelde notities neergelegde beleid. Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat, dat in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen, wensen als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehou­den gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren ge­brachte gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden gerealiseerdverwezenlijkt. Daaronder kunnen de volgende punten worden genoemd: de Een bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of instal­latiewerkzaamheden slechts op grond waarvan pensioenfondsen als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren dan 12 maanden verdragsgerechtigd worden aange­merkt (artikel 54, derde eerste lid, onderdeel ac); het gebruikelijke winstartikel, inclusief de . De bepaling inzake winsttoerekening in geval van bedrijfsklare pro­jecten projecten (turn-keybepaling‘turnkey’-bepaling) (artikel 7 en protocolbepaling VI ad artikel 7III, eerste lid, van het Protocol); de expliciete vastlegging dat vergoedingen voor technische diensten met inbegrip van dien­sten van toezichthoudende of raadgevende aard worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van toepassing zijn (protocolbepaling VII ad artikelen 7 en 14); de . De bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (cost-sharingbepa­lingsharing’-bepaling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9 en protocolbepaling VIII ad artikel 9IV van het Protocol); een bepaling die de mogelijkheid biedt om conform het nationale recht het voordeel bij de vervreemding van aandelen of winstbewijzen (waaronder aanmerkelijkbelangaandelen) door natuurlijke personen te belasten, met een tienjaarstermijn (artikel 13, zesde lid); een . Een bronstaatheffing voor pensioenen, pensioenen en lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen, indien het afkoopsommen betreft die hiervoor in de plaats komen of indien de woonstaat pen­sioenenhet inkomen vrij­stelt. Mocht één van beide staten (lees: Saudi-Xxxxxx) een belasting over pensioenen invoeren, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen vrijstelt zal opnieuw over artikel 18 worden onderhandeld (artikel 18 VII van het Protocol). Een bronstaatheffing voor pensioenen en protocolbepaling XIII ad uitkeringen op grond van het socialezekerheids­stelsel (artikel 18, tweede lid); een restbepaling ten aanzien . Een bronstaatheffing over afkoopsommen van overige inkomsten pensioenen en lijfrenten (artikel 21) met een waarborg tegen het ontgaan van belasting (protocolbepaling XIV ad artikel 21); een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats (artikel 24); een regeling voor het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschul­den (artikel 28); een bepaling dat het OESO- en VN-commentaar (zie xxx.xxxx.xxx18, respectievelijk xxxx://xxxxx0.xx.xxx/xxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/xxxxxxxxx/xx/xxxxx000000.xxx) richting­gevend zijn bij de uitleg van met het OESO-modelverdrag en VN-modelverdrag corres­ponderende bepalingen in het verdrag (protocolbepaling Iderde lid). Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met de specifieke wensen van Azerbeidzjanhet Koninkrijk Saudi-Xxxxxx. Deze betreffen in specifieke wensen zijn onder andere tot uitdrukking gekomen in: een zesmaandentermijn voor het bijzonder het aan­merken vormen van dienstverleningsactiviteiten als een vaste inrichting wanneer deze meer dan zes maanden bestrijken (artikel bij de uitvoering van een bouwwerk e.d. in plaats van de gebruikelijke twaalfmaandentermijn; een ruimer begrip van de vaste inrichting; een bronheffing van 5, derde lid, onderdeel b), het aanmerken als vaste inrichting % voor dividenden bij deelnemingen van het verzekeren van risico’s of het innen van premies ten minste 10%; geen uitsluitende woonstaatheffing voor inkomsten uit schuldvorderingen en royalty’s; een vermogenswinstbelasting in de andere staat door tussenkomst van een andere persoon dan een onafhankelijke agent, behoudens in geval van herverzekering (artikel 5, zesde lid), een bronstaatheffing bronstaat ter zake van dividenden op deelnemingen, interest de vervreemding van een aandelenbelang van minder dan 10%; een ruimere bronstaatheffing over inkomsten uit zelfstandige arbeid dan onder het OESO modelverdrag dat tot 2000 van toepassing was; en royalty’s (artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 12, tweede lid) en het niet opnemen van een be­paling betreffende zogenoemde onroerendezaakvennootschappen (artikel 13, tweede lid)regeling met betrekking tot non-discriminatie. Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse ver­dragsbeleid worden aangegeven.

Appears in 1 contract

Samples: www.tweedekamer.nl