Verloop van de onderhandelingen. Van 15 tot en met 19 juni 1998, van 1 tot en met 3 september 1999 en van 5 tot en met 9 juli 2004 hebben Nederland en Azerbeidzjan in Den Haag en Bakoe over het Verdrag onderhandeld. Daarbij is uiteindelijk overeenstemming bereikt over alle bepalingen van het belastingverdrag. De aanleiding tot de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de verdragsloze situatie op te heffen, die na het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie in 1991 in de onderlinge relatie was ontstaan. Dit teneinde economische betrekkingen tussen en wederzijdse investeringen door inwoners van Nederland en Azerbeidzjan te bevorderen. De besprekingen zijn aangekondigd in de persberichten van het Ministerie van Financiën van 7 april 2000, nr. 00/078, 27 november 2001, nr. 01/319, 22 januari 2003, nr. 03/016 en 30 maart 2004, nr. 2004/048. Naar aanleiding van deze persberichten zijn geen reacties van burgers of van de zijde van het bedrijfsleven ontvangen. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals dat is gepubliceerd in de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1 en 2) en in de notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht’ (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna te noemen: ‘Notitie Uitgangspunten). Deze inzet heeft erin geresulteerd dat de structuur, de inhoud en de bewoordingen van het Verdrag in het algemeen overeenstemmen met het gebruikelijke patroon van de door Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Bij de meeste artikelen is de tekst gevolgd van het OESO-modelbelastingverdrag 2003 (OESO-publicaties, Parijs 2003; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). Bij enkele bepalingen is op verzoek van Azerbeidzjan de tekst gevolgd van de United Nations Model Convention (United Nations Model Double Taxation Convention between Developed and Developing Countries, 2001; hierna: het VN-modelverdrag). Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat, in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen, als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden gerealiseerd. Daaronder kunnen worden genoemd: de bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden slechts als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren dan 12 maanden (artikel 5, derde lid, onderdeel a); het gebruikelijke winstartikel, inclusief de winsttoerekening in geval van bedrijfsklare projecten (turn-keybepaling) (artikel 7 en protocolbepaling VI ad artikel 7); de expliciete vastlegging dat vergoedingen voor technische diensten met inbegrip van diensten van toezichthoudende of raadgevende aard worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van toepassing zijn (protocolbepaling VII ad artikelen 7 en 14); de bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (cost-sharingbepaling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9 en protocolbepaling VIII ad artikel 9); een bepaling die de mogelijkheid biedt om conform het nationale recht het voordeel bij de vervreemding van aandelen of winstbewijzen (waaronder aanmerkelijkbelangaandelen) door natuurlijke personen te belasten, met een tienjaarstermijn (artikel 13, zesde lid); een bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen, indien het afkoopsommen betreft die hiervoor in de plaats komen of indien de woonstaat pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen vrijstelt (artikel 18 en protocolbepaling XIII ad artikel 18); een restbepaling ten aanzien van overige inkomsten (artikel 21) met een waarborg tegen het ontgaan van belasting (protocolbepaling XIV ad artikel 21); een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats (artikel 24); een regeling voor het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden (artikel 28); een bepaling dat het OESO- en VN-commentaar (zie xxx.xxxx.xxx, respectievelijk xxxx://xxxxx0.xx.xxx/xxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/xxxxxxxxx/xx/xxxxx000000.xxx) richtinggevend zijn bij de uitleg van met het OESO-modelverdrag en VN-modelverdrag corresponderende bepalingen in het verdrag (protocolbepaling I). Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van Azerbeidzjan. Deze betreffen in het bijzonder het aanmerken van dienstverleningsactiviteiten als een vaste inrichting wanneer deze meer dan zes maanden bestrijken (artikel 5, derde lid, onderdeel b), het aanmerken als vaste inrichting van het verzekeren van risico’s of het innen van premies in de andere staat door tussenkomst van een andere persoon dan een onafhankelijke agent, behoudens in geval van herverzekering (artikel 5, zesde lid), een bronstaatheffing ter zake van dividenden op deelnemingen, interest en royalty’s (artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 12, tweede lid) en een bepaling betreffende zogenoemde onroerendezaakvennootschappen (artikel 13, tweede lid). Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse verdragsbeleid worden aangegeven.
Appears in 2 contracts
Samples: Verdrag Tot Het Vermijden Van Dubbele Belasting, Verdrag Tot Het Vermijden Van Dubbele Belasting
Verloop van de onderhandelingen. Van 15 tot en met 19 juni 1998, van 1 tot en met 3 september 1999 en van 5 tot en met 9 juli 2004 hebben Nederland en Azerbeidzjan in Den Haag en Bakoe over het Verdrag onderhandeld. Daarbij is uiteindelijk overeenstemming bereikt over alle bepalingen van het belastingverdrag. De aanleiding tot voor de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de verdragsloze situatie op te heffen, die na het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie in 1991 in de onderlinge relatie was ontstaan. Dit teneinde ten einde economische betrekkingen tussen en wederzijdse investeringen door inwoners van Nederland en Azerbeidzjan te bevorderen. De besprekingen zijn aangekondigd in de persberichten van het Ministerie van Financiën van 7 april 2000, nr. 00/078, 27 november 2001, nr. 01/319, 22 januari 2003, nr. 03/016 en 30 maart 2004, nr. 2004/048. Naar aanleiding van deze persberichten zijn geen reacties van burgers of van de zijde van het bedrijfsleven ontvangen. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals dat is gepubliceerd in de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. nrs 1 en 2) en in de notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht’ (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna te noemen: ‘Notitie Uitgangspunten). Deze inzet heeft erin geresulteerd dat de structuur, de inhoud en de bewoordingen van het Verdrag in het algemeen overeenstemmen met het gebruikelijke patroon van de door Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Bij de meeste artikelen is de tekst gevolgd van het OESO-modelbelastingverdrag 2003 (OESO-publicaties, Parijs 2003; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). Bij enkele bepalingen is op verzoek van Azerbeidzjan de tekst gevolgd van de United Nations Model Convention (United Nations Model Double Taxation Convention between Developed and Developing Countries, 2001; hierna: het VN-modelverdrag). Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat, in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen, als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden gerealiseerd. Daaronder kunnen worden genoemd: de bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden slechts als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren dan 12 maanden (artikel 5, derde lid, onderdeel a); het gebruikelijke winstartikel, inclusief de winsttoerekening in geval ingeval van bedrijfsklare projecten (turnturn key-keybepalingbepaling) (artikel 7 en protocolbepaling VI ad artikel 7); de expliciete vastlegging dat vergoedingen voor technische diensten met inbegrip van diensten van toezichthoudende of raadgevende aard worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van toepassing zijn (protocolbepaling VII ad artikelen 7 en 14); de bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (costcostsharing-sharingbepalingbepaling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9 en protocolbepaling VIII ad artikel 9); een bepaling die de mogelijkheid biedt om conform het nationale recht het voordeel bij de vervreemding van aandelen of winstbewijzen (waaronder aanmerkelijkbelangaandelenaanmerkelijk belangaandelen) door natuurlijke personen te belasten, met een tienjaarstermijn (artikel 13, zesde lid); een bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringensociale zekerheidsuitkeringen, indien het afkoopsommen betreft die hiervoor in de plaats komen of indien de woonstaat pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen sociale zekerheidsuitkeringen vrijstelt (artikel 18 en protocolbepaling XIII ad artikel 18); een restbepaling ten aanzien van overige inkomsten (artikel 21) met een waarborg tegen het ontgaan van belasting (protocolbepaling XIV ad artikel 21); een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats (artikel 24); een regeling voor het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden (artikel 28); een bepaling dat het OESO- en VN-commentaar (zie xxx.xxxx.xxx, respectievelijk xxxx://xxxxx0.xx.xxx/xxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/xxxxxxxxx/xx/xxxxx000000.xxx) richtinggevend zijn bij de uitleg van met het OESO-modelverdrag en VN-modelverdrag corresponderende bepalingen in het verdrag (protocolbepaling I). Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van Azerbeidzjan. Deze betreffen in het bijzonder het aanmerken van dienstverleningsactiviteiten als een vaste inrichting wanneer deze meer dan zes maanden bestrijken (artikel 5, derde lid, onderdeel b), het aanmerken als vaste inrichting van het verzekeren van risico’s of het innen van premies in de andere staat door tussenkomst van een andere persoon dan een onafhankelijke agent, behoudens in geval van herverzekering (artikel 5, zesde lid), een bronstaatheffing ter zake van dividenden op deelnemingen, interest en royalty’s (artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 12, tweede lid) en een bepaling betreffende zogenoemde onroerendezaakvennootschappen onroerende zaakvennootschappen (artikel 13, tweede lid). Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse verdragsbeleid worden aangegeven.
Appears in 1 contract
Verloop van de onderhandelingen. Van 15 tot en met 19 juni 1998, van 1 tot en met 3 september 1999 en van 5 tot en met 9 juli 2004 hebben Nederland en Azerbeidzjan in Den Haag en Bakoe over het Verdrag onderhandeld. Daarbij is uiteindelijk overeenstemming bereikt over alle bepalingen van het belastingverdrag. De aanleiding tot totvoor de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de verdragsloze situatie op te heffen, die na het uiteenvallen van de voormalige Sovjet-Unie in 1991 in de onderlinge relatie was ontstaan. Dit teneinde ten einde economische betrekkingen tussen en wederzijdse investeringen door inwoners van Nederland en Azerbeidzjan te bevorderen. De besprekingen zijn aangekondigd in de persberichten van het Ministerie van Financiën van 7 april 2000, nr. 00/078, 27 november 2001, nr. 01/319, 22 januari 2003, nr. 03/016 en 30 maart 2004, nr. 2004/048. Naar aanleiding van deze persberichten zijn geen reacties van burgers of van de zijde van het bedrijfsleven ontvangen. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals dat is gepubliceerd in de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1 en 2) en in de notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht’ (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna te noemen: ‘Notitie Uitgangspunten). Deze inzet heeft erin geresulteerd dat de structuur, de inhoud en de bewoordingen van het Verdrag in het algemeen overeenstemmen met het gebruikelijke patroon van de door Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Bij de meeste artikelen is de tekst gevolgd van het OESO-modelbelastingverdrag 2003 (OESO-publicaties, Parijs 2003; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). Bij enkele bepalingen is op verzoek van Azerbeidzjan de tekst gevolgd van de United Nations Model Convention (United Nations Model Double Taxation Convention between Developed and Developing Countries, 2001; hierna: het VN-modelverdrag). Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag neergelegde regelingen een resultaat dat, in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen, als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel worden gerealiseerd. Daaronder kunnen worden genoemd: de bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden slechts als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren dan 12 maanden (artikel 5, derde lid, onderdeel a); het gebruikelijke winstartikel, inclusief de winsttoerekening in geval van bedrijfsklare projecten (turnturn- key-keybepalingbepaling) (artikel 7 en protocolbepaling VI ad artikel 7); de expliciete vastlegging dat vergoedingen voor technische diensten met inbegrip van diensten van toezichthoudende of raadgevende aard worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van toepassing zijn (protocolbepaling VII ad artikelen 7 en 14); de bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (cost-sharingbepalingsharing-bepaling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9 en protocolbepaling VIII ad artikel 9); een bepaling die de mogelijkheid biedt om conform het nationale recht het voordeel bij de vervreemding van aandelen of winstbewijzen (waaronder aanmerkelijkbelangaandelenaanmerkelijk belangaandelen) door natuurlijke personen te belasten, met een tienjaarstermijn (artikel 13, zesde lid); een bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringensociale zekerheidsuitkeringen, indien het afkoopsommen betreft die hiervoor in de plaats komen of indien de woonstaat pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen sociale zekerheidsuitkeringen vrijstelt (artikel 18 en protocolbepaling XIII ad artikel 18); een restbepaling ten aanzien van overige inkomsten (artikel 21) met een waarborg tegen het ontgaan van belasting (protocolbepaling XIV ad artikel 21); een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats (artikel 24); een regeling voor het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden (artikel 28); een bepaling dat het OESO- en VN-commentaar (zie xxx.xxxx.xxx, respectievelijk xxxx://xxxxx0.xx.xxx/xxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/xxxxxxxxx/xx/xxxxx000000.xxx) richtinggevend zijn bij de uitleg van met het OESO-modelverdrag en VN-modelverdrag corresponderende bepalingen in het verdrag (protocolbepaling I). Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van Azerbeidzjan. Deze betreffen in het bijzonder het aanmerken van dienstverleningsactiviteiten als een vaste inrichting wanneer deze meer dan zes maanden bestrijken (artikel 5, derde lid, onderdeel b), het aanmerken als vaste inrichting van het verzekeren van risico’s of het innen van premies in de andere staat door tussenkomst van een andere persoon dan een onafhankelijke agent, behoudens in geval van herverzekering (artikel 5, zesde lid), een bronstaatheffing ter zake van dividenden op deelnemingen, interest en royalty’s (artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 12, tweede lid) en een bepaling betreffende zogenoemde onroerendezaakvennootschappen onroerende zaakvennootschappen (artikel 13, tweede lid). Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse verdragsbeleid worden aangegeven.
Appears in 1 contract
Verloop van de onderhandelingen. Van 15 tot en met 19 De onderhandelingen zijn in juni 19982007 in één ronde afgerond. Vóórdat de eerste onderhandelingsronde feitelijk plaatsvond, van 1 tot en met 3 september 1999 en van 5 tot en met 9 juli 2004 hebben Nederland en Azerbeidzjan in Den Haag en Bakoe over het Verdrag onderhandeld. Daarbij is uiteindelijk overeenstemming bereikt over alle bepalingen van het belastingverdragkon reeds op een groot aantal punten schriftelijk overeenstemming worden bereikt. De aanleiding tot voor de onderhandelingen was de wens van beide partijen om de bestaande verdragsloze situatie op te heffen, die na het uiteenvallen van teneinde de voormalige Sovjet-Unie in 1991 in de onderlinge relatie was ontstaan. Dit teneinde economische betrekkingen tussen tussen, en wederzijdse investeringen door door, inwoners van Nederland en Azerbeidzjan Bahrein te bevorderen. De besprekingen Als uitgangspunt voor de onderhandelingen diende een van Nederlandse zijde opgesteld ontwerp. Dit ontwerp kwam nagenoeg overeen met de bijlage bij de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs 1-2), met dien verstande dat daaraan zijn aangekondigd toegevoegd de in het Nederlandse verdragsbeleid ontwikkelde bepalingen, die zijn toegelicht in de persberichten notitie “Uitgangspunten van het Ministerie beleid op het terrein van Financiën van 7 april 2000het internationaal fiscaal (verdragen)recht” (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 00/078, 27 november 2001, nr4; hierna: Notitie Uitgangspunten). 01/319, 22 januari 2003, nr. 03/016 en 30 maart 2004, nr. 2004/048. Naar aanleiding van deze persberichten zijn geen reacties van burgers of van Tevens is de zijde tekst op enige punten in overeenstemming gebracht met de tekst van het bedrijfsleven ontvangenOESO-modelbelastingverdrag 2005 (OESO-publicaties, Parijs 2005; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). De Nederlandse inzet bij van de onderhandelingen was te komen tot een verdrag dat zoveel mogelijk in overeenstemming zou zijn met het Nederlandse verdragsbeleid zoals dat is gepubliceerd in de notitie Algemeen fiscaal verdragsbeleid (Kamerstukken II 1987/88, 20 365, nrs. 1 en 2) en in de notitie ‘Uitgangspunten van het beleid op het terrein van het internationaal fiscaal (verdragen)recht’ (Kamerstukken II 1997/98, 25 087, nr. 4; hierna te noemen: ‘Notitie Uitgangspunten). Deze inzet heeft erin geresulteerd dat de structuur, de inhoud en de bewoordingen van het Verdrag in het algemeen overeenstemmen met het gebruikelijke patroon van de door Nederland gesloten verdragen op dit terrein. Bij de meeste artikelen is de tekst gevolgd van het OESO-modelbelastingverdrag 2003 (OESO-publicaties, Parijs 2003; zie xxx.xxxx.xxx; hierna: het OESO-modelverdrag). Bij enkele bepalingen is op verzoek van Azerbeidzjan de tekst gevolgd van de United Nations Model Convention (United Nations Model Double Taxation Convention between Developed and Developing Countries, 2001; hierna: het VN-modelverdrag)voormelde notities neergelegde beleid. Naar de mening van de eerste ondertekenaar vormen de in het Verdrag neergelegde regelingen regelingen een resultaat dat, in het licht van de over en weer naar voren gebrachte wensen, als evenwichtig kan worden beschouwd en waarin op bevredigende wijze rekening is gehouden gehouden met de belangen van het Nederlandse bedrijfsleven. De door Nederland naar voren gebrachte gebrachte wensen konden bij de onderhandelingen voor een groot deel nagenoeg geheel worden gerealiseerdverwezenlijkt. Daaronder kunnen de volgende punten worden genoemd: de . Een bepaling dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden slechts op grond waarvan pensioenfondsen als een vaste inrichting wordt beschouwd als deze langer duren dan 12 maanden verdragsgerechtigd worden aangemerkt (artikel 54, tweede lid). Indien een lichaam inwoner is van beide staten, zal de vestigingsplaats door wederzijdse overeenstemming worden vastgesteld, met dien verstande dat indien geen overeenstemming wordt bereikt over de vestigingsplaats, de bevoegde autoriteiten wederzijdse overeenstemming zullen trachten te bereiken over de verdragstoepassing ten aanzien van het betreffende lichaam (artikel 4, vierde lid). Het recent ondertekende verdrag met Bahrein inzake belasting op luchtvaartwinsten (Trb. 2007, 39) blijft in stand, aangezien dit mede ziet op douanerechten. Indien de bepalingen uit het Verdrag gunstiger voor de belastingplichtige blijken te zijn, zullen deze laatste prevaleren (artikel 8, derde lid, onderdeel a); het gebruikelijke winstartikel, inclusief de winsttoerekening in geval van bedrijfsklare projecten (turn-keybepaling) (artikel 7 en protocolbepaling VI ad artikel 7); de expliciete vastlegging dat vergoedingen voor technische diensten met inbegrip van diensten van toezichthoudende of raadgevende aard worden aangemerkt als vergoedingen waarop de bepalingen van de artikelen 7 en 14 van toepassing zijn (protocolbepaling VII ad artikelen 7 en 14); de . Een bepaling inzake overeenkomsten tot verdeling van concernkosten (cost-sharingbepalingsharing-bepaling) en corresponderende winstcorrecties (artikel 9 en protocolbepaling VIII ad artikel 9, eerste lid, laatste volzin); . Voor dividenden is 0% bronheffing overeengekomen bij een 10% deelneming met dezelfde Limitation on Benefits bepaling die ook in het verdrag met Koeweit is opgenomen (artikel 10, tweede lid, onderdeel a, en artikel 10, negende en tiende lid). Voor portfoliodividenden is een bronheffing van 10% overeengekomen (artikel 10, tweede lid, onderdeel b). Voor interest en royalty inkomsten geldt een uitsluitende woonstaatheffing (artikel 11 respectievelijk artikel 12). Als uitzondering op het beginsel van woonstaatheffing bij vermogenswinsten is de mogelijkheid biedt om conform het nationale recht het voordeel bij heffing over de winst behaald met de vervreemding van aandelen of aandelen, winstbewijzen (waaronder aanmerkelijkbelangaandelen) door natuurlijke personen te belasten, en schuldvorderingen behorende tot een aanmerkelijk belang met een tienjaarstermijn aan de voormalige woonstaat toegewezen. (artikel 13, vijfde lid). Bepalingen zijn opgenomen die voorzien in een bronstaatheffing over pensioenen en lijfrenten, inclusief de afkoopsommen. Voor socialezekerheidsuitkeringen is ook voorzien in een bronstaatheffing (artikel 17). Een bepaling werd opgenomen inzake non-discriminatoire aftrek voor pensioenpremies van tijdelijk uitgezonden personen (artikel 24, zesde lid); een bronstaatheffing voor pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen, indien het afkoopsommen betreft die hiervoor in de plaats komen of indien de woonstaat pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen vrijstelt (artikel 18 en protocolbepaling XIII ad artikel 18); een restbepaling ten aanzien van overige inkomsten (artikel 21) met een waarborg tegen het ontgaan van belasting (protocolbepaling XIV ad artikel 21); . Het Verdrag bevat een regeling betreffende de werkzaamheden buitengaats beslechting van geschillen omtrent toepassing en interpretatie van het Verdrag door arbitrage (artikel 2425, vijfde lid); een regeling voor . Bahrein gaat informatie met Nederland uitwisselen volgens de maatstaven zoals vastgelegd in het verlenen van wederzijdse bijstand bij invordering van belastingschulden OESO modelverdrag 2005 (artikel 2826); een . Een bepaling dat werd opgenomen inzake winsttoerekening in geval van bedrijfsklare projecten (“turnkey”-bepaling) (artikel F, tweede lid, van het OESO- en VN-commentaar (zie xxx.xxxx.xxx, respectievelijk xxxx://xxxxx0.xx.xxx/xxxxxxxx/xxxxxx/xxxxxx/xxxxxxxxx/xx/xxxxx000000.xxx) richtinggevend zijn bij de uitleg van met het OESO-modelverdrag en VN-modelverdrag corresponderende bepalingen in het verdrag (protocolbepaling IProtocol). Op enkele punten is van het Nederlandse verdragsbeleid afgeweken teneinde rekening te houden met specifieke wensen van AzerbeidzjanBahrein. Deze specifieke wensen betreffen in het bijzonder het aanmerken de uitbreiding van dienstverleningsactiviteiten als de opsomming wat onder een vaste inrichting wanneer deze meer dan zes maanden bestrijken (kan worden verstaan en een korter artikel 5, derde lid, onderdeel b), het aanmerken als vaste inrichting van het verzekeren van risico’s of het innen van premies over wederzijdse bijstand bij invordering in de andere staat door tussenkomst plaats van een andere persoon dan een onafhankelijke agent, behoudens in geval van herverzekering (artikel 5, zesde lid), een bronstaatheffing ter zake van dividenden op deelnemingen, interest en royalty’s (artikel 10, tweede lid, artikel 11, tweede lid, en artikel 12, tweede lid) en een bepaling betreffende zogenoemde onroerendezaakvennootschappen (artikel 13, tweede lid)uitgebreid artikel. Hieronder zullen in paragraaf 5 de overeengekomen resultaten op hoofdlijnen worden uiteengezetuiteengezet. Daarbij zullen per artikel de belangrijkste afwijkingen van het Nederlandse verdragsbeleid verdragsbeleid worden aangegeven.
Appears in 1 contract