Vleermuizen Voorbeeldclausules

Vleermuizen. Uit het MER blijkt dat de voorzienbare sterfte in een windpark in een kavel in windenergiegebied Hollandse Kust (west) voor de ruige dwergvleermuis maximaal 73 slachtoffers per jaar bedraagt. De mogelijkheid dat de overlevingskans van ruige dwergvleermuizen toeneemt omdat ze de windturbines kunnen gebruiken om hun trek te onderbreken is niet verrekend met het aantal slachtoffers, omdat onbekend is of hiervan sprake is en zo ja, hoe groot het effect dan is. De voorzienbare sterfte voor de rosse vleermuis is maximaal 2 slachtoffers per jaar, en voor de tweekleurige vleermuis maximaal 1 slachtoffer per jaar. Er zullen geen gewone dwergvleermuizen jaarlijks als slachtoffer vallen. Deze slachtofferaantallen zijn bepaald zonder dat mitigerende maatregelen zijn meegenomen in de berekeningen. Een kwantitatieve beoordeling van het effect van deze aantallen slachtoffers op de gunstige staat van instandhouding is hier nog niet gedaan, in lijn met het advies van de Commissie MER op de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor de windparken in windenergiegebied Hollandse Kust (zuid). Een dergelijke analyse is ook lastig te doen door de onzekerheid van de herkomst en grootte van de betrokken populaties.
Vleermuizen. Over vleermuizen is veel minder informatie beschikbaar dan over vogels. Dat vleermuizen over de Noordzee vliegen staat vast, echter de aantallen, de populatiegroottes waarvan deze dieren afkomstig zijn en hun gedrag op zee zijn onbekend. Ruige dwergvleermuis en rosse vleermuis zijn de twee soorten die door hun voorkomen op de Noordzee potentieel negatief beïnvloed kunnen worden door windparken op zee, echter een vergroting van de monitoringsinspanning is noodzakelijk om kwantitatieve uitspraken te doen over effecten. Op basis van enkele aannames zullen de effecten het kleinst zijn op de rosse vleermuis. Voor de meeste vleermuissoorten is de informatie aangaande de grootte van bronpopulaties dermate ontoereikend dat een realistische inschatting van effecten niet mogelijk is. In opdracht van Rijkswaterstaat (2015) zijn voor de verschillende soorten vleermuizen een inschatting gedaan in hoeverre de verwachte aantallen aanvaringslachtoffers de PBR van populaties van deze soorten zullen overschrijden. Deze PBR waarden zijn gebaseerd op soortspecifieke populatiegroeicurves en minimum populatieschattingen per soort. Dit kon uitsluitend worden gedaan voor de ruige dwergvleermuis en de rosse vleermuis. Voor de andere soorten is er niet genoeg data beschikbaar om betekenisvolle uitspraken te doen. Dit leidde tot PBR waarden van 1.905 ruige dwergvleermuizen voor de populaties uit Letland, Litouwen, Polen en Zweden, en 4.089 rosse vleermuizen uit Letland, Polen en Zweden. De cumulatieve aantallen slachtoffers onder ruige dwergvleermuizen (7.700 volgens Rijkswaterstaat 2015) zouden daarmee ver boven de PBR liggen, terwijl die van rosse vleermuis (200 zie Rijkswaterstaat 2015) hieronder liggen. Echter de belangrijkste conclusie van Rijkswaterstaat (2015) is dat door een gebrek aan data voor beide soorten significant negatieve effecten niet zijn uit te sluiten. Het is niet mogelijk om in het geval van vleermuizen de Nederlandse PBR te gebruiken conform de aanpak bij vogels. We hebben wel een schatting van het aantal ruige dwergvleermuizen dat over de zuidelijke Noordzee vliegt (40.000, Limpens et al. 2017). Voor de rosse vleermuis is deze schatting niet beschikbaar en is het toetsen van slachtoffers aan de Nederlandse populatie onverstandig. De Nederlandse populatie overwintert grotendeels in Nederland. De trek die bij Nederlandse dieren is vastgesteld vond in zuidelijke (of ZW) richting plaats. Trek naar Engeland is nog nooit vastgesteld. Op dit moment zijn cumulatieve ...
Vleermuizen. Binnen de grenzen van het plangebied zijn geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. De gewone dwergvleermuis maakt ten noorden van aansluiting Hilversum van alle onderdoorgangen (A27) gebruik als vliegroute. Hier is de dichtheid van individuen vrij hoog, vermoedelijk als gevolg van verblijfplaatsen in de omgeving (bebouwde kom van Hilversum), en zijn er ook baltsende exemplaren waargenomen. Zuidelijker zijn geen gebruikte onderdoorgangen vastgesteld. De onderdoorgangen in de A1 van de rivier de Eem en de diverse aansluitingen worden slechts incidenteel gebruikt als vliegroute door enkele individuen. De laatvlieger foerageert onder meer in de omgeving van De Bosberg. De meervleermuis en watervleermuis maken gebruik van de Eem als vliegroute en ze maken gebruik van dit water als foerageergebied. Daarnaast is de watervleermuis ook foeragerend aangetroffen boven de plas tussen de A1 en Baarn en boven de plas ten westen van verzorgingsplaats De Haar. Verstoring van de foerageerfunctie tijdens de uitvoering van de werkzaamheden kan niet op voorhand worden uitgesloten. De functies van de passage en het foerageergebied blijven ondanks de ingreep in stand, zodat aanvragen van een ontheffing alleen voor de uitvoering van de werkzaamheden nodig is, tenzij tijdens de uitvoering een werkprotocol in acht wordt genomen.
Vleermuizen. Hieronder wordt enkel voor de soort waarvan verblijfplaatsen verdwijnen de staat van instandhouding beschreven, het gaat om ruige dwergvleermuis en gewone dwergvleermuis. Verder wordt de staat van instandhouding gerelateerd aan de te nemen mitigerende en compenserende maatregelen.
Vleermuizen. Ondanks het treffen van mitigerende maatregelen kan het vernietigen van twee paarverblijfplaatsen van de ruige dwergvleermuis en één zomer/paar verblijfplaats niet worden voorkomen. Ontheffing wordt aangevraagd voor artikel 3.5 lid 2 en 4.
Vleermuizen. Onderbreken hop-over en vliegroutes Verlichting
Vleermuizen. Over stand van de populaties en voorkomen van vleermuizen is nog veel onbekend. Mede daarom zijn er in dit akkoord afspraken gemaakt om deze kennis te vergroten. Tegelijkertijd is het noodzakelijk om op dit moment vleermuisslachtoffers zoveel mogelijk te beperken. Gezien het gebrek aan kennis is het lastig te bepalen waar en wanneer stilstand nuttig en effectief is. Onderstaande parameters en criteria voor de stilstand zijn gebaseerd op basis van de huidige ecologische kennis en de situatie in Nederland, en dienen te worden geëvalueerd. De monitoring dient er op gericht te zijn te toetsen of alle hiervoor genoemde parameters ecologisch gezien goed zijn gekozen en indien nodig aan te passen. Tevens wordt met de monitoring bekeken of de maatregelen en eventuele innovaties effectief zijn. Lokaal voorkomende vleermuizen, bijvoorbeeld kraamkolonies vallen onder de locatieafhankelijke maatregelen. Daarnaast gelden de volgende generieke maatregelen. Stilstand voor vleermuizen wordt standaard toegepast bij een combinatie van hoog-risico-locaties en hoog- risicoperiodes en bepaalde weersomstandigheden. Stilstand is niet standaard aan de orde wanneer er sprake is van een laag-risico-locatie en/of een laag-risico- periode. Er is sprake van een hoog-risico-periode tijdens de migratieperiode (tussen 15 juli - 15 oktober). De periode (tussen 15 maart – 15 juli) buiten de herfst-migratieperiode geldt als laag-risico-periode, omdat windparken over het algemeen niet dicht op bebouwing of bos, i.c. locaties met kraamverblijven, staan. Op locaties waar toch risico in bv. de kraamperiode optreedt, wordt dit opgemerkt door onderstaande monitoring en, indien noodzakelijk op basis van de evaluatie, ingeperkt door aanpassing van de stilstand. Met betrekking tot locaties wordt een onderscheid gemaakt tussen hoog-risico en laag-risico-locaties voor individuele turbines en parken. Er is sprake van een hoog-risico-locatie in het geval de turbines worden geplaatst op of vlak langs grote wateren (<150m) en/of op minder dan 150m afstand van bos. Op overige locaties is sprake van een laag-risico-locatie. Op deze locaties en in deze periode wordt stilstand standaard toegepast onder de volgende condities: droog weer en een temperatuur van 10 °C of meer en een windsnelheid van 5 m/s of lager op ashoogte in het binnenland of 6 m/s of lager op ashoogte in kustgebieden7 en tussen zonsondergang en zonsopgang. Stilstand moet ecologisch en economisch doelmatig moet zijn. Daarom streven partijen e...
Vleermuizen a. Er worden vleermuiskasten geplaatst aan de uitkijktoren b. Het creëren van lijnvormige beplantingen en de wadi zorgen ervoor dat vleermuizen in het gebied kunnen foerageren en het terreinen kunnen doorkruisen.
Vleermuizen. Vernietigen verblijfplaatsen
Vleermuizen. Voor vleermuizen wordt voorgesteld om elke windturbine van een stilstandvoorziening te voorzien. Een stilstandvoorziening bestaat uit vaste grenswaarden waarbij de turbines worden stilgezet. Dit is alleen nodig in de periode dat de meeste vleermuizen zijn te verwachten. De stilstandvoorziening zal leiden tot een reductie van het aantal aanvaringsslachtoffers onder vleermuizen van 46 tot 90%. In het geval van Windpark Agro-Wind is voorzien dat dit aantal met 80% zal dalen. Dit leidt tot de volgende voorziene sterftecijfers. Gewone dwergvleermuis 48,4 51 Ruige dwergvleermuis 2,6 28 Laatvlieger 2,8 3 Rosse vleermuis (lokaal) 2,4 3 Rosse vleermuis (trek) 0,8 220 Ook voor de windparken De Pals en Arendonk is (bij voorschrift) een stilstandvoorziening van toepassing. Uitgaande van een netwerkpopulatie van de soorten binnen een ‘catchment area’3 met een straal van 30 kilometer, betekent de stilstandvoorziening dat de additionele sterfte door Windpark Agro- Wind, gecumuleerd met die van de naastgelegen op te richten windparken de Pals en Arendonk, onder de 1%-mortaliteitsnorm zal blijven, waarmee kan worden gewaarborgd dat de staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis, de ruige dwergvleermuis, de laatvlieger en de rosse vleermuis niet in het geding komt. Zoals uit tabel 2 mag blijken is het nodig om voor vleermuizen een sterftereductie te bereiken van 80%. Verschillende studies, zoals Xxxxxx et al. (2011)4 tonen aan dat verhoging van de cut-in speed tot belangrijke sterftereductie leidt, van 44% tot 93%. Een andere variabele bij de mitigatie middels stilstand is, naast de windsnelheid, de temperatuur. Vleermuisactiviteit neemt in de regel af bij een lagere temperatuur5. Door de turbines pas bij een lagere temperatuur in te schakelen wordt sterfte voorkomen. De vleermuisactiviteit neemt ook af bij regen van enige betekenis. Aanvrager stelt voor, ter realisatie van de sterftereductie voor vleermuizen, om een stilstandvoorziening toe te passen op de elf turbines. Daarbij wordt de cut-in speed gedurende de nacht en in de actieve periode van de vleermuizen verhoogd naar 5 m/s. Daarnaast wordt, voor het nauwkeurig toepassen van een algoritme ter verdere reductie van sterfte, de activiteit van vleermuizen op rotorhoogte gevolgd vanuit een gondel van één van de turbines van het windpark Agro-Wind. Deze voorzieningen zijn in grote lijnen voldoende. Om het vereiste, de hoge reductiepercentage van 80% te borgen, scherpen wij middels een voorschrift de stilstandvoo...