Effecten Voorbeeldclausules

Effecten. (a) een verhandelbaar aandeel of een ander daarmee gelijk te stellen verhandelbaar waardebewijs of recht van de rechtspersoon;
Effecten. Element Informatieverplichting
Effecten. El. Informatie- verplichting Informatie
Effecten. Een verzamelterm voor verhandelbare rechten die een financiële waarde vertegenwoordigen, zoals omschreven in artikel 1 van de Wet Toezicht Effectenverkeer.
Effecten. In het kader van de Flora- en faunawet heeft onderzoek plaatsgevonden naar de aanwezigheid van (beschermde) planten en dieren in het plangebied en de effecten van de ingreep op deze soorten. Op basis van dit onderzoek is vastgesteld of het al dan niet noodzakelijk is om in het kader van de Flora- en faunawet ontheffing aan te vragen voor de hieronder genoemde soorten. In tabel 6.4 is opgenomen welke soorten er binnen het plangebied (dus niet alleen waar verharding plaatsvindt, maar ook ingrepen aan watergangen en dergelijke) zijn aangetroffen en welk beschermingsregime zij hebben. Tevens geeft de tabel aan welke verboden van de Flora- en faunawet zullen worden overtreden indien geen mitigerende maatregelen worden genomen. Planten - - - Zwanebloem , brede wespenorchis, Art. 8 Zoogdieren - Das, Gewone dwerg- vleermuis , Laatvlieger Meervleermuis en Watervleermuis - Vos, Ree, Veldmuis Art. 10, 11 (Das) Art 11 (Gewone dwergvleermuis) Vogels Sperwer, buizerd - - - Vissen - Grote modderkruiper, bittervoorn Kleine modderkruiper - Art. 9, 11 Amfibieën - Poelkikker, Kamsalamander - Bruine kikker , bastaardkikker, gewone pad, meerkikker, Groene kikker, Kleine watersalamander Art. 9, 11 Reptielen - Hazelworm Ringslang Levendbarende hagedis - Art. 9, 11 Weekdieren Platte schijfhoren Art. 9, 11 Ten opzichte van het Ontwerp-Tracébesluit zijn er soorten bijgekomen. In een aantal zienswijzen op het Ontwerp-Tracébesluit zijn soorten genoemd die niet waren opgenomen. Daarnaast zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd, bijvoorbeeld naar vleermuizen en dassen. De resultaten van deze aanvullende onderzoeken hebben eveneens geleid tot aanvullingen in de tabel en in de hieronder beschreven effectbeschrijvingen.
Effecten. De vennootschap kan enkel aandelen op naam met stemrecht en obligaties uitgeven. De raad van bestuur, is bevoegd om over de uitgifte van nieuwe aandelen of obligaties te beslissen, een en ander overeenkomstig het WVV.
Effecten. Ten aanzien het aspect bodem zijn er nauwelijks effecten te verwachten. Doordat de aard van de werkzaamheden niet reiken tot de beschermde dieptes en een ondoorlatende kleilaag het grondwater beschermt tegen verontreinigingen worden geen effecten verwacht op het aspect bodem- en grondwaterbeschermingsgebieden. De maatregelen hebben ook geen effect op de grondmechanische situatie of verontreiniging van het grondwater in de deklaag. Op locaties waar bodemingrepen plaatsvinden wordt onderzocht of er sprake is van bodemverontreinigingen. Sanering vindt plaats op locaties waar bodemingrepen plaatsvinden en sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Het effect is daarmee neutraal. Op basis van de uitkomsten van het Historisch bodemonderzoek, inclusief de aanvullende werkzaamheden, behoeven er vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstig gebruik.
Effecten. Uit gegevens in de NSL-Monitoringstool blijkt dat de luchtkwaliteit in de huidige situatie (2020) ruimschoots voldoet aan de gestelde eisen in de Wet milieubeheer. De concentraties NO₂, PM₁₀ en PM₂⸴₅ langs de wegen in de omgeving van het tracé liggen ruim beneden de gestelde grenswaarden. In de autonome ontwikkeling (2030) zijn deze concentraties nog verder gedaald. Er zijn dus zowel in de huidige als in de autonome situatie geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit aanwezig in de omgeving van het project. Het project voldoet aan de wettelijke grenswaarden van de Wet milieubeheer voor luchtkwaliteit en is daarmee uitvoerbaar. Daarnaast vindt er elektrificatie van de Maaslijn plaats waardoor in de projectsituatie met elektrische treinen wordt gereden in plaats van dieseltreinen. Dit heeft een positief effect op de luchtkwaliteit in de omgeving. Voor een uitgebreide toelichting op de luchtkwaliteitseffecten wordt verwezen naar het achtergrondrapport Lucht. Deze is opgenomen in Bijlage 12 van deze toelichting.
Effecten. Uit het onderzoek is het volgende geconcludeerd: Voor het plaatsgebonden risico zijn zowel het aantal vervoerde gevaarlijke stoffen en de ongevalsfrequentie relevant. Het vervoer van gevaarlijke stoffen wijzigt niet ten gevolge van het plan. De ongevalsfrequentie (bepaald op basis van de snelheid - hoog of laag - en de aanwezigheid van wissels) wijzigt enkel lokaal ter plaatse van de locaties waar wissels worden verwijderd of worden toegevoegd. De snelheidswijzigingen hebben geen invloed op de ongevalsfrequentie, omdat alle baanvakken binnen het onderzoeksgebied met de snelheid hoog zijn geclassificeerd. Ter plaatse van de baanvakken waar geen wissels worden verwijderd of worden toegevoegd blijft het PR-plafond gelijk. Er is op deze baanvakken dan ook geen sprake van een (dreigende) overschrijding van het PR-plafond. Op de baanvakken waar wissels worden verwijderd of worden toegevoegd (baanvakken AC, AD en AE van route 50) wijzigt de ongevalsfrequentie. Het al dan niet hebben van een wissel heeft voor deze baanvakken op route 50 echter geen invloed op het PR-plafond. Dit blijft 0 meter. Er is op deze baanvakken dan ook geen sprake van een (dreigende) overschrijding van het PR-plafond. Het PAG is aanwezig langs hoofdspoorwegen waarover substantiële hoeveelheden brandbare vloeistoffen worden vervoerd. Aangezien het plan geen toename van het vervoer van gevaarlijke stoffen tot gevolg heeft, wijzigt de toekenning of een baanvak dat een PAG heeft niet. Het PIP heeft dan ook geen invloed op de ligging van het PAG en de (beperkt) kwetsbare objecten die binnen het PAG zijn gelegen. Het groepsrisico dient verantwoord te worden, indien wordt voldaan aan één van de criteria uit in lid 1 én lid 2 van artikel 28 (afwijkende beoordeling groepsrisico) uit de Beleidsregels EV. Uit deze resultaten blijkt dat het groepsrisico in de plansituatie hoger is dan 1 maal de oriëntatiewaarde en dat deze afneemt ten opzichte van de referentiesituatie. Dit betekent dat nergens binnen het plan wordt voldaan aan artikel 28 lid 2 uit de Beleidsregels EV. Derhalve is een verantwoording van het groepsrisico niet vereist.
Effecten. C.1 Beschrijving van type en categorie van de Obligaties en security identification number 2,05% vastrentende obligaties die vervallen op 8 mei 2016 uitgedrukt in euro (de Obligaties) ISIN BE0002195619; Gemeenschappelijke Code (Common Code) 091517639