BELEIDSOPTIES. Tabel 2 brengt concrete opties voor beleid in beeld, gericht op ofwel het verbeteren van de huidige situatie (de middelste kolom) ofwel het sterker bewegen richting een van de twee sturingsfilosofieën (de buitenste kolommen). Binnen alle kolommen worden de opties gestructureerd langs de vier elementen voor effectieve sturing. Er is een aantal opties dat in de huidige situatie wenselijk is, bijvoorbeeld omdat ze tegenstrijdige prikkels wegnemen of tot extra informatie leiden; deze zijn opgenomen in de middelste kolom. Daarnaast zijn sommige maatrege- len op zichzelf niet direct onder een sturingsfilosofie te scharen, maar hangt het af van de precieze invulling waar de maatregel hoort. Zo is meten van prestaties stap één, maar is de echte vraag De beleidsopties zijn veelal uitgewerkt in beleidsfiches, zie bijlage 1. In die fiches worden maatregelen, hun (beoogde) effect, de noodzakelijke stappen om tot uitvoering te komen en de budgettaire gevolgen nader omschreven. Beleidsopties moeten ook vooral zo worden gezien: als opties. De fiches schetsen een mogelijke oplossing (en soms ook meerdere) voor het voorliggende beleidsvraagstuk, maar in de praktijk zijn ook andere oplossingen denkbaar. Waar empirische evi- dentie over de effectiviteit van maatregelen beschikbaar is, is deze zoveel mogelijk opgenomen in de fiches. Voor sommige maatregelen is echter geen empirisch bewijs beschikbaar, daar is de on- derbouwing meer theoretisch van aard. Daarnaast kennen sommige maatregelen een (forse) bud- gettaire intensivering. Of deze maatregelen daarmee het invoeren waard zijn, vergt politieke we- ging (die ook breder kan gaan dan alleen het onderwijs). Tot slot is er nog geen uitvoeringstoets op de maatregelen uitgevoerd en zijn de maatregelen wat betreft uitvoeringslast ook niet in sa- menhang bekeken. Dit IBO kent, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is, geen besparingsvariant. Hierdoor kan bij lezing van de beleidsrichtingen het beeld ontstaan dat een grote investering nodig is in het onderwijs om deze te bekostigen. Dit kan, maar is niet per se het geval: budgettaire consequen- ties kunnen ook (deels) uit bestaande middelen worden bekostigd, of via ombuigingen op de OCW- begroting. Wel geldt: hoe groter de kosten van maatregelen, hoe lastiger ze in te passen zijn. Heldere doelen zijn in iedere sturingsfilosofie wenselijk. Dat schept duidelijkheid voor de betrokken actoren en dient als toetssteen voor beleid. Hóe die doelen precies worden ingevuld is een tweede. Een minimale variant, passend bij de filosofie van gereguleerde zelfsturing, is het de- finiëren van de minimale set vaardigheden die leerlingen geacht worden te beheersen na het ver- laten van school. Wil de overheid verder gaan, dan kan het de doelen verbreden (breder dan de basisvaardigheden) en gedetailleerder invullen (bijvoorbeeld naast einddoelen ook tussentijdse doelen voor leerlingen opnemen). In beide gevallen is het zaak deze doelen niet alleen te defini- eren, maar ook te borgen dat ze worden gedragen door het veld. Daar valt nog het nodige te win- nen. Zo bestaan er nu referentieniveaus, maar deze hangen onvoldoende samen met de verplichte kerndoelen en examenprogramma’s, wat effectief toezicht bemoeilijkt. Daarnaast worden de refe- rentieniveaus niet door het hele veld ervaren als een norm waarnaar gestreefd moet worden. Hetzelfde geldt voor zicht op prestaties. Een voldoende frequent zicht op prestaties is in beide filosofieën van belang. In het meer op autonomie gerichte model kan zicht op prestaties de cen- trale overheid het vertrouwen geven om de handen wat meer op de rug te houden. Zicht op pres- taties is ook los van de rol van de overheid van belang als katalysator van onderwijskwaliteit: het extra inzicht in prestaties faciliteert het leren over effectieve onderwijsmethoden, informeert ou- ders en maakt het benchmarken van schoolprestaties mogelijk. Zicht op prestaties vraagt om een aantal extra indicatoren. Zonder onderling vergelijkbare resultaten uit de doorstroomtoets in het po is landelijk niet goed te beoordelen of het po voldoende presteert op de cognitieve vaardighe- den. Op andere onderdelen van onderwijskwaliteit, zoals kansengelijkheid en sociaal welbevinden, ontbreekt het zicht geheel. Schoolbesturen en scholen kunnen de informatie gebruiken om te zor- gen dat de prestaties op het juiste niveau zijn. Bij actievere meer centrale sturing kan de extra data als stuur- en verantwoordingsinstrument informeren. Bij gebruik van de data moet vooraf duidelijkheid zijn over de doelen. Het doel van een toets beïnvloedt namelijk de kwaliteit van de toets. Leerlingen doen harder hun best voor een Het is zaak dat actoren zijn toegerust op hun taak: personeel, leermiddelen, ondersteu- ning en huisvesting moeten kwalitatief en kwantitatief op orde zijn. Dit vraagt om een le- rende sector waar optimaal gebruik wordt gemaakt van wetenschappelijke kennis over interventies en aanpakken en waar voortdurend wordt gewerkt aan professionalisering via heldere eisen aan de beroepsgroepen. Er moeten voldoende leraren en schoolleiders zijn die op de goede plaats werken. Op het vlak van bijscholingsaanbod, ondersteuning en leermiddelen lijkt in algemene zin het no- dige te winnen qua transparantie. Maatregelen zien vooral op het harmoniseren en in beeld bren- gen van kwaliteitskeurmerken. Dit bevordert de werking van de markt voor bijscholing, ondersteu- ning en leermiddelen. Voor maatregelen op het vlak van huisvesting wordt verwezen naar het IBO Onderwijshuisvesting Funderend onderwijs. Richting meer actieve centrale sturing Hoe dan ook doen Richting meer gereguleerde zelfsturing
Appears in 4 contracts
Samples: www.rijksoverheid.nl, open.overheid.nl, sociaalweb.nl