Aanleiding. In de zomer van 2022 presenteerde het Rijk de opgaven voor het landelijk gebied in haar Startnotitie voor het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG), met daarin doelen voor natuurherstel (met als onderliggende opgave de reductie van stikstof), water en klimaat. Hiervoor is de provincie Groningen het programma Transitie Landelijk Gebied (TLG) gestart, waarvoor in gebiedsprocessen de opgaven en oplossingsrichtingen worden verkend en ingevuld. De gebiedsprocessen zijn van groot belang om samen met de gebieden toe te werken naar het gevraagde provinciale gebiedsprogramma. In het gebiedsproces is toegewerkt naar dit deelgebiedsplan met maatregelopties op gebied van natuurherstel, water en klimaat in combinatie met perspectief voor de landbouw. Het doel van dit deelgebiedsplan voor deelgebied Veenkoloniën is om de uitkomsten van het gebiedsproces in de Veenkoloniën inzichtelijk te maken, tezamen met inzicht in het doorlopen proces en de opgaven vanuit het TLG die betrekking hebben op de Veenkoloniën. Het gebied Veenkoloniën De Veenkoloniën is een jong en rationeel landschap van rechte lijnen, dat eigenlijk pas in de zeventiende en achttiende eeuw is ontstaan. Daarvóór was het een bijna onbegaanbaar moeras. Nagenoeg al het hoogveen dat hier te vinden was is afgegraven waardoor langs de gegraven hoofdkanalen de karakteristieke lintdorpen en het huidige landschap zijn ontstaan. In Figuur 1 op de volgende pagina is te zien hoe het gebied zich heeft ontwikkeld. De Herinrichting Veenkoloniën tussen 1983 en 2017 is bepalend geweest voor de landbouwkundige en landschappelijke inrichting van het gebied zoals dat nu is. Het gebied kenmerkt zich nu door grootschalige openheid en de landschappelijke identiteit bevat een duidelijke mix van oude industrielandschappen en agrarisch grondgebruik, waarin kanalen en wijken als zeer kenmerkend worden ervaren. Er is een duidelijk contrast zichtbaar tussen de besloten delen van het gebied, bestaande uit kanaaldorpen en het achterliggende cultuurlandschap. In zijn geheel bestaat de Veenkoloniën zowel uit een Gronings als een Drents deel, zie Figuur 2 op de volgende pagina 1. In het TLG-proces, waar voorliggend plan voor is opgesteld, ligt de focus op het Groningse deel van de Veenkoloniën. Wanneer in dit plan wordt gesproken over Veenkoloniën gaat het dus om het gebied dat binnen de provincie Groningen ligt.
Aanleiding. De gemeente Heemstede heeft een overeenkomst tot het verwerken van het huishoudelijk restafval van Heemstede met AEB Amsterdam. Deze overeenkomst is aangegaan per januari 2013 en heeft een looptijd van 10 jaar, dus tot 1 januari 2023. Heemstede levert jaarlijks circa 5.500 ton huishoudelijk restafval aan ter verwerking. Het is noodzakelijk de restafvalverwerking vanaf 2023 opnieuw te waarborgen. In gezamenlijkheid met Meerlanden-gemeenten, aangevuld met nog een aantal andere gemeenten, is een verkenning gestart naar de opties voor de verwerking van ons restafval per 1 januari 2023. In het onderzoeksrapport Verkenning strategische opties voor de be- en verwerking van huishoudelijk restafval (zie bijlage) zijn diverse routes verkend, waarbij er twee als uitvoerbaar resteren: de verwerking en eventuele nascheiding van het restafval wordt aanbesteed aan de markt, of de verwerking van het huishoudelijk restafval wordt via ‘inbesteding’ aan een overheid gedomineerde organisatie overgedragen. Bij inbesteding gaat de gemeente (als aandeelhouder) deelnemen in een overheid gedomineerde afval- en grondstoffenverwerker. Daarbij kan zonder verplichte aanbesteding de verwerking van het restafval aan de verwerker worden opgedragen. Op basis van de uitgevoerde verkenningen en besprekingen met portefeuillehouders en ambtelijk adviseurs van de gemeenten is geconcludeerd dat aanbesteding voor alle gemeenten een mogelijke route is en de route van inbesteden weer andere (specifieke) kansen en perspectieven biedt. Op basis van bovenstaande conclusie heeft het college 21 september 2021 besloten tot het verder uitwerken van twee opties, te weten de optie (openbare) aanbesteding en de optie inbesteding bij een overheidsgedomineerde afvalverwerker. In het collegebesluit werd de commissie Ruimte om een zienswijze gevraagd. Op 25 oktober 2021 is de zienswijze afgegeven met als conclusie: De meerderheid van de commissie vindt het moeilijk om nu een oordeel te vellen over de procedure, tot die tijd is het verstandig om een tweesporenbeleid te voeren. De commissie wil graag later een advies van het college over welke van de twee (inbesteding of aanbesteding).
Aanleiding. Het project Afsprakenkaart is opgezet om de financieel-administratieve afspraken tussen gemeenten en zorgaanbieders verder te standaardiseren en daarmee zowel gemeenten te helpen bij het maken van keuzes als de diversiteit in afspraken voor zorgaanbieders sterk te verminderen. Samen leidt dit tot minder administratieve lasten voor gemeenten en zorgaanbieders. Het project heeft een tweetal aanleidingen. Beide aanleidingen draaien om een mogelijk vermijdbare administratieve last, als gevolg van de diversiteit van contracten in de Jeugdzorg en de Wmo. De twee aanleidingen voor de Afsprakenkaart zijn:
Aanleiding. De gemeente Rotterdam heeft met haar Collegebesluit d.d. 8 november 2016 en het Raadsbesluit d.d. 24 november 2016 aangegeven heeft met ingang van 1 januari 2018 uit de gemeenschappelijke regeling Natuur- en recreatieschap IJsselmonde (hierna: “het Schap”) te willen treden; De gemeente Rotterdam heeft voorts bij monde van haar wethouder Xxxxx Xxxxxxxx aangegeven dat de gemeente Rotterdam ook na uittreding uit het Schap betrokken wil blijven bij (de ontwikkeling van nieuw) beleid en beheer van regionale, buiten stedelijke groengebieden, waartoe ook behoren de gebieden in eigendom en beheer van Schap, meer in het bijzonder Oude Maas Oost, de Carnisse Grienden en het Zuidelijk Randpark; De gemeente Rotterdam is van mening dat toekomstige beleid en beheer van regionale, buiten stedelijke groengebieden, gericht dient te zijn op (i) behoud van de openbare toegankelijkheid van die gebieden, (ii) het schoon, heel en veilig houden daarvan, (iii) de aanwezigheid van kwalitatief goede voorzieningen en (iv) verbetering van de relatie met de rivier; Het besluit van Rotterdam heeft relatie met de besluiten van Provinciale Staten en Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland om per 1 januari 2017 uit het Schap te treden. Op verzoek van het Schap hebben zij dit uitgesteld tot 1 januari 2018; Op 9 december 2016 hebben de Provincie Zuid-Holland en het Schap een overeenkomst gesloten “ten behoeve van financiering recreatiebeheer Natuur en recreatieschap IJsselmonde” in welke overeenkomst onder andere nadere afspraken zijn gemaakt betreffende (de omvang van de) financiële bijdragen van de zijde van de Provincie aan het Schap gedurende de periode van 2018 tot en met 2025, als ook voor de periode daarna, zulks met het oog op de voortgaande samenwerking in het kader van een strategische (her-)prioritering t.a.v. ontwikkeling en beheer van recreatiegebieden in heel Zuid-Holland, waarbij gestreefd wordt naar efficiency winst bij het organiseren van recreatiebeheer; De achterblijvende deelnemers aan het Schap hebben, na de aanzegging van de gemeente Rotterdam en provincie Zuid-Holland om uit het Schap te treden, besloten om het Schap met ingang van 1 januari 2018 op te heffen, indien en voor zover er voor 1 juni 2017 geen financieringsovereenkomst tussen de gemeente Rotterdam en het Schap tot stand is gekomen en ieder afzonderlijk ook uit te treden met ingang van 1 januari 2018, indien en voor zover er geen sprake van opheffing is; De achterblijvende deelnemers aan het Schap...
Aanleiding. In voorgaande jaren hebben CAO partijen afspraken gemaakt op het gebied van duurzame inzetbaarheid. Partijen erkennen dat geïnvesteerd moet blijven worden in (oudere) werknemers zodanig dat zij in staat worden gesteld om in hun huidige en toekomstige werk blijvend te functioneren met behoud van gezondheid en welzijn en daarmee bijdragen aan een sterk en gezond MSD. Dit is een gedeelde verantwoordelijkheid. Een gezamenlijke Werkgroep Duurzame Inzetbaarheid heeft in 2016 de opdracht gekregen om in deze concrete, vernieuwende, ambitieuze en creatieve voorstellen te doen. Deze voorstellen dienen tevens een vijftal kortere termijn problemen op te lossen te weten: nacht en weekend betaling belemmert MSD in het ontwikkelen van gezonde roosters; ontziemaatregelen belemmeren MSD in een goede (ploegen) bezetting en leidt tot een langdurige onbalans van de totale populatie; werkdruk wordt volgens de bonden als te hoog ervaren door de medewerkers; invloed en grip op de roosters is te klein aldus de bonden; en medewerkers willen meer (grip op hun) ontwikkelmogelijkheden aldus de bonden. Duurzame inzetbaarheid is geen bezuinigingsmaatregel. XXX xxxxxxxx zijn - mede vanuit deze voorstellen - het onderstaande overeengekomen: Alle afdelingen waar in ploegendienst wordt gewerkt komen in aanmerking om deel te nemen aan een pilot ‘Werken naar wens’. ‘Werken naar wens’ is een periodiek terugkerend planningsproces waarin medewerkers vorm geven aan hun eigen werktijden binnen door MSD aangegeven kwantitatieve en kwalitatieve bezettingseisen. In 2017 zal op iedere vestiging van MSD gestart worden met een pilot ‘Werken naar wens’. Tijdens de pilot is er sprake van een individuele ploegentoeslag op basis van de bestaande (“2016”) klokurenmatrix, welke op basis van een ’12-maands rolling average’ zal worden uitgekeerd. Voor medewerkers die deelnemen aan de pilot ‘Werken naar wens’ gelden de ontziemaatregelen niet (artikel 20). De eind evaluatie van de pilots zal plaatsvinden in december 2017. De slotvraag hierbij zal zijn: ‘Hoe waardeer je het totaal van ‘Werken naar wens’ (meer zeggenschap over werktijden, balans tussen werk en privé, werkdruk(beleving), ploegentoeslag op basis van de oude versus de nieuwe klokurenmatrix, het systeem van zelfroosteren en de software, enz.) op een schaal van 1 tot 10?’. Indien 50% van de respondenten + één een 6 of hoger geeft aan ‘Werken naar wens’, dan wordt ‘Werken naar wens’ zoals hiervoor omschreven ingevoerd, tenzij er onverwachte (bedrijfseco...
Aanleiding. 3.1 De werknemer werkt op basis van een arbeidsovereenkomst als <naam functie> bij de werkgever. Hij verdient daarmee € <bedrag brutosalaris> bruto per <salarisperiode>. Dit bedrag is exclusief vakantiegeld en andere arbeidsvoorwaarden.
3.2 De werkgever neemt het initiatief om het dienstverband met de werknemer te beëindigen. Voor dit initiatief is geen dringende reden zoals bedoeld in artikel 7:678 BW.
3.3 Kies één van de volgende mogelijkheden:
3.3.1 De werkgever wil het dienstverband met de werknemer beëindigen om bedrijfseconomische redenen.
3.3.2 De werkgever wil het dienstverband met de werknemer beëindigen omdat er een niet op te lossen verschil van mening is. Werkgever en werknemer zijn het niet met elkaar eens over de manier waarop de werknemer zijn werk moet doen.
3.3.3 De werkgever wil het dienstverband met de werknemer beëindigen omdat de werknemer xxxxxx dan twee jaar niet kan werken omdat hij ziek is. Het is in die periode niet gelukt om de werknemer te re-integreren in zijn eigen functie of in ander passend werk in de onderneming van de werkgever.
3.3.4 De werkgever wil het dienstverband met de werknemer beëindigen, omdat <andere reden invullen>
3.4 De werknemer heeft in eerste instantie aangegeven dat hij in dienst wil blijven. Beide partijen hebben daarover verschillende keren overlegd. Het resultaat daarvan is dat werkgever en werknemer allebei geen mogelijkheden zien om het dienstverband voort te zetten. Beide partijen hebben daarom afgesproken om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. De afspraken die zij daarbij maken zijn vastgelegd in deze overeenkomst.
Aanleiding. Aanleiding voor het opstellen van de voorliggende ruimtelijke onderbouwing is de verplaatsing van de niet‐agrarische bedrijfsactiviteiten van Xxxxx Xxxxxx bv, van Goereeseweg 9 3252 AL Goedereede naar Xxxxxxxxxxxxx 0 0000 XX Xxxxxxxxxx. Sinds 1987 is aan de Xxxxxxxxxxxxx 0 Xxxxx xxxxxxx gevestigd. Beide loodsen op het terrein zijn in het verleden gebruikt voor de opslag van hooi en stro en materieel (pakpersen, verreikers). Door ontwikkelingen in de foeragehandel is echter de meest oostelijk gelegen loods overbodig geworden. In deze vrijgekomen loods (inmiddels Scharrezeeweg 6) zullen de niet‐agrarische activiteiten van Xxxxx Xxxxxx bv ondergebracht worden1. De eigenaar van het plangebied is xxx. X. Xxxxx, hierna initiatiefnemer genoemd. De activiteiten van het bedrijf van de initiatiefnemer vallen grofweg in een drietal verschillende activiteiten uiteen: Grondverzet, sloopwerkzaamheden en hoveniersactiviteiten. De activiteiten aan de Scharrezeeweg wijken licht af van de activiteiten die onder de bestaande bestemming als agrarisch hulp‐ en nevenbedrijf toegestaan zijn, omdat de loods primair voor de opslag van materiaal en materieel benut wordt. Voor het grondverzet en de sloopwerkzaamheden geldt dat deze uitsluitend op locatie plaatsvinden en niet aan de Scharrezeeweg. De hoveniersactiviteiten ten slotte vinden ook veelal op locatie plaats. Klanten kunnen alleen op afspraak bij de loods langskomen, waardoor bezoek beperkt blijft. In het huidige bestemmingsplan Landelijk gebied van de Gemeente Goedereede rust op Scharrezeeweg 6 (nog als onderdeel van perceel Scharrezeeweg 4) de bestemming Agrarisch hulp‐ en nevenbedrijf. Verplaatsing van de niet‐agrarische activiteiten van Xxxxx Xxxxxx bv, bestaande uit grondverzet, sloopwerkzaamheden en hoveniersactiviteiten, kan zodoende alleen plaatsvinden door verlening van een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan. De locatie ligt buiten de bebouwde kom en dus is wijziging van het gebruik van het gebouw slechts mogelijk op basis van artikel 2.12 lid 1 onder a onder 3 Wabo. Als onderdeel van de hierbij behorende uitgebreide procedure dient de voorliggende ruimtelijke onderbouwing. Deze is in concept afgestemd met xxx. X. Xxxxx van de gemeente Goedereede.
Aanleiding. Dagelijks werken duizenden leraren, ondersteuners, schoolleiders en bestuurders hard om kinderen zich ten volle te laten ontplooien. Ze leren kinderen lezen, rekenen en nog veel meer. Ze stimuleren de sociaal-emotionele ontwikkeling van kinderen. Ze helpen kinderen op te groeien tot zelfstandige en zelfredzame burgers. Dat doen ze in direct contact met de leerlingen of door de randvoorwaarden te creëren waarbinnen het lesgevende personeel kan opereren. En dat is belangrijk. Onderwijs is dé manier om te investeren in de maatschappij van de komende decennia. In de scholen krijgen kinderen de gereedschappen om zich te vormen tot zelfstandig individu en om later bij te dragen aan de welvaart. Als onderdeel van de maatschappij en in de banen van de toekomst. Dit geeft aanleiding om de sturing op kwaliteitsverbetering en het verminderen van de kansenongelijkheid in het funderend onderwijs tegen het licht te houden. Deze thematiek is niet nieuw. Het BMH-rapport Fundament op orde uit 2020 concludeert dat de overheid haar kerntaak op het gebied van funderend onderwijs – het zeker stellen van de kwaliteit en het bieden van gelijke leerkansen aan alle kinderen – al langere tijd niet duidelijk heeft ingevuld. Daarbij zijn diverse beleidsvoorstellen gedaan die de onderwijskwaliteit ten goede zouden komen. De sturings- vraag – hoe krijgt de overheid actoren in het onderwijs in beweging in de gewenste richting – kwam daarbij minder aan de orde. Dit Interdepartementale Beleidsonderzoek (IBO) gaat in op deze vraag.
Aanleiding. Gezinnen die afhankelijk zijn van hulp zijn gebaat bij goede samenwerken tussen professionals. In gezinnen waar zorgen zijn over de veiligheid, is samenwerken zelfs een absolute voorwaarde. Immers in Nederland hebben diverse organisaties een specifieke rol en hebben professionals verschillende deskundigheid en ervaring. Het bij elkaar brengen van kennis, ervaring en verantwoordelijkheden is essentieel voor een goed werkend veiligheidsnetwerk. Alhoewel dit al op sommige plekken in Gelderland goed verloopt, is het zeker nog niet overal vanzelfsprekend dat professionals van de Gecertificeerde Instellingen, Lokale Teams, Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming elkaar makkelijk op lokaal niveau weten te vinden. Vanuit de Gelderse Verbeteragenda Jeugdbescherming willen we dat het wel vanzelfsprekend wordt. Elkaar zien en spreken = elkaar beter kennen = elkaar sneller vinden = elkaar versterken. Om dit te realiseren is structureel contact nodig tussen professionals die met gezinnen werken en een gezamenlijke opdracht hebben de veiligheid te herstellen. We kennen goede voorbeelden van het werken met vaste professionals op lokaal niveau. We hebben het in deze notitie over de vaste groep professionals vanuit het Lokaal Team, Gecertificeerde Instellingen, Raad voor de Kinderbescherming en Veilig Thuis die gezamenlijk werkzaam zijn ten behoeve van gezinnen en huishoudens in een (gedeelte van een) gemeente. Wanneer deze groep professionals elkaar met enige regelmaat zien en spreken, is dit een belangrijke stap in het neerzetten van een stevige basis voor het samenwerken op lokaal niveau. Het heeft meerwaarde wanneer professionals de gelegenheid krijgen om elkaar op lokaal niveau (beter) te leren kennen. De meerwaarde van het beter leren kennen van elkaar en elkaars werkwijze komt rechtstreeks ten goede aan het ondersteunen en versterken van de veiligheid in gezinnen. Goede samenwerking op lokaal niveau, versterkt de samenwerking op casusniveau. Bij goed samenwerken op lokaal niveau hoort ook samen leren op lokaal niveau. Het kennisdelen en samen leren draagt bij aan een goede samenwerking. Daar waar tot nu toe vormen van leren vooral georganiseerd zijn binnen organisaties, willen we vanuit de Gelderse Verbeteragenda toe naar een vorm van leren waarin professionals van de Lokale Teams en de drie veiligheidspartners van elkaar kunnen leren. Het doel wat we hierbij voor ogen hebben is dat de opbrengst van het samen leren rechtstreeks ten goede komt aan de samenw...
Aanleiding. De term ‘medische noodzaak’ levert soms problemen op als het gaat om een merkgeneesmiddel en de generieke (merkloze) varianten daarvan. Deze tekst is van toepassing op de situaties waarin sprake is van een merk en van merkloze variant(en) van een geneesmiddel. Andere situaties waarin medische noodzaak een rol speelt, vallen buiten het bereik van deze bijlage. Zilveren Kruis respecteert de autonomie van de voorschrijvend arts en gaat ervan uit dat de arts slechts de aantekening ‘medische noodzaak’ op het recept zet als het daadwerkelijk medisch noodzakelijk is dat het merkgeneesmiddel in plaats van een generiek geneesmiddel wordt voorgeschreven. Zilveren Xxxxx heeft daarnaast echter ook haar eigen (wettelijke en maatschappelijke) verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat haar verzekerden niet ten onrechte een niet-preferent (duurder) geneesmiddel afgeleverd krijgen. Van een apotheker kan hierbij worden verwacht dat hij, vanuit zijn deskundigheid op het gebied van geneesmiddelen, een ondersteunende rol speelt. In dit memo licht Zilveren Kruis de relatie tussen de arts, de apotheker en de zorgverzekeraar op dit punt nader toe.