Beoordeling van de maatregelen Voorbeeldclausules

Beoordeling van de maatregelen. De vraag of er sprake is van steun
Beoordeling van de maatregelen. Op 29 oktober 2000 kocht het havenbedrijf van Reykjavik de aandelen van Stáltak in Dráttarbrautir Reykjavíkur. De prijs bedroeg 51,2 miljoen ISK, wat overeenkomt met de nominale waarde van de aandelen. De prijs werd op de nominale waarde vastgesteld, ondanks het feit dat Dráttarbrautir Reykjavíkur verlies­ gevend was. De IJslandse autoriteiten hebben betoogd dat de koopprijs, niettegenstaande de exploitatieverliezen van Dráttarbrautir Reykjavíkur, redelijk was. Dienaangaande hebben de IJslandse autoriteiten onder meer ver­ wezen naar het inflatiepercentage van dat moment, alsmede naar de toegenomen waarde van het vastgoed en de overige activa van Dráttarbrautir Reykjavíkur door renovaties en prijsstijgingen op de vastgoedmarkt. Daarenboven hebben de autoriteiten aangevoerd dat het havenbedrijf, toen het de aandelen kocht, met deze investering geen winstoogmerk had, maar wel controle wou verwerven over de locaties in kwestie en over de eigendommen van Dráttarbrautir Reykjavíkur. Op basis van de door de klager en door de IJslandse autoriteiten verstrekte informatie betwijfelt de autoriteit of de prijs die voor de aandelen van Stáltak in Dráttarbrautir Reykjavíkur werd betaald, met de marktwaarde van de aandelen strookt. De autoriteit heeft derhalve besloten de formele onderzoek­ procedure ten aanzien van dat punt in te leiden. Op 29 oktober 2000 sloten Stáltak en het havenbedrijf van Reykjavik een verkoopovereenkomst waarbij Stáltak haar volledige aandelenkapitaal in de dochteronderneming Stálsmiðjan-Slippstöðin aan het haven­ bedrijf verkocht. De koopprijs was 323 miljoen ISK. De enige activa van deze dochteronderneming was het vastgoed in Mýrargata dat op 27 oktober 2000 door Stáltak werd overgedragen. De klager heeft aangevoerd dat de koopprijs ongeveer 150 miljoen ISK te hoog lag. De klager verwijst in dat verband naar het verschil tussen de prijs die door Stálsmiðjan-Slippstöðin voor de activa in Mýrargata werd betaald toen die door Stáltak werden overgedragen, en de prijs die voor alle aandelen in Stálsmiðjan- Slippstöðin werd betaald door het havenbedrijf van Reykjavik. Het vastgoed in Mýrargata werd op 27 oktober 2000 door Stáltak aan Stálsmiðjan-Slippstöðin overgedragen voor een prijs die ongeveer 150 miljoen ISK lager lag dan wat het havenbedrijf twee dagen nadien voor de aandelen in Stálsmiðjan-Slipps­ töðin betaalde. De IJslandse autoriteiten beweerden dat de koopprijs die door het havenbedrijf van Reykjavik voor de aandelen in Stálsmiðjan-Slipps...
Beoordeling van de maatregelen. Volgens de Autoriteit zou elke mogelijke staatssteun die via de maatregelen 1, 2 en 3 wordt toegekend, bestaande steun vormen in de zin van artikel 1, onder b), van deel II van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst. De Autori­ teit beoordeelt in haar besluit dan ook niet verder of deze maatregelen als steun moeten worden aangemerkt.
Beoordeling van de maatregelen. In het IJslandse systeem van belasting over de toegevoegde waarde (btw) geldt de btw-plicht voor alle binnenlandse transacties van productie en distributie van goederen en de verlening van diensten in alle fasen, met inbegrip van invoer. Niet-ingezetenen kunnen, onder bepaalde omstandigheden, btw terugvor­ deren van de IJslandse belastingautoriteiten. De volgende wijzigingen van de btw-wet, die klanten van datacentra betreffen, werden bij de autoriteit aangemeld:
Beoordeling van de maatregelen. De Commissie is van oordeel dat de APA van 2006 en de APA van 2011 een selectief voordeel kunnen opleveren aan Inter IKEA, omdat Systems hiermee bij haar intragroepstransacties verrekenprijzen kan hanteren die geen afspiegeling zijn van de prijzen berekend door onafhankelijke ondernemingen die onder vergelijkbare omstandigheden zakelijk (at arm's length) onderhandelen. De Commissie heeft twijfel bij de in de APA van 2006 bepaalde licentievergoeding, omdat die buitensporig lijkt te zijn — en zodoende afwijkt van een betrouwbare marktgebaseerde, zakelijke uitkomst. Zij betwijfelt namelijk dat Systems met het oog op het bepalen van de hoogte van de licentievergoeding, zoals door Nederland beweerd, routinematige functies uitoefent, gering risico loopt en geen waardevolle activa bezit. Integendeel, in dit stadium is de Commissie van mening dat Systems een unieke en waardevolle bijdrage lijkt te leveren aan de franchiseactivteiten van IKEA. In dit stadium heeft de Commissie om diverse redenen ook twijfel bij de APA van 2011. In de eerste plaats is de voor de IP- rechten overeengekomen prijs misschien ook geen afspiegeling van de functies uitgeoefend door en de activa die eigendom zijn van Systems — en dus van de prijs waarmee onafhankelijke ondernemingen die onder vergelijkbare omstandigheden zakelijk onderhandelen, hadden ingestemd — hetgeen resulteerde in buitensporige schulden en rentebetalingen. In de tweede plaats betwijfelt de Commissie ook of de voorwaarden waarop de lening voor de verwerving van de IP-rechten is afgegeven, en de voorzieningen met betrekking tot een mogelijke stijging van de verwervingsprijs, in overeenstemming zijn met het zakelijkheidsbeginsel en de toepasselijke bepalingen van het Nederlandse recht in acht neemt. Deze kennelijk buitensporige licentievergoedingen en rentebetalingen die werden bekrachtigd door, onderscheidenlijk, de APA van 2006 en de APA van 2011, alsmede de in de APA van 2011 vastgelegde voorzieningen, resulteren erin dat een substantieel deel van de in Nederland door Systems gegenereerde winst niet wordt belast en vervolgens wordt doorgeschoven naar laagbelastende rechtsgebieden. In het licht van dit alles vraagt de Commissie zich af of met de APA van 2006 en de APA van 2011, en de toepassing daarvan in de jaarlijkse belastingaangiften, aan Inter IKEA geen staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU is verleend. Voorts ziet de Commissie geen gronden om deze potentiële maatregelen verenigbaar te verklaren.
Beoordeling van de maatregelen. De vraag of er sprake is van steun Op basis van de beschikbare informatie is de Commissie van mening dat de staatsgarantie zelf, voor zover zij de pensioen- verplichtingen van BT dekt, geen voordeel aan BT heeft verleend tot de pensioenwetten van 1995 en 2004 in werking zijn getreden en de staatsgarantie een aanzienlijk gewijzigde impact had. Tot deze tijdstippen, en voor zover het de pensioen- verplichtingen betreft, kwamen alleen de leden van het BTPS in aanmerking als begunstigde van de staatsgarantie. In 1995 heeft BT evenwel mogelijkerwijs profijt getrokken uit de vrijstelling van toepassing van de minimumfinancierings- vereisten op de door de staatsgarantie gedekte pensioen- verplichtingen van BT, aangezien zij het deficit van haar pensi- oenfonds niet diende te financieren overeenkomstig de restrictie- vere voorwaarden die bij de pensioenwet van 1995 waren opge- legd. Een dergelijk voordeel vormt waarschijnlijk staatssteun. Dezelfde redenering geldt voor de bij de pensioenwet van 2004 ingevoerde financieringsvoorschriften. De Britse autoriteiten beweren dat BT haar deficit onafhankelijk van de staatsgarantie heeft gefinancierd. Zij hebben niet uitge- legd waarom BT geen beroep gedaan heeft op deze vrijstelling, noch waarom haar pensioenfonds nog steeds te kampen heeft met een aanzienlijk tekort indien BT de financierings- voorschriften zoals vastgelegd in de pensioenwet van 1995 heeft gerespecteerd. Derhalve betwijfelt de Commissie dat BT geen steun heeft ontvangen in de vorm van een vrijstelling van toepassing van de minimumfinancieringsvoorschriften op haar gegarandeerde pensioenverplichtingen. Bovendien houdt de in 2004 verleende vrijstelling van betaling van het deel van de vergoeding aan het PPF, dat overeenkomt met het door de staatsgarantie gedekte deel van de pensioen- verplichtingen van BTPS, waarschijnlijk ook een voordeel, en derhalve staatssteun in voor BT. BTPS en de Britse autoriteiten zijn van mening dat er geen sprake is van een voordeel. Ten eerste argumenteren zij dat, aangezien de vergoeding het door de pensioenregeling gedragen risico weerspiegelt, en aangezien het door de staatsgarantie gedekte deel van BTPS niet in gebreke kan blijven, het feit dat BTPS, en derhalve BT, geen vergoeding voor dit gedeelte moeten betalen, gerechtvaardigd is door de logica van het systeem. BTPS voert ook aan dat de aandeelhouders bij de privatisering van BT kennis hadden van de garantie. Derhalve betaalden zij daarvoor een marktprijs en was daarbij...
Beoordeling van de maatregelen. De Commissie is van mening dat hetgeen vermeld is onder „depositogarantie”, „liquiditeitssteun”, „vruchte- loze poging tot verhoging van het AGB-kapitaal”, „koopprijs”, „verhoging van het GECB-kapitaal”, alsmede onder „garanties en schadeloosstellingen” voorzover deze garanties en schadeloosstellingen al voor de toetreding van Tsjechië tot de Europese Unie zijn verstreken, na toetreding niet van toepassing is. De garanties en schadeloosstellingen die bij de toetreding niet zijn verstreken, worden na de toetreding van toepassing geacht, omdat de exposure van Tsjechië na de toetreding kan toenemen. De Commissie is van mening dat het bij de garanties en schadeloosstellingen die voor de toetreding niet zijn verstreken, om een steunmaatregel in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag gaat. De Commissie heeft de steun beoordeeld op basis van de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (1) (hierna de „richtsnoeren uit 1994” genoemd). Daarbij is bij de Commissie ernstige twijfel gerezen over de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt: — de Commissie heeft ernstige twijfels of GECB en de overige bedrijven binnen de GE-Capital group op basis van de richtsnoeren uit 1994 wel recht hadden op de garanties en schadeloosstellingen, omdat de bedrijven niet in moeilijkheden verkeerden, — de Commissie heeft ernstige twijfels of de garanties en schadeloosstellingen wel deel uitmaakten van een samenhangend herstructureringsplan voor AGB. Het met de kennisgeving ingediende herstructure- ringsplan dateert uit december 2003. Het lijkt erop dat er daarvóór geen uitgebreid herstructurerings- plan heeft bestaan,

Related to Beoordeling van de maatregelen

  • Inschakeling van derden Leverancier is gerechtigd bij de uitvoering van de Overeenkomst derden in te schakelen. Zij is tevens gerechtigd rechten en verplichtingen welke voortvloeien uit de Overeenkomst aan derden over te dragen.

  • Beëindiging van de arbeidsovereenkomst 1. Een (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan tussentijds worden beëindigd. 2. Het tussentijds beëindigen van een (verlengde) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dan wel het beëindigen van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, geschiedt: a. door opzegging; b. door onverwijlde opzegging wegens een voor de werkgever of de werknemer dringende reden als bedoeld in art. 7:678 c.q. art. 7:679 van het Burgerlijk Wetboek; c. door ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van art.7:671b c.q. artikel 7:671c dan wel wegens wanprestatie als bedoeld in art. 7:686 van het Burgerlijk Wetboek; d. met wederzijds goedvinden op het door de werkgever en werknemer overeengekomen tijdstip; e. op verzoek van de werknemer voor het geheel of een gedeelte van de voor hem geldende betrekkingsomvang met het oog op een uitkering als bedoeld in het pensioenreglement van de Stichting ABP of een FPU-uitkering, zoals geregeld in het FPU-reglement van het VUT-fonds. 3. Van rechtswege eindigt: a. de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd door het verstrijken van de tijd waarvoor het is aangegaan; b. de arbeidsovereenkomst van de werknemer die de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt een en ander met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin voornoemde leeftijd is bereikt, met dien verstande dat de werkgever in overleg met de werknemer deze ontslagdatum telkenmale met maximaal een jaar kan opschorten; c. de arbeidsovereenkomst bij overlijden van de werknemer;

  • Duur en afsluiting van de opdracht 11.1 De duur van de opdracht hangt af van de soort dienstverlening en wordt zoveel mogelijk tevoren overeengekomen in de opdrachtbevestiging. In de opdrachtbevestiging wordt indien mogelijk een inschatting van de duur van de opdracht en van het aantal te houden sessies gegeven. 11.2 Na het verstrijken van de duur van de opdracht kan geen aanspraak meer gemaakt worden op niet of nog niet opgenomen onderdelen van de opdracht zoals coachingsuren en lesmateriaal in welke vorm dan ook.

  • Wijziging van de opdracht, meerwerk 1. Opdrachtgever aanvaardt dat de tijdsplanning van de opdracht kan worden beïnvloed als partijen tussentijds besluiten te wijzigen van aanpak, werkwijze of omvang van de opdracht en de daaruit voortkomende werkzaamheden. Wanneer door opdrachtgever tussentijds wijzigingen ontstaan in de uitvoering van de opdracht, brengt opdrachtnemer de noodzakelijke aanpassingen aan in opdracht van opdrachtgever. Leidt dit tot meerwerk, dan brengt hij dit als een aanvullende opdracht aan opdrachtgever in rekening. Opdrachtnemer mag de extra kosten voor wijziging van de opdracht bij opdrachtgever in rekening brengen. 2. In afwijking van lid 1, brengt opdrachtnemer geen meerkosten in rekening als de wijziging of aanvulling van de opdracht het gevolg is van omstandigheden die aan opdrachtnemer kunnen worden toegerekend.

  • Wijziging van de opdracht c.q. meerwerk De opdrachtgever aanvaardt dat de tijdsplanning van de opdracht kan worden beïnvloed, indien partijen tussentijds overeenkomen de aanpak, werkwijze of omvang van de opdracht en/of de daaruit voortvloeiende werkzaamheden uit te breiden of te wijzigen. Indien de tussentijdse wijziging in de opdracht of opdrachtuitvoering ontstaat door toedoen van de opdrachtgever, zal Smart Group de noodzakelijke aanpassingen aanbrengen, indien de kwaliteit van de dienstverlening dit vergt. Indien zo n aanpassing leidt tot meerwerk, zal dit als een aanvullende opdracht aan de opdrachtgever worden bevestigd.

  • Betaling van de uitkering 1. In geval van overlijden (rubriek A) Bij overlijden van een verzekerde binnen 3 jaar na een ongeval, keert de verzekeraar het voor hem verzekerde bedrag uit. Heeft de verzekeraar xxxxxxx van hetzelfde ongeval reeds uitkering verleend wegens blijvende invaliditeit, dan wordt laatstgenoemde uitkering in mindering gebracht op de uitkering bij overlijden. Is de reeds verleende uitkering wegens blijvende invaliditeit echter hoger dan de uitkering bij overlijden, dan zal de verzekeraar het verschil niet terugvorderen. De schade-uitkering wordt in geval van overlijden overgemaakt op rekening van verzekerde of diens executeur testamentair. 2. In geval van blijvende invaliditeit (rubriek B) De mate van blijvende invaliditeit wordt vastgesteld zodra naar medisch oordeel sprake is van een onveranderlijke toestand, doch uiterlijk binnen 3 jaar na melding van het ongeval. Na deze periode zal de mate van blijvende invaliditeit worden bepaald op basis van de dan bestaande invaliditeit, waarbij uitdrukkelijk wordt bepaald, dat nadien optredende wijzigingen géén aanleiding kunnen vormen om aanspraken te doen op aanvullende uitkeringen. De schade-uitkering wordt in geval van blijvende invaliditeit overgemaakt op rekening van verzekerde.

  • Geschillenregeling en de wettelijke klachtenregeling voor Kinderopvang 1. Geschillen tussen Ouder en Ondernemer over de totstandkoming of de uitvoering van de Overeenkomst kunnen zowel door de Ouder als door de Ondernemer aanhangig worden gemaakt bij de Geschillencommissie Kinderopvang en Peuterspeelzalen, Bordewijklaan 46, Xxxxxxx 00 000, 0000 XX Xxx Xxxx, (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx). 2. Een geschil wordt door de Geschillencommissie slechts in behandeling genomen, indien de Ouder zijn klacht eerst bij de Ondernemer heeft ingediend. 3. Leidt de klacht niet tot een oplossing dan moet het geschil binnen 12 maanden na de datum waarop de Ouder de klacht bij de Ondernemer indiende, schriftelijk of in een andere door de Geschillencommissie te bepalen vorm bij deze commissie aanhangig worden gemaakt. 4. Wanneer de Ouder een geschil aanhangig maakt bij de Geschillencommissie, is de Ondernemer aan deze keuze gebonden. Indien de Ondernemer een geschil aanhangig wil maken bij de Geschillencommissie, moet hij de Ouder Schriftelijk vragen zich binnen vijf weken uit te spreken of hij daarmee akkoord gaat. De Ondernemer dient daarbij aan te kondigen dat hij zich na het verstrijken van voornoemde termijn vrij zal achten het geschil bij de rechter aanhangig te maken. 5. De Geschillencommissie doet uitspraak met inachtneming van de bepalingen van het voor haar geldende reglement. Het reglement van de Geschillencommissie is beschikbaar via xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx en wordt desgevraagd toegezonden. Voor de behandeling van een geschil is een vergoeding verschuldigd. De beslissingen van de Geschillencommissie geschieden bij wege van bindend advies. 6. Uitsluitend de rechter dan wel de hierboven genoemde Geschillencommissie is bevoegd van geschillen kennis te nemen.

  • Behandeling van geschillen 1. Geschillen, als bedoeld in artikel 54 van de CAO, worden door de meest gerede partij per e-mail aan het secretariaat van de commissie aanhangig gemaakt. 2. Het verzoek om een geschil in behandeling te nemen dient te zijn voorzien van een behoorlijke toelichting waarin is vermeld: - de naam, functie, (e-mail)adres van de verzoekende partij en de wederpartij; - de feiten en omstandigheden die tot het geschil aanleiding hebben gegeven; - de conclusies die daaruit naar de mening van de klager getrokken moeten worden; en - het advies dat op grond daarvan van de commissie wordt gevraagd. 3. Het secretariaat stelt terstond de wederpartij op de hoogte van het indienen van het verzoek, door toezending van de e-mail van de verzoekende partij. 4. De wederpartij is bevoegd binnen 14 dagen na verzending door het secretariaat van de in het voorgaande lid bedoelde e-mail, per e-mail van zijn of haar zienswijze kennis te geven, daarbij aangevende de gronden waarop het gevraagde advies wordt betwist. 5. Het secretariaat zendt terstond een afschrift van het in het voorgaande lid bedoelde verweerschrift aan de verzoekende partij. 6. Partijen in het geschil zijn bevoegd na de wisseling van de in het voorgaande lid bedoelde stukken nogmaals met inachtneming van de termijn van 14 dagen hun zienswijze aan het secretariaat kenbaar te maken, waarna de schriftelijke uiteenzetting van het wederzijdse standpunt wordt gesloten. 7. Elk van de geschil hebbende partijen heeft de mogelijkheid binnen 14 dagen na de beëindiging van de uitwisseling van de schriftelijke stukken aan de commissie mede te delen, dat hij of zij prijs stelt op een nadere mondelinge toelichting van het ingenomen standpunt. In dat geval stelt de commissie plaats, datum en uur voor de mondelinge behandeling vast. Het secretariaat geeft daarvan kennis aan beide partijen alsmede aan de leden van de commissie. 8. Elk van de partijen in het geschil is bevoegd een of meer getuigen en/of deskundigen bij de in lid 7 genoemde mondelinge behandeling van het geschil mee te brengen opdat deze(n) door de commissie worden gehoord. De naam, woonplaats en functie van de mee te brengen getuigen of deskundigen dienen tenminste 7 dagen tevoren aan het secretariaat te worden bericht. 9. De commissie is bevoegd, alvorens een advies te geven, nadere inlichtingen in te winnen van zowel partijen als derden. Zij is bevoegd partijen, getuigen en deskundigen ter nadere toelichting op te roepen om in haar vergadering te verschijnen. Een dergelijke oproep dient te geschieden met inachtneming van een termijn van een week. 10. Uit de weigering van partijen om gevraagde inlichtingen te verstrekken of om ter vergadering te verschijnen zal de commissie de conclusies trekken welke haar geraden voorkomen. 11. Een lid van de commissie dat rechtstreeks bij het geschil is betrokken neemt niet aan de behandeling van het geschil deel. 12. Bij staking van stemmen wordt de zaak verdaagd tot de volgende vergadering. Indien ook bij de dan te houden nadere beraadslaging geen besluit kan worden genomen, onthoudt de commissie zich van advies en hebben partijen bij het geschil de bevoegdheid het geschil aan de burgerlijke rechter ter beslissing voor te leggen. 13. De commissie is bevoegd afwijkingen toe te staan van de in de bovengenoemde termijnen.

  • Niet-nakoming van de overeenkomst 1. Als één van de partijen een verplichting uit de overeenkomst niet nakomt, mag de wederpartij de nakoming van de daartegenover staande verplichting opschorten. Bij gedeeltelijke of niet-behoorlijke nakoming is opschorting slechts toegestaan, voor zover de tekortkoming dat rechtvaardigt. 2. De ondernemer heeft het recht van terughouding (recht van retentie) als de consument tekortschiet in de voldoening van een opeisbare verplichting, tenzij de tekortkoming deze terughouding niet rechtvaardigt. 3. Als één van de partijen de overeenkomst niet nakomt, is de wederpartij bevoegd de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming gezien haar geringe betekenis de ontbinding niet rechtvaardigt.

  • Duur, wijziging en beëindiging van de overeenkomst 1. De overeenkomst van dagopvang van 0-4 jarigen duurt tot de vierde verjaardag van het kind. De overeenkomst van buitenschoolse opvang duurt tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint. Een en ander tenzij schriftelijk dan wel elektronisch anders is overeengekomen. 2. Indien partijen overeenkomen dat er sprake is van verlenging van de overeenkomst, wordt dit door beide partijen schriftelijk dan wel elektronisch bevestigd. De onderhavige Algemene Voorwaarden blijven in dat geval van toepassing. 3. Bij overlijden van het kind is de overeenkomst van rechtswege per direct beëindigd. Bij nieuw ingetreden blijvende invaliditeit die het functioneren op de kinderopvang kan beïnvloeden hebben de consument en de onderneming in kinderopvang het recht om de overeenkomst per direct te beëindigen. 4. Een overeenkomst wordt gesloten voor de maximale tijdsduur genoemd in lid 1 of een overeengekomen kortere tijdsduur (bijvoorbeeld van één jaar). Elk der partijen kan een overeenkomst van kortere tijdsduur niet tussentijds opzeggen, tenzij voortzetting in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Bij een voor de maximale tijdsduur zoals genoemd in lid 1 gesloten overeenkomst heeft elk der partijen het recht de overeenkomst of een gedeelte van de overeengekomen tijdsduur op te zeggen door middel van een aan de wederpartij gerichte gemotiveerde schriftelijke dan wel elektronische verklaring. Dit met inachtneming van een opzegtermijn van maximaal twee maanden. Opzeggen is in ieder geval mogelijk per de eerste dan wel de zestiende van de maand. Een en ander laat onverlet zijn of haar overige rechten op grond van deze Algemene Voorwaarden. 5. De ondernemer kan de overeenkomst met een consument waarvan het kind twee maanden opvang heeft genoten zonder dat betaling heeft plaats gevonden met onmiddellijke ingang beëindigen, tenzij de ouder direct betaalt. Gebeurt dat laatste niet dan mag de ondernemer de opvang van het kind met onmiddellijke ingang beëindigen, zonder dat dit de consument ontslaat van zijn of haar verplichting alsnog voor die twee maanden te betalen. De onmiddellijke beëindiging is niet van toepassing indien de consument aannemelijk maakt dat hij in de gehele daar genoemde periode door overmacht niet in staat was om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.