Inregelen in nationale wetgeving; benaderingswijzen Voorbeeldclausules

Inregelen in nationale wetgeving; benaderingswijzen. Extra complicatie is dat de bijheffing niet tot het nationale tarief plaatsvindt, maar tot het minimumniveau. Landen hebben grofweg drie manieren om Pijler 2 in hun nationale wetgeving in te regelen. • Integratiemodel. Als je de IIR of UTPR zou willen inregelen in de grondslagvaststelling, als CFC-maatregel of als aftrekbeperking, dan moet je met een breuk aan de slag, zoals we die kennen in het innovatieboxregime, op basis waarvan het ‘zoveelste gedeelte’ van het buitenlandse inkomen in de grondslag wordt betrokken om deze vervolgens tegen het nominale tarief te belasten en zo op de gewenste dynamische bijheffing tot het minimumniveau uit te komen. Dat ‘zoveelste gedeelte’ is vervolgens weer afhankelijk van de vraag of en, zo ja, in hoeverre andere landen niet (ook) op adequate wijze gaan bijheffen onder bijvoorbeeld hun IIR of UTPR. • Modulaire benadering. Alternatief zou zijn te kiezen voor een soort incrementele belasting, een surtaxmodel, waarbij de te betalen vennootschapsbelasting wordt vermeerderd met een additioneel te betalen belastingbedrag, een beetje zoals gebeurt in de inkomstenbelasting met bijvoorbeeld de afbouw van de hypotheekrenteaftrek in de ‘tariefmaatregel grondslagverminderende kosten’ (afbouw) in art. 2.10, lid 2, Wet IB 2001. Die is ook als top-up tax georganiseerd. Dan zou Pijler 2 in de vennootschapsbelasting worden ingefaseerd via een ingreep in de tarieftabel in art. 22 Wet VPB 1969 en een schakelbepaling naar een soort Pijler 2-wet, een soort modulaire benadering derhalve, een boxensystematiek. • Vervanging. Een ander alternatief zou zijn dat zou worden besloten afscheid te nemen van het nationale vennootschapsbelastingstelsel en dit te vervangen door het Pijler 2-systeem om zo het benchmarkstelsel tot defaultbelastingstelsel te transformeren. Dan hoef je als land nog maar twee stelsels (Pijler 1 en Pijler 2) in samenhang te administreren in plaats van drie (Pijler 1, Pijler 2 en de VPB). Ook weet je dan zeker dat je steeds aan het toegestane minimumniveau voldoet.

Related to Inregelen in nationale wetgeving; benaderingswijzen

  • Betaling en incassokosten 1. Betaling dient steeds te geschieden binnen 14 dagen na factuurdatum, op een door Gebruiker aan te geven wijze in de valuta waarin is gefactureerd, tenzij schriftelijk anders door Xxxxxxxxx aangegeven. Gebruiker is gerechtigd om periodiek te factureren.

  • Zwangerschaps- en bevallingsverlof Artikel 68

  • Beveiligingsmaatregelen 6.1 Rekening houdend met de stand van de techniek, de uitvoeringskosten, alsook met de aard, de omvang, de context en de verwerkingsdoeleinden en de qua waarschijnlijkheid en ernst uiteenlopende risico's voor de rechten en vrijheden van personen, treft Verwerker passende technische en organisatorische maatregelen om een op het risico afgestemd beveiligingsniveau te waarborgen. De beveiligingsmaatregelen die thans zijn genomen, zijn in Annex 2 bepaald.

  • Inschakelen van derden of onderaannemers 5.1. Verwerker mag in het kader van deze verwerkersovereenkomst gebruik maken van derden onder voorwaarde dat deze vooraf worden gemeld aan Verwerkingsverantwoordelijke. Verwerkingsverantwoordelijke mag bezwaar maken indien het gebruik van een specifieke gemelde derde onaanvaardbaar voor haar is.

  • Eindejaarsuitkering 1. De werknemer die in een kalenderjaar op enig moment in dienst is bij een instelling, ontvangt een eindejaarsuitkering van 8,33%.

  • Onregelmatigheidstoeslag Verwijzend naar artikel 39 lid 1, waarin wordt verwezen naar de matrixen toeslagen onregelmatige uren bij de verbijzonderende delen, is voor werknemers vóór 1 juli 1994 in dienst bij een werkgever in de zin van deze cao die institutionele cateringactiviteiten verricht, de matrix toeslagen onregelmatige uren zoals opgenomen in bijlage B4a van toepassing. Op werknemers als bedoeld in artikel 1 lid 2 deel B, in dienst vanaf 1 juli 1994, kan de matrix onregelmatige uren zoals opgenomen in bijlage B4b worden toegepast. Voor werknemers in de institutionele sector vanaf 1 juli 1999 in dienst, geldt in afwijking van bijlage B4b, van maandag tot en met vrijdag van 07.00 uur tot 20.00 uur, een 0-tarief, een en ander zoals verwerkt in bijlage B4c.

  • Weigeringsgronden De aanvullende uitkering, de WAO- of de WIA-vervangende uitkering en/of de uitkering bij arbeidsongeschiktheid tussen 15 en 35%, wordt beëindigd of niet toegekend indien de werknemer: - passende werkzaamheden weigert of door zijn toedoen verliest; - wordt geschorst, als bedoeld in artikel 2.5 van de cao; - geen medewerking verleent aan handelin- gen die de werkgever noodzakelijk vindt; - door zijn toedoen zijn recht op wettelijke uitkeringen verliest dan wel niet geldend kan maken; - tijdens de opzegtermijn arbeidsongeschikt is geworden; - geen medewerking verleent om de hem toekomende wettelijke uitkeringen via de werkgever te laten uitbetalen. Behoudens het bepaalde in artikel 11.1, eindigt de aanvullende uitkering en de WAO-vervan- gende uitkering bij de beëindiging van het dienstverband.

  • Geschillenregeling en de wettelijke klachtenregeling voor Kinderopvang 1. Geschillen tussen Ouder en Ondernemer over de totstandkoming of de uitvoering van de Overeenkomst kunnen zowel door de Ouder als door de Ondernemer aanhangig worden gemaakt bij de Geschillencommissie Kinderopvang en Peuterspeelzalen, Bordewijklaan 46, Xxxxxxx 00 000, 0000 XX Xxx Xxxx, (xxx.xxxxxxxxxxxxxxxxxxxxx.xx).

  • Verhuiskostenvergoeding De te vergoeden verhuiskosten zijn:

  • Levensloopregeling De werknemer overlegt met zijn leidinggevende voordat hij het gespaarde verlof uit de levensloopregeling opneemt. De werkgever kan zich verzetten tegen het moment van het opnemen op grond van zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang. Uitzondering hierop vormt ouderschapsverlof, zoals opgenomen in de Wet Arbeid en Zorg. De werkgever geeft de werknemer schriftelijk uitsluitsel binnen één maand, nadat hij het verzoek van de werknemer heeft ontvangen.