Common use of Overige inkomsten Clause in Contracts

Overige inkomsten. (artikel 21 juncto onderdeel XIV van het Protocol) Aan het gebruikelijke artikel voor overige inkomsten is op verzoek van Nederland in het derde lid een algemene anti-misbruikbepaling toegevoegd om het ontgaan van belastingen te voorkomen. Deze bepaling is in lijn met de anti-misbruikbepalingen in artikel 11, negende lid, en artikel 12, achtste lid, en mag eveneens pas door een verdragssluitende staat worden toegepast na overleg met de andere verdragssluitende staat. De bepaling van onderdeel XIV van het Protocol verklaart artikel 21 niet van toepassing op overige inkomsten indien de verdragsluitende staat waarvan de uiteindelijk gerechtigde tot die inkomsten inwoner is, voor die inkomsten vrijstelling verleent. Deze inkomsten mogen dan worden belast in de verdragsluitende staat waaruit zij afkomstig zijn. Deze bepaling is geënt op het tweede lid van onderdeel XIII van het Protocol, ad artikel 18, dat ten doel heeft dubbele vrijstelling te voorkomen. Vermijding van dubbele belasting (artikel 23 juncto onderdeel XV van het Protocol) De bepalingen zijn voor wat Nederland betreft in overeenstemming met het verdrags­beleid toegelicht in paragraaf 4.3.1.3. van de Notitie Uitgangspunten. Azerbeidzjan hanteert als methode ter voorkoming van dubbele belasting de verrekeningsmethode. Werkzaamheden buitengaats (artikel 24) Op verzoek van Nederland is artikel 24 inzake werkzaamheden buitengaats opgenomen (voor Nederland van belang voor werkzaamheden op het Nederlandse deel van het continen­tale plat in de Noordzee). Voor een algemene toelichting op deze intussen voor Nederland ge­bruikelijke bepaling wordt verwezen naar de schriftelijke beantwoording van technische vragen naar aanleiding van de notitie Internationaal fiscaal (verdrags)beleid (Kamerstukken II 1996/97, 25 087, nr. 3, blz. 5-6) en paragraaf 4.3.1.4.4. van de Notitie Uitgangspunten. In het zevende lid van dit artikel is in afwijking van het Nederlandse verdragsbeleid tot dusverre een verwijzing is opgenomen naar artikel 15 (dienstbetrekkingsartikel). Deze toe­voeging houdt verband met het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2001, nr. 35 749, zie Beslissingen in belastingzaken Nederlandse Belastingrechtspraak (BNB) 2002/125. Dat arrest betrof een in Nederland woonachtige bedrijfsjurist in dienstbetrekking bij een in Neder­land gevestigde vennootschap onder firma. De vennootschap verrichtte werkzaamheden buiten­gaats. De bedrijfsjurist was enkel werkzaam aan de wal en had in het betrokken jaar een aan­tal dagen gewerkt in vestigingen van de vennootschap in het Verenigd Koninkrijk en de Vere­nigde Staten van Amerika. Deze vestigingen vormden geen vaste inrichting van de vennoot­schap. Wel vormden de buitengaatse activiteiten in beide staten een fictieve vaste inrichting op grond van het artikel inzake werkzaamheden buitengaats in de zin van de belastingverdra­gen met die landen. Niet in geschil was dat het salaris voor de werkzaamheden van belang­hebbende in de beide landen ten laste kwam van het resultaat van die fictieve vaste inrich­tingen. De vraag was of fictieve vaste inrichtingen ook onder het begrip “vaste inrichting“ als bedoeld in de 183-dagenbepaling in het dienstbetrekkingsartikel konden vallen. Indien dat het geval zou zijn, zou de 183-dagenbepaling (woonstaatheffing) niet van toepassing zijn, omdat het salaris van betrokkene ten laste kwam van de fictieve vaste inrichtingen. Xxxxxx zou voor de werkzaamheden van betrokkene een werkstaatheffing gelden en zou Nederland derhalve als woonstaat een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting moeten verlenen. De Hoge Raad besliste dat de fictieve vaste inrichtingen inderdaad onder het begrip “vaste in­richting” in de 183-dagenbepaling vielen. Dit betekende dat de 183-dagenbepaling niet van toepassing was en Nederland vermindering diende te verlenen, ongeacht of er in het andere land belasting is betaald of niet. In verband met deze niet wenselijke effecten van het arrest is het Nederlandse ver­dragsbeleid op dit punt aangepast. Met de in het zevende lid van artikel 24 toegevoegde ver­wijzing naar artikel 15 wordt aldus veiliggesteld dat ook werknemers in soortgelijke situaties als belanghebbende in het arrest pas in aanmerking komen voor vermindering van belasting als zij aantonen dat zij in Azerbeidzjan belasting hebben betaald over hun salaris. Non- discriminatie (artikel 25) Azerbeidzjan kon niet instemmen met het opnemen van een bepaling met betrekking tot de aftrek van pensioenpremies voor werknemers die in concernverband worden uitgezonden, indien deze premies en die worden betaald aan het pensioenfonds waarbij de werknemersze voorafgaand aan die uitzending wa­ren aangesloten. , welkeDeze bepaling maakt tegenwoordig deel uitmaakt van het Nederlandse verdrags­beleid. In het kader van een algeheel compromis heeft Nederland er uiteindelijk mee inge­stemd om deze bepaling te laten vervallen. Regeling voor onderling overleg (artikel 26) Het vijfde lid, dat op verzoek van Nederland is opgenomen, bevat de mogelijkheid om geschillen over de toepassing of interpretatie van het Verdrag, die in onderling overleg tussen de autoriteiten niet kunnen worden opgelost, te beslechten via internationaal aanvaarde proce­dures. Hierbij kan gedacht worden aan de arbitrageprocedure. De bepaling stemt overeen met het vijfde lid van artikel 26 van het belastingverdrag met Venezuela (Trb. 1991, 107). Tot op­name van de verder strekkende, gebruikelijke arbitragebepaling uit het Nederlandse verdrags­model bleek Azerbeidzjan niet bereid. Uitwisseling van inlichtingen (artikel 27 juncto onderdelen XVI en XVII van het Protocol) Omdat Azerbeidzjan niet bereid bleek om in artikel 26 de gebruikelijke arbitragebepaling uit het Nederlandse verdragsmodel op te nemen, bevat artikel 27 niet het gebruikelijke tweede lid, dat ziet op de verstrekking van inlichtingen aan een arbitragecommissie. Op verzoek van Azerbeidzjan is onderdeel XVI van het Protocol opgenomen, dat be­paalt dat de uitwisseling van inlichtingen een belangrijk instrument vormt ter bestrijding van fraude en het ontgaan van belastingen. Bijstand bij invordering (artikel 28) Op verzoek van Azerbeidzjan is een OESO-conforme bepaling met betrekking tot de bijstand bij invordering van belastingschulden opgenomen. Deze strekking van deze bepaling stemt komt grotendeels overeen met de door Nederland voorgestelde bepaling voor bijstand bij invordering, die wordt (toegelicht in paragraaf 3.5. van de Notitie Uitgangspunten).

Appears in 1 contract

Samples: www.tweedekamer.nl

Overige inkomsten. (artikel 21 juncto onderdeel XIV van het Protocol) Aan het gebruikelijke artikel voor overige inkomsten is op verzoek van Nederland in het derde lid een algemene anti-misbruikbepaling toegevoegd om het ontgaan van belastingen te voorkomen. Deze bepaling is in lijn met de anti-misbruikbepalingen in artikel 11, negende lid, en artikel 12, achtste lid, en mag eveneens pas door een verdragssluitende staat worden toegepast na overleg met de andere verdragssluitende staat. De bepaling van onderdeel XIV van het Protocol verklaart artikel 21 niet van toepassing op overige inkomsten indien de verdragsluitende staat waarvan de uiteindelijk gerechtigde tot die inkomsten inwoner is, voor die inkomsten vrijstelling verleent. Deze inkomsten mogen dan worden belast in de verdragsluitende staat waaruit zij afkomstig zijn. Deze bepaling is geënt op het tweede lid van onderdeel XIII van het Protocol, ad artikel 18, dat ten doel heeft dubbele vrijstelling te voorkomen. Vermijding van dubbele belasting (artikel 23 juncto onderdeel XV van het Protocol) De bepalingen zijn voor wat Nederland betreft in overeenstemming met het verdrags­beleid toegelicht in paragraaf 4.3.1.3. van de Notitie Uitgangspunten. Azerbeidzjan hanteert als methode ter voorkoming van dubbele belasting de verrekeningsmethode. Werkzaamheden buitengaats (artikel 24) Op verzoek van Nederland is artikel 24 inzake werkzaamheden buitengaats opgenomen (voor Nederland van belang voor werkzaamheden op het Nederlandse deel van het continen­tale plat in de Noordzee). Voor een algemene toelichting op deze intussen voor Nederland ge­bruikelijke bepaling wordt verwezen naar de schriftelijke beantwoording van technische vragen naar aanleiding van de notitie Internationaal fiscaal (verdrags)beleid (Kamerstukken II 1996/97, 25 087, nr. 3, blz. 5-6) en paragraaf 4.3.1.4.4. van de Notitie Uitgangspunten. In het zevende lid van dit artikel is in afwijking van het Nederlandse verdragsbeleid tot dusverre een verwijzing is opgenomen naar artikel 15 (dienstbetrekkingsartikel). Deze toe­voeging houdt verband met het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2001, nr. 35 749, zie Beslissingen in belastingzaken Nederlandse Belastingrechtspraak (BNB) 2002/125. Dat arrest betrof een in Nederland woonachtige bedrijfsjurist in dienstbetrekking bij een in Neder­land gevestigde vennootschap onder firma. De vennootschap verrichtte werkzaamheden buiten­gaats. De bedrijfsjurist was enkel werkzaam aan de wal en had in het betrokken jaar een aan­tal dagen gewerkt in vestigingen van de vennootschap in het Verenigd Koninkrijk en de Vere­nigde Staten van Amerika. Deze vestigingen vormden geen vaste inrichting van de vennoot­schap. Wel vormden de buitengaatse activiteiten in beide staten een fictieve vaste inrichting op grond van het artikel inzake werkzaamheden buitengaats in de zin van de belastingverdra­gen met die landen. Niet in geschil was dat het salaris voor de werkzaamheden van belang­hebbende in de beide landen ten laste kwam van het resultaat van die fictieve vaste inrich­tingen. De vraag was of fictieve vaste inrichtingen ook onder het begrip “vaste inrichting“ als bedoeld in de 183-dagenbepaling in het dienstbetrekkingsartikel konden vallen. Indien dat het geval zou zijn, zou de 183-dagenbepaling (woonstaatheffing) niet van toepassing zijn, omdat het salaris van betrokkene ten laste kwam van de fictieve vaste inrichtingen. Xxxxxx zou voor de werkzaamheden van betrokkene een werkstaatheffing gelden en zou Nederland derhalve als woonstaat een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting moeten verlenen. De Hoge Raad besliste dat de fictieve vaste inrichtingen inderdaad onder het begrip “vaste in­richting” in de 183-dagenbepaling vielen. Dit betekende dat de 183-dagenbepaling niet van toepassing was en Nederland vermindering diende te verlenen, ongeacht of er in het andere land belasting is betaald of niet. In verband met deze niet wenselijke effecten van het arrest is het Nederlandse ver­dragsbeleid op dit punt aangepast. Met de in het zevende lid van artikel 24 toegevoegde ver­wijzing naar artikel 15 wordt aldus veiliggesteld dat ook werknemers in soortgelijke situaties als belanghebbende in het arrest pas in aanmerking komen voor vermindering van belasting als zij aantonen dat zij in Azerbeidzjan belasting hebben betaald over hun salaris. Non- Non discriminatie (artikel 25) Azerbeidzjan kon niet instemmen met het opnemen van een bepaling met betrekking tot de aftrek van pensioenpremies voor werknemers die in concernverband worden uitgezonden, indien deze premies uitgezonden en die worden betaald aan het pensioenfonds waarbij de werknemersze ze voorafgaand aan die uitzending wa­ren aangesloten. , welkeDeze welke bepaling maakt tegenwoordig deel uitmaakt van het Nederlandse verdrags­beleid. In het kader van een algeheel compromis heeft Nederland er uiteindelijk mee inge­stemd om deze bepaling te laten vervallen. Regeling voor onderling overleg (artikel 26) Het vijfde lid, dat op verzoek van Nederland is opgenomen, bevat de mogelijkheid om geschillen over de toepassing of interpretatie van het Verdrag, die in onderling overleg tussen de autoriteiten niet kunnen worden opgelost, te beslechten via internationaal aanvaarde proce­dures. Hierbij kan gedacht worden aan de arbitrageprocedure. De bepaling stemt overeen met het vijfde lid van artikel 26 van het belastingverdrag met Venezuela (Trb. 1991, 107). Tot op­name van de verder strekkende, gebruikelijke arbitragebepaling uit het Nederlandse verdrags­model bleek Azerbeidzjan niet bereid. bereid Uitwisseling van inlichtingen (artikel 27 juncto onderdelen XVI en XVII van het Protocol) Omdat Azerbeidzjan niet bereid bleek om in artikel 26 de gebruikelijke arbitragebepaling uit het Nederlandse verdragsmodel op te nemen, bevat artikel 27 niet het gebruikelijke tweede lid, dat ziet op de verstrekking van inlichtingen aan een arbitragecommissie. Op verzoek van Azerbeidzjan is onderdeel XVI van het Protocol opgenomen, dat be­paalt dat de uitwisseling van inlichtingen een belangrijk instrument vormt ter bestrijding van fraude en het ontgaan van belastingen. Bijstand bij invordering (artikel 28) Op verzoek van Azerbeidzjan is een OESO-conforme bepaling met betrekking tot de bijstand bij invordering van belastingschulden opgenomen. Deze De strekking van deze bepaling stemt komt grotendeels overeen met de door Nederland voorgestelde bepaling voor bijstand bij invordering, die wordt (toegelicht in paragraaf 3.5. van de Notitie Uitgangspunten).

Appears in 1 contract

Samples: www.tweedekamer.nl

Overige inkomsten. (artikel 21 juncto onderdeel XIV van het Protocol) Aan het gebruikelijke artikel voor overige inkomsten is op verzoek van Nederland in het derde lid een algemene anti-misbruikbepaling antimisbruikbepaling toegevoegd om het ontgaan van belastingen te voorkomen. Deze bepaling is in lijn met de anti-misbruikbepalingen antimisbruikbepalingen in artikel 11, negende lid, en artikel 12, achtste lid, en mag eveneens pas door een verdragssluitende verdragsluitende staat worden toegepast na overleg met de andere verdragssluitende verdragsluitende staat. De bepaling van onderdeel XIV van het Protocol verklaart artikel 21 niet van toepassing op overige inkomsten indien de verdragsluitende staat waarvan de uiteindelijk gerechtigde tot die inkomsten inwoner is, voor die inkomsten vrijstelling verleent. Deze inkomsten mogen dan worden belast in de verdragsluitende staat waaruit zij afkomstig zijn. Deze bepaling is geënt op het tweede lid van onderdeel XIII van het Protocol, ad artikel 18, dat ten doel heeft dubbele vrijstelling te voorkomen. Vermijding van dubbele belasting (artikel 23 juncto onderdeel XV van het Protocol) De bepalingen zijn voor wat Nederland betreft in overeenstemming met het verdrags­beleid toegelicht in paragraaf 4.3.1.3. van de Notitie Uitgangspunten. Azerbeidzjan hanteert als methode ter voorkoming van dubbele belasting de verrekeningsmethode. Werkzaamheden buitengaats (artikel 24) Op verzoek van Nederland is artikel 24 inzake werkzaamheden buitengaats opgenomen (voor Nederland van belang voor werkzaamheden op het Nederlandse deel van het continen­tale plat in de Noordzee). Voor een algemene toelichting op deze intussen voor Nederland ge­bruikelijke bepaling wordt verwezen naar de schriftelijke beantwoording van technische vragen naar aanleiding van de notitie Internationaal fiscaal (verdrags)beleid (Kamerstukken II 1996/97, 25 087, nr. 3, blz. 5-6) en paragraaf 4.3.1.4.4. van de Notitie Uitgangspunten. In het zevende lid van dit artikel is in afwijking van het Nederlandse verdragsbeleid tot dusverre een verwijzing is opgenomen naar artikel 15 (dienstbetrekkingsartikel). Deze toe­voeging houdt verband met het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2001, nr. 35 749, zie Beslissingen in belastingzaken Nederlandse Belastingrechtspraak (BNB) 2002/125. Dat arrest betrof een in Nederland woonachtige bedrijfsjurist in dienstbetrekking bij een in Neder­land gevestigde vennootschap onder firma. De vennootschap verrichtte werkzaamheden buiten­gaats. De bedrijfsjurist was enkel werkzaam aan de wal en had in het betrokken jaar een aan­tal dagen gewerkt in vestigingen van de vennootschap in het Verenigd Koninkrijk en de Vere­nigde Staten van Amerika. Deze vestigingen vormden geen vaste inrichting van de vennoot­schap. Wel vormden de buitengaatse activiteiten in beide staten een fictieve vaste inrichting op grond van het artikel inzake werkzaamheden buitengaats in de zin van de belastingverdra­gen met die landen. Niet in geschil was dat het salaris voor de werkzaamheden van belang­hebbende in de beide landen ten laste kwam van het resultaat van die fictieve vaste inrich­tingen. De vraag was of fictieve vaste inrichtingen ook onder het begrip “vaste inrichting“ als bedoeld in de 183-dagenbepaling in het dienstbetrekkingsartikel konden vallen. Indien dat het geval zou zijn, zou de 183-dagenbepaling (woonstaatheffing) niet van toepassing zijn, omdat het salaris van betrokkene ten laste kwam van de fictieve vaste inrichtingen. Xxxxxx zou voor de werkzaamheden van betrokkene een werkstaatheffing gelden en zou Nederland derhalve als woonstaat een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting moeten verlenen. De Hoge Raad besliste dat de fictieve vaste inrichtingen inderdaad onder het begrip “vaste in­richting” in de 183-dagenbepaling vielen. Dit betekende dat de 183-dagenbepaling niet van toepassing was en Nederland vermindering diende te verlenen, ongeacht of er in het andere land belasting is betaald of niet. In verband met deze niet wenselijke effecten van het arrest is het Nederlandse ver­dragsbeleid op dit punt aangepast. Met de in het zevende lid van artikel 24 toegevoegde ver­wijzing naar artikel 15 wordt aldus veiliggesteld dat ook werknemers in soortgelijke situaties als belanghebbende in het arrest pas in aanmerking komen voor vermindering van belasting als zij aantonen dat zij in Azerbeidzjan belasting hebben betaald over hun salaris. Non- Non-discriminatie (artikel 25) Azerbeidzjan kon niet instemmen met het opnemen van een bepaling met betrekking tot de aftrek van pensioenpremies voor werknemers die in concernverband worden uitgezonden, indien deze premies en die worden betaald aan het pensioenfonds waarbij de werknemersze werknemers voorafgaand aan die uitzending wa­ren aangesloten. , welkeDeze Deze bepaling maakt tegenwoordig deel uitmaakt uit van het Nederlandse verdrags­beleid. In het kader van een algeheel compromis heeft Nederland er uiteindelijk mee inge­stemd om deze bepaling te laten vervallen. Regeling voor onderling overleg (artikel 26) Het vijfde lid, dat op verzoek van Nederland is opgenomen, bevat de mogelijkheid om geschillen over de toepassing of interpretatie van het Verdrag, die in onderling overleg tussen de autoriteiten niet kunnen worden opgelost, te beslechten via internationaal aanvaarde proce­dures. Hierbij kan gedacht worden aan de arbitrageprocedure. De bepaling stemt overeen met het vijfde lid van artikel 26 van het belastingverdrag met Venezuela (Trb. 1991, 107). Tot op­name van de verder strekkende, gebruikelijke arbitragebepaling uit het Nederlandse verdrags­model bleek Azerbeidzjan niet bereid. Uitwisseling van inlichtingen (artikel 27 juncto onderdelen XVI en XVII van het Protocol) Omdat Azerbeidzjan niet bereid bleek om in artikel 26 de gebruikelijke arbitragebepaling uit het Nederlandse verdragsmodel op te nemen, bevat artikel 27 niet het gebruikelijke tweede lid, dat ziet op de verstrekking van inlichtingen aan een arbitragecommissie. Op verzoek van Azerbeidzjan is onderdeel XVI van het Protocol opgenomen, dat be­paalt dat de uitwisseling van inlichtingen een belangrijk instrument vormt ter bestrijding van fraude en het ontgaan van belastingen. Bijstand bij invordering (artikel 28) Op verzoek van Azerbeidzjan Xxxxxxxxxxxx is een OESO-conforme bepaling met betrekking tot de bijstand bij invordering van belastingschulden opgenomen. Deze strekking van deze bepaling stemt komt grotendeels overeen met de door Nederland voorgestelde bepaling voor bijstand bij invordering, die wordt invordering (toegelicht in paragraaf 3.5. van de Notitie Uitgangspunten).

Appears in 1 contract

Samples: www.tweedekamer.nl

Overige inkomsten. (artikel 21 juncto onderdeel XIV van het Protocol) Aan het gebruikelijke artikel voor overige inkomsten is op verzoek van Nederland in het derde lid een algemene anti-misbruikbepaling antimisbruikbepaling toegevoegd om het ontgaan van belastingen te voorkomen. Deze bepaling is in lijn met de anti-misbruikbepalingen antimisbruikbepalingen in artikel 11, negende lid, en artikel 12, achtste lid, en mag eveneens pas door een verdragssluitende verdragsluitende staat worden toegepast na overleg met de andere verdragssluitende verdragsluitende staat. De bepaling van onderdeel XIV van het Protocol verklaart artikel 21 niet van toepassing op overige inkomsten indien de verdragsluitende staat waarvan de uiteindelijk gerechtigde tot die inkomsten inwoner is, voor die inkomsten vrijstelling verleent. Deze inkomsten mogen dan worden belast in de verdragsluitende staat waaruit zij afkomstig zijn. Deze bepaling is geënt op het tweede lid van onderdeel XIII van het Protocol, ad artikel 18, dat ten doel heeft dubbele vrijstelling te voorkomen. Vermijding van dubbele belasting (artikel 23 juncto onderdeel XV van het Protocol) De bepalingen zijn voor wat Nederland betreft in overeenstemming met het verdrags­beleid toegelicht in paragraaf 4.3.1.3. van de Notitie Uitgangspunten. Azerbeidzjan hanteert als methode ter voorkoming van dubbele belasting de verrekeningsmethode. Werkzaamheden buitengaats (artikel 24) Op verzoek van Nederland is artikel 24 inzake werkzaamheden buitengaats opgenomen (voor Nederland van belang voor werkzaamheden op het Nederlandse deel van het continen­tale plat in de Noordzee). Voor een algemene toelichting op deze intussen voor Nederland ge­bruikelijke bepaling wordt verwezen naar de schriftelijke beantwoording van technische vragen naar aanleiding van de notitie Internationaal fiscaal (verdrags)beleid (Kamerstukken II 1996/97, 25 087, nr. 3, blz. 5-6) en paragraaf 4.3.1.4.4. van de Notitie Uitgangspunten. In het zevende lid van dit artikel is in afwijking van het Nederlandse verdragsbeleid tot dusverre een verwijzing is opgenomen naar artikel 15 (dienstbetrekkingsartikel). Deze toe­voeging houdt verband met het arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2001, nr. 35 749, zie Beslissingen in belastingzaken Nederlandse Belastingrechtspraak (BNB) 2002/125. Dat arrest betrof een in Nederland woonachtige bedrijfsjurist in dienstbetrekking bij een in Neder­land gevestigde vennootschap onder firma. De vennootschap verrichtte werkzaamheden buiten­gaats. De bedrijfsjurist was enkel werkzaam aan de wal en had in het betrokken jaar een aan­tal dagen gewerkt in vestigingen van de vennootschap in het Verenigd Koninkrijk en de Vere­nigde Staten van Amerika. Deze vestigingen vormden geen vaste inrichting van de vennoot­schap. Wel vormden de buitengaatse activiteiten in beide staten een fictieve vaste inrichting op grond van het artikel inzake werkzaamheden buitengaats in de zin van de belastingverdra­gen met die landen. Niet in geschil was dat het salaris voor de werkzaamheden van belang­hebbende in de beide landen ten laste kwam van het resultaat van die fictieve vaste inrich­tingen. De vraag was of fictieve vaste inrichtingen ook onder het begrip “vaste inrichting“ als bedoeld in de 183-dagenbepaling in het dienstbetrekkingsartikel konden vallen. Indien dat het geval zou zijn, zou de 183-dagenbepaling (woonstaatheffing) niet van toepassing zijn, omdat het salaris van betrokkene ten laste kwam van de fictieve vaste inrichtingen. Xxxxxx zou voor de werkzaamheden van betrokkene een werkstaatheffing gelden en zou Nederland derhalve als woonstaat een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting moeten verlenen. De Hoge Raad besliste dat de fictieve vaste inrichtingen inderdaad onder het begrip “vaste in­richting” in de 183-dagenbepaling vielen. Dit betekende dat de 183-dagenbepaling niet van toepassing was en Nederland vermindering diende te verlenen, ongeacht of er in het andere land belasting is betaald of niet. In verband met deze niet wenselijke effecten van het arrest is het Nederlandse ver­dragsbeleid op dit punt aangepast. Met de in het zevende lid van artikel 24 toegevoegde ver­wijzing naar artikel 15 wordt aldus veiliggesteld dat ook werknemers in soortgelijke situaties als belanghebbende in het arrest pas in aanmerking komen voor vermindering van belasting als zij aantonen dat zij in Azerbeidzjan belasting hebben betaald over hun salaris. Non- Non-discriminatie (artikel 25) Azerbeidzjan kon niet instemmen met het opnemen van een bepaling met betrekking tot de aftrek van pensioenpremies voor werknemers die in concernverband worden uitgezonden, indien deze premies en die worden betaald aan het pensioenfonds waarbij de werknemersze werknemers voorafgaand aan die uitzending wa­ren aangesloten. , welkeDeze Deze bepaling maakt tegenwoordig deel uitmaakt uit van het Nederlandse verdrags­beleid. In het kader van een algeheel compromis heeft Nederland er uiteindelijk mee inge­stemd om deze bepaling te laten vervallen. Regeling voor onderling overleg (artikel 26) Het vijfde lid, dat op verzoek van Nederland is opgenomen, bevat de mogelijkheid om geschillen over de toepassing of interpretatie van het Verdrag, die in onderling overleg tussen de autoriteiten niet kunnen worden opgelost, te beslechten via internationaal aanvaarde proce­dures. Hierbij kan gedacht worden aan de arbitrageprocedure. De bepaling stemt overeen met het vijfde lid van artikel 26 van het belastingverdrag met Venezuela (Trb. 1991, 107). Tot op­name van de verder strekkende, gebruikelijke arbitragebepaling uit het Nederlandse verdrags­model bleek Azerbeidzjan niet bereid. Uitwisseling van inlichtingen (artikel 27 juncto onderdelen XVI en XVII van het Protocol) Omdat Azerbeidzjan niet bereid bleek om in artikel 26 de gebruikelijke arbitragebepaling uit het Nederlandse verdragsmodel op te nemen, bevat artikel 27 niet het gebruikelijke tweede lid, dat ziet op de verstrekking van inlichtingen aan een arbitragecommissie. Op verzoek van Azerbeidzjan is onderdeel XVI van het Protocol opgenomen, dat be­paalt dat de uitwisseling van inlichtingen een belangrijk instrument vormt ter bestrijding van fraude en het ontgaan van belastingen. Bijstand bij invordering (artikel 28) Op verzoek van Azerbeidzjan is een OESO-conforme bepaling met betrekking tot de bijstand bij invordering van belastingschulden opgenomen. Deze strekking van deze bepaling stemt komt grotendeels overeen met de door Nederland voorgestelde bepaling voor bijstand bij invordering, die wordt invordering (toegelicht in paragraaf 3.5. van de Notitie Uitgangspunten).

Appears in 1 contract

Samples: www.tweedekamer.nl