Standpunt van de partijen Voorbeeldclausules

Standpunt van de partijen. De verzoekende partijen stellen door de stedenbouwkundige vergunning nadeel te lijden, omdat zij voor de rechtbank van eerste aanleg te een procedure hebben ingeleid die strekt tot de nietigverklaring van een in de jaren ‟60 van de vorige eeuw met betrekking tot de in de bestreden beslissing vermelde percelen gesloten verkoopsovereenkomst. Bij vernietiging van deze verkoopovereenkomst zullen de verzoekende partijen eigenaars worden van de percelen waarop de bestreden beslissing betrekking heeft, en zullen zij, omwille van de door de bestreden beslissing verleende vergunning, geconfronteerd worden met bouwwerken en vergunningsvoorwaarden die zij zelf nooit gewild hebben. Volgens de verzoekende partijen beschikken zij over het vereiste belang om bij de Raad jurisdictioneel beroep in te stellen, ook al zijn zij nu nog (of) geen eigenaar (meer) van de percelen, omdat artikel 4.8.16, §1, eerste lid, 3° VCRO vereist dat zij “mogelijke” hinder of nadelen “kunnen” ondervinden. De tussenkomende partij betwist het belang van de verzoekende partijen en stelt dat de verzoekende partijen de bescherming beogen van hun burgerlijke rechten, terwijl die betwisting voor de burgerlijke rechtbank moet beslecht worden. Bovendien voert de tussenkomende partij aan dat de procedure met betrekking tot de nietigverklaring van de verkoopovereenkomst niet meer hangende is voor de rechtbank van eerste aanleg te , zodat de verzoekende partijen volgens haar hun eventuele rechten hebben “verwerkt”. Volgens de tussenkomende partij kunnen de verzoekende partijen geen nadeel lijden door de bestreden beslissing, enerzijds omdat de uiteenzetting van de verzoekende partijen louter gestoeld is op hypotheses en anderzijds omdat mevrouw ,, één van de verkopers van de betrokken percelen (in de jaren ‟60 van de vorige eeuw), in haar testament haar volledige nalatenschap nagelaten heeft aan haar dochter , die (in de jaren ‟60 van de vorige eeuw) ook één van de kopers is van de percelen, waarop de bestreden beslissing betrekking heeft. De tussenkomende partij stelt dat dit betekent dat wanneer de in de jaren ‟60 van de vorige eeuw gesloten verkoopovereenkomst zou worden vernietigd, het onroerend goed door de werking van het testament toch eigendom zou (blijven) van de verkoopsovereenkomst heeft gesloten). (met wie de tussenkomende partij nu een In hun wederantwoordnota betwisten de verzoekende partijen dit alles.
Standpunt van de partijen. 1. De eerste, tweede en derde tussenkomende partij betwisten het belang van de verzoekende partijen: zij stellen dat de verzoekende partijen niet aannemelijk maken dat zij op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze enige hinder zouden ondervinden van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing. De eerste tussenkomende partij stelt dat de bezwaren van de verzoekende partijen beoordeeld zijn door het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent en er voorwaarden opgelegd worden om de privacy van de verzoekende partijen te beschermen.
Standpunt van de partijen. 1. De verzoekende partijen omschrijven hun belang als volgt:
Standpunt van de partijen. De verzoekende partijen geven in hun uiteenzetting met betrekking tot hun belang aan dat zij eigenaars en bewoners zijn van een aanpalend perceel, en dat hun woning gericht is naar de loods. De verzoekende partijen vrezen dat hun woon- en leefkwaliteit zal worden aangetast ten gevolge van de oprichting en exploitatie van de loods, meer bepaald wijzen zij op visuele hinder, geluidshinder en verkeershinder. De tussenkomende partij voert met betrekking tot het belang een exceptie aan. Zij stelt dat de verzoekende partijen niet aantonen in welke mate zij “visueel” gehinderd worden door het kwestieuze bouwwerk, en dat het feit dat geen concrete foto van de visuele hinder kan worden voorgelegd betekent dat deze hinder niet bewezen kan worden. Met betrekking tot de vermeende geluids- en verkeershinder stelt de tussenkomende partij dat ofwel moet worden vastgesteld dat de loods niet wordt gebruikt waardoor de verzoekende partijen geen belang bij de vordering hebben, ofwel moet worden vastgesteld dat er in de loods enkel landbouwactiviteiten plaatsvinden waardoor de vordering ongegrond is. Met betrekking tot de ingeroepen exploitatiehinder, stelt de tussenkomende partij dat de verzoekende partijen zich niet op deze hinder kunnen beroepen voor zover zij stellen dat de loods niet voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt. Verder stelt de tussenkomende partij dat de verzoekende partijen nooit de oorspronkelijke stedenbouwkundige vergunning voor de loods hebben bestreden. Ten slotte stelt de tussenkomende partij dat de vordering tegen de regularisatievergunning onontvankelijk is in de zin van artikel 4.8.11, §1 in fine VCRO doordat geen administratief beroep werd aangetekend tegen de basisvergunning. De verzoekende partijen stellen in de toelichtende nota dat zij de visuele hinder wel aannemelijk maken en verwijzen daarvoor nogmaals naar de foto’s in hun inleidend verzoekschrift. Verder verduidelijken de verzoekende partijen dat zij de basisvergunning niet hebben aangevochten daar in het verleden wel daadwerkelijk een landbouwbedrijf werd uitgebaat, maar deze situatie intussen ingrijpend is gewijzigd. Ten slotte stellen de verzoekende partijen dat hun belang reeds in een eerder arrest van de Raad - weliswaar toen als tussenkomende partij - werd aanvaard.
Standpunt van de partijen. Ter zitting van 25 mei 2010 verklaart de raadsman van de verzoekende partij het rechtens vereiste belang te putten niet enkel uit artikel 4.8.16, §1, eerste lid 6° VCRO maar verklaart zij verder een algemeen gemeentelijk belang te hebben zich steunende op de historische en archeologische waarde van de site. De verzoekende partij verwijst terzake naar haar collegebeslissing van 28 december 2009. De verwerende partij en de tussenkomende partij betwisten ter zitting evenwel het belang van de verzoekende partij.
Standpunt van de partijen. De verzoekende partij zet in haar verzoekschrift uiteen: Door de tenuitvoerlegging van de gunningsbeslissing zou niet alleen de zon- en lichtinval via de koepel in de veranda drastisch verminderen, maar eveneens deze in de living van verzoeker onmiddellijk hier achteraan. Het weze hierbij nog benadrukt dat de verzoeker als eigenaar van een tussenstaande rijwoning uiteraard niet beschikt over de mogelijkheid van „zijramen‟ om de leefruimten te verlichten. De verwerende partij werpt op: De tussenkomende partijen werpen het volgende op: Wel zal de verzoekende partij het bestaan van deze hinder of nadelen voldoende waarschijnlijk moeten maken, de aard en de omvang ervan voldoende concreet moeten omschrijven en tegelijk zal de verzoekende partij dienen aan te tonen dat er een rechtstreeks of onrechtstreeks causaal verband kan bestaan tussen de uitvoering of de realisatie van de vergunningsbeslissing en de hinder of nadelen die zij ondervindt of zal ondervinden. Het loutere nabuurschap op zich volstaat niet om aan een verzoekende partij het rechtens vereiste belang te verschaffen bij een procedure voor de Raad. Anderzijds is de Raad van oordeel dat de aanwezigheid van enige afstand tussen het bestreden bouwwerk, zijnde het voorwerp van de bestreden beslissing en de woonplaats van de verzoekende partij, niet automatisch aanleiding moet geven tot het afwijzen van een belang. Het komt erop neer dat de verzoekende partij zijn persoonlijk, direct en actueel belang dient aan te tonen en dit aan de hand van voldoende waarschijnlijk gemaakte hinder en nadelen, waarbij het causaal verband met de bestreden beslissing op het eerste zicht niet betwistbaar is.
Standpunt van de partijen. De verwerende partij werpt in haar laatste nota op dat de wederantwoordnota onontvankelijk is omdat de nota wordt afgesloten door een naam in gedrukte tekst “Xx. Xxxxx Xxxxxxxxx” zonder bijhorende handtekening. De verwerende partij verwijst naar het arrest 14/86 van 2 december 2014 van het College en naar een arrest van het Hof van Cassatie van 25 september 2013 en stelt dat niet blijkt dat de wederantwoordnota door een advocaat is ondertekend en er evenmin enige volmacht voorligt. De wederantwoordnota moet uit de debatten moet geweerd worden.
Standpunt van de partijen. 1. De verwerende partij en de tussenkomende partijen argumenteren dat het verzoekschrift dateert van 15 november 2010, ruim buiten de vervaltermijn zoals voorzien in artikel 4.8.16, §2 VCRO. De beroepstermijn vangt aan op 15 september 2010 om te eindigen op 14 oktober 2010.
Standpunt van de partijen. 1. De verwerende partij zet uiteen: In een arrest dd. 25.06.1996 heeft de Raad van State aangenomen dat deze verplichting (en sanctie) ook geldt voor de gedinginleidende akten in de procedures voor de Raad van State (nr. 60.422, R.W., 1996-97, 190; zie ook de arresten nrs. 34.025 en 34.026 van 12 februari 1990). De Raad voor Vergunningsbetwistingen zal zich ongetwijfeld op hetzelfde standpunt stellen. …”
Standpunt van de partijen. 1. De tussenkomende partijen voeren aan dat de heer ......... het verzoekschrift voor de verzoekende partij ondertekent als „Executive Director‟. Er is geen verwijzing naar enige bijlage waaruit blijkt dat hij gemachtigd is door de raad van bestuur, conform de statuten, om het verzoekschrift te ondertekenen.