Standpunt van de partijen Voorbeeldclausules

Standpunt van de partijen. De verzoekende partijen omschrijven hun belang als volgt:
Standpunt van de partijen. De verwerende partij werpt in haar laatste nota op dat de wederantwoordnota onontvankelijk is omdat de nota wordt afgesloten door een naam in gedrukte tekst “Xx. Xxxxx Xxxxxxxxx” zonder bijhorende handtekening. De verwerende partij verwijst naar het arrest 14/86 van 2 december 2014 van het College en naar een arrest van het Hof van Cassatie van 25 september 2013 en stelt dat niet blijkt dat de wederantwoordnota door een advocaat is ondertekend en er evenmin enige volmacht voorligt. De wederantwoordnota moet uit de debatten moet geweerd worden.
Standpunt van de partijen. De tussenkomende partij roept het gebrek aan procesbevoegdheid in in hoofde van de verzoekende partij nu de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar optreedt als ambtenaar van het Agentschap Ruimte en Erfgoed, dat niet over rechtspersoonlijkheid beschikt. Het belang, toegekend aan de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar door artikel 4.8.16, §1 VCRO, volstaat niet om hem procesbevoegd te maken. De gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar kan niet in de plaats treden van het Vlaamse Gewest. De verwerende partij spreekt tevens over een gebrek aan procesbekwaamheid in hoofde van de verzoekende partij.
Standpunt van de partijen. De verwerende partij en de tussenkomende partijen argumenteren dat het verzoekschrift dateert van 15 november 2010, ruim buiten de vervaltermijn zoals voorzien in artikel 4.8.16, §2 VCRO. De beroepstermijn vangt aan op 15 september 2010 om te eindigen op 14 oktober 2010.
Standpunt van de partijen. De verwerende partij zet uiteen: In een arrest dd. 25.06.1996 heeft de Raad van State aangenomen dat deze verplichting (en sanctie) ook geldt voor de gedinginleidende akten in de procedures voor de Raad van State (nr. 60.422, R.W., 1996-97, 190; zie ook de arresten nrs. 34.025 en 34.026 van 12 februari 1990). De Raad voor Vergunningsbetwistingen zal zich ongetwijfeld op hetzelfde standpunt stellen. …”
Standpunt van de partijen. De tussenkomende partijen voeren aan dat de heer ......... het verzoekschrift voor de verzoekende partij ondertekent als „Executive Director‟. Er is geen verwijzing naar enige bijlage waaruit blijkt dat hij gemachtigd is door de raad van bestuur, conform de statuten, om het verzoekschrift te ondertekenen.
Standpunt van de partijen. De verzoekende partijen nemen reeds in het inleidend verzoek- schrift stelling omtrent de contouren van hun belang. Xxxxxxxxx omschrijft zijn belang in de volgende termen: “Aangezien eerste verzoeker er als Vlaams Parlementslid evidenterwijze een persoonlijk belang bij heeft om zijn stem op maximale wijze te kun- nen laten horen in het ganse debat aangaande de aanwerving van niet- Belgen in een overheidsfunctie bij het OCMW, om zijn persoonlijke stempel te drukken op het aanwervingsbeleid, om zijn taak als verkozene des volks behoorlijk te kunnen uitvoeren en om zijn parlementair contro- lerecht op normale wijze te kunnen uitoefenen. Dat eerste verzoeker daarenboven binnen de politieke partij waarin hij functioneert en ook naar zijn kiezerspubliek toe aanzien wordt als de spe- cialist van het administratief beleid, het vreemdelingenbeleid en het beleid binnenlandse aangelegenheden, en dat hij bijgevolg om zijn geloofwaar- digheid als specialist xxxxxxx niet te verliezen over zo veel mogelijk aan- gelegenheden dienaangaande zijn advies en zijn mening moet kunnen ge- ven en moet kunnen antwoorden op zoveel mogelijk vragen die zijn om- geving hem hieromtrent stelt; Dat verzoeker thans evenwel geconfronteerd wordt met een niet meer be- discussieerbare en reeds door de Vlaamse Regering genomen beslissing en waaromtrent er voorafgaande aan het uitvaardigen ervan geen enkel politiek en/of parlementair debat heeft kunnen plaatsvinden. Dat het alleszins tot zijn parlementaire bevoegdheid en opdracht behoort om de Vlaamse Regering en de bevoegde Minister te interpelleren over elke aangelegenheid die een wijziging aanbrengt aan het aanwervingsbe- leid in een overheidsdienst wanneer het over vreemdelingen gaat zoals dit tot op heden bij Grondwet is vastgelegd; Dat door dit controle- en interpellatierecht te miskennen en door hem in de onmogelijkheid te brengen enige invloed te kunnen uitoefenen op de genomen beslissing, het persoonlijk belang van eerste verzoeker zeer ze- ker geschonden wordt; Dat eerste verzoeker in dat opzicht ook over een functioneel belang be- schikt bij het horen schorsen en nietig verklaren van de bestreden beslis- sing nu een lid van een beraadslagende vergadering er uit hoofde van zijn lidmaatschap belang bij heeft dat de bevoegdheden van het orgaan waar- van hij deel uitmaakt niet miskend worden; Dat eerste verzoeker hier miskend is in [zijn] prerogatieven als lid van de wetgevende macht; (zie X.x.Xx. nr. 16562 van 9 juli 1974).” “Aangezien t...
Standpunt van de partijen. De verzoekende partij zet in haar verzoekschrift uiteen:
Standpunt van de partijen. De verzoekende partijen geven in hun uiteenzetting met betrekking tot hun belang aan dat zij eigenaars en bewoners zijn van een aanpalend perceel, en dat hun woning gericht is naar de loods. De verzoekende partijen vrezen dat hun woon- en leefkwaliteit zal worden aangetast ten gevolge van de oprichting en exploitatie van de loods, meer bepaald wijzen zij op visuele hinder, geluidshinder en verkeershinder. De tussenkomende partij voert met betrekking tot het belang een exceptie aan. Zij stelt dat de verzoekende partijen niet aantonen in welke mate zij “visueel” gehinderd worden door het kwestieuze bouwwerk, en dat het feit dat geen concrete foto van de visuele hinder kan worden voorgelegd betekent dat deze hinder niet bewezen kan worden. Met betrekking tot de vermeende geluids- en verkeershinder stelt de tussenkomende partij dat ofwel moet worden vastgesteld dat de loods niet wordt gebruikt waardoor de verzoekende partijen geen belang bij de vordering hebben, ofwel moet worden vastgesteld dat er in de loods enkel landbouwactiviteiten plaatsvinden waardoor de vordering ongegrond is. Met betrekking tot de ingeroepen exploitatiehinder, stelt de tussenkomende partij dat de verzoekende partijen zich niet op deze hinder kunnen beroepen voor zover zij stellen dat de loods niet voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt. Verder stelt de tussenkomende partij dat de verzoekende partijen nooit de oorspronkelijke stedenbouwkundige vergunning voor de loods hebben bestreden. Ten slotte stelt de tussenkomende partij dat de vordering tegen de regularisatievergunning onontvankelijk is in de zin van artikel 4.8.11, §1 in fine VCRO doordat geen administratief beroep werd aangetekend tegen de basisvergunning. De verzoekende partijen stellen in de toelichtende nota dat zij de visuele hinder wel aannemelijk maken en verwijzen daarvoor nogmaals naar de foto’s in hun inleidend verzoekschrift. Verder verduidelijken de verzoekende partijen dat zij de basisvergunning niet hebben aangevochten daar in het verleden wel daadwerkelijk een landbouwbedrijf werd uitgebaat, maar deze situatie intussen ingrijpend is gewijzigd. Ten slotte stellen de verzoekende partijen dat hun belang reeds in een eerder arrest van de Raad - weliswaar toen als tussenkomende partij - werd aanvaard.
Standpunt van de partijen. De eerste, tweede en derde tussenkomende partij betwisten het belang van de verzoekende partijen: zij stellen dat de verzoekende partijen niet aannemelijk maken dat zij op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze enige hinder zouden ondervinden van de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing. De eerste tussenkomende partij stelt dat de bezwaren van de verzoekende partijen beoordeeld zijn door het college van burgemeester en schepenen van de stad Gent en er voorwaarden opgelegd worden om de privacy van de verzoekende partijen te beschermen.