Toelage onregelmatige dienst Algemeen. Het recht op een vergoeding onregelmatige dienst geldt alleen voor de ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling van de werktijden en voor het brandweerpersoneel dat in dienstroosters werkt. De bijzondere regeling van de werktijden staat in artikel 4:3 tot en met 4:7. Artikel 4:8 gaat over de werktijden bij de brandweer. De artikelen 3:2 tot en met 3:5 kennen een zelfde terminologie, in die zin dat wordt bepaald dat in een nader vast te stellen regeling zaken omtrent het recht op bijvoorbeeld een overwerkvergoeding worden uitgewerkt. Om bij hetzelfde voorbeeld te blijven, het recht op een overwerkvergoeding (artikel 3:2) vormt het uitgangspunt, in een nadere regeling – in veel gevallen is dit de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) – wordt bepaald hoe hoog de vergoeding is en/of in welke gevallen een uitzondering geldt.
Lid 1 De regeling toelage onregelmatige dienst (TOD), die herzien is met ingang van 1 januari 1997, kent als hoofdregel dat aanspraak op TOD gemaakt kan worden over vastgestelde werktijden die als onregelmatig kunnen worden beschouwd. Onregelmatig zijn werktijden die vallen op tijdstippen buiten de periode van 8.00 uur tot en met 18.00 uur op maandag tot en met vrijdag. De hoogte van de vergoeding is een lokale aangelegenheid.
Lid 2 In afwijking van de hoofdregel wordt, indien slechts eenmaal per week werktijd wordt aangewezen in een aaneengesloten periode van ten hoogste 3 uur die tussen 18.00 uur en 08.00 uur op maandag tot en met vrijdag of op zaterdag valt, deze niet als onregelmatig beschouwd. Er bestaat in dat geval dan ook geen recht op een toelage. Indien meer werktijd wordt aangewezen (al dan niet aansluitend aan de genoemde periode van ten hoogste 3 uur), die valt buiten de regelmatige uren is er recht op een vergoeding (dus over de periode van ten hoogste 3 uur).
Lid 3 Het derde lid geeft een garantie voor degenen voor wie al voor 1 januari 1997 in de regel werktijd op zaterdag werd vastgesteld. Ook na 1 januari 1997 behouden zij recht op een toelage, ook indien het slechts een periode van 3 uur (of minder) betreft. Gewezen wordt nog op het bepaalde in artikel 4:4, vierde lid onderdeel b, dat beoogt ontwijken van de hier neergelegde garantie te voorkomen.
Lid 4 Geeft de mogelijkheid om nader te regelen in welke gevallen geen aanspraak op vergoeding bestaat. Hiervan is bijvoorbeeld in artikel 3:3A gebruikgemaakt.