De beoordeling van het geschil. 5.1 In de kern maakt eiseres aan verweerster twee verwijten. Het eerste betreft haar vestiging (onder de naam van Tandartspraktijk I.) in de praktijkruimten. Het tweede verwijt houdt in dat zij zich wervend heeft opgesteld tegenover patiënten van haar, eiseres. De eigenlijke vordering van eiseres berust in het bijzonder op dit tweede verwijt. 5.2 Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard dat met de woorden “elders ter plaatse”, in artikel 6 van de overeenkomst, is bedoeld: in Z. op een andere locatie dan in (het pand van) de praktijkruimten. Het Scheidsgerecht neemt deze uitleg over. 5.3 Naar de letter genomen heeft verweerster het gebod om zich te onthouden van vestiging “elders ter plaatse” overtreden door zich, na verloop van enige tijd, te vestigen in dezelfde ruimten als waar voor- dien eiseres was gevestigd. Terecht betoogt verweerster echter dat zij in de bijzondere omstandighe- den van dit geval daarmee niet in strijd met artikel 6 heeft gehandeld. Dit artikel gaf haar een ruime vrijheid om zich op elke andere locatie in Z. te vestigen, en dus bijvoorbeeld ook – zoals eiseres tijdens de zitting op zichzelf heeft erkend – in een pand naast dat van de praktijkruimten. Het vertrek van eise- res uit de praktijkruimten vormt een nieuwe, niet in de overeenkomst verdisconteerde, omstandigheid. Eiseres had daardoor geen redelijk belang meer bij een verbod voor verweerster om zich juist in de praktijkruimten te vestigen. Anders gezegd: een redelijke uitleg van de woorden “elders ter plaatse” brengt mee dat het verweerster in de gegeven omstandigheden vrijstond zich na het vertrek van xxxx- res te vestigen in de door eiseres verlaten ruimten. 5.4 Tijdens de zitting heeft C. gezinspeeld op een samenspanning tussen X. en verweerster met het voor- opgezette doel de ontruiming van de praktijkruimten door eiseres en opvolgende verhuur aan verweer- ster. Voor een dergelijke samenspanning, die in de memorie van eis niet was opgenomen, bestaat geen enkele aanwijzing. Desgevraagd heeft eiseres tijdens de zitting verklaard dat hierin niet een aanvullen- de grondslag van de vordering schuilt. Daarom wordt aan dit aspect voorbijgegaan. 5.5 Ook overigens heeft eiseres geen belang bij een uitleg van de woorden “elders ter plaatse” in de door haar bepleite, letterlijke zin. Zoals vermeld, is haar vordering immers gebaseerd op de door haar ge- stelde herhaalde overtreding door verweerster van het verbod om zich wervend op te stellen ten op- zichte van patiënten van eiseres. 5.6 Blijkens hetgeen op de zitting is besproken, gaat het eiseres hierbij in het bijzonder – zoal niet alleen – om de in 2.7 bedoelde flyers, en mogelijk ook om de poster (met een gelijke tekst) in het pand aan de I.. Desgevraagd heeft eiseres haar verwijt over berichten op sociale media en over e-mails van verweerster aan patiënten van haar, eiseres, niet gehandhaafd. Ditzelfde geldt voor haar stellingen over medewer- kers van haarzelf. Onbesproken kan dus blijven of deze stellingen juist zijn en zo ja, of daarop een ver- wijt aan verweerster valt te bouwen. Xxxxxxx heeft ook haar verwijten over het ontvreemden van een bestand met gegevens van haar patiënten niet gehandhaafd. 5.7 Het ophangen van de poster, zoals beschreven in 2.7, slot, levert geen overtreding van de verplichting van verweerster op grond van artikel 6 op. Deze poster bevat een algemeen welkomstwoord dat ken- baar is in de eigen praktijkruimten van verweerster dan wel Tandartspraktijk I.. Het verwijt van eiseres over “posters” betreft kennelijk alleen deze ene poster en is verder niet toegelicht, ook niet na het daar- tegen gerichte verweer in de memorie van antwoord. 5.8 Zo resteert het kernverwijt over de flyers, die door hun algemene verspreiding ook zijn terechtgekomen bij patiënten van eiseres. De tekst van deze flyers is naar haar aard in zekere mate wervend, maar is niet in het bijzonder gericht tot patiënten van eiseres. Haar naam is daarin ook niet genoemd. Voor zover nodig verdient hierbij opmerking dat partijen tijdens de zitting hebben verklaard dat in de nabijheid van de praktijkruimten ook andere tandartspraktijken zijn gevestigd. Terecht heeft verweerster aangevoerd dat de tekst op één lijn is te stellen met een algemene mededeling van de vestiging van een nieuwe praktijk in de vorm van een advertentie in bijvoorbeeld een huis-aan-huiskrant of een andere periodiek. In wezen bevat de tekst van de flyers niet veel meer dan de aankondiging van een nieuwe tandartsprak- tijk. Daarbij is niet met zoveel woorden vermeld dat deze is gevestigd in het pand waarin toen nog net de praktijk van eiseres huisde. Wel is melding gemaakt van de naam en het adres van het Gezondheids- centrum K., waarin die praktijk van eiseres werd uitgeoefend. Dat was echter zuiver een functionele vermelding, die moeilijk achterwege kan blijven bij een algemene introductie als deze. 5.9 Eiseres heeft ook, in algemene zin, gesteld dat verweerster “jegens patiënten alles in het werk [heeft] gesteld om het te doen voorkomen dat zij in het pand aan de I. (…) gevestigd bleef”. Deze stelling wordt verworpen voor zover eiseres hiermee een afzonderlijk verwijt heeft geformuleerd. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt wat zij hiermee precies bedoelt. Er is overigens een ruime periode, van meer dan zeven maanden, verlopen tussen de laatste werkdag van verweerster in haar werkzaamheid bij eiseres en de behandeling van de eerste patiënt in haar nieuwe praktijk. De kwestie van de hervestiging in de praktijkruimten is besproken in 5.3. Het Scheidsgerecht verwijst daarnaar. 5.10 Het in 2.6 aangehaalde bericht van Tandartspraktijk I. aan de tandartsenkring Z. bevat enkele formule- ringen die wel de indruk zouden kunnen wekken dat verweerster met haar collega’s de praktijk van ei- seres heeft overgenomen. Dit betreft de passages over het ‘van eigenaar wisselen’ van de tandartsprak- tijk aan de I. en het op dezelfde locatie ‘continueren’ van de zorg voor de patiënten van verweerster. De betekenis van deze passages kan echter verder onbesproken blijven, nu eiseres de inhoud van dit e- mailbericht, dat niet aan ‘haar’ vroegere patiënten is gericht, niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering. 5.11 Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat verweerster door de verspreiding van de flyers of ande- re gedragingen het verbod om zich wervend op te stellen ten opzichte van de patiënten van eiseres, niet heeft overtreden. 5.12 De vordering van eiseres slaagt dus niet. Dit betekent dat niet behoeft te worden onderzocht of er grond is voor schadevergoeding. 5.13 Bij deze uitkomst dient eiseres de kosten van deze procedure te dragen. Deze worden begroot op de hierna te vermelden bedragen.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling van het geschil. 5.1 In 4.1. Met zijn primaire vordering is eiser bij het Scheidsgerecht deels aan het verkeerde adres. Artikel 8 van het Arbitragereglement van het Scheidsgerecht verleent het bestuur van de kern maakt eiseres Stichting Scheidsgerecht Gezondheidszorg de bevoegdheid te besluiten dat ook wordt voorzien in de mogelijkheid van bemiddeling. Xxxxx verzoekt nu iets mede aan verweerster twee verwijtendat bestuur, maar dit orgaan kan niet worden vereenzelvigd met het Scheidsgerecht zelf. Het eerste betreft Scheidsgerecht kan overigens geen van de partijen tot mediation verplichten en ziet ook geen reden om partijen in overweging te geven nu allereerst deze vorm van geschilbeslechting te beproeven. De primaire vordering stuit op dit een en ander af.
4.2. De subsidiaire vordering van eiser strekt tot schorsing van het besluit van de RvB om de toelatingsovereenkomst met ingang van 1 juli 2010 te doen eindigen. Nu het Scheidsgerecht zich voldoende voorgelicht acht om in dit vonnis een eindoordeel te geven over dit besluit, is de naar zijn aard tijdelijke maatregel van schorsing niet adequaat. Daarom slaagt ook deze vordering niet.
4.3. De meer subsidiaire vordering stelt de vraag aan de orde of de stichting op toereikende gronden de toelatingsovereenkomst met eiser heeft opgezegd. Het Scheidsgerecht dient daartoe te onderzoeken of voor de stichting gewichtige redenen van zodanig klemmende aard aanwezig waren dat redelijkerwijs van haar vestiging (onder niet gevergd kan worden de naam overeenkomst voort te zetten. Als dit niet het geval is, kan het thans besproken onderdeel van Tandartspraktijk I.) de vordering in een of meer opzichten worden toegewezen. In het andere geval eindigt de overeenkomst met ingang van 1 juli 2010, maar dient het Scheidsgerecht nog wel te onderzoek of aan eiser een vergoeding toekomt.
4.4. Het Scheidsgerecht stelt aan de hand van de overgelegde stukken en het besprokene tijdens de zitting van 10 juni 2010 het volgende vast. Eiser oefent zijn praktijk van kaakchirurg in het ziekenhuis niet binnen het verband van een maatschap of enig ander samenwerkingsverband uit. Met zijn naaste collega dr. F. bestaat feitelijk geen samenwerking; beiden werken in belangrijke mate naast elkaar en langs elkaar heen. Voor de praktijk van eiser geldt geen vaste waarneemregeling. Een ruim aantal personeelsleden van de afdeling kaakchirurgie van het ziekenhuis heeft al gedurende langere tijd problemen met de persoon van eiser. Deze problemen hangen samen met eisers gedrag en verbale uitingen en bemoeilijken – naar hun aard en ook in de praktijkruimtenervaring van degenen die zich hierover bij herhaling hebben uitgesproken – het werken in hun afdeling. Dit heeft volgens hen negatieve gevolgen voor hun werkplezier. De tandartsen van de Kring W., bij uitstek het verzorgingsgebied van het ziekenhuis, hebben zich in een collectieve verklaring tegenover de RvB zeer negatief over eiser uitgesproken. Hieraan doet niet af dat het desbetreffende besluit is genomen in een vergadering waarbij niet alle betrokken tandartsen aanwezig waren; de verklaring van de wel aanwezigen is immers al ernstig genoeg en eiser heeft niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de niet aanwezige tandartsen de verklaring niet onderschrijven. Ten slotte heeft het stafbestuur zich unaniem uitgesproken tegen voortzetting van de toelating van xxxxx.
4.5. In deze situatie had de RvB toereikende gronden voor de opzegging. Gegeven zijn verantwoordelijkheid voor een kwalitatief goede zorg kan de RvB de zaak niet langer op zijn beloop laten. Weliswaar is tot dusver niet gebleken dat er in medisch opzicht ongelukken zijn gebeurd, zodat het Scheidsgerecht ervan moet uitgaan dat zich in zoverre geen calamiteiten hebben voorgedaan, maar de onder 4.4 vermelde vaststellingen maken in hun totaliteit duidelijk dat de situatie potentieel bepaald risicovol is ook voor de patiëntenzorg in strikte zin. Hierin kan de RvB niet berusten.
4.6. Het tweede verwijt houdt Scheidsgerecht concludeert dan ook dat voor de stichting gewichtige redenen van zodanig klemmende aard aanwezig waren dat redelijkerwijs van haar niet gevergd kan worden de overeenkomst met eiser voort te zetten. Voor zover eiser het tegendeel heeft bepleit, slaagt zijn vordering dus niet.
4.7. Hierin ligt besloten dat het Scheidsgerecht eiser niet volgt in diens stelling dat zij zich wervend de stichting geen concrete voorbeelden heeft opgesteld tegenover patiënten van haar, eiseresgenoemd die de gewichtige redenen hebben gevormd. De eigenlijke vordering klachten van eiseres berust de bedoelde tandartsen en van personeelsleden zijn voldoende geconcretiseerd en betreffen wel degelijk (het gedrag van) eiser zelf en niet de kaakchirurgen gezamenlijk of in het bijzonder eisers collega dr. F.. Afgezien daarvan levert eisers houding tegenover de door het stafbestuur ingeschakelde externe commissie van deskundigen veeleer een bevestiging van de juistheid van de klachten over zijn gedrag op dan een aanwijzing voor de juistheid van eisers stelling dat het stafbestuur of de RvB vooringenomen jegens hem is. Xxxxx heeft geen goede redenen genoemd voor zijn weigering om mee te werken aan het externe onderzoek. Het is, integendeel, als zorgelijk te kwalificeren dat hij zich aan dit tweede verwijtonderzoek heeft onttrokken. Als hij van mening was dat de lijst van personen met wie de commissie zou spreken eenzijdig was samengesteld – met slechts namen van artsen en personeelsleden die zich al eerder tegen hem hadden gekeerd – had hij gebruik kunnen maken van de mogelijkheid om suggesties te doen voor het horen van anderen. Hij heeft dit echter niet gedaan en daarvoor ook geen goede redenen genoemd. Ook overigens heeft hij zich niet beroepen op verklaringen of ervaringen van derden die zijn lezing op de punten waarop het hier aankomt ondersteunen of de hem gemaakte verwijten ontzenuwen. Uit niets blijkt dat de commissie van deskundigen in een voor eiser negatieve zin bevooroordeeld was of zich op sleeptouw heeft laten nemen door het stafbestuur. Ook in dit opzicht heeft eiser geen concrete feiten aangevoerd die een dergelijke conclusie zouden kunnen rechtvaardigen.
5.2 Tijdens 4.8. De toelating van eiser eindigt dus per 1 juli 2010. Voor toekenning van een vergoeding aan eiser ter zake van deze beëindiging kan grond zijn als de mondelinge behandeling redenen die tot de opzegging hebben beide partijen verklaard dat met de woorden “elders ter plaatse”geleid, in artikel 6 hoofdzaak – of op zijn minst genomen in een mate van betekenis – aan de overeenkomst, is bedoeld: in Z. op een andere locatie dan in (het pand van) de praktijkruimtenstichting zijn toe te rekenen. Het Scheidsgerecht neemt deze uitleg over.
5.3 Naar de letter genomen heeft verweerster het gebod om zich te onthouden is van vestiging “elders ter plaatse” overtreden door zich, na verloop van enige tijd, te vestigen in dezelfde ruimten als waar voor- dien eiseres was gevestigd. Terecht betoogt verweerster echter oordeel dat zij in de bijzondere omstandighe- den van dit geval daarmee zich hier niet in strijd met artikel 6 heeft gehandeldvoordoet. Dit artikel gaf haar een ruime vrijheid om zich op elke andere locatie in Z. te vestigen, volgt al uit het voorgaande en dus bijvoorbeeld ook – zoals eiseres tijdens de zitting op zichzelf heeft erkend – in een pand naast dat van de praktijkruimten. Het vertrek van eise- res uit de praktijkruimten vormt een nieuwe, niet in de overeenkomst verdisconteerde, omstandigheid. Eiseres had daardoor geen redelijk belang meer bij een verbod voor verweerster om zich juist in de praktijkruimten te vestigen. Anders gezegd: een redelijke uitleg van de woorden “elders ter plaatse” brengt mee dat het verweerster in de gegeven omstandigheden vrijstond zich na het vertrek van xxxx- res te vestigen in de door eiseres verlaten ruimten.
5.4 Tijdens de zitting heeft C. gezinspeeld op een samenspanning tussen X. en verweerster met het voor- opgezette doel de ontruiming van de praktijkruimten door eiseres en opvolgende verhuur aan verweer- ster. Voor een dergelijke samenspanning, die in de memorie van eis niet was opgenomen, bestaat geen enkele aanwijzing. Desgevraagd heeft eiseres tijdens de zitting verklaard dat hierin niet een aanvullen- de grondslag van de vordering schuilt. Daarom wordt aan dit aspect voorbijgegaan.
5.5 Ook overigens heeft eiseres geen belang bij een uitleg van de woorden “elders ter plaatse” in de door haar bepleite, letterlijke zin. Zoals vermeld, is haar vordering immers gebaseerd op de door haar ge- stelde herhaalde overtreding door verweerster van het verbod om zich wervend op te stellen ten op- zichte van patiënten van eiseres.
5.6 Blijkens hetgeen op de zitting is besproken, gaat het eiseres hierbij in het bijzonder uit het onder 4.7 overwogene. Aan het Scheidsgerecht zijn geen feiten gebleken die in dit opzicht tot een andere uitkomst kunnen leiden. Eiser heeft dergelijke feiten ook niet gesteld. Illustratief is nog dat eiser pas heel kort geleden – zoal niet alleen en kennelijk onder druk van verwijten die hem hierover zijn gemaakt – om lid is geworden van de beroepsverenigingen (de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde en de Nederlandse Vereniging voor Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie) op zijn vakgebied. Ook dit gegeven versterkt het door de externe deskundigen geschetste beeld dat eiser, hoezeer hij zich in het verleden ook in wetenschappelijk opzicht mag hebben gekwalificeerd, zich te weinig gelegen laat liggen aan oordelen en werkwijzen van vakgenoten.
4.9. Hieruit volgt dat ook de meer subsidiaire vordering in alle onderdelen wordt afgewezen.
4.10. Bij deze uitkomst dienen de hierna vermelde kosten van het Scheidsgerecht voor rekening van xxxxx, als de in 2.7 bedoelde flyershet ongelijk gestelde partij, en mogelijk ook om de poster (met een gelijke tekst) in het pand aan de I.. Desgevraagd heeft eiseres haar verwijt over berichten op sociale media en over e-mails van verweerster aan patiënten van haar, eiseres, niet gehandhaafd. Ditzelfde geldt voor haar stellingen over medewer- kers van haarzelf. Onbesproken kan dus blijven of deze stellingen juist zijn en zo ja, of daarop een ver- wijt aan verweerster valt te bouwen. Xxxxxxx heeft ook haar verwijten over het ontvreemden van een bestand met gegevens van haar patiënten niet gehandhaafd.
5.7 Het ophangen van de poster, zoals beschreven in 2.7, slot, levert geen overtreding van de verplichting van verweerster op grond van artikel 6 op. Deze poster bevat een algemeen welkomstwoord dat ken- baar is in de eigen praktijkruimten van verweerster dan wel Tandartspraktijk I.. Het verwijt van eiseres over “posters” betreft kennelijk alleen deze ene poster en is verder niet toegelicht, ook niet na het daar- tegen gerichte verweer in de memorie van antwoord.
5.8 Zo resteert het kernverwijt over de flyers, die door hun algemene verspreiding ook zijn terechtgekomen bij patiënten van eiseres. De tekst van deze flyers is naar haar aard in zekere mate wervend, maar is niet in het bijzonder gericht tot patiënten van eiseres. Haar naam is daarin ook niet genoemd. Voor zover nodig verdient hierbij opmerking dat partijen tijdens de zitting hebben verklaard dat in de nabijheid van de praktijkruimten ook andere tandartspraktijken zijn gevestigd. Terecht heeft verweerster aangevoerd dat de tekst op één lijn is te stellen met een algemene mededeling van de vestiging van een nieuwe praktijk in de vorm van een advertentie in bijvoorbeeld een huis-aan-huiskrant of een andere periodiek. In wezen bevat de tekst van de flyers niet veel meer dan de aankondiging van een nieuwe tandartsprak- tijk. Daarbij is niet met zoveel woorden vermeld dat deze is gevestigd in het pand waarin toen nog net de praktijk van eiseres huisde. Wel is melding gemaakt van de naam en het adres van het Gezondheids- centrum K., waarin die praktijk van eiseres werd uitgeoefend. Dat was echter zuiver een functionele vermelding, die moeilijk achterwege kan blijven bij een algemene introductie als deze.
5.9 Eiseres heeft ook, in algemene zin, gesteld dat verweerster “jegens patiënten alles in het werk [heeft] gesteld om het te doen voorkomen dat zij in het pand aan de I. (…) gevestigd bleef”. Deze stelling wordt verworpen voor zover eiseres hiermee een afzonderlijk verwijt heeft geformuleerd. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt wat zij hiermee precies bedoelt. Er is overigens een ruime periode, van meer dan zeven maanden, verlopen tussen de laatste werkdag van verweerster in haar werkzaamheid bij eiseres en de behandeling van de eerste patiënt in haar nieuwe praktijk. De kwestie van de hervestiging in de praktijkruimten is besproken in 5.3komen. Het Scheidsgerecht verwijst daarnaar.
5.10 Het in 2.6 aangehaalde bericht van Tandartspraktijk I. aan acht termen aanwezig om te bepalen dat elke partij voor het overige de tandartsenkring Z. bevat enkele formule- ringen die wel de indruk zouden kunnen wekken dat verweerster met haar collega’s de praktijk van ei- seres heeft overgenomen. Dit betreft de passages over het ‘van eigenaar wisselen’ van de tandartsprak- tijk aan de I. en het op dezelfde locatie ‘continueren’ van de zorg voor de patiënten van verweerster. De betekenis van deze passages kan echter verder onbesproken blijven, nu eiseres de inhoud van dit e- mailbericht, dat niet aan ‘haar’ vroegere patiënten is gericht, niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering.
5.11 Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat verweerster door de verspreiding van de flyers of ande- re gedragingen het verbod om zich wervend op te stellen ten opzichte van de patiënten van eiseres, niet heeft overtreden.
5.12 De vordering van eiseres slaagt dus niet. Dit betekent dat niet behoeft te worden onderzocht of er grond is voor schadevergoeding.
5.13 Bij deze uitkomst eigen kosten dient eiseres de kosten van deze procedure te dragen. Deze worden begroot op de hierna te vermelden bedragen.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling van het geschil. 5.1 4.1 De eisers hebben zich bij de beëindiging van de intentieovereenkomst en de toelatings- overeenkomsten per 1 januari 2014 neergelegd. Tussen de partijen is thans alleen in geschil of de eisers aanspraak kunnen maken op vergoeding van goodwill. Volgens de kliniek is dat niet het geval omdat dat niet is overeengekomen. De kliniek heeft daarvoor aangevoerd dat de gebruikelijke goodwillbepaling in de Model Toelatingsovereenkomst uit de toelatings- overeenkomsten met de eisers is weggelaten. Volgens de kliniek is die bepaling bewust weggelaten om te voorkomen dat er aanspraak op vergoeding van goodwill zou ontstaan.
4.2 Anders dan de kliniek meent, volgt uit het enkele ontbreken van de gebruikelijke goodwillbepaling in de toelatingsovereenkomsten op zichzelf niet dat de eisers geen aanspraak op goodwill kunnen hebben. Het staat vast dat eisers op grond van het samenstel van de intentieovereenkomsten, eerst voor drie jaar en vervolgens voor vijf jaar, en de toelatingsovereenkomsten als vrij gevestigde anesthesiologen tot de kliniek zijn toegelaten om voor eigen rekening en risico de praktijk uit te oefenen in de kliniek. Dat laatste staat met zoveel woorden ook in de toelatingsovereenkomsten. Dit kan niet anders betekenen dan dat eisers als zelfstandig ondernemers binnen de muren van de kliniek hun praktijk uitoefenen, waarbij de kliniek die praktijkuitoefening faciliteert. Dat met de onderhavige toelatingsovereenkomsten een andere positie van eisers of een andere rechtsverhouding tussen de partijen is beoogd dan gebruikelijk, is, afgezien van de duur waarvoor de toelatingsovereenkomsten golden, waarover hierna meer, niet gesteld of gebleken. Het staat de medisch specialist als zelfstandig ondernemer in beginsel vrij van een opvolgende medisch specialist die zijn praktijk overneemt vergoeding van goodwill te bedingen, ook als daarover niets is bepaald in de toelatingsovereenkomst tussen de medisch specialist en het ziekenhuis.
4.3 De betekenis van de gebruikelijke goodwillbepaling in de toelatingsovereenkomst is dat het ziekenhuis moet respecteren dat de medisch specialist bij praktijkoverdracht van zijn opvolger goodwill kan bedingen. Maar daarmee is niet gezegd dat indien een dergelijke bepaling ontbreekt, het ziekenhuis reeds daarom aan praktijkoverdracht tegen vergoeding van goodwill in de weg mag staan. In beginsel zal het ziekenhuis een dergelijke overdracht ook zonder zo’n bepaling moeten respecteren, tenzij tussen de medisch specialist en het ziekenhuis is overeengekomen dat de medisch specialist niet het recht heeft bij praktijkoverdracht vergoeding van goodwill van zijn opvolger te bedingen. Het is kortom in dit opzicht: in beginsel ja, tenzij anders is overeengekomen. Dat is zo ook bepaald in de huidige Model Toelatingsovereenkomst, met dien verstande dat daarin bovendien staat dat schriftelijk anders moet zijn overeengekomen. Niet kan worden aangenomen dat tussen eisers en de kliniek is overeengekomen dat -kort gezegd- geen vergoeding van goodwill zou mogen worden bedongen. Uit het enkele weglaten van de bepaling volgt dat niet. Xxxxxx hoefden dat daaruit op zichzelf niet te begrijpen. Volgens de verklaringen ter zitting van de vertegenwoordigers van eisers is er tussen de partijen nooit over gesproken dat geen vergoeding van goodwill zou mogen worden bedongen en wisten zij overigens ook niet dat er geen goodwillbepaling stond in de (jaarlijkse) toelatingsovereenkomsten, die grotendeels pas achteraf in november 2011 zijn ondertekend. Volgens de vertegenwoordigers van de kliniek was men het er intern over eens dat geen goodwill bedongen zou moeten kunnen worden, maar zij hebben ter zitting niet kunnen bevestigen dat dat met eisers is besproken. Bij die stand van zaken kan niet worden geoordeeld dat eisers uit het ontbreken van de goodwillbepaling of anderszins moesten begrijpen dat zij niet het recht hadden vergoeding van goodwill te bedingen. Illustratief is in dit verband dat de kliniek in 2012 aanleiding heeft gezien een nieuwe toelatingsovereenkomst te presenteren waarin het recht om goodwill te bedingen uitdrukkelijk werd uitgesloten en dat pas naar aanleiding daarvan discussie is ontstaan tussen de kliniek en eisers, die er tot dan toe van uitgingen dat zij vergoeding van goodwill zouden kunnen bedingen. De kliniek heeft voor het overige nog aangevoerd dat in de voorbije jaren circa twaalf medisch specialisten zijn vertrokken en dat nooit vergoeding van goodwill is betaald en dat het daarmee binnen de kliniek ook voor iedereen duidelijk was dat dat niet aan de orde was. Uit hetgeen hierover ter zitting is verklaard, is echter niet een eenduidig beeld naar voren gekomen.
4.4 De kliniek heeft verder het standpunt ingenomen dat van vergoeding van goodwill geen sprake kan zijn omdat de eisers destijds zelf geen goodwill hebben betaald en voorts dat van door eisers opgebouwde goodwill evenmin sprake kan zijn. De kliniek kan in geen van beide standpunten worden gevolgd. Eisers zijn destijds in een nieuw opgerichte kliniek begonnen. Van enige (door voorgangers) opgebouwde goodwill was geen sprake en betaling van een vergoeding daarvoor was dan ook niet aan de orde. Als eisers vervolgens zelf goodwill hebben opgebouwd, valt niet in te zien waarom zij daarvoor niet een vergoeding zouden mogen bedingen van eventuele opvolgers. Het standpunt dat eisers geen goodwill hebben opgebouwd is voornamelijk daarop gebaseerd dat de kliniek ‘alle investeringen in naamsbekendheid, kwaliteit en professionaliteit etc’ heeft opgebouwd en dat aan de kliniek daarom ‘met uitsluiting van alle anderen ook de meerwaarde van de totale praktijk toekomt’. Daarmee wordt miskend dat eisers hieraan hebben bijgedragen door de opbouw, voor eigen rekening en risico, van een anesthesiologische praktijk in de kliniek. In de kern maakt eiseres aan verweerster twee verwijtentoelatingsovereenkomsten is in art. 2.2 in het kader van de productie-afspraken ook met zoveel woorden opgenomen dat de directie van de kliniek niet verantwoordelijk is voor de komst van patiënten naar de kliniek en dat het realiseren van de aantrekkingskracht van de kliniek een gedeelde verantwoordelijkheid is van de directie en de medisch specialist. Het eerste betreft haar vestiging (onder feit dat eisers een ondersteunend specialisme beoefenen, doet aan de naam mogelijkheid om goodwill op te bouwen niet af. Snijdende specialismen kunnen nu eenmaal niet zonder anesthesiologen en het feit dat patiënten worden aangetrokken is daarom mede een gevolg van Tandartspraktijk I.) goede anesthesiologische zorg.
4.5 Het lijdt geen twijfel dat eisers vanaf het begin in 2006 een anesthesiologische praktijk in de praktijkruimtenkliniek hebben opgebouwd. Niet weersproken is dat toen eisers begonnen er nog vrijwel geen patiënt was. Ook uit de stellingen van de kliniek zelf volgt dat thans sprake is van een goed lopende kliniek waarin de nodige goodwill is opgebouwd. Volgens eisers hebben zij de maatschap moeten uitbreiden om de anesthesiologische zorg in de kliniek te kunnen leveren. Dat staat wel vast, hoewel de partijen van mening verschillen over de vraag om hoeveel fte het thans gaat. Volgens eisers gaat het thans om 1,85 fte en volgens de kliniek om 1,35. Eisers stellen dat er als gevolg van de beëindiging van de toelatings- overeenkomsten per 1 januari 2014 voor dit aantal fte’s geen emplooi meer is en dat tot inkrimping van de maatschap moet worden overgegaan met aanmerkelijke gevolgen voor het inkomen van de overblijvende maten. Dat is als zodanig niet door de kliniek weersproken. Hoewel het sluiten van toelatingsovereenkomsten voor telkens een jaar voor eisers een zeker risico inhield dat het praktijkdebiet in de kliniek niet duurzaam zou zijn, moet anderzijds worden geconstateerd dat eisers intentieovereenkomsten hadden die tot toelating verplichtten voor een langere duur, te weten aanvankelijk een voor drie jaar en vervolgens een voor vijf jaar, met in principe stilzwijgende verlenging voor telkens vijf jaar. Eisers konden er daarom redelijkerwijs vanuit gaan dat zij voor betrekkelijk lange duur een praktijk in de kliniek opbouwden en hun maatschap met het oog daarop uitbreiden.
4.6 De billijkheid verlangt onder deze omstandigheden dat eisers hun opgebouwde goodwill kunnen verzilveren, wat ten gevolge van aan de kliniek toe te rekenen omstandigheden nodig is geworden en tevens onmogelijk. Dat eisers uit de kliniek moeten vertrekken is het gevolg ervan dat de kliniek in een nieuwe toelatingsovereenkomst elk recht op vergoeding van goodwill wilde uitsluiten, hoewel dat zoals hiervoor is overwogen niet eerder tussen de partijen was overeengekomen. Het tweede verwijt houdt in is begrijpelijk dat eisers dat niet zonder meer wilden accepteren. Dat hoefden zij zich wervend heeft opgesteld tegenover patiënten van haar, eiseresook niet. De eigenlijke vordering stelling dat eisers aan de nieuwe toelatingsovereenkomst waren gebonden omdat de stafmaatschap daarmee had ingestemd, moet worden verworpen. Uit de desbetreffende (doelomschrijving in de) overeenkomst van eiseres berust de stafmaatschap kan niet worden afgeleid dat de stafmaatschap de bevoegdheid toekwam namens de maten bindende afspraken te maken over individuele toelatingsovereenkomsten. Het is duidelijk dat de kliniek eisers niet in het bijzonder de gelegenheid zal stellen goodwill van (eventuele) opvolgers te bedingen. De kliniek zal immers nieuwe anesthesiologen alleen toelaten op dit tweede verwijt.
5.2 Tijdens de voorwaarde in de nieuwe toelatingsovereenkomst dat wordt afgezien van elke aanspraak op goodwill. Onder die voorwaarde zal geen enkele opvolger bereid zijn goodwill aan eisers te betalen. Het is daarom redelijk en billijk dat de kliniek, waaraan de gehele mede door eisers opgebouwde goodwill ten goede zal komen, aan eisers een vergoeding betaalt voor de door hen achter te laten praktijk. Eerst bij de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard de eisers daarvan een becijfering gepresenteerd, die de kliniek heeft weersproken. Daarom zal bepaald worden dat met de woorden “elders ter plaatse”, in artikel 6 goodwillvergoeding vastgesteld zal worden op basis van de overeenkomstgeldende regels van de Orde van Medisch Specialisten. Daarbij zullen de partijen dan aan de hand van het ‘witte boekje’ moeten bepalen om hoeveel fte het gaat. Indien de partijen het over de hoogte van de vergoeding langs deze weg niet eens kunnen worden, is bedoeld: in Z. op een andere locatie dan in (kunnen zij het pand van) de praktijkruimten. Het geschil daarover aan het Scheidsgerecht neemt deze uitleg overvoorleggen.
5.3 Naar 4.7 De kliniek zal als de letter genomen heeft verweerster het gebod om zich te onthouden van vestiging “elders ter plaatse” overtreden door zich, na verloop van enige tijd, te vestigen in dezelfde ruimten als waar voor- dien eiseres was gevestigd. Terecht betoogt verweerster echter dat zij in de bijzondere omstandighe- den van dit geval daarmee niet in strijd met artikel 6 heeft gehandeld. Dit artikel gaf haar een ruime vrijheid om zich op elke andere locatie in Z. te vestigen, en dus bijvoorbeeld ook – zoals eiseres tijdens de zitting op zichzelf heeft erkend – in een pand naast dat van de praktijkruimten. Het vertrek van eise- res uit de praktijkruimten vormt een nieuwe, niet in de overeenkomst verdisconteerde, omstandigheid. Eiseres had daardoor geen redelijk belang meer bij een verbod voor verweerster om zich juist in de praktijkruimten te vestigen. Anders gezegd: een redelijke uitleg van de woorden “elders ter plaatse” brengt mee dat het verweerster in de gegeven omstandigheden vrijstond zich na het vertrek van xxxx- res te vestigen in de door eiseres verlaten ruimten.
5.4 Tijdens de zitting heeft C. gezinspeeld op een samenspanning tussen X. en verweerster met het voor- opgezette doel de ontruiming van de praktijkruimten door eiseres en opvolgende verhuur aan verweer- ster. Voor een dergelijke samenspanning, die in de memorie van eis niet was opgenomen, bestaat geen enkele aanwijzing. Desgevraagd heeft eiseres tijdens de zitting verklaard dat hierin niet een aanvullen- de grondslag van de vordering schuilt. Daarom wordt aan dit aspect voorbijgegaan.
5.5 Ook overigens heeft eiseres geen belang bij een uitleg van de woorden “elders ter plaatse” in de door haar bepleite, letterlijke zin. Zoals vermeld, is haar vordering immers gebaseerd op de door haar ge- stelde herhaalde overtreding door verweerster van het verbod om zich wervend op te stellen ten op- zichte van patiënten van eiseres.
5.6 Blijkens hetgeen op de zitting is besproken, gaat het eiseres hierbij in het bijzonder – zoal niet alleen – om de in 2.7 bedoelde flyers, en mogelijk ook om de poster (met een gelijke tekst) in het pand aan de I.. Desgevraagd heeft eiseres haar verwijt over berichten op sociale media en over e-mails van verweerster aan patiënten van haar, eiseres, niet gehandhaafd. Ditzelfde geldt voor haar stellingen over medewer- kers van haarzelf. Onbesproken kan dus blijven of deze stellingen juist zijn en zo ja, of daarop een ver- wijt aan verweerster valt te bouwen. Xxxxxxx heeft ook haar verwijten over het ontvreemden van een bestand met gegevens van haar patiënten niet gehandhaafd.
5.7 Het ophangen van de poster, zoals beschreven in 2.7, slot, levert geen overtreding van de verplichting van verweerster op grond van artikel 6 op. Deze poster bevat een algemeen welkomstwoord dat ken- baar is in de eigen praktijkruimten van verweerster dan wel Tandartspraktijk I.. Het verwijt van eiseres over “posters” betreft kennelijk alleen deze ene poster en is verder niet toegelicht, ook niet na het daar- tegen gerichte verweer in de memorie van antwoord.
5.8 Zo resteert het kernverwijt over de flyers, die door hun algemene verspreiding ook zijn terechtgekomen bij patiënten van eiseres. De tekst van deze flyers is naar haar aard in zekere mate wervend, maar is niet in het bijzonder gericht tot patiënten van eiseres. Haar naam is daarin ook niet genoemd. Voor zover nodig verdient hierbij opmerking dat partijen tijdens de zitting hebben verklaard dat in de nabijheid van de praktijkruimten ook andere tandartspraktijken zijn gevestigd. Terecht heeft verweerster aangevoerd dat de tekst op één lijn is te stellen met een algemene mededeling van de vestiging van een nieuwe praktijk in de vorm van een advertentie in bijvoorbeeld een huis-aan-huiskrant of een andere periodiek. In wezen bevat de tekst van de flyers niet veel meer dan de aankondiging van een nieuwe tandartsprak- tijk. Daarbij is niet met zoveel woorden vermeld dat deze is gevestigd in het pand waarin toen nog net de praktijk van eiseres huisde. Wel is melding gemaakt van de naam en het adres van het Gezondheids- centrum K., waarin die praktijk van eiseres werd uitgeoefend. Dat was echter zuiver een functionele vermelding, die moeilijk achterwege kan blijven bij een algemene introductie als deze.
5.9 Eiseres heeft ook, in algemene zin, gesteld dat verweerster “jegens patiënten alles in het werk [heeft] gesteld om het te doen voorkomen dat zij in het pand aan de I. (…) gevestigd bleef”. Deze stelling wordt verworpen voor zover eiseres hiermee een afzonderlijk verwijt heeft geformuleerd. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt wat zij hiermee precies bedoelt. Er is overigens een ruime periode, van meer dan zeven maanden, verlopen tussen de laatste werkdag van verweerster in haar werkzaamheid bij eiseres en de behandeling van de eerste patiënt in haar nieuwe praktijk. De kwestie van de hervestiging in de praktijkruimten is besproken in 5.3. Het Scheidsgerecht verwijst daarnaar.
5.10 Het in 2.6 aangehaalde bericht van Tandartspraktijk I. aan de tandartsenkring Z. bevat enkele formule- ringen die wel de indruk zouden kunnen wekken dat verweerster met haar collega’s de praktijk van ei- seres heeft overgenomen. Dit betreft de passages over het ‘van eigenaar wisselen’ van de tandartsprak- tijk aan de I. en het op dezelfde locatie ‘continueren’ van de zorg voor de patiënten van verweerster. De betekenis van deze passages kan echter verder onbesproken blijven, nu eiseres de inhoud van dit e- mailbericht, dat niet aan ‘haar’ vroegere patiënten is gericht, niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering.
5.11 Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat verweerster door de verspreiding van de flyers of ande- re gedragingen het verbod om zich wervend op te stellen ten opzichte van de patiënten van eiseres, niet heeft overtreden.
5.12 De vordering van eiseres slaagt dus niet. Dit betekent dat niet behoeft te worden onderzocht of er grond is voor schadevergoeding.
5.13 Bij deze uitkomst dient eiseres ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure te dragen. Deze worden begroot op het Scheidsgerecht moeten dragen en aan eisers een bedrag moeten betalen van € 5.000,- als tegemoetkoming in de hierna te vermelden bedragenkosten van rechtsbijstand van eisers.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling van het geschil. in conventie
5.1 In Door de kern maakt eiseres aan verweerster twee verwijtenopzegging van de toelatingsovereenkomst van partijen per 6 juli 2016 is deze overeenkomst met ingang van die datum geëindigd. Xxxxx vordert primair de verklaring voor recht dat deze opzegging nietig is, maar hij verbindt daaraan niet een vordering tot terugkeer in het ziekenhuis. Hij legt zich neer bij het einde van de toelating per 6 juli 2016 en vordert in dit opzicht, ook in het subsidiaire onderdeel van zijn vordering, alleen schadevergoeding. Het eerste betreft haar vestiging (onder Scheidsgerecht stelt op grond van dit een en ander vast dat het einde van de naam toelating per 6 juli 2016 een gegeven is. Dit laat de eventuele schadeplichtigheid van Tandartspraktijk I.) in de praktijkruimten. Het tweede verwijt houdt in dat zij zich wervend heeft opgesteld tegenover patiënten van haar, eiseres. De eigenlijke vordering van eiseres berust in het bijzonder op dit tweede verwijtstichting wegens de opzegging onverlet.
5.2 Tijdens In geschil is of de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard dat stichting een voldoende grond tot opzegging had. Primair gaat het daarbij om de opzegging met de woorden “elders ter plaatse”onmiddellijke ingang, in artikel 6 subsidiair om een opzeg- ging met inachtneming van de overeenkomst, is bedoeld: in Z. op een andere locatie dan in (het pand van) de praktijkruimten. Het Scheidsgerecht neemt deze uitleg overtermijn van zes maanden.
5.3 Naar Tussen partijen staat vast dat er in elk geval sinds het begin van 2014 problemen binnen de letter genomen maatschap zijn geweest en dat deze problemen in elk geval voor een deel de persoon van eiser betroffen. Ook staat, als onweersproken, vast dat binnen het H. de kwaliteit van de te leveren zorg een punt van discussie vormde. Ditzelfde gold voor de organisatie en de leiding van het H., de assistentie tijdens de spreekuren en de logistiek van de spreekuren. Ook X. heeft verweerster deze kwesties vermeld. Volgens de stichting hebben de problemen met eiser zich ook vóór 2014 voorgedaan, maar zij stelt tevens dat het gebod om dossier-A. met name vanaf 1 januari 2014 aanleiding heeft gegeven tot de opzegging (zie: memorie van antwoord in conventie, randnummer 102). Xxxxx heeft betwist dat zich te onthouden voordien problemen van vestiging “elders ter plaatse” overtreden door zich, na verloop betekenis hebben voorgedaan. Bij deze stand van enige tijd, te vestigen in dezelfde ruimten als waar voor- dien eiseres was gevestigd. Terecht betoogt verweerster echter dat zij zaken zal het Scheidsgerecht beoordelen of het handelen van eiser in de bijzondere omstandighe- den periode van dit geval daarmee niet 1 januari 2014 tot de datum van de opzegging (6 juli 2016), deze opzegging rechtvaardigt.
5.4 De gronden van de opzegging door de stichting betreffen in de kern drie onderwerpen: (i) het gedrag van eiser tegenover zijn directe collega’s, het personeel met wie hij samenwerkte en patiënten (en de gevolgen daarvan voor het voortbestaan van het H.), (ii) de kwesties die in het rapport van N. zijn vermeld (te weten: handelen in strijd met artikel 6 heeft gehandeld. Dit artikel gaf haar een ruime vrijheid om zich op elke andere locatie in Z. te vestigengedrags- en verwijsregels en met de regelgeving bijzondere tandheelkunde, en dus bijvoorbeeld ook – zoals eiseres tijdens problemen met verwijzers) en (iii) het onbevoegd inzien van patiëntendossiers van F.. Niet in geschil bij dit alles is dat eiser vaktechnisch bezien een goede tandarts is, een goede vakman, met over het algemeen (zeer) tevreden patiënten.
5.5 Uit de zitting gegevens die in onderdeel 2 van dit vonnis (‘De feiten’) zijn weergegeven kan niet anders worden geconcludeerd dan dat in de eerste maanden van 2016 in en rondom de maatschap en het H. een onhoudbare situatie is ontstaan. De maatschap is grotendeels uiteengevallen, de interne verhoudingen ten opzichte van eiser waren sterk geëscaleerd en het voortbestaan van het H., met de daarvoor vereiste accreditaties, is hoogst onzeker geworden. Xxx xx XxX kan, gelet op zichzelf heeft erkend – diens eindverantwoordelijkheid voor de patiëntenzorg en de goede gang van zaken in het ziekenhuis, niet worden gevergd dat hij een pand naast dat dergelijke, geëscaleerde situatie laat voortbestaan. De opzegging van 6 juli 2016 was, afgezien van de praktijkruimten. Het vertrek daarbij in acht te nemen termijn, dus gerechtvaardigd, en dit alleen al op de grond van eise- res uit de praktijkruimten vormt een nieuweartikel 23 lid 1, niet in de overeenkomst verdisconteerdeaanhef en onder f, omstandigheid. Eiseres had daardoor geen redelijk belang meer bij een verbod voor verweerster om zich juist in de praktijkruimten te vestigen. Anders gezegd: een redelijke uitleg van de woorden “elders ter plaatse” brengt mee toelatingsovereenkomst. Van de RvB kon ook niet worden verlangd dat hij eiser en K., als de twee overgebleven maten, de gelegenheid zou bieden een nieuwe maatschap op te bouwen waarvan zij beiden deel zouden uitmaken. De primaire vordering van eiser slaagt dus niet voor zover die ertoe strekt dat het verweerster in Scheidsgerecht voor recht verklaart dat de gegeven omstandigheden vrijstond zich na het vertrek van xxxx- res te vestigen in de door eiseres verlaten ruimtenopzegging wordt vernietigd.
5.4 Tijdens de zitting heeft C. gezinspeeld op een samenspanning tussen X. en verweerster met het voor- opgezette doel de ontruiming 5.6 Het tweede – kennelijk als nevengeschikt bedoelde – deel van de praktijkruimten door eiseres en opvolgende verhuur aan verweer- sterprimaire vordering strekt tot schadevergoeding ter zake van het einde van de toelating. Voor Hierbij geldt als uitgangspunt dat een dergelijke samenspanningopzegging waarvoor goede grond bestaat, die in beginsel geen verplichting tot schadevergoeding oplevert. Een tweede uitgangspunt bij de memorie van eis niet was opgenomen, bestaat geen enkele aanwijzing. Desgevraagd heeft eiseres tijdens de zitting verklaard dat hierin niet een aanvullen- de grondslag beoordeling van de vordering schuilt. Daarom wordt aan dit aspect voorbijgegaan.
5.5 Ook overigens heeft eiseres geen belang bij een uitleg tot schadevergoeding is dat de problemen binnen de maatschap in de eerste plaats problemen van de woorden “elders ter plaatse” maten zelf, en van eiser, zijn. Daarvoor kan de stichting, ook weer in beginsel, niet verantwoordelijk worden gehouden. Deze beide uitgangspunten nemen niet weg dat de door haar bepleite, letterlijke zin. Zoals vermeld, is haar vordering immers gebaseerd op eerder genoemde eindverantwoordelijkheid van de door haar ge- stelde herhaalde overtreding door verweerster RvB van de stichting voor de goede gang van zaken binnen het verbod ziekenhuis ook eisen stelt aan de RvB om zich wervend bij problemen binnen of met een maatschap tijdig en actief op te stellen ten op- zichte treden. Hierbij komt het centrale verwijt van patiënten eiser aan de RvB van eiseres.
5.6 Blijkens hetgeen op de zitting is besprokenstichting aan de orde, gaat het eiseres hierbij in het bijzonder – zoal niet alleen – te weten de stelling dat de RvB veel te weinig heeft gedaan om de onrust binnen de maatschap tot een oplossing te brengen en uiteindelijk blindelings de kant van de andere maten heeft gekozen. Volgens eiser is de stichting in 2.7 bedoelde flyersdeze opzichten tekortgeschoten in haar verplichtingen op grond van de toelatings- overeenkomst. Dit vereist een nader onderzoek naar de mate waarin elk van partijen verantwoordelijk kan worden gehouden voor de uiteindelijk onhoudbare situatie waarin opzegging van de toelatingsovereenkomst onontkoombaar was geworden. Het is immers mogelijk dat een tekortkoming van de stichting op dit vlak leidt tot de verplichting de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden, en mogelijk ook om als – zoals hier uiteindelijk het geval is geworden – de poster (met een gelijke tekst) in het pand aan opzegging van de I.. Desgevraagd heeft eiseres haar verwijt over berichten op sociale media en over e-mails van verweerster aan patiënten van haar, eiseres, niet gehandhaafd. Ditzelfde geldt voor haar stellingen over medewer- kers van haarzelf. Onbesproken kan dus blijven of deze stellingen juist zijn en zo ja, of daarop een ver- wijt aan verweerster valt te bouwen. Xxxxxxx heeft ook haar verwijten over het ontvreemden van een bestand met gegevens van haar patiënten niet gehandhaafdtoelatingsovereenkomst als onvermijdelijk moet worden beschouwd.
5.7 Het ophangen lijdt geen twijfel dat de ontstane situatie ten minste voor een substantieel deel is veroorzaakt door eiser zelf. In zoverre ligt (een deel van) de schuld bij hem. Zijn gedrag heeft bij velen (directe collega’s en personeel, en ook patiënten voor zover zij getuige zijn geweest van gedragingen van hem) ergernis opgewekt en zijn eigen uitingen ook nadat dit bij herhaling indringend aan de orde was gesteld tonen niet aan dat hij dat gedrag blijvend heeft verbeterd. Illustratief zijn, bij wijze van voorbeeld, zijn reactie op het verslag van zijn collega I. (zie zijn in 2.28 aangehaalde e-mail) en zijn optreden met de anonieme brief (zie in 2.35). Wat dit laatste betreft heeft hij desgevraagd verklaard dat hij niet de auteur van die brief is. Hij heeft gezegd dat hij de naam van de posterauteur wel kent, zoals beschreven in 2.7, slot, levert geen overtreding maar ter bescherming van de verplichting betrokkene niet wil noemen. Ook als dat waar is, had hij de brief niet aan assistentes moeten tonen. Daardoor is nodeloos onrust ontstaan bij personeelsleden die buiten de interne problemen van verweerster op grond van artikel 6 op. Deze poster bevat een algemeen welkomstwoord dat ken- baar is in de eigen praktijkruimten van verweerster dan wel Tandartspraktijk I.. Het verwijt van eiseres over “posters” betreft kennelijk alleen deze ene poster en is verder niet toegelicht, ook niet na het daar- tegen gerichte verweer in de memorie van antwoordmaatschap staan.
5.8 Zo resteert Ook uit het kernverwijt over de flyers, die door hun algemene verspreiding ook zijn terechtgekomen bij patiënten rapport van eiseres. De tekst van deze flyers is naar haar aard in zekere mate wervend, maar is niet in het bijzonder gericht tot patiënten van eiseres. Haar naam is daarin ook niet genoemd. Voor zover nodig verdient hierbij opmerking N. blijkt dat partijen tijdens de zitting hebben verklaard dat in de nabijheid van de praktijkruimten ook andere tandartspraktijken zijn gevestigd. Terecht heeft verweerster aangevoerd dat de tekst op één lijn is te stellen met een algemene mededeling van de vestiging van een nieuwe praktijk in de vorm van een advertentie in bijvoorbeeld een huis-aan-huiskrant of een andere periodiek. In wezen bevat de tekst van de flyers niet veel meer dan de aankondiging van een nieuwe tandartsprak- tijk. Daarbij is niet met zoveel woorden vermeld dat deze is gevestigd in het pand waarin toen nog net de praktijk van eiseres huisde. Wel is melding gemaakt van de naam en het adres van het Gezondheids- centrum K., waarin die praktijk van eiseres werd uitgeoefend. Dat was echter zuiver een functionele vermelding, die moeilijk achterwege kan blijven bij een algemene introductie als deze.
5.9 Eiseres heeft ook, in algemene zin, gesteld dat verweerster “jegens patiënten alles in het werk [heeft] gesteld om het te doen voorkomen dat zij in het pand aan de I. (…) gevestigd bleef”. Deze stelling wordt verworpen voor zover eiseres hiermee een afzonderlijk verwijt heeft geformuleerd. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt wat zij hiermee precies bedoelt. Er is overigens een ruime periode, van meer dan zeven maanden, verlopen tussen de laatste werkdag van verweerster in haar werkzaamheid bij eiseres en de behandeling van de eerste patiënt in haar nieuwe praktijk. De kwestie van de hervestiging in de praktijkruimten is besproken in 5.3. Het Scheidsgerecht verwijst daarnaar.
5.10 Het in 2.6 aangehaalde bericht van Tandartspraktijk I. aan de tandartsenkring Z. bevat enkele formule- ringen die wel de indruk zouden kunnen wekken dat verweerster met haar collega’s de praktijk van ei- seres heeft overgenomen. Dit betreft de passages over het ‘van eigenaar wisselen’ van de tandartsprak- tijk aan de I. en het op dezelfde locatie ‘continueren’ van de zorg voor de patiënten van verweerster. De betekenis van deze passages kan echter verder onbesproken blijven, nu eiseres de inhoud van dit e- mailbericht, dat niet aan ‘haar’ vroegere patiënten is gericht, niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering.
5.11 Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat verweerster door de verspreiding van de flyers of ande- re gedragingen het verbod om zich wervend op te stellen ten opzichte van de patiënten van eiseres, niet heeft overtreden.
5.12 De vordering van eiseres slaagt dus niet. Dit betekent dat niet behoeft te worden onderzocht of er grond is voor schadevergoeding.
5.13 Bij verwijten aan eiser. Hierbij wordt vooropgesteld dat N. een partijdeskundige is, dat wil zeggen een door een van de partijen benaderde en ingeschakelde deskundige. De stichting heeft aan eiser wel meegedeeld dat zij deze uitkomst dient eiseres deskundige zou vragen te rapporteren over de kosten door F. geselecteerde patiëntendossiers, maar de opdracht aan de deskundige is alleen door haar gegeven. Het Scheidsgerecht gaat voorbij aan datgene wat eiser heeft gesteld over zakelijke contacten van F. met de deskundige in het verleden. Xxxxx heeft daaraan niet de conclusie verbonden dat N. partijdig is, en ook het Scheidsgerecht ziet in de bedoelde connectie geen reden om de rapportage van N. te negeren. Aandacht verdient wel de selectie van de dossiers die aan N. zijn voorgelegd. F. heeft tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd meegedeeld dat hij de 30 casus heeft xxxxxxxx op basis van een onderzoek in ongeveer 38 dossiers van particuliere patiënten van eiser. Hij heeft ook verklaard dat hij deze procedure dossiers heeft bezien zonder eiser daarvoor toestemming te dragenvragen of eiser daarover te informeren. Deze worden begroot op de hierna te vermelden bedragen.Het Scheidsgerecht kan niet vaststellen of het aantal van
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling van het geschil. 5.1 In de kern maakt eiseres aan verweerster twee verwijten. Het eerste betreft haar vestiging (onder de naam van Tandartspraktijk I.) in de praktijkruimten. Het tweede verwijt houdt in dat zij zich wervend heeft opgesteld tegenover patiënten van haar, eiseres. 4.1 De eigenlijke vordering van eiseres berust in eiser strekt ertoe dat het bijzonder op dit tweede verwijt.
5.2 Tijdens Scheidsgerecht zal bepalen dat de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard dat met de woorden “elders ter plaatse”, in artikel 6 opzegging van de overeenkomst, toelatingsovereenkomst door de stichting ongegrond is bedoeld: in Z. op een andere locatie dan in (het pand van) de praktijkruimten. Het Scheidsgerecht neemt deze uitleg over.
5.3 Naar de letter genomen heeft verweerster het gebod om zich te onthouden van vestiging “elders ter plaatse” overtreden door zich, na verloop van enige tijd, te vestigen in dezelfde ruimten als waar voor- dien eiseres was gevestigd. Terecht betoogt verweerster echter dat zij in de bijzondere omstandighe- den van dit geval daarmee en niet in strijd met artikel 6 heeft gehandeld. Dit artikel gaf haar een ruime vrijheid om zich op elke andere locatie in Z. te vestigen, en dus bijvoorbeeld ook – zoals eiseres tijdens de zitting op zichzelf heeft erkend – in een pand naast dat tot beëindiging van de praktijkruimtentoelatingsovereenkomst heeft geleid. Het vertrek van eise- res uit de praktijkruimten vormt een nieuwe, niet in de overeenkomst verdisconteerde, omstandigheidVolgens art. Eiseres had daardoor geen redelijk belang meer bij een verbod voor verweerster om zich juist in de praktijkruimten te vestigen. Anders gezegd: een redelijke uitleg 24.1 van de woorden “elders ter plaatse” brengt mee dat het verweerster in toelatingsovereenkomst kan opzegging door de gegeven omstandigheden vrijstond zich na het vertrek van xxxx- res te vestigen in de door eiseres verlaten ruimten.
5.4 Tijdens de zitting heeft C. gezinspeeld op een samenspanning tussen X. en verweerster met het voor- opgezette doel de ontruiming van de praktijkruimten door eiseres en opvolgende verhuur aan verweer- ster. Voor een dergelijke samenspanning, die in de memorie van eis niet was opgenomen, bestaat geen enkele aanwijzing. Desgevraagd heeft eiseres tijdens de zitting verklaard dat hierin niet een aanvullen- de grondslag van de vordering schuilt. Daarom wordt aan dit aspect voorbijgegaan.
5.5 Ook overigens heeft eiseres geen belang bij een uitleg van de woorden “elders ter plaatse” in de door haar bepleite, letterlijke zin. Zoals vermeld, is haar vordering immers gebaseerd op de door haar ge- stelde herhaalde overtreding door verweerster van het verbod om zich wervend op te stellen ten op- zichte van patiënten van eiseres.
5.6 Blijkens hetgeen op de zitting is besproken, gaat het eiseres hierbij in het bijzonder – zoal niet alleen – om de in 2.7 bedoelde flyers, en mogelijk ook om de poster (met een gelijke tekst) in het pand aan de I.. Desgevraagd heeft eiseres haar verwijt over berichten op sociale media en over e-mails van verweerster aan patiënten van haar, eiseres, niet gehandhaafd. Ditzelfde geldt voor haar stellingen over medewer- kers van haarzelf. Onbesproken kan dus blijven of deze stellingen juist zijn en zo ja, of daarop een ver- wijt aan verweerster valt te bouwen. Xxxxxxx heeft ook haar verwijten over het ontvreemden van een bestand met gegevens van haar patiënten niet gehandhaafd.
5.7 Het ophangen van de poster, zoals beschreven in 2.7, slot, levert geen overtreding van de verplichting van verweerster stichting slechts plaatsvinden op grond van artikel 6 opgewichtige redenen van zodanig klemmende aard, dat redelijkerwijs van de stichting niet gevergd kan worden deze overeenkomst te continueren. Deze poster bevat Blijkens het bepaalde onder e. worden die redenen onder andere aanwezig geacht “wanneer de medisch specialist de samenwerking binnen het ziekenhuis zodanig bemoeilijkt dat zijn voortgezette werkzaamheden in het ziekenhuis redelijkerwijs van het ziekenhuis niet kan worden gevergd”. Het standpunt van de stichting is -kort samengevat- dat zodanige redenen aanwezig zijn omdat binnen de vakgroep cardiologie een algemeen welkomstwoord langdurig, ernstig en onoplosbaar gebleken samenwerkingsprobleem bestaat waardoor de kwaliteit van patiëntenzorg niet is gewaarborgd. Volgens de stichting is sprake van een ernstig collectief falen van de vakgroep dat ken- baar aan ieder van de cardiologen individueel valt toe te rekenen.
4.2 Aan het besluit van de stichting tot opzegging gaat een reeks van gebeurtenissen vooraf, zoals hiervoor onder 2 kort is omschreven. De samenwerking tussen de op één na in dienst van de stichting werkzame cardiologen afkomstig van de locatie X. en de vrijgevestigde cardiologen die in Y. werkzaam waren, is in de eigen praktijkruimten periode januari 2010 tot december 2012 niet goed van verweerster dan wel Tandartspraktijk I.. de grond gekomen. Hoewel er op het medisch-inhoudelijke functioneren van de cardiologen geen kritiek bestaat, is er volgens de rapporten in die periode van ernstig disfunctioneren in de samenwerking sprake geweest. Ondanks rapporten, begeleiding, supervisie en aanwijzingen zijn de cardiologen er niet in geslaagd daarin de noodzakelijke verbeteringen te brengen. De W. concludeerde in december 2012 dat sprake is van een acuut onveilige situatie voor patiënten. Het spreekt voor zich dat de stichting deze situatie niet kon laten voortbestaan en dat de Raad van Bestuur moest ingrijpen.
4.3 Voor de stichting is de toen geconstateerde acuut onveilige situatie de directe aanleiding geweest tot een (collectieve) beëindiging van de arbeids- en toelatingsovereenkomsten met (nagenoeg) alle cardiologen. Als middel om aan de acuut onveilige situatie een einde te maken was deze beëindiging niet geschikt en niet nodig. De cardiologen, onder wie eiser, zijn niet op non-actief gesteld en bleven hun werkzaamheden dus gewoon en nog gedurende langere tijd in dezelfde samenstelling voortzetten. Om aan de acuut onveilige situatie een einde te maken, volstond in de visie van de stichting wat betreft de werkzaamheden van eiser en de overige cardiologen klaarblijkelijk de ondertoezichtstelling. Uit het verslag van de visitatie blijkt overigens dat de acuut onveilige situatie ten minste ook voor een belangrijk deel werd veroorzaakt door de, onder verantwoordelijkheid van de Raad van Bestuur vallende, wijze van inrichting van de afdeling cardiologie in het ziekenhuis. De vraag die moet worden beantwoord, is of van de stichting gezien de hele voorgeschiedenis in redelijkheid niet meer kon worden gevergd de toelatingsovereenkomst voort te zetten. Hoewel het verwijt van eiseres over “posters” betreft kennelijk alleen deze ene poster en is verder niet toegelicht, ook niet na het daar- tegen gerichte verweer een gebrek aan samenwerking in de memorie vakgroep cardiologie ook eiser treft, komt het voor de beantwoording van antwoordde hiervoor bedoelde vraag erop aan of, en zo ja in welk opzicht en in welke mate, eiser persoonlijk de samenwerking heeft bemoeilijkt en hem tekortschieten daarin te verwijten valt. Daarvan is onvoldoende gebleken.
5.8 Zo resteert 4.4 Eiser en de maatschap waarin hij in Y. werkte, werden geconfronteerd met een fusie die vergde dat twee verschillende groepen van cardiologen, van wie die in Y. vrijgevestigd en die in X. voornamelijk in loondienst waren, met een heel verschillende manier van werken, moesten worden samengevoegd tot één samenwerkende vakgroep. Dat is iets wat zonder meer veel tijd en moeite kost. Door uiteenlopende financiële belangen en professionele visies was het kernverwijt bereiken van een goede samenwerking extra ingewikkeld. Daarbij komt dat, zoals uit diverse rapporten naar voren komt, in X. al lange tijd tegenstellingen bestonden tussen de ene aldaar vrijgevestigde cardioloog en de drie andere cardiologen in loondienst. Dat er in de maatschap van eiser in Y. vóór de fusie problemen bestonden, is gesteld noch gebleken. Integendeel, in het onder 2.4 geciteerde rapport van R. staat dat de samenwerking op de locatie Y. uitstekend was en is. Verder is aannemelijk dat het minder gelukkige optreden van de door de Raad van Bestuur aangestelde vakgroepvoorzitter vanaf december 2011 juist tot verwijdering tussen beide groepen aanleiding heeft gegeven. Ook is geconstateerd dat de communicatie tussen het management en de cardiologen niet optimaal is geweest.
4.5 De stichting en eiser verschillen van mening over de flyersvraag aan wie of wat het heeft gelegen dat het, ondanks alle inspanningen die door hun algemene verspreiding ook er zijn terechtgekomen bij patiënten geweest, van eiseresbegin 2010 tot eind 2012 niet tot een goed verlopende samenwerking is gekomen. De tekst stichting stelt dat zij de cardiologen bij herhaling hulp heeft aangeboden en heeft gevraagd aan te geven welke vorm van deze flyers is naar haar aard in zekere mate wervendhulp zij nodig hadden, maar is dat de cardiologen daarop nooit met iets concreets zijn gekomen. Xxxxx stelt daartegenover dat de stichting gezien het klaarblijkelijk onvermogen van de vakgroep had moeten ingrijpen door zelf dwingender en concreter maatregelen te treffen en op te leggen om tot gedragsverandering te komen, bijvoorbeeld door het inschakelen van een (bedrijfs)psycholoog of via mediation. Dat de stichting niet in het bijzonder gericht tot patiënten van eiseres. Haar naam is daarin ook niet genoemd. Voor zover nodig verdient hierbij opmerking dat partijen tijdens de zitting hebben verklaard dat heeft gepoogd op deze wijze verbetering in de nabijheid verhoudingen aan te brengen en/of in kaart te brengen aan welk gedrag van wie het niet tot stand komen van een behoorlijke samenwerking lag, staat wel vast. Volgens de verklaring ter zitting van de praktijkruimten ook andere tandartspraktijken zijn gevestigdtijdelijke externe vakgroepvoorzitter wilde hij eerst de samenwerking organisatorisch goed geregeld hebben alvorens aan verbetering van de onderlinge verhoudingen toegekomen kon worden. Terecht heeft verweerster aangevoerd Daargelaten dat een omgekeerde volgorde wellicht beter was geweest, had het voor de hand gelegen dat de tekst op één lijn is te stellen met een algemene mededeling stichting dergelijke andere maatregelen alsnog had beproefd toen de samenwerking organisatorisch niet goed van de vestiging grond kwam. Dat had onder de hiervoor genoemde problematische omstandigheden om tot een fusie te komen ook van de stichting verwacht mogen worden. En dat was ook nodig geweest om uiteindelijk te kunnen vaststellen of en zo ja in welk opzicht eiser en/of de andere cardiologen individueel en verwijtbaar tekortschoten in hetgeen van hen mocht worden verwacht om tot een goede samenwerking te komen. In de aanwijzing van 31 augustus 2012 heeft de Raad van Bestuur wel aangekondigd dat zo nodig knelpunten in de samenwerking zullen worden opgelost via nadere informatie over ieders individuele competenties door middel van assessments en dat daaruit gebleken onoverkomelijke tekortkomingen tot een individueel, gemotiveerd afscheid zou kunnen leiden. Daaraan is klaarblijkelijk geen uitvoering gegeven. Het is bij woorden gebleven. Geconstateerd moet overigens worden dat ondanks het uitblijven van dergelijke maatregelen eiser en de andere cardiologen in december 2012 nagenoeg overeenstemming hadden bereikt over de vorming van een nieuwe praktijk maatschap, zoals door de stichting gewenst en in de vorm van een advertentie in bijvoorbeeld een huis-aan-huiskrant of een andere periodiekonder 2.11 genoemde vaststellingsovereenkomst is vastgelegd. In wezen bevat de tekst Dat het daarvan toen niet meer is gekomen, is het gevolg van de flyers niet veel meer dan (voorgenomen) beëindigingen door de aankondiging van een nieuwe tandartsprak- tijk. Daarbij is niet met zoveel woorden vermeld dat deze is gevestigd in het pand waarin toen nog net de praktijk van eiseres huisde. Wel is melding gemaakt van de naam en het adres van het Gezondheids- centrum K., waarin die praktijk van eiseres werd uitgeoefend. Dat was echter zuiver een functionele vermelding, die moeilijk achterwege kan blijven bij een algemene introductie als dezestichting.
5.9 Eiseres heeft ook4.6 Dat het gebrek aan samenwerking, in algemene zinhet collectieve falen daarin, gesteld dat verweerster “jegens patiënten alles in het werk [heeft] gesteld om het te doen voorkomen dat zij in het pand wijten is aan de I. (…) gevestigd bleef”. Deze stelling wordt verworpen voor zover eiseres hiermee een afzonderlijk verwijt heeft geformuleerd. Eiseres heeft onwil, tegenwerking of enig ander tekortschieten van eiser persoonlijk, kan niet duidelijk gemaakt wat zij hiermee precies bedoelt. Er is overigens een ruime periode, van meer dan zeven maanden, verlopen tussen de laatste werkdag van verweerster in haar werkzaamheid bij eiseres en de behandeling van de eerste patiënt in haar nieuwe praktijkworden aangenomen. De kwestie van de hervestiging in de praktijkruimten is besproken in 5.3stichting heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die die conclusie kunnen dragen. Het Scheidsgerecht verwijst daarnaar.
5.10 Het enige concrete verwijt aan eiser is dat hij op enig moment in 2.6 aangehaalde bericht van Tandartspraktijk I. aan 2012 buiten de tandartsenkring Z. bevat enkele formule- ringen die wel de indruk zouden kunnen wekken dat verweerster tijdelijke vakgroepvoorzitter om heeft getracht met haar Y.e collega’s de praktijk van ei- seres de vrijgevestigde cardioloog uit X. over te nemen. Dat eiser dat buiten de vakgroepvoorzitter om heeft overgenomengedaan, hielp ongetwijfeld niet om de verhoudingen te verbeteren, maar bij gebreke van inzicht in de context, waaromtrent de stichting niets heeft gesteld, waarin dit heeft plaatsgevonden in het gehele moeizaam verlopende proces, is dit enkele feit veel te weinig voor het oordeel dat eiser het gebrek aan samenwerking persoonlijk valt te verwijten. Dit betreft Anderzijds heeft eiser desgevraagd ter zitting overigens ook niet kunnen aangeven welke inspanningen hij persoonlijk heeft verricht om tot een goede samenwerking te komen. Buiten het gebrek aan samenwerking heeft eiser kennelijk als cardioloog goed gefunctioneerd. De stichting heeft onvoldoende gesteld dat incidenten of calamiteiten hebben voorgedaan waaruit het tegendeel zou kunnen blijken. De enkele door de passages over het ‘van eigenaar wisselen’ stichting genoemde aanwijzingen van de tandartsprak- tijk voorzitter van de medische staf aan de I. en het op dezelfde locatie ‘continueren’ van de zorg vakgroep cardiologie zijn daarvoor onvoldoende. Dat geldt eveneens voor de patiënten van verweerster. De betekenis van deze passages kan echter verder onbesproken blijven, nu eiseres de inhoud van dit e- mailberichthet verslag van spoedoverleg van 28 augustus 2012, dat zich bij de stukken bevindt. Ook overigens zijn er geen aanwijzingen dat eiser zich op andere wijze niet aan ‘haar’ vroegere patiënten is gericht, niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vorderingbehoorlijk zou hebben gedragen of dat zich problemen met hem hebben voorgedaan.
5.11 Het voorgaande rechtvaardigt 4.7 Nadat de conclusie vakgroep in december 2012 onder toezicht was gesteld, hebben de toezichthoudende cardiologen uit het BA. in een verslag van april 2013 aangegeven - kort gezegd - dat verweerster in de huidige setting van tekortschieten in de samenwerking geen sprake meer is en dat de cardiologen nu in staat lijken de benodigde veranderingen door te voeren. Door vertegenwoordigers van de stichting, onder wie de tijdelijke vakgroepvoorzitter, is ter zitting gezegd dat de geconstateerde verbetering in de samenwerking gezien moet worden tegen de achtergrond van de opzeggingen en de aanwezigheid van ‘politie-agenten’ van het BA.. Eiser en de andere cardiologen zijn zich toen ‘braaf’ gaan gedragen. Daartegenover heeft eiser gesteld dat de samenstelling van de vakgroep inmiddels aanmerkelijk was veranderd en dat de nieuwkomers een frisse wind hebben doen waaien waardoor de samenwerking niet meer problematisch was. Dat de geconstateerde verbetering in de samenwerking alleen een gevolg is van de door de verspreiding stichting genoemde omstandigheden en daarom niet duurzaam kan zijn, vindt geen steun in het verslag van de flyers of ande- re gedragingen toezichthouders. Voor zover daarover twijfel mogelijk is, moet eiser het verbod om zich wervend op te stellen ten opzichte voordeel van de patiënten twijfel krijgen. Voor het overige moet worden aangenomen dat de door de visitatiecommissie in december 2012 geconstateerde gebreken, zijn verholpen. Desgevraagd is door geen van eiseres, de aanwezigen ter zitting verklaard dat het anders is. Er is onvoldoende grond voor de veronderstelling dat eiser in de toekomst binnen de gewijzigde samenstelling van de vakgroep niet heeft overtredenstructureel naar behoren zou kunnen samenwerken.
5.12 4.8 De vordering door de stichting gekozen weg van eiseres slaagt dus nietbeëindiging van de rechtsverhoudingen gevolgd door het openstellen van vacatures waarop de betrokkenen kunnen solliciteren, acht het Scheidsgerecht overigens niet aanvaardbaar. Dit betekent De stichting had eerst moeten onderzoeken of voor eiser nog een mogelijkheid bestond in haar ziekenhuis vruchtbaar werkzaam te zijn, ook in een nieuw te vormen vakgroep, voordat zij tot opzegging overging. De stelling dat een goede samenwerking met eiser duurzaam onmogelijk is en het aanbieden van de mogelijkheid opnieuw te solliciteren verdragen zich niet behoeft te worden onderzocht of er grond is voor schadevergoedingmet elkaar, tenzij bij voorbaat duidelijk was dat eiser in die sollicitatie niet een werkelijke kans zou krijgen, wat dan onbehoorlijk zou zijn.
5.13 Bij 4.9 Het is begrijpelijk dat de stichting in het belang van de patiëntveiligheid een einde heeft willen maken aan de lang slepende samenwerkingsproblematiek die de patiëntveiligheid in gevaar bracht. De manier waarop zij dat heeft nagestreefd door een collectieve beëindiging houdt echter onvoldoende rekening met het zwaarwegende persoonlijke belang van eiser, wiens reputatie een forse deuk oploopt en wiens mogelijkheden om elders als (vrijgevestigd) cardioloog aan de slag te gaan, momenteel zeer beperkt zijn. Xxxxx heeft bovendien een aanmerkelijk bedrag aan goodwill voor zijn praktijk in het ziekenhuis betaald, waarvan nog maar de vraag is of hij daarvoor een vergoeding van een eventuele opvolger kan bedingen. De stichting heeft inmiddels andere cardiologen tot het ziekenhuis toegelaten. Xxxxx weet niet wie zijn praktijk heeft overgenomen.
4.10 Onder al deze uitkomst dient eiseres omstandigheden moet worden geoordeeld dat de opzegging niet op goede gronden heeft plaatsgevonden en daarom zonder rechtsgevolg blijft. De stichting zal eiser in de gelegenheid moeten stellen zijn werkzaamheden op grond van de toelatingsovereenkomst ook na 8 augustus 2013 in het ziekenhuis voort te zetten. De primaire vordering zal daarom worden toegewezen. De stichting zal de kosten van deze procedure het Scheidsgerecht moeten dragen en aan eiser een tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand moeten betalen van € 5.000,--. Omdat eerst na de zitting is gebleken dat A. het depot niet heeft betaald, zal de stichting worden veroordeeld de kosten van het Scheidsgerecht aan het Scheidsgerecht te dragen. Deze worden begroot op de hierna te vermelden bedragenbetalen.
Appears in 1 contract
Samples: Scheidsgerecht Gezondheidszorg
De beoordeling van het geschil. 5.1 In 4.1 Het Scheidsgerecht zal in de kern eerste plaats beoordelen of de Stichting gronden had om de toelatingsovereenkomst met eiser op te zeggen. Xxxxx heeft dit betwist. Het Scheidsgerecht is van oordeel dat de Stichting de toelatingsovereenkomst met eiser heeft kunnen opzeggen op de grond van het ontbreken van een schriftelijke samenwerkingsovereenkomst met zijn collega-specialisten van hetzelfde moeder- en/of deelspecialisme, zoals art. 16.1 van de toelatingsovereenkomst eist. De bestaande samenwerkingsovereenkomst, in de vorm van de maatschapsovereenkomst, was door eiser opgezegd, zodat er per 4 januari 2009 geen schriftelijke samenwerkingsovereenkomst meer was. Dit vormt een opzeggingsgrond zoals bedoeld in art. 24.1 van de toelatingsovereenkomst. Xxxxx heeft tegen de opzegging door de Stichting tijdig geprotesteerd door middel van zijn brief van 9 december 2008 aan het Scheidsgerecht, waarin hij kenbaar maakt eiseres zich niet met de opzegging te kunnen verenigen.
4.2 Ook overigens is naar het oordeel van het Scheidsgerecht geen sprake van een onrechtmatige opzegging. De Stichting is geconfronteerd met, aanvankelijk, het voornemen van eiser om, met medeneming van zijn praktijk, over te stappen van de maatschap Chirurgie naar de maatschap Orthopedie en vervolgens met de opzegging van de maatschapsovereenkomst door eiser op 3 juli 2008. Xxxxx heeft het besluit tot opzegging genomen ondanks de tegen zijn voornemen geuite protesten van zijn maten. Naar het oordeel van het Scheidsgerecht kan de reactie van de raad van bestuur op eisers voornemen niet als ‘groen licht’, laat staan als toestemming worden gekenschetst. De raad van bestuur heeft zich neutraal opgesteld en aangedrongen op overleg en sluitende afspraken met het oog op de waarborgen voor continuïteit en kwaliteit van de patiëntenzorg. Met de inhoud van de afspraken heeft de raad van bestuur geen bemoeienis gehad, wel met het proces om te trachten partijen tot een oplossing te brengen. De eis van samenwerkingsafspraken sluit, naar het Scheidsgerecht meent, aan verweerster twee bij de dienovereenkomstige eis in de toelatingsovereenkomst en de wettelijke verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van de Stichting voor een verantwoord niveau van patiëntenzorg.
4.3 Uit de beslissing van eiser zijn maatschapsovereenkomst op te zeggen, waarvan xxxxx niet meer is teruggekomen, heeft de raad van bestuur afgeleid en mogen afleiden dat de samenwerking tussen eiser en de maatschap Chirurgie eenzijdig werd verbroken. Met de collega’s van de maatschap Orthopedie heeft eiser geen samenwerkingsovereenkomst dan wel samenwerkingsafspraken. De door de leden van de maatschap Orthopedie getekende intentieverklaring van 20 oktober 2008 is naar haar inhoud te voorlopig om als samenwerkingsafspraken te worden gekenschetst. Uit die verklaring blijkt weliswaar dat er sprake is van bereidheid tot samenwerking van de orthopeden met eiser, maar tevens dat over de inhoud en de voorwaarden daarvan nog gesproken moet worden. Ook over de inhoud en voorwaarden van een tijdelijke werkovereenkomst, die bij wijze van overgangsregeling gesloten zou kunnen worden, bevat de intentieverklaring geen concrete punten.
4.4 Op grond van deze omstandigheden heeft de Stichting op 20 oktober 2008 redelijkerwijs het voorgenomen besluit tot opzegging van de toelatingsovereenkomst kunnen nemen, nu zij op goede gronden de kans op totstandkoming van een samenwerkingsovereenkomst met de chirurgen als niet reëel heeft ingeschat. Terecht heeft de Stichting een eventuele samenwerking met de orthopeden – nog daargelaten de vraag hoe deze geconcretiseerd zou moeten worden – buiten beschouwing gelaten, omdat een samenwerking tussen een chirurg en de maatschap Orthopedie geen samenwerkingsovereenkomst is zoals bedoeld in art. 16.1 van de toelatingsovereenkomst nu de chirurgie een ander specialisme is dan de orthopedie. Het moge zo zijn dat beide specialismen een deelgebied traumatologie kennen en in die zin raakvlakken hebben, zoals ook blijkt uit het Convenant gesloten door de Nederlandse Vereniging van Heelkunde en de Nederlandse Orthopaedische Vereniging, maar dat wil niet zeggen dat het eiser vrij stond naar eigen inzicht te wisselen naar een samenwerkingsverband van een ander moederspecialisme, te minder niet nu niet gesteld of gebleken is dat alle orthopeden in de maatschap zich uitsluitend of grotendeels bezighouden met de traumatologie.
4.5 Nu uit de hoorzitting van 30 oktober 2008 geen feiten en omstandigheden zijn gebleken die de Stichting tot een ander besluit hadden moeten brengen, heeft de Stichting op toereikende gronden het besluit genomen de toelatingsovereenkomst met eiser op te zeggen tegen 18 mei 2009. De Stichting heeft daarbij de voorgeschreven vorm en opzeggingstermijn in acht genomen. Van belang was hierbij in het bijzonder dat de Stichting als een gegeven moest beschouwen dat eiser vanaf 4 januari 2009 geen samenwerkingsovereenkomst meer zou hebben. Dat de Stichting eiser niet nog eens zes maanden in de gelegenheid heeft gesteld om alsnog tot samenwerkingsafspraken te komen, valt de Stichting niet te verwijten. Het eerste betreft haar vestiging (lid van art. 24 van de toelatingsovereenkomst bepaalt dat opzegging door de Stichting slechts kan plaatsvinden op grond van gewichtige redenen van zodanig klemmende aard, dat redelijkerwijs van de Stichting niet gevergd kan worden deze overeenkomst te continueren. De onder a t/m h van het eerste lid genoemde gronden zijn, blijkens de naam redactie van Tandartspraktijk I.) het desbetreffende artikel, niet limitatief, zodat eiser ten onrechte stelt dat de opzegging onrechtmatig is, omdat hij niet eerst tot 4 juli 2009 in de praktijkruimtengelegenheid is gesteld opnieuw een samenwerkingsovereenkomst aan te gaan.
4.6 Inmiddels was de navolgende situatie ontstaan. De Stichting was op de hoogte van het geschil tussen eiser en de maatschap Chirurgie, waarvoor met vereende inspanningen van alle partijen een oplossing was gezocht maar niet gevonden, de maatschap Chirurgie en het medisch stafbestuur hadden bezwaren tegen de overstap van eiser met medeneming van zijn praktijk naar de maatschap Orthopedie, er ontbrak concreet zicht op de kans op de totstandkoming van samenwerkingsafspraken en de verhoudingen tussen de chirurgen waren ernstig verstoord. In deze situatie kon van de Stichting redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij eiser nog gedurende een half jaar gelegenheid zou bieden om, zonder enige vorm van samenwerkingsafspraken, in het ziekenhuis te functioneren. Daarbij komt dat de Stichting eiser niet definitief de pas heeft afgesneden door de bereidheid uit te spreken de situatie opnieuw te bezien indien eiser kans zou zien toch tijdig tot samenwerkingsafspraken te komen. Daarnaast heeft de Stichting eiser aangeboden in overleg te treden over een eerder vertrek. Daarmee heeft de Stichting haar besluit genomen op gronden die dat besluit kunnen dragen en gehandeld met voldoende oog voor de belangen van eiser. Het tweede verwijt houdt in dat zij zich wervend Scheidsgerecht ziet dan ook geen grond voor het toekennen van schadevergoeding aan eiser.
4.7 Dat eiser, nadat hij vanaf 4 januari 2009 volledig zelfstandig praktijk moest gaan uitoefenen, medio januari heeft opgesteld tegenover patiënten van haarbesloten zijn werkzaamheden op te schorten, eiseresis een beslissing waarvan de gevolgen voor zijn rekening en risico komen. De eigenlijke Stichting heeft genoegzaam duidelijk gemaakt dat voorbereidingen waren getroffen om eiser in de gelegenheid te stellen zelfstandig praktijk te voeren, buiten de directe aanwezigheid van zijn voormalige maten. Dat over onderdelen van die facilitering nog nader overleg met eiser moest plaatsvinden, wordt door de Stichting niet betwist, maar eiser heeft dit overleg minstgenomen bemoeilijkt door de eerste twee weken van januari 2009 met vakantie te zijn.
4.8 Eiser heeft per 1 februari 2009 een nieuwe werkkring aanvaard in een andere stad. Het verschil tussen zijn maatschapsdeel en zijn inkomen uit het nieuwe dienstverband alsmede het inkomensverlies in de maand januari 2009, kwalificeert eiser als geleden schade. Nog daargelaten dat de hoogte van de schade onvoldoende is onderbouwd, acht het Scheidsgerecht geen grondslag aanwezig voor de veroordeling van de Stichting tot vergoeding van enige som wegens inkomensverlies. De dienaangaande gestelde schade moet voor rekening en risico van eiser blijven.
4.9 Het eerste onderdeel van de vordering van eiseres berust in het bijzonder op dit tweede verwijt.
5.2 eiser betreft de schade als gevolg van zijn onverkochte praktijk. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen is gebleken dat inmiddels een aanzienlijk deel van eisers voormalige praktijk wordt uitgeoefend door de leden van de maatschap Orthopedie. De Stichting heeft desgevraagd verklaard dat met er een – door haar medeondertekende – overeenkomst tussen de woorden “elders maatschap Chirurgie en de maatschap Orthopedie is tot stand gekomen, waarin is voorzien in de overdracht van (ten minste een deel van) eisers praktijk aan de maatschap Orthopedie. Volgens de Stichting zijn bij deze overeenkomst geen afspraken gemaakt over een vergoeding van goodwill ter plaatse”zake van het overgedragen praktijkgedeelte.
4.10 Het Scheidsgerecht leidt hieruit af dat door deze overeenkomst in feite een aan eiser toekomend vermogensbestanddeel is overgedragen aan een derde, in artikel 6 te weten de maatschap Orthopedie. Hoewel blijkens de brief van 11 september 2008 van de overeenkomstmaatschap Orthopedie aan de maatschap Chirurgie een vergoeding voor de overname van de skelettraumatologie in de rede zou liggen, is bedoeld: de overdracht kennelijk om niet gebeurd. Dit komt het Scheidsgerecht onbillijk voor, waarbij opmerking verdient dat het niet aannemelijk is dat de volledige goodwill voor het overgedragen deel van eisers voormalige praktijk in Z. een periode van drie maanden “verdampt” is, zoals de Stichting heeft gesteld.
4.11 De Stichting staat niet geheel buiten deze kwestie. Zij dient zich de belangen van de toegelaten specialisten aan te trekken, ook als deze niet zelf in de mogelijkheid verkeren om een vergoeding voor de in het verleden aan hen toekomende goodwill op te eisen. De Stichting was ook partij bij de overdracht waarover zij heeft gesproken, al is dit kennelijk gebeurd om andere redenen dan om te waken voor het belang van eiser. In dit stadium is de door eiser gevorderde overname van zijn praktijk door de Stichting, indien daarvoor al grond zou bestaan, kennelijk niet meer mogelijk. Het Scheidsgerecht is nog onvoldoende geïnformeerd om te kunnen beoordelen of er grond bestaat om de Stichting te veroordelen tot vergoeding van (een andere locatie dan in (het pand deel van) de praktijkruimtendoor eiser bedoelde goodwill. Het Scheidsgerecht neemt deze uitleg overzal de eindbeslissing op dit punt aanhouden totdat hierover meer duidelijkheid is gekomen. Alle betrokken partijen wordt in overweging gegeven te bezien of zij in onderling overleg tot een redelijke vergoeding aan eiser kunnen komen. Als dit niet het geval blijkt te zijn, dient de Stichting binnen vier weken na de dagtekening van dit tussenvonnis aan het Scheidsgerecht de bedoelde driepartijenovereenkomst in het geding te brengen en, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te vermelden (i) welke pogingen zij heeft ondernomen om het hier besproken belang van eiser te dienen en (ii) wat de beide maatschappen, voor zover de Stichting bekend is, overigens zijn overeengekomen ter zake van de overgedragen praktijk en de daaraan gerelateerde goodwill. Xxxxx krijgt vervolgens een termijn van twee weken om op dit bericht van de Stichting te reageren.
5.3 Naar 4.12 Het Scheidsgerecht ziet geen grond om de letter genomen heeft verweerster Stichting te veroordelen tot het gebod om zich te onthouden vergoeden van vestiging “elders ter plaatse” overtreden door zich, na verloop van enige tijd, te vestigen in dezelfde ruimten als waar voor- dien eiseres was gevestigd. Terecht betoogt verweerster echter dat zij in de bijzondere omstandighe- den van dit geval daarmee niet in strijd met artikel 6 heeft gehandeld. Dit artikel gaf haar een ruime vrijheid om zich op elke andere locatie in Z. te vestigen, en dus bijvoorbeeld ook – zoals eiseres tijdens de zitting op zichzelf heeft erkend – in een pand naast dat van de praktijkruimten. Het vertrek van eise- res het gestelde verlies aan inkomsten uit de praktijkruimten vormt een nieuweovereenkomst tussen eiser en F. Zoals eiser heeft toegelicht, niet in de overeenkomst verdisconteerde, omstandigheid. Eiseres had daardoor geen redelijk belang meer bij een verbod voor verweerster om zich juist in de praktijkruimten te vestigen. Anders gezegd: een redelijke uitleg van de woorden “elders ter plaatse” brengt mee dat het verweerster in de gegeven omstandigheden vrijstond zich is na het vertrek van xxxx- res te vestigen X. uit het ziekenhuis van de Stichting een nieuwe overeenkomst tussen F. enerzijds en E. en eiser anderzijds tot stand gekomen. De Stichting is bij die overeenkomst geen partij. De omstandigheid dat de toelatingsovereenkomst tussen eiser en de Stichting is opgezegd, staat er niet aan in de door eiseres verlaten ruimtenweg dat xxxxx werkzaamheden voor X. xxxxxxxx. De omstandigheid dat F. in dat geval andere keuzen maakt, is niet aan de Stichting toe te rekenen, nu zij buiten de rechtsverhouding tussen eiser en F. staat.
5.4 Tijdens de zitting heeft C. gezinspeeld op een samenspanning tussen X. en verweerster met het voor- opgezette doel de ontruiming van de praktijkruimten door eiseres en opvolgende verhuur aan verweer- ster. Voor een dergelijke samenspanning, die in de memorie van eis niet was opgenomen, bestaat geen enkele aanwijzing. Desgevraagd heeft eiseres tijdens de zitting verklaard dat hierin niet een aanvullen- de grondslag van de vordering schuilt. Daarom 4.13 Thans wordt aan dit aspect voorbijgegaandus beslist als volgt.
5.5 Ook overigens heeft eiseres geen belang bij een uitleg van de woorden “elders ter plaatse” in de door haar bepleite, letterlijke zin. Zoals vermeld, is haar vordering immers gebaseerd op de door haar ge- stelde herhaalde overtreding door verweerster van het verbod om zich wervend op te stellen ten op- zichte van patiënten van eiseres.
5.6 Blijkens hetgeen op de zitting is besproken, gaat het eiseres hierbij in het bijzonder – zoal niet alleen – om de in 2.7 bedoelde flyers, en mogelijk ook om de poster (met een gelijke tekst) in het pand aan de I.. Desgevraagd heeft eiseres haar verwijt over berichten op sociale media en over e-mails van verweerster aan patiënten van haar, eiseres, niet gehandhaafd. Ditzelfde geldt voor haar stellingen over medewer- kers van haarzelf. Onbesproken kan dus blijven of deze stellingen juist zijn en zo ja, of daarop een ver- wijt aan verweerster valt te bouwen. Xxxxxxx heeft ook haar verwijten over het ontvreemden van een bestand met gegevens van haar patiënten niet gehandhaafd.
5.7 Het ophangen van de poster, zoals beschreven in 2.7, slot, levert geen overtreding van de verplichting van verweerster op grond van artikel 6 op. Deze poster bevat een algemeen welkomstwoord dat ken- baar is in de eigen praktijkruimten van verweerster dan wel Tandartspraktijk I.. Het verwijt van eiseres over “posters” betreft kennelijk alleen deze ene poster en is verder niet toegelicht, ook niet na het daar- tegen gerichte verweer in de memorie van antwoord.
5.8 Zo resteert het kernverwijt over de flyers, die door hun algemene verspreiding ook zijn terechtgekomen bij patiënten van eiseres. De tekst van deze flyers is naar haar aard in zekere mate wervend, maar is niet in het bijzonder gericht tot patiënten van eiseres. Haar naam is daarin ook niet genoemd. Voor zover nodig verdient hierbij opmerking dat partijen tijdens de zitting hebben verklaard dat in de nabijheid van de praktijkruimten ook andere tandartspraktijken zijn gevestigd. Terecht heeft verweerster aangevoerd dat de tekst op één lijn is te stellen met een algemene mededeling van de vestiging van een nieuwe praktijk in de vorm van een advertentie in bijvoorbeeld een huis-aan-huiskrant of een andere periodiek. In wezen bevat de tekst van de flyers niet veel meer dan de aankondiging van een nieuwe tandartsprak- tijk. Daarbij is niet met zoveel woorden vermeld dat deze is gevestigd in het pand waarin toen nog net de praktijk van eiseres huisde. Wel is melding gemaakt van de naam en het adres van het Gezondheids- centrum K., waarin die praktijk van eiseres werd uitgeoefend. Dat was echter zuiver een functionele vermelding, die moeilijk achterwege kan blijven bij een algemene introductie als deze.
5.9 Eiseres heeft ook, in algemene zin, gesteld dat verweerster “jegens patiënten alles in het werk [heeft] gesteld om het te doen voorkomen dat zij in het pand aan de I. (…) gevestigd bleef”. Deze stelling wordt verworpen voor zover eiseres hiermee een afzonderlijk verwijt heeft geformuleerd. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt wat zij hiermee precies bedoelt. Er is overigens een ruime periode, van meer dan zeven maanden, verlopen tussen de laatste werkdag van verweerster in haar werkzaamheid bij eiseres en de behandeling van de eerste patiënt in haar nieuwe praktijk. De kwestie van de hervestiging in de praktijkruimten is besproken in 5.3. Het Scheidsgerecht verwijst daarnaar.
5.10 Het in 2.6 aangehaalde bericht van Tandartspraktijk I. aan de tandartsenkring Z. bevat enkele formule- ringen die wel de indruk zouden kunnen wekken dat verweerster met haar collega’s de praktijk van ei- seres heeft overgenomen. Dit betreft de passages over het ‘van eigenaar wisselen’ van de tandartsprak- tijk aan de I. en het op dezelfde locatie ‘continueren’ van de zorg voor de patiënten van verweerster. De betekenis van deze passages kan echter verder onbesproken blijven, nu eiseres de inhoud van dit e- mailbericht, dat niet aan ‘haar’ vroegere patiënten is gericht, niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering.
5.11 Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat verweerster door de verspreiding van de flyers of ande- re gedragingen het verbod om zich wervend op te stellen ten opzichte van de patiënten van eiseres, niet heeft overtreden.
5.12 De vordering van eiseres slaagt dus niet. Dit betekent dat niet behoeft te worden onderzocht of er grond is voor schadevergoeding.
5.13 Bij deze uitkomst dient eiseres de kosten van deze procedure te dragen. Deze worden begroot op de hierna te vermelden bedragen.
Appears in 1 contract
Samples: Toelatingsovereenkomst
De beoordeling van het geschil. 5.1 In de kern maakt eiseres aan verweerster twee verwijten4.1 Verweerder heeft zich in verschillende opzichten op niet ontvankelijkheid van eisers beroepen. Het eerste betreft haar vestiging (onder de naam van Tandartspraktijk I.) Hij heeft in de praktijkruimteneerste plaats aangevoerd dat er geen maatschap A. te Z. bestaat, maar alleen een in zijn woonplaats V.. Het enkele feit dat
4.2 De partijen zijn in de eerste plaats verdeeld over het antwoord op de vraag of de maatschap tussen eisers en verweerder is geëindigd en zo ja, met ingang van welke datum. Het tweede verwijt houdt Volgens de eisers is de maatschap tussen hen en verweerder eind 2014 met stilzwijgend wederzijds goedvinden geëindigd nadat verweerder zich had ziek gemeld en daarna nooit meer enige betrokkenheid bij de maatschap heeft gehad. Daaromtrent geldt het volgende. Verweerder betwist dat hij zich eind september 2014 of op enig ander moment ziek heeft gemeld. Of dat zo is kan in dat zij zich wervend heeft opgesteld tegenover patiënten van haar, eisereshet midden blijven. De eigenlijke vordering van eiseres berust stukken laten geen andere conclusie toe dan dat verweerder vanaf eind september 2014 tot heden in het bijzonder geheel geen werkzaamheden meer voor de maatschap heeft verricht of op dit tweede verwijtenigerlei wijze bij de maatschap (anders dan bij de afwikkeling daarvan) betrokken is geweest. Uit de correspondentie tussen eisers en verweerder van eind september tot en met november 2014 kan niet geconcludeerd worden dat verweerder in die periode de maatschap heeft willen beëindigen. Niet gebleken is echter dat verweerder zich nadien nog jegens eisers op het standpunt heeft gesteld dat hij als lid van de maatschap werkzaamheden wilde verrichten of op enigerlei wijze een hem toekomende rol in de maatschap wilde spelen. Xxxxxxx is gebleken dat eisers verweerder nog als lid van de maatschap met wie de samenwerking zou worden gecontinueerd, hebben beschouwd of benaderd. De partijen zijn na 1 januari 2015 klaarblijkelijk alleen in contact geweest over de afwikkeling van de maatschap. Dat de advocaat van verweerder zich in haar brief van 9 oktober 2015 impliciet op het standpunt heeft gesteld dat er nog een maatschap bestond en dat gesproken moest worden over ‘het al dan niet opheffen’ daarvan, doet daaraan niet af. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat de maatschap tussen eisers en verweerder met stilzwijgend wederzijds goedvinden is geëindigd en wel per 1 januari 2015. Vereffening moet per die datum plaatsvinden.
5.2 Tijdens 4.3 Ter zake van die vereffening verschillen de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard dat met de woorden “elders ter plaatse”, in artikel 6 van mening over het saldo van de overeenkomstkapitaalrekening van verweerder. Xxxxxx stellen zich op het standpunt dat verweerder nog € 98.064,05 verschuldigd is, terwijl verweerder van mening is bedoeld: dat hij nog € 14.671,03 te vorderen heeft. De discussie is daarbij toegespitst op de vraag of en zo ja, tot welk bedrag verweerder over de periode van 2011 tot en met 2014 aanspraak had op betaling van uren ter zake van coördinatiewerkzaamheden (hierna ook aan te duiden als de coördinatie-uren of de coördinatiekosten). Hieromtrent wordt als volgt overwogen. De accountant van de maatschap, L., heeft in Z. eerste instantie aan de hand van gegevens die door verweerder zijn aangeleverd begin maart 2015 jaarstukken opgemaakt over de periode 2011-2014. Daarin kwam het saldo van de kapitaalrekening van verweerder per eind september 2014 uit op een andere locatie dan negatief bedrag van € 43.019,17. Ter toelichting stond daarbij dat de posten ‘administratie en coördinatie’ zijn ‘ gebaseerd op maandstaten’ van verweerder. In november 2015 heeft X. blijkens zijn brief van 20 november 2015 herberekeningen van de coördinatie-uren van verweerder ontvangen. Aan de hand daarvan heeft X. het saldo van de kapitaalrekening van verweerder opnieuw becijferd. Dat kwam uiteindelijk uit op € 14.671,03 positief. Eisers hebben X. vervolgens in (de zomer van 2016 verzocht de jaarstukken opnieuw op te maken zonder rekening te houden met coördinatie- uren van verweerder. Blijkens de brief van X. aan eisers van 18 augustus 2016 met bijlagen kwam het pand van) saldo van de praktijkruimtenkapitaalrekening van verweerder uit op een bedrag van € 98.064,05 negatief. Afgezien van het saldo op de kapitaalrekening van verweerder en de daarmee samenhangende discussie over de coördinatiekosten is de juistheid van deze laatste jaarstukken over de periode van 2011 tot en met 2014 niet in geschil. Het Scheidsgerecht neemt deze uitleg overzal dan ook verder van die jaarstukken in de versie van augustus 2016 uitgaan.
5.3 Naar de letter genomen heeft verweerster het gebod om zich te onthouden van vestiging “elders ter plaatse” overtreden door zich, na verloop van enige tijd, te vestigen in dezelfde ruimten als waar voor- dien eiseres was gevestigd. Terecht betoogt verweerster echter dat zij in de bijzondere omstandighe- den van dit geval daarmee niet in strijd met artikel 6 heeft gehandeld. Dit artikel gaf haar een ruime vrijheid om 4.4 Eisers stellen zich op elke andere locatie het standpunt dat verweerder geen aanspraak heeft op vergoeding van coördinatie-uren omdat dat nooit is afgesproken. Zij betwisten bovendien dat met coördinatie door verweerder zoveel uren waren gemoeid als verweerder aan zichzelf toedacht. Volgens xxxxxx heeft verweerder, die in Z. te vestigenzijn eentje voorzitter, penningmeester en dus bijvoorbeeld ook – zoals eiseres tijdens de zitting op zichzelf heeft erkend – in een pand naast dat secretaris van de praktijkruimtenmaatschap was, zichzelf gewoon zonder recht of titel grote bedragen uitgekeerd en daarbij later coördinatie-uren verzonnen. Het vertrek Verweerder beroept zich op afspraken die hij als werknemer in dienst van eise- res uit X., de praktijkruimten vormt een nieuwe, niet in de overeenkomst verdisconteerde, omstandigheid. Eiseres had daardoor geen redelijk belang meer bij een verbod voor verweerster om zich juist in de praktijkruimten te vestigen. Anders gezegd: een redelijke uitleg enige opdrachtgever van de woorden “elders ter plaatse” brengt mee maatschap, met X. heeft gemaakt over het aantal uren dat het verweerster in zijn functie aan coördinatie mocht worden besteed. Volgens hem is door X. op 19 januari 2011 vastgesteld dat met coördinatie in totaal 639 uur per jaar is gemoeid en bepaald dat verweerder in zijn functie bij J. 7 uur per week aan coördinatie mocht besteden. De rest zou ten laste van de gegeven omstandigheden vrijstond zich na het vertrek van xxxx- res te vestigen in maatschap moeten komen. Volgens verweerder is dit zo ook met de door eiseres verlaten ruimtenmaatschap afgesproken.
5.4 Tijdens de zitting heeft C. gezinspeeld op 4.5 Niet kan worden vastgesteld dat er tussen eisers en verweerder duidelijk is afgesproken dat verweerder een samenspanning vergoeding toekwam voor coördinatie-uren en zo ja, voor hoeveel uur en tegen welk tarief. De afspraken met X. waarop verweerder zich beroept bieden hiervoor geen grond. Dat zijn immers afspraken tussen X. en verweerster verweerder in zijn hoedanigheid van werknemer van X.. Dat ook X. toen in dienst was van J. en in diens functie bij J. akkoord was met die afspraken, doet hieraan niet af. Het gaat uitsluitend om de vraag of tussen eisers en verweerder is afgesproken of verweerder binnen de maatschap een vergoeding zou krijgen voor coördinatie-uren. De afspraken binnen J. zijn daarvoor niet bepalend. Ondertussen zijn er voldoende aanwijzingen dat er binnen de maatschap overeenstemming over bestond dat verweerder een vergoeding toekwam voor coördinatie-uren. Daarvoor is in de eerste plaats steun te vinden in hetgeen eiseres sub 3 volgens het voor- opgezette doel BING-rapport van 8 juli 2015 heeft verklaard (hiervoor geciteerd onder 2.13). In de ontruiming tweede plaats in het verslag van de praktijkruimten door eiseres vergadering van de maatschap van 18 maart 2013 (hiervoor onder 2.7) geciteerd.
4.6 Dat er overeenstemming bestond tussen de maten over het aantal uren waarvoor verweerder een vergoeding zou krijgen, het uurtarief en opvolgende verhuur aan verweer- sterhet moment van ingang van een vergoeding, kan uit deze of andere stukken niet worden afgeleid. Voor een dergelijke samenspanningDat verweerder in de relevante periode van 2011-2014 feitelijk coördinatiewerkzaamheden heeft verricht, is echter voldoende aannemelijk. Hoeveel uren daarmee waren gemoeid, laat zich niet vaststellen. Dat het daarbij ging om zoveel uren als verweerder heeft gesteld (volgens de memorie van antwoord onder 6 15 uur per week), vindt het Scheidsgerecht niet aannemelijk. Een groot deel van de werkzaamheden die in de memorie van eis antwoord onder 6 zijn genoemd is niet was opgenomenals coördinatie te beschouwen, bestaat geen enkele aanwijzingmaar als vakinhoudelijk werk. Desgevraagd Roosters maken, vervanging regelen bij uitval, aanspreekpunt zijn naar buiten, declareren, gelden verdelen enz kunnen wel als coördinatiewerkzaamheden worden beschouwd. Alles overziende is het Scheidsgerecht van oordeel dat met coördinatiewerkzaamheden binnen de maatschap redelijkerwijs -over een vol jaar genomen- gemiddeld 4 uur per week gemoeid heeft kunnen zijn. Xxxxxxxxxx heeft zelf gerekend met een uurtarief van ongeveer € 100,-. Uit de verklaring in het rapport XXXX moet worden afgeleid dat de eiseres tijdens sub 3 een uurtarief van minder dan € 30,- voor ogen stond, gerelateerd aan de zitting verklaard dat hierin piketvergoeding voor de dienstdoende forensisch arts. Dat laatste vindt het Scheidsgerecht niet een aanvullen- de grondslag van de vordering schuiltrealistische vergoeding voor werkelijk gemaakte coördinatie-uren. Daarom wordt aan dit aspect voorbijgegaan.
5.5 Ook overigens heeft eiseres geen belang bij een uitleg van de woorden “elders ter plaatse” in de door haar bepleite, letterlijke zin. Zoals vermeld, De piketvergoeding is haar vordering immers gebaseerd op een bedrag voor ieder uur dat de door haar ge- stelde herhaalde overtreding door verweerster dienstdoende arts zich beschikbaar moet houden, ongeacht of hij in die uren forensische werkzaamheden verricht. Een bedrag van € 100,- per uur voor coördinatiewerkzaamheden vindt het verbod om zich wervend Scheidsgerecht in dit perspectief een redelijk bedrag. Onder al de hiervoor genoemde omstandigheden en met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen de maten beheersen, moet een aanspraak van verweerder op te stellen ten op- zichte vergoeding van patiënten coördinatiewerkzaamheden worden vastgesteld op basis van eiseres4 uur per week tegen een uurtarief van 100,- over de periode van 1 januari 2011 tot en met september 2014.
5.6 4.7 Uitgaande van 52 weken per jaar komt de vergoeding dan uit op € 20.800,- per jaar en daarmee op in totaal € 76.267,- over de hiervoor genoemde periode. Blijkens hetgeen de versie van de jaarstukken van november 2015 op de zitting is besproken, gaat het eiseres hierbij in het bijzonder – zoal niet alleen – om de in 2.7 bedoelde flyers, en mogelijk ook om de poster (met een gelijke tekst) in het pand aan de I.. Desgevraagd heeft eiseres haar verwijt over berichten op sociale media en over e-mails basis van verweerster aan patiënten van haar, eiseres, niet gehandhaafd. Ditzelfde geldt voor haar stellingen over medewer- kers van haarzelf. Onbesproken kan dus blijven of deze stellingen juist zijn en zo ja, of daarop een ver- wijt aan verweerster valt te bouwen. Xxxxxxx heeft ook haar verwijten over het ontvreemden van een bestand met gegevens van haar patiënten niet gehandhaafd.
5.7 Het ophangen xxxxxxxxxx, heeft verweerder in totaal € 144.190,83 ter zake van de poster, zoals beschreven coördinatie in 2.7, slot, levert geen overtreding van de verplichting van verweerster op grond van artikel 6 oprekening gebracht. Deze poster bevat een algemeen welkomstwoord dat ken- baar Daaruit is in de eigen praktijkruimten versie van verweerster dan wel Tandartspraktijk I.. Het verwijt de jaarstukken van eiseres over “posters” betreft kennelijk alleen deze ene poster augustus 2016 die op verzoek van de maatschap zijn opgemaakt een bedrag van € 112.735,08 (dat is het verschil tussen het saldo van € 14.671,03 positief (verweerder) en is verder niet toegelicht, ook niet na het daar- tegen gerichte verweer in de memorie saldo van antwoord.
5.8 Zo resteert het kernverwijt over de flyers, die door hun algemene verspreiding ook zijn terechtgekomen bij patiënten van eiseres€ 98.064,05 negatief (eisers)) verwijderd. De tekst van deze flyers is naar haar aard in zekere mate wervend, maar is niet in het bijzonder gericht tot patiënten van eiseres. Haar naam is daarin ook niet genoemd. Voor zover nodig verdient hierbij opmerking dat partijen tijdens de zitting hebben verklaard Dat betekent dat in de nabijheid laatste jaarstukken nog steeds een bedrag van (€ 144.190,83 minus € 112.735,08 =) € 31.455,75 ter zake van coördinatiewerkzaamheden is opgenomen. Klaarblijkelijk zijn alleen de coördinatiekosten verwijderd die ten laste van de praktijkruimten ook andere tandartspraktijken eisers waren gebracht, maar niet de coördinatiekosten voor zover die ten laste zijn gevestigd. Terecht heeft verweerster aangevoerd dat de tekst op één lijn is te stellen met een algemene mededeling gebracht van de vestiging van een nieuwe praktijk andere artsen die in de vorm van een advertentie in bijvoorbeeld een huis-aan-huiskrant of een andere periodiek. In wezen bevat de tekst het overzicht van de flyers niet veel meer dan de aankondiging van een nieuwe tandartsprak- tijk. Daarbij is niet met zoveel woorden vermeld dat deze is gevestigd in het pand waarin toen nog net de praktijk van eiseres huisde. Wel is melding gemaakt kapitaalrekening zijn genoemd (bijlage 2 van de naam en het adres jaarstukken van het Gezondheids- centrum K., waarin die praktijk augustus 2016; prod. 6 bij memorie van eiseres werd uitgeoefendeis). Dat was echter zuiver een functionele vermelding, die moeilijk achterwege kan blijven bij een algemene introductie als deze.
5.9 Eiseres heeft ook, in algemene zin, gesteld dat verweerster “jegens patiënten alles in het werk [heeft] gesteld om het te doen voorkomen dat zij in het pand aan de I. (…) gevestigd bleef”. Deze stelling wordt verworpen voor zover eiseres hiermee een afzonderlijk verwijt heeft geformuleerd. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt wat zij hiermee precies bedoelt. Er is overigens een ruime periode, van meer Rekening houdend daarmee bestaat er dan zeven maanden, verlopen tussen de laatste werkdag van verweerster in haar werkzaamheid bij eiseres en de behandeling van de eerste patiënt in haar nieuwe praktijk. De kwestie van de hervestiging in de praktijkruimten is besproken in 5.3. Het Scheidsgerecht verwijst daarnaar.
5.10 Het in 2.6 aangehaalde bericht van Tandartspraktijk I. aan de tandartsenkring Z. bevat enkele formule- ringen die wel de indruk zouden kunnen wekken dat verweerster met haar collega’s de praktijk van ei- seres heeft overgenomen. Dit betreft de passages over het ‘van eigenaar wisselen’ van de tandartsprak- tijk aan de I. en het op dezelfde locatie ‘continueren’ van de zorg voor de patiënten van verweerster. De betekenis van deze passages kan echter verder onbesproken blijven, nu eiseres de inhoud van dit e- mailbericht, dat niet aan ‘haar’ vroegere patiënten is gericht, niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering.
5.11 Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat verweerster door de verspreiding van de flyers of ande- re gedragingen het verbod om zich wervend op te stellen ten opzichte van de patiënten laatste jaarstukken nog aanspraak op € 76.266,67 minus € 31.455,75 = € 44.810,92. Het saldo van eiseresde kapitaalrekening van verweerder dat volgens die stukken € 98.064,05 negatief bedraagt, niet heeft overtredenmoet met dit bedrag worden gecorrigeerd. Daarmee komt het saldo uit op € 53.253,13 negatief. Het ligt voor de hand dat de eisers de coördinatiekosten nog moeten verrekenen met die andere artsen, maar dat is een interne kwestie van afrekening binnen de maatschap. Anderzijds is verweerder tot eind 2014 ook rechthebbend op een evenredig aandeel in het positieve resultaat van de maatschap. Na de hiervoor berekende correctie ter zake van de coördinatie-uren komt het winstaandeel ten gunste van verweerder uit op in totaal over 2011-2014 € 4.666,32. Dat betekent dat verweerder per saldo nog een bedrag van € 53.253,13 negatief minus € 4.666,32 positief is € 48.586,81 aan de maatschap is verschuldigd. Dit bedrag zal worden toegewezen.
5.12 De vordering 4.8 Voor de vorderingen van eiseres slaagt dus nieteisers tot betaling van € 2.150,45 en € 6.130,12 heeft het Scheidsgerecht niet enige deugdelijke grond kunnen vaststellen. Dit betekent dat niet behoeft te Eisers hebben geen stukken overgelegd ter afdoende onderbouwing daarvan. Deze vorderingen worden onderzocht of er grond is voor schadevergoeding.
5.13 Bij deze uitkomst dient eiseres afgewezen. Resteren de kosten voor het opnieuw opstellen van deze procedure de laatste jaarstukken in augustus 2016 op verzoek van de maatschap. Die kosten hebben € 9.377,50 bedragen. Het staat wel vast dat verweerder een inadequate administratie heeft gevoerd en het was in de gegeven omstandigheden redelijk dat de maatschap opdracht heeft gegeven alsnog deugdelijke jaarstukken op te stellen. De kosten daarvan komen ten laste van de maatschap en in het kader van de vereffening dient verweerder daarin als ex-maat voor 1/6 gedeelte bij te dragen. Deze Toewijsbaar is dus € 1.562,91. Verder hebben eisers beslagkosten gevorderd. Zij hebben geen opgave gedaan van die kosten en evenmin beslagstukken overgelegd, zodat de beslagkosten niet kunnen worden begroot vastgesteld. Die worden daarom afgewezen. Verder is ‘rente’ gevorderd. Aannemelijk is dat daarmee de wettelijke rente is bedoeld. Bij gebreke van andere door eisers gestelde aanknopingspunten zal die wettelijke rente worden toegewezen met ingang van 14 dagen na de datum van dit vonnis. De verlangde buitengerechtelijke kosten zijn in het geheel niet toegelicht of onderbouwd en worden daarom afgewezen.
4.9 Aan de incidentele vordering van eisers tot overlegging van het BING-rapport heeft verweerder reeds voldaan. De partijen gaan ervan uit dat op het conceptrapport van XXXX geen definitief rapport meer is gevolgd en dat het concept het definitieve rapport is. Een veroordeling daartoe moet reeds daarom achterwege blijven. Voor een afzonderlijke beslissing over de hierna proceskosten op dit punt ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding.
4.10 Uit het voorgaande volgt dat de vorderingen in reconventie zoals die bij memorie van antwoord zijn ingesteld onder 2 tot en met 4 moeten worden afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering onder 5. Voor toekenning van smartengeld vanwege onnodig veroorzaakt leed en reputatieschade bestaat bij gebreke van enige onderbouwing geen grond. Bij nadere memorie heeft verweerder zijn eis in reconventie vermeerderd met de vorderingen zoals daarin genoemd in punt 28 onder a tot en met k. Daarop moet als volgt worden beslist. Voor vergoeding van piketdiensten in september en oktober 2014 (vordering onder a) is geen grond. Niet gebleken is dat verweerder in die maanden piketdiensten heeft gedaan. Voor zover hem een aandeel in het resultaat toekomt, is dat reeds in conventie verrekend. Ook voor vergoeding van gederfd loon en pensioenschade wegens beëindiging van zijn dienstverband bij J. (vordering onder b) heeft verweerder geen aanspraak. Niet kan worden vastgesteld dat eisers het onderzoek door XXXX waartoe X. opdracht heeft gegeven hebben uitgelokt, nog daargelaten of dat onterecht en onrechtmatig zou zijn geweest jegens verweerder. Bovendien kan in het geheel niet worden vastgesteld dat het rapport XXXX rechtstreeks tot beëindiging van het dienstverband van verweerder met X. heeft geleid. Verweerder heeft zijn dienstverband bij J. per 1 december 2015 met wederzijds goedvinden beëindigd en dat hij daartoe door X. is genoopt vanwege het BING rapport is niet gebleken. Voor een vergoeding ter zake van gemiste inkomsten uit de maatschap na 1 januari 2015 bestaat evenmin grond, nu de maatschap immers per 1 januari 2015 met stilzwijgend wederzijds goedvinden is geëindigd.
4.11 De vorderingen onder d tot en met f zijn er kennelijk op gebaseerd dat de conservatoire beslagen die eisers ter verzekering van hun vordering uit hoofde van het negatieve kapitaalsaldo van verweerder hebben gelegd, onrechtmatig waren. Uit de toewijsbaarheid van de vordering in conventie volgt dat deze beslagen niet onrechtmatig waren. Voor het oordeel dat zij anderszins onrechtmatig jegens verweerder hebben gehandeld door in de gegeven omstandigheden beslagen te vermelden bedragenleggen, bestaat geen grond. Overigens is ook in het geheel niet onderbouwd dat er tussen de beslaglegging en het nadeel dat verweerder stelt te hebben geleden, enig causaal verband bestaat. Voor vergoeding van ‘mentale’ schade (onder g) kan het Scheidsgerecht ook geen grond vinden.
4.12 De kosten van het rapport K. (onder h) komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het rapport BING omtrent de handel en wandel van verweerder is niet met het oog op dit geschil en deze procedure tussen eisers en verweerder opgesteld. Voor de beoordeling van dit geschil heeft het, afgezien van de daarin opgenomen citaten omtrent de coördinatie-uren, geen enkele relevantie. De kosten die verweerder zegt te hebben gemaakt voor het opstellen van het K.- rapport ad € 48.812,50, ter bestrijding van het BING-rapport, kunnen de dubbele redelijkheidstoets van art. 6:96 lid 2 BW niet doorstaan. Het doen opstellen van het rapport was gezien het voorgaande niet redelijk en de kosten die daarmee zijn gemoeid zijn evenmin als redelijk aan te merken. Het rapport K. bevat ongeveer
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling van het geschil. 5.1 In 4.1 Het Scheidsgerecht moet een antwoord geven op de kern maakt eiseres vraag of ten opzichte van verweerster gewichtige redenen bestaan om haar arbeidsovereenkomst te ontbinden. Het moet hierbij gaan om veranderingen in de omstandigheden van zodanige aard dat de overeenkomst billijkheidshalve behoort te eindigen.
4.2 De calamiteit met de baby E.S. speelt een belangrijke rol bij de omstandigheden die hier aan de orde zijn. Weliswaar legt de stichting aan haar verzoek tot ontbinding niet (rechtstreeks) het aandeel van verweerster in het ontstaan van die calamiteit ten grondslag, maar in haar visie is er een verband tussen de samenwerkingsproblemen die zij mede aan verweerster twee verwijtenverwijt en gebeurtenissen die aan het overlijden van de baby zijn voorafgegaan. Het eerste betreft Bovendien heeft de calamiteit de xxxxx xxx xxxx – volgens haar vestiging (onder inmiddels onoplosbaar gebleken – problemen aan het licht gebracht. De stichting stelt dat hierdoor de naam veiligheid van Tandartspraktijk I.) de patiënten in het geding is.
4.3 Terecht legt de stichting de nadruk op de patiëntveiligheid. Zij ziet hierin, evenzeer terecht, een eindverantwoordelijkheid voor haar raad van bestuur, hetgeen uiteraard de eigen verantwoordelijkheid van degenen die in haar ziekenhuis werkzaam zijn en met de individuele patiëntenzorg zijn belast, onverlet laat.
4.4 Duurzame problemen in de praktijkruimtensamenwerking tussen de medisch specialisten in één vakgroep of tussen een of meer van deze specialisten en de verpleegkundigen die voor de vakgroep werkzaam zijn, kunnen de patiëntveiligheid in gevaar brengen. Het tweede verwijt houdt De IGZ heeft geconstateerd dat de miscommunicatie – in het bijzonder die tussen de beide direct betrokken kinderartsen, onder wie verweerster – een belangrijke rol heeft gespeeld bij de calamiteit met het kind E.S. Een onderzoek van de inspectie naar het mogelijke disfunctioneren van de vakgroep als geheel loopt nog. Gegeven zijn in 4.3 beschreven eindverantwoordelijkheid dient de raad van bestuur het tot zijn taak te rekenen om duurzame samenwerkingsproblemen van de hier bedoelde aard te analyseren en tot een oplossing te (doen) brengen.
4.5 Tegen deze achtergrond spitst het geschil van partijen zich toe op de vraag naar de ernst van de door de stichting bedoelde problemen en naar de mogelijke rol van verweerster daarin. Afhankelijk van het antwoord op deze vraag is ook de proportionaliteit van de door de stichting gewenste maatregel, te weten ontbinding, aan de orde.
4.6 Bij de beoordeling van het geschil kent het Scheidsgerecht geen relevante betekenis toe aan de gebeurtenissen in 2003 en 2007/08. De stichting heeft niet aannemelijk gemaakt dat de gebeurtenissen in 2012/13 waarover het in deze zaak gaat, in wezen een voortzetting of herhaling van de problemen uit die eerdere jaren zijn. In het bijzonder uit de periode van 2008 tot 2012 zijn geen aanwijzingen naar voren. gekomen die daarop wijzen. Dit geldt ook voor de positie van verweerster. Interne of externe klachten over haar zijn er, zoals zij onweersproken heeft gesteld, niet geweest, en ook rapporten van visitatiecommissies en conclusies van haar IFMS (verslag Individueel Functioneren Medisch Specialist), waarop zij zich wervend heeft opgesteld tegenover patiënten beroepen, bevatten niets in die richting.
4.7 Het Scheidsgerecht heeft op basis van haarhet gevoerde debat niet kunnen vaststellen dat de miscommunicatie die een rol heeft gespeeld bij de calamiteit in november 2012, eisereseen symptoom was van een toen aanwezig duurzaam probleem binnen de vakgroep kindergeneeskunde en in het bijzonder rondom verweerster. Weliswaar was er een gebrekkige overdracht tussen de beide daarbij betrokken kinderartsen en waren er ook overigens tekortkomingen in de wijze van vastleggen van relevante handelingen, waardoor – in de bewoordingen van de IGZ – de “vangnetten” niet hebben gefunctioneerd, maar daarmee staat niet vast dat deze op zichzelf ernstige fouten het gevolg waren van een structureel samenwerkingsprobleem van en met verweerster.
4.8 De eigenlijke vordering van eiseres berust stichting beroept zich voor haar verzoek in het bijzonder op dit tweede verwijtde uitkomst van de rapporten van P. en van C., die beiden melding maken van ernstige problemen in de samenwerking met verweerster. Verweerster stelt dat deze rapporten buiten beschouwing moeten blijven omdat – kort gezegd – bij de totstandkoming daarvan fundamentele regels zijn geschonden en de bevindingen en conclusies onjuist zijn.
5.2 Tijdens 4.9 Het Scheidsgerecht stelt vast dat de mondelinge behandeling hebben beide partijen verklaard opdracht van de raad van bestuur aan P. in zoverre een sturend karakter had dat daarin de “vertrouwensbreuk” binnen de vakgroep als een gegeven wordt aanvaard en dat (op dat moment) het vertrouwen in een goede samenwerking ontbreekt. De formulering van deze opdracht is buiten de kinderartsen om tot stand gekomen en uit niets blijkt dat verweerster gedurende het onderzoek de precieze bewoordingen daarvan heeft gekend. P. vermeldt in zijn rapport dat de raad van bestuur hem “alle documentatie die beschikbaar is over de problematiek binnen de vakgroep kindergeneeskunde” ter beschikking heeft gesteld, maar uit zijn rapport blijkt niet welke stukken dit betreft. De keuze van de verpleegkundigen met wie P. heeft gesproken is gemaakt door de raad van bestuur. Als gevolg van de aan deze personen toegezegde geheimhouding weet verweerster ook niet wie deze verpleegkundigen zijn. Vermelding verdient voorts dat de afronding van het rapport P., als gevolg van de ernstige aandoening waardoor hij onverwacht was getroffen, onoverzichtelijk is geweest en veel tijd heeft gekost. Hij heeft, kort vóór deze aandoening, zijn conceptrapport (alleen) met de woorden raad van bestuur besproken, en van het besprokene is slechts een door de raad van bestuur opgestelde samenvatting bekend. Door al deze omstandigheden kan aan de bevindingen van P. slechts een heel beperkte waarde worden toegekend.
4.10 Ook de keuze van de raad van bestuur voor C., als opvolgend onderzoeker, is eenzijdig tot stand gekomen. In afwijking van het advies van het stafbestuur heeft de raad van bestuur de opdracht aan C. verstrekt zonder voorafgaand overleg met de kinderartsen. Dit gegeven, gevoegd bij het feit dat C. uit het “elders ter plaatse”netwerk” van een van de leden van de raad van bestuur kwam, maakt de rapportage van C. niet van onwaarde, maar heeft het vertrouwen van verweerster in een onbevangen en neutrale aanpak niet bevorderd. Ook de andere kinderartsen (met uitzondering van L.) en het stafbestuur hebben hierop gewezen. Bepaald ongelukkig is vervolgens geweest dat de raad van bestuur, nadat C. zich tot hem had gewend in verband met de “aansprakelijkheidstelling” door verweerster, C. heeft verwezen naar de gemachtigde van de stichting. Dit kon bij verweerster de gedachte oproepen dat C. en de raad van bestuur een gezamenlijke agenda hadden. Voor deze gedachte was temeer ruimte nu de gemachtigde zich vervolgens schriftelijk tot een interne functionaris van het A. heeft gewend met een bericht dat inhoudt dat hij “samen met” C. bezig was diens definitieve rapport op te stellen. Door de hier vermelde omstandigheden, tezamen en in onderling verband bezien, kan twijfel opkomen over de onpartijdigheid van de rapporteur. Op deze gronden dient ook de rapportage van C. met terughoudendheid te worden beoordeeld. Van belang is hierbij ook dat X. tijdens zijn onderzoek – om redenen waarover partijen verdeeld zijn gebleven – niet met verweerster heeft gesproken en alleen achteraf, in artikel 6 een bijlage bij zijn rapport, heeft gereageerd op haar kritiek op zijn bevindingen.
4.11 Ondanks deze terughoudendheid komt uit de rapportage van C. onmiskenbaar naar voren dat veel verpleegkundigen grote problemen met verweerster hebben. Nu partijen het erover eens zijn dat het aantal van 23 een substantieel gedeelte omvat van alle klinische verpleegkundigen die met de overeenkomstkinderartsen samenwerken, is bedoeld: in Z. op een andere locatie dan in (het pand van) de praktijkruimtenook hier aanwezige bezwaar dat verweerster niet weet welke verpleegkundigen met deze onderzoeker hebben gesproken, van gering gewicht. Het Scheidsgerecht neemt acht het niet aannemelijk dat de ernstige en breed gedragen kritiek van verpleegkundigen op het gedrag van verweerster in hoofdzaak is ingegeven door (werkelijk aanwezige of als zodanig gevoelde) druk van de raad van bestuur. Verweerster heeft de bezwaren uit deze uitleg overhoek niet ontzenuwd. Nu zij de bezwaren wel in vrijwel volle omvang heeft tegengesproken, rijst veeleer de vraag of zij zich in voldoende mate bewust is van de indruk die haar gedrag bij deze groep oproept. Ook de rapporteur wijst met klem op dit aspect.
5.3 Naar 4.12 Het Scheidsgerecht ziet zich gesteld voor de letter genomen heeft vraag hoe in deze – hier slechts op hoofdpunten beschreven – situatie moet worden geoordeeld over het ontbindingsverzoek. De slotsom waartoe het Scheidsgerecht komt is dat voor toewijzing van het verzoek, gelet ook op het grote belang van verweerster bij voortzetting van het gebod om zich te onthouden van vestiging “elders ter plaatse” overtreden door zichdienstverband, na verloop van enige tijd, te vestigen in dezelfde ruimten als waar voor- dien eiseres was gevestigd. Terecht betoogt verweerster echter dat zij in de bijzondere omstandighe- den van dit geval daarmee niet in strijd met artikel 6 heeft gehandeld. Dit artikel gaf haar een ruime vrijheid om zich op elke andere locatie in Z. te vestigen, en dus bijvoorbeeld ook – zoals eiseres tijdens de zitting op zichzelf heeft erkend – in een pand naast dat van de praktijkruimten. Het vertrek van eise- res uit de praktijkruimten vormt een nieuwe, niet in de overeenkomst verdisconteerde, omstandigheid. Eiseres had daardoor geen redelijk belang meer bij een verbod voor verweerster om zich juist in de praktijkruimten te vestigenonvoldoende grond bestaat. Anders gezegd: een redelijke uitleg er zijn, al met al, geen gewichtige redenen voor de gevorderde ontbinding. Hierbij komt ook betekenis toe aan de negatieve adviezen van zowel de andere kinderartsen (met uitzondering van de woorden “elders ter plaatse” brengt mee andere kinderarts ten aanzien van wie een gelijk verzoek aanhangig is) als het stafbestuur. Daarnaast is van belang dat de problemen in de verhouding tussen een groot deel van de verpleegkundigen en verweerster pas vrij kort geleden in volle scherpte naar voren zijn gekomen. Pogingen om die problemen met alle betrokkenen te bespreken en te proberen daarvoor werkbare oplossingen te bereiken, zijn er in wezen niet geweest. Maatregelen tegen verweerster van geringer gewicht dan de verzochte ontbinding zijn in de afgelopen jaren niet getroffen. Zo bezien is het verzoek tot ontbinding een te zwaar en dus disproportioneel middel om de wel degelijk aanwezige problemen tot een oplossing te brengen.
4.13 Het Scheidsgerecht heeft in zijn oordeel ook betrokken dat niet alleen de rapporteurs maar ook het waarnemend hoofd van de vakgroep van mening zijn dat de problemen niet (grotendeels) zijn opgelost door het feitelijke vertrek, al eind mei 2013, van de beide kinderartsen ten aanzien van wie de stichting de arbeidsovereenkomst wil doen ontbinden. Reeds dit gegeven maakt het aannemelijk dat de overige kinderartsen de situatie te rooskleurig voorstellen. Dit betekent tevens dat het gedwongen vertrek van verweerster te zeer de indruk zou kunnen wekken dat haar functioneren een hoofdoorzaak van de problemen is. Anders dan de stichting ziet het Scheidsgerecht de gevraagde ontbinding ook niet als een voorwaarde voor de structurele verbetering van de situatie.
4.14 Het verzoek van de stichting wordt dus afgewezen.
4.15 Het is het Scheidsgerecht ambtshalve bekend dat het parallelle verzoek van de stichting tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van haar met L. bij afzonderlijk arbitraal vonnis van heden eveneens wordt afgewezen. De consequentie van deze beslissingen is dus dat deze beide kinderartsen moeten terugkeren in het A., en dit na een periode die met de “time-out” van eind mei 2013 is aangevangen en na onderzoeken die bij beiden en in de gegeven omstandigheden vrijstond zich na verdere organisatie zware sporen zullen hebben nagelaten. Het herstel van de samenwerking binnen de vakgroep en tussen verweerster en een substantieel deel van de verpleegkundigen zal bepaald moeilijk zijn. Dit vraagt grote inspanningen van alle betrokkenen, zeker ook van verweerster zelf. Het Scheidsgerecht acht verweerster daartoe wel in staat, mits zij, in meerdere mate dan zij tot nog toe heeft laten zien, bereid is kritisch naar haar eigen rol te kijken. De afwijzing van het vertrek ontbindingsverzoek betekent niet dat zij direct en voor de volle omvang van xxxx- res haar aanstelling moet terugkeren. In elk geval is op dit punt geen voorziening gevraagd. Het Scheidsgerecht geeft partijen en de andere betrokkenen in overweging om in dit opzicht heel voorzichtig, mogelijk ook met bijstand van derden, te vestigen in de door eiseres verlaten ruimtenwerk te gaan.
5.4 Tijdens 4.16 Bij deze uitkomst dienen de zitting heeft C. gezinspeeld op een samenspanning tussen X. en verweerster met het voor- opgezette doel de ontruiming proceskosten voor rekening van de praktijkruimten door eiseres en opvolgende verhuur aan verweer- sterstichting te komen. Voor een dergelijke samenspanning, die in Dit betreft ook de memorie (aanzienlijke) kosten van eis niet was opgenomen, bestaat geen enkele aanwijzing. Desgevraagd heeft eiseres tijdens de zitting verklaard dat hierin niet een aanvullen- de grondslag van de vordering schuilt. Daarom wordt aan dit aspect voorbijgegaan.
5.5 Ook overigens heeft eiseres geen belang bij een uitleg van de woorden “elders ter plaatse” in de door haar bepleite, letterlijke zin. Zoals vermeld, is haar vordering immers gebaseerd op de door haar ge- stelde herhaalde overtreding door verweerster van het verbod om zich wervend op te stellen ten op- zichte van patiënten van eiseres.
5.6 Blijkens hetgeen op de zitting is besproken, gaat het eiseres hierbij in het bijzonder – zoal niet alleen – om de in 2.7 bedoelde flyers, en mogelijk ook om de poster (met een gelijke tekst) in het pand rechtsbijstand aan de I.. Desgevraagd heeft eiseres haar verwijt over berichten zijde van verweerster, waarvan de hoogte op sociale media en over e-mails van verweerster aan patiënten van haar, eiseres, zichzelf niet gehandhaafd. Ditzelfde geldt voor haar stellingen over medewer- kers van haarzelf. Onbesproken kan dus blijven of deze stellingen juist zijn en zo ja, of daarop een ver- wijt aan verweerster valt te bouwen. Xxxxxxx heeft ook haar verwijten over het ontvreemden van een bestand met gegevens van haar patiënten niet gehandhaafd.
5.7 Het ophangen van de poster, zoals beschreven in 2.7, slot, levert geen overtreding van de verplichting van verweerster op grond van artikel 6 op. Deze poster bevat een algemeen welkomstwoord dat ken- baar is in de eigen praktijkruimten van verweerster dan wel Tandartspraktijk I.. Het verwijt van eiseres over “posters” betreft kennelijk alleen deze ene poster en is verder niet toegelicht, ook niet na het daar- tegen gerichte verweer in de memorie van antwoord.
5.8 Zo resteert het kernverwijt over de flyers, die door hun algemene verspreiding ook zijn terechtgekomen bij patiënten van eiseres. De tekst van deze flyers is naar haar aard in zekere mate wervend, maar is niet in het bijzonder gericht tot patiënten van eiseres. Haar naam is daarin ook niet genoemd. Voor zover nodig verdient hierbij opmerking dat partijen tijdens de zitting hebben verklaard dat in de nabijheid van de praktijkruimten ook andere tandartspraktijken zijn gevestigd. Terecht heeft verweerster aangevoerd dat de tekst op één lijn is te stellen met een algemene mededeling van de vestiging van een nieuwe praktijk in de vorm van een advertentie in bijvoorbeeld een huis-aan-huiskrant of een andere periodiek. In wezen bevat de tekst van de flyers niet veel meer dan de aankondiging van een nieuwe tandartsprak- tijk. Daarbij is niet met zoveel woorden vermeld dat deze is gevestigd in het pand waarin toen nog net de praktijk van eiseres huisde. Wel is melding gemaakt van de naam en het adres van het Gezondheids- centrum K., waarin die praktijk van eiseres werd uitgeoefend. Dat was echter zuiver een functionele vermelding, die moeilijk achterwege kan blijven bij een algemene introductie als deze.
5.9 Eiseres heeft ook, in algemene zin, gesteld dat verweerster “jegens patiënten alles in het werk [heeft] gesteld om het te doen voorkomen dat zij in het pand aan de I. (…) gevestigd bleef”. Deze stelling wordt verworpen voor zover eiseres hiermee een afzonderlijk verwijt heeft geformuleerd. Eiseres heeft niet duidelijk gemaakt wat zij hiermee precies bedoeltter discussie staat. Er is overigens een ruime periode, geen grond om de kosten van meer dan zeven maanden, verlopen tussen haar coach ten laste van de laatste werkdag stichting te brengen. Deze kosten betreffen in de kern ondersteuning van verweerster in haar werkzaamheid bij eiseres en eigen functioneren. Daarvoor kan de behandeling van de eerste patiënt in haar nieuwe praktijk. De kwestie van de hervestiging in de praktijkruimten is besproken in 5.3. Het Scheidsgerecht verwijst daarnaarstichting niet verantwoordelijk of aansprakelijk worden gehouden.
5.10 Het in 2.6 aangehaalde bericht van Tandartspraktijk I. aan de tandartsenkring Z. bevat enkele formule- ringen die wel de indruk zouden kunnen wekken dat verweerster met haar collega’s de praktijk van ei- seres heeft overgenomen. Dit betreft de passages over het ‘van eigenaar wisselen’ van de tandartsprak- tijk aan de I. en het op dezelfde locatie ‘continueren’ van de zorg voor de patiënten van verweerster. De betekenis van deze passages kan echter verder onbesproken blijven, nu eiseres de inhoud van dit e- mailbericht, dat niet aan ‘haar’ vroegere patiënten is gericht, niet ten grondslag heeft gelegd aan haar vordering.
5.11 Het voorgaande rechtvaardigt de conclusie dat verweerster door de verspreiding van de flyers of ande- re gedragingen het verbod om zich wervend op te stellen ten opzichte van de patiënten van eiseres, niet heeft overtreden.
5.12 De vordering van eiseres slaagt dus niet. Dit betekent dat niet behoeft te worden onderzocht of er grond is voor schadevergoeding.
5.13 Bij deze uitkomst dient eiseres de kosten van deze procedure te dragen. Deze worden begroot op de hierna te vermelden bedragen.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis