Common use of De beoordeling van het geschil Clause in Contracts

De beoordeling van het geschil. 4.1 De kern van het geschil van de partijen betreft de vraag of het eisers gezien de inhoud van de vaststellingsovereenkomst vrij staat werkzaamheden te verrichten voor de beide externe opdrachtgevers, G/H en I Nederland, van respectievelijk de achterliggende maatschappen 1 en 2. Eisers stellen zich op het standpunt dat voor D op grond van art. 6.1 en 6.2 van haar vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking geldt voor concurrerende activiteiten en dat voor B slechts nog de geografische beperking geldt van art. 6.1 van zijn vaststellingsovereenkomst. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de desbetreffende bepalingen alleen zien op de praktijk die eisers in het Q uitoefenden, maar niet op de externe opdrachtgevers. Volgens verweerders volgt uit de aard van het feit dat eiseres goodwill en een vergoeding voor winstderving ter zake van die opdrachtgevers kregen dat zij zich van werkzaamheden voor die opdrachtgevers moeten onthouden. Dat is in de visie van verweerders zo omdat eisers daarmee betaald kregen voor achterlating van die praktijk en daarom niet mogen trachten die opdrachtgevers voor zichzelf weer terug te krijgen. 4.2 Het voorgaande doet vragen van uitleg rijzen van de vaststellingsovereenkomsten die beantwoord zullen moeten worden aan de hand van de daarvoor geldende maatstaven. Eisers hebben ter zitting gewezen op de inhoud van de door hen overgelegde producties 14 tot en met 18 waaruit volgens hen blijkt dat de hiervoor onder 4.1 bedoelde kwestie in ieder geval ten aanzien van D wel expliciet voorwerp van onderhandeling is geweest. De inhoud van die producties lijkt vooralsnog de juistheid van het standpunt van eisers te bevestigen. In de e-mail van 21 september 2023 van mr. Bischot wordt uitdrukkelijk vermeld dat D gedurende drie jaar van werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers zou moeten afzien. Daarop heeft mr. Rote in haar e-mail van 22 september 2023 afwijzend gereageerd, waarbij zij ook gebleven is in haar e-mail van 25 september 2023 in reactie op de precisering in de e-mail van mr. Bischot van 25 september 2023. Volgens eisers heeft vervolgens een nader gesprek plaatsgevonden waarin overeenstemming is bereikt dat D niet gehouden zal worden aan het non-concurrentiebeding en dat er in dat opzicht ook geen nieuwe voorwaarden zullen worden gesteld, waarmee bedoeld was voorwaarden ten aanzien van externe opdrachtgevers. Dit vindt bevestiging in de e-mail van 26 september 2023. Mr Xxxxxxx heeft dit een en ander ter zitting niet weersproken, maar zich op het standpunt gesteld dat dit in een bodemprocedure zal moeten worden uitgezocht. Die mogelijkheid bestaat uiteraard, maar neemt niet weg dat in dit kort geding een voorlopig oordeel kan en moet worden gegeven over de vraag wat in dit opzicht uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit. Vooralsnog lijkt de genoemde correspondentie voldoende aannemelijk te maken dat voor D uit de vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking tot concurrerende activiteiten voortvloeit ook niet ten aanzien van de bestaande externe opdrachtgevers. Daarbij komt nog dat het uitgaande van de interpretatie van de vaststellingsovereenkomst van verweerders alleszins voor de hand zou hebben gelegen ten aanzien van in ieder geval die externe opdrachtgevers een expliciet relatie- of non- concurrentiebeding in de vaststellingsovereenkomst op te nemen nu het in hun visie kennelijk zo’n wezenlijk onderdeel van die overeenkomst was dat eiseres verder van de externe opdrachtgevers zou afblijven. Dat is niet gebeurd en namens verweerders is daarvoor geen verklaring gegeven anders dan dat dat wel duidelijker zou zijn geweest. Voor B geldt een geografische beperking. Duidelijke aanknopingspunten voor de gedachte dat het hem daarnaast niet is toegestaan werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers te verrichten zijn er niet. Niet gebleken is dat dit een punt van onderhandeling is geweest ten aanzien van hem. En voorshands kan evenmin worden aangenomen dat dit zonder meer uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit, naast de wel overeengekomen mitigatie van het non- concurrentiebeding. Ten slotte valt zonder nadere toelichting die niet is gegeven ook niet zonder meer in te zien waarom ten aanzien van externe opdrachtgevers uit de aard van de vaststellingsovereenkomst een verbod op concurrerende activiteiten voortvloeit, maar kennelijk niet ten aanzien van de praktijk in het Q waarvoor in de visie van verweerders non- concurrentiebedingen nodig zijn ter afscherming. 4.3 Feitelijk verwijten verweerders eisers vooral dat zij in december 2023 contact hebben opgenomen met G/H met de bedoeling het bestaande contract tussen G/H en achterliggende maatschap 1 open te breken en zelf een contract aan te gaan met G/H voor de desbetreffende werkzaamheden. Het is ook uitgaande van hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen denkbaar dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat eisers zich gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst moeten onthouden van gedragingen die erop gericht zijn een opdrachtgever ertoe te bewegen een bestaand contract met verweerders niet langer na te komen en in plaats daarvan met eisers te contracteren. Het lijkt er niet op dat eisers getracht hebben dat te doen, maar dat zij slechts een aanbod hebben gedaan voor na de naderende expiratie van het bestaande contract met achterliggende maatschap 1. Het ziet er dus niet naar uit dat zij hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomsten zoals die nader door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden bepaald niet zijn nagekomen. Iets anders is dat verweerders zelf hebben gesteld dat zij inmiddels overeenstemming met G/H hebben bereikt over een nieuw contract voor twee jaar dat alleen nog door de CEO van G/H moet worden geaccordeerd. Verweerders stellen dat het mogelijk is dat de CEO dat niet zal doen en dat dat dan een gevolg is van het handelen van eisers, althans D. Daarmee zou de achterliggende maatschap 1 haar opdrachtgever kwijt zijn door toedoen van een ongeoorloofde gedraging van eisers. Dat zou aanleiding kunnen geven tot een vordering tot (partiële) ontbinding van de vaststellingsovereenkomst of tot een vordering tot schadevergoeding jegens eisers. Met het oog daarop willen verweerders hun verplichting tot betaling van het deel van de goodwill en de vergoeding voor gederfde winst dat ziet op de externe opdrachtgevers opschorten. Nog afgezien van de vraag of eisers iets ongeoorloofds hebben gedaan, lijkt het voorshands niet erg aannemelijk dat een eventueel niet accorderen van de nieuwe overeenkomst door de CEO van G/H en daarmee wegvallen van G/H als opdrachtgever aan eisers moet worden toegerekend als gevolg van hun beperkte interventie. Eisers hebben immers geen vervolg gegeven aan hun benadering van G/H, een gepland gesprek met G/H afgezegd en geen aanbod voor een nieuwe overeenkomst gedaan en bovendien aan verweerders toegezegd ook in de toekomst geen werkzaamheden voor G/H te zullen gaan verrichten. Vooralsnog lijkt een vordering van verweerders jegens eisers in dit opzicht niet kansrijk. Er staat ook bij het wijzen van dit vonnis niet vast dat de CEO niet akkoord zal gaan. 4.4 Het voorgaande betekent voor de vordering in conventie het volgende. In de eerste plaats moet worden gememoreerd dat eisers hun vorderingen hebben verminderd tot betaling van de bedragen die nog openstaan na de betalingen die al zijn gedaan zoals hiervoor onder 2.12 vermeld. Verder volgt uit het voorgaande dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat eisers hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet zijn nagekomen. Het slagen van een beroep op een opschortingsrecht met het oog op eventuele ontbinding of verrekening met een vordering tot schadevergoeding is daarom voorshands ook onvoldoende aannemelijk. Verder geldt dat de verplichting tot betaling en hoogte daarvan op zichzelf vast staan. Voldoende aannemelijk is dat eisers een spoedeisend belang hebben bij uitbetaling van het restant van de overeengekomen bedragen. Uit de geldleningsovereenkomst blijkt dat eisers verplichtingen zijn aangegaan voor een lucratieve investering van de te ontvangen gelden. Die verplichtingen zullen zij per 1 februari 2024 moeten nakomen. Doen zij dat niet dan lopen zij wellicht die lucratieve investering mis, maar lopen zij ook de kans uit hoofde van tekortkoming aansprakelijk te worden voor schade die de schuldenaren mogelijk lijden nu de ontbindende voorwaarde inmiddels is uitgewerkt. Het restitutierisico bij toewijzing van de vorderingen in conventie lijkt, mede gezien de mate waarin de vorderingen vast staan en het spoedeisend belang van eisers daarbij, aanvaardbaar. Verweerders kunnen in geval terugbetaling zou moeten plaatsvinden zo nodig verhaal nemen door een derdenbeslag onder de schuldenaars uit de geldlening. Met inachtneming van het voorgaande geldt dat het belang van eisers bij spoedige uitbetaling van de volledige overeengekomen bedragen zwaarder weegt dan de belangen van verweerders bij opschorting daarvan. Daarbij weegt ook mee dat eisers vrijwillig vergaande toezeggingen hebben gedaan om zich ten aanzien van externe opdrachtgevers van concurrerende activiteiten te onthouden, zoals hierna nog verder zal blijken. 4.5 De verminderde vorderingen in conventie zijn daarom toewijsbaar. De clausuleringen die eisers zelf in hun vorderingen hebben aangebracht laat het Scheidsgerecht in conventie buiten beschouwing. Daargelaten dat die clausuleringen praktisch gezien moeilijk als voorwaarden verbonden kunnen worden aan een veroordeling tot betaling van geldsommen, worden die clausuleringen inmiddels bestreken voor de vorderingen in reconventie. Die zullen daarom verder bij de reconventie aan de orde komen. 4.6 Wat betreft de reconventie geldt het volgende. De vorderingen in reconventie zijn op zichzelf niet toewijsbaar bij gebreke van een voldoende aannemelijke grondslag daarvoor. Uit de overwegingen in conventie volgt dat voorshands aannemelijk is dat D niet aan enig non- concurrentiebeding of enige andere verplichting tot onthouding van concurrerende activiteiten uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is gebonden. Ten aanzien van B geldt dat hij alleen gebonden is aan een geografische beperking. Het kan niet worden vastgesteld dat hij het geldende non-concurrentiebeding heeft overtreden, noch dat hij van plan is dat te doen ten aanzien van externe opdrachtgevers. B heeft ook ongeclausuleerd toegezegd dat hij nu of in de toekomst niet plan is voor deze externe opdrachtgevers te gaan werken, daargelaten of hij daarmee het voor hem geldende non-concurrentiebeding zou overtreden. 4.7 Iets anders is dat eisers in deze procedure het standpunt hebben ingenomen dat zij zich hoewel onverplicht op pragmatische gronden binnen zekere grenzen ongeclausuleerd willen committeren aan de reconventionele vorderingen. B is geheel akkoord met toewijzing van het gevorderde in reconventie ten aanzien van hem, conform zijn eerdere toezeggingen. D is akkoord met toewijzing mits met enkele inperkingen. Aangezien D zich vrijwillig wenst te committeren aan vorderingen in reconventie waarvoor zonder dien geen rechtsgrond aannemelijk zou zijn en die daarom niet toewijsbaar zouden zijn, is het aan D te bepalen in hoeverre zij zich daaraan wenst te committeren. Daarom zullen de vorderingen ten aanzien van haar worden toegewezen zoals door haarzelf geclausuleerd. De vordering zullen worden toegewezen in de vorm van verboden zoals hierna geformuleerd. Aangezien geen dwangsom is gevorderd zal het Scheidsgerecht die ook niet aan de verboden verbinden. 4.8 Bij de stand van zaken zoals die in het voorgaande besloten ligt, kunnen alle overige stellingen en weren niet tot een ander oordeel leiden. 4.9 Aangezien verweerders in conventie in het ongelijk zijn gesteld zullen zij de kosten van het Scheidsgerecht moeten dragen. Ter zake van de kosten van rechtsbijstand geldt het volgende. Verweerders zullen daarvoor een vergoeding moeten betalen aan eisers, maar voor een integrale kostenveroordeling zoals door eisers gevorderd ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding. Als forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand zullen verweerders een bedrag van € 7.500,- aan eisers moeten betalen. 4.10 Verweerders moeten ook als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het Scheidsgerecht in reconventie dragen. Die zullen op het door verweerders gestorte voorschot worden verhaald. Voor een separate veroordeling van verweerders tot betaling van kosten van rechtsbijstand ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding.

Appears in 1 contract

Samples: Arbitraal Vonnis

De beoordeling van het geschil. 4.1 De kern van het geschil Ingevolge artikel 24.1 van de partijen betreft toelatingsovereenkomst kan opzegging ervan door de vraag of het eisers gezien de inhoud van de vaststellingsovereenkomst vrij staat werkzaamheden te verrichten voor de beide externe opdrachtgevers, G/H en I Nederland, van respectievelijk de achterliggende maatschappen 1 en 2. Eisers stellen zich op het standpunt dat voor D Stichting slechts plaats- vinden op grond van artgewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van de Stichting niet gevergd kan worden deze overeenkomst te continueren. 6.1 De opzegtermijn bedraagt op grond van artikel 24.2 zes maanden, tenzij een dringende reden onverwijlde beëindiging rechtvaardigt. 4.2 De Stichting heeft aan de opzegging geen dringende reden ten grondslag gelegd en 6.2 zij erkent in beginsel dat de opzegtermijn zes maanden bedraagt. Zij meent echter dat eiser vanaf 1 januari 2006 door de ontbin- ding van de maatschap en de overige beslissingen in het arbitraal vonnis geen eigen praktijk meer in haar vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking geldt voor concurrerende activiteiten ziekenhuis heeft en dat voor B slechts hem de mogelijkheid ontbreekt zijn praktijk vanaf die datum voort te zetten in dit ziekenhuis. De Stichting staat bovendien geen solistische praktijk toe en heeft dit ook aan eiser vooraf kenbaar gemaakt. 4.3 Het standpunt van de Stichting dat eiser vanaf 1 januari 2006 geen praktijk meer heeft in haar ziekenhuis, is onjuist. Zolang als de toelatingsovereenkomst in stand blijft, heeft xxxxx op grond daarvan het recht over- eenkomstig de tussen partijen geldende bepalingen en voorwaarden als medisch specialist werkzaamhe- den in het ziekenhuis uit te oefenen. Daaraan kan niet afdoen dat de maatschap waarvan eiser deel uit- maakte, is ontbonden. Het concurrentiebeding van artikel 16 van de maatschapsovereenkomst staat daar- aan evenmin in de weg, reeds omdat deze bepaling alleen geldt wanneer eiser zijn praktijk ook daadwerke- lijk heeft overgedragen. De bepalingen van de toelatingsovereenkomst prevaleren bovendien boven die van de maatschapovereenkomst, zoals in artikel 19 van deze laatste overeenkomst dan ook terecht is bepaald. Ten slotte voorziet artikel 24.1 aanhef en onder f van de toelatingsovereenkomst in de situatie dat de over- eenkomst van samenwerking is beëindigd. 4.4 Het vonnis van arbiters waarin de ontbinding van de maatschap is uitgesproken en over de overdracht van de praktijk is beslist, kan aan eiser niet het recht ontnemen de rechtsgeldigheid van de opzegging van de toelatingsovereenkomst, die uiteraard niet van rechtswege eindigt, aan het Scheidsgerecht ter toetsing voor te leggen. Aan het Scheidsgerecht ligt dus de vraag voor of er voldoende gewichtige redenen van zodanige klemmende aard zijn dat van de Stichting niet gevergd kan worden de toelatingsovereenkomst met eiser te continueren. Deze vraag wordt bevestigend beantwoord op grond van hetgeen hierna in 4.5 wordt overwo- gen. 4.5 Aan het Scheidsgerecht is voldoende gebleken dat, zoals ook arbiters in hun eerdergenoemde vonnis heb- ben geoordeeld, de samenwerking tussen eiser en de andere cardiologen in het ziekenhuis van de Stichting zodanig is verstoord dat van een herstel van vertrouwen thans geen sprake meer kan zijn. Weliswaar heb- ben eiser en de overige cardiologen in de afgelopen periode nog zodanig samengewerkt dat het belang van de geografische beperking geldt patiënten niet in gevaar is gekomen, doch deze samenwerking is niet optimaal en mag dan ook niet lan- ger duren dan strikt noodzakelijk is. Daarbij verdient nog aantekening dat deze samenwerking kennelijk xx- xxxx in stand kon blijven omdat de Raad van artBestuur daarop toezag en omdat deze samenwerking ook nog met de nodige extra maatregelen, zoals die van een supervisor, werd omgeven. 6.1 Van de Stichting kan in re- delijkheid niet verlangd worden dat zij daarmee doorgaat, temeer nu het geduld van de andere cardiologen (hoe zeer wellicht anders van hen mocht worden verwacht) op is. Van de zijde van de medische staf is, ook bij de mondelinge behandeling, bevestigd dat de huidige situatie niet kan voortduren en dat de medische staf wil dat daaraan een einde komt. Xxxxx erkent zelf dat een goede samenwerking tussen cardiologen voor de vereiste kwaliteit van de patiëntenzorg een onmisbare voorwaarde is. Aan deze voorwaarde kan niet langer worden voldaan, hoe zeer ook wordt erkend dat eiser een bekwaam en hardwerkend cardioloog is die voldoende oog voor deze zorg heeft. Volgens het oordeel van arbiters, dat het Scheidsgerecht in zover- re wel als een gegeven heeft te aanvaarden, valt de verstoring van de samenwerking tussen de cardiologen mede aan eiser te verwijten, zodat eiser daarvan ook ondanks het feit dat op zijn medisch handelen niets is aan te merken, de gevolgen zal hebben te dragen in dier voege dat hij niet langer in het ziekenhuis werk- zaam kan zijn. 4.6 Gelet op hetgeen hiervoor in 4.5 is overwogen, ziet het Scheidsgerecht voor eiser geen mogelijkheid na 1 januari 2006 nog op verantwoorde wijze in het ziekenhuis te blijven werken. Nu de verhoudingen tussen de cardiologen reeds meer dan een jaar zijn verstoord en de samenwerking in feite op kunstmatige wijze gaande wordt gehouden, moet daaraan op korte termijn een einde komen. Xxxxx heeft daaraan in zoverre ook zelf bijgedragen door aan arbiters in de procedure met de andere cardiologen de overdracht van zijn vaststellingsovereenkomstpraktijk en de vergoeding daarvoor en de schade die hij zal lijden door het feit dat hij het ziekenhuis zal moeten verlaten, ter beoordeling en beslissing voor te leggen. Verweerders stellen zich op het standpunt Nu daarop is beslist en arbiters in hun oor- deel hebben verdisconteerd dat de desbetreffende bepalingen alleen zien op Stichting de praktijk die eisers toelatingsovereenkomst met eiser zal opzeggen tegen 1 ja- nuari 2006, is dat voor het Scheidsgerecht reden om dit oordeel als uitgangspunt te aanvaarden en in het Q uitoefendendit geval dienovereenkomstig te oordelen, zeker nu alle andere betrokkenen hun verwachtingen hierop hebben gericht en niet voldoende aanleiding bestaat anders te beslissen. 4.7 Het vorenstaande houdt in dat de Stichting weliswaar de termijn van opzegging niet in acht heeft genomen, maar dat xxxxx niet leidt tot ongeldigheid van de opzegging. Het Scheidsgerecht zal de Stichting veroorde- len tot vergoeding van de mogelijke schade die eiser daardoor heeft geleden. Ook in dit opzicht sluit het Scheidsgerecht aan bij het oordeel van arbiters. Deze hebben de totale schade van eiser, door een intuïtie- ve schatting naar billijkheid, begroot op een bedrag van € 200.000,--, waarvan een gedeelte van € 50.000,-- voor rekening van xxxxx is gelaten. Xxxxx heeft geen feiten en omstandigheden gesteld die reden geven an- ders te oordelen over de externe opdrachtgeversomvang van zijn schade. Volgens verweerders volgt uit Het Scheidsgerecht zal de aard Stichting veroordelen dit laat- ste bedrag aan eiser te betalen, gedeeltelijk ter compensatie van het feit dat eiseres goodwill de opzegging twee maanden te vroeg heeft plaatsgevonden en een (zeer) gedeeltelijk als vergoeding voor winstderving ter zake van de schade die opdrachtgevers kregen eiser lijdt als gevolg van het feit dat hij de gevolgen van de verstoorde verhoudingen en de daarop volgende opzegging van de toelatingsovereenkomst geheel zelf zal moeten dragen. Het Scheidsgerecht acht het billijk dat de Stichting – ondanks het feit dat zij niet verantwoordelijk gesteld kan worden voor de verstoorde verhoudingen – in zo- verre het nadeel dat eiser lijdt, in beperkte mate voor haar rekening neemt. Het Scheidsgerecht neemt daarbij in aanmerking dat eiser (i) in het verleden ook al te maken heeft gehad met conflictsituaties in het ziekenhuis van de Stichting en zich van werkzaamheden voor die opdrachtgevers moeten onthouden. Dat is toen zeer heeft ingespannen de medische zorg doorgang te laten vin- den, (ii) verder altijd goed heeft gefunctioneerd en (iii), zij het te laat en in onvoldoende mate, alsnog ge- poogd heeft de visie van verweerders zo omdat eisers daarmee betaald kregen voor achterlating van die praktijk en daarom niet mogen trachten die opdrachtgevers voor zichzelf weer terug verstoorde verhoudingen met de andere cardiologen te krijgenherstellen. 4.2 Het voorgaande doet vragen 4.8 Op grond van uitleg rijzen van de vaststellingsovereenkomsten die beantwoord zullen moeten worden aan de hand van de daarvoor geldende maatstaven. Eisers hebben ter zitting gewezen op de inhoud van de door hen overgelegde producties 14 tot en met 18 waaruit volgens hen blijkt dat de hiervoor onder 4.1 bedoelde kwestie in ieder geval ten aanzien van D wel expliciet voorwerp van onderhandeling is geweest. De inhoud van die producties lijkt vooralsnog de juistheid van het standpunt van eisers te bevestigen. In de e-mail van 21 september 2023 van mr. Bischot wordt uitdrukkelijk vermeld dat D gedurende drie jaar van werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers zou moeten afzien. Daarop heeft mr. Rote in haar e-mail van 22 september 2023 afwijzend gereageerd, waarbij zij ook gebleven is in haar e-mail van 25 september 2023 in reactie op de precisering in de e-mail van mr. Bischot van 25 september 2023. Volgens eisers heeft vervolgens een nader gesprek plaatsgevonden waarin overeenstemming is bereikt dat D niet gehouden zal worden aan het non-concurrentiebeding en dat er in dat opzicht ook geen nieuwe voorwaarden zullen worden gesteld, waarmee bedoeld was voorwaarden ten aanzien van externe opdrachtgevers. Dit vindt bevestiging in de e-mail van 26 september 2023. Mr Xxxxxxx heeft dit een en ander ter zitting niet weersproken, maar zich op het standpunt gesteld dat dit in een bodemprocedure zal moeten worden uitgezocht. Die mogelijkheid bestaat uiteraard, maar neemt niet weg dat in dit kort geding een voorlopig oordeel kan en moet worden gegeven over de vraag wat in dit opzicht uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit. Vooralsnog lijkt de genoemde correspondentie voldoende aannemelijk te maken dat voor D uit de vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking tot concurrerende activiteiten voortvloeit ook niet ten aanzien van de bestaande externe opdrachtgevers. Daarbij komt nog dat het uitgaande van de interpretatie van de vaststellingsovereenkomst van verweerders alleszins voor de hand zou hebben gelegen ten aanzien van in ieder geval die externe opdrachtgevers een expliciet relatie- of non- concurrentiebeding in de vaststellingsovereenkomst op te nemen nu het in hun visie kennelijk zo’n wezenlijk onderdeel van die overeenkomst was dat eiseres verder van de externe opdrachtgevers zou afblijven. Dat is niet gebeurd en namens verweerders is daarvoor geen verklaring gegeven anders dan dat dat wel duidelijker zou zijn geweest. Voor B geldt een geografische beperking. Duidelijke aanknopingspunten voor de gedachte dat het hem daarnaast niet is toegestaan werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers te verrichten zijn er niet. Niet gebleken is dat dit een punt van onderhandeling is geweest ten aanzien van hem. En voorshands kan evenmin worden aangenomen dat dit zonder meer uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit, naast de wel overeengekomen mitigatie van het non- concurrentiebeding. Ten slotte valt zonder nadere toelichting die niet is gegeven ook niet zonder meer in te zien waarom ten aanzien van externe opdrachtgevers uit de aard van de vaststellingsovereenkomst een verbod op concurrerende activiteiten voortvloeit, maar kennelijk niet ten aanzien van de praktijk in het Q waarvoor in de visie van verweerders non- concurrentiebedingen nodig zijn ter afscherming. 4.3 Feitelijk verwijten verweerders eisers vooral dat zij in december 2023 contact hebben opgenomen met G/H met de bedoeling het bestaande contract tussen G/H en achterliggende maatschap 1 open te breken en zelf een contract aan te gaan met G/H voor de desbetreffende werkzaamheden. Het is ook uitgaande van al hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen denkbaar dat overwogen, komt alleen de maatstaven vordering van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat eisers zich gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst moeten onthouden van gedragingen die erop gericht zijn een opdrachtgever ertoe te bewegen een bestaand contract met verweerders niet langer na te komen en in plaats daarvan met eisers te contracteren. Het lijkt er niet op dat eisers getracht hebben dat te doen, maar dat zij slechts een aanbod hebben gedaan voor na de naderende expiratie van het bestaande contract met achterliggende maatschap 1. Het ziet er dus niet naar uit dat zij hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomsten zoals die nader door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden bepaald niet zijn nagekomen. Iets anders is dat verweerders zelf hebben gesteld dat zij inmiddels overeenstemming met G/H hebben bereikt over een nieuw contract voor twee jaar dat alleen nog door de CEO van G/H moet worden geaccordeerd. Verweerders stellen dat het mogelijk is dat de CEO dat niet zal doen en dat dat dan een gevolg is van het handelen van eisers, althans D. Daarmee zou de achterliggende maatschap 1 haar opdrachtgever kwijt zijn door toedoen van een ongeoorloofde gedraging van eisers. Dat zou aanleiding kunnen geven tot een vordering tot (partiële) ontbinding van de vaststellingsovereenkomst of tot een vordering tot schadevergoeding jegens eisers. Met het oog daarop willen verweerders hun verplichting eiser tot betaling van het deel van de goodwill scha- devergoeding voor gedeeltelijke toewijzing in aanmerking en de vergoeding voor gederfde winst dat ziet op de externe opdrachtgevers opschortenmoeten alle andere vorderingen worden afge- wezen. Nog afgezien van de vraag of eisers iets ongeoorloofds hebben gedaan, lijkt het voorshands niet erg aannemelijk dat een eventueel niet accorderen van de nieuwe overeenkomst door de CEO van G/H en daarmee wegvallen van G/H als opdrachtgever aan eisers moet worden toegerekend als gevolg van hun beperkte interventie. Eisers hebben immers geen vervolg gegeven aan hun benadering van G/H, een gepland gesprek met G/H afgezegd en geen aanbod voor een nieuwe overeenkomst gedaan en bovendien aan verweerders toegezegd ook in de toekomst geen werkzaamheden voor G/H te zullen gaan verrichten. Vooralsnog lijkt een vordering van verweerders jegens eisers in dit opzicht niet kansrijk. Er staat ook bij het wijzen van dit vonnis niet vast dat de CEO niet akkoord zal gaan. 4.4 Het voorgaande betekent voor de vordering in conventie het volgende. In de eerste plaats moet worden gememoreerd dat eisers hun vorderingen hebben verminderd tot betaling van de bedragen die nog openstaan na de betalingen die al zijn gedaan zoals hiervoor onder 2.12 vermeld. Verder volgt uit het voorgaande dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat eisers hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet zijn nagekomen. Het slagen van een beroep op een opschortingsrecht met het oog op eventuele ontbinding of verrekening met een vordering tot schadevergoeding is daarom voorshands ook onvoldoende aannemelijk. Verder geldt dat de verplichting tot betaling en hoogte daarvan op zichzelf vast staan. Voldoende aannemelijk is dat eisers een spoedeisend belang hebben bij uitbetaling van het restant van de overeengekomen bedragen. Uit de geldleningsovereenkomst blijkt dat eisers verplichtingen zijn aangegaan voor een lucratieve investering van de te ontvangen gelden. Die verplichtingen zullen zij per 1 februari 2024 moeten nakomen. Doen zij dat niet dan lopen zij wellicht die lucratieve investering mis, maar lopen zij ook de kans uit hoofde van tekortkoming aansprakelijk te worden voor schade die de schuldenaren mogelijk lijden nu de ontbindende voorwaarde inmiddels is uitgewerkt. Het restitutierisico bij toewijzing van de vorderingen in conventie lijkt, mede gezien de mate waarin de vorderingen vast staan en het spoedeisend belang van eisers daarbij, aanvaardbaar. Verweerders kunnen in geval terugbetaling zou moeten plaatsvinden zo nodig verhaal nemen door een derdenbeslag onder de schuldenaars uit de geldlening. Met inachtneming van het voorgaande geldt dat het belang van eisers bij spoedige uitbetaling van de volledige overeengekomen bedragen zwaarder weegt dan de belangen van verweerders bij opschorting daarvan. Daarbij weegt ook mee dat eisers vrijwillig vergaande toezeggingen hebben gedaan om zich ten aanzien van externe opdrachtgevers van concurrerende activiteiten te onthouden, zoals hierna nog verder zal blijken. 4.5 De verminderde vorderingen in conventie zijn daarom toewijsbaar. De clausuleringen die eisers zelf in hun vorderingen hebben aangebracht laat het Scheidsgerecht in conventie buiten beschouwing. Daargelaten dat die clausuleringen praktisch gezien moeilijk als voorwaarden verbonden kunnen worden aan een veroordeling tot betaling van geldsommen, worden die clausuleringen inmiddels bestreken voor de vorderingen in reconventie. Die zullen daarom verder bij de reconventie aan de orde komen. 4.6 Wat betreft de reconventie geldt het volgende. De vorderingen in reconventie zijn op zichzelf niet toewijsbaar bij gebreke van een voldoende aannemelijke grondslag daarvoor. Uit de overwegingen in conventie volgt dat voorshands aannemelijk is dat D niet aan enig non- concurrentiebeding of enige andere verplichting tot onthouding van concurrerende activiteiten uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is gebonden. Ten aanzien van B geldt dat hij alleen gebonden is aan een geografische beperking. Het kan niet worden vastgesteld dat hij het geldende non-concurrentiebeding heeft overtreden, noch dat hij van plan is dat te doen ten aanzien van externe opdrachtgevers. B heeft ook ongeclausuleerd toegezegd dat hij nu of in de toekomst niet plan is voor deze externe opdrachtgevers te gaan werken, daargelaten of hij daarmee het voor hem geldende non-concurrentiebeding zou overtreden. 4.7 Iets anders is dat eisers in deze procedure het standpunt hebben ingenomen dat zij zich hoewel onverplicht op pragmatische gronden binnen zekere grenzen ongeclausuleerd willen committeren aan de reconventionele vorderingen. B is geheel akkoord met toewijzing van het gevorderde in reconventie ten aanzien van hem, conform zijn eerdere toezeggingen. D is akkoord met toewijzing mits met enkele inperkingen. Aangezien D zich vrijwillig wenst te committeren aan vorderingen in reconventie waarvoor zonder dien geen rechtsgrond aannemelijk zou zijn en die daarom niet toewijsbaar zouden zijn, is het aan D te bepalen in hoeverre zij zich daaraan wenst te committeren. Daarom zullen de vorderingen ten aanzien van haar worden toegewezen zoals door haarzelf geclausuleerd. De vordering zullen worden toegewezen in de vorm van verboden zoals hierna geformuleerd. Aangezien geen dwangsom is gevorderd zal het Scheidsgerecht die ook niet aan de verboden verbinden. 4.8 Bij de stand van zaken zoals die in het voorgaande besloten ligt, kunnen alle overige stellingen en weren niet tot een ander oordeel leiden. 4.9 Aangezien verweerders in conventie Nu beide partijen deels in het ongelijk zijn gesteld zullen zij gesteld, vindt het Scheidsgerecht daarin reden de kosten van het Scheidsgerecht moeten dragen. Ter zake van de kosten van rechtsbijstand geldt het volgende. Verweerders zullen daarvoor een vergoeding moeten betalen aan eisers, maar voor een integrale kostenveroordeling te verdelen zoals door eisers gevorderd ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding. Als forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand zullen verweerders een bedrag van € 7.500,- aan eisers moeten betalenhierna is vermeld. 4.10 Verweerders moeten ook als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het Scheidsgerecht in reconventie dragen. Die zullen op het door verweerders gestorte voorschot worden verhaald. Voor een separate veroordeling van verweerders tot betaling van kosten van rechtsbijstand ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding.

Appears in 1 contract

Samples: Toelatingsovereenkomst

De beoordeling van het geschil. 4.1 De kern Het geschil tussen partijen vindt zijn grond in de pogingen die binnen het ziekenhuis van het geschil verzoekster werden ondernomen om de gevolgen van de partijen betreft reductie in faciliteiten het hoofd te bieden en onder meer te trachten het laboratorium te kunnen behouden in samenwerking met de vraag of het eisers gezien huisartsen. Tussen de inhoud directie van de vaststellingsovereenkomst vrij staat werkzaamheden te verrichten voor de beide externe opdrachtgeversverzoekster, G/H waarvan verweerder toen nog als waarnemend directeur deel uitmaakte, en I Nederland, van respectievelijk de achterliggende maatschappen 1 en 2. Eisers stellen zich op het standpunt dat voor D op grond van art. 6.1 en 6.2 van haar vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking geldt voor concurrerende activiteiten en dat voor B slechts nog de geografische beperking geldt van art. 6.1 van zijn vaststellingsovereenkomst. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de desbetreffende bepalingen alleen zien op de praktijk die eisers in het Q uitoefenden, maar niet op de externe opdrachtgevers. Volgens verweerders volgt uit de aard van het feit dat eiseres goodwill en een vergoeding voor winstderving ter zake van die opdrachtgevers kregen dat zij zich van werkzaamheden voor die opdrachtgevers moeten onthouden. Dat is in de visie van verweerders zo omdat eisers daarmee betaald kregen voor achterlating van die praktijk en daarom niet mogen trachten die opdrachtgevers voor zichzelf weer terug te krijgenverweerder bestond hieromtrent eensgezindheid. 4.2 Het voorgaande doet vragen van uitleg rijzen In het beleid van de vaststellingsovereenkomsten die beantwoord zullen moeten worden aan de hand Holding was er geen plaats meer voor een verzelfstandigd laboratorium in Z. Als onderdeel van de daarvoor geldende maatstavenHolding sloot verzoekster zich aan bij dit beleid en keerde zich tegen de verzelfstan- diging. Eisers hebben ter zitting gewezen Xxxxxxxxx bleef verweerder zijn streven naar zo'n laboratorium voortzetten. Ook nadat het staf- bestuur nog had aangedrongen op overleg omtrent de inhoud laboratoriumfaciliteit, waarin K zou zijn geïntegreerd, zijn de betrokken partijen niet tot overeenstemming gekomen. 4.3 Uit de stellingen van partijen en het hierboven overwogene volgt dat de verhoudingen tussen partijen zozeer zijn verstoord dat er van een vruchtbare samenwerking in de toekomst geen sprake meer kan zijn. Het verzoek tot ontbinding zal daarom worden toegewezen. 4.4 De uitstekende staat van dienst van verweerder als klinisch chemicus en hoofd van het laboratorium is onomstreden. De verzelfstandiging van het laboratorium via de oprichting van K had aanvankelijk de volle steun van verzoekster. Die steun verkeerde in het tegendeel zodra het beleid van de door hen overgelegde producties 14 tot en met 18 waaruit volgens hen blijkt Holding bepa- lend werd voor dat de hiervoor onder 4.1 bedoelde kwestie in ieder geval ten aanzien van D wel expliciet voorwerp van onderhandeling is geweestverzoekster. De inhoud van die producties lijkt vooralsnog de juistheid van grond voor het standpunt van eisers te bevestigen. In de e-mail van 21 september 2023 van mr. Bischot wordt uitdrukkelijk vermeld dat D gedurende drie jaar van werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers zou moeten afzien. Daarop heeft mr. Rote in haar e-mail van 22 september 2023 afwijzend gereageerd, waarbij zij ook gebleven is in haar e-mail van 25 september 2023 in reactie op de precisering gerezen conflict ligt daarmee overwegend in de e-mail risicosfeer van mrverzoekster. Bischot van 25 september 2023. Volgens eisers Verweerder heeft vervolgens een nader gesprek plaatsgevonden waarin overeenstemming is bereikt dat D zich blijkbaar niet gehouden zal worden kunnen of willen aanpassen aan het non-concurrentiebeding en be- leid van de Holding. Er is niet gebleken dat, zo verweerder zich aan dat er in dat opzicht ook geen nieuwe voorwaarden zullen worden gesteldbeleid had aangepast, waarmee bedoeld was voorwaarden ten aanzien van externe opdrachtgevers. Dit vindt bevestiging een func- tie voor hem in de e-mail van 26 september 2023. Mr Xxxxxxx heeft dit een en ander ter zitting niet weersproken, maar zich op het standpunt gesteld dat dit in een bodemprocedure zal moeten worden uitgezocht. Die mogelijkheid bestaat uiteraard, maar neemt niet weg dat in dit kort geding een voorlopig oordeel kan en moet worden gegeven over de vraag wat in dit opzicht uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit. Vooralsnog lijkt de genoemde correspondentie voldoende aannemelijk te maken dat voor D uit de vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking tot concurrerende activiteiten voortvloeit ook niet ten aanzien van de bestaande externe opdrachtgevers. Daarbij komt nog dat het uitgaande van de interpretatie van de vaststellingsovereenkomst van verweerders alleszins voor de hand zou hebben gelegen ten aanzien van in ieder geval die externe opdrachtgevers een expliciet relatie- of non- concurrentiebeding in de vaststellingsovereenkomst op te nemen nu het in hun visie kennelijk zo’n wezenlijk onderdeel van die overeenkomst was dat eiseres verder van de externe opdrachtgevers zou afblijven. Dat is niet gebeurd en namens verweerders is daarvoor geen verklaring gegeven anders dan dat dat wel duidelijker nieuwe organisatie bij voorbaat uitgesloten zou zijn geweest. Voor B geldt een geografische beperking. Duidelijke aanknopingspunten Dit brengt mee dat er wel grond is voor de gedachte toekenning van een billijke vergoeding, maar dat de wachtgeldregeling van de CAO Ziekenhuizen en de regels van het hem daarnaast niet is toegestaan werkzaamheden sociaal plan hier toepassing missen. Bij de vaststelling van de vergoeding zal tevens rekening gehouden worden met het betrekkelijk gering aantal vacatures voor de externe opdrachtgevers te verrichten zijn er nietfunctie zoals door verweerder bij verzoekster wordt uitgeoefend. Niet gebleken is dat dit een punt van onderhandeling is geweest ten aanzien van hem. En voorshands kan evenmin worden aangenomen dat dit zonder meer uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit, naast de wel overeengekomen mitigatie van het non- concurrentiebeding. Ten slotte valt zonder nadere toelichting die niet is gegeven ook niet zonder meer in te zien waarom ten aanzien van externe opdrachtgevers uit de aard van de vaststellingsovereenkomst een verbod op concurrerende activiteiten voortvloeit, maar kennelijk niet ten aanzien van de praktijk in het Q waarvoor in de visie van verweerders non- concurrentiebedingen nodig zijn ter afscherming. 4.3 Feitelijk verwijten verweerders eisers vooral dat zij in december 2023 contact hebben opgenomen met G/H met de bedoeling het bestaande contract tussen G/H en achterliggende maatschap 1 open te breken en zelf een contract aan te gaan met G/H voor de desbetreffende werkzaamheden. Het is ook uitgaande van hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen denkbaar dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat eisers zich Mede gelet op de inhoud van leeftijd, het salaris en de vaststellingsovereenkomst moeten onthouden van gedragingen die erop gericht zijn een opdrachtgever ertoe te bewegen een bestaand contract met verweerders niet langer na te komen en in plaats daarvan met eisers te contracteren. Het lijkt er niet op dat eisers getracht hebben dat te doen, maar dat zij slechts een aanbod hebben gedaan voor na de naderende expiratie duur van het bestaande contract met achterliggende maatschap 1. Het ziet er dus niet naar uit dat zij hun verplichtingen uit dienstverband zal de vaststellingsovereenkomsten zoals die nader door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid vergoeding worden bepaald niet zijn nagekomen. Iets anders is dat verweerders zelf hebben gesteld dat zij inmiddels overeenstemming met G/H hebben bereikt over een nieuw contract voor twee jaar dat alleen nog door de CEO van G/H moet worden geaccordeerd. Verweerders stellen dat op het mogelijk is dat de CEO dat niet zal doen en dat dat dan een gevolg is van het handelen van eisers, althans D. Daarmee zou de achterliggende maatschap 1 haar opdrachtgever kwijt zijn door toedoen van een ongeoorloofde gedraging van eisers. Dat zou aanleiding kunnen geven tot een vordering tot (partiële) ontbinding van de vaststellingsovereenkomst of tot een vordering tot schadevergoeding jegens eisers. Met het oog daarop willen verweerders hun verplichting tot betaling van het deel van de goodwill en de vergoeding voor gederfde winst dat ziet op de externe opdrachtgevers opschorten. Nog afgezien van de vraag of eisers iets ongeoorloofds hebben gedaan, lijkt het voorshands niet erg aannemelijk dat een eventueel niet accorderen van de nieuwe overeenkomst door de CEO van G/H en daarmee wegvallen van G/H als opdrachtgever aan eisers moet worden toegerekend als gevolg van hun beperkte interventie. Eisers hebben immers geen vervolg gegeven aan hun benadering van G/H, een gepland gesprek met G/H afgezegd en geen aanbod voor een nieuwe overeenkomst gedaan en bovendien aan verweerders toegezegd ook in de toekomst geen werkzaamheden voor G/H te zullen gaan verrichten. Vooralsnog lijkt een vordering van verweerders jegens eisers in dit opzicht niet kansrijk. Er staat ook bij het wijzen van dit vonnis niet vast dat de CEO niet akkoord zal gaan. 4.4 Het voorgaande betekent voor de vordering in conventie het volgende. In de eerste plaats moet worden gememoreerd dat eisers hun vorderingen hebben verminderd tot betaling van de bedragen die nog openstaan na de betalingen die al zijn gedaan zoals hiervoor onder 2.12 vermeld. Verder volgt uit het voorgaande dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat eisers hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet zijn nagekomen. Het slagen van een beroep op een opschortingsrecht met het oog op eventuele ontbinding of verrekening met een vordering tot schadevergoeding is daarom voorshands ook onvoldoende aannemelijk. Verder geldt dat de verplichting tot betaling en hoogte daarvan op zichzelf vast staan. Voldoende aannemelijk is dat eisers een spoedeisend belang hebben bij uitbetaling van het restant van de overeengekomen bedragen. Uit de geldleningsovereenkomst blijkt dat eisers verplichtingen zijn aangegaan voor een lucratieve investering van de te ontvangen gelden. Die verplichtingen zullen zij per 1 februari 2024 moeten nakomen. Doen zij dat niet dan lopen zij wellicht die lucratieve investering mis, maar lopen zij ook de kans uit hoofde van tekortkoming aansprakelijk te worden voor schade die de schuldenaren mogelijk lijden nu de ontbindende voorwaarde inmiddels is uitgewerkt. Het restitutierisico bij toewijzing van de vorderingen in conventie lijkt, mede gezien de mate waarin de vorderingen vast staan en het spoedeisend belang van eisers daarbij, aanvaardbaar. Verweerders kunnen in geval terugbetaling zou moeten plaatsvinden zo nodig verhaal nemen door een derdenbeslag onder de schuldenaars uit de geldlening. Met inachtneming van het voorgaande geldt dat het belang van eisers bij spoedige uitbetaling van de volledige overeengekomen bedragen zwaarder weegt dan de belangen van verweerders bij opschorting daarvan. Daarbij weegt ook mee dat eisers vrijwillig vergaande toezeggingen hebben gedaan om zich ten aanzien van externe opdrachtgevers van concurrerende activiteiten te onthouden, zoals hierna nog verder zal blijken. 4.5 De verminderde vorderingen in conventie zijn daarom toewijsbaar. De clausuleringen die eisers zelf in hun vorderingen hebben aangebracht laat het Scheidsgerecht in conventie buiten beschouwing. Daargelaten dat die clausuleringen praktisch gezien moeilijk als voorwaarden verbonden kunnen worden aan een veroordeling tot betaling van geldsommen, worden die clausuleringen inmiddels bestreken voor de vorderingen in reconventie. Die zullen daarom verder bij de reconventie aan de orde komen. 4.6 Wat betreft de reconventie geldt het volgende. De vorderingen in reconventie zijn op zichzelf niet toewijsbaar bij gebreke van een voldoende aannemelijke grondslag daarvoor. Uit de overwegingen in conventie volgt dat voorshands aannemelijk is dat D niet aan enig non- concurrentiebeding of enige andere verplichting tot onthouding van concurrerende activiteiten uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is gebonden. Ten aanzien van B geldt dat hij alleen gebonden is aan een geografische beperking. Het kan niet worden vastgesteld dat hij het geldende non-concurrentiebeding heeft overtreden, noch dat hij van plan is dat te doen ten aanzien van externe opdrachtgevers. B heeft ook ongeclausuleerd toegezegd dat hij nu of in de toekomst niet plan is voor deze externe opdrachtgevers te gaan werken, daargelaten of hij daarmee het voor hem geldende non-concurrentiebeding zou overtreden. 4.7 Iets anders is dat eisers in deze procedure het standpunt hebben ingenomen dat zij zich hoewel onverplicht op pragmatische gronden binnen zekere grenzen ongeclausuleerd willen committeren aan de reconventionele vorderingen. B is geheel akkoord met toewijzing van het gevorderde in reconventie ten aanzien van hem, conform zijn eerdere toezeggingen. D is akkoord met toewijzing mits met enkele inperkingen. Aangezien D zich vrijwillig wenst te committeren aan vorderingen in reconventie waarvoor zonder dien geen rechtsgrond aannemelijk zou zijn en die daarom niet toewijsbaar zouden zijn, is het aan D te bepalen in hoeverre zij zich daaraan wenst te committeren. Daarom zullen de vorderingen ten aanzien van haar worden toegewezen zoals door haarzelf geclausuleerd. De vordering zullen worden toegewezen in de vorm van verboden zoals hierna geformuleerd. Aangezien geen dwangsom is gevorderd zal het Scheidsgerecht die ook niet aan de verboden verbinden. 4.8 Bij de stand van zaken zoals die in het voorgaande besloten ligt, kunnen alle overige stellingen en weren niet tot een ander oordeel leiden. 4.9 Aangezien verweerders in conventie in het ongelijk zijn gesteld zullen zij de kosten van het Scheidsgerecht moeten dragen. Ter zake van de kosten van rechtsbijstand geldt het volgende. Verweerders zullen daarvoor een vergoeding moeten betalen aan eisers, maar voor een integrale kostenveroordeling zoals door eisers gevorderd ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding. Als forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand zullen verweerders een bruto bedrag van € 7.500,- aan eisers moeten betalenƒ 450.000,--. 4.10 Verweerders moeten ook als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het Scheidsgerecht in reconventie dragen. Die zullen op het door verweerders gestorte voorschot worden verhaald. Voor een separate veroordeling van verweerders tot betaling van kosten van rechtsbijstand ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding.

Appears in 1 contract

Samples: Employment Agreement

De beoordeling van het geschil. 4.1 De kern vordering van eiser om weer toegang te krijgen tot het ziekenhuis van verweerster komt niet voor toewijzing in aanmerking, noch op de grondslag toerekenbare tekortkoming, noch op de grondslag onrechtmatige daad. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter heeft verweerster zowel procedureel als inhoudelijk voldoende zorgvuldig jegens eiser gehandeld en heeft zij in redelijkheid tot het oordeel kunnen komen dat haar eigen belang om eiser de toegang te ontzeggen zwaarder mag wegen dan het belang van eiser om toegang te houden. 4.2 Verweerster heeft procedureel voldoende zorgvuldig gehandeld door niet alleen het in artikel 13.1 van bijlage 2 van de swo voorgeschreven overleg met I. te voeren, maar ook xxxxx zelf en een vertegenwoordiging van de medische staf te horen op haar voorgenomen besluit. Dat verweerster eiser alleen formeel heeft gehoord en niet daadwerkelijk heeft willen luisteren is niet aannemelijk geworden. De argumenten van eiser om anders te beslissen hebben verweerster (en de vertegenwoordigers van de medische staf) niet kunnen overtuigen. Daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat de argumenten van eiser niet bij de besluitvorming zijn betrokken. 4.3 Voor wat betreft de inhoud van het geschil besluit heeft verweerster voldoende aannemelijk gemaakt dat zij goede gronden had om het vertrouwen in eiser definitief te verliezen. Dat is een omstandigheid van zo ernstige aard dat verweerster de aanwezigheid van eiser in het ziekenhuis niet langer hoeft te accepteren en hem de toegang tot het ziekenhuis overeenkomstig het bepaalde in artikel 13.1 van de swo kon ontzeggen. Het niet melden van de tuchtklacht staat namelijk niet op zichzelf. Het is een bevestiging van de ook al in juli 2014 door verweerster gedane constatering dat eiser niet over voldoende communicatieve vaardigheden beschikt om in goede samenwerking met (I. en) verweerster de tandartsspecialistische zorg te verlenen. Met de brief van 10 juli 2014 heeft verweerster aan eiser een schriftelijke waarschuwing gegeven als bedoeld in artikel 22 lid 2 van de toelatingsovereenkomst. Uit de tekst van de brief blijkt dat de waarschuwing niet alleen zag op onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal maar ook op anderszins tekort schieten op het gebied van communicatieve vaardigheden. Xxxxx had al jaren te maken met klachten en aansprakelijkstellingen. De plicht om tuchtklachten aan verweerster te melden ligt ook op het terrein van communicatie. In juli 2014 hebben partijen betreft afgesproken dat eiser zijn communicatieve vaardigheden met hulp van derden zou gaan verbeteren. Verweerster heeft in redelijkheid kunnen besluiten dat van verbetering onvoldoende sprake is geweest. Dat eiser de vraag tuchtklacht niet heeft gemeld gedurende een periode dat hij ook diverse vertrouwelijke gesprekken heeft gevoerd met een coach om zijn communicatieve vaardigheden te verbeteren maakt het verlies van vertrouwen bij verweerster nog meer begrijpelijk. 4.4 Eiser heeft het verlies van vertrouwen aan zichzelf te wijten. Hij had de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege, die blijkens de uitspraak is aangevangen op 5 november 2014, aan verweerster moeten melden. Tot 1 januari 2015 was eiser tot melding verplicht op grond van het bepaalde in artikel 15 van de toelatingsovereenkomst. In lid 2 van dat artikel was met zoveel woorden opgenomen dat eiser tuchtrechtelijke klachten moest melden aan verweerster. Na 1 januari 2015 is de meldingsplicht blijven bestaan. In de swo is in artikel 11 vastgelegd dat I. tuchtklachten aan verweerster moet melden. Het staat vast dat eiser op geen enkel moment tussen 5 november 2014 en 7 augustus 2015 melding heeft gemaakt van de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege, niet aan verweerster, niet aan het stafbestuur en ook niet aan I.. Xxxxx heeft zijn verdediging bij het Regionaal Tuchtcollege zelf gevoerd, zowel schriftelijk als mondeling. Hij heeft geen overleg gevoerd met verweerster of I. over de verdediging, over de uitspraak of over het eisers gezien ongebruikt laten verstrijken van de termijn voor hoger beroep. Indien eiser, zoals hij heeft gesteld en verweerster heeft betwist, onvoldoende bekend is geweest met de meldingsplicht, het systeem van het tuchtrecht en de consequenties voor verweerster, heeft te gelden dat verweerster eiser dat gebrek aan wetenschap mag aanrekenen. Dat eiser, zoals hij heeft aangevoerd, een man is die niet snel hulp vraagt en de tuchtklacht heeft beschouwd als een probleem dat hij zelf diende op te lossen, maakt zijn handelwijze misschien wel begrijpelijk, maar levert geen rechtvaardiging op. Xxxxx had zich in zijn verplichtingen op grond van de toelatingsovereenkomst en de daarop gevolgde samenwerkingsovereenkomst moeten verdiepen. Bij de toelatingsovereenkomst was eiser zelf partij, bij de swo is hij dat niet. De swo heeft xxxxx ook niet zelf ondertekend, maar eiser moet als aandeelhouder van het nieuw opgerichte I. hebben geweten dat partijen per 1 januari 2015 op basis van een constructie met besloten vennootschappen zouden gaan samenwerken. Het moet er daarom voor worden gehouden dat eiser op de hoogte was van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst vrij staat werkzaamheden te verrichten swo waarvan de bepalingen ook eiser regarderen als aandeelhouder van I. en medisch specialist die door I. in het kader van de swo met verweerster in het ziekenhuis wordt ingezet. Xxxxx had bovendien ook zonder grondige kennis van de toelatingsovereenkomst en de swo moeten beseffen dat hij tuchtklachten moest melden. Verweerster heeft met recht gesteld dat de meldplicht voor haar zeer belangrijk is omdat zij eindverantwoordelijk is voor de beide externe opdrachtgeverskwaliteit van de zorg in haar ziekenhuis en aansprakelijk voor eventuele schade van patiënten. Verweerster heeft toegelicht dat haar belang bij melding ook groot is omdat zij moet kunnen inspelen op mogelijke publiciteit rond tuchtklachten en niet verrast mag worden door journalisten of door nieuwe klachten naar aanleiding van de aantekening van maatregelen in openbare registers. Xxxxx had zich in ieder geval moeten verdiepen in het systeem van het tuchtrecht toen hij daar zelf mee geconfronteerd werd. Dat was niet voor het eerst in november 2014. Recent is gebleken dat ook in 2012 een tuchtklacht tegen eiser is behandeld. Deze klacht is ongegrond verklaard. Ook toen heeft eiser de klacht niet gemeld, G/H maar ook toen had eiser zich in het systeem van het tuchtrecht moeten verdiepen. 4.5 De voorzitter verwerpt de stelling van xxxxx dat verweerster het op 22 juli 2015 aangekondigde onderzoek naar het functioneren van xxxxx had moeten afwachten alvorens een besluit over de toegang te nemen. Het doel van dit onderzoek was volgens eiser dat de staf en I Nederlandzijn vakgroep grip zou krijgen op klachten en claims en deze zoveel mogelijk zouden kunnen beperken en beheersen. In de swo is in artikel 5 een procedure geregeld voor situaties waarin twijfel bestaat over het functioneren van een specialist. In dat geval dient een onderzoek naar het functioneren plaats te vinden op basis van het reglement van de medische staf. Die procedure laat onverlet dat verweerster zich met artikel 13 van bijlage 2 van de swo het recht heeft voorbehouden om een specialist, van respectievelijk na overleg met I., de achterliggende maatschappen 1 en 2. Eisers stellen zich op het standpunt dat voor D toegang te ontzeggen op grond van artomstandigheden van zo ernstige aard dat de aanwezigheid van de specialist niet langer kan worden geaccepteerd. 6.1 en 6.2 Nu niet in geschil is dat eiser een tuchtklacht niet heeft gemeld, zodat nader onderzoek op dat punt niet nodig was, kon verweerster op grond van haar vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking geldt voor concurrerende activiteiten en dat voor B slechts nog de geografische beperking geldt van art. 6.1 van zijn vaststellingsovereenkomst. Verweerders stellen zich voorgeschiedenis op het standpunt gebied van de communicatieve vaardigheden van eiser in redelijkheid de conclusie trekken dat een goede samenwerking niet meer mogelijk is. 4.6 De voorzitter constateert met partijen dat in de desbetreffende bepalingen alleen zien swo niets is geregeld voor de specialist die wil opkomen tegen een besluit waarbij hem de toegang is ontzegd. Partijen zijn de bevoegdheid van het Scheidsgerecht overeengekomen, maar geven een verschillend antwoord op de praktijk die eisers vraag of eiser zijn bezwaren tegen het besluit van verweerster nog in een bodemprocedure bij het Scheidsgerecht aan de orde kan stellen. Volgens eiser is dat het geval, volgens verweerster had eiser de bodemprocedure binnen een maand na het besluit moeten instellen. De voorzitter hoeft in het Q uitoefenden, maar kader van deze procedure niet op de externe opdrachtgeverste onderzoeken of partijen een termijn van een maand zijn overeengekomen. Volgens verweerders volgt uit de aard van het feit dat eiseres goodwill en een vergoeding voor winstderving ter zake van Verweerster kan die opdrachtgevers kregen dat zij zich van werkzaamheden voor die opdrachtgevers moeten onthouden. Dat is in de visie van verweerders zo omdat eisers daarmee betaald kregen voor achterlating van die praktijk en daarom termijn echter niet mogen trachten die opdrachtgevers voor zichzelf weer terug te krijgen. 4.2 Het voorgaande doet vragen van uitleg rijzen ontlenen aan artikel 24.4 van de vaststellingsovereenkomsten die beantwoord zullen moeten worden aan de hand van de daarvoor geldende maatstaventoelatingsovereenkomst. Eisers hebben ter zitting gewezen op de inhoud van de door hen overgelegde producties 14 tot en met 18 waaruit volgens hen blijkt dat de hiervoor onder 4.1 bedoelde kwestie in ieder geval ten aanzien van D wel expliciet voorwerp van onderhandeling is geweest. De inhoud van die producties lijkt vooralsnog de juistheid van het standpunt van eisers te bevestigen. In de e-mail van 21 september 2023 van mr. Bischot wordt uitdrukkelijk vermeld dat D gedurende drie jaar van werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers zou moeten afzien. Daarop Verweerster heeft mr. Rote in haar e-mail van 22 september 2023 afwijzend gereageerd, waarbij zij ook gebleven is in haar e-mail van 25 september 2023 in reactie op de precisering in de e-mail van mr. Bischot van 25 september 2023. Volgens eisers heeft vervolgens een nader gesprek plaatsgevonden waarin overeenstemming is bereikt dat D niet gehouden zal worden aan het non-concurrentiebeding en dat er in dat opzicht ook geen nieuwe voorwaarden zullen worden gesteld, waarmee bedoeld was voorwaarden ten aanzien van externe opdrachtgevers. Dit vindt bevestiging in de e-mail van 26 september 2023. Mr Xxxxxxx heeft dit een en ander ter zitting niet weersproken, maar zich immers steeds op het standpunt gesteld dat dit in een bodemprocedure zal moeten worden uitgezocht. Die mogelijkheid bestaat uiteraard, maar neemt niet weg dat in dit kort geding een voorlopig oordeel kan en moet worden gegeven over de vraag wat in dit opzicht uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit. Vooralsnog lijkt de genoemde correspondentie voldoende aannemelijk te maken dat voor D uit de vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking tot concurrerende activiteiten voortvloeit ook niet ten aanzien van de bestaande externe opdrachtgevers. Daarbij komt nog dat het uitgaande van de interpretatie van de vaststellingsovereenkomst van verweerders alleszins voor de hand zou hebben gelegen ten aanzien van in ieder geval die externe opdrachtgevers een expliciet relatie- of non- concurrentiebeding in de vaststellingsovereenkomst op te nemen nu het in hun visie kennelijk zo’n wezenlijk onderdeel van die overeenkomst was dat eiseres verder van de externe opdrachtgevers zou afblijven. Dat toelatingsovereenkomst is niet gebeurd en namens verweerders is daarvoor geen verklaring gegeven anders dan dat dat wel duidelijker zou zijn geweest. Voor B geldt een geografische beperking. Duidelijke aanknopingspunten voor de gedachte dat het hem daarnaast niet is toegestaan werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers te verrichten zijn er niet. Niet gebleken is dat dit een punt van onderhandeling is geweest ten aanzien van hem. En voorshands kan evenmin worden aangenomen dat dit zonder meer uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit, naast de wel overeengekomen mitigatie van het non- concurrentiebeding. Ten slotte valt zonder nadere toelichting die niet is gegeven ook niet zonder meer in te zien waarom ten aanzien van externe opdrachtgevers uit de aard van de vaststellingsovereenkomst een verbod op concurrerende activiteiten voortvloeit, maar kennelijk niet ten aanzien van de praktijk in het Q waarvoor in de visie van verweerders non- concurrentiebedingen nodig zijn ter afscherming. 4.3 Feitelijk verwijten verweerders eisers vooral dat zij in december 2023 contact hebben opgenomen met G/H met de bedoeling het bestaande contract tussen G/H en achterliggende maatschap 1 open te breken en zelf een contract aan te gaan met G/H voor de desbetreffende werkzaamheden. Het is ook uitgaande van hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen denkbaar dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat eisers zich gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst moeten onthouden van gedragingen die erop gericht zijn een opdrachtgever ertoe te bewegen een bestaand contract met verweerders niet langer na te komen en in plaats daarvan met eisers te contracteren. Het lijkt er niet op dat eisers getracht hebben dat te doen, maar dat zij slechts een aanbod hebben gedaan voor na de naderende expiratie van het bestaande contract met achterliggende maatschap 1. Het ziet er dus niet naar uit dat zij hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomsten zoals die nader door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden bepaald niet zijn nagekomen. Iets anders is dat verweerders zelf hebben gesteld dat zij inmiddels overeenstemming met G/H hebben bereikt over een nieuw contract voor twee jaar dat alleen nog door de CEO van G/H moet worden geaccordeerd. Verweerders stellen dat het mogelijk is dat de CEO dat niet zal doen vervallen en dat dat dan een gevolg is van het handelen van eisers, althans D. Daarmee zou de achterliggende maatschap 1 haar opdrachtgever kwijt zijn door toedoen van een ongeoorloofde gedraging van eisers. Dat zou aanleiding kunnen geven tot een vordering tot (partiële) ontbinding van de vaststellingsovereenkomst of tot een vordering tot schadevergoeding jegens eisers. Met het oog daarop willen verweerders hun verplichting tot betaling van het deel van de goodwill en de vergoeding voor gederfde winst dat ziet op de externe opdrachtgevers opschorten. Nog afgezien van de vraag of eisers iets ongeoorloofds hebben gedaan, lijkt het voorshands niet erg aannemelijk dat een eventueel niet accorderen van de nieuwe overeenkomst door de CEO van G/H en daarmee wegvallen van G/H als opdrachtgever aan eisers moet worden toegerekend als gevolg van hun beperkte interventie. Eisers hebben immers geen vervolg gegeven aan hun benadering van G/H, een gepland gesprek met G/H afgezegd en geen aanbod voor een nieuwe overeenkomst gedaan en bovendien aan verweerders toegezegd ook in de toekomst geen werkzaamheden voor G/H te zullen gaan verrichten. Vooralsnog lijkt een vordering van verweerders jegens eisers in dit opzicht niet kansrijk. Er staat ook bij het wijzen van dit vonnis niet vast dat de CEO niet akkoord zal gaan. 4.4 Het voorgaande betekent voor de vordering in conventie het volgende. In de eerste plaats moet worden gememoreerd dat eisers hun vorderingen hebben verminderd tot betaling van de bedragen die nog openstaan na de betalingen die al zijn gedaan zoals hiervoor onder 2.12 vermeld. Verder volgt uit het voorgaande dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat eisers hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet zijn nagekomen. Het slagen van een beroep op een opschortingsrecht met het oog op eventuele ontbinding of verrekening met een vordering tot schadevergoeding is daarom voorshands ook onvoldoende aannemelijk. Verder geldt dat de verplichting tot betaling en hoogte daarvan op zichzelf vast staan. Voldoende aannemelijk is dat eisers een spoedeisend belang hebben bij uitbetaling van het restant van de overeengekomen bedragen. Uit de geldleningsovereenkomst blijkt dat eisers verplichtingen zijn aangegaan voor een lucratieve investering van de te ontvangen gelden. Die verplichtingen zullen zij per 1 februari 2024 moeten nakomenjanuari 2015 alleen nog een overeenkomst van opdracht met I. heeft. Doen zij dat niet dan lopen zij wellicht die lucratieve investering mis, maar lopen zij ook De vermelding in de kans uit hoofde van tekortkoming aansprakelijk te worden voor schade die considerans en de schuldenaren mogelijk lijden nu de ontbindende voorwaarde inmiddels is uitgewerkt. Het restitutierisico bij toewijzing slotbepaling van de vorderingen in conventie lijkt, mede gezien de mate waarin de vorderingen vast staan en het spoedeisend belang van eisers daarbij, aanvaardbaar. Verweerders kunnen in geval terugbetaling zou moeten plaatsvinden zo nodig verhaal nemen door een derdenbeslag onder de schuldenaars uit de geldlening. Met inachtneming swo van het voorgaande geldt dat het belang van eisers bij spoedige uitbetaling eindigen van de volledige overeengekomen bedragen zwaarder weegt dan toelatingsovereenkomst zijn ook een sterke aanwijzing dat partijen inderdaad de belangen van verweerders bij opschorting daarvanbedoeling hebben gehad hun contractuele relatie per 1 januari 2015 te beëindigen. Daarbij weegt ook mee dat eisers vrijwillig vergaande toezeggingen hebben gedaan om zich ten aanzien van externe opdrachtgevers van concurrerende activiteiten te onthouden, zoals hierna nog verder zal blijken. 4.5 De verminderde vorderingen in conventie zijn daarom toewijsbaar. De clausuleringen die eisers zelf in hun vorderingen hebben aangebracht laat het Scheidsgerecht in conventie buiten beschouwing. Daargelaten dat die clausuleringen praktisch gezien moeilijk als voorwaarden verbonden kunnen worden aan een veroordeling tot betaling van geldsommen, worden die clausuleringen inmiddels bestreken voor de vorderingen in reconventie. Die zullen daarom verder bij de reconventie Verweerster kan eiser dus alleen aan de orde komen. 4.6 Wat betreft de reconventie geldt het volgende. De vorderingen in reconventie zijn op zichzelf niet toewijsbaar bij gebreke termijn van een voldoende aannemelijke grondslag daarvoor. Uit maand houden indien partijen die termijn duidelijk en ondubbelzinnig zijn overeengekomen nadat aan eiser de overwegingen in conventie volgt dat voorshands aannemelijk is dat D niet aan enig non- concurrentiebeding of enige andere verplichting tot onthouding van concurrerende activiteiten uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is gebonden. Ten aanzien van B geldt dat hij alleen gebonden is aan een geografische beperking. Het kan niet worden vastgesteld dat hij het geldende non-concurrentiebeding heeft overtreden, noch dat hij van plan is dat te doen ten aanzien van externe opdrachtgevers. B heeft ook ongeclausuleerd toegezegd dat hij nu of in de toekomst niet plan is voor deze externe opdrachtgevers te gaan werken, daargelaten of hij daarmee het voor hem geldende non-concurrentiebeding zou overtredentoegang was ontzegd. 4.7 Iets anders is dat eisers in deze procedure het standpunt hebben ingenomen dat zij zich hoewel onverplicht op pragmatische gronden binnen zekere grenzen ongeclausuleerd willen committeren aan de reconventionele vorderingen. B is geheel akkoord met toewijzing van het gevorderde in reconventie ten aanzien van hem, conform zijn eerdere toezeggingen. D is akkoord met toewijzing mits met enkele inperkingen. Aangezien D zich vrijwillig wenst te committeren aan vorderingen in reconventie waarvoor zonder dien geen rechtsgrond aannemelijk zou zijn en die daarom niet toewijsbaar zouden zijn, is het aan D te bepalen in hoeverre zij zich daaraan wenst te committeren. Daarom zullen de vorderingen ten aanzien van haar worden toegewezen zoals door haarzelf geclausuleerd. De vordering zullen worden toegewezen in de vorm van verboden zoals hierna geformuleerd. Aangezien geen dwangsom is gevorderd zal het Scheidsgerecht die ook niet aan de verboden verbinden. 4.8 Bij de stand van zaken zoals die in Op het voorgaande besloten ligt, kunnen stuiten alle overige stellingen en weren niet tot een ander oordeel leiden. 4.9 Aangezien verweerders in conventie in het ongelijk zijn gesteld zullen zij de kosten vorderingen van het Scheidsgerecht moeten drageneiser af. Ter zake van de kosten van rechtsbijstand geldt het volgende. Verweerders zullen daarvoor een vergoeding moeten betalen aan eisers, maar voor een integrale kostenveroordeling zoals door eisers gevorderd ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding. Als forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand zullen verweerders een bedrag van € 7.500,- aan eisers moeten betalen. 4.10 Verweerders moeten ook Xxxxx zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het Scheidsgerecht in reconventie dragenScheidsgerecht. Die kosten zullen worden verhaald op het door verweerders gestorte voorschot gedeponeerde voorschot. De kosten worden verhaald. Voor een separate veroordeling van verweerders tot betaling van kosten van rechtsbijstand ziet het Scheidsgerecht geen aanleidingbegroot op € 4.921,37.

Appears in 1 contract

Samples: Arbitraal Vonnis

De beoordeling van het geschil. 4.1 De Het Scheidsgerecht stelt voorop dat het gaat om twee zaken: een vordering van A. in kort ge- ding en een verzoek van het ziekenhuis tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Op ver- zoek van het ziekenhuis en met instemming van X. zijn deze zaken gezamenlijk behandeld. Voor zover dit arbitraal vonnis het kort geding betreft is dit vonnis gewezen door de voorzit- ter van het Scheidsgerecht, overigens is het gewezen door de voorzitter en de beide aan het slot van dit vonnis genoemde arbiters. 4.2 Volgens het ziekenhuis is de kern van de ontbindingsgrond gelegen in het geschil gedrag van X. waardoor de samenwerking wordt bemoeilijkt. Het ziekenhuis beroept zich daarbij in het bij- zonder op klachten van het verpleegkundig en ondersteunend personeel. Van medische fouten is niet gebleken; verwijten betreffende het niet volgen van protocollen, met name betreffende de voeding en controle van bloedsuikers, zijn door A. onder meer met een beroep op de proto- collen van het AMC voldoende weerlegd. Er heeft geen visitatie of ander onderzoek plaats ge- vonden waaruit geconcludeerd kan worden tot onjuist medisch handelen van A. De verklaring van de partijen betreft gynaecoloog X. van november 2003 is weinig specifiek met betrekking tot de vraag of in welk opzicht het eisers gezien medisch handelen van X. zou te kort schieten. Er is voorts niet gebleken van enig nader onderzoek naar de inhoud door deze gynaecoloog gemaakte verwijten. 4.3 In de brief van de vaststellingsovereenkomst vrij staat werkzaamheden te verrichten voor de beide externe opdrachtgeversheer drs. X., G/H en I Nederlandtoenmalig directeur van het ziekenhuis, van respectievelijk 18 juni 2002 aan A. deelt het ziekenhuis aan X. mee dat hij na afloop van de achterliggende maatschappen 1 en 2proeftijd nu definitief wordt aan- gesteld. Eisers stellen zich op Hoewel in die brief ook enige aarzeling wordt verwoord, kan het standpunt Scheidsgerecht hier- in niet een waarschuwing lezen waarmee het traject dat voor D op grond tot ontbinding van artde arbeidsovereenkomst zou moeten leiden wordt ingezet. 6.1 en 6.2 van haar vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking geldt voor concurrerende activiteiten en dat voor B slechts nog de geografische beperking geldt van art. 6.1 van zijn vaststellingsovereenkomst. Verweerders stellen zich op het standpunt Wel blijkt uit die brief dat de desbetreffende bepalingen alleen zien directie zich reeds toen bewust is geweest dat de wijze van samenwerken in de toekomst aandacht zou vergen. In het bijzonder met betrekking tot de dienstenlast wordt in die brief gesproken over problemen die wij in gezamenlijkheid willen oplossen. Overigens blijkt niet van enige waar- schuwing van de Raad van Bestuur aan A. en evenmin van enige andere directe bemoeienis van de Raad van Bestuur met betrekking tot de jegens A. geuite verwijten voorafgaande aan het gesprek van 22 oktober 2003. De Raad van Bestuur heeft de afhandeling daarvan geheel overgelaten aan de unitmanager en de clustermanager. 4.4 Naar het oordeel van het Scheidsgerecht had het op de praktijk weg van de Raad van Bestuur gelegen er voor zorg te dragen dat de verwijten behoorlijk werden onderzocht, A. op die eisers in het Q uitoefendenverwijten aan te spreken en na te gaan of een verbetertraject kon worden ingezet. Nu dit alles niet althans onvoldoende zorgvuldig is gebeurd, maar niet op vormen de externe opdrachtgevers. Volgens verweerders volgt uit enkele stellingen van de aard Raad van het feit dat eiseres goodwill en een vergoeding voor winstderving Bestuur ter zake van het functioneren van A. onvoldoende grond om het ontbindingsverzoek te rechtvaar- digen. Dit klemt temeer nu A. tegenover de in het geding gebrachte verklaringen van de zijde van het ziekenhuis een reeks adhesiebetuigingen en andere reacties van collegae resp. zieken- huismedewerkers heeft overgelegd, die opdrachtgevers kregen dat zij zich een geheel ander beeld van werkzaamheden voor die opdrachtgevers moeten onthoudenzijn functioneren binnen het ziekenhuis geven. Dat is in de visie van verweerders zo omdat eisers daarmee betaald kregen voor achterlating van die praktijk en daarom niet mogen trachten die opdrachtgevers voor zichzelf weer terug te krijgenHet Scheidsgerecht acht mitsdien het beweerdelijke disfunctioneren van A. voorshands onvoldoende aannemelijk. 4.2 Het voorgaande doet vragen 4.5 Bij de mondelinge behandeling is door de Raad van uitleg rijzen Bestuur naar voren gebracht dat A. in het kader van een afvloeiingsregeling nog enige tijd als kinderarts in het ziekenhuis had mogen werken. Hieruit moet geconcludeerd worden dat er naar het oordeel van de vaststellingsovereenkomsten die beantwoord zullen moeten worden aan Raad van Bestuur geen onmiddellijk gevaar voor de hand patiëntenzorg aanwezig was. 4.6 Een en ander voert het Scheidsgerecht tot de conclusie dat de met betrekking tot het gedrag van A. gemaakte verwijten onvoldoende zijn onderzocht en dat is nagelaten voldoende maat- regelen te nemen ter verbetering. Er is derhalve onvoldoende grond om thans tot een ontbin- ding van de daarvoor geldende maatstavenarbeidsovereenkomst te komen. Eisers hebben ter zitting gewezen Het verzoek van het ziekenhuis zal daarom worden afgewezen. Wel geeft het Scheidsgerecht partijen met klem in overweging een verbe- tertraject in te zetten bijvoorbeeld door begeleiding en/of mediation of andere passende mid- delen om de gerezen problemen op de inhoud te lossen. 4.7 Wat er overigens ook zij van de door hen overgelegde producties 14 gevolgde procedure tot en met 18 waaruit volgens hen blijkt dat schorsing, reeds de hiervoor onder 4.1 bedoelde kwestie in ieder geval ten aanzien van D wel expliciet voorwerp van onderhandeling is geweest. De inhoud van die producties lijkt vooralsnog de juistheid afwijzing van het standpunt van eisers te bevestigen. In de e-mail van 21 september 2023 van mr. Bischot wordt uitdrukkelijk vermeld dat D gedurende drie jaar van werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers zou moeten afzien. Daarop heeft mr. Rote in haar e-mail van 22 september 2023 afwijzend gereageerd, waarbij zij ook gebleven is in haar e-mail van 25 september 2023 in reactie op de precisering in de e-mail van mr. Bischot van 25 september 2023. Volgens eisers heeft vervolgens een nader gesprek plaatsgevonden waarin overeenstemming is bereikt dat D niet gehouden zal worden aan het non-concurrentiebeding en dat er in dat opzicht ook geen nieuwe voorwaarden zullen worden gesteld, waarmee bedoeld was voorwaarden ten aanzien van externe opdrachtgevers. Dit vindt bevestiging in de e-mail van 26 september 2023. Mr Xxxxxxx heeft dit een en ander ter zitting niet weersproken, maar zich op het standpunt gesteld dat dit in een bodemprocedure zal moeten worden uitgezocht. Die mogelijkheid bestaat uiteraard, maar neemt niet weg dat in dit kort geding een voorlopig oordeel kan en moet worden gegeven over de vraag wat in dit opzicht uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit. Vooralsnog lijkt de genoemde correspondentie voldoende aannemelijk te maken dat voor D uit de vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking verzoek tot concurrerende activiteiten voortvloeit ook niet ten aanzien van de bestaande externe opdrachtgevers. Daarbij komt nog dat het uitgaande van de interpretatie van de vaststellingsovereenkomst van verweerders alleszins voor de hand zou hebben gelegen ten aanzien van in ieder geval die externe opdrachtgevers een expliciet relatie- of non- concurrentiebeding in de vaststellingsovereenkomst op te nemen nu het in hun visie kennelijk zo’n wezenlijk onderdeel van die overeenkomst was dat eiseres verder van de externe opdrachtgevers zou afblijven. Dat is niet gebeurd en namens verweerders is daarvoor geen verklaring gegeven anders dan dat dat wel duidelijker zou zijn geweest. Voor B geldt een geografische beperking. Duidelijke aanknopingspunten voor de gedachte dat het hem daarnaast niet is toegestaan werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers te verrichten zijn er niet. Niet gebleken is dat dit een punt van onderhandeling is geweest ten aanzien van hem. En voorshands kan evenmin worden aangenomen dat dit zonder meer uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit, naast de wel overeengekomen mitigatie van het non- concurrentiebeding. Ten slotte valt zonder nadere toelichting die niet is gegeven ook niet zonder meer in te zien waarom ten aanzien van externe opdrachtgevers uit de aard van de vaststellingsovereenkomst een verbod op concurrerende activiteiten voortvloeit, maar kennelijk niet ten aanzien van de praktijk in het Q waarvoor in de visie van verweerders non- concurrentiebedingen nodig zijn ter afscherming. 4.3 Feitelijk verwijten verweerders eisers vooral dat zij in december 2023 contact hebben opgenomen met G/H met de bedoeling het bestaande contract tussen G/H en achterliggende maatschap 1 open te breken en zelf een contract aan te gaan met G/H voor de desbetreffende werkzaamheden. Het is ook uitgaande van hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen denkbaar dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat eisers zich gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst moeten onthouden van gedragingen die erop gericht zijn een opdrachtgever ertoe te bewegen een bestaand contract met verweerders niet langer na te komen en in plaats daarvan met eisers te contracteren. Het lijkt er niet op dat eisers getracht hebben dat te doen, maar dat zij slechts een aanbod hebben gedaan voor na de naderende expiratie van het bestaande contract met achterliggende maatschap 1. Het ziet er dus niet naar uit dat zij hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomsten zoals die nader door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden bepaald niet zijn nagekomen. Iets anders is dat verweerders zelf hebben gesteld dat zij inmiddels overeenstemming met G/H hebben bereikt over een nieuw contract voor twee jaar dat alleen nog door de CEO van G/H moet worden geaccordeerd. Verweerders stellen dat het mogelijk is dat de CEO dat niet zal doen en dat dat dan een gevolg is van het handelen van eisers, althans D. Daarmee zou de achterliggende maatschap 1 haar opdrachtgever kwijt zijn door toedoen van een ongeoorloofde gedraging van eisers. Dat zou aanleiding kunnen geven tot een vordering tot (partiële) ontbinding van de vaststellingsovereenkomst of arbeidsovereenkomst en hetgeen daartoe hierboven werd over- wogen, brengen mee dat A. wederom tot zijn werkzaamheden dient te worden toegelaten. Er zijn echter geen termen aanwezig om hieraan een vordering tot schadevergoeding jegens eisers. Met dwangsom te verbinden, te meer nu aange- nomen mag worden dat partijen zich met elkaar zullen verstaan over de wijze en het oog daarop willen verweerders hun verplichting tot betaling tijdstip van het deel hervatten van de goodwill werkzaamheden en het inzetten van een verbetertraject. Om dezelfde redenen wordt bepaald dat die hervatting uiterlijk binnen twee weken na de vergoeding voor gederfde winst dat ziet op de externe opdrachtgevers opschorten. Nog afgezien van de vraag of eisers iets ongeoorloofds hebben gedaan, lijkt het voorshands niet erg aannemelijk dat een eventueel niet accorderen van de nieuwe overeenkomst door de CEO van G/H en daarmee wegvallen van G/H als opdrachtgever aan eisers moet worden toegerekend als gevolg van hun beperkte interventie. Eisers hebben immers geen vervolg gegeven aan hun benadering van G/H, een gepland gesprek met G/H afgezegd en geen aanbod voor een nieuwe overeenkomst gedaan en bovendien aan verweerders toegezegd ook in de toekomst geen werkzaamheden voor G/H te zullen gaan verrichten. Vooralsnog lijkt een vordering van verweerders jegens eisers in dit opzicht niet kansrijk. Er staat ook bij het wijzen datum van dit vonnis niet vast dat de CEO niet akkoord zal gaan. 4.4 Het voorgaande betekent voor de vordering in conventie het volgende. In de eerste dient plaats moet worden gememoreerd dat eisers hun vorderingen hebben verminderd tot betaling van de bedragen die nog openstaan na de betalingen die al zijn gedaan zoals hiervoor onder 2.12 vermeld. Verder volgt uit het voorgaande dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat eisers hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet zijn nagekomen. Het slagen van een beroep op een opschortingsrecht met het oog op eventuele ontbinding of verrekening met een vordering tot schadevergoeding is daarom voorshands ook onvoldoende aannemelijk. Verder geldt dat de verplichting tot betaling en hoogte daarvan op zichzelf vast staan. Voldoende aannemelijk is dat eisers een spoedeisend belang hebben bij uitbetaling van het restant van de overeengekomen bedragen. Uit de geldleningsovereenkomst blijkt dat eisers verplichtingen zijn aangegaan voor een lucratieve investering van de te ontvangen gelden. Die verplichtingen zullen zij per 1 februari 2024 moeten nakomen. Doen zij dat niet dan lopen zij wellicht die lucratieve investering mis, maar lopen zij ook de kans uit hoofde van tekortkoming aansprakelijk te worden voor schade die de schuldenaren mogelijk lijden nu de ontbindende voorwaarde inmiddels is uitgewerkt. Het restitutierisico bij toewijzing van de vorderingen in conventie lijkt, mede gezien de mate waarin de vorderingen vast staan en het spoedeisend belang van eisers daarbij, aanvaardbaar. Verweerders kunnen in geval terugbetaling zou moeten plaatsvinden zo nodig verhaal nemen door een derdenbeslag onder de schuldenaars uit de geldlening. Met inachtneming van het voorgaande geldt dat het belang van eisers bij spoedige uitbetaling van de volledige overeengekomen bedragen zwaarder weegt dan de belangen van verweerders bij opschorting daarvan. Daarbij weegt ook mee dat eisers vrijwillig vergaande toezeggingen hebben gedaan om zich ten aanzien van externe opdrachtgevers van concurrerende activiteiten te onthouden, zoals hierna nog verder zal blijken. 4.5 De verminderde vorderingen in conventie zijn daarom toewijsbaar. De clausuleringen die eisers zelf in hun vorderingen hebben aangebracht laat het Scheidsgerecht in conventie buiten beschouwing. Daargelaten dat die clausuleringen praktisch gezien moeilijk als voorwaarden verbonden kunnen worden aan een veroordeling tot betaling van geldsommen, worden die clausuleringen inmiddels bestreken voor de vorderingen in reconventie. Die zullen daarom verder bij de reconventie aan de orde komen. 4.6 Wat betreft de reconventie geldt het volgende. De vorderingen in reconventie zijn op zichzelf niet toewijsbaar bij gebreke van een voldoende aannemelijke grondslag daarvoor. Uit de overwegingen in conventie volgt dat voorshands aannemelijk is dat D niet aan enig non- concurrentiebeding of enige andere verplichting tot onthouding van concurrerende activiteiten uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is gebonden. Ten aanzien van B geldt dat hij alleen gebonden is aan een geografische beperking. Het kan niet worden vastgesteld dat hij het geldende non-concurrentiebeding heeft overtreden, noch dat hij van plan is dat te doen ten aanzien van externe opdrachtgevers. B heeft ook ongeclausuleerd toegezegd dat hij nu of in de toekomst niet plan is voor deze externe opdrachtgevers te gaan werken, daargelaten of hij daarmee het voor hem geldende non-concurrentiebeding zou overtreden. 4.7 Iets anders is dat eisers in deze procedure het standpunt hebben ingenomen dat zij zich hoewel onverplicht op pragmatische gronden binnen zekere grenzen ongeclausuleerd willen committeren aan de reconventionele vorderingen. B is geheel akkoord met toewijzing van het gevorderde in reconventie ten aanzien van hem, conform zijn eerdere toezeggingen. D is akkoord met toewijzing mits met enkele inperkingen. Aangezien D zich vrijwillig wenst te committeren aan vorderingen in reconventie waarvoor zonder dien geen rechtsgrond aannemelijk zou zijn en die daarom niet toewijsbaar zouden zijn, is het aan D te bepalen in hoeverre zij zich daaraan wenst te committeren. Daarom zullen de vorderingen ten aanzien van haar worden toegewezen zoals door haarzelf geclausuleerd. De vordering zullen worden toegewezen in de vorm van verboden zoals hierna geformuleerd. Aangezien geen dwangsom is gevorderd zal het Scheidsgerecht die ook niet aan de verboden verbindenvinden. 4.8 Bij de stand van zaken zoals die in het voorgaande besloten ligt, kunnen alle overige stellingen en weren niet tot een ander oordeel leiden. 4.9 Aangezien verweerders in conventie in het ongelijk zijn gesteld zullen zij Het Scheidsgerecht voegt de kosten van het Scheidsgerecht moeten dragende beide zaken samen. Ter zake van de kosten van rechtsbijstand geldt het volgende. Verweerders zullen daarvoor een vergoeding moeten betalen aan eisers, maar voor een integrale kostenveroordeling zoals door eisers gevorderd ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding. Als forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand zullen verweerders een bedrag van € 7.500,- aan eisers moeten betalen. 4.10 Verweerders moeten ook Het ziekenhuis dient als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het Scheidsgerecht te dragen en met een bedrag van € 2.000,- bij te dragen in reconventie dragen. Die zullen op het door verweerders gestorte voorschot worden verhaald. Voor een separate veroordeling van verweerders tot betaling van de kosten van rechtsbijstand ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding.aan de zijde van A.

Appears in 1 contract

Samples: Arbitraal Vonnis

De beoordeling van het geschil. 4.1 De kern 5.1 Het geschil tussen partijen heeft betrekking op het handelen van het geschil van de partijen betreft de vraag of het eisers gezien de inhoud verweerster na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst vrij staat werkzaamheden en na het eindigen van de toelatingsovereenkomst. 5.2 Het Scheidsgerecht zal als eerste de vraag beantwoorden of verweerster eiser eind december 2007 had moeten betrekken bij het geven van de onderzoeksopdracht aan Q. en R.. Naar het oordeel van het Scheidsgerecht is dat niet het geval. Voor dat oordeel is doorslaggevend dat het onderzoek bedoeld was om duidelijkheid te verrichten voor krijgen over de beide externe opdrachtgevers, G/H en I Nederland, eigen plicht van respectievelijk verweerster om de achterliggende maatschappen 1 en 2. Eisers stellen zich op het standpunt dat voor D betrokken patiënten te informeren over de mogelijkheid om opgetreden schade in overleg met V. af te wikkelen. 5.3 Eiser heeft op grond van artde ondertekening van de vaststellingsovereenkomst ook niet mogen aannemen dat een extern onderzoek niet meer zou plaatsvinden. 6.1 en 6.2 van haar vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking geldt voor concurrerende activiteiten en dat voor B slechts nog de geografische beperking geldt van art. 6.1 van zijn vaststellingsovereenkomst. Verweerders stellen Verweerster heeft zich op het standpunt dat de desbetreffende bepalingen alleen zien op de praktijk die eisers in het Q uitoefenden, maar niet op de externe opdrachtgevers. Volgens verweerders volgt uit de aard van het feit dat eiseres goodwill en een vergoeding voor winstderving ter zake van die opdrachtgevers kregen dat zij zich van werkzaamheden voor die opdrachtgevers moeten onthouden. Dat is in de visie van verweerders zo omdat eisers daarmee betaald kregen voor achterlating van onderhandelingen die praktijk en daarom niet mogen trachten die opdrachtgevers voor zichzelf weer terug te krijgen. 4.2 Het voorgaande doet vragen van uitleg rijzen zijn voorafgegaan aan de ondertekening van de vaststellingsovereenkomsten die beantwoord zullen moeten worden aan de hand van de daarvoor geldende maatstaven. Eisers hebben ter zitting gewezen op de inhoud van de door hen overgelegde producties 14 tot en met 18 waaruit volgens hen blijkt dat de hiervoor onder 4.1 bedoelde kwestie in ieder geval ten aanzien van D wel expliciet voorwerp van onderhandeling is geweest. De inhoud van die producties lijkt vooralsnog de juistheid van het standpunt van eisers te bevestigen. In de e-mail van 21 september 2023 van mr. Bischot wordt uitdrukkelijk vermeld dat D gedurende drie jaar van werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers zou moeten afzien. Daarop heeft mr. Rote in haar e-mail van 22 september 2023 afwijzend gereageerd, waarbij zij ook gebleven is in haar e-mail van 25 september 2023 in reactie op de precisering in de e-mail van mr. Bischot van 25 september 2023. Volgens eisers heeft vervolgens een nader gesprek plaatsgevonden waarin overeenstemming is bereikt dat D niet gehouden zal worden aan het non-concurrentiebeding en dat er in dat opzicht ook geen nieuwe voorwaarden zullen worden gesteld, waarmee bedoeld was voorwaarden ten aanzien van externe opdrachtgevers. Dit vindt bevestiging in de e-mail van 26 september 2023. Mr Xxxxxxx heeft dit een en ander ter zitting niet weersproken, maar zich overeenkomst namelijk ondubbelzinnig op het standpunt gesteld dat dit een extern onderzoek zonder meer noodzakelijk was. Dat blijkt uit de hiervoor geciteerde brief van mr. O. aan mr. P. van 28 juni 2007. Xxxxx heeft geen feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan hij heeft mogen aannemen dat verweerster dat standpunt heeft laten varen. De enkele ondertekening van de vaststellingsovereenkomst is onvoldoende. In de tekst van de vaststellingsovereenkomst is namelijk niet opgenomen dat verweerster geen onderzoek meer zal laten doen naar het medisch handelen van eiser in de periode dat hij nog in het ziekenhuis werkte. Naar het oordeel van het Scheidsgerecht valt de opdracht aan Q. en R. om te onderzoeken of het handelen van xxxxx in tien casus de toets der professionele kritiek kon doorstaan ook niet onder het doen van negatieve uitlatingen in de zin van artikel 11 lid 1 van de vaststellingsovereenkomst. 5.4 Het vorenstaande wordt niet anders doordat partijen bij de vaststellingsover- eenkomst finale kwijting zijn overeengekomen. Uit artikel 11 lid 3 van de vaststellingsovereenkomst blijkt namelijk dat de finale kwijting geen betrekking heeft op de plicht van verweerster om de betrokken patiënten te informeren over de medische behandeling indien daarbij mogelijk fouten zijn gemaakt of onvoorziene schade is opgetreden. 5.5 Vervolgens dient het Scheidsgerecht de vraag te beantwoorden of verweerster de betrokken patiënten (via V.) en de T. op de hoogte mocht stellen van de voorlopige bevindingen van Q. en R. voordat xxxxx door de onderzoekers was gehoord. 5.6 Het Scheidsgerecht beantwoordt ook die vraag bevestigend. Op grond van de brief van verweerster aan de T. van 26 mei 2008 staat vast dat R. op 16 mei 2008 xxxxxxxxx als belangrijkste conclusie van het uitgevoerde dossieronderzoek heeft gemeld dat in acht van de tien dossiers geen medische indicatie voor de uitgevoerde ingreep aanwezig was, dat in twee dossiers wel kon worden gesproken van een bodemprocedure zal moeten worden uitgezocht. Die mogelijkheid bestaat uiteraardmedische indicatie, maar neemt niet weg dat in dit kort geding die dossiers was gebleken van een voorlopig gebrekkige uitvoering van de ingreep, respectievelijk van de daaraan voorafgaande diagnostiek. Voorts blijkt uit die brief dat R. heeft medegedeeld dat de patiënten schade hadden geleden door de uitgevoerde ingreep. Deze mondeling gerapporteerde voorlopige bevindingen waren naar het oordeel kan van het Scheidsgerecht duidelijk en alarmerend. Zij stonden bovendien niet op zichzelf, maar waren een vervolg op de al sinds in ieder geval medio 2006 aanhoudende serieuze kritiek op het medisch beleid van eiser van collega’s van zowel binnen als buiten het ziekenhuis. De tien casus die Q. en R. hebben onderzocht behoorden op één na ook tot de veel grotere hoeveelheid casus die de vakgroep orthopedie eerder had onderzocht, en waarover op 31 mei 2007 een memo met bijlagen was opgesteld. Xxxxx heeft in de periode 2006 - 2007 uitvoerig zowel mondeling als schriftelijk gereageerd op de kritiek van zijn collega’s. Hij heeft in die periode aan zijn collega’s zijn visie kunnen geven op de verrichte ingrepen en de daaraan ten grondslag liggende theorie. Dat heeft er echter niet toe geleid dat de kritiek is verstomd. Tegen deze achtergrond mocht verweerster de voorlopige bevindingen opvatten als een bevestiging van de al langer bestaande visie van de overige leden van de maatschap dat eiser fouten had gemaakt. Omdat over die visie in 2006 en 2007 al uitvoerig met eiser van gedachten was gewisseld mocht verweerster in 2008 besluiten om de T. te informeren en om V. te vragen de betrokken patiënten in te lichten en uit te nodigen in overleg te treden over schadeafwikkeling. 5.7 Uit de vaststellingsovereenkomst volgt ook niet dat verweerster de betrokken patiënten en de T. niet mocht informeren voordat xxxxx zelf was gehoord. In artikel 11 lid 1 van de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat verweerster geen negatieve uitlatingen over eiser mag doen. Het inlichten van patiënten over mogelijke schade, en het doen van een voorlopige melding aan de T., valt daar mogelijk wel onder. In artikel 11 lid 3 is echter vastgelegd dat het bepaalde in artikel 1 niet geldt indien verweerster op grond van wettelijke voorschriften of professionele standaarden bepaalde uitlatingen moet worden gegeven doen. Verweerster heeft voldoende onderbouwd dat zij op grond van de belangen van de betrokken patiënten, in het bijzonder op grond van hun recht op informatie dat in de wet is vastgelegd in artikel 7:448 BW, gehouden was de betrokken patiënten te informeren over de vraag wat in dit opzicht uit ontwikkelingen omtrent het onderzoek, de vaststellingsovereenkomst voortvloeitbehandeling en de gezondheidstoestand van de patiënt. Vooralsnog lijkt de genoemde correspondentie voldoende aannemelijk te maken dat voor D uit de vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking tot concurrerende activiteiten voortvloeit Onder ontwikkelingen vallen ook niet ontwikkelingen ten aanzien van de bestaande externe opdrachtgevers. Daarbij komt nog dat het uitgaande indicatie tot operatie na afloop van de interpretatie behan- deling. Verweerster heeft in dit verband nog verwezen naar een KNMG-richtlijn uit 2007, de GOMA-gedragscode voor zorgaanbieders en de tekst van het toekomstige artikel 10 van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg. Verweerster diende de patiënten dus eigener beweging in te lichten over de schade die was veroorzaakt door de behandeling. Wanneer zonder medische indicatie een complexe operatie is uitgevoerd is per definitie schade toegebracht aan een patiënt. Dat verweerster op grond van de vaststellingsovereenkomst had moeten wachten totdat eiser zijn visie aan Q. en R. had kunnen geven, of totdat nader onderzoek was gepleegd door personen die volgens eiser voldoende deskundig waren, kan niet worden aangenomen. Voor wat betreft de T. geldt dat het uitvoeren van verweerders alleszins een complexe en risicovolle operatie zonder medische indicatie kan worden gekwalificeerd als calamiteit, namelijk een gebeurtenis waardoor ernstige schade voor de hand patiënt is opgetreden, dan wel als een incident van andere aard. Verweerster diende dit te melden aan de T.. Zij heeft voldoende onderbouwd dat een redelijk vermoeden van schuld voldoende is voor een dergelijke melding. In artikel 4a van de thans geldende Kwaliteitswet is vastgelegd dat calamiteiten of incidenten van andere aard onverwijld moeten worden gemeld. Daarbij past niet dat verweerster pas een (voorlopige) melding mag doen aan de T. na uitvoerig onderzoek in samenspraak met de betrokken medisch specialist. Tussen partijen is niet in geschil dat deze bepaling uit de Kwaliteitswet ook de professionele standaard weergeeft die in 2008 gold. 5.8 Naar het oordeel van het Scheidsgerecht mocht verweerster de belangen van de patiënten en een veilige gezondheidszorg in het algemeen in de omstandigheden van dit geval dus laten prevelaren boven het belang van eiser om gehoord te worden op de voorlopige bevindingen van de onderzoekers. Dat verweerster vooral haar eigen belangen zou hebben gelegen ten aanzien gediend en haar eigen “straatje schoon heeft willen vegen”, zoals eiser heeft gesteld en verweerster heeft betwist, maakt dit niet anders. Hieraan doet niet af dat het de voorkeur zou hebben verdiend dat verweerster eiser terzake wél zou hebben geïnformeerd. Het nalaten daarvan is echter niet te kwalificeren als handelen in strijd met de vaststellingsover- eenkomst, die op dit punt strikt dient te worden uitgelegd. 5.9 Eiser heeft nog aangevoerd dat Q. en R. onvoldoende deskundig waren om over zijn medisch handelen te oordelen omdat dat handelen zich bevindt op het snijvlak van in ieder geval neurologie, neurochirurgie en orthopedie. Ook om die externe opdrachtgevers een expliciet relatie- of non- concurrentiebeding in reden had verweerster volgens eiser geen vervolgstappen mogen zetten op grond van de vaststellingsovereenkomst voorlopige bevindingen van deze onderzoekers. Dat argument verwerpt het Scheidsgerecht. Q. en R. zijn beiden hoogleraar en orthopedisch chirurg. Zij moeten op te nemen nu het in hun visie kennelijk zo’n wezenlijk onderdeel grond van die overeenkomst hoedanigheden voldoende deskundig worden geacht om op grond van onderzoek van patiëntendossiers en medische literatuur vast te kunnen stellen of het medisch handelen van eiser de toets der professionele kritiek kon doorstaan. 5.10 Eiser heeft ook aangevoerd dat Q. niet onpartijdig was, althans de schijn tegen had. Xxxxx heeft zijn stelling toegelicht, enerzijds met de omstandigheid dat Q. lid was dat eiseres verder van de externe opdrachtgevers zou afblijvenvisitatiecommissie die op 31 oktober 2007 onderzoek heeft gedaan naar het specialisme orthopedie in het ziekenhuis van verweerster, en anderzijds met de omstandigheid dat de echtgenote van Q., mevrouw G. Q., als projectmedewerkster verbonden is aan de vakgroep gezondheids-wetenschappen van het Jj., waaraan ook mr. Dat O. verbonden is, en samen met mr. O. heeft gepubliceerd over medische aansprakelijkheid. Deze argumenten wettigen echter niet de conclusie dat Q. niet onpartijdig was. De visitatiecommissie heeft het medisch handelen van eiser niet onderzocht. In het rapport van de visitatiecommissie van eind 2007 staat ook niets over het verschil van inzicht tussen eiser en de overige leden van de maatschap. Over eiser is alleen vermeld dat hij het ziekenhuis zal verlaten. De omstandigheid dat de echtgenote van Q. als projectmedewerkster aan dezelfde vakgroep verbonden is, of is geweest, als de advocaat van verweerster die opdracht heeft gegeven tot het onderzoek, maakt ook niet gebeurd dat Q. bevooroordeeld moet zijn geweest toen hij het dossieronderzoek naar het medisch handelen in het ziekenhuis van verweerster verrichtte. Overigens blijkt uit het eindrapport van Q. en namens verweerders is daarvoor geen verklaring gegeven anders dan R. dat dat wel duidelijker zou zijn geweest. Voor B geldt een geografische beperking. Duidelijke aanknopingspunten voor de gedachte zij elke casus onafhankelijk van elkaar hebben bestudeerd. 5.11 Xxxxx heeft verder aangevoerd dat het hem daarnaast (eind)rapport van Q. en R. ondeugdelijk is omdat de onderzoekers de patiënten niet is toegestaan werkzaamheden voor zelf hebben onderzocht en omdat een deugdelijke aansprakelijkheidsanalyse ontbreekt. Hij heeft voorts aangevoerd dat de externe opdrachtgevers te verrichten onderzoekers in het geheel niet zijn er niet. Niet gebleken is ingegaan op zijn niet alleen mondeling, maar ook schriftelijk aangevoerde argumenten, en dat dit een punt van onderhandeling is geweest ten aanzien van hem. En voorshands kan evenmin worden aangenomen dat dit zonder meer de stevige conclusies die zij trekken niet logisch kunnen volgen uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit, naast de wel overeengekomen mitigatie het inhoudelijk gedeelte van het non- concurrentiebedingrapport. Ten slotte valt zonder nadere toelichting die niet Het Scheidsgerecht verwerpt de stelling van xxxxx dat dossieronderzoek gecombineerd met literatuuronderzoek per definitie onvoldoende is gegeven om een oordeel te vellen over de vraag of het handelen van eiser de toets der professionele kritiek kon doorstaan. Het Scheidsgerecht verwerpt ook niet zonder meer in te zien waarom ten aanzien de stelling van externe opdrachtgevers uit eiser dat de aard stevige conclusies van de vaststellingsovereenkomst een verbod op concurrerende activiteiten voortvloeit, maar kennelijk onderzoekers niet ten aanzien van de praktijk in het Q waarvoor in de visie van verweerders non- concurrentiebedingen nodig zijn ter afscherming. 4.3 Feitelijk verwijten verweerders eisers vooral dat zij in december 2023 contact hebben opgenomen met G/H met de bedoeling het bestaande contract tussen G/H en achterliggende maatschap 1 open te breken en zelf een contract aan te gaan met G/H voor de desbetreffende werkzaamheden. Het is ook uitgaande van hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen denkbaar dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat eisers zich gelet op logisch kunnen volgen uit de inhoud van de vaststellingsovereenkomst moeten onthouden verslagen van gedragingen de dossieranalyse. Zoals hiervoor al is overwogen mocht verweerster de conclusies van de onderzoekers opvatten als een bevestiging van de al langer bestaande visie van de overige leden van de maatschap dat xxxxx fouten had gemaakt. Dat maakt dat verweerster op grond van die erop gericht zijn een opdrachtgever ertoe te bewegen een bestaand contract met verweerders conclusies ook vervolgstappen mocht zetten. 5.12 Xxxxx kan verweerster ook niet langer na te komen en in plaats daarvan met eisers te contracteren. Het lijkt er niet op dat eisers getracht hebben dat te doen, maar verwijten dat zij slechts een aanbod hebben tien door haar zelf geselecteerde casus nader heeft laten onderzoeken. Xxxxx heeft de selectie gedaan voor na de naderende expiratie van het bestaande contract met achterliggende maatschap 1. Het ziet er dus niet naar uit dat zij hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomsten zoals die nader door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden bepaald niet zijn nagekomen. Iets anders is dat verweerders zelf hebben gesteld dat zij inmiddels overeenstemming met G/H hebben bereikt over een nieuw contract voor twee jaar dat alleen nog door de CEO van G/H moet worden geaccordeerd. Verweerders stellen dat het mogelijk is dat de CEO dat niet zal doen en dat dat dan een gevolg is van het handelen van eisers, althans D. Daarmee zou de achterliggende maatschap 1 haar opdrachtgever kwijt zijn door toedoen van een ongeoorloofde gedraging van eisers. Dat zou aanleiding kunnen geven tot een vordering tot (partiële) ontbinding van de vaststellingsovereenkomst of tot een vordering tot schadevergoeding jegens eisers. Met het oog daarop willen verweerders hun verplichting tot betaling van het deel van de goodwill en de vergoeding voor gederfde winst dat ziet op de externe opdrachtgevers opschorten. Nog afgezien van de vraag of eisers iets ongeoorloofds hebben gedaan, lijkt het voorshands niet erg aannemelijk dat een eventueel niet accorderen van de nieuwe overeenkomst door de CEO van G/H en daarmee wegvallen van G/H als opdrachtgever aan eisers moet worden toegerekend als gevolg van hun beperkte interventie. Eisers hebben immers geen vervolg gegeven aan hun benadering van G/H, een gepland gesprek met G/H afgezegd en geen aanbod voor een nieuwe overeenkomst gedaan en bovendien aan verweerders toegezegd ook in de toekomst geen werkzaamheden voor G/H te zullen gaan verrichten. Vooralsnog lijkt een vordering van verweerders jegens eisers in dit opzicht niet kansrijk. Er staat ook bij het wijzen van dit vonnis niet vast dat de CEO niet akkoord zal gaan. 4.4 Het voorgaande betekent voor de vordering in conventie het volgende. In de eerste plaats moet worden gememoreerd dat eisers hun vorderingen hebben verminderd tot betaling van de bedragen die nog openstaan na de betalingen die al zijn gedaan zoals hiervoor onder 2.12 vermeld. Verder volgt uit het voorgaande dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat eisers hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst niet zijn nagekomen. Het slagen van een beroep op een opschortingsrecht met het oog op eventuele ontbinding of verrekening met een vordering tot schadevergoeding is daarom voorshands ook onvoldoende aannemelijk. Verder geldt dat haar eigen verplichting de verplichting tot betaling en hoogte daarvan op zichzelf vast staan. Voldoende aannemelijk is dat eisers een spoedeisend belang hebben bij uitbetaling van het restant van de overeengekomen bedragenbetrokken patiënten te informeren. Uit de geldleningsovereenkomst vraagstelling van verweerster aan de onderzoekers blijkt niet dat eisers verplichtingen zij de inhoudelijke kwaliteit van het functioneren van eiser in haar ziekenhuis heeft willen laten beoordelen. Als dat wel het geval zou zijn aangegaan voor geweest, dan had eiser niet zonder meer een lucratieve investering eigen selectie van 10 casus mogen maken uit de veel grotere hoeveelheid casus ,volgens verweerster ongeveer 100, die de vakgroep orthopedie van de te ontvangen gelden. Die verplichtingen zullen zij per 1 februari 2024 moeten nakomen. Doen zij maatschap heeft onderzocht en waarover op 31 mei 2007 is gerapporteerd. 5.13 Xxxxx heeft tijdens de mondelinge behandeling nog doen aanvoeren dat niet dan lopen zij wellicht die lucratieve investering mis, maar lopen zij ook de kans uit hoofde heftigheid waarmee zijn collega’s en verweerster tegen zijn nieuwe inzichten over mogelijke baten van tekortkoming aansprakelijk te worden voor schade die complexe wervelkolomchirurgie hebben geageerd niets zegt over de schuldenaren mogelijk lijden nu de ontbindende voorwaarde inmiddels is uitgewerkt. Het restitutierisico bij toewijzing van de vorderingen in conventie lijkt, mede gezien de mate waarin de vorderingen vast staan en het spoedeisend belang van eisers daarbij, aanvaardbaar. Verweerders kunnen in geval terugbetaling zou moeten plaatsvinden zo nodig verhaal nemen door een derdenbeslag onder de schuldenaars uit de geldlening. Met inachtneming ernst van het voorgaande geldt verwijt. Volgens eiser past deze heftigheid in de traditie waarmee baanbrekende medische vernieuwingen vaak gepaard gaan. Verweerster heeft aangevoerd dat zij niet heftig heeft gereageerd, dat zij het belang van eisers de patiënten voor ogen heeft gehad, en dat zij de zaak niet groter heeft gemaakt dan nodig. Het Scheidsgerecht overweegt hieromtrent dat tussen partijen niet in geschil is dat experimentele ingrepen moeten plaatsvinden in een experimentele setting met alle waarborgen die daar bij spoedige uitbetaling horen, maar dat xxxxx buiten zo'n setting heeft gewerkt. Dat verweerster eiser onnodig of onrechtmatig heeft belemmerd in het tot stand brengen van medische vernieuwingen in een experimentele setting is niet gebleken. 5.14 Xxxxx heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de verklaring die hij op 27 april 2011 ten behoeve van de volledige overeengekomen bedragen zwaarder weegt dan T. heeft afgelegd weer heeft ingetrokken. Daarnaar gevraagd heeft de belangen raadsman van verweerders bij opschorting daarvaneiser toegelicht dat de inhoud van die verklaring wel ‘common practise’ is, maar dat de verklaring is ingetrokken omdat deze door de T. is gebruikt als een plan van aanpak en daarom tot het misverstand kan leiden, dat eiser heeft erkend dat hij in het verleden niet steeds overeenkomstig de inhoud van die verklaring heeft gehandeld. Daarbij weegt ook mee dat eisers vrijwillig vergaande toezeggingen hebben gedaan om zich ten aanzien Naar het oordeel van externe opdrachtgevers van concurrerende activiteiten te onthouden, zoals hierna nog verder zal blijken. 4.5 De verminderde vorderingen in conventie zijn daarom toewijsbaar. De clausuleringen die eisers zelf in hun vorderingen hebben aangebracht laat het Scheidsgerecht kan uit de door eiser in conventie buiten beschouwing. Daargelaten dat die clausuleringen praktisch gezien moeilijk als voorwaarden verbonden kunnen worden aan dit verband genoemde productie 56, een veroordeling tot betaling brief van geldsommen, worden die clausuleringen inmiddels bestreken voor de vorderingen in reconventie. Die zullen daarom verder bij de reconventie zijn advocaat aan de orde komen. 4.6 Wat betreft T. van 30 juni 2011, in het bijzonder uit hetgeen is vermeld op pagina 3 van die brief, wel blijken dat eiser de reconventie geldt het volgende. De vorderingen verklaring ter voorkoming van misverstanden wenste in reconventie zijn op zichzelf niet toewijsbaar bij gebreke van een voldoende aannemelijke grondslag daarvoorte trekken. Uit de overwegingen in conventie volgt dat voorshands aannemelijk is dat D niet aan enig non- concurrentiebeding of enige andere verplichting tot onthouding van concurrerende activiteiten uit hoofde afsluitende brief van de vaststellingsovereenkomst is gebonden. Ten aanzien T. van B geldt 28 september 2011, productie 57 van xxxxx, blijkt echter niet dat hij alleen gebonden is aan een geografische beperking. Het kan niet worden vastgesteld dat hij het geldende non-concurrentiebeding heeft overtreden, noch dat hij van plan is dat te doen ten aanzien van externe opdrachtgevers. B heeft ook ongeclausuleerd toegezegd dat hij nu of in de toekomst niet plan is voor deze externe opdrachtgevers te gaan werken, daargelaten of hij daarmee het voor hem geldende non-concurrentiebeding zou overtreden. 4.7 Iets anders is dat eisers in deze procedure het standpunt hebben ingenomen dat zij zich hoewel onverplicht op pragmatische gronden binnen zekere grenzen ongeclausuleerd willen committeren aan de reconventionele vorderingen. B is geheel akkoord met toewijzing van het gevorderde in reconventie ten aanzien van hem, conform zijn eerdere toezeggingen. D is akkoord met toewijzing mits met enkele inperkingen. Aangezien D zich vrijwillig wenst te committeren aan vorderingen in reconventie waarvoor zonder dien geen rechtsgrond aannemelijk zou zijn en die daarom niet toewijsbaar zouden zijn, is het aan D te bepalen in hoeverre zij zich daaraan wenst te committeren. Daarom zullen de vorderingen ten aanzien van haar worden toegewezen zoals door haarzelf geclausuleerd. De vordering zullen worden toegewezen in de vorm van verboden zoals hierna geformuleerd. Aangezien geen dwangsom is gevorderd zal het Scheidsgerecht die ook niet aan de verboden verbinden. 4.8 Bij de stand van zaken zoals die in het voorgaande besloten ligt, kunnen alle overige stellingen en weren niet tot een ander oordeel leiden. 4.9 Aangezien verweerders in conventie in het ongelijk zijn gesteld zullen zij de kosten van het Scheidsgerecht moeten dragen. Ter zake van de kosten van rechtsbijstand geldt het volgende. Verweerders zullen daarvoor een vergoeding moeten betalen aan eisers, maar voor een integrale kostenveroordeling zoals door eisers gevorderd ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding. Als forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand zullen verweerders een bedrag van € 7.500,- aan eisers moeten betalen. 4.10 Verweerders moeten ook als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het Scheidsgerecht in reconventie dragen. Die zullen op het door verweerders gestorte voorschot worden verhaald. Voor een separate veroordeling van verweerders tot betaling van kosten van rechtsbijstand ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding.de

Appears in 1 contract

Samples: Arbitraal Vonnis

De beoordeling van het geschil. 4.1 De kern Enkele prealabele kwesties 5.1 Blijkens hetgeen in 1.11 en 1.13 is vermeld, is de samenstelling van de kamer van het geschil Scheidsge- recht die deze zaak heeft behandeld, een punt van de partijen betreft de vraag of het eisers gezien de inhoud van de vaststellingsovereenkomst vrij staat werkzaamheden te verrichten voor de beide externe opdrachtgevers, G/H en I Nederland, van respectievelijk de achterliggende maatschappen 1 en 2. Eisers stellen zich op het standpunt dat voor D op grond van art. 6.1 en 6.2 van haar vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking geldt voor concurrerende activiteiten en dat voor B slechts nog de geografische beperking geldt van art. 6.1 van zijn vaststellingsovereenkomst. Verweerders stellen zich op het standpunt dat de desbetreffende bepalingen alleen zien op de praktijk die eisers in het Q uitoefenden, maar niet op de externe opdrachtgevers. Volgens verweerders volgt uit de aard van het feit dat eiseres goodwill en een vergoeding voor winstderving ter zake van die opdrachtgevers kregen dat zij zich van werkzaamheden voor die opdrachtgevers moeten onthouden. Dat is in de visie van verweerders zo omdat eisers daarmee betaald kregen voor achterlating van die praktijk en daarom niet mogen trachten die opdrachtgevers voor zichzelf weer terug te krijgen. 4.2 Het voorgaande doet vragen van uitleg rijzen van de vaststellingsovereenkomsten die beantwoord zullen moeten worden aan de hand van de daarvoor geldende maatstaven. Eisers hebben ter zitting gewezen op de inhoud van de door hen overgelegde producties 14 tot en met 18 waaruit volgens hen blijkt dat de hiervoor onder 4.1 bedoelde kwestie in ieder geval ten aanzien van D wel expliciet voorwerp van onderhandeling is discussie geweest. De inhoud van de daarop betrekking hebbende, in 1.11 aangehaalde, correspondentie en het besprokene tijdens de mon- delinge behandeling kunnen als volgt worden samengevat. (1) Voor de behandeling van geschillen tussen medisch specialisten en samenwerkingsver- banden van medisch specialisten (zoals de Maatschap, die producties lijkt vooralsnog als het medisch-specialistisch bedrijf binnen het ziekenhuis functioneert) geldt de juistheid regel van artikel 12 lid 7 van het standpunt Re- glement. Dit lid voorziet in aanwijzing van eisers te bevestigentwee arbiters (naast de voorzitter) die geen be- stuurder (behoeven te) zijn. (2) Voor de behandeling van geschillen tussen medisch specialisten en instellingen (zoals het ziekenhuis, dat door C. in stand wordt gehouden) geldt de regel van artikel 12 lid 5 van het Reglement. Dit lid voorziet in aanwijzing van een arbiter-bestuurder en een arbiter die medisch specialist is. (3) Het Reglement bepaalt dat een behandelende kamer uit drie arbiters (met inbegrip van de voorzitter) bestaat. De mogelijkheden van een enkelvoudige kamer of van een kamer bestaande uit vijf arbiters zijn hier niet aan de orde. (4) Deze zaak betreft een geschil van een medisch specialist tegen zowel een samenwer- kingsverband in de zojuist bedoelde zin als een instelling. Het Reglement bevat geen re- gel voor de samenstelling van de kamer in zo’n geschil. Gelet hierop heeft de voorzitter toepassing gegeven aan artikel 12 lid 11 van het Reglement, dat bepaalt dat in de gevallen waarin het Reglement niet voorziet, de voorzitter beslist uit welke kring arbiters worden aangewezen. In dit geval heeft de e-mail voorzitter twee arbiters uit de kring van 21 september 2023 vrijgevestigde medisch specialisten aangewezen. (5) Xx xxxxxxxx heeft met het in 1.9 aangehaalde bericht van mr5 maart 2019 partijen op de hoogte gesteld van deze samenstelling. Bischot wordt uitdrukkelijk vermeld Daarbij is geen melding gemaakt van de zojuist in (4) opgenomen achtergrond van de aanwijzing van de twee arbiters. Zoals uit het in on- derdeel 1 van dit vonnis weergegeven procesverloop volgt, hadden verweerders op dat D gedurende drie jaar moment de memorie van werkzaamheden antwoord (in de hoofdzaak) al ingezonden. (6) Na op 28 maart 2019 een vraag te hebben gesteld over de samenstelling van de kamer, hebben verweerders op 29 maart 2019 de voorzitter verzocht om zijn aanwijzing van de beide hier bedoelde arbiters te heroverwegen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter, na beide partijen daarover nader te hebben gehoord, meegedeeld geen ge- volg te gegeven aan dit verzoek. Hij heeft hiertoe, zoals hij ook ter zitting heeft meege- deeld, het volgende overwogen. Partijen zijn op 5 maart 2019 geïnformeerd over de sa- menstelling. Daarbij is weliswaar geen melding gemaakt van de redengeving die tot de aanwijzing van de arbiters heeft geleid, maar de hoedanigheden (hoofd- en nevenfunc- ties) van alle arbiters zijn algemeen bekend door publicatie op de website van het Scheidsgerecht. Partijen hadden dus uit de hun op 5 maart 2019 bekende samenstelling kunnen afleiden dat de beide arbiters die naast de voorzitter aan de behandeling van deze zaak zouden deelnemen, medisch specialist en geen bestuurder (in de zin van het Regle- ment) zijn. Het bezwaar van verweerders tegen de samenstelling dateert van één werk- dag voor de externe opdrachtgevers zou moeten afzienmondelinge behandeling en viel daarmee buiten de in artikel 31 lid 1 van het Reglement bepaalde termijn van zeven dagen (gerekend van 5 maart 2019). Daarop heeft mr. Rote in haar e-mail van 22 september 2023 afwijzend gereageerdDit lid houdt, waarbij zij ook gebleven is in haar e-mail van 25 september 2023 in reactie op de precisering in de e-mail van mr. Bischot van 25 september 2023. Volgens eisers heeft vervolgens een nader gesprek plaatsgevonden waarin overeenstemming is bereikt dat D niet gehouden zal worden aan het non-concurrentiebeding en dat er kort gezegd, in dat opzicht ook geen nieuwe voorwaarden zullen worden gesteldindien is gehandeld in strijd met enige bepaling van het Reglement, waarmee bedoeld was voorwaarden ten aanzien van externe opdrachtgeversde partij die daartegen wenst te protesteren, dit moet doen “binnen zeven dagen nadat de strijdigheid hem bekend is geworden”. Dit vindt bevestiging in de e-mail is een fatale termijn. Nu het protest van 26 september 2023ver- weerders te laat is ingekomen, kan daaraan geen gevolg worden gegeven. Mr Xxxxxxx heeft dit een en ander ter zitting niet weersproken, maar zich Het “bekend worden” staat op één lijn met het standpunt gesteld dat dit in een bodemprocedure zal moeten worden uitgezocht. Die mogelijkheid bestaat uiteraard, maar neemt niet weg dat in dit kort geding een voorlopig oordeel kan en moet worden gegeven over de vraag wat in dit opzicht uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit. Vooralsnog lijkt de genoemde correspondentie voldoende aannemelijk te maken dat voor D uit de vaststellingsovereenkomst geen enkele beperking tot concurrerende activiteiten voortvloeit ook niet ten aanzien van de bestaande externe opdrachtgevers. Daarbij komt nog dat het uitgaande van de interpretatie van de vaststellingsovereenkomst van verweerders alleszins voor de hand zou hebben gelegen ten aanzien van in ieder geval die externe opdrachtgevers een expliciet relatie- of non- concurrentiebeding in de vaststellingsovereenkomst op te nemen nu het in hun visie kennelijk zo’n wezenlijk onderdeel van die overeenkomst was dat eiseres verder van de externe opdrachtgevers zou afblijven. Dat is niet gebeurd en namens verweerders is daarvoor geen verklaring gegeven anders dan dat dat wel duidelijker zou zijn geweest. Voor B geldt een geografische beperking. Duidelijke aanknopingspunten voor de gedachte dat het hem daarnaast niet is toegestaan werkzaamheden voor de externe opdrachtgevers te verrichten zijn er niet. Niet gebleken is dat dit een punt van onderhandeling is geweest ten aanzien van hem. En voorshands kan evenmin worden aangenomen dat dit zonder meer uit de vaststellingsovereenkomst voortvloeit, naast de wel overeengekomen mitigatie van het non- concurrentiebeding. Ten slotte valt zonder nadere toelichting die niet is gegeven ook niet zonder meer in te zien waarom ten aanzien van externe opdrachtgevers uit de aard van de vaststellingsovereenkomst een verbod op concurrerende activiteiten voortvloeit, maar kennelijk niet ten aanzien van de praktijk in het Q waarvoor in de visie van verweerders non- concurrentiebedingen nodig zijn ter afscherming. 4.3 Feitelijk verwijten verweerders eisers vooral dat zij in december 2023 contact hebben opgenomen met G/H met de bedoeling het bestaande contract tussen G/H en achterliggende maatschap 1 open te breken en zelf een contract aan te gaan met G/H voor de desbetreffende werkzaamheden(gemakkelijk) “bekend kunnen zijn”. Het is niet gebrui- kelijk dat bij de opgave van de samenstelling van een behandelende kamer door de grif- fier de overwegingen die aan de keuze van bepaalde arbiters ten grondslag heeft gele- gen, wordt meegedeeld. Dat behoeft ook uitgaande van hetgeen hiervoor onder 4.2 is overwogen denkbaar niet, nu partijen uit openbare, door het Scheidsgerecht bekendgemaakte, bronnen kunnen afleiden tot welke categorie de arbi- ters behoren. (7) De voorzitter heeft hieraan toegevoegd dat hij, als het bezwaar tijdig zou zijn ingekomen, dit mogelijk – en uiteraard na eiseres de gelegenheid te hebben gegeven daarop te reage- ren – zou hebben ingewilligd. Daarvoor was het één werkdag voor de zitting echter te laat. Dit alles laat onverlet dat de maatstaven voorzitter van redelijkheid en billijkheid met zich brengen oordeel is dat eisers zich gelet op de inhoud zijn aanwijzing van de vaststellingsovereenkomst moeten onthouden bei- de arbiters niet in strijd met het Reglement is tot stand gekomen. Artikel 12 lid 11 geeft hem een discretionaire bevoegdheid, waarvan hij binnen de grenzen van gedragingen die erop gericht zijn een opdrachtgever ertoe te bewegen een bestaand contract met verweerders niet langer na te komen en het Reglement gebruik heeft gemaakt. 5.2 Verweerders hebben op zichzelf geen bezwaar gemaakt tegen de in plaats daarvan met eisers te contracteren1.10 vermelde vermeerde- ring van eis. Het lijkt er Scheidsgerecht ziet ook zelf geen grond om deze vermeerdering niet toe te la- ten. Het Scheidsgerecht zal dus beslissen op dat eisers getracht hebben dat te doen, maar dat zij slechts een aanbod hebben gedaan voor het verzoek zoals dit na de naderende expiratie vermeerdering luidt. 5.3 In de stukken van beide partijen lopen de vermeldingen van A. BV (eiseres) en D. (de bestuurder van eiseres) bij herhaling door elkaar. Het Scheidsgerecht verbindt hieraan de conclusie dat deze aanduidingen niet exclusief zijn en zal – waar nodig – eiseres en D. met elkaar vereenzelvigen. 5.4 Zoals in 4.1 is overwogen, is in deze zaak de bevoegdheid van het bestaande contract met achterliggende maatschap 1Scheidsgerecht een gegeven. Het ziet er dus niet naar uit dat zij hun verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomsten zoals die nader door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid worden bepaald niet zijn nagekomen. Iets anders is dat verweerders zelf hebben gesteld dat zij inmiddels overeenstemming met G/H hebben bereikt over een nieuw contract voor twee jaar dat alleen nog door de CEO van G/H moet worden geaccordeerd. Verweerders stellen dat het mogelijk is dat de CEO dat niet zal doen en dat dat dan een gevolg is van het handelen van eisers, althans D. Daarmee zou de achterliggende maatschap 1 haar opdrachtgever kwijt zijn door toedoen van een ongeoorloofde gedraging van eisers. Dat zou aanleiding kunnen geven tot een vordering tot (partiële) ontbinding van de vaststellingsovereenkomst of tot een vordering tot schadevergoeding jegens eisers. Met het oog daarop willen verweerders hun verplichting tot betaling van het deel van de goodwill en de vergoeding voor gederfde winst dat ziet op de externe opdrachtgevers opschorten. Nog afgezien van de vraag of eisers iets ongeoorloofds hebben gedaan, lijkt het voorshands niet erg aannemelijk dat een eventueel niet accorderen van de nieuwe overeenkomst door de CEO van G/H en daarmee wegvallen van G/H als opdrachtgever aan eisers moet worden toegerekend als gevolg van hun beperkte interventie. Eisers hebben immers geen vervolg gegeven aan hun benadering van G/H, een gepland gesprek met G/H afgezegd en geen aanbod voor een nieuwe overeenkomst gedaan en bovendien aan verweerders toegezegd ook in de toekomst geen werkzaamheden voor G/H te zullen gaan verrichten. Vooralsnog lijkt een vordering van verweerders jegens eisers in dit opzicht niet kansrijk. Er staat ook bij het wijzen van dit vonnis niet vast dat de CEO niet akkoord zal gaan. 4.4 Het voorgaande betekent voor de vordering in conventie het volgende. In de eerste plaats moet worden gememoreerd dat eisers hun vorderingen hebben verminderd tot betaling van de bedragen die nog openstaan na de betalingen die al zijn gedaan zoals hiervoor onder 2.12 vermeld. Verder Dit volgt uit het voorgaande definitieve karakter van het daarop betrekking hebbende incidenteel vonnis van 9 januari 2019. In dat voorshands onvoldoende aannemelijk vonnis is ook beslist dat eisers hun verplichtingen uit (met een voldoende mate van waarschijnlijkheid vaststaat dat) eiseres is toegetreden tot de vaststellingsovereenkomst niet zijn nagekomenMaatschap. De vraag of ook deze beslissing daarmee thans een gegeven is, kan onbeantwoord blijven. Het slagen Scheidsgerecht onderschrijft het oordeel van een beroep de enkelvoudige kamer op dit punt en komt, voor zover nodig, dus ook zelfstandig tot het oordeel dat eiseres geacht kan worden te zijn toegetreden tot de Maatschap. Een extra argu- ment daarvoor vormt de winstdeling binnen de Maatschap over de periode vanaf 1 juli 2017, waarin eiseres op gelijke voet als de overige maten heeft deelgenomen. Ook dit wijst niet op een opschortingsrecht met (mondelinge) overeenkomst van opdracht tussen de Maatschap en eiseres, zoals in de zienswijze van de Maatschap heeft bestaan. Ten overvloede overweegt het oog op eventuele ontbinding of verrekening met een vordering tot schadevergoeding is daarom voorshands ook onvoldoende aannemelijk. Verder geldt Scheidsgerecht dat de verplichting tot betaling en hoogte daarvan beden- kingen die verweerders in de memorie van antwoord (in de hoofdzaak) hebben geuit tegen het oordeel van de enkelvoudige kamer, op zichzelf vast staan. Voldoende aannemelijk is dat eisers een spoedeisend belang hebben bij uitbetaling verkeerde lezing van het restant van incidenteel vonnis berusten. 5.5 Nu aangenomen moet worden dat eiseres is toegetreden tot de overeengekomen bedragen. Uit Maatschap, rijst de geldleningsovereenkomst blijkt dat eisers verplichtingen vraag welke voorwaarden daarbij tussen deze partijen zijn aangegaan voor een lucratieve investering van de te ontvangen gaan gelden. Die verplichtingen zullen zij per 1 februari 2024 moeten nakomen. Doen zij Het Scheidsgerecht is van oordeel dat niet dan lopen zij wellicht die lucratieve investering mis, maar lopen zij ook de kans uit hoofde van tekortkoming aansprakelijk te worden voor schade die de schuldenaren mogelijk lijden nu de ontbindende voorwaarde inmiddels is uitgewerkt. Het restitutierisico bij toewijzing van de vorderingen in conventie lijkt, mede gezien de mate waarin de vorderingen vast staan en het spoedeisend belang van eisers daarbij, aanvaardbaar. Verweerders kunnen in geval terugbetaling zou moeten plaatsvinden zo nodig verhaal nemen door een derdenbeslag onder de schuldenaars uit de geldlening. Met inachtneming van het voorgaande geldt dat het belang van eisers bij spoedige uitbetaling van de volledige overeengekomen bedragen zwaarder weegt dan de belangen van verweerders bij opschorting daarvan. Daarbij weegt ook mee dat eisers vrijwillig vergaande toezeggingen hebben gedaan om zich ten aanzien van externe opdrachtgevers van concurrerende activiteiten te onthouden, zoals hierna nog verder zal blijken. 4.5 De verminderde vorderingen in conventie zijn daarom toewijsbaar. De clausuleringen die eisers zelf in hun vorderingen hebben aangebracht laat het Scheidsgerecht in conventie buiten beschouwing. Daargelaten dat die clausuleringen praktisch gezien moeilijk als voorwaarden verbonden kunnen worden aan een veroordeling tot betaling van geldsommen, worden die clausuleringen inmiddels bestreken voor de vorderingen in reconventie. Die zullen daarom verder bij de reconventie aan de orde komen. 4.6 Wat betreft de reconventie geldt het volgende. De vorderingen in reconventie zijn op zichzelf niet toewijsbaar bij gebreke van een voldoende aannemelijke grondslag daarvoor. Uit de overwegingen in conventie volgt dat voorshands aannemelijk is dat D niet aan enig non- concurrentiebeding of enige andere verplichting tot onthouding van concurrerende activiteiten uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst is gebonden. Ten aanzien van B geldt dat hij alleen eiseres gebonden is aan een geografische beperkingde tekst van de Maatschapsovereenkomst die de Maatschap haar in conceptvorm heeft toegezonden. Het kan niet worden vastgesteld Dit volgt ook al uit het feit dat D. tijdens de mondelinge be- handeling desgevraagd heeft verklaard dat hij het geldende non-concurrentiebeding die concepttekst in november 2017, voorzien van zijn handtekening, heeft overtredenmeegegeven aan P., noch dat hij van plan is dat te die deze versie zou doen ten aanzien van externe opdrachtgevers. B heeft ook ongeclausuleerd toegezegd dat hij nu of in de toekomst niet plan is voor deze externe opdrachtgevers te gaan werken, daargelaten of hij daarmee het voor hem geldende non-concurrentiebeding zou overtreden. 4.7 Iets anders is dat eisers in deze procedure het standpunt hebben ingenomen dat zij zich hoewel onverplicht op pragmatische gronden binnen zekere grenzen ongeclausuleerd willen committeren toekomen aan de reconventionele vorderingenMaat- schap. B is geheel akkoord met toewijzing van het gevorderde in reconventie ten aanzien van hemLater, conform zijn eerdere toezeggingen. D is akkoord met toewijzing mits met enkele inperkingen. Aangezien D zich vrijwillig wenst te committeren aan vorderingen in reconventie waarvoor zonder dien geen rechtsgrond aannemelijk zou zijn en die daarom niet toewijsbaar zouden zijn, is het aan D te bepalen in hoeverre zij zich daaraan wenst te committeren. Daarom zullen de vorderingen ten aanzien van haar worden toegewezen zoals door haarzelf geclausuleerd. De vordering zullen worden toegewezen in de vorm van verboden zoals hierna geformuleerd. Aangezien geen dwangsom is gevorderd zal het Scheidsgerecht die ook niet aan de verboden verbinden. 4.8 Bij de stand van zaken zoals die in het voorgaande besloten ligtbijzonder in zijn brief van 2 september 2018, kunnen alle overige stellingen heeft hij nadere voorwaarden aan zijn toetreding verbonden, maar die zijn door de Maatschap niet aanvaard en weren niet tot zijn dus geen deel gaan uitmaken van de overeenkomst van deze partijen. Ook hier geldt, zoals in een ander oordeel leiden. 4.9 Aangezien verweerders in conventie wat an- der verband is overwogen in het ongelijk zijn gesteld zullen zij incidenteel vonnis, dat die voorwaarden niet de kosten hoofdverplich- tingen van het Scheidsgerecht moeten dragen. Ter zake van de kosten van rechtsbijstand geldt het volgende. Verweerders zullen daarvoor een vergoeding moeten betalen aan eisers, maar voor een integrale kostenveroordeling zoals door eisers gevorderd ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding. Als forfaitaire tegemoetkoming in de kosten van rechtsbijstand zullen verweerders een bedrag van € 7.500,- aan eisers moeten betalenpartijen betroffen. 4.10 Verweerders moeten ook als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van het Scheidsgerecht in reconventie dragen. Die zullen op het door verweerders gestorte voorschot worden verhaald. Voor een separate veroordeling van verweerders tot betaling van kosten van rechtsbijstand ziet het Scheidsgerecht geen aanleiding.

Appears in 1 contract

Samples: Arbitraal Vonnis