Functie-indelingsprocedure. Om een functie in te delen dient men de volgende stappen te ondernemen: ▪ Een functie wordt ingedeeld op basis van de functie-inhoud, zoals vastgelegd in de functiebeschrijving. ▪ Uitgangspunt is dat de werknemer bekend is met de door de werkgever vastgestelde inhoud van de functie. ▪ Indeling komt tot stand door een vergelijking van de functie-inhoud met de algemene groepskenmerken in het functieraster, de niveaukenmerkende activiteiten in de functieniveaumatrix en de resultaatgebieden en hoofdactiviteiten in de referentiefuncties. Hieronder zijn de afzonderlijke stappen nader uitgewerkt: 1. Stel de functie-inhoud van de in te delen functie vast. 2. Vergelijk de functie-inhoud van de in te delen functie met de groepskenmerken in het functieraster. De functie wordt ingedeeld in de functieklasse met de groepskenmerken die in overwegende mate van toepassing zijn op de functie-inhoud. Hierbij kan specifiek gelet worden op zaken als: beslissingsruimte, complexiteit van de werkzaamheden, kennis van het vakgebied et cetera. 3. Vergelijk vervolgens de functie-inhoud van de in te delen functie met de kenmerkende activiteiten in de functieniveaumatrix. Stel de functiefamilie vast waarvan de kenmerkende activiteiten, zoals in de functieniveaumatrix genoemd, in overwegende mate overeenkomen met de niveaubepalende elementen van de in te delen functie. In de praktijk kunnen combinatiefuncties voorkomen waarvan de functie-inhoud zich uitstrekt over meerdere werkterreinen. Kies in zo’n geval ter vergelijking de functiefamilie die het voornaamste gedeelte van de inhoud van de functie weergeeft. 4. Vergelijk ter controle de niveaukenmerkende activiteiten in de cel van de functieniveaumatrix die behoort bij de onder 2 vastgestelde functieklasse en de onder 3 vastgestelde functiefamilie met de functie-inhoud van de in te delen functie. 5. Vergelijk ter controle eveneens de niveaukenmerkende activiteiten van de cellen op één niveau hoger en één niveau lager in de functieniveaumatrix met de functie-inhoud van de in te delen functie. 6. Vergelijk ten slotte ter controle de resultaatgebieden en hoofdactiviteiten van de corresponderende referentiefunctie (indien van toepassing) met de inhoud van de in te delen functie. Bij deze laatste vergelijking is het van belang te realiseren dat niet alle activiteiten en resultaatgebieden van de in te delen functie in het profiel van de referentiefunctie zullen voorkomen. Elke onderneming, mede afhankelijk van omvang en organisatiestructuur, vult haar functies anders in. Het nut van deze vergelijking als laatste stap is vooral dat die activiteiten die in zowel de referentiefunctie als in de in te delen functie voorkomen, van overeenkomstig niveau zijn.
Appears in 2 contracts
Samples: Arbeidsvoorwaardenregeling Voor Vaste Medewerkers, Arbeidsvoorwaardenregeling Voor Vaste Medewerkers
Functie-indelingsprocedure. Om een functie in te delen dient men de volgende stappen te ondernemen: ▪ ■ Een functie wordt ingedeeld op basis van de functie-inhoud, zoals vastgelegd in de functiebeschrijving. ▪ ■ Uitgangspunt is dat de werknemer bekend is met de door de werkgever vastgestelde inhoud van de functie. ▪ ■ Indeling komt tot stand door een vergelijking van de functie-inhoud met de algemene algeme- ne groepskenmerken in het functieraster, de niveaukenmerkende activiteiten in de functieniveaumatrix en de resultaatgebieden en hoofdactiviteiten in de referentiefunctiesreferentie- functies. Hieronder zijn de afzonderlijke stappen nader uitgewerkt:
1. Stel de functie-inhoud van de in te delen functie vast.
2. Vergelijk de functie-inhoud van de in te delen functie met de groepskenmerken in het functieraster. De functie wordt ingedeeld in de functieklasse met de groepskenmerken groepsken- merken die in overwegende mate van toepassing zijn op de functie-inhoud. Hierbij kan specifiek gelet worden op zaken als: beslissingsruimte, complexiteit van de werkzaamhedenwerk- zaamheden, kennis van het vakgebied et cetera.
3. Vergelijk vervolgens de functie-inhoud van de in te delen functie met de kenmerkende kenmerken- de activiteiten in de functieniveaumatrix. Stel de functiefamilie vast waarvan de kenmerkende ken- merkende activiteiten, zoals in de functieniveaumatrix genoemd, in overwegende mate overeenkomen met de niveaubepalende elementen van de in te delen functie. In de praktijk kunnen combinatiefuncties voorkomen waarvan de functie-inhoud zich uitstrekt over meerdere werkterreinen. Kies in zo’n geval ter vergelijking de functiefamilie functie- familie die het voornaamste gedeelte van de inhoud van de functie weergeeft.
4. Vergelijk ter controle de niveaukenmerkende activiteiten in de cel van de functieniveaumatrix functieni- veaumatrix die behoort bij de onder 2 vastgestelde functieklasse en de onder 3 vastgestelde vast- gestelde functiefamilie met de functie-inhoud van de in te delen functie.
5. Vergelijk ter controle eveneens de niveaukenmerkende activiteiten van de cellen op één niveau hoger en één niveau lager in de functieniveaumatrix met de functie-functie- inhoud van de in te delen functie.
6. Vergelijk ten slotte ter controle de resultaatgebieden en hoofdactiviteiten van de corresponderende referentiefunctie (indien van toepassing) met de inhoud van de in te delen functie. Bij deze laatste vergelijking is het van belang te realiseren dat niet alle activiteiten en resultaatgebieden van de in te delen functie in het profiel van de referentiefunctie referentiefunc- tie zullen voorkomen. Elke onderneming, mede afhankelijk van omvang en organisatiestructuurorganisa- tiestructuur, vult haar functies anders in. Het nut van deze vergelijking als laatste stap is vooral dat die activiteiten die in zowel de referentiefunctie als in de in te delen functie voorkomen, van overeenkomstig niveau zijn. Uitzendondernemingen zijn dienstverlenende bedrijven. Zij zien het als hun primaire taak om bij te dragen tot een verantwoorde toepassing van het tijdelijk werk ten behoe- ve van alle betrokkenen. Het beleid moet erop gericht zijn om deze belangrijke rol in de samenleving te blijven vervullen. Samenhangend met deze rol wordt er aan zowel tijdelijke (=uitzendkracht) als aan vaste medewerkers werkgelegenheid verschaft. Gelet op het bovengenoemde doel en de verantwoordelijkheid die daaraan verbonden is, moeten continuïteit van de onder- neming en een herkenbaar sociaal beleid als noodzakelijk worden ervaren. Voor het zin- vol vervullen van de functie van een uitzendonderneming moet aan de volgende voor- waarden worden voldaan: ■ er zal een zodanige winst gemaakt moeten worden dat de continuïteit van de onder- neming niet in gevaar komt; ■ opdrachtgevers dienen tevreden te zijn en te blijven over de dienstverlening van de uitzendonderneming; ■ tijdelijke en vaste medewerkers dienen gemotiveerd te zijn en te blijven voor het ver- vullen van hun functie via en in de uitzendonderneming. Dit vereist het voeren van een sociaal beleid; ■ vanuit de samenleving dient er een - blijvende - waardering te bestaan voor het func- tioneren van de uitzendonderneming. Sociaal beleid is een wezenlijk onderdeel van het ondernemingsbeleid. Zoals ook het financieel-economisch alsmede het commerciële en/of marketingbeleid. Het sociale beleid van de uitzendonderneming richt zich zowel tot haar tijdelijke als vaste medewerkers. Als essentiële uitgangspunten van het sociale beleid kunnen worden genoemd:
a. de erkenning van de medewerkers als gelijkwaardige en verantwoordelijke mensen, waarbij de belangstelling, achting en waardering voor de werknemers in alle geledingen van de onderneming zullen worden bevorderd;
b. het streven naar continuïteit van de onderneming met het oog op de werkgelegen- heid in kwalitatieve en kwantitatieve zin;
c. het waarborgen van de rechtszekerheid van de medewerkers door schriftelijk vastge- legde regelgeving, waaraan rechten en verplichtingen van de werknemers kunnen worden ontleend (bij voorkeur in de CAO, pensioenreglementen, ondernemingsge- wijze regelingen e.d.);
Appears in 1 contract
Samples: Cao Voor Vaste Medewerkers Van Uitzendondernemingen 2008
Functie-indelingsprocedure. Om een functie in te delen dient men de volgende stappen te ondernemen: ▪ ■ Een functie wordt ingedeeld op basis van de functie-inhoud, zoals vastgelegd in de functiebeschrijving. ▪ ■ Uitgangspunt is dat de werknemer bekend is met de door de werkgever vastgestelde inhoud van de functie. ▪ ■ Indeling komt tot stand door een vergelijking van de functie-inhoud met de algemene algeme- ne groepskenmerken in het functieraster, de niveaukenmerkende activiteiten in de functieniveaumatrix en de resultaatgebieden en hoofdactiviteiten in de referentiefunctiesreferentie- functies. Hieronder zijn de afzonderlijke stappen nader uitgewerkt:
1. Stel de functie-inhoud van de in te delen functie vast.
2. Vergelijk de functie-inhoud van de in te delen functie met de groepskenmerken in het functieraster. De functie wordt ingedeeld in de functieklasse met de groepskenmerken groepsken- merken die in overwegende mate van toepassing zijn op de functie-inhoud. Hierbij kan specifiek gelet worden op zaken als: beslissingsruimte, complexiteit van de werkzaamhedenwerk- zaamheden, kennis van het vakgebied et cetera.
3. Vergelijk vervolgens de functie-inhoud van de in te delen functie met de kenmerkende kenmerken- de activiteiten in de functieniveaumatrix. Stel de functiefamilie vast waarvan de kenmerkende ken- merkende activiteiten, zoals in de functieniveaumatrix genoemd, in overwegende mate overeenkomen met de niveaubepalende elementen van de in te delen functie. In de praktijk kunnen combinatiefuncties voorkomen waarvan de functie-inhoud zich uitstrekt over meerdere werkterreinen. Kies in zo’n geval ter vergelijking de functiefamilie functie- familie die het voornaamste gedeelte van de inhoud van de functie weergeeft.
4. Vergelijk ter controle de niveaukenmerkende activiteiten in de cel van de functieniveaumatrix die behoort bij de onder 2 vastgestelde functieklasse en de onder 3 vastgestelde functiefamilie met de functie-inhoud van de in te delen functie.
5. Vergelijk ter controle eveneens de niveaukenmerkende activiteiten van de cellen op één niveau hoger en één niveau lager in de functieniveaumatrix met de functie-inhoud van de in te delen functie.
6. Vergelijk ten slotte ter controle de resultaatgebieden en hoofdactiviteiten van de corresponderende referentiefunctie (indien van toepassing) met de inhoud van de in te delen functie. Bij deze laatste vergelijking is het van belang te realiseren dat niet alle activiteiten en resultaatgebieden van de in te delen functie in het profiel van de referentiefunctie zullen voorkomen. Elke onderneming, mede afhankelijk van omvang en organisatiestructuur, vult haar functies anders in. Het nut van deze vergelijking als laatste stap is vooral dat die activiteiten die in zowel de referentiefunctie als in de in te delen functie voorkomen, van overeenkomstig niveau zijn.
Appears in 1 contract
Samples: Cao Voor Vaste Medewerkers Van Uitzendondernemingen
Functie-indelingsprocedure. Om een functie in te delen dient men de volgende stappen te ondernemen: ▪ Een functie wordt ingedeeld op basis van de functie-inhoud, zoals vastgelegd in de functiebeschrijving. ▪ Uitgangspunt is dat de werknemer bekend is met de door de werkgever vastgestelde inhoud van de functie. ▪ Indeling komt tot stand door een vergelijking van de functie-inhoud met de algemene groepskenmerken in het functieraster, de niveaukenmerkende activiteiten in de functieniveaumatrix en de resultaatgebieden en hoofdactiviteiten in de referentiefuncties. Hieronder zijn de afzonderlijke stappen nader uitgewerkt:
1. Stel de functie-inhoud van de in te delen functie vast.
2. Vergelijk de functie-inhoud van de in te delen functie met de groepskenmerken in het functieraster. De functie wordt ingedeeld in de functieklasse met de groepskenmerken die in overwegende mate van toepassing zijn op de functie-inhoud. Hierbij kan specifiek gelet worden op zaken als: beslissingsruimte, complexiteit van de werkzaamheden, kennis van het vakgebied et cetera.
3. Vergelijk vervolgens de functie-inhoud van de in te delen functie met de kenmerkende activiteiten in de functieniveaumatrix. Stel de functiefamilie vast waarvan de kenmerkende activiteiten, zoals in de functieniveaumatrix genoemd, in overwegende mate overeenkomen met de niveaubepalende elementen van de in te delen functie. In de praktijk kunnen combinatiefuncties voorkomen waarvan de functie-inhoud zich uitstrekt over meerdere werkterreinen. Kies in zo’n geval ter vergelijking de functiefamilie die het voornaamste gedeelte van de inhoud van de functie weergeeft.
4. Vergelijk ter controle de niveaukenmerkende activiteiten in de cel van de functieniveaumatrix die behoort bij de onder 2 vastgestelde functieklasse en de onder 3 vastgestelde functiefamilie met de functie-inhoud van de in te delen functie.
5. Vergelijk ter controle eveneens de niveaukenmerkende activiteiten van de cellen op één niveau hoger en één niveau lager in de functieniveaumatrix met de functie-inhoud van de in te delen functie.
6. Vergelijk ten slotte ter controle de resultaatgebieden en hoofdactiviteiten van de corresponderende referentiefunctie (indien van toepassing) met de inhoud van de in te delen functie. Bij deze laatste vergelijking is het van belang te realiseren dat niet alle activiteiten en resultaatgebieden van de in te delen functie in het profiel van de referentiefunctie zullen voorkomen. Elke onderneming, mede afhankelijk van omvang en organisatiestructuur, vult haar functies anders in. Het nut van deze vergelijking als laatste stap is vooral dat die activiteiten die in zowel de referentiefunctie als in de in te delen functie voorkomen, van overeenkomstig niveau zijn.
Appears in 1 contract
Samples: Employment Agreement