Beoordeling. De Autoriteit is er niet van overtuigd dat de aangemelde maatregelen geen staatssteun vormen, zoals door de IJslandse autoriteiten wordt aangevoerd. De Autoriteit heeft twijfels omtrent de toepasselijkheid van hoofdstuk 18B op het hier behandelde geval, aangezien de staat zich er niet toe beperkt gronden en gebouwen te verkopen die zijn eigendom zijn, maar ook zijn aandelen verkoopt in een onderneming die volledig in zijn bezit is, waarbij hij als aanvullende voorwaarde stelt dat de bedrijvigheid van de onderne- ming moet worden voortgezet. Voorts kan in dit stadium niet worden nagegaan of de IJslandse autoriteiten bij deze privatisering het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht hebben genomen. Niettegenstaande het bovenstaande kunnen de twee in hoofdstuk 18B van de richtsnoeren vastgelegde procedures op grond waarvan kan worden aangenomen dat een verkoop geen staatssteun inhoudt, naar analogie een aanwijzing geven om te bepalen of al dan niet steun is verleend. Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 18B.2.1 van de richtsnoeren heeft de verkoop van grond en gebouwen per definitie tegen marktwaarde plaats en houdt deze bijgevolg geen staatssteun in, indien een open en onvoorwaardelijke, voldoende openbaar gemaakte biedprocedure is gevolgd, die vergelijkbaar is met een veiling, waarbij het beste of enige bod wordt aanvaard. In het hier behandelde geval kan niet worden volgehouden dat de bovengenoemde voorwaarden voor de tegen marktwaarde te sluiten verkoop waren vervuld. Voor het geval er geen gebruik is gemaakt van een open en onvoorwaardelijke biedprocedure, is in hoofd- stuk 18B.2.2 van de richtsnoeren een alternatieve procedure vastgelegd, waarbij wordt verondersteld dat er geen sprake is van staatssteun: de waarde die door een onafhankelijke taxateur van onroerend goed vóór de verkoop wordt vastgesteld op grond van algemeen aanvaarde marktindicaties, vormt de minimale aankoopprijs, die kan worden overeengekomen zonder dat staatssteun wordt verleend. In het onderhavige geval raamde een onafhankelijke taxateur de waarde van Iceland Cement nadat een onderhandelingspartner was geselecteerd via de biedprocedure, maar voordat de onderneming was verkocht. Hoewel de onderneming werd verkocht als een lopend bedrijf, d.w.z. op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten werden voortgezet, raamde de taxateur deze op de liquidatiewaarde. In beginsel kan de waarde van een in bedrijf zijnde onderneming, zelfs wanneer zij op dat ogenblik verlies lijdt, niet worden geacht gelijk te zijn aan de liquidatiewaarde ervan, die is gebaseerd op de veronderstelling dat de bedrijfs- werkzaamheden zullen worden beëindigd. Voorts bestaat er reden tot twijfel ten aanzien van de taxatie van sommige van de activa van Iceland Cement die ten doel had de liquidatiewaarde van de onderneming vast te stellen. Om die redenen kan in dit stadium niet worden vastgesteld of de liquidatiewaarde van de onder- neming overeenkomt met de marktwaarde ervan. Indien de marktwaarde van de totaliteit van de aandelen van de staat in Iceland Cement hoger is dan de prijs die Íslenskt Sement ehf. ervoor heeft betaald, heeft de staat de onderneming beneden haar marktprijs verkocht. Met de verkoop zijn staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER gemoeid, omdat de staat minder inkomsten heeft verkregen voor dezelfde activa dan een particuliere marktdeelnemer die volgens de marktvoorwaarden handelt. Indien de nationale Schatkist van IJsland voor de van Iceland Cement teruggekochte activa een hogere prijs heeft betaald dan de marktwaarde ervan, zijn eveneens staats- middelen verbruikt. Ook al was de staat dezelfde dag, maar het in het kader van verschillende overeenkom- sten, zowel koper als verkoper van deze activa, is er geen sprake van staatssteun indien de prijs van de activa bij beide transacties dezelfde bleef. Voorts derft de staat inkomsten wanneer hij afziet van vergoeding door Iceland Cement voor het gebruik van zijn activa in Reykjavik. Deze vormen staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Over- eenkomst. De staat derft ook inkomsten door het achterwege blijven van ontvangsten, indien Iceland Cement gebruik- maakt van zijn terugkoopprijs om de activa in Reykjavik onder hun marktprijs terug te kopen. Indien wordt vastgesteld dat deze transacties niet hebben plaatsgehad tegen marktvoorwaarden en dat er bijgevolg staatsmiddelen mee zijn gemoeid, hebben Iceland Cement en/of Íslenskt Sement ehf. een voordeel genoten in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst wegens hun lagere kosten of omdat zij voor activa een hogere prijs betaald kregen dan de marktwaarde ervan. Ieder aan Iceland Cement toegekend voordeel waardoor de kosten verminderen die de onderneming normaal gezien zou maken, leidt tot een versterking van de concurrentiepositie van deze onderneming ten opzichte van de andere marktdeelnemer op de IJslandse markt voor cement, die dat voordeel niet geniet, en vervalst bijgevolg de mededinging. Elk voordeel dat aan het consortium van investeerders, Íslenskt Sement ehf, is verleend, en dat ten minste ten opzichte van de andere investeringsgroepen die hebben deel- genomen aan de biedprocedure van de IJslandse regering voor de aankoop van de aandelen, vervalst bijge- volg de mededinging. Aangezien de rechtstreekse concurrent van Iceland Cement op de IJslandse markt een onderneming is die is gevestigd in een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst en uit andere EER-landen cement in IJsland importeert, en aangezien in andere EER-landen gevestigde investeerders belangstelling hadden voor de verwerving van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd, beïnvloedt de maatregel het handelsver- keer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit vraagt zich af of de aangemelde verkoop van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd staatssteun is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Indien de maatregelen die verband houden met het privatiseringsproces staatssteun vormen, moet de Autoriteit beoordelen of deze verenig- baar zijn met het functioneren van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit is bijgevolg genoodzaakt de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst in te leiden. THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY, Having regard to the Agreement on the European Economic Area (1), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26 thereof, Having regard to the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (2), in particular to Article 24 thereof as well as Article 1(2) in Part I and Article 4(4) in Part II of Protocol 3 thereof, Having regard to the Authority's Guidelines (3) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, Whereas:
Appears in 1 contract
Samples: Toezichtovereenkomst
Beoordeling. 4.1 De Autoriteit is er niet van overtuigd Commissie stelt voorop dat de aangemelde maatregelen Commissie geen staatssteun vormen, zoals door inhoudelijk oordeel geeft over de IJslandse autoriteiten wordt aangevoerdgeschillen tussen Consument en Werkgever. De Autoriteit Commissie oordeelt uitsluitend over de vraag of Uitvoerder op juiste wijze uitvoering heeft twijfels omtrent gegeven aan de toepasselijkheid Verzekering en, zo nee, of Uitvoerder de door Consument gevorderde schadevergoeding moet betalen.
4.2 Het geschil spitst zich ten eerste toe op de vraag of Uitvoerder de hulpvraag van hoofdstuk 18B Consument goed heeft begrepen en derhalve juist in behandeling heeft genomen. De toets die de Commissie in acht neemt, is of Uitvoerder heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend Uitvoerder verwacht mag worden. De Commissie overweegt daartoe als volgt.
4.3 Consument stelt zich op het hier behandelde geval, aangezien standpunt dat zijn hulpvraag niet of gedeeltelijk in behandeling is genomen. De hulp van Uitvoerder zou zijn ingeroepen om de staat zich er arbeidsverhouding met Werkgever recht te trekken. Door Uitvoerder zou deze hulpvraag vanaf het begin niet toe beperkt gronden juist zijn aangepakt en gebouwen te verkopen die zijn eigendom de gevolgen daarvan zijn, maar ook zijn aandelen verkoopt in een onderneming die volledig in zijn bezit isaldus Consument, waarbij hij onomkeerbaar.
4.4 De Commissie oordeelt als aanvullende voorwaarde stelt volgt. Hoewel uit het dossier blijkt dat de bedrijvigheid rechtsbijstand- verlening door Uitvoerder op sommige punten te wensen heeft overgelaten – Uitvoerder heeft erkend dat de schriftelijke informatievoorziening vooral in de beginfase uitgebreider had kunnen zijn en dat beter had moeten worden doorgevraagd naar de wensen en bedoelingen van Consumenten –, kan de onderne- ming moet worden voortgezetCommissie uit het dossier niet afleiden dat Uitvoerder zodanig in gebreke is gebleven dat hieruit een verplichting tot schadevergoeding dient voort te vloeien. Voorts kan in dit stadium niet worden nagegaan of de IJslandse autoriteiten bij De feiten die Consument heeft aangedragen, leveren te weinig op om daarop deze privatisering het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht hebben genomen. Niettegenstaande het bovenstaande conclusie te kunnen de twee in hoofdstuk 18B van de richtsnoeren vastgelegde procedures op grond waarvan kan worden aangenomen dat een verkoop geen staatssteun inhoudt, naar analogie een aanwijzing geven om te bepalen of al dan niet steun is verleend. Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 18B.2.1 van de richtsnoeren heeft de verkoop van grond en gebouwen per definitie tegen marktwaarde plaats en houdt deze bijgevolg geen staatssteun in, indien een open en onvoorwaardelijke, voldoende openbaar gemaakte biedprocedure is gevolgd, die vergelijkbaar is met een veiling, waarbij het beste of enige bod wordt aanvaardbaseren. In het hier behandelde geval kan dossier bevinden zich weliswaar meerdere e-mails van Consument waarin hij klachten uit aan het adres van Uitvoerder, maar Consument heeft niet worden volgehouden concreet gemaakt wat Uitvoerder op welk moment heeft nagelaten of anderszins verkeerd heeft gedaan en welke schade hierdoor zijdens Consument is ontstaan. Hierop stuit ook af de klacht van Consument dat door toedoen van Uitvoerder bepaalde vorderingen op Werkgever zijn verjaard.
4.5 De Commissie komt dan ook tot het oordeel dat niet is komen vast te staan dat Uitvoerder is tekortgeschoten in de bovengenoemde voorwaarden voor uitvoering van de tegen marktwaarde rechtsbijstand wat betreft het in behandeling nemen van de hulpvraag van Consument. De vordering van Consument wordt op dit punt dan ook afgewezen.
4.6 De tweede vraag die de Commissie dient te sluiten verkoop waren vervuldbeantwoorden, is of Uitvoerder is tekort- geschoten in de uitvoering van de rechtsbijstand nadien. De Commissie beantwoordt deze vraag als volgt.
4.7 Met betrekking tot geschilpunten 1 en 2 (de bonus over 2014 en de loonvordering over 2010) stelt Uitvoerder bereid te zijn rechtsbijstand te verlenen en gerechtelijke procedures te starten. Voor het geval er geen gebruik is gemaakt wat betreft geschilpunt 3 (verergering van de lichamelijke klachten door toedoen van Werkgever) geeft Uitvoerder aan over onvoldoende informatie te beschikken om een standpunt in te kunnen nemen over de haalbaarheid van een open eventueel in te stellen vordering. Met betrekking tot geschilpunten 4, 5 en onvoorwaardelijke biedprocedure, is in hoofd- stuk 18B.2.2 6 (zie overweging 2.3 hiervoor) stelt Uitvoerder zich op het standpunt dat geen redelijke kans van slagen bestaat.
4.8 De Commissie zal eerst de behandeling van de richtsnoeren een alternatieve procedure vastgelegd, waarbij wordt verondersteld dat er geen sprake is van staatssteun: geschilpunten 1 en 2 door Uitvoerder beoordelen. Vervolgens zal de waarde die door een onafhankelijke taxateur van onroerend goed vóór de verkoop wordt vastgesteld op grond van algemeen aanvaarde marktindicaties, vormt de minimale aankoopprijs, die kan worden overeengekomen zonder dat staatssteun wordt verleend. In het onderhavige geval raamde een onafhankelijke taxateur de waarde van Iceland Cement nadat een onderhandelingspartner was geselecteerd via de biedprocedure, maar voordat de onderneming was verkocht. Hoewel de onderneming werd verkocht als een lopend bedrijf, d.w.z. op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten werden voortgezet, raamde de taxateur deze Commissie ingaan op de liquidatiewaarde. In beginsel kan de waarde behandeling van een geschilpunt 3 door Uitvoerder, om tot slot in bedrijf zijnde onderneming, zelfs wanneer zij op dat ogenblik verlies lijdt, niet worden geacht gelijk te zijn aan de liquidatiewaarde ervan, die is gebaseerd gaan op de veronderstelling geschilpunten in welke Uitvoerder het standpunt heeft ingenomen dat de bedrijfs- werkzaamheden zullen worden beëindigd. Voorts bestaat er reden tot twijfel ten aanzien geen redelijke kans van de taxatie van sommige van de activa van Iceland Cement die ten doel had de liquidatiewaarde van de onderneming vast te stellen. Om die redenen kan in dit stadium niet worden vastgesteld of de liquidatiewaarde van de onder- neming overeenkomt met de marktwaarde ervan. Indien de marktwaarde van de totaliteit van de aandelen van de staat in Iceland Cement hoger is dan de prijs die Íslenskt Sement ehf. ervoor heeft betaald, heeft de staat de onderneming beneden haar marktprijs verkocht. Met de verkoop zijn staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER gemoeid, omdat de staat minder inkomsten heeft verkregen voor dezelfde activa dan een particuliere marktdeelnemer die volgens de marktvoorwaarden handelt. Indien de nationale Schatkist van IJsland voor de van Iceland Cement teruggekochte activa een hogere prijs heeft betaald dan de marktwaarde ervan, zijn eveneens staats- middelen verbruikt. Ook al was de staat dezelfde dag, maar het in het kader van verschillende overeenkom- sten, zowel koper als verkoper van deze activa, is er geen sprake van staatssteun indien de prijs van de activa bij beide transacties dezelfde bleef. Voorts derft de staat inkomsten wanneer hij afziet van vergoeding door Iceland Cement voor het gebruik van zijn activa in Reykjavik. Deze vormen staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Over- eenkomst. De staat derft ook inkomsten door het achterwege blijven van ontvangsten, indien Iceland Cement gebruik- maakt van zijn terugkoopprijs om de activa in Reykjavik onder hun marktprijs terug te kopen. Indien wordt vastgesteld dat deze transacties niet hebben plaatsgehad tegen marktvoorwaarden en dat er bijgevolg staatsmiddelen mee zijn gemoeid, hebben Iceland Cement en/of Íslenskt Sement ehf. een voordeel genoten in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst wegens hun lagere kosten of omdat zij voor activa een hogere prijs betaald kregen dan de marktwaarde ervan. Ieder aan Iceland Cement toegekend voordeel waardoor de kosten verminderen die de onderneming normaal gezien zou maken, leidt tot een versterking van de concurrentiepositie van deze onderneming ten opzichte van de andere marktdeelnemer op de IJslandse markt voor cement, die dat voordeel niet geniet, en vervalst bijgevolg de mededinging. Elk voordeel dat aan het consortium van investeerders, Íslenskt Sement ehf, is verleend, en dat ten minste ten opzichte van de andere investeringsgroepen die hebben deel- genomen aan de biedprocedure van de IJslandse regering voor de aankoop van de aandelen, vervalst bijge- volg de mededinging. Aangezien de rechtstreekse concurrent van Iceland Cement op de IJslandse markt een onderneming is die is gevestigd in een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst en uit andere EER-landen cement in IJsland importeert, en aangezien in andere EER-landen gevestigde investeerders belangstelling hadden voor de verwerving van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd, beïnvloedt de maatregel het handelsver- keer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit vraagt zich af of de aangemelde verkoop van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd staatssteun is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Indien de maatregelen die verband houden met het privatiseringsproces staatssteun vormen, moet de Autoriteit beoordelen of deze verenig- baar zijn met het functioneren van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit is bijgevolg genoodzaakt de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst in te leiden. THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY, Having regard to the Agreement on the European Economic Area (1), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26 thereof, Having regard to the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (2), in particular to Article 24 thereof as well as Article 1(2) in Part I and Article 4(4) in Part II of Protocol 3 thereof, Having regard to the Authority's Guidelines (3) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, Whereas:slagen bestaat.
Appears in 1 contract
Samples: Bindend Advies
Beoordeling. Naar aanleiding van het over en weer door partijen gestelde, overweegt de Commissie als volgt.
4.1 Op de tussen partijen bestaande effectenlease-overeenkomst zijn de Bijzondere Voorwaarden Y van toepassing. In artikel 6 van die voorwaarden is bepaald dat Aangeslotene, indien Consument nalatig blijft met het betalen van één of meer termijnen, Consument schriftelijk in gebreke dient te stellen.
4.2 Aangeslotene stelt dat sprake was een achterstand en dat zij dientengevolge, zoals contractueel bepaald, Consument schriftelijk in gebreke heeft gesteld. Consument betwist de ontstane achterstand niet, doch stelt dat zij van Aangeslotene geen schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
4.3 De Autoriteit Commissie stelt vast dat partijen zijn overeengekomen dat Aangeslotene Consument schriftelijk in gebreke dient te stellen. Nu Consument evenwel stelt dat zij geen schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen, is het ex artikel 3:37 BW aan Aangeslotene om aan te tonen dat de ingebrekestelling Consument heeft bereikt. De Commissie oordeelt dat de door Aangeslotene overgelegde brief (ingebrekestelling), noch de door haar overlegde schermprinten uit haar administratie daarvoor voldoende bewijs vormen en concludeert dat Aangeslotene er niet in is geslaagd aan te tonen of voldoende aannemelijk te maken dat Consument de schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Daarbij neemt de Commissie in aanmerking dat het hier gaat om een maatregel met potentieel grote consequenties als het verkopen van overtuigd effectenwaarden en dat het, zeker voor een professionele partij als Aangeslotene, eenvoudig is een verzendwijze te kiezen waarbij komt vast te staan dat Consument schriftelijke mededelingen ook heeft ontvangen. Voorts neemt de Commissie in aanmerking dat Aangeslotene weliswaar heeft gesteld dat zij Consument over de nieuwe betalingsachterstanden heeft gebeld, maar niet of zij Consument daarbij ook heeft bereikt. Tot slot neemt de Commissie in aanmerking dat de aangemelde maatregelen geen staatssteun vormenbetalingen die Consument heeft verricht op grond van acceptgiro’s die aan een betalingsherinnering waren gehecht, zoals door de IJslandse autoriteiten wordt aangevoerd. De Autoriteit heeft twijfels omtrent de toepasselijkheid naar zij begrijpt, dateren van hoofdstuk 18B op vóór het hier behandelde geval, aangezien de staat zich er niet toe beperkt gronden en gebouwen te verkopen die zijn eigendom zijn, maar ook zijn aandelen verkoopt in een onderneming die volledig in zijn bezit is, waarbij hij als aanvullende voorwaarde stelt dat de bedrijvigheid ontstaan van de onderne- ming moet worden voortgezet. Voorts kan in dit stadium niet worden nagegaan of de IJslandse autoriteiten bij deze privatisering het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht hebben genomen. Niettegenstaande het bovenstaande kunnen de twee in hoofdstuk 18B van de richtsnoeren vastgelegde procedures achterstand op grond waarvan kan worden aangenomen Aangeslotene de overeenkomst heeft beëindigd.
4.4 Het voorgaande leidt tot de gevolgtrekking dat een verkoop Consument niet in verzuim is geraakt, geen staatssteun inhoudt, naar analogie een aanwijzing geven om te bepalen of al dan niet steun is verleend. Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 18B.2.1 rechtsgeldige ontbinding van de richtsnoeren effectenlease-overeenkomst heeft plaatsgevonden en de verkoop effectenlease-overeenkomst derhalve na 8 december 2008 is blijven voortbestaan. Dit brengt mee dat Xxxxxxxxxxxx Consument in die positie dient terug te brengen waarin deze zou hebben verkeerd indien Aangesloten de effectenlease-overeenkomst niet zou hebben ontbonden en dat Consument, naast haar achterstand, de na 8 december 2008 verschuldigd geworden maandtermijnen aan Aangeslotene dient te voldoen. Omdat de Commissie geen veroordelingen ten laste van grond Consument kan uitspreken, en gebouwen per definitie tegen marktwaarde plaats en houdt deze bijgevolg geen staatssteun inAangeslotene die (dan ook) niet heeft gevorderd, indien zal zij de beslissing ten aanzien van Aangeslotene op dit punt afhankelijk stellen van betaling door Consument van het aan Aangeslotene verschuldigde. Partijen kunnen desgewenst in onderling overleg tot een open en onvoorwaardelijke, voldoende openbaar gemaakte biedprocedure is gevolgd, die vergelijkbaar is met een veiling, waarbij het beste of enige bod wordt aanvaard. In het hier behandelde geval kan niet worden volgehouden andere wijze van afwikkeling komen.
4.5 Voorzover hieruit voortvloeit dat de bovengenoemde voorwaarden voor de tegen marktwaarde te sluiten verkoop waren vervuld. Voor het geval er geen gebruik is gemaakt van een open en onvoorwaardelijke biedprocedure, is in hoofd- stuk 18B.2.2 van de richtsnoeren een alternatieve procedure vastgelegd, waarbij wordt verondersteld dat er geen sprake is van staatssteun: de waarde die door een onafhankelijke taxateur van onroerend goed vóór de verkoop wordt vastgesteld Aangeslotene op grond van algemeen aanvaarde marktindicatieshet Algemeen Reglement BKR niet tot aanmelding van een achterstand bij het Bureau Kredietregistratie had behoren over te gaan, vormt de minimale aankoopprijs, die kan worden overeengekomen zonder dat staatssteun wordt verleend. In het onderhavige geval raamde een onafhankelijke taxateur de waarde van Iceland Cement nadat een onderhandelingspartner was geselecteerd via de biedprocedure, maar voordat de onderneming was verkocht. Hoewel de onderneming werd verkocht als een lopend bedrijf, d.w.z. op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten werden voortgezet, raamde de taxateur deze omdat zij Consument niet tijdig op de liquidatiewaardegevolgen van wanbetaling heeft gewezen, dient Aangeslotene die aanmelding ongedaan te maken, althans daaraan haar medewerking te verlenen. In beginsel kan de waarde van een in bedrijf zijnde onderneming, zelfs wanneer zij De Commissie zal op dat ogenblik verlies lijdt, niet worden geacht gelijk te zijn aan de liquidatiewaarde ervan, die is gebaseerd op de veronderstelling dat de bedrijfs- werkzaamheden zullen worden beëindigd. Voorts bestaat er reden tot twijfel ten aanzien van de taxatie van sommige van de activa van Iceland Cement die ten doel had de liquidatiewaarde van de onderneming vast te stellen. Om die redenen kan in dit stadium niet worden vastgesteld of de liquidatiewaarde van de onder- neming overeenkomt met de marktwaarde ervan. Indien de marktwaarde van de totaliteit van de aandelen van de staat in Iceland Cement hoger is dan de prijs die Íslenskt Sement ehf. ervoor heeft betaald, heeft de staat de onderneming beneden haar marktprijs verkocht. Met de verkoop zijn staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER gemoeidpunt geen veroordeling uitspreken, omdat zij zich niet kan uitspreken over zaken waarover de geschillencommissie BKR bevoegd is.
4.6 Het meer of anders gevorderde betreft geen schade die in causaal verband staat minder inkomsten heeft verkregen voor dezelfde activa dan met een particuliere marktdeelnemer die volgens de marktvoorwaarden handelt. Indien de nationale Schatkist van IJsland voor de van Iceland Cement teruggekochte activa een hogere prijs heeft betaald dan de marktwaarde ervan, zijn eveneens staats- middelen verbruikt. Ook al was de staat dezelfde dag, maar het aan Aangeslotene toe te rekenen tekortkoming en wordt derhalve afgewezen.
4.7 Nu Consument in het kader van verschillende overeenkom- sten, zowel koper als verkoper van deze activa, is er geen sprake van staatssteun indien gelijk wordt gesteld dient Aangeslotene de prijs van de activa bij beide transacties dezelfde bleef. Voorts derft de staat inkomsten wanneer hij afziet van vergoeding door Iceland Cement voor het gebruik van zijn activa Consument in Reykjavik. Deze vormen staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Over- eenkomst. De staat derft ook inkomsten door het achterwege blijven van ontvangsten, indien Iceland Cement gebruik- maakt van zijn terugkoopprijs om de activa in Reykjavik onder hun marktprijs terug te kopen. Indien wordt vastgesteld dat deze transacties niet hebben plaatsgehad tegen marktvoorwaarden en dat er bijgevolg staatsmiddelen mee zijn gemoeid, hebben Iceland Cement en/of Íslenskt Sement ehf. een voordeel genoten in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst wegens hun lagere kosten of omdat zij voor activa een hogere prijs betaald kregen dan de marktwaarde ervan. Ieder aan Iceland Cement toegekend voordeel waardoor de kosten verminderen die de onderneming normaal gezien zou maken, leidt tot een versterking van de concurrentiepositie van deze onderneming ten opzichte van de andere marktdeelnemer op de IJslandse markt voor cement, die dat voordeel niet geniet, en vervalst bijgevolg de mededinging. Elk voordeel dat aan het consortium van investeerders, Íslenskt Sement ehf, is verleend, en dat ten minste ten opzichte van de andere investeringsgroepen die hebben deel- genomen aan de biedprocedure van de IJslandse regering voor de aankoop van de aandelen, vervalst bijge- volg de mededinging. Aangezien de rechtstreekse concurrent van Iceland Cement op de IJslandse markt een onderneming is die is gevestigd in een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst en uit andere EER-landen cement in IJsland importeert, en aangezien in andere EER-landen gevestigde investeerders belangstelling hadden voor de verwerving van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd, beïnvloedt de maatregel het handelsver- keer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit vraagt zich af of de aangemelde verkoop van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd staatssteun is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Indien de maatregelen die verband houden met het privatiseringsproces staatssteun vormen, moet aanhangig maken en de Autoriteit beoordelen of deze verenig- baar zijn met behandeling van het functioneren van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit is bijgevolg genoodzaakt de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst in geschil gemaakte kosten ad € 50,- te leiden. THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY, Having regard to the Agreement on the European Economic Area (1), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26 thereof, Having regard to the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (2), in particular to Article 24 thereof as well as Article 1(2) in Part I and Article 4(4) in Part II of Protocol 3 thereof, Having regard to the Authority's Guidelines (3) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, Whereas:vergoeden.
Appears in 1 contract
Samples: Effectenlease Overeenkomst
Beoordeling. De Autoriteit bestreden beslissing moet, teneinde te voldoen aan de formelemotiveringsverplichting die de verzoekende partij afleidt uit de wet van 29 juli 1991, de juridische en feitelijke overwegingen vermelden die aan de beslissing ten grondslag liggen; die motivering moet afdoende zijn teneinde de belanghebbende in staat te stellen terdege te oordelen of het zin heeft zich tegen de beslissing te verweren met de middelen die het recht hem ter beschikking stelt. Te dezen is er niet de geformaliseerde xxxxxxxxxxxxxxxxxx het besluit van overtuigd 23 februari 2015 van de raad van bestuur van Infrabel waarbij het gemotiveerde voorstel tot gunning van de opdracht aan Xxxxxxx wordt goedgekeurd. Het gunningsverslag werd aan de verzoekende partij ter kennis gebracht samen met de bestreden beslissing. Wat de evaluatie van de prijs betreft, werd bij de analyse van de offertes de totale TCO berekend door alle opgegeven prijzen voor de 11 posten samen te tellen. Bij de kennisgeving van het verslag aan de verzoekende partij werden de afzonderlijke bedragen voor de 11 posten van de twee andere inschrijvers wit gemaakt; enkel hun globale TCO werd vrijgegeven. In de concrete omstandigheden van de zaak waarin de verzoekende partij aanklaagt dat zij in het ongewisse was omtrent de aangemelde maatregelen geen staatssteun vormen, zoals door de IJslandse autoriteiten wordt aangevoerd. De Autoriteit heeft twijfels omtrent de toepasselijkheid van hoofdstuk 18B op het hier behandelde geval, aangezien de staat zich er niet toe beperkt gronden en gebouwen te verkopen die zijn eigendom zijn, maar ook zijn aandelen verkoopt in een onderneming die volledig in zijn bezit is, waarbij hij als aanvullende voorwaarde stelt dat de bedrijvigheid van de onderne- ming moet worden voortgezet. Voorts kan in dit stadium niet worden nagegaan of de IJslandse autoriteiten bij deze privatisering het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht hebben genomen. Niettegenstaande het bovenstaande kunnen de twee in hoofdstuk 18B van de richtsnoeren vastgelegde procedures op grond waarvan kan worden aangenomen dat een verkoop geen staatssteun inhoudt, naar analogie een aanwijzing geven om te bepalen of al dan niet steun is verleend. Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 18B.2.1 van de richtsnoeren heeft de verkoop van grond en gebouwen per definitie tegen marktwaarde plaats en houdt deze bijgevolg geen staatssteun in, indien een open en onvoorwaardelijke, voldoende openbaar gemaakte biedprocedure is gevolgd, die vergelijkbaar is met een veiling, waarbij het beste of enige bod wordt aanvaard. In het hier behandelde geval kan niet worden volgehouden dat de bovengenoemde voorwaarden andere inschrijvers opgegeven eenheidsprijzen voor de tegen marktwaarde afzonderlijke posten zodat zij deze niet kon onderzoeken op “anomalieën”, is de verzoekende partij door de kennisname van het administratief dossier, in staat gesteld geweest deze cijfers te sluiten verkoop waren vervuld. Voor kennen en door het geval er geen gebruik is gemaakt indienen van een open en onvoorwaardelijke biedprocedure, is in hoofd- stuk 18B.2.2 memorie van de richtsnoeren een alternatieve procedure vastgelegd, waarbij wordt verondersteld dat er geen sprake is van staatssteun: de waarde die door een onafhankelijke taxateur van onroerend goed vóór de verkoop wordt vastgesteld wederantwoord haar tweede middel nader uit te werken op grond van algemeen aanvaarde marktindicaties, vormt de minimale aankoopprijs, haar tot dan toe onbekende gegevens die kan worden overeengekomen zonder dat staatssteun wordt verleend. In het onderhavige geval raamde een onafhankelijke taxateur de waarde van Iceland Cement nadat een onderhandelingspartner was geselecteerd via de biedprocedure, maar voordat de onderneming was verkocht. Hoewel de onderneming werd verkocht als een lopend bedrijf, d.w.z. op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten werden voortgezet, raamde de taxateur deze op de liquidatiewaarde. In beginsel kan de waarde van een in bedrijf zijnde onderneming, zelfs wanneer zij op dat ogenblik verlies lijdt, verwerende partij aanvankelijk niet worden geacht gelijk te zijn aan de liquidatiewaarde ervan, die is gebaseerd op de veronderstelling dat de bedrijfs- werkzaamheden zullen worden beëindigd. Voorts bestaat er reden tot twijfel ten aanzien van de taxatie van sommige van de activa van Iceland Cement die ten doel had de liquidatiewaarde van de onderneming vast te stellen. Om die redenen kan in dit stadium niet worden vastgesteld of de liquidatiewaarde van de onder- neming overeenkomt met de marktwaarde ervan. Indien de marktwaarde van de totaliteit van de aandelen van de staat in Iceland Cement hoger is dan de prijs die Íslenskt Sement ehf. ervoor heeft betaald, heeft de staat de onderneming beneden haar marktprijs verkocht. Met de verkoop zijn staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER gemoeid, omdat de staat minder inkomsten heeft verkregen voor dezelfde activa dan een particuliere marktdeelnemer die volgens de marktvoorwaarden handelt. Indien de nationale Schatkist van IJsland voor de van Iceland Cement teruggekochte activa een hogere prijs heeft betaald dan de marktwaarde ervan, zijn eveneens staats- middelen verbruikt. Ook al was de staat dezelfde dag, maar het wou vrijgeven in het kader van verschillende overeenkom- sten, zowel koper als verkoper de bescherming van deze activa, is er geen sprake van staatssteun indien de prijs vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Een nietigverklaring van de activa bij beide transacties dezelfde bleef. Voorts derft de staat inkomsten wanneer hij afziet gunningsbeslissing op grond van vergoeding door Iceland Cement voor het gebruik van zijn activa in Reykjavik. Deze vormen staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, een schending van de EER-Over- eenkomst. De staat derft ook inkomsten door formelemotiveringsplicht omdat de verzoekende partij bij het achterwege blijven instellen van ontvangstenhaar beroep deze cijfers nog niet kende, indien Iceland Cement gebruik- maakt van zijn terugkoopprijs om de activa in Reykjavik onder hun marktprijs terug te kopen. Indien wordt vastgesteld dat deze transacties niet hebben plaatsgehad tegen marktvoorwaarden en dat er bijgevolg staatsmiddelen mee zijn gemoeid, hebben Iceland Cement en/of Íslenskt Sement ehf. een voordeel genoten in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst wegens hun lagere kosten of omdat zij voor activa een hogere prijs betaald kregen dan de marktwaarde ervan. Ieder aan Iceland Cement toegekend voordeel waardoor de kosten verminderen die de onderneming normaal gezien zou maken, leidt tot een versterking van de concurrentiepositie van deze onderneming ten opzichte van de andere marktdeelnemer op de IJslandse markt voor cement, die dat voordeel niet geniet, en vervalst bijgevolg de mededinging. Elk voordeel dat aan het consortium van investeerders, Íslenskt Sement ehf, is verleend, en dat ten minste ten opzichte van de andere investeringsgroepen die hebben deel- genomen aan de biedprocedure van de IJslandse regering voor de aankoop van de aandelen, vervalst bijge- volg de mededinging. Aangezien de rechtstreekse concurrent van Iceland Cement op de IJslandse markt een onderneming is die is gevestigd in een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst en uit andere EER-landen cement in IJsland importeert, en aangezien in andere EER-landen gevestigde investeerders belangstelling hadden voor de verwerving van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd, beïnvloedt de maatregel het handelsver- keer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit vraagt zich af of de aangemelde verkoop van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd staatssteun is in de zin huidige stand van artikel 61, lid 1, van het geding niet meer dienstig voor de EER-Overeenkomst. Indien de maatregelen die verband houden met verzoekende partij; zij is tijdens het privatiseringsproces staatssteun vormen, moet de Autoriteit beoordelen of deze verenig- baar zijn met het functioneren van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit is bijgevolg genoodzaakt de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst geding wel afdoende in staat gesteld voor haar rechten op te leiden. THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY, Having regard to the Agreement on the European Economic Area (1), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26 thereof, Having regard to the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (2), in particular to Article 24 thereof as well as Article 1(2) in Part I and Article 4(4) in Part II of Protocol 3 thereof, Having regard to the Authority's Guidelines (3) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, Whereas:komen.
Appears in 1 contract
Samples: Not Applicable
Beoordeling. De Autoriteit is er niet 4.1 Het door Aangeslotene ingenomen standpunt, te weten dat zij in deze kwestie louter als risicodragende verzekeringsmaatschappij optreedt nu zij de behandeling van overtuigd dat de aangemelde maatregelen geen staatssteun vormen, zoals door de IJslandse autoriteiten wordt aangevoerdzaken geheel uit handen heeft gegeven c.q. De Autoriteit heeft twijfels omtrent de toepasselijkheid van hoofdstuk 18B op het hier behandelde geval, aangezien de staat zich er niet toe beperkt gronden en gebouwen te verkopen die zijn eigendom zijn, maar ook zijn aandelen verkoopt in een onderneming die volledig in zijn bezit is, waarbij hij als aanvullende voorwaarde stelt dat de bedrijvigheid van de onderne- ming moet worden voortgezet. Voorts kan in dit stadium niet worden nagegaan of de IJslandse autoriteiten bij deze privatisering het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht hebben genomen. Niettegenstaande het bovenstaande kunnen de twee in hoofdstuk 18B van de richtsnoeren vastgelegde procedures op grond waarvan kan worden aangenomen dat een verkoop geen staatssteun inhoudt, naar analogie een aanwijzing geven om te bepalen of al dan niet steun is verleend. Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 18B.2.1 van de richtsnoeren heeft de verkoop van grond en gebouwen per definitie tegen marktwaarde plaats en houdt deze bijgevolg geen staatssteun in, indien een open en onvoorwaardelijke, voldoende openbaar gemaakte biedprocedure is gevolgd, die vergelijkbaar is met een veiling, waarbij het beste of enige bod wordt aanvaard. In het hier behandelde geval kan niet worden volgehouden dat de bovengenoemde voorwaarden voor de tegen marktwaarde te sluiten verkoop waren vervuld. Voor het geval er geen gebruik is gemaakt van een open en onvoorwaardelijke biedprocedure, is in hoofd- stuk 18B.2.2 van de richtsnoeren een alternatieve procedure vastgelegd, waarbij wordt verondersteld dat er geen sprake is van staatssteun: de waarde die door een onafhankelijke taxateur van onroerend goed vóór de verkoop wordt vastgesteld op grond van algemeen aanvaarde marktindicatiesde wet heeft moeten geven, vormt behoeft naar het oordeel van de minimale aankoopprijsCommissie in zoverre nuancering dat deze positie Aangeslotene niet ontslaat van haar verantwoordelijkheid voor het deskundig toezicht op de kwaliteit van de verleende rechtsbijstand alsmede de aan die rechtsbijstand bestede gelden (Vergelijk XxX, die Xx. 0000/00 Xxx). Dit betekent dat - zeker in geval van klachten over niet alleen de uitvoering van de rechtsbijstand maar ook over de uitleg van de verzekeringsvoorwaarden, zoals in casu - een louter marginale toetsing in voorkomende gevallen niet toereikend kan zijn. Aangeslotene kan om deze reden dan ook niet volstaan met een verwijzing naar reeds door de schaderegelaar ingenomen standpunten. De Commissie is van oordeel dat Aangeslotene Consument ten onrechte lange tijd in het ongewisse heeft gelaten omtrent de uitleg van de verzekeringsvoorwaarden en de wijze waarop aan de behandeling van zijn rechtshulpverzoeken vorm zou (moeten) worden overeengekomen zonder dat staatssteun wordt verleendgegeven.
4.2 Uitgangspunt bij de beoordeling vormen de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. In het onderhavige geval raamde een onafhankelijke taxateur de waarde van Iceland Cement nadat een onderhandelingspartner was geselecteerd via de biedprocedure, maar voordat de onderneming was verkocht. Hoewel de onderneming werd verkocht als een lopend bedrijf, d.w.z. op voorwaarde Daaruit vloeit voort dat de bedrijfsactiviteiten werden voortgezetrechtsbijstand in beginsel wordt verleend door de deskundigen die bij de schaderegelaar in loondienst zijn (artikel 4 lid 1 van de Bijzondere Voorwaarden Rechtsbijstand Particulieren). De kosten van door de schaderegelaar voor de uitvoering van de rechtsbijstand noodzakelijkerwijs ingeschakelde externe deskundigen worden vergoed tot een maximum van € 12.500,- per geschil (artikel 4 lid 2 jo artikel 5 lid 1 sub 1 van de Bijzondere Voorwaarden Rechtsbijstand Particulieren). Uit de stukken en het ter zitting gestelde blijkt dat Consument voor onderdelen van de door hem gevoerde procedure aan de schade- regelaar heeft gevraagd de zaak (weer) terug te nemen. De schaderegelaar heeft hierop laten weten dat het tot zijn maatschappijbeleid behoort om een eenmaal uitbestede zaak niet meer zelf in behandeling (terug) te nemen. Door Aangeslotene is niet gesteld en het is de Commissie evenmin op andere wijze gebleken dat het feitelijk onmogelijk was de inhoudelijke behandeling van de zaak gedeeltelijk (weer) intern ter hand te nemen.
4.3 Naar het oordeel van de Commissie vallen de (financiële) consequenties van het maatschappijbeleid niet binnen de risicosfeer van Consument. Door de keuze van de schaderegelaar om niet zelf (gedeeltelijk) tot inhoudelijke behandeling over te gaan, raamde is Consument geconfronteerd met het bereiken van het kostenmaximum, terwijl geen sprake was van een noodzaak tot het geheel uitbesteden van de taxateur deze zaaksbehandeling aan een externe deskundige. Nu de algehele uitbesteding van de zaak niet is terug te voeren op de liquidatiewaarde. In beginsel voornoemde verzekeringsvoorwaarden en Aangeslotene bij herhaling niet is ingegaan op het verzoek van Consument om op onderdelen de zaak intern te behandelen, kan Aangeslotene in redelijkheid geen beroep doen op de waarde in artikel 4 sub 2 opgenomen bepaling omtrent het kostenmaximum.
4.4 Ofschoon Xxxxxxxxxxxx met haar interpretatie van het begrip “geschil” zoals genoemd in artikel 4 lid 2 van de verzekeringsvoorwaarden, naar het oordeel van de Commissie geen blijk geeft van een onjuiste opvatting, heeft Aangeslotene in bedrijf zijnde onderneming, zelfs wanneer zij de onderhavige situatie onvoldoende onderscheid gemaakt tussen haar rol als eind- verantwoordelijke risicodrager en die van de schaderegelaar. Hierdoor heeft het Consument ontbroken aan duidelijkheid omtrent de inhoud en de uitleg van het met Aangeslotene overeengekomen contract. Ditzelfde geldt voor de uitleg van de in de verzekeringsvoorwaarden opgenomen geschillenregeling. De vraag of sprake is geweest van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de verzekerings- overeenkomst kan echter verder onbesproken blijven nu het onder 4.3 overwogene reeds meebrengt dat Aangeslotene dient op dat ogenblik verlies lijdt, te komen voor de nog niet worden geacht gelijk te zijn aan betaalde advocaatkosten.
4.5 Het voorgaande leidt de liquidatiewaarde ervan, die is gebaseerd op de veronderstelling Commissie tot het oordeel dat de bedrijfs- werkzaamheden zullen vordering van Consument zal worden beëindigd. Voorts bestaat er reden tot twijfel ten aanzien van de taxatie van sommige van de activa van Iceland Cement die ten doel had de liquidatiewaarde van de onderneming vast te stellen. Om die redenen kan in dit stadium niet worden vastgesteld of de liquidatiewaarde van de onder- neming overeenkomt met de marktwaarde ervan. Indien de marktwaarde van de totaliteit van de aandelen van de staat in Iceland Cement hoger is dan de prijs die Íslenskt Sement ehf. ervoor heeft betaald, heeft de staat de onderneming beneden haar marktprijs verkocht. Met de verkoop zijn staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER gemoeid, omdat de staat minder inkomsten heeft verkregen voor dezelfde activa dan een particuliere marktdeelnemer die volgens de marktvoorwaarden handelt. Indien de nationale Schatkist van IJsland voor de van Iceland Cement teruggekochte activa een hogere prijs heeft betaald dan de marktwaarde ervan, zijn eveneens staats- middelen verbruikt. Ook al was de staat dezelfde dag, maar het in het kader van verschillende overeenkom- sten, zowel koper als verkoper van deze activa, is er geen sprake van staatssteun indien de prijs van de activa bij beide transacties dezelfde bleef. Voorts derft de staat inkomsten wanneer hij afziet van vergoeding door Iceland Cement voor het gebruik van zijn activa in Reykjavik. Deze vormen staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Over- eenkomst. De staat derft ook inkomsten door het achterwege blijven van ontvangsten, indien Iceland Cement gebruik- maakt van zijn terugkoopprijs om de activa in Reykjavik onder hun marktprijs terug te kopen. Indien wordt vastgesteld dat deze transacties niet hebben plaatsgehad tegen marktvoorwaarden en dat er bijgevolg staatsmiddelen mee zijn gemoeid, hebben Iceland Cement en/of Íslenskt Sement ehf. een voordeel genoten in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst wegens hun lagere kosten of omdat zij voor activa een hogere prijs betaald kregen dan de marktwaarde ervan. Ieder aan Iceland Cement toegekend voordeel waardoor de kosten verminderen die de onderneming normaal gezien zou maken, leidt tot een versterking van de concurrentiepositie van deze onderneming ten opzichte van de andere marktdeelnemer op de IJslandse markt voor cement, die dat voordeel niet geniet, en vervalst bijgevolg de mededinging. Elk voordeel dat aan het consortium van investeerders, Íslenskt Sement ehf, is verleend, en dat ten minste ten opzichte van de andere investeringsgroepen die hebben deel- genomen aan de biedprocedure van de IJslandse regering voor de aankoop van de aandelen, vervalst bijge- volg de mededinging. Aangezien de rechtstreekse concurrent van Iceland Cement op de IJslandse markt een onderneming is die is gevestigd in een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst en uit andere EER-landen cement in IJsland importeert, en aangezien in andere EER-landen gevestigde investeerders belangstelling hadden voor de verwerving van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd, beïnvloedt de maatregel het handelsver- keer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit vraagt zich af of de aangemelde verkoop van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd staatssteun is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Indien de maatregelen die verband houden met het privatiseringsproces staatssteun vormen, moet de Autoriteit beoordelen of deze verenig- baar zijn met het functioneren van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit is bijgevolg genoodzaakt de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst in te leiden. THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY, Having regard to the Agreement on the European Economic Area (1), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26 thereof, Having regard to the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (2), in particular to Article 24 thereof as well as Article 1(2) in Part I and Article 4(4) in Part II of Protocol 3 thereof, Having regard to the Authority's Guidelines (3) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, Whereas:toegewezen.
Appears in 1 contract
Samples: Bindend Advies
Beoordeling. De Autoriteit 6.1 Betreffende de gevorderde vergoeding wegens bescherming preventieadviseur Xxxxx vordert om verweerster te veroordelen tot betaling van een vergoeding van 14.967,14 euro wegens beweerde overtreding van de ontslagbescherming van de preventieadviseur, verhoogd met de wettelijke intresten vanaf 20 september 2018. Overeenkomstig artikel 10 van de wet van 20 december 2002 betreffende de bescherming van de preventieadviseur is de werkgever aan de preventieadviseur wiens overeenkomst wordt beëindigd, een vergoeding verschuldigd in de volgende gevallen:
1° wanneer de werkgever de krachtens deze wet voorgeschreven procedures niet volgt;
2° wanneer de arbeidsrechtbank of het arbeidshof, in het kader van de procedure als bedoeld in artikel 6, tweede lid, erkent dat er niet afbreuk is gedaan aan de onafhankelijkheid van overtuigd de preventieadviseur of dat de aangemelde maatregelen geen staatssteun vormenaangevoerde redenen betreffende de onbekwaamheid om zijn opdrachten uit te oefenen niet bewezen zijn;
3° wanneer de werkgever de overeenkomst in strijd met de bepaling van artikel 9 beëindigt. Artikel 6, zoals tweede lid Wet van 20 december 2002 bepaalt: "Indien de preventieadviseur niet akkoord gaat met de beëindiging van de overeenkomst, kan hij de bevoegde arbeidsrechtbank verzoeken vast te stellen dat afbreuk is gedaan aan zijn onafhankelijkheid of dat de aangevoerde redenen betreffende de onbekwaamheid om zijn opdrachten uit te oefenen niet bewezen zijn." Er dient in casu vooreerst te worden nagegaan op welke wijze de arbeidsovereenkomst werd beëindigd, en meer in het bijzonder of dit gebeurde volgens de door voormelde wet voorgeschreven procedure: De werkgever die het voornemen heeft om de IJslandse autoriteiten wordt aangevoerdovereenkomst van een preventieadviseur te beëindigen, is verplicht tegelijkertijd: (artikel 5 Wet)
1° aan de betrokken preventieadviseur bij een aangetekende brief de redenen waarom hij de overeenkomst wil beëindigen en het bewijs van die redenen mee te delen;
2° aan de leden van het comité of de comités aan wie ook het voorafgaand akkoord over de aanduiding moet gevraagd worden bij een aangetekende brief een voorafgaand akkoord over de beëindiging van de overeenkomst te vragen en hen een afschrift mee te delen van de brief die werd verzonden aan de betrokken preventieadviseur. De Autoriteit heeft twijfels omtrent Indien er een akkoord is van het Comité, mag de toepasselijkheid van hoofdstuk 18B op het hier behandelde werkgever de overeenkomst met de preventieadviseur beëindigen, mits naleving, in voorkomend geval, aangezien de staat zich er niet toe beperkt gronden en gebouwen te verkopen die zijn eigendom zijn, maar ook zijn aandelen verkoopt in een onderneming die volledig in zijn bezit is, waarbij hij als aanvullende voorwaarde stelt dat de bedrijvigheid van de onderne- ming moet worden voortgezet. Voorts kan in dit stadium niet worden nagegaan of de IJslandse autoriteiten bij deze privatisering het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht hebben genomen. Niettegenstaande het bovenstaande kunnen de twee in hoofdstuk 18B van de richtsnoeren vastgelegde procedures op grond waarvan kan worden aangenomen dat een verkoop geen staatssteun inhoudt, naar analogie een aanwijzing geven om te bepalen of al dan niet steun is verleend. Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 18B.2.1 de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. (artikel 6, eerste lid Wet) Xxxxx meent dat verweerster de voorgeschreven procedure niet heeft nageleefd, en hem reeds op 6 september 2018 haar beslissing om hem te ontslaan meedeelde. Volgens eiser handelde verwerende partij in overeenstemming met een verbreking van de richtsnoeren heeft de verkoop arbeidsovereenkomst op datum van grond 6 september 2018, waar men hem vrijstelde van prestaties, omdat men van oordeel is dat elke verdere samenwerking onmiddellijk en gebouwen per definitie tegen marktwaarde plaats en houdt deze bijgevolg geen staatssteun in, indien een open en onvoorwaardelijke, voldoende openbaar gemaakte biedprocedure is gevolgd, die vergelijkbaar is met een veiling, waarbij het beste of enige bod wordt aanvaarddefinitief onmogelijk is. In het hier behandelde geval kan niet worden volgehouden dat de bovengenoemde voorwaarden voor de tegen marktwaarde te sluiten verkoop waren vervuld. Voor het geval er geen gebruik is gemaakt van een open en onvoorwaardelijke biedprocedure, is in hoofd- stuk 18B.2.2 van de richtsnoeren een alternatieve procedure vastgelegd, waarbij wordt verondersteld Verweerster betwist dat er geen sprake is van staatssteun: een ontslag om dringende reden op 6 september 2018 Het ontslag wordt door het Hof van Xxxxxxxx gedefinieerd als de waarde die door handeling waarbij een onafhankelijke taxateur van onroerend goed vóór partij aan de verkoop wordt vastgesteld op grond van algemeen aanvaarde marktindicatiesandere partij ter kennis brengt dat zij besloten heeft de arbeidsovereenkomst te beëindigen (o.m Cass. 11 mei 1981, vormt de minimale aankoopprijsRW 1981-82, die kan worden overeengekomen zonder dat staatssteun wordt verleend2837; Cass. In het onderhavige geval raamde 19 mei 2008, RABG 2009, af1.3, 157) Het ontslag is weliswaar een onafhankelijke taxateur de waarde van Iceland Cement nadat een onderhandelingspartner was geselecteerd via de biedprocedureeenzijdige rechtshandeling, maar voordat de onderneming was verkocht. Hoewel de onderneming werd verkocht als een lopend bedrijf, d.w.z. op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten werden voortgezet, raamde de taxateur deze op de liquidatiewaarde. In beginsel zij kan de waarde van een in bedrijf zijnde onderneming, zelfs wanneer zij op dat ogenblik verlies lijdt, niet worden geacht gelijk te zijn aan de liquidatiewaarde ervan, die is gebaseerd op de veronderstelling dat de bedrijfs- werkzaamheden zullen worden beëindigd. Voorts bestaat er reden tot twijfel ten aanzien van de taxatie van sommige van de activa van Iceland Cement die ten doel had de liquidatiewaarde van de onderneming vast te stellen. Om die redenen kan in dit stadium niet worden vastgesteld of de liquidatiewaarde van de onder- neming overeenkomt met de marktwaarde ervan. Indien de marktwaarde van de totaliteit van de aandelen van de staat in Iceland Cement hoger is dan de prijs die Íslenskt Sement ehf. ervoor heeft betaaldwederpartij maar gevolgen hebben, heeft de staat de onderneming beneden haar marktprijs verkocht. Met de verkoop zijn staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER gemoeid, omdat de staat minder inkomsten heeft verkregen voor dezelfde activa dan een particuliere marktdeelnemer die volgens de marktvoorwaarden handelt. Indien de nationale Schatkist van IJsland voor de van Iceland Cement teruggekochte activa een hogere prijs heeft betaald dan de marktwaarde ervan, zijn eveneens staats- middelen verbruikt. Ook al was de staat dezelfde dag, maar het in het kader van verschillende overeenkom- sten, zowel koper als verkoper van deze activa, is er geen sprake van staatssteun indien de prijs van de activa bij beide transacties dezelfde bleef. Voorts derft de staat inkomsten wanneer hij afziet van vergoeding door Iceland Cement voor het gebruik van zijn activa in Reykjavik. Deze vormen staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Over- eenkomstbeslissing tot ontslag aan die partij op een ondubbelzinnige wijze is ter kennis gebracht. De staat derft ook inkomsten door het achterwege blijven van ontvangsten, indien Iceland Cement gebruik- maakt van zijn terugkoopprijs om de activa in Reykjavik onder hun marktprijs terug te kopenwil tot beëindiging moet m.a.w. Indien wordt vastgesteld dat deze transacties niet hebben plaatsgehad tegen marktvoorwaarden en dat er bijgevolg staatsmiddelen mee zijn gemoeid, hebben Iceland Cement en/of Íslenskt Sement ehf. een voordeel genoten in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst wegens hun lagere kosten of omdat zij voor activa een hogere prijs betaald kregen dan de marktwaarde ervan. Ieder aan Iceland Cement toegekend voordeel waardoor de kosten verminderen die de onderneming normaal gezien zou maken, leidt tot een versterking van de concurrentiepositie van deze onderneming veruitwendigd worden ten opzichte overstaan van de andere marktdeelnemer partij, aan wie m.a.w. moet kennis zijn gegeven van het ontslag. (XXX XXXXXXXXXX X., XXXXXX X., VANOVERBEKE S., "Overzicht van rechtspraak. Arbeidsovereenkomsten (1988-2005) TPR 2006, afl. 1, 377-407) Krachtens de artikelen 1315 B.W. en 870 Ger.W. moet de werknemer die zich als eiser beroept op een ontslag dat hem gegeven is, het bewijs leveren van de IJslandse markt voor cementomstandigheid dat de werkgever eenzijdig de arbeidsovereenkomst heeft beëindigd. (Cass. 15 januari 1996, die JTT 1996, 241) Ten einde aan te tonen dat voordeel niet geniethij reeds op 6 september 2018 werd ontslagen, zonder naleving van de procedure zoals voorgeschreven door de hoger vermelde wet van 20 december 2002, verwijst xxxxx naar zijn e-mail van 6 september 2018, en vervalst bijgevolg naar het voorstel van dading dat hem door verweerster werd overgemaakt. Uit de mededinging. Elk voordeel door partijen voorgebrachte stukken blijkt dat aan het consortium van investeerderser op 6 september 2018 een bespreking heeft plaatsgevonden tussen eiser, Íslenskt Sement ehf, is verleend, de directeur en dat ten minste ten opzichte de voorzitter van de andere investeringsgroepen die hebben deel- genomen aan Raad van Bestuur van verweerster. Uit het e-mailverkeer tussen partijen blijkt dat xxxxx werd geconfronteerd met een aantal berichten op zijn Facebookpagina. Na de biedprocedure betrokken bespreking stelt xxxxx in een e-mail van 6 september 2018: "Ik wil graag nog even resumeren wat vanmiddag, 06/09/2018, werd besproken met Xxxxx en de voorzitter van de IJslandse regering Raad van Bestuur, de heer L. D. B.. In het gesprek is naar voor gekomen dat berichten op mijn Facebookpagina als beoordeling gelden voor de aankoop reden van de aandelenvoorstel tot ontslag...". Eisende partij geeft in voormelde e-mail zelf aan dat het nog maar om een voorstel tot ontslag ging, vervalst bijge- volg de mededingingwaaruit kan worden afgeleid dat verwerende partij wel het voornemen tot ontslag had, doch nog niet effectief was overgegaan tot ontslag. Aangezien de rechtstreekse concurrent Xxxxx werd vanaf 7 september 2018 vrijgesteld van Iceland Cement op de IJslandse markt een onderneming is die is gevestigd in een andere staat die partij is bij de EERprestaties, doch blijkt dit zonder enige betwisting of voorbehoud te hebben aanvaard. In zijn e-Overeenkomst en uit andere EER-landen cement in IJsland importeert, en aangezien in andere EER-landen gevestigde investeerders belangstelling hadden voor de verwerving van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd, beïnvloedt de maatregel het handelsver- keer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomstmail dd. De Autoriteit vraagt zich af of de aangemelde verkoop van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd staatssteun is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Indien de maatregelen die verband houden met het privatiseringsproces staatssteun vormen, moet de Autoriteit beoordelen of deze verenig- baar zijn met het functioneren van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit is bijgevolg genoodzaakt de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst in te leiden. THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY, Having regard to the Agreement on the European Economic Area (1), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26 thereof, Having regard to the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (2), in particular to Article 24 thereof as well as Article 1(2) in Part I and Article 4(4) in Part II of Protocol 3 thereof, Having regard to the Authority's Guidelines (3) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, Whereas6 september 2018 stelt hij dienaangaande:
Appears in 1 contract
Samples: Labour Court Ruling
Beoordeling. 4.1 De Autoriteit is er niet vragen die aan de Commissie voorliggen, zijn of de Adviseur fouten heeft gemaakt in het adviestraject en of de Adviseur de schade die Consumenten daardoor geleden stellen te hebben, moet vergoeden. Als meest verstrekkende verweer heeft de Adviseur echter het standpunt ingenomen dat Consumenten het aanbod van overtuigd de Adviseur als verwoord in de Brief hebben aanvaard en dat partijen elkaar over en weer finale kwijting hebben verleend. Alvorens toe te komen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil zal de Commissie dus eerst dit processuele verweer moeten beoordelen.
4.2 Naar het oordeel van de Commissie hebben partijen elkaar over en weer finale kwijting verleend. Dat oordeel zal hierna worden toegelicht. Vaststaat dat de aangemelde maatregelen geen staatssteun vormen, zoals Adviseur Consumenten het aanbod heeft gedaan om het geschil tussen partijen te beëindigen na betaling door de IJslandse autoriteiten wordt aangevoerdAdviseur van een bedrag van € 1.149,99 aan Consumenten. De Autoriteit heeft twijfels omtrent de toepasselijkheid van hoofdstuk 18B op Ook staat vast dat Consumenten dit aanbod hebben aanvaard. Ter zitting hebben zij dat erkend. Daarmee is naar het hier behandelde geval, aangezien de staat zich er niet toe beperkt gronden en gebouwen te verkopen die zijn eigendom zijn, maar ook zijn aandelen verkoopt in een onderneming die volledig in zijn bezit is, waarbij hij als aanvullende voorwaarde stelt dat de bedrijvigheid oordeel van de onderne- ming moet worden voortgezet. Voorts kan in dit stadium niet worden nagegaan of de IJslandse autoriteiten bij deze privatisering het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht hebben genomen. Niettegenstaande het bovenstaande kunnen de twee in hoofdstuk 18B van de richtsnoeren vastgelegde procedures op grond waarvan kan worden aangenomen dat een verkoop geen staatssteun inhoudt, naar analogie een aanwijzing geven om te bepalen of al dan niet steun is verleend. Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 18B.2.1 van de richtsnoeren heeft de verkoop van grond en gebouwen per definitie tegen marktwaarde plaats en houdt deze bijgevolg geen staatssteun in, indien een open en onvoorwaardelijke, voldoende openbaar gemaakte biedprocedure is gevolgd, die vergelijkbaar is met een veiling, waarbij het beste of enige bod wordt aanvaard. In het hier behandelde geval kan niet worden volgehouden dat de bovengenoemde voorwaarden voor de tegen marktwaarde te sluiten verkoop waren vervuld. Voor het geval er geen gebruik is gemaakt van een open en onvoorwaardelijke biedprocedure, is in hoofd- stuk 18B.2.2 van de richtsnoeren een alternatieve procedure vastgelegd, waarbij wordt verondersteld dat er geen sprake is van staatssteun: de waarde die door een onafhankelijke taxateur van onroerend goed vóór de verkoop wordt vastgesteld Commissie op grond van algemeen aanvaarde marktindicatiesartikel 6:217 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) een overeenkomst tussen partijen tot stand gekomen, vormt meer specifiek een vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:900 lid 1 BW. Ter zitting hebben Consumenten aangevoerd dat zij zich niet gebonden achten aan de minimale aankoopprijsvaststellings- overeenkomst omdat deze onder druk van de Adviseur tot stand is gekomen. De Commissie begrijpt dat Consumenten daarmee een beroep doen op de vernietigbaarheid van de vaststellingsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:904 lid 1 BW wegens totstandkoming ervan in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Dat standpunt is echter niet steekhoudend. Ter zitting hebben Consumenten niet aannemelijk gemaakt dat en hoe zij onder druk zijn gezet door de Adviseur. De processtukken kunnen ook niet tot die conclusie leiden. Daartegenover heeft de Adviseur ter zitting naar het oordeel van de Commissie voldoende aannemelijk gemaakt dat hij telkens heeft gezocht naar een oplossing voor het geschil tussen partijen zonder druk uit te oefenen. Ook staat vast dat hij zijn advieskosten heeft gecrediteerd. Bovendien is in voldoende mate komen vast te staan dat Consumenten genoeg tijd hebben gehad om over het aanbod van de Adviseur na te denken. Vaststaat immers dat tussen het aanbod en de schriftelijke aanvaarding zes dagen liggen.
4.3 Nu het processuele verweer van de Adviseur slaagt, die kan worden overeengekomen zonder dat staatssteun wordt verleendeen inhoudelijke beoordeling van de klachten van Consumenten achterwege blijven. In het onderhavige geval raamde een onafhankelijke taxateur de waarde van Iceland Cement nadat een onderhandelingspartner was geselecteerd via de biedprocedure, maar voordat de onderneming was verkocht. Hoewel de onderneming werd verkocht als een lopend bedrijf, d.w.z. op voorwaarde De Commissie komt hier niet aan toe.
4.4 De conclusie is dat de bedrijfsactiviteiten werden voortgezet, raamde Commissie niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil tussen partijen omdat partijen de taxateur deze op de liquidatiewaardebeëindiging van hun geschil al hebben vastgelegd in een bindende vaststellingsovereenkomst. In beginsel kan de waarde Daaruit blijkt dat partijen over en weer niets meer van een in bedrijf zijnde onderneming, zelfs wanneer zij op dat ogenblik verlies lijdt, niet worden geacht gelijk elkaar te zijn aan de liquidatiewaarde ervan, die is gebaseerd op de veronderstelling dat de bedrijfs- werkzaamheden zullen worden beëindigd. Voorts bestaat er reden tot twijfel ten aanzien van de taxatie van sommige van de activa van Iceland Cement die ten doel had de liquidatiewaarde van de onderneming vast te stellen. Om die redenen kan in dit stadium niet worden vastgesteld of de liquidatiewaarde van de onder- neming overeenkomt met de marktwaarde ervan. Indien de marktwaarde van de totaliteit van de aandelen van de staat in Iceland Cement hoger is dan de prijs die Íslenskt Sement ehf. ervoor heeft betaald, heeft de staat de onderneming beneden haar marktprijs verkocht. Met de verkoop zijn staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER gemoeid, omdat de staat minder inkomsten heeft verkregen voor dezelfde activa dan een particuliere marktdeelnemer die volgens de marktvoorwaarden handelt. Indien de nationale Schatkist van IJsland voor de van Iceland Cement teruggekochte activa een hogere prijs heeft betaald dan de marktwaarde ervan, zijn eveneens staats- middelen verbruikt. Ook al was de staat dezelfde dag, maar het in het kader van verschillende overeenkom- sten, zowel koper als verkoper van deze activa, is er geen sprake van staatssteun indien de prijs van de activa bij beide transacties dezelfde bleef. Voorts derft de staat inkomsten wanneer hij afziet van vergoeding door Iceland Cement voor het gebruik van zijn activa in Reykjavik. Deze vormen staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Over- eenkomstvorderen hebben. De staat derft ook inkomsten door het achterwege blijven Commissie wijst de vorderingen van ontvangsten, indien Iceland Cement gebruik- maakt van zijn terugkoopprijs om de activa in Reykjavik onder hun marktprijs terug te kopen. Indien wordt vastgesteld dat deze transacties niet hebben plaatsgehad tegen marktvoorwaarden en dat er bijgevolg staatsmiddelen mee zijn gemoeid, hebben Iceland Cement en/of Íslenskt Sement ehf. een voordeel genoten in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst wegens hun lagere kosten of omdat zij voor activa een hogere prijs betaald kregen dan de marktwaarde ervan. Ieder aan Iceland Cement toegekend voordeel waardoor de kosten verminderen die de onderneming normaal gezien zou maken, leidt tot een versterking van de concurrentiepositie van deze onderneming ten opzichte van de andere marktdeelnemer op de IJslandse markt voor cement, die dat voordeel niet geniet, en vervalst bijgevolg de mededinging. Elk voordeel dat aan het consortium van investeerders, Íslenskt Sement ehf, is verleend, en dat ten minste ten opzichte van de andere investeringsgroepen die hebben deel- genomen aan de biedprocedure van de IJslandse regering voor de aankoop van de aandelen, vervalst bijge- volg de mededinging. Aangezien de rechtstreekse concurrent van Iceland Cement op de IJslandse markt een onderneming is die is gevestigd in een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst en uit andere EER-landen cement in IJsland importeert, en aangezien in andere EER-landen gevestigde investeerders belangstelling hadden voor de verwerving van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd, beïnvloedt de maatregel het handelsver- keer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit vraagt zich af of de aangemelde verkoop van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd staatssteun is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Indien de maatregelen die verband houden met het privatiseringsproces staatssteun vormen, moet de Autoriteit beoordelen of deze verenig- baar zijn met het functioneren van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit is bijgevolg genoodzaakt de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst in te leiden. THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY, Having regard to the Agreement on the European Economic Area (1), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26 thereof, Having regard to the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (2), in particular to Article 24 thereof as well as Article 1(2) in Part I and Article 4(4) in Part II of Protocol 3 thereof, Having regard to the Authority's Guidelines (3) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, Whereas:Consumenten daarom af.
Appears in 1 contract
Samples: Bindend Advies
Beoordeling. De Autoriteit is er niet van overtuigd 4.1 Consument klaagt erover dat de aangemelde maatregelen geen staatssteun vormenBank en Verzekeraar in strijd handelen met de overeenkomst met Consument door een premieverhoging van meer dan 100% toe te passen. Alvorens de Commissie ingaat op de verplichtingen van partijen geeft zij een toelichting op de verhoudingen tussen partijen.
4.2 Consument heeft een overeenkomst van verzekering met Verzekeraar. Klachten over de uitvoering van die overeenkomst, zoals door de IJslandse autoriteiten wordt aangevoerddienen dan ook aan Verzekeraar gericht te worden. De Autoriteit Bank is geen partij bij deze overeenkomst.
4.3 Voor de beoordeling van de klacht van Consument is primair de inhoud van de overeenkomst en bijbehorende voorwaarden van belang, in het bijzonder het in ro. 21. geciteerde artikel 7.b. Daaruit vloeit voort dat de hoogte van de te betalen premie afhankelijk is van de hoogte van de rente “…die de geldverstrekkende instelling berekent over vijf jaars hypothecaire geldleningen, zonder gemeente garantie, welke 90% van de executiewaarde van het onroerend goed niet overschrijden, verminderd met 1 ½. Bij wijziging van het rentepercentage op de genoemde hypothecaire geldleningen wordt eveneens het rentepercentage voor de genoemde spaarrekening gewijzigd.” Aanvankelijk kon de premie eens in de vijf jaar aan de hiervoor beschreven hypotheekrente worden aangepast, later eens in de drie jaar en uiteindelijk één keer per jaar. Uit de overeenkomst en bijbehorende voorwaarden vloeit geen maximering van de premie voort. Dit verhoudt zich ook niet tot de koppeling met de in artikel 7.b beschreven hypotheekrente. Gesteld noch gebleken is dat Consument over deze werking van de overeenkomst bij het aangaan ervan vragen gesteld heeft. De Commissie houdt het er dan ook voor dat Consument hiermee akkoord was. Op basis van de overeenkomst en bijbehorende voorwaarden is Verzekeraar niet gehouden een premiemaximering toe te passen ten behoeve van Consument.
4.4 Zoals gezegd is de Bank geen partij bij de verzekeringsovereenkomst tussen Consument en Verzekeraar. Uit deze overeenkomst vloeien dan ook geen verplichtingen voor de Bank voort. Uit het dossier blijkt evenmin dat de Bank uit anderen hoofde de verplichting jegens Consument op zich heeft twijfels omtrent genomen zorg te dragen voor een maximering van de toepasselijkheid van hoofdstuk 18B op het hier behandelde geval, aangezien de staat zich er niet toe beperkt gronden en gebouwen door Consument te verkopen die zijn eigendom zijn, maar ook zijn aandelen verkoopt in een onderneming die volledig in zijn bezit is, waarbij hij als aanvullende voorwaarde betalen premie.
4.5 Consument stelt dat sprake is van een overeenkomst tussen de bedrijvigheid Bank en Verzekeraar, waarin vastligt dat Verzekeraar een premie-maximering toepast ten behoeve van de onderne- ming moet worden voortgezet(oud- )werknemers van de Bank, onder wie Consument. Voorts Nog daargelaten de vraag of een dergelijke overeenkomst bestaat, kan in dit stadium niet worden nagegaan of de IJslandse autoriteiten Consument daaraan geen rechten ontlenen, omdat Consument geen partij is bij deze privatisering door Consument veronderstelde overeenkomst, terwijl evenmin blijkt dat de bedingen in die overeenkomst bedoeld zijn ten behoeven van derden, onder wie Consument. In de overeenkomst tussen Verzekeraar en Consument is daarover in ieder geval niets bepaald.
4.6 De Commissie concludeert dat het beginsel bestaan van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht hebben genomen. Niettegenstaande het bovenstaande kunnen de twee in hoofdstuk 18B van de richtsnoeren vastgelegde procedures overeenkomst op grond waarvan Consument jegens de Bank en/of Verzekeraar aanspraak kan worden aangenomen dat maken op een verkoop geen staatssteun inhoudt, naar analogie een aanwijzing geven om te bepalen of al dan niet steun is verleend. Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 18B.2.1 maximering van de richtsnoeren heeft door hem te betalen premie, niet is komen vast te staan.
4.7 Consument verwijst tevens naar de verkoop uitlating die door Verzekeraar is gedaan bij brief van grond en gebouwen per definitie tegen marktwaarde plaats en houdt deze bijgevolg geen staatssteun in, indien een open en onvoorwaardelijke, voldoende openbaar gemaakte biedprocedure is gevolgd, die vergelijkbaar is met een veiling, waarbij het beste of enige bod wordt aanvaard27 maart 2014. In het hier behandelde geval kan niet worden volgehouden Consument stelt dat hij op basis daarvan er vanuit mocht gaan dat de bovengenoemde voorwaarden voor premie gemaximeerd was. Aan de tegen marktwaarde orde is thans derhalve de vraag of Verzekeraar en/of de Bank gehouden zijn gevolg te sluiten verkoop waren vervuld. Voor het geval er geen gebruik geven aan hetgeen in die brief is gemaakt vermeld.
4.8 De Commissie betreurt dat voormelde brief van een open en onvoorwaardelijke biedprocedure, is in hoofd- stuk 18B.2.2 van de richtsnoeren een alternatieve procedure vastgelegd, waarbij wordt verondersteld dat er geen sprake is van staatssteun: de waarde die door een onafhankelijke taxateur van onroerend goed vóór de verkoop wordt vastgesteld op grond van algemeen aanvaarde marktindicaties, vormt de minimale aankoopprijs, die kan worden overeengekomen zonder dat staatssteun wordt verleend. In het onderhavige geval raamde een onafhankelijke taxateur de waarde van Iceland Cement nadat een onderhandelingspartner was geselecteerd via de biedprocedure, maar voordat de onderneming was verkocht. Hoewel de onderneming werd verkocht als een lopend bedrijf, d.w.z. op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten werden voortgezet, raamde de taxateur deze op de liquidatiewaarde. In beginsel kan de waarde van een in bedrijf zijnde onderneming, zelfs wanneer zij op dat ogenblik verlies lijdt, niet worden geacht gelijk te zijn aan de liquidatiewaarde ervan, die is gebaseerd op de veronderstelling dat de bedrijfs- werkzaamheden zullen worden beëindigd. Voorts bestaat er reden tot twijfel Verzekeraar bij Consument verwachtingen heeft gewekt ten aanzien van de taxatie door hem betaalde dan wel te betalen premie. Deze brief bevatte, zo heeft Verzekeraar erkend, onjuiste informatie. Het versturen van sommige een brief met onjuiste informatie is onzorgvuldig.
4.9 Of aan het verschaffen van de activa onjuiste informatie consequenties moeten worden verbonden, beoordeelt de Commissie aan de hand van Iceland Cement die ten doel had artikel 3:35 van het Burgerlijk Wetboek. Daarin is het volgende bepaald: Uit dit artikel volgt dat Verzekeraar alleen aan de liquidatiewaarde onjuiste inhoud van haar brief van 27 maart 2014 is gebonden, indien Consument onder de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd op de juistheid van de onderneming vast te stelleninhoud daarvan heeft mogen vertrouwen. Om die redenen kan in dit stadium niet worden vastgesteld of de liquidatiewaarde Daarvan is naar het oordeel van de onder- neming overeenkomt met Commissie geen sprake. De Commissie licht dit als volgt toe.
4.10 In het licht van hetgeen over de marktwaarde ervan. Indien de marktwaarde werking van de totaliteit product en over de inhoud van de aandelen overeenkomst is bepaald in rechtsoverweging 4.3, is de Commissie van oordeel dat Consument wist, althans had kunnen weten, dat de inhoud van de staat in Iceland Cement hoger is dan meergenoemde brief onjuist was en dat sprake was van een vergissing, zodat Consument daaraan geen rechten kan ontlenen.
4.11 De stelling van Consument dat de prijs die Íslenskt Sement ehf. ervoor heeft betaald, heeft de staat de onderneming beneden haar marktprijs verkocht. Met de verkoop zijn staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, premie van de EER gemoeidverzekering aanvankelijk nooit meer dan EUR 50 gestegen is, omdat is door Verzekeraar (en de staat minder inkomsten heeft verkregen voor dezelfde activa dan een particuliere marktdeelnemer die volgens Bank) gemotiveerd weersproken. Overigens doet ook deze stelling niets af aan de marktvoorwaarden handelt. Indien inhoud van de nationale Schatkist van IJsland overeenkomst, waarin geen premiemaximering is overeengekomen.
4.12 De Bank en Verzekeraar hebben onweersproken gesteld dat Verzekeraar Consument tegemoetgekomen is door geen aanvullende premie te vragen voor de periode dat zij Consument een te lage premie in rekening heeft gebracht. Het zou gaan om een bedrag van Iceland Cement teruggekochte activa een hogere prijs heeft betaald dan EUR 6.634,17.
4.13 De Commissie concludeert dat de marktwaarde ervanvordering van Consument noch richting de Bank, zijn eveneens staats- middelen verbruiktnoch richting Verzekeraar, stand houdt. Ook al was de staat dezelfde dag, maar het in het kader van verschillende overeenkom- sten, zowel koper als verkoper van deze activa, Hetgeen meer of anders door partijen is er geen sprake van staatssteun indien de prijs van de activa bij beide transacties dezelfde bleef. Voorts derft de staat inkomsten wanneer hij afziet van vergoeding door Iceland Cement voor het gebruik van zijn activa in Reykjavik. Deze vormen staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Over- eenkomst. De staat derft ook inkomsten door het achterwege blijven van ontvangsten, indien Iceland Cement gebruik- maakt van zijn terugkoopprijs om de activa in Reykjavik onder hun marktprijs terug te kopen. Indien wordt vastgesteld dat deze transacties niet hebben plaatsgehad tegen marktvoorwaarden en dat er bijgevolg staatsmiddelen mee zijn gemoeid, hebben Iceland Cement en/of Íslenskt Sement ehf. een voordeel genoten in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst wegens hun lagere kosten of omdat zij voor activa een hogere prijs betaald kregen dan de marktwaarde ervan. Ieder aan Iceland Cement toegekend voordeel waardoor de kosten verminderen die de onderneming normaal gezien zou makenaangedragen is, leidt niet tot een versterking van de concurrentiepositie van deze onderneming ten opzichte van de andere marktdeelnemer op de IJslandse markt voor cement, die dat voordeel niet geniet, ander oordeel en vervalst bijgevolg de mededinging. Elk voordeel dat aan het consortium van investeerders, Íslenskt Sement ehf, is verleend, en dat ten minste ten opzichte van de andere investeringsgroepen die hebben deel- genomen aan de biedprocedure van de IJslandse regering voor de aankoop van de aandelen, vervalst bijge- volg de mededinging. Aangezien de rechtstreekse concurrent van Iceland Cement op de IJslandse markt een onderneming is die is gevestigd in een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst en uit andere EER-landen cement in IJsland importeert, en aangezien in andere EER-landen gevestigde investeerders belangstelling hadden voor de verwerving van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd, beïnvloedt de maatregel het handelsver- keer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit vraagt zich af of de aangemelde verkoop van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd staatssteun is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Indien de maatregelen die verband houden met het privatiseringsproces staatssteun vormen, moet de Autoriteit beoordelen of deze verenig- baar zijn met het functioneren van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit is bijgevolg genoodzaakt de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst in te leiden. THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY, Having regard to the Agreement on the European Economic Area (1), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26 thereof, Having regard to the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (2), in particular to Article 24 thereof as well as Article 1(2) in Part I and Article 4(4) in Part II of Protocol 3 thereof, Having regard to the Authority's Guidelines (3) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, Whereas:blijft derhalve onbesproken.
Appears in 1 contract
Samples: Insurance Agreement
Beoordeling. 4.1 Ter beantwoording ligt de vraag voor of Rechtshulpverlener toerekenbaar te kort geschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de rechtsbijstandsverzekering door Consument op de hierboven onder 2.2 e.v. aangegeven wijze te adviseren over de inhoud en strekking van het relatiebeding zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst van Consument met zijn voormalige werkgever.
4.2 Consument heeft ter onderbouwing hiervan aangevoerd dat Rechtshulpverlener in een met hem gevoerd telefonisch onderhoud heeft bevestigd dat het relatiebeding geen belemmering zou vormen om de door hem voorgenomen werkzaamheden in zijn eigen bedrijf te gaan uitvoeren en Consument hem vervolgens heeft verzocht om dat schriftelijk te bevestigen. In de reactie die Consument daarop van Rechtshulpverlener heeft ontvangen, wordt dat ook niet ontkend. Daarmee heeft hij volgens Consument hem in de veronderstelling gelaten dat deze met het ontplooien van zijn werkzaamheden het relatiebeding niet zou overtreden.
4.3 De Autoriteit Commissie is allereerst van oordeel dat Consument niet aannemelijk heeft gemaakt dat Rechtshulpverlener hem telefonisch te kennen heeft gegeven dat het overeengekomen relatiebeding geen enkele belemmering zou vormen om de door Consument voorgenomen werkzaamheden ten behoeve van zijn eigen bedrijf uit te voeren. Rechtshulpverlener heeft deze stelling gemotiveerd betwist, waarna Consument zijn stelling op geen enkele manier met bewijsmiddelen nader heeft onderbouwd. De Commissie stelt in dit kader vast dat het aan Consument gericht e-mailbericht van 4 mei 2015 niet ingaat op de door Consument in zijn eerder e-mailbericht van die dag over het relatiebeding gestelde vragen en opmerkingen. Aan de andere kant laat het bericht er ook geen misverstand over bestaan dat het beding hem verbiedt om contacten met relaties te hebben voor zover hij daarbij het oogmerk had om die relaties te doen besluiten hun verhouding met zijn voormalig werkgever (deels) te beëindigen. Dit standpunt past in hetgeen in de brief van 28 april 2015 (zie hiervoor 2.2.) ook al tot uitdrukking was gebracht. De op 4 mei 2015 gegeven beoordeling van Rechtshulpverlener kan daarbij niet worden gekwalificeerd als een foutieve interpretatie van overtuigd het ter tafel liggende relatiebeding. Als Consument, gezien de werkzaamheden die hij wilde gaan verrichten waarbij hij ook het relatiebestand van zijn voormalig werkgever zou benaderen, nadere informatie over zijn mogelijkheden nodig had gehad had het op zijn weg gelegen om hetzij bij Rechtshulpverlener hetzij bij zijn voormalig werkgever zelf, uitdrukkelijk te verifiëren of zij zich konden verenigen met zijn visie dat hij de voorgenomen werkzaamheden zonder bezwaar kon gaan verrichten. Door dat niet te doen heeft Consument zich blootgesteld aan het – achteraf niet denkbeeldig gebleken - risico dat de aangemelde maatregelen geen staatssteun vormendoor hem verrichte werkzaamheden wel degelijk in strijd waren met het relatiebeding . Het lag niet op de weg van Rechtshulpverlener om navraag te doen bij Consument over de exacte aard van de voorgenomen werkzaamheden, zoals door de IJslandse autoriteiten wordt aangevoerdmaar Consument had bij blijvende onduidelijkheid over zijn verplichtingen nader informatie aan Rechtshulpverlener moeten vragen. De Autoriteit heeft twijfels omtrent de toepasselijkheid van hoofdstuk 18B op Nu het hier behandelde gevaleen omstandigheid betreft die voor rekening en risico van Consument dient te komen, aangezien kan Rechtshulpverlener daarvan geen verwijt worden gemaakt.
4.4 Alles overziende komt de staat zich er niet toe beperkt gronden en gebouwen te verkopen die zijn eigendom zijn, maar ook zijn aandelen verkoopt in een onderneming die volledig in zijn bezit is, waarbij hij als aanvullende voorwaarde stelt Commissie tot de conclusie dat de bedrijvigheid van de onderne- ming moet worden voortgezet. Voorts kan in dit stadium niet worden nagegaan of de IJslandse autoriteiten bij deze privatisering het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie in acht hebben genomen. Niettegenstaande het bovenstaande kunnen de twee in hoofdstuk 18B van de richtsnoeren vastgelegde procedures op grond waarvan kan worden aangenomen dat een verkoop geen staatssteun inhoudt, naar analogie een aanwijzing geven om te bepalen of al dan niet steun is verleend. Overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 18B.2.1 van de richtsnoeren heeft de verkoop van grond en gebouwen per definitie tegen marktwaarde plaats en houdt deze bijgevolg geen staatssteun in, indien een open en onvoorwaardelijke, voldoende openbaar gemaakte biedprocedure is gevolgd, die vergelijkbaar is met een veiling, waarbij het beste of enige bod wordt aanvaard. In het hier behandelde geval kan niet worden volgehouden dat de bovengenoemde voorwaarden voor de tegen marktwaarde te sluiten verkoop waren vervuld. Voor het geval er geen gebruik is gemaakt van een open en onvoorwaardelijke biedprocedure, is toerekenbare tekortkoming aan de zijde van Rechtshulpverlener in hoofd- stuk 18B.2.2 de nakoming van zijn verplichtingen bij de richtsnoeren een alternatieve procedure vastgelegd, waarbij wordt verondersteld dat er uitvoering van deze rechtsbijstandsverzekering geen sprake is van staatssteun: geweest.
4.5 Nu ook de waarde die overige door een onafhankelijke taxateur van onroerend goed vóór de verkoop wordt vastgesteld op grond van algemeen aanvaarde marktindicaties, vormt de minimale aankoopprijs, die kan worden overeengekomen zonder dat staatssteun wordt verleend. In het onderhavige geval raamde een onafhankelijke taxateur de waarde van Iceland Cement nadat een onderhandelingspartner was geselecteerd via de biedprocedure, maar voordat de onderneming was verkocht. Hoewel de onderneming werd verkocht als een lopend bedrijf, d.w.z. op voorwaarde dat de bedrijfsactiviteiten werden voortgezet, raamde de taxateur deze op de liquidatiewaarde. In beginsel kan de waarde van een in bedrijf zijnde onderneming, zelfs wanneer zij op dat ogenblik verlies lijdt, Consument aangevoerde argumenten niet worden geacht gelijk te zijn aan de liquidatiewaarde ervan, die is gebaseerd op de veronderstelling dat de bedrijfs- werkzaamheden zullen worden beëindigd. Voorts bestaat er reden tot twijfel ten aanzien van de taxatie van sommige van de activa van Iceland Cement die ten doel had de liquidatiewaarde van de onderneming vast te stellen. Om die redenen kan in dit stadium niet worden vastgesteld of de liquidatiewaarde van de onder- neming overeenkomt met de marktwaarde ervan. Indien de marktwaarde van de totaliteit van de aandelen van de staat in Iceland Cement hoger is dan de prijs die Íslenskt Sement ehf. ervoor heeft betaald, heeft de staat de onderneming beneden haar marktprijs verkocht. Met de verkoop zijn staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER gemoeid, omdat de staat minder inkomsten heeft verkregen voor dezelfde activa dan een particuliere marktdeelnemer die volgens de marktvoorwaarden handelt. Indien de nationale Schatkist van IJsland voor de van Iceland Cement teruggekochte activa een hogere prijs heeft betaald dan de marktwaarde ervan, zijn eveneens staats- middelen verbruikt. Ook al was de staat dezelfde dag, maar het in het kader van verschillende overeenkom- sten, zowel koper als verkoper van deze activa, is er geen sprake van staatssteun indien de prijs van de activa bij beide transacties dezelfde bleef. Voorts derft de staat inkomsten wanneer hij afziet van vergoeding door Iceland Cement voor het gebruik van zijn activa in Reykjavik. Deze vormen staatsmiddelen in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Over- eenkomst. De staat derft ook inkomsten door het achterwege blijven van ontvangsten, indien Iceland Cement gebruik- maakt van zijn terugkoopprijs om de activa in Reykjavik onder hun marktprijs terug te kopen. Indien wordt vastgesteld dat deze transacties niet hebben plaatsgehad tegen marktvoorwaarden en dat er bijgevolg staatsmiddelen mee zijn gemoeid, hebben Iceland Cement en/of Íslenskt Sement ehf. een voordeel genoten in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst wegens hun lagere kosten of omdat zij voor activa een hogere prijs betaald kregen dan de marktwaarde ervan. Ieder aan Iceland Cement toegekend voordeel waardoor de kosten verminderen die de onderneming normaal gezien zou maken, leidt tot een versterking van de concurrentiepositie van deze onderneming ten opzichte van de andere marktdeelnemer op de IJslandse markt voor cementbeslissing kunnen leiden, die dat voordeel niet geniet, en vervalst bijgevolg de mededinging. Elk voordeel dat aan het consortium van investeerders, Íslenskt Sement ehf, is verleend, en dat ten minste ten opzichte van de andere investeringsgroepen die hebben deel- genomen aan de biedprocedure van de IJslandse regering voor de aankoop van de aandelen, vervalst bijge- volg de mededinging. Aangezien de rechtstreekse concurrent van Iceland Cement op de IJslandse markt een onderneming is die is gevestigd in een andere staat die partij is bij de EER-Overeenkomst en uit andere EER-landen cement in IJsland importeert, en aangezien in andere EER-landen gevestigde investeerders belangstelling hadden voor de verwerving van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd, beïnvloedt de maatregel het handelsver- keer tussen de partijen bij de EER-Overeenkomst in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit vraagt zich af of de aangemelde verkoop van de aandelen van de staat in Iceland Cement Ltd staatssteun is in de zin van artikel 61, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Indien de maatregelen die verband houden met het privatiseringsproces staatssteun vormen, moet de Autoriteit beoordelen of deze verenig- baar dient zijn met het functioneren van de EER-Overeenkomst. De Autoriteit is bijgevolg genoodzaakt de formele onderzoeksprocedure van artikel 1, lid 2, van deel I van Protocol 3 bij de Toezichtovereenkomst in vordering te leiden. THE EFTA SURVEILLANCE AUTHORITY, Having regard to the Agreement on the European Economic Area (1), in particular to Articles 61 to 63 and Protocol 26 thereof, Having regard to the Agreement between the EFTA States on the establishment of a Surveillance Authority and a Court of Justice (2), in particular to Article 24 thereof as well as Article 1(2) in Part I and Article 4(4) in Part II of Protocol 3 thereof, Having regard to the Authority's Guidelines (3) on the application and interpretation of Articles 61 and 62 of the EEA Agreement, Whereas:worden afgewezen.
Appears in 1 contract
Samples: Bindend Advies