Common use of Beoordeling Clause in Contracts

Beoordeling. Met betrekking tot het ongevalsgebeuren 5.1. In het bestreden vonnis werd bewezen verklaard dat het schadegeval van 18 september 2006 werd veroorzaakt door de fout van W.F., meer bepaald doordat deze met een vork- heftruck tegen een steunpilaar van het magazijn van G. & M. reed. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reed. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeelde. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallen. De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof is van oordeel dat de vaststellingen van de gerechts- deskundige en de technische afleidingen die hij daarop heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten dat het ongeval tot stand is gekomen door een foutief rijmanoeuvre van de bestuurder van de vorkliftheftruck. Door deze fout is de vorkheftruck in botsing gekomen met één van de betonnen kolommen van de loods. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34). 5.3. G. & M. heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar tot de betaling aan haar van de verzekeringsvergoeding. Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de betaling aan G. & M. van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoeding.

Appears in 1 contract

Samples: Insurance Agreement

Beoordeling. Met betrekking tot het ongevalsgebeuren 5.1Ontslag na rechtmatige aanspraken loonaanspraken — geen gebrek aan werk Xxxxx stelt dat hij ontslagen werd naar aanleiding van een conflict tussen partijen over zijn verloning. In het bestreden vonnis werd bewezen verklaard Dit conflict zou er ondermeer toe geleid hebben dat het schadegeval van 18 september 2006 werd veroorzaakt door de fout van W.F., meer bepaald doordat deze hij diende te rijden met een vork- heftruck tegen handgeschakelde bus (ondanks rugproblemen) en dat hij onder druk werd gezet om zijn aanspraken te laten vallen in ruil voor een steunpilaar gunstigere (dienst)regeling, met name werken in onderaanneming voor D. L.. Daarenboven dient de eenzijdige beëindiging van het magazijn van G. & M. reed. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt een vast dienstverband voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte onbepaalde duur om vervolgens arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur aan te bieden beschouwd te worden als kennelijk onredelijk en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reedaldus willekeurig. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine N.V. stelt dat eiser niet ontslagen werd omwille van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeelde. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallenhouding doch wel omdat er onvoldoende werk was. De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een willekeurig ontslag. Uit een aantal elementen kan de vaststellingen rechtbank afleiden dat de N.V. minder opdrachten had om al haar werknemers voltijds te werk te stellen. Er is de geluidsopname van een gesprek tussen eiser waarin duidelijk wordt gezegd dat er een groot verschil is tussen de gepresteerde uren en de contractueel voorziene uren (stuk 8, inventaris der overtuigingsstukken eiser). Objectief dient vastgesteld te worden dat de loonachterstallen te wijten waren aan dit verschil en uit stuk 8 blijkt ontegensprekelijk dat eiser niet de enige was van wie de arbeidsovereenkomst werd opgezegd (stuk 8, inventaris der overtuigingsstukken N.V.). Uit het geheel der stukken leidt de rechtbank af dat de N.V. probeerde om een voor haar gunstige regeling van de gerechts- deskundige en loonsaanspraken uit de technische afleidingen die hij daarop heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid brand te besluiten slepen doch uit deze houding kan geenszins afgeleid worden dat het ongeval tot stand is gekomen door ontslag rechtstreeks verband hield met de aanspraken van eiser. De rechtbank merkt ten slotte op dat eiser nadien opnieuw in dienst werd genomen, zij het met (twee keer) een foutief rijmanoeuvre contract van bepaalde duur (stukken 1 en 2, inventaris der stukken N.V.). Dit laatste wijst er ontegensprekelijk op dat de N.V. de banden met eiser niet definitief wenste te verbreken ondanks de aanspraken op loon en staaft daarnaast ook de stelling van de bestuurder van N.V. dat zij zich in een onzekere economische toestand bevond. Overigens bevestigde de vorkliftheftruckdienst Toezicht op de Sociale Wetten dat de tewerkstelling met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de gangbare regeling is in de sector voor iemand die schoolvervoer verzorgt (stuk 5.3, inventaris der overtuigingsstukken eiser). Door Of er al dan niet voldoende opdrachten waren in het leerlingenvervoer is irrelevant, eiser werd aangenomen als chauffeur zonder dat er gespecificeerd werd of deze fout is de vorkheftruck opdrachten in botsing gekomen met één van de betonnen kolommen van de loodshet leerlingenvervoer dan wel in het werknemersvervoer dienden uitgevoerd te worden. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan N.V. beschikt hier over soevereine beoordelingsbevoegdheid, rekening houdende met de voorgespannen beton- nen balken van de dakconstructieconcrete omstandigheden (vakantieperiodes, die op die kolom steun- denopdrachten, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34.). 5.3. G. & M. heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar Dit behoort tot de betaling normale uitoefening van het werkgeversgezag. Het ontslag van xxxxx is bijgevolg niet willekeurig. De overige door partijen aangevoerde feiten en middelen doen aan haar van de verzekeringsvergoeding. Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de betaling aan G. & M. van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoedingvoorgaande overwegingen en besluitvorming geen afbreuk.

Appears in 1 contract

Samples: Court Ruling

Beoordeling. Met betrekking tot 2. De terzake toepasselijke bepalingen van het ongevalsgebeuren 5.1Gerechtelijk Wetboek (art. In 1017, 1018 en 1022), de parlementaire voorbereiding van artikel 1022 Ger.W.1, de tenuitvoerlegging van laatstgenoemd artikel door het bestreden vonnis werd bewezen verklaard dat het schadegeval koninklijk besluit van 18 september 2006 werd veroorzaakt 30 november 19702, alsook de wijziging ervan door de fout wet van W.F., meer bepaald doordat deze met een vork- heftruck 6 juli 19733 wettigen de conclusie dat de wetgever de lege lata gekant is tegen een steunpilaar de verhaalbaarheid van het magazijn honorarium van G. & M. reedde advocaat. 3. Niettegenstaande H & L Services We verwijzen evenwel naar de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding 1 Gedr. St. Senaat 1964-1965, p. 157, nr. 170; Kamer 1965-1966, p. 148 e.v., nr. 49 e.v.; CH. VAN REEPINGHEN, Réformes judiciaires, Verslag, I, 394 e.v. 2 B.S., 3 dec. 1970, gewijzigd bij het K.B. 23 nov. 1976, B.S. 4 dec. 1976. 0 Xxxx. Xx. Kamer 1971-1972, p. 1 tot 2, nr. 72/1. van de betalingsachterstand bij handelstransacties waarbij de desbetreffende Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 juni 2000 in een wet wordt omgezet4. Krachtens artikel 6 van genoemde wet is de schuldeiser gerechtigd om van de in gebreke gebleven schuldenaar een redelijke schadevergoeding te vorderen voor alle relevante invorderingskosten die ontstaan zijn door de betalingsachterstand, en zulks onverminderd zijn recht op terugbetaling van de gerechtskosten overeenkomstig het bepaalde in het petitum Gerechtelijk Wetboek. Deze invorderingskosten moeten voldoen aan de beginselen van haar syntheseconclusie besluit transparentie en in verhouding staan tot de bevestiging schuld in kwestie. Er bestaat geen eensgezindheid over de draagwijdte van die wetsbepaling betreffende de verhaalbaarheid van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reedadvocatenhonorarium. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden meeste auteurs zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeelde. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallen. De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof is evenwel van oordeel dat de vaststellingen schadeloosstelling voor invorderingskosten ook de kosten van de gerechts- deskundige advocaten omvat5. 4. Sedert 11 april 19566 beslist het Hof inzake buitencontractuele aansprakelijkheid dat "het beroep op een advocaat door het slachtoffer van een misdrijf enkel tot doel heeft het bijstaan van het slachtoffer in zijn eis tot herstel van de door het misdrijf veroorzaakte schade; dat zulk beroep geen bestanddeel van die schade is". Die rechtspraak werd tweemaal bevestigd, op 11 juni 19547 en op 18 juni 19648. 5. Inzake contractuele aansprakelijkheid evenwel heeft het Hof in een arrest van 28 april 1986 die regel genuanceerd9 Het betrof een verzekeringsmaatschappij die haar contractuele verplichting om rechtsbijstand te verlenen aan haar verzekerde niet was nagekomen en de technische afleidingen die hij daarop heeft termijn voor aangifte van het ongeval bij het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds had laten steunen verstrijken. Het bestreden arrest legt alle kosten van het geding, met inbegrip van de kosten voor het deskundigenverslag en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx de aanstelling van een raadsman, ten laste van de verzekeraar. Het bijzonder karakter van het geval wettigt een haast integrale weergave van de overwegenden van het arrest. Vooreerst stelt het Hof vast dat "het (bestreden) arrest niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten beslist dat het ongeval tot stand is gekomen door een foutief rijmanoeuvre ereloon van de bestuurder advocaat moet worden beschouwd als gerechtskosten in de zin van de vorkliftheftruckartikelen 1017 tot 1022 van het Gerechtelijk Wetboek; dat het evenmin de artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek toepast, maar integendeel de quasi-delicturele aansprakelijkheid van eiseres uitdrukkelijk verwerpt". Door deze fout is Vervolgens wijst het erop dat "het arrest preciseert dat xxxxxxx00 de vorkheftruck in botsing gekomen met één van de betonnen kolommen van de loods. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken rechtskennis en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken van de dakconstructiehet initiatief, die zij contractueel op die kolom steun- denzich genomen heeft, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34). 5.3. G. & M. heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar tot de betaling aan haar van de verzekeringsvergoeding. Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de betaling aan G. & M. van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoeding.afwentelen op haar

Appears in 1 contract

Samples: Overeenkomst

Beoordeling. Met betrekking 4.1 Aan de orde is de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW is de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij de vraag of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht het ongevalsgebeuren 5.1niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. In Bij het bestreden vonnis werd bewezen verklaard volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het schadegeval gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 september 2006 werd veroorzaakt door de fout van W.F., meer bepaald doordat deze met een vork- heftruck tegen een steunpilaar van het magazijn van G. & M. reed. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging van het bestre- den vonnis, april 2017 heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reed. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeelde. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart meegedeeld dat hij het magazijn verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallengeschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De gerechtsdeskundige Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats stelling van het schade- gevalVerzekeraar. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services Dit betekent dat in de hypothese bij kennis van de gerechtsdeskundige m.b.tware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het ongevalsgebeuren beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet ver- klaarbaar opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat bestuurder W.F. na niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het ongeval onder het puin werd gevonden aan gaat om de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang beëindiging van de schok verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof is van oordeel dat de vaststellingen beëindiging van de gerechts- deskundige verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de technische afleidingen die hij daarop heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten dat het ongeval tot stand is gekomen door een foutief rijmanoeuvre van de bestuurder van de vorkliftheftruck. Door deze fout is de vorkheftruck in botsing gekomen met één van de betonnen kolommen van de loods. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34)verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen. 5.3. G. & M. heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar tot de betaling aan haar van de verzekeringsvergoeding. Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de betaling aan G. & M. van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoeding.

Appears in 1 contract

Samples: Arbeidsongeschiktheidsverzekering

Beoordeling. Met betrekking Uitgangspunt voor de beoordeling 4.1. Naar vaste rechtspraak rustten op de Bank als aanbieder van de Overeenkomsten jegens Consumenten de volgende zorgplichten: (i) de verplichting indringend te waarschuwen voor het risico van een restschuld; (ii) de verplichting de inkomens- en vermogenspositie van Consumenten te onderzoeken met daarbij de verplichting Consumenten het sluiten van een overeenkomst te ontraden, indien deze voor hen tot een onaanvaardbaar zware financiële last zal leiden; en (iii) de verplichting het ongevalsgebeurenaangaan van een overeenkomst te weigeren in geval de Consument bij de Bank is aangebracht door een cliëntenremisier die, in strijd met de destijds geldende Wet toezicht effectenverkeer 1995, tevens advies heeft gegeven zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken en de Bank hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn. 5.14.2. In het bestreden vonnis werd bewezen verklaard De vordering van Consumenten is primair gebaseerd op schending van de in punt 4.1 onder (iii) vermelde zorgplicht. Bij zulke schending vereist de billijkheid in beginsel dat het schadegeval de vergoedingsplicht van 18 de Bank geheel in stand blijft. Dat geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de Overeenkomsten geen onaanvaardbaar zware last voor Consument vormden. De Commissie ziet daarom aanleiding om eerst te onder- zoeken of sprake is van een schending van de in punt 4.1 onder (iii) genoemde zorgplicht. 4.3. Consumenten doen een beroep op de arresten van de Hoge Raad van 2 september 2006 werd veroorzaakt 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012 en 2015) en stellen dat in hun geval sprake is geweest van advisering door een niet over de vereiste vergunning beschikkende cliëntenremisier, zodat de Bank de volledige door hem opgelopen schade aan hen moet vergoeden. 4.4. Deze stelling is aldus toegelicht dat alle Overeenkomsten tot stand zijn gekomen na in- dringende telefonades door ‘hardselling telemarketing adviseurs’ in opdracht van Legio- Lease, die cliëntenremisier was van de Bank. Verder wist de Bank dat haar tussen- personen, waaronder Legio-Lease, ‘per definitie’ meer deden dan alleen NAW-gegevens doorsturen. 4.5. De Bank heeft betwist dat de Overeenkomsten tot stand zijn gekomen door tussenkomst van een cliëntenremisier. Zoals uit de Overeenkomsten blijkt, zijn deze rechtstreeks gesloten met Legio-Lease, wat dus niet een door de fout Bank ingeschakelde tussenpersoon was, maar de contractuele wederpartij (en de rechtsvoorganger van W.F., meer bepaald doordat deze met een vork- heftruck tegen een steunpilaar de Bank zelf) van het magazijn van G. & M. reed. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reedConsumenten. 4.6. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeelde. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallen. De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof Commissie is van oordeel dat Consumenten hun aldus door de vaststellingen Bank betwiste stelling onvoldoende concreet hebben onderbouwd. De stukken die Consumenten in verband met deze stelling hebben overgelegd, zijn (te) algemeen van inhoud en geven onvoldoende aanwijzingen over de wijze waarop Consumenten ten aanzien van het sluiten van de gerechts- deskundige Overeenkomsten zouden zijn geadviseerd. 4.7. De Commissie wijst op grond van het vorengaande de primaire klacht van Consumenten af. 4.8. Consumenten hebben gesteld, en de technische afleidingen die hij daarop Bank heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegdbestreden, toelaten met zekerheid dat bij of voorafgaande aan het sluiten van de Overeenkomsten nimmer een waarschuwing als hiervoor in punt 4.1 onder (i) bedoeld is gegeven. Voor zover de Bank wenst vol te besluiten houden dat het ongeval tot stand is gekomen door geven van die waarschuwing destijds niet verplicht was, volgt uit het voorgaande dat de Commissie die stelling verwerpt. 4.9. De Bank heeft bij dupliek erkend dat de in 1999 afgesloten Overeenkomsten iv en viii een foutief rijmanoeuvre onaanvaardbare zware last op Consumenten legden. Ten aanzien van de bestuurder overige Overeenkomsten zijn Consumenten naar het oordeel van de vorkliftheftruckCommissie niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat die Overeenkomsten voor hen een onaanvaardbare last meebrachten. Door deze fout is De Commissie licht dit als volgt toe. 4.10. Consumenten hebben door henzelf ingevulde aangifteformulieren voor de vorkheftruck in botsing gekomen met één [Naam land] fiscus overgelegd uit 1998 en 1999. Dit zijn geen definitieve door de [Naam land] fiscus vastgestelde aangiften en kunnen naar het oordeel van de betonnen kolommen Commissie niet als sluitend bewijs dienen. Verder verwijzen Consumenten naar een e-mail van een, zo het lijkt, accountingbureau genaamd [Naam bureau] uit [Naam land], waarin staat: ‘Hierbij de inkomsten’ en vervolgens de jaartallen 1998 tot en met 2001 met daarachter ‘Inkomen belastingen’ met verschillende bedragen. De opgenomen bedragen zijn verder niet toegelicht of gerubriceerd en het is onduidelijk op basis van welke gegevens de afzender van de loodse-mail die bedragen heeft vastgesteld. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken die e-mail genoemde bedragen kunnen naar het oordeel van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met Commissie daarom ook niet als uitgangspunt genomen worden bij het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34)vast-stellen van het inkomen van Consumenten. 5.34.11. G. & M. heeft De Commissie acht daarnaast van belang dat de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx inkomsten volgens Consumenten uit een eigen bedrijf afkomstig waren, waarvan geen (polisnrgecontroleerde) jaarstukken zijn overgelegd. 4.12. GB043725) Een en ander leidt tot de conclusie dat Consumenten onvoldoende gegevens hebben aangedragen op basis waarvan hun financiële positie ten grondslag tijde van haar eis gelegd tot veroordeling het aangaan van de verzekeraar tot Overeenkomsten vastgesteld kan worden. Met uitzondering van Overeenkomst iv en viii wijst de betaling aan haar Commissie de subsidiaire klacht, voor zover deze is gebaseerd op schending van de verzekeringsvergoedingin punt 4.1 onder (ii) genoemde zorgplicht, af. Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de betaling aan G. & M. Op grond van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog schending van de kwestie of het schadegeval gedekt is in punt 4.1 onder (i) genoemde zorgplicht komt voor de polisoverige Overeenkomsten, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestredenvolgens vaste jurisprudentie, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering enkel twee-derde van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoedingrestschuld in aanmerking voor vergoeding.

Appears in 1 contract

Samples: Bindend Advies

Beoordeling. Met betrekking tot 4.1 Partijen verschillen van mening over de uitleg van de verzekeringsovereenkomst en dan met name over de vraag of de kosten van de condoleance met koffietafel onder de dekking van de verzekering vallen. Nu op de verzekering Nederlands recht van toepassing is moet deze worden uitgelegd overeenkomstig de zogeheten Haviltex maatstaf (HR 17 februari 2006, NJ 2006, 378, m.n. M.M. Mendel). Daarbij geldt dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar dat het ongevalsgebeurenvoor de beantwoording van die vraag aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 625, m.n. X.X.X. Xxxxxxx). 5.14.2 Blijkens de tekst van artikel 2 van de algemene voorwaarden valt onder de dekking van de verzekering het bij overlijden van een verzekerde zorgdragen voor een R.K. Uitvaartdienst, zoals plaatselijk gebruikelijk is, met daaropvolgende begrafenis. In het bestreden vonnis werd bewezen verklaard de tweede volzin van artikel 2 wordt vervolgens opgesomd wat daaronder wordt begrepen. Een condoleance met koffietafel wordt daarbij niet genoemd. 4.3 Tussen partijen is vervolgens in geschil of Consument desalniettemin de zinsneden “zoals plaatselijk gebruikelijk is” en “alles uitgevoerd naar plaatselijk gebruik” redelijkerwijs aldus heeft mogen begrijpen dat het schadegeval een condoleance met koffietafel toch onder de dekking zou vallen, omdat, naar Consument stelt, een condoleance met koffietafel aansluitend aan de begrafenis plaatselijk gebruikelijk is. De Commissie volgt Consument daarin niet. Uit de omschrijving van 18 september 2006 werd veroorzaakt door de fout van W.F., meer bepaald doordat deze met een vork- heftruck tegen een steunpilaar van het magazijn van G. & M. reed. Niettegenstaande H & L Services dekking in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot artikel 2 volgt dat de bevestiging van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok zinsneden “zoals plaatselijk gebruikelijk is” en “uitgevoerd naar plaatselijk gebruik” betrekking hebben op de wijze die waarop de eerste rechter in artikel 2 van de algemene voorwaarden opgesomde onder verzekering gedekte te verlenen diensten worden uitgevoerd. Daaruit kan dan redelijkerwijs niet worden afgeleid dat bedoeld is ook andere, niet in artikel 2 genoemde diensten, onder de dekking van de verzekering te brengen, indien deze plaatselijk gebruikelijk zijn. 4.4 Consument heeft aangenomen. Zij houdt voor verder aangevoerd dat een gedeelte condoleance met koffietafel een vast onderdeel uitmaakt van een begrafenis. Ook dat wordt niet gevolgd. Een begrafenis is anders dan Consument betoogt, de ter aarde bestelling van de overledene. Een condoleance kan wel onderdeel uitmaken van een uitvaart(dienst), maar niet van een begrafenis. Ook hier geldt dat Consument redelijkerwijs niet heeft mogen aannemen dat onder deze dekkingsomschrijving ook een condoleance met koffietafel zou zijn begrepen. 4.5 Consument heeft vervolgens aangevoerd dat zij op grond van mededelingen van Verzekeraar of de tussenpersoon er op mocht vertrouwen dat een condoleance met koffietafel toch onder de verzekering gedekt zou zijn. Verzekeraar heeft op zijn beurt betwist dat door of namens haar rechtsvoorganger de mededeling is gedaan dat een condoleance met koffietafel is verzekerd. Tegenover deze betwisting heeft Consument geen bewijs geleverd van haar stelling. De Commissie ziet in het dossier ook geen andere aanknopingspunten waaruit zou kunnen volgen dat Consument er vanuit mocht gaan dat een dergelijke mededeling door of namens Verzekeraar is gedaan. De stelling van Xxxxxxxxx wordt dan ook verworpen. 4.6 De Commissie is in het licht van het dak van het magazijn instortte en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reed. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen voorgaande verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeelde. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallen. De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof is van oordeel dat de vaststellingen dekkingsomschrijving uit artikel 2 voldoende duidelijk en begrijpelijk is en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Het beroep van Consument op de contra-proferentem regel slaagt niet. 4.7 De conclusie is dat de kosten van de gerechts- deskundige condoleance met koffietafel niet onder de dekking van de verzekering vallen, zodat Verzekeraar de kosten daarvan niet hoeft te vergoeden. Omdat Consument in het ongelijk wordt gesteld, komen de buitengerechtelijke kosten, de advocaatkosten en de technische afleidingen die hij daarop heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx wettelijke rente niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten dat het ongeval tot stand is gekomen door een foutief rijmanoeuvre van de bestuurder van de vorkliftheftruck. Door deze fout is de vorkheftruck voor vergoeding in botsing gekomen met één van de betonnen kolommen van de loodsaanmerking. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan Commissie wijst de voorgespannen beton- nen balken vordering van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34)Consument daarom af. 5.3. G. & M. heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar tot de betaling aan haar van de verzekeringsvergoeding. Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de betaling aan G. & M. van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoeding.

Appears in 1 contract

Samples: Bindend Advies

Beoordeling. Met betrekking tot het ongevalsgebeuren 5.11. In Nu geen betekeningakte van het bestreden vonnis werd bewezen verklaard wordt voorgelegd, kan worden aangenomen dat het schadegeval van 18 september 2006 hoger beroep tijdig werd veroorzaakt door ingesteld. Het is regelmatig naar vorm en ook aan de fout van W.F.andere ontvankelijkheidvereisten is voldaan. Hetzelfde geldt voor de incidentele beroepen. 2. De Ierse vennootschap Ltd Xxxxxx Xxxxx en de Ierse vennootschap Xxxxxx Xxxxx Ltd t/a Itecs merken op dat ze dezelfde vennootschap betreffen, meer bepaald doordat deze met een vork- heftruck tegen een steunpilaar van het magazijn van G. & M. reedwaarover geen betwisting bestaat. 3. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist Ten onrechte werpt NBB op dat het ongeval oorspronkelijk inleidend verzoekschrift het onderwerp van de vordering onvoldoende zou verduidelijken, waardoor de eis onontvankelijk zou zijn. Uit het verzoekschrift volgt duidelijk dat de heer M. zich voltrok beroept op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat het bestaan van een gedeelte van het dak van het magazijn instortte arbeidsovereenkomst en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reedeen verboden terbeschikking- stelling bij NBB. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijneis is cijfermatig uitgewerkt. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, Xxxxxxx heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeeldehoofdeis ontvankelijk verklaard. 5.24. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte Xxxxxx Xxxxx roept ten onrechte de onbevoegdheid van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij arbeidsgerechten in, omdat het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevalleneen geschil betreft tussen zelfstandige dienstverleners. De gerechtsdeskundige materiële bevoegdheid wordt bepaald naar het onderwerp van de vordering zoals deze door de eiser wordt geformuleerd, ongeacht de vraag of de vordering op deze basis gegrond kan bevonden worden ( Cass., 8 september 1978, R.W.1978-1979, 960; Cass., 4 mei 1981, R.W. 1982-1983, 147). In randnummer 3 werd vastgesteld dat de vordering gesteund is op het bestaan van een arbeidsovereenkomst en op een verboden terbeschikkingstelling. Op grond van artikel 578,1° Ger. W. is de arbeidsrechtbank bevoegd om kennis te nemen van geschillen inzake de arbeidsovereenkomsten. Gelet op deze bevoegdheid, kan de zaak niet worden verwezen naar de rechtbank van eerste aanleg. Terecht heeft deze verklaring onderzocht de eerste rechter de exceptie van onbevoegdheid niet aangenomen. 5. Xxxxxx Xxxxx verwijst verder naar de rechtskeuze voor het Engels recht in art. 19 van de consultancyovereenkomst tussen haarzelf en getoetst aan zijn vaststellingen de heer X.. De heer M. steunt zich voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst op de andere ‘overeenkomst’ en op de feitelijke uitvoering, waaruit hij een gezagsverhouding afleidt. Hij baseert zich dus in feite niet op de consultancyovereenkomst. Hij voerde zijn opdrachten uit in de lokalen van de NBB en dus in België, zodat bij het bestaan van een arbeidsovereenkomst de regels in verband met betaling van loon, vakantiegeld en opzeggingsvergoeding en verboden terbeschikkingstelling alleszins van dwingende toepassing zijn. 6. In Titel XIII van de Programmawet van 27 december 2006 over de aard van de arbeidsrelaties ( B.S. 28 december 2006), (hierna aangeduid als arbeidsrelatiewet) wordt bevestigd dat het bestaan van een gezagsband determinerend is om de arbeidsrelatie als werknemer te onderscheiden van deze als zelfstandige. Art 331 van die wet gaat ervan uit dat partijen principieel een vrije keuze hebben bij de kwalificatie van hun arbeidsrelatie doch bepaalt uitdrukkelijk dat zij hierbij de openbare orde, de goede zeden en de dwingende wetten niet mogen overtreden en dat de effectieve uitvoering van de overeenkomst moet overeenkomen met de gekozen aard van de arbeidsrelatie. Daarbij moet voorrang worden gegeven aan de kwalificatie die uit de feitelijke uitoefening blijkt indien deze de door de partijen gekozen juridische kwalificatie uitsluit. Volgens art 332 arbeidsrelatiewet moet er een herkwalificatie plaats vinden indien de uitoefening van de arbeidsrelatie voldoende elementen naar voor brengt die beoordeeld overeenkomstig de bepalingen van de wet en haar uitvoeringsbesluiten onverenigbaar zijn met de kwalificatie die door de partijen aan de arbeidsrelatie wordt gegeven. Dit wordt beoordeeld op basis van de algemene criteria aangewezen in art. 333, zijnde: - de reële wil van de partijen zoals die in hun overeenkomst werd uitgedrukt - de vrijheid van organisatie van de werktijd - de vrijheid van organisatie van het schade- gevalwerk - de mogelijkheid een hiërarchische controle uit te oefenen. 7. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services heer M. benadrukt dat in de hypothese ketting van overeenkomsten, beschreven in I.1 tot 4, de laatste overeenkomst een arbeidsovereenkomst is en de door Xxxxxx Xxxxx en hemzelf gekozen kwalificatie uitmaken. Dit is maar een halve waarheid, want op 4 juni 2008 ondertekenden deze partijen twee overeenkomsten, waaronder een consultancyovereenkomst naar Engels recht, waarin de heer M. uitdrukkelijk een zelfstandige samenwerking bevestigde. (art. 7 en 9) Het minste wat men kan zeggen, is dat partijen op 4 juni 2008 een dubbelzinnige houding aannamen, daar een arbeidsovereenkomst en een zelfstandige samenwerking elkaar uitsluiten. De elkaar tegensprekende overeenkomsten geven op zich dan ook geen opheldering om de wil van partijen te detecteren. 8. Zoals xxxx. X. xxx Eeckhoutte en G. De Maeseneire leren, volgt de wil der partijen i.v.m. de kwalificatie niet alleen uit wat op papier werd gezet in de oorspronkelijke overeenkomst (in dit geval dus elkaar tegensprekende overeenkomsten), maar worden ook ongeschreven afspraken, zoals mondelinge afspraken of afspraken die blijken uit de wijze waarop de partijen hun overeenkomst uitvoerden en later gemaakte afspraken beschouwd als uitdrukkingen van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang wil van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” partijen in hun overeenkomst. (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof is van oordeel dat de vaststellingen van de gerechts- deskundige en de technische afleidingen die hij daarop heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten dat het ongeval tot stand is gekomen door een foutief rijmanoeuvre van de bestuurder van de vorkliftheftruck. Door deze fout is de vorkheftruck in botsing gekomen met één van de betonnen kolommen van de loods. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34). 5.3. G. & M. heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar tot de betaling aan haar van de verzekeringsvergoeding. Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de betaling aan G. & M. van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoeding.W. xxx Xxxxxxxxxx en

Appears in 1 contract

Samples: Bediendecontract

Beoordeling. Met betrekking tot het ongevalsgebeuren 5.13.1. In het bestreden vonnis werd bewezen verklaard Xxxxxxxx heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat het schadegeval van 18 september 2006 werd veroorzaakt door de fout van W.F., meer bepaald doordat deze met een vork- heftruck tegen een steunpilaar van het magazijn van G. & M. reed. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reed. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine als gevolg van de vorkheftruck gevallen zijnsplitsing in een nadeliger positie is ge- raakt, zodat de huurovereenkomst naar maatstaven van rede- lijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te blij- ven (art. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeelde. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallen. De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof is van oordeel dat de vaststellingen van de gerechts- deskundige en de technische afleidingen die hij daarop heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten dat het ongeval tot stand is gekomen door een foutief rijmanoeuvre van de bestuurder van de vorkliftheftruck. Door deze fout is de vorkheftruck in botsing gekomen met één van de betonnen kolommen van de loods. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 342:334r BW). 5.33.2. G. & M. De kantonrechter heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar tot de betaling aan haar van de verzekeringsvergoeding. Deze eis werd in het bestreden vonnis van 22 april 2015 vooropgesteld dat terughoudend toepassing dient te wor- den gegeven aan artikel 2:334r BW (rov. 4.4). De splitsingsrege- ling is bewust zo ingericht dat deze geen medewerking van de verhuurder behoeft en dat ook overigens het belang van de splitsende vennootschap voorgaat, waarbij ondernemers niet belemmerd mogen worden in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de betaling aan G. & M. organisatie van hun onderne- ming (rov. 4.7). De stelling dat de nieuwe huurster de beleg- gingswaarde van het gehuurde doet dalen wordt gepasseerd. Deze beleggingswaarde is van veel omstandigheden afhanke- lijk en niet enkel van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog wijziging van de kwestie huurder. De huur- overeenkomst kan op deze grond ook niet worden gewijzigd, terwijl de beleggingswaarde geen belang is dat met de huur- overeenkomst wordt gediend (rov. 4.8). Xxxxxxxx heeft haar vor- dering onvoldoende onderbouwd zodat deze wordt afgewezen (rov. 4.9). 3.3. Met haar hoger beroep beoogt Xxxxxxxx dat haar (gewij- zigde) eis onder toepassing van artikel 2:344r BW alsnog zal worden toegewezen. 3.4. Coltex c.s. hebben aangevoerd dat de vorderingen reeds moeten worden afgewezen op de grond dat het in wezen gaat om een vordering op grond van artikel 2:334k BW. Ingevolge deze bepaling kan iedere schuldeiser verlangen dat zekerheid wordt gesteld, op straffe van gegrondverklaring van een verzet als bedoeld in artikel 2:334l BW. Nu de periode van verzet in- middels is verstreken, kan niet via de omweg van artikel 2:334r BW alsnog hetzelfde resultaat worden bewerkstelligd, aldus Coltex c.s. Dit verweer faalt. De bevoegdheid van een schuld- eiser om gedurende de verzetsperiode zekerheid te verlangen doet niet af aan zijn bevoegdheid om een vordering op grond van artikel 2:334r BW in te stellen. Dat wordt niet anders indien een vordering op grond van artikel 2:334r BW in zoverre gelijke- nis vertoont met een beroep op artikel 2:334k BW dat op de voet van artikel 2:334r BW wordt gevorderd dat nadere zekerheid wordt gesteld. 3.5. Bij de beoordeling van de vordering van Erjeebee stelt het hof het volgende voorop. 3.5.1. Ingevolge artikel 2:334r BW wijzigt of ontbindt de rechter de overeenkomst indien deze ten gevolg van de splitsing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te blijven. Deze bepaling gaat indirect terug op (thans) artikel 6:258 BW (vgl. Kamerstukken II, 1995-1996, 24 702, nr. 3, p. 17 in verbinding met Kamerstukken II, 1981, 16 453, nr. 5, p. 10). Een vordering op grond van artikel 2:334r BW laat echter een vordering op grond van artikel 6:258 BW onver- let (vgl. Kamerstukken II, 1996-1997, 24 702, nr. 6, p. 2) en dient dan ook niet te worden beoordeeld aan de hand van de- zelfde (terughoudende) maatstaf. Niet van belang is of sprake is van een (ten tijde van het schadegeval gedekt sluiten van de overeenkomst) on- voorziene omstandigheid die noopt tot wijziging van de over- eenkomst, maar of een wijziging of ontbinding van de overeen- komst geboden is ten gevolge van de splitsing. Dit brengt in de regel mee dat een beoordeling dient plaats te vinden aan de hand van een vergelijking tussen enerzijds de situatie (kort) voorafgaand aan de splitsing onder de polisveronderstelling dat geen splitsing zal plaatsvinden en anderzijds de situatie (kort) na de splitsing. Wijzigingen die in deze periode optreden en geen gevolg van de splitsing zijn worden daarbij buiten be- schouwing gelaten. 3.5.2. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de juridische splitsing een van de instrumenten is die vennoot- schappen ten dienste staan om de organisatie naar eigen goed- dunken in te richten. Deze splitsing bewerkstelligt een over- gang van (een deel van) het vermogen onder algemene titel en vereist derhalve niet de medewerking van contractspartners. Deze overgang heeft tot gevolg dat afgesplitste contractuele ver- houdingen in beginsel in hun geheel overgaan op de verkrij- gende vennootschap en derhalve in beginsel ongewijzigd blij- ven. Eigen aan vrijwel elke splitsing is bovendien dat de (ver- haals-)positie van crediteuren van de splitsende vennootschap wijzigingen ondergaat. 3.5.3. Het vorenstaande brengt mee dat de enkele omstandig- heid dat de verkrijgende vennootschap minder verhaal biedt dan de splitsende vennootschap onvoldoende grondslag biedt voor het oordeel dat een overeenkomst naar maatstaven van re- delijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te blijven. Wel kan de mate waarin de verhaalsmogelijkheden als gevolg van de splitsing zijn verminderd worden meegewogen. In dit verband is niet alleen van belang welke activa, wat maar ook welke passiva op de verkrijgende vennootschap zijn overge- gaan. Ook kunnen kasstromen en kasstroomprognoses van be- lang zijn bij de beoordeling van een vordering op grond van ar- tikel 2:334r BW. Het ligt op de weg van degene die een dergelij- ke vordering instelt om (bijvoorbeeld aan de hand van het split- singsvoorstel) voldoende concrete en zwaarwegende feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen die meebrengen dat dat een wijziging of ontbinding van de over- eenkomst geboden is. 3.5.4. De artikelen 6:159 en 7:307 BW spelen in het kader van de onderhavige vordering geen rol. Die artikelen zien op contracts- overneming onder bijzondere titel, respectievelijk indeplaats- stelling van de huurder. In het geval dat thans ter beoordeling voorligt gaat het om overgang onder algemene titel die ge- schiedt zonder dat medewerking van de wederpartij vereist is. 3.6. Erjeebee c.s. leggen aan hun vordering het volgende ten grondslag. Coltex vormde v´o´or de splitsing de spil van het con- cern. Het balanstotaal bedroeg i 17,8 miljoen, waarvan i 5,83 miljoen aan liquide middelen. In Coltex bevonden zich nage- noeg alle huurovereenkomsten van de winkels van de vier mo- demerken van het concern, alle arbeidsovereenkomsten met werknemers, alle intellectuele eigendomsrechten en alle ICTei- gendommen. Coltex bood derhalve veel meer verhaal dan Su- perstar Huur met een jaarlijkse huurlast van circa i 7,16 mil- joen, slechts i 2,46 miljoen aan activa en i 809.704,= aan li- quide middelen. Deze zijn nauwelijks voldoende om anderhalve maand van de totale huurverplichtingen te voldoen. Aangezien Coltex onmisbaar voor het concern was, had Xxxxx- bee met haar een betrouwbare huurder. Met de splitsing is het eenvoudiger geworden om losse onderdelen zoals Superstar te staken. Deze scenario’s hebben zich al voltrokken bij Steps en Forecast. Na de splitsing is bovendien de bestaande (door Col- tex Retail Group afgegeven) verklaring als bedoeld in art. 2:403 BW ingetrokken. Ook is een verklaring in de zin van artikel 2:404 lid 3 gedeponeerd, waardoor ook de overblijvende aan- sprakelijkheid van Coltex Retail Group is komen te vervallen. Superstar Huur heeft als huurder een minder goede reputatie dan Coltex v´o´or de splitsing, hetgeen een negatief gevolg heeft op de beleggingswaarde. 3.6.1. Naar aanleiding van dit betoog, dat door Coltex c.s. gemo- tiveerd is bestreden, overweegt het hof als volgt. Uit de omstan- digheid dat Coltex v´o´or de splitsing beschikte over meer activa (waaronder liquide middelen) dan Superstar Huur na de split- sing volgt niet dat Xxxxxxxx als gevolg van de splitsing is of dreigt te worden benadeeld. Xxxxxxxx heeft bijvoorbeeld niets gesteld over de verplichtingen en andere passiva van Coltex. In dit verband acht het hof van gewicht dat Coltex c.s. als verweer hebben aangevoerd dat het concern v´o´or de splitsing in zwaar weer verkeerde en dat een mogelijk faillissement van een van de modeketens zou kunnen leiden tot een ‘sneeuwbal-faillisse- ment’. Coltex c.s. hebben onder meer een beroep gedaan op een in eerste aanleg werd aangenomen maar gegeven toelichting door Generali wordt bestredende CFO, voert volgens wie de totale huurlast van iedere divisie zodanig groot was dat deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering door de rest van het concern zou kunnen worden opgevan- gen. Vanaf 2010 leed het concern verlies, terwijl sinds 2012 geen van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden afzonderlijke divisies nog een positief resultaat had geboekt. Coltex c.s. hebben aangevoerd dat de splitsing 3.6.2. Uit het door Erjeebee gestelde volgt niet G. & M.dat de intrekking van de 403-verklaring kan worden aangemerkt als gevolg van de splitsing. Een 403-verklaring kan op elk moment worden inge- trokken. De splitsing zelf heeft de intrekking ook niet automatisch tot gevolg gehad; deze berust op een afzonderlijke beslissing. De deponering van een verklaring als bedoeld in artikel 2:404 lid 3 BW meer dan een jaar na de splitsing is evenmin een ge- volg van de splitsing. De huurovereenkomst kan daarom ook niet op grond van deze omstandigheden met een beroep op ar- tikel 2:334r BW worden gewijzigd. 3.6.3. De stelling dat Superstar Huur een slechtere reputatie heeft dan Coltex v´o´or de splitsing, maar KBC Vendor Lease met gevolg dat de begunstigde beleggings- waarde is gedaald, kan toewijzing van de vordering evenmin dragen. Voor zover de beleggingswaarde – die door tal van fac- toren wordt bepaald – is gewijzigd als gevolg van de splitsing, gaat het hier om een omstandigheid die veeleer een afgeleide is van een eventuele benadeling door Erjeebee dan een omstan- digheid waaraan zelfstandige betekenis toekomt. Xxxxxxxxx heeft Erjeebee onvoldoende feitelijk onderbouwd dat en in wel- ke mate de verzekeringsvergoedingbeleggingswaarde is gedaald. 3.6.4. Ook in onderlinge samenhang beschouwd zijn de door Erjeebee genoemde gronden onvoldoende om te oordelen dat haar verhaalspositie als gevolg van de splitsing is verslechterd, laat staan, zo is verslechterd, dat de huurovereenkomst moet worden gewijzigd. Het is uiteindelijk een speculatieve kwestie of Erjeebee als gevolg van de splitsing is of zal worden bena- deeld. 3.7. Erjeebee heeft derhalve onvoldoende onderbouwd dat de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijk- heid niet ongewijzigd in stand behoort te blijven. Voor nadere bewijslevering is geen plaats bij gebreke van voldoende con- crete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel zou- den kunnen leiden. De vordering van Xxxxxxxx kan niet worden toegewezen. Bij deze stand van zaken behoeven de afzonderlij- ke grieven geen verdere bespreking. Het vonnis van 22 april 2015 zal worden bekrachtigd. Xxxxxxxx zal als in het ongelijk ge- stelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in appel.

Appears in 1 contract

Samples: Huurovereenkomst

Beoordeling. Met betrekking tot De maatstaf 4.1 Centraal in de onderhavige kwestie staat de vraag of Consument zijn mededelingsplicht bij de aanvraag van de Hypotheek Opvang Polis heeft geschonden en, in het ongevalsgebeurenverlengde daarvan, of Verzekeraar eenzijdig een dekkingsbeperkende clausule op deze verzekering van toepassing heeft mogen verklaren. Verzekeraar heeft uitkering geweigerd met een beroep op die clausule. 5.14.2 De Commissie stelt voorop dat in artikel 7:928 lid 1 BW staat dat de aspirant- verzekeringnemer verplicht is om vóór het sluiten van de verzekeringsovereenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan hij weet of behoort te begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar afhangt of kan afhangen. 4.3 Indien een verzekering is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, wat in deze zaak het geval is, geldt op grond van lid 6 dat de verzekeraar zich er niet op kan beroepen dat feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, tenzij de (aspirant-)verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. In beginsel geldt dus dat indien de verzekeraar een vragenlijst hanteert, de aspirant- verzekeringnemer mag aannemen dat hij tot niet meer gehouden is dan het bestreden vonnis werd bewezen verklaard dat het schadegeval beantwoorden van 18 september 2006 werd veroorzaakt de vragen die op de vragenlijst staan. 4.4 Een aspirant-verzekeringnemer mag een hem door de fout verzekeraar voorgelegde vraag opvatten naar de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden mag toekennen. Zie de volgende uitspraken van W.F.de Hoge Raad: HR 13 september 1996, meer ECLI:NL:HR:1996:ZC2135, NJ 1997/637, m.nt. M.M. Xxxxxx, x.x. 3.3.3 en HR 20 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2235, NJ 1997/638, m.nt. M.M. Mendel (Aegon/BMA), r.o. 3.7 onder punt 1. 4.5 Bij beoordeling van de vraag welke betekenis de verzekeringnemer aan de hem voorgelegde vragen moest toekennen, dienen de vragen mede te worden gelezen in hun onderling verband en samenhang. Zie HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2653, NJ 1998/623 (Xxxxxxxx/H.), r.o. 3.3. 4.6 Indien de verzekeraar naar een bepaald doordat feit gevraagd heeft, heeft de verzekeraar daarmee aan de aspirant-verzekeringnemer duidelijk gemaakt dat hij in het betreffende feit geïnteresseerd is. Zie Kamerstukken II 1985/86, 19529, 3, p. 8. 4.7 Een niet juiste invulling van de vragenlijst van de verzekeraar kan ertoe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken – de verzekering niet zou zijn aangegaan of slechts onder andere voorwaarden. 4.8 In deze zaak heeft Xxxxxxxxxxx een beroep gedaan op de laatste zin van art. 7:930 lid 3 BW. Deze zin luidt als volgt: ‘Zou de verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken andere voorwaarden hebben gesteld, dan is slechts een uitkering verschuldigd als waren deze voorwaarden in de overeenkomst opgenomen.’ 4.9 Verzekeraar heeft niet alleen uitkering geweigerd, maar heeft ook eenzijdig een dekkingsuitsluitingsclausule van toepassing verklaard op de verzekering. Strikt genomen kan art. 7:930 lid 3 BW daarvoor niet gebruikt worden, nu deze bepaling enkel betrekking heeft op het recht op uitkering en niet op de verzekering zelf. Uit uitspraken van de Commissie volgt echter dat lid 3 de grondslag kan vormen voor een eenzijdige wijziging van de verzekeringsovereenkomst door de verzekeraar, indien vaststaat dat de verzekeringnemer de precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden. Zie onder meer: Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (Kifid) 30 januari 2014, nr. 2014-53, r.o. 5.7 en 5.8. 4.10 Tot slot merkt de Commissie op dat een beroep van de verzekeraar op art. 7:930 lid 3, laatste zin, BW in beginsel alleen zal kunnen slagen indien de verzekeraar aantoont dat (ook) een redelijk handelend verzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken andere voorwaarden zou hebben gesteld. Zie r.o. 3.4.6 en 3.4.9 van het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, te vinden op xxx.xxxxxxxxxxx.xx onder nummer: ECLI:NL:HR:2018:184. 4.11 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument voor de aanvraag van de verzekering in de periode van 10 september 2008 tot en met 9 februari 2009 vijf gesprekken heeft gevoerd met een vork- heftruck tegen een steunpilaar van sociaal psychiatrisch verpleegkundige in verband met rouwverwerking, autonomie en losmaking. Consument voerde deze gesprekken binnen het magazijn van G. & M. reed. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging van het bestre- den vonnisCentrum voor diagnostiek, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte advies en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reed. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine kortdurende behandeling van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen GGZ [locatie]. 4.12 De Commissie neemt verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van als vaststaand aan dat Verzekeraar bij het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde sluiten van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, verzekering aan Consument gevraagd heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeeldeof hij aan psychische klachten heeft geleden én of hij wel eens een psycholoog heeft geraadpleegd. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden4.13 Hoewel Consument geen gesprekken heeft gevoerd met een psycholoog, toen iets naar beneden is gevallen. De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuigmaar met een sociaal psychiatrisch verpleegkundige, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof is Commissie van oordeel dat de vaststellingen Consument vraag 4 sub b van de gerechts- deskundige uitgebreide gezondheidsverklaring, waarin wordt gevraagd of hij een psycholoog heeft geraadpleegd, met ‘Ja’ had moeten beantwoorden. Immers, uit de combinatie van de door Verzekeraar op de uitgebreide medische vragenlijst gestelde vragen (zie randnummer 2.2 tot en met 2.4), had Consument moeten afleiden dat Verzekeraar belang had bij, en geïnteresseerd was in, kennisname van de door Consument met de sociaal psychiatrisch verpleegkundige gevoerde gesprekken en de technische afleidingen die hij daarop achtergrond daarvan. De Commissie gaat er daarbij van uit dat de sociaal psychiatrisch verpleegkundige Consument heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx geholpen onder supervisie van een psycholoog of een psychiater (zie ook randnummer 2.11). De Commissie gaat daarvan uit, omdat sociaal psychiatrisch verpleegkundigen onder zulke supervisie, althans in teamverband, plegen te werken. 4.14 De Commissie concludeert dan ook dat Consument niet op afdoende wijze aan zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten dat het ongeval tot stand mededelingsplicht van artikel 7:928 BW heeft voldaan. 4.15 Vervolgens is gekomen door een foutief rijmanoeuvre de vraag aan de orde wat Verzekeraar bij kennis van de bestuurder ware stand van zaken zou hebben gedaan. 4.16 De Commissie volgt Xxxxxxxxxxx niet in zijn stelling dat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de vorkliftheftruckware stand van zaken een clausule voor psychopathologie had geplaatst. Door deze fout Hoewel de aanmeldingsbrief van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige (zie randnummer 2.11) vermeldt dat bij Consument sprake was van een aanpassingsstoornis met angst, is die diagnose bij de ontslagbrief (zie randnummer 2.9) niet meer gesteld. Uit die ontslagbrief lijkt te volgen dat Consument slechts aan milde psychische klachten leed, die eenvoudig waren op te lossen en ook daadwerkelijk opgelost werden. 4.17 Gesteld kan dus worden dat de ‘werkdiagnose’ van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige in de aanmeldingsbrief, zijnde een hypothese, geen stand heeft gehouden. Verzekeraar kan die werkdiagnose dan ook niet als uitgangspunt nemen. 4.18 Uitgegaan dient te worden van rouwverwerking in combinatie zonder werkverzuim en met een normaal sociaal leven. Gelet op de regelmaat van één behandeling per maand en de duur van de behandeling, zijnde vijf maanden, is bovendien geen sprake van een intensieve behandeling. Bij een intensieve behandeling denkt de Commissie eerder aan een gesprek per week of twee weken. 4.19 Nu Verzekeraar geen andere feiten dan de brieven van de sociaal psychiatrisch verpleeg- kundige naar voren heeft gebracht, waarop hij zijn standpunt heeft gebaseerd, is niet aannemelijk geworden dat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een clausule voor psychopathologie had geplaatst. 4.20 Overigens is de vorkheftruck medisch adviseur in botsing gekomen met één zijn laatste advies (zie randnummer 2.12) niet meer teruggekomen op zijn bevinding dat geen sprake is van de betonnen kolommen van de loodsrelevante pre-existente klachten. De aangereden kolom medisch adviseur maakt slechts melding van ‘lichte tot matige psychiatrie’, zodat ook volgens die adviezen geen sprake is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34)relevante pre-existente klachten. 5.3. G. & M. heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar 4.21 De Commissie komt daarom tot de betaling aan haar conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was een uitsluitingsclausule voor psychopathologie te plaatsen en dat de arbeidsongeschiktheidsclaim vanwege psychische klachten dus gedekt is. Verzekeraar is toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenissen uit de verzekeringsvergoedingverzekeringsovereenkomst. Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot De Commissie wijst de betaling aan G. & M. vorderingen van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoedingConsument toe.

Appears in 1 contract

Samples: Niet Bindend Advies

Beoordeling. Met betrekking tot A. Toepasselijkheid van artikel 6 van de Mededingingswet 40. Artikel 6 Mw bepaalt dat overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst, verboden zijn. 41. Zoals reeds eerder vermeld, betreft het ongevalsgebeuren 5.1in casu een overeenkomst tussen de NVZP en LTO- Nederland. In dit kader vertegenwoordigen deze verenigingen respectievelijk de betrokken kwekers en telers (c.q. landbouwers). Onder het bestreden vonnis werd bewezen verklaard begrip “ onderneming” valt volgens vaste jurisprudentie iedere entiteit die economische activiteiten verricht ongeacht haar rechtsvorm en de wijze van financiering.7 Zowel kwekers als telers zijn als ondernemingen aan te merken aangezien zij economische activiteiten verrichten. Derhalve is er in casu sprake van een overeenkomst tussen ondernemingen in de zin van artikel 6 Mw. - Mededingingsbeperking 42. Zoals eerder vermeld zijn telers (c.q. landbouwers) verplicht om informatie te verstrekken aan kwekers, op basis waarvan zij de vergoeding voor eigen zaaizaad en/ of pootgoed kunnen berekenen. Voor de inning en het eventueel opvragen van relevante informatie heeft de NVZP namens de kwekers overeenkomsten gesloten met de NAK (consumptie- aardappelen), de AVEBE (zetmeelaardappelen) en het Productschap Granen, Zaden en 7 Zie o.a. het arrest Xxxxxx en Xxxxx, HvJvan 23 april 1991, zaak C-41/ 90, Jur. 1991, I-1979, r.o. 21. Peulvruchten (graangewassen). Zodoende hoeft niet elke kweker afzonderlijk de betrokken 15.000 telers (c.q. landbouwers) te benaderen. 43. Het feit dat kwekers de inning gezamenlijk organiseren om de administratieve lasten te verlichten om efficiënter te kunnen opereren, is op zichzelf genomen niet als een mededingingsbeperking te beschouwen. Immers, de NAK, de AVEBE en het schadegeval Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten, verzorgen slechts de inning van 18 september 2006 werd veroorzaakt de vergoedingen voor eigen zaaizaad en pootgoed in opdracht van de kwekers. Zij oefenen daarmee als zodanig geen invloed uit op de prijsconcurrentie tussen de kwekers, aangezien zij louter optreden als een soort incassobureau voor de kwekers.8 Met andere woorden, het gezamenlijk innen van de vergoedingen voor eigen zaaizaad en pootgoed ter bevordering van een efficiënte inning van vergoedingen, is op zichzelf genomen niet in strijd met artikel 6 Mw. 44. Het bovenstaande geldt echter niet voorzover er bij de inning door de fout NAK, de AVEBE en het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten gebruik wordt gemaakt van W.F., meer bepaald doordat deze uniforme voorwaarden die de mededinging kunnen beperken. 45. Het vaste vergoedingspercentage van 65% in combinatie met een vork- heftruck tegen een steunpilaar het middelen van het magazijn bedrag dat in rekening wordt gebracht voor het in licentie produceren van G. & M. reedzaaizaad, leidt tot uniforme vergoedingen voor eigen zaaizaad, te weten fl. Niettegenstaande H & L Services 8,125 per 100 kg. Zoals vermeld in de overeenkomst, worden er tevens uniforme vergoedingen gehanteerd voor het petitum gebruik van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging eigen pootgoed, te weten fl. 45 per hectare bij consumptie-aardappelen en fl. 25 per hectare bij zetmeel-aardappelen. 46. Prijsconcurrentie is essentieel voor een effectieve marktwerking. Artikel 81, lid 1 en onder a van het bestre- den vonnis, heeft zij EG-Verdrag9 bepaalt dat in ieder geval onder het redengevend deel kartelverbod valt een overeenkomst die “ het rechtstreeks of zijdelings van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op aan- en verkoopprijzen of andere contractuele voorwaarden” oplegt. Door de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte onderhavige overeenkomst en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reed. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop zij wordt ingevuld met betrekking tot zaaizaad, wordt de prijsconcurrentie tussen kwekers voor wat betreft het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeeldegebruik van eigen zaaizaad en/ of pootgoed geheel uitgesloten. Er worden uniforme prijzen gehanteerd ongeacht het ras en ongeacht de kwekersrechthouder. Derhalve is er in casu sprake van een overeenkomst die de mededinging beperkt. 5.247. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens Hierbij zij nog het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte volgende opgemerkt. Het middelen van de verklaring licentievergoedingen voor de berekening van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallen. De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat vergoeding voor eigen zaaizaad staat niet uitdrukkelijk vermeld in de hypothese overeenkomst. Een circulaire c.q. brochure die aan de telers is verspreid, geeft echter expliciet aan dat de vermelding “ 65% van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is licentievergoeding” zoals deze door de gerechtsdeskun- dige ontmoet NVZP en als volgt afdoende weerlegdLTO-Nederland is afgesproken, betekent dat: “(…) Wij menen dat door de omvang “ Voor het gebruik van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof is van oordeel dat de vaststellingen van de gerechts- deskundige en de technische afleidingen die hij daarop heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten dat het ongeval tot stand is gekomen door een foutief rijmanoeuvre van de bestuurder van de vorkliftheftruck. Door deze fout is de vorkheftruck in botsing gekomen met één van de betonnen kolommen van de loods. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34). 5.3. G. & M. heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar tot de betaling aan haar van de verzekeringsvergoeding. Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de betaling aan G. & M. van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoeding.eigen zaaizaad

Appears in 1 contract

Samples: Ontheffing Aanvraag

Beoordeling. Met betrekking tot 4.1 De vorderingen van Consument moeten beoordeeld worden op grond van de tussen partijen gesloten arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsverzekering en de op die verzekeringsovereenkomst toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Naar het ongevalsgebeurenoordeel van de Commissie is voor de dekkingsvraag relevant of binnen zes maanden na ingangsdatum van de eerste verzekeringsovereenkomst een gebeurtenis heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan Consument is ontslagen. 5.14.2 Voorop staat dat voor de uitleg van de toepasselijke voorwaarden, waaronder de verzekeringsvoorwaarden, bepalend is de uitleg die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, het zogenoemde Haviltex-criterium (Zie HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). In het bestreden vonnis werd bewezen verklaard dat het schadegeval Een zuiver taalkundige uitleg is voor de uitleg van 18 september 2006 werd veroorzaakt door de fout van W.F., meer bepaald doordat deze voorwaarden niet doorslaggevend. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met een vork- heftruck tegen een steunpilaar de bijzondere omstandigheden van het magazijn van G. & M. reedgeval. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot Een bijzondere omstandigheid is dat partijen niet hebben onderhandeld over de bevestiging van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomenverzekeringsvoorwaarden. Zij houdt voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reed. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid Dit betekent dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevondvoorwaarden in beginsel objectief moeten worden uitgelegd. BaloiseZie onder andere Xxx Xxxxxxxxxx, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten0 augustus 2010 ECLI: NL:GHLEE: 2010:BN3280 r.o. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeelde13. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallen. 4.3 De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof Commissie is van oordeel dat de vaststellingen hiervoor in 2.3 geciteerde verzekeringsvoorwaarde duidelijk is en niet redelijkerwijs voor meer dan één uitleg vatbaar. Uit artikel 35 sub c van de gerechts- deskundige Voorwaarden volgt dat geen recht op dekking bestaat indien binnen zes maanden na de ingangsdatum van de eerste verzekeringsovereenkomst een gebeurtenis plaatsvindt waardoor de verzekerde wordt ontslagen. Dit brengt mee dat voor een succesvol beroep op deze uitsluitingsclausule vast moet komen te staan dat zich binnen zes maanden na de ingangsdatum van de Verzekering een concrete gebeurtenis moet hebben voorgedaan die in causaal verband staat met een op een later moment gevolgd ontslag. 4.4 Verzekeraar heeft een beroep gedaan op de in overweging 2.3 omschreven dekkingsuitsluiting en in dit kader gesteld dat zich binnen 6 maanden na de technische afleidingen die hij daarop ingangsdatum van de verzekering een feitelijke en concrete gebeurtenis heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten voorgedaan als gevolg waarvan Consument is ontslagen. De Commissie stelt voorop dat het ongeval tot stand ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan Verzekeraar die zich op een uitsluitingsclausule beroept, is gekomen om ter onderbouwing hiervan voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren en, bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen. De enkele stelling van Xxxxxxxxxxx dat Consument in augustus 2015 door haar werkgever op de hoogte is gebracht van een foutief rijmanoeuvre bedrijfsovername en dat aan Consument is medegedeeld dat haar arbeidscontract zou worden beëindigd is hiertoe niet voldoende. Anders dan Verzekeraar lijkt te veronderstellen, hoeft het enkele feit van een bedrijfsovername dan wel een ontslagaanzegging, mede gelet op de arbeidsrechtelijke bepalingen ten behoeve van de bestuurder bescherming van werknemers, op zichzelf gezien immers geen (directe) aanleiding tot ontslag te zijn. Voor de Commissie is onvoldoende komen vast te staan dat de mededeling van de vorkliftheftruckwerkgever eind augustus 2015 van een aanstaande bedrijfsovername als een concrete en feitelijke gebeurtenis moet worden beschouwd die tot geen ander gevolg kon leiden dan dat Consument zou worden ontslagen. Door deze fout is Het voorgaande leidt tot de vorkheftruck in botsing gekomen met één conclusie dat Verzekeraar onvoldoende feitelijke gegevens heeft verschaft ter onderbouwing van het beroep op de uitsluitingsgrond. 4.5 Ten aanzien van de betonnen kolommen stelling van Consument dat de uitsluiting, zoals neergelegd in artikel 35 sub c van de loodsverzekeringsvoorwaarden, onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 6:233 sub a BW, overweegt de Commissie ten overvloede nog het volgende. In zijn arrest van 9 juni 2006, NJ 2006,326 heeft de Hoge Raad overwogen dat het een verzekeraar in xxxxxxxx vrij staat in een dekkingsomschrijving de grenzen aan te geven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Artikel 35c is een dekkingsomschrijvende bepaling en aldus een kernbeding. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan een beroep op een dekkingsomschrijvende bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Naar het oordeel van de Commissie zijn dergelijke bijzondere omstandigheden in dezen niet gebleken. 4.6 De uitsluitingsclausule is dus geldig, maar Verzekeraar komt geen beroep daarop toe. De aangereden kolom schade van Consument is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan dan ook gedekt onder de voorgespannen beton- nen balken Verzekering. 4.7 De Commissie stelt vervolgens vast dat partijen over de hoogte van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34). 5.3uitkering onvoldoende hebben aangevoerd om hierover tot een oordeel te kunnen komen. G. & M. Consument heeft tot dusver geen financiële onderbouwing gegeven voor de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnrdoor haar gestelde schade. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling Derhalve zal Consument in de gelegenheid worden gesteld de hoogte van de verzekeraar tot de betaling aan haar schade, met inachtneming van hetgeen hierover in artikel 33 en 34 van de verzekeringsvergoedingtoepasselijke verzekeringsvoorwaarden is bepaald, toe te lichten. Deze eis werd De Commissie verzoekt Consument daarbij alle overige relevante stukken waarop zij zich beroept over te leggen. Verzekeraar zal daarna in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds de gelegenheid worden gesteld hierop te veroordelen tot de betaling aan G. & M. van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoedingreageren.

Appears in 1 contract

Samples: Bindend Advies

Beoordeling. Met betrekking tot het ongevalsgebeuren17. Het hoger beroep werd tijdig en met een naar de vorm regelmatige akte ingesteld, wat niet wordt betwist. De gerechtelijke ontbinding 5.118. Op grond van artikel 32 van de arbeidsovereenkomstenwet kan een arbeidsovereenkomst worden beëindigd volgens de algemene wijzen waarop de verbintenissen teniet gaan. In overeenstemming met artikel 1184 BW kan elk van de partijen bij een wederkerige overeenkomst de ontbinding in rechte vorderen van deze overeenkomst, ingeval de andere partij haar verbintenissen niet nakomt. Hieruit volgt dat ook een arbeidsovereenkomst gerechtelijk kan worden ontbonden (Cass. 26 oktober 1981, Arr. Cass. 1981 -82, 291; Cass. 23 november 1981, RW 1981 -82, 1045 met noot). De beëindiging van de arbeidsovereenkomst door gerechtelijke ontbinding vereist in elk geval dat één van beide partijen haar verbintenissen in vrij belangrijke mate niet nakomt, iets waarover de feitenrechter op een in cassatie onaantastbaar wijze oordeelt. (Arbh. Xxxxxxx 00 januari 1989, RW1989-90, 21; M. D., « La résolution judiciaire du contrat de travail », Ors. 2008, 3; C. W., « La résolution judiciaire du contrat de travail : quelques précisions », J7T1989,137-19, zie nr. 2) Opdat een arbeidsovereenkomst gerechtelijk zou kunnen worden ontbonden, dient de fout een zekere ernst te vertonen, die schade berokkent aan de belangen van de medecontractant. (Arbh. Bergen 10 augustus 1989, JTT1990, 343) 19. De heer X. vordert de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst omwille van: - De schending van de art. 57, 39 en 72 van het bestreden vonnis werd bewezen KB 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht van de werknemers (BS 16 juni 2003 - hierna aangeduid als KB Gezondheidstoezicht) - De hiermee samenhangende schending van art. 9 van de cao nr. 64941/co/202 van 5 november 2002 betreffende de tewerkstelling - De brief van X. van 20 december 2012 (zie randnummer 11) - Het systematisch laattijdig invullen van de maandelijkse "verklaring van inkomen uit een aan de gezondheidstoestand aangepaste activiteit" (zie randnummer 4) - De wijziging van het uurrooster (zie randnummer 3) - De gesprekken met de heren C. en M. (zie randnummer 6) - Het ten onrechte beschuldigen van te traag werken 20. Samen met het Openbaar Ministerie is het arbeidshof van mening dat deze feiten noch afzonderlijk, noch als geheel, kunnen gekwalificeerd worden als zodanig ernstige foutieve tekortkomingen dat zij voldoende zwaarwichtig zijn om de gerechtelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken. 21. Bij de inleiding van de vordering tot ontbinding was de arbeidsovereenkomst van de heer X. geschorst wegens arbeidsongeschiktheid. Art. 39 en 72 van het KB Gezondheidstoezicht hebben betrekking op de werknemer, die definitief arbeidsongeschikt is verklaard dat het schadegeval van 18 september 2006 werd veroorzaakt door de fout van W.F., meer bepaald doordat deze met een vork- heftruck tegen een steunpilaar van het magazijn van G. & M. reedpreventieadviseur- arbeidsgeneesheer. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reed. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeelde. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallen. De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof is van oordeel dat de vaststellingen van de gerechts- deskundige en de technische afleidingen die hij daarop heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten dat het ongeval tot stand is gekomen door een foutief rijmanoeuvre van de bestuurder van de vorkliftheftruck. Door deze fout is de vorkheftruck in botsing gekomen met één van de betonnen kolommen van de loods. De aangereden kolom Dit is in drie stukken gebroken deze zaak niet het geval geweest, (zie randnummers 8 en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34)9) Deze artikelen vinden hier dan ook geen toepassing. 5.3. G. & M. heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar tot de betaling aan haar van de verzekeringsvergoeding. Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de betaling aan G. & M. van een som van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde is van de verzekeringsvergoeding.

Appears in 1 contract

Samples: Pestwet

Beoordeling. Met betrekking tot Ontvankelijkheid van het ongevalsgebeurenhoofdberoep 5.11. In Gelet op de betekening van het bestreden vonnis werd bewezen verklaard aan mevrouw V op 26 mei 2011, is het door haar ingestelde hoger beroep van 15 september 2011 laattijdig. De beroepstermijn van één maand, te rekenen van de betekening van het vonnis (art. 1051 Ger. W.) is een vervaltermijn, die niet mag worden verkort of verlengd, tenzij dat verval gedekt is onder de omstandigheden bij de wet bepaald. (art. 50 Ger. W.) Bezwaarlijk kunnen hierbij fouten van de voormalige raadsman van xxxxxxx Xxxxxxxxxx ais overmacht worden ingeroepen (Cass. 24 jan ua ri 1974, A.C. 1974, 576 met noot); evenmin kan ze voordeel halen uit de latere betekening aan het Instituut. Het hoger beroep van mevrouw V is dan ook laattijdig. 2. Gelet op de betekening van het bestreden vonnis aan het Instituut op 30 juni 2011, is het door het Instituut ingestelde hoger beroep van 15 september 2011 tijdig. Indien de termijn van het hoger beroep binnen de gerechtelijke vakantie begint te lopen en ook verstrijkt, wordt hij verlengd tot de vijftiende dag van het gerechtelijk jaar (art. 50, 2de Ger. W.). A.R. nr. 2011/AB/872 4e blad Op grond van art. 52 Ger. X. wordt de beroepstermijn gerekend vanaf de dag na die van de akte, zodat bij een betekening op 30 juni 2011 , de beroepstermijn begint te lopen op 1 juli 2011 en normalerwijze zou verstrijken op 1 augustus 2011, zodat er een verlenging is tot 15 september 2011 . Het hoger beroep van het Instituut is dus tijdig 3. Op grond van art. 34 van de wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen (BS 30 mei 2007 en 5 juni 2007) (verder aangeduid ais genderwet) kan het Instituut in rechte optreden in de geschillen waartoe deze wet aanleiding kan geven. Art. 36 van de genderwet bepaalt dat, wanneer het slachtoffer van de discriminatie een geïdentificeerd natuurlijk persoon is, de vordering van het Instituut alleen ontvankelijk is, ais het aantoont dat het schadegeval van 18 september 2006 werd veroorzaakt door de fout van W.F., meer bepaald doordat deze met een vork- heftruck tegen een steunpilaar instemming van het magazijn slachtoffer heeft gekregen. Het Instituut baseert haar vordering op een discriminatie van G. & M. reedmevrouw V wegens haar IVF behandeling. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die Voor de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat een gedeelte werd geen bewijs van instemming van het dak van het magazijn instortte en terecht kwam op slachtoffer met de vorkheftruck die in het magazijn reed. De bestuurder zouvordering voorgebracht, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat zodat de eerste rechter de wijze waarop vordering van het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeeldeInstituut onontvankelijk verklaarde. ln graad van hoger beroep legt het Instituut instemmingverklaringen van het slachtoffer d.d. 24 december 2009 en 11 januari 2010 neer om in rechte op te treden teneinde haar klacht verder te behandelen. (De procedure werd ingeleid op 21 januari 2010) Het Instituut toont hiermee thans aan dat ze toch de instemming van mevrouw V had om .in rechte op te treden. 5.24. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens Anders dan het 7de plaatsbe- zoek Openbaar Ministerie meent het hof niet dat in graad van hoger beroep een bijkomende instemmingverklaring voor het hoger beroep moet worden voorgelegd. De instemmingverklaring van mevrouw V is ruim en heeft betrekking op 8 januari 2007 akte het in rechte optredeil om haar klacht verder te behandelen. Art. 36 van de verklaring genderwet heeft enkel betrekking op de vordering van W.F.: “het Instituut en deze vordering is een vordering tot schadevergoeding, die in graad van hoger beroep cijfermatig werd herleid tot € 1. ln graad van hoger beroep werd door het Instituut geen nieuwe eis gesteld. Dit laatste is sinds de invoering van het Gerechtelijk wetboek nochtans mogelijk. Koninklijk commissaris Xxx Xxxxxxxxxx schreef dienaangaande in zijn verslag uitdrukkelijk dat het hoger beroep de voortzetting is van een hangend geding tussen partijen ...( zie X. Xxxxxxx, Het recht op hoger beroep en het beginsel van dubbele aanleg in het civiele geding, Maklu, 1995, 279, nr. 612 met verwijzing naar Van Reepinghen, Verslag hfdst. 111,414). Het instellen van hoger beroep kan dan ook niet beschouwd worden ais het instellen van een rechtsvordering. (J. Petit, Sociaal Procesrecht, ICA-reeks 14, die Keure, 2000, 623, nr. 607 en de rechtspraak en rechtsleer aangehaald in voetnoot 45) verklaart A.R. nr. 2011/AB/872 5e blad Aangezien art. 36 van de genderwet dus enkel betrekking heeft op het instellen van de vordering, is geen vernieuwde instemmingverklaring nodig voor het hoger beroep. ln hun repliek maken partijen een parallel met de volmacht van een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie die op grond van art. 728 ~3 eerste lid Ger. W. een werknemer bij het verschijnen in rechte kan vertegen- woordigen. Geoordeeld werd dat hij een dergelijke volmacht restrictief moet worden geïnterpreteerd en dat een mandaat om een vordering in te leiden niet het magazijn recht inhoudt om hoger beroep in te stellen. (J. Xxxxx, x.x., 000, xx. 000 en de rechtspraak aangehaald in voetnoot 42; X. Xxxxxx, Xxxxxxx/ing van de zaak, in Sociaal procesrecht (ed. G. Xxx Xxxxxxxxxx) 1995, 206, nr.9; Arbh. Xxxxxxx, 00 december 1985, JTT 1987, 20) Een dergelijke vertegenwoordiger treedt daarbij echter op ais gevolg van een lastgeving, waardoor de lastgever (de werknemer) de werkelijke partij is binnengereden(J. Xxxxx, toen iets naar beneden is gevallenx.x., 000, xx. 000 en 523, nr. 485 en 486). Op grond van art. 34 van de genderwet treedt het Instituut echter voor zichzelf op en art. 36 regelt de ontvankelijkheid van een dergelijke vordering. De gerechtsdeskundige wetgever heeft deze verklaring onderzocht daarbij niet voorzien dat een nieuwe instemmingverklaring nodig is voor het instellen van hoger beroep. Het verzoekschrift tot hoger beroep is voor het overige regelmatig naar vorm en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden ook aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap ontvankelijkheidvereisten is voldaan. Het hoger beroep van het voertuigInstituut is dus ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op een geschil in verband met de genderwet. De onderdelen in verband met de moederschapbescherming (art. 40 arbeidswet) en misbruik van ontslagrecht zijn in dit kader dus niet meer aan de orde. Ten gronde De discriminatie op basis van het geslacht wegens de vergevorderde IVF behandeling 5. Op goede gronden heeft de eerste rechter in navolging van het auditoraatadvies verwezen naar het arrest Xxxx van het Hof van Justitie. (Grote Kamer) (HvJ C- 206/06 van 26 februari 2008) ln het beschikkend gedeelte van dit arrest wordt uitgelegd: Richt/ijn 92/85/EEG van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoer/egging van maatrege/en ter bevordering.van de verbetering van de vei/igheid en gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, is na de bevalling en tijdens de /actatie (. ..) en, met name, het in artike/1 0, punt 1, van deze richt/ijn neerge/egde onts/agverbod voor zwangere werkneemsters, moet a/dus worden uitge/egd dat zij niet ge/den voor een werkneemster die een in-vitroferti/isatiebehande/ing ondergaat, wanneer op de dag van de aanzegging van haar onts/ag de eicellen van die werkneemster reeds door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door zaadcellen van haar partner zijn bevrucht, zodat er in vitro bevruchte eicellen bestaan, maar deze nog niet in de omvang baarmoeder van de schok werkneemsters zijn gep/aatst. De artike/en 2, /id 1, en 5, /id 1, van de chauf- feur hier naar buiten richt/ijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoer/egging van het beginse/ van ge/ijke A.R. nr. 2011/AB/872 6e blad \ ln de overweging 47 wordt het aan de verwijzingsrechter overgelaten na te gaan of het feit dat de werkneemster een IVF behandeling onderging de voomaamste reden voor het ontslag is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31)geweest. Het hof Wanneer de feitenrechter de behandeling ais voomaamste reden voor het ontslag weerhoudt. dan verduidelijkt de overweging 50 van het arrest dat er sprake is van oordeel een directe discriminatie op grond van het geslacht. ais volgt: Uiteraard kunnen zowe/ manne/ijke aIs vrouwe/ijke werknemers tijde/ijk Uit deze overweging kan afgeleid worden dat enerzijds de vaststellingen regels van de gerechts- deskundige directe discriminatie moeten worden onderzocht en de technische afleidingen die hij daarop heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten anderzijds dat het ongeval tot stand is gekomen door hof met een foutief rijmanoeuvre vergevorderd stadium van de bestuurder behandeling doe/de op de periode vanaf de eice/punctie en - onmiddellijk na de bevruchting - de p/aatsing in de baarmoeder van de vorkliftheftruck. Door deze fout is de vorkheftruck in botsing gekomen met één vrouw van de betonnen kolommen bij die punctie weggenomen eicellen. De uitlegging die het hof van Justitie in het Mayrarrest gegeven heeft aan de implicatie van een IVF behandeling op de directe discriminatieproblematiek man/vrouw kan niet worden veronachtzaamd, daar de rechter bij de toepassing van nationaal recht dit recht moet uitleggen in het Iicht van de loods. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken bewoordingen en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken het doel van de dakconstructierichtlijn; men noemt dit de richtlijnconforme interpretatie van het toepasselijke nationaal recht (H.v.J. C-14/78 van 10 april1984 inzake Xxx Xxxxxx en Xxxxxx; H.v.J. C-79/83 van 10 april1984, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34inzake Harz). 5.36. G. & M. heeft de verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van haar eis gelegd tot veroordeling De richtlijn 76/207/EEG van de verzekeraar tot Raad van 9 februari 1976 betreffende de betaling aan haar tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de verzekeringsvergoedingtoegang tot het arbeidsproces. Deze eis de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden werd in overeenstemming met artikel 2 van de genderwet omgezet naar Belgisch recht. Art. 5, 6de van de wet bepaalt dat onder directe discriminatie moet worden verstaan een direct onderscheid op grond van het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot geslacht dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de betaling aan G. & M. bepalingen van titel Il van de wet. X.X. xx. 0000/XX/000 Xx xxxxx van art. 6 92, 3° is wat de arbeidsbetrekkingen betreft, deze wet o.m. van toepassing op het ontslag en de beëindiging van de arbeidsrelatie. Artikel13 91 van deze wet bepaalt dat op het vlak van de arbeidsbetrekkingen een onderscheid op grond van het geslacht enkel kan worden gerechtvaardigd op grond van een som wezenlijke en bepalende beroepsvereiste. De volgende paragrafen van 361.526,71 EUR, vermeerderd met interestendit wetsartikel bepalen verder wat onder een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste moet worden verstaan. 7. Afgezien nog Artikel33 91 van de kwestie of het schadegeval gedekt is onder wet regelt de polis, wat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, voert deze aan dat zij in ieder geval niet kan gehouden zijn tot uitkering bewijslast aIs volgt: (zie hierover ov. 93 GW.H. nr. 17/2009 van 12 februari 2009). Op grond van artikel 32 van de verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de begunstigde wet is deze regeling van de verzekeringsvergoedingtoepassing op aile gerechtelijke procedures.

Appears in 1 contract

Samples: Arbeidsovereenkomst