Common use of Beoordeling Clause in Contracts

Beoordeling. 4.1 Aan de orde is de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW is de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij de vraag of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht het niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.

Appears in 1 contract

Samples: Arbeidsongeschiktheidsverzekering

Beoordeling. 4.1 Aan Ontvankelijkheid van het hoofdberoep 1. Gelet op de orde betekening van het bestreden vonnis aan mevrouw V op 26 mei 2011, is het door haar ingestelde hoger beroep van 15 september 2011 laattijdig. De beroepstermijn van één maand, te rekenen van de vraag betekening van het vonnis (art. 1051 Ger. W.) is een vervaltermijn, die niet mag worden verkort of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschondenverlengd, tenzij dat verval gedekt is onder de omstandigheden bij de wet bepaald. (art. 50 Ger. W.) Bezwaarlijk kunnen hierbij fouten van de voormalige raadsman van xxxxxxx Xxxxxxxxxx ais overmacht worden ingeroepen (Cass. 24 jan ua ri 1974, A.C. 1974, 576 met noot); evenmin kan ze voordeel halen uit de latere betekening aan het Instituut. Het hoger beroep van mevrouw V is dan ook laattijdig. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW 2. Gelet op de betekening van het bestreden vonnis aan het Instituut op 30 juni 2011, is de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten door het Instituut ingestelde hoger beroep van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen15 september 2011 tijdig. Indien een verzekering de termijn van het hoger beroep binnen de gerechtelijke vakantie begint te lopen en ook verstrijkt, wordt gesloten op hij verlengd tot de grondslag vijftiende dag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijsthet gerechtelijk jaar (art. 50, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen2de Ger. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaanW.). Bij de vraag of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraarA.R. nr. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 2011/AB/872 4e blad Op grond van art. 52 Ger. X. wordt de beroepstermijn gerekend vanaf de dag na die van de akte, zodat bij een betekening op 30 juni 2011 , de beroepstermijn begint te lopen op 1 juli 2011 en normalerwijze zou verstrijken op 1 augustus 2011, zodat er een verlenging is tot 15 september 2011 . Het hoger beroep van het medisch dossier neemt Instituut is dus tijdig 3. Op grond van art. 34 van de Commissie als vaststaand wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie tussen vrouwen en mannen (BS 30 mei 2007 en 5 juni 2007) (verder aangeduid ais genderwet) kan het Instituut in rechte optreden in de geschillen waartoe deze wet aanleiding kan geven. Art. 36 van de genderwet bepaalt dat, wanneer het slachtoffer van de discriminatie een geïdentificeerd natuurlijk persoon is, de vordering van het Instituut alleen ontvankelijk is, ais het aantoont dat het de instemming van het slachtoffer heeft gekregen. Het Instituut baseert haar vordering op een discriminatie van mevrouw V wegens haar IVF behandeling. Voor de eerste rechter werd geen bewijs van instemming van het slachtoffer met de vordering voorgebracht, zodat de eerste rechter de vordering van het Instituut onontvankelijk verklaarde. ln graad van hoger beroep legt het Instituut instemmingverklaringen van het slachtoffer d.d. 24 december 2009 en 11 januari 2010 neer om in rechte op te treden teneinde haar klacht verder te behandelen. (De procedure werd ingeleid op 21 januari 2010) Het Instituut toont hiermee thans aan dat Consument ze toch de instemming van mevrouw V had om .in rechte op te treden. 4. Anders dan het Openbaar Ministerie meent het hof niet dat in graad van hoger beroep een bijkomende instemmingverklaring voor het hoger beroep moet worden voorgelegd. De instemmingverklaring van mevrouw V is ruim en heeft betrekking op het in rechte optredeil om haar klacht verder te behandelen. Art. 36 van de genderwet heeft enkel betrekking op de vordering van het Instituut en deze vordering is een vordering tot schadevergoeding, die in graad van hoger beroep cijfermatig werd herleid tot € 1. ln graad van hoger beroep werd door het Instituut geen nieuwe eis gesteld. Dit laatste is sinds de invoering van het Gerechtelijk wetboek nochtans mogelijk. Koninklijk commissaris Xxx Xxxxxxxxxx schreef dienaangaande in zijn verslag uitdrukkelijk dat het hoger beroep de voortzetting is van een hangend geding tussen partijen ...( zie X. Xxxxxxx, Het recht op hoger beroep en het beginsel van dubbele aanleg in het civiele geding, Maklu, 1995, 279, nr. 612 met verwijzing naar Van Reepinghen, Verslag hfdst. 111,414). Het instellen van hoger beroep kan dan ook niet beschouwd worden ais het instellen van een rechtsvordering. (J. Petit, Sociaal Procesrecht, ICA-reeks 14, die Keure, 2000, 623, nr. 607 en de rechtspraak en rechtsleer aangehaald in voetnoot 45) A.R. nr. 2011/AB/872 5e blad Aangezien art. 36 van de genderwet dus enkel betrekking heeft op het instellen van de vordering, is geen vernieuwde instemmingverklaring nodig voor het hoger beroep. ln hun repliek maken partijen een parallel met de volmacht van een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie die op grond van art. 728 ~3 eerste lid Ger. W. een werknemer bij het verschijnen in rechte kan vertegen- woordigen. Geoordeeld werd dat een dergelijke volmacht restrictief moet worden geïnterpreteerd en dat een mandaat om een vordering in te leiden niet het recht inhoudt om hoger beroep in te stellen. (J. Xxxxx, x.x., 000, xx. 000 en de rechtspraak aangehaald in voetnoot 42; X. Xxxxxx, Xxxxxxx/ing van de zaak, in Sociaal procesrecht (ed. G. Xxx Xxxxxxxxxx) 1995, 206, nr.9; Arbh. Xxxxxxx, 00 december 1985, JTT 1987, 20) Een dergelijke vertegenwoordiger treedt daarbij echter op ais gevolg van een lastgeving, waardoor de lastgever (de werknemer) de werkelijke partij is (J. Xxxxx, x.x., 000, xx. 000 en 523, nr. 485 en 486). Op grond van art. 34 van de genderwet treedt het Instituut echter voor zichzelf op en art. 36 regelt de ontvankelijkheid van een dergelijke vordering. De wetgever heeft daarbij niet voorzien dat een nieuwe instemmingverklaring nodig is voor het instellen van hoger beroep. Het verzoekschrift tot hoger beroep is voor het overige regelmatig naar vorm en ook aan de andere ontvankelijkheidvereisten is voldaan. Het hoger beroep van het Instituut is dus ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op een geschil in verband met de genderwet. De onderdelen in verband met de moederschapbescherming (art. 40 arbeidswet) en misbruik van ontslagrecht zijn in dit kader dus niet meer aan de orde. Ten gronde De discriminatie op basis van het geslacht wegens de vergevorderde IVF behandeling 5. Op goede gronden heeft de eerste rechter in navolging van het auditoraatadvies verwezen naar het arrest Xxxx van het Hof van Justitie. (Grote Kamer) (HvJ C- 206/06 van 26 februari 2008) ln het beschikkend gedeelte van dit arrest wordt uitgelegd: Richt/ijn 92/85/EEG van 19 april 1999 120 kg woog oktober 1992 inzake de tenuitvoer/egging van maatrege/en ter bevordering.van de verbetering van de vei/igheid en gezondheid op 1 november 2004 136 kghet werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de /actatie (. Als Consument ..) en, met name, het in artike/1 0, punt 1, van deze richt/ijn neerge/egde onts/agverbod voor zwangere werkneemsters, moet a/dus worden uitge/egd dat zij niet ge/den voor een werkneemster die een in-vitroferti/isatiebehande/ing ondergaat, wanneer op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij de dag van de aanzegging van haar onts/ag de eicellen van die werkneemster reeds door de zaadcellen van haar partner zijn bevrucht, zodat er in vitro bevruchte eicellen bestaan, maar deze nog niet in de periode baarmoeder van 1999 tot 2004 46 kg de werkneemsters zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomengep/aatst. De Commissie acht het niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woogartike/en 2, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne/id 1, en gezien ook 5, /id 1, van de richt/ijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoer/egging van het beginse/ van ge/ijke A.R. nr. 2011/AB/872 6e blad \ ln de overweging 47 wordt het aan de verwijzingsrechter overgelaten na te gaan of het feit dat Consument de werkneemster een IVF behandeling onderging de voomaamste reden voor het ontslag is geweest. Wanneer de feitenrechter de behandeling ais voomaamste reden voor het ontslag weerhoudt. dan verduidelijkt de overweging 50 van het arrest dat er sprake is van een directe discriminatie op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallengrond van het geslacht. Bij ais volgt: Uiteraard kunnen zowe/ manne/ijke aIs vrouwe/ijke werknemers tijde/ijk Uit deze overweging kan afgeleid worden dat enerzijds de regels van de directe discriminatie moeten worden onderzocht en anderzijds dat het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw hof met een lengte vergevorderd stadium van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor de behandeling doe/de op de periode vanaf de eice/punctie en - onmiddellijk na de bevruchting - de p/aatsing in de baarmoeder van de vrouw van de bij die punctie weggenomen eicellen. De uitlegging die het hof van Justitie in het Mayrarrest gegeven heeft aan de implicatie van een uitgebreide gezondheidsverklaring IVF behandeling op de directe discriminatieproblematiek man/vrouw kan niet worden veronachtzaamd, daar de rechter bij de toepassing van nationaal recht dit recht moet uitleggen in het Iicht van de bewoordingen en mogelijk zelfs het doel van de richtlijn; men noemt dit de richtlijnconforme interpretatie van het toepasselijke nationaal recht (H.v.J. C-14/78 van 10 april1984 inzake Xxx Xxxxxx en Xxxxxx; H.v.J. C-79/83 van 10 april1984, inzake Harz). 6. De richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces. de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden werd in overeenstemming met artikel 2 van de genderwet omgezet naar Belgisch recht. Art. 5, 6de van de wet bepaalt dat onder directe discriminatie moet worden verstaan een klein gericht onderzoekdirect onderscheid op grond van het geslacht dat niet gerechtvaardigd kan worden op grond van de bepalingen van titel Il van de wet. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht X.X. xx. 0000/XX/000 Xx xxxxx van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen art. 6 92, 3° is wat de 100 en 120 kgarbeidsbetrekkingen betreft, deze wet o.m. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet van toepassing op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting ontslag en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis arbeidsrelatie. Artikel13 91 van deze wet bepaalt dat op het vlak van de arbeidsbetrekkingen een onderscheid op grond van het geslacht enkel kan worden gerechtvaardigd op grond van een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste. De volgende paragrafen van dit wetsartikel bepalen verder wat onder een wezenlijke en bepalende beroepsvereiste moet worden verstaan. 7. Artikel33 91 van de wet regelt de bewijslast aIs volgt: (polisnummer [nummer 1]) de termijn zie hierover ov. 93 GW.H. nr. 17/2009 van twee maanden 12 februari 2009). Op grond van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment 32 van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest wet is deze regeling van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft toepassing op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschondenaile gerechtelijke procedures. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.

Appears in 1 contract

Samples: Arbeidsovereenkomst

Beoordeling. 4.1 Aan 17. Het hoger beroep werd tijdig en met een naar de orde vorm regelmatige akte ingesteld, wat niet wordt betwist. De gerechtelijke ontbinding 18. Op grond van artikel 32 van de arbeidsovereenkomstenwet kan een arbeidsovereenkomst worden beëindigd volgens de algemene wijzen waarop de verbintenissen teniet gaan. In overeenstemming met artikel 1184 BW kan elk van de partijen bij een wederkerige overeenkomst de ontbinding in rechte vorderen van deze overeenkomst, ingeval de andere partij haar verbintenissen niet nakomt. Hieruit volgt dat ook een arbeidsovereenkomst gerechtelijk kan worden ontbonden (Cass. 26 oktober 1981, Arr. Cass. 1981 -82, 291; Cass. 23 november 1981, RW 1981 -82, 1045 met noot). De beëindiging van de arbeidsovereenkomst door gerechtelijke ontbinding vereist in elk geval dat één van beide partijen haar verbintenissen in vrij belangrijke mate niet nakomt, iets waarover de feitenrechter op een in cassatie onaantastbaar wijze oordeelt. (Arbh. Xxxxxxx 00 januari 1989, RW1989-90, 21; M. D., « La résolution judiciaire du contrat de travail », Ors. 2008, 3; C. W., « La résolution judiciaire du contrat de travail : quelques précisions », J7T1989,137-19, zie nr. 2) Opdat een arbeidsovereenkomst gerechtelijk zou kunnen worden ontbonden, dient de fout een zekere ernst te vertonen, die schade berokkent aan de belangen van de medecontractant. (Arbh. Bergen 10 augustus 1989, JTT1990, 343) 19. De heer X. vordert de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst omwille van: - De schending van de art. 57, 39 en 72 van het KB 28 mei 2003 betreffende het gezondheidstoezicht van de werknemers (BS 16 juni 2003 - hierna aangeduid als KB Gezondheidstoezicht) - De hiermee samenhangende schending van art. 9 van de cao nr. 64941/co/202 van 5 november 2002 betreffende de tewerkstelling - De brief van X. van 20 december 2012 (zie randnummer 11) - Het systematisch laattijdig invullen van de maandelijkse "verklaring van inkomen uit een aan de gezondheidstoestand aangepaste activiteit" (zie randnummer 4) - De wijziging van het uurrooster (zie randnummer 3) - De gesprekken met de heren C. en M. (zie randnummer 6) - Het ten onrechte beschuldigen van te traag werken 20. Samen met het Openbaar Ministerie is het arbeidshof van mening dat deze feiten noch afzonderlijk, noch als geheel, kunnen gekwalificeerd worden als zodanig ernstige foutieve tekortkomingen dat zij voldoende zwaarwichtig zijn om de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschondengerechtelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst uit te spreken. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW is de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan21. Bij de vraag of inleiding van de verzwegen feiten voor vordering tot ontbinding was de verzekeraar relevant zijn voor arbeidsovereenkomst van de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraarheer X. geschorst wegens arbeidsongeschiktheid. Zie ParlArt. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 Op grond 72 van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht het niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het KB Gezondheidstoezicht hebben betrekking op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te makenwerknemer, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in die definitief arbeidsongeschikt is verklaard door de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigdpreventieadviseur- arbeidsgeneesheer. Dit betekent dat de twee maandentermijn is in deze zaak niet is geschondenhet geval geweest, (zie randnummers 8 en 9) Deze artikelen vinden hier dan ook geen toepassing. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.

Appears in 1 contract

Samples: Pestwet

Beoordeling. 4.1 Aan Partijen verschillen van mening over de orde is de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW is de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten uitleg van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen verzekeringsovereenkomst en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij met name over de vraag of de verzwegen feiten kosten van de condoleance met koffietafel onder de dekking van de verzekering vallen. Nu op de verzekering Nederlands recht van toepassing is moet deze worden uitgelegd overeenkomstig de zogeheten Haviltex maatstaf (HR 17 februari 2006, NJ 2006, 378, m.n. M.M. Mendel). Daarbij geldt dat de vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract, maar dat het voor de verzekeraar relevant zijn voor beantwoording van die vraag aankomt op de acceptatiebeslissingzin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. (HR 13 maart 1981, geldt als uitgangspunt een toetsing aan NJ 1981, 625, m.n. X.X.X. Xxxxxxx). 4.2 Blijkens de tekst van artikel 2 van de algemene voorwaarden valt onder de dekking van de verzekering het acceptatiebeleid bij overlijden van een redelijk handelend verzekeraarverzekerde zorgdragen voor een R.K. Uitvaartdienst, zoals plaatselijk gebruikelijk is, met daaropvolgende begrafenis. Zie ParlIn de tweede volzin van artikel 2 wordt vervolgens opgesomd wat daaronder wordt begrepen. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841Een condoleance met koffietafel wordt daarbij niet genoemd. 4.3 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en Tussen partijen is vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht het niet aannemelijk geschil of Consument desalniettemin de zinsneden “zoals plaatselijk gebruikelijk is” en “alles uitgevoerd naar plaatselijk gebruik” redelijkerwijs aldus heeft mogen begrijpen dat een condoleance met koffietafel toch onder de dekking zou vallen, omdat, naar Consument op 9 juni 2004 74 kg woogstelt, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen condoleance met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet koffietafel aansluitend aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraarbegrafenis plaatselijk gebruikelijk is. De Commissie volgt Consument daarin niet. Uit de omschrijving van de dekking in artikel 2 volgt dat de zinsneden “zoals plaatselijk gebruikelijk is” en “uitgevoerd naar plaatselijk gebruik” betrekking hebben op de wijze waarop de in artikel 2 van de algemene voorwaarden opgesomde onder verzekering gedekte te verlenen diensten worden uitgevoerd. Daaruit kan dan redelijkerwijs niet worden afgeleid dat bedoeld is ook andere, niet in artikel 2 genoemde diensten, onder de dekking van de verzekering te brengen, indien deze plaatselijk gebruikelijk zijn. 4.4 Consument heeft verder aangevoerd dat een condoleance met koffietafel een vast onderdeel uitmaakt van een begrafenis. Ook dat wordt niet gevolgd. Een begrafenis is anders dan Consument betoogt, de ter aarde bestelling van de overledene. Een condoleance kan wel onderdeel uitmaken van een uitvaart(dienst), maar niet van een begrafenis. Ook hier geldt dat Consument redelijkerwijs niet heeft mogen aannemen dat onder deze dekkingsomschrijving ook een condoleance met koffietafel zou zijn begrepen. 4.5 Consument heeft vervolgens aangevoerd dat zij op grond van mededelingen van Verzekeraar of de tussenpersoon er op mocht vertrouwen dat een condoleance met koffietafel toch onder de verzekering gedekt zou zijn. Verzekeraar heeft op zijn beurt betwist dat door of namens haar rechtsvoorganger de mededeling is gedaan dat een condoleance met koffietafel is verzekerd. Tegenover deze betwisting heeft Consument geen bewijs geleverd van haar stelling. De Commissie ziet in het dossier ook geen andere aanknopingspunten waaruit zou kunnen volgen dat Consument er vanuit mocht gaan dat een dergelijke mededeling door of namens Verzekeraar is gedaan. De stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerdXxxxxxxxx wordt dan ook verworpen. 4.9 4.6 De Commissie merkt nog op is in het licht van het voorgaande verder van oordeel dat het de dekkingsomschrijving uit artikel 2 voldoende duidelijk en begrijpelijk is en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Het beroep van Verzekeraar Consument op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluitingcontra-proferentem regel slaagt niet. 4.10 4.7 De conclusie is dat de kosten van de condoleance met koffietafel niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om onder de beëindiging dekking van de verzekering Hypotheek Opvang Polisvallen, maar wél als zodat Verzekeraar de kosten daarvan niet hoeft te vergoeden. Omdat Consument in het gaat om ongelijk wordt gesteld, komen de beëindiging van buitengerechtelijke kosten, de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen advocaatkosten en de op die verzekering ingediende claim dient wettelijke rente niet voor vergoeding in behandeling te worden genomenaanmerking. De Commissie wijst de vordering van Consument daarom af.

Appears in 1 contract

Samples: Bindend Advies

Beoordeling. 4.1 Aan 2. De terzake toepasselijke bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek (art. 1017, 1018 en 1022), de orde parlementaire voorbereiding van artikel 1022 Ger.W.1, de tenuitvoerlegging van laatstgenoemd artikel door het koninklijk besluit van 30 november 19702, alsook de wijziging ervan door de wet van 6 juli 19733 wettigen de conclusie dat de wetgever de lege lata gekant is tegen de verhaalbaarheid van het honorarium van de advocaat. 3. We verwijzen evenwel naar de wet van 2 augustus 2002 betreffende de bestrijding 1 Gedr. St. Senaat 1964-1965, p. 157, nr. 170; Kamer 1965-1966, p. 148 e.v., nr. 49 e.v.; CH. VAN REEPINGHEN, Réformes judiciaires, Verslag, I, 394 e.v. 2 B.S., 3 dec. 1970, gewijzigd bij het K.B. 23 nov. 1976, B.S. 4 dec. 1976. 0 Xxxx. Xx. Kamer 1971-1972, p. 1 tot 2, nr. 72/1. van de betalingsachterstand bij handelstransacties waarbij de desbetreffende Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 juni 2000 in een wet wordt omgezet4. Krachtens artikel 6 van genoemde wet is de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW is de aspirant-verzekeringnemer verplicht schuldeiser gerechtigd om vóór het sluiten van de overeenkomst aan in gebreke gebleven schuldenaar een redelijke schadevergoeding te vorderen voor alle relevante invorderingskosten die ontstaan zijn door de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen betalingsachterstand, en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing zulks onverminderd zijn recht op terugbetaling van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander gerechtskosten overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 het Gerechtelijk Wetboek. Deze invorderingskosten moeten voldoen aan de beginselen van transparentie en lid 4 BWin verhouding staan tot de schuld in kwestie. Er bestaat geen eensgezindheid over de draagwijdte van die wetsbepaling betreffende de verhaalbaarheid van het advocatenhonorarium. De meeste auteurs zijn evenwel van oordeel dat de schadeloosstelling voor invorderingskosten ook de kosten van de advocaten omvat5. 4. Sedert 11 april 19566 beslist het Hof inzake buitencontractuele aansprakelijkheid dat "het beroep op een advocaat door het slachtoffer van een misdrijf enkel tot doel heeft het bijstaan van het slachtoffer in zijn eis tot herstel van de door het misdrijf veroorzaakte schade; dat zulk beroep geen bestanddeel van die schade is". Die rechtspraak werd tweemaal bevestigd, op beroept dat hij – indien hij tijdig 11 juni 19547 en op 18 juni 19648. 5. Inzake contractuele aansprakelijkheid evenwel heeft het Hof in een arrest van 28 april 1986 die regel genuanceerd9 Het betrof een verzekeringsmaatschappij die haar contractuele verplichting om rechtsbijstand te verlenen aan haar verzekerde niet was nagekomen en de hoogte was gesteld termijn voor aangifte van het ongeval bij het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds had laten verstrijken. Het bestreden arrest legt alle kosten van het geding, met inbegrip van de juiste stand van zaken - kosten voor het deskundigenverslag en de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij de vraag of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid aanstelling van een redelijk handelend raadsman, ten laste van de verzekeraar. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en Het bijzonder karakter van het arrest geval wettigt een haast integrale weergave van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 Op grond overwegenden van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan arrest. Vooreerst stelt het Hof vast dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht "het (bestreden) arrest niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken beslist dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel ereloon van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht advocaat moet worden beschouwd als gerechtskosten in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 artikelen 1017 tot 1022 van het Gerechtelijk Wetboek; dat het evenmin de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “artikelen 1382 en dan niet zo’n klein beetje1383 van het Burgerlijk Wetboek toepast, maar integendeel de quasi-delicturele aansprakelijkheid van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”eiseres uitdrukkelijk verwerpt". Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist Vervolgens wijst het erop dat morbide obesitas een ziekte is"het arrest preciseert dat xxxxxxx00 de rechtskennis en het initiatief, is die zij contractueel op zich genomen heeft, niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument kan afwentelen op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.haar

Appears in 1 contract

Samples: Overeenkomst

Beoordeling. 4.1 Aan de orde is de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW is de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten van de overeenkomst Ontslag na rechtmatige aanspraken loonaanspraken — geen gebrek aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die werk Xxxxx stelt dat hij kent of behoort te kennen en waarvan, ontslagen werd naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag aanleiding van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of conflict tussen partijen over zijn verloning. Dit conflict zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook ondermeer toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept geleid hebben dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij de vraag of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht het niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af diende te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw rijden met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen handgeschakelde bus (ondanks rugproblemen) en dat hij onder druk werd gezet om zijn aanspraken te laten vallen in ruil voor een gunstigere (dienst)regeling, met name werken in onderaanneming voor D. L.. Daarenboven dient de claim vanwege verhoogde hersendruk eenzijdige beëindiging van een vast dienstverband voor onbepaalde duur om vervolgens arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur aan te bieden beschouwd te worden als kennelijk onredelijk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog aldus willekeurig. De N.V. stelt dat eiser niet ontslagen werd omwille van zijn houding doch wel omdat er onvoldoende werk was. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een willekeurig ontslag. Uit een aantal elementen kan de rechtbank afleiden dat de N.V. minder opdrachten had om al haar werknemers voltijds te werk te stellen. Er is de geluidsopname van een gesprek tussen eiser waarin duidelijk wordt gezegd dat er een groot verschil is tussen de gepresteerde uren en de contractueel voorziene uren (stuk 8, inventaris der overtuigingsstukken eiser). Objectief dient vastgesteld te worden dat de loonachterstallen te wijten waren aan dit verschil en uit stuk 8 blijkt ontegensprekelijk dat eiser niet de enige was van wie de arbeidsovereenkomst werd opgezegd (stuk 8, inventaris der overtuigingsstukken N.V.). Uit het geheel der stukken leidt de rechtbank af dat de N.V. probeerde om een voor haar gunstige regeling van de loonsaanspraken uit de brand te slepen doch uit deze houding kan geenszins afgeleid worden dat het ontslag rechtstreeks verband hield met de aanspraken van eiser. De rechtbank merkt ten slotte op dat eiser nadien opnieuw in behandeling dient dienst werd genomen, zij het met (twee keer) een contract van bepaalde duur (stukken 1 en 2, inventaris der stukken N.V.). Dit laatste wijst er ontegensprekelijk op dat de N.V. de banden met eiser niet definitief wenste te nemen onder verbreken ondanks de verzekering Woongarant Inkomensplan aanspraken op loon en staaft daarnaast ook de stelling van de N.V. dat zij zich in een onzekere economische toestand bevond. Overigens bevestigde de dienst Toezicht op de Sociale Wetten dat de tewerkstelling met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de gangbare regeling is in de sector voor iemand die schoolvervoer verzorgt (polisnummer [nummer 2]stuk 5.3, inventaris der overtuigingsstukken eiser). Of er al dan niet voldoende opdrachten waren in het leerlingenvervoer is irrelevant, zulks eiser werd aangenomen als chauffeur zonder dat er gespecificeerd werd of deze opdrachten in het leerlingenvervoer dan wel in het werknemersvervoer dienden uitgevoerd te worden. De N.V. beschikt hier over soevereine beoordelingsbevoegdheid, rekening houdende met inachtneming de concrete omstandigheden (vakantieperiodes, opdrachten, , .). Dit behoort tot de normale uitoefening van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaardenwerkgeversgezag. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde Het ontslag van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens xxxxx is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevensbijgevolg niet willekeurig. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen overige door partijen aangevoerde feiten en op grond daarvan aanvullend medisch advies middelen doen aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst voorgaande overwegingen en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschondenbesluitvorming geen afbreuk. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.

Appears in 1 contract

Samples: Court Ruling

Beoordeling. 4.1 Aan 3.1. Xxxxxxxx heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij als gevolg van de orde splitsing in een nadeliger positie is ge- raakt, zodat de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschondenhuurovereenkomst naar maatstaven van rede- lijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te blij- ven (art. 2:334r BW). 4.2 3.2. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis van 22 april 2015 vooropgesteld dat terughoudend toepassing dient te wor- den gegeven aan artikel 2:334r BW (rov. 4.4). De splitsingsrege- ling is bewust zo ingericht dat deze geen medewerking van de verhuurder behoeft en dat ook overigens het belang van de splitsende vennootschap voorgaat, waarbij ondernemers niet belemmerd mogen worden in de organisatie van hun onderne- ming (rov. 4.7). De stelling dat de nieuwe huurster de beleg- gingswaarde van het gehuurde doet dalen wordt gepasseerd. Deze beleggingswaarde is van veel omstandigheden afhanke- lijk en niet enkel van een wijziging van de huurder. De huur- overeenkomst kan op deze grond ook niet worden gewijzigd, terwijl de beleggingswaarde geen belang is dat met de huur- overeenkomst wordt gediend (rov. 4.8). Xxxxxxxx heeft haar vor- dering onvoldoende onderbouwd zodat deze wordt afgewezen (rov. 4.9). 3.3. Met haar hoger beroep beoogt Xxxxxxxx dat haar (gewij- zigde) eis onder toepassing van artikel 2:344r BW alsnog zal worden toegewezen. 3.4. Coltex c.s. hebben aangevoerd dat de vorderingen reeds moeten worden afgewezen op de grond dat het in wezen gaat om een vordering op grond van artikel 2:334k BW. Ingevolge deze bepaling kan iedere schuldeiser verlangen dat zekerheid wordt gesteld, op straffe van gegrondverklaring van een verzet als bedoeld in artikel 2:334l BW. Nu de periode van verzet in- middels is verstreken, kan niet via de omweg van artikel 2:334r BW alsnog hetzelfde resultaat worden bewerkstelligd, aldus Coltex c.s. Dit verweer faalt. De bevoegdheid van een schuld- eiser om gedurende de verzetsperiode zekerheid te verlangen doet niet af aan zijn bevoegdheid om een vordering op grond van artikel 2:334r BW in te stellen. Dat wordt niet anders indien een vordering op grond van artikel 2:334r BW in zoverre gelijke- nis vertoont met een beroep op artikel 2:334k BW dat op de voet van artikel 2:334r BW wordt gevorderd dat nadere zekerheid wordt gesteld. 3.5. Bij de beoordeling van de vordering van Erjeebee stelt het hof het volgende voorop. 3.5.1. Ingevolge artikel 7:928 2:334r BW wijzigt of ontbindt de rechter de overeenkomst indien deze ten gevolg van de splitsing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te blijven. Deze bepaling gaat indirect terug op (thans) artikel 6:258 BW (vgl. Kamerstukken II, 1995-1996, 24 702, nr. 3, p. 17 in verbinding met Kamerstukken II, 1981, 16 453, nr. 5, p. 10). Een vordering op grond van artikel 2:334r BW laat echter een vordering op grond van artikel 6:258 BW onver- let (vgl. Kamerstukken II, 1996-1997, 24 702, nr. 6, p. 2) en dient dan ook niet te worden beoordeeld aan de hand van de- zelfde (terughoudende) maatstaf. Niet van belang is de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór of sprake is van een (ten tijde van het sluiten van de overeenkomst overeenkomst) on- voorziene omstandigheid die noopt tot wijziging van de over- eenkomst, maar of een wijziging of ontbinding van de overeen- komst geboden is ten gevolge van de splitsing. Dit brengt in de regel mee dat een beoordeling dient plaats te vinden aan de verzekeraar alle feiten hand van een vergelijking tussen enerzijds de situatie (kort) voorafgaand aan de splitsing onder de veronderstelling dat geen splitsing zal plaatsvinden en anderzijds de situatie (kort) na de splitsing. Wijzigingen die in deze periode optreden en geen gevolg van de splitsing zijn worden daarbij buiten be- schouwing gelaten. 3.5.2. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat de juridische splitsing een van de instrumenten is die vennoot- schappen ten dienste staan om de organisatie naar eigen goed- dunken in te richten. Deze splitsing bewerkstelligt een over- gang van (een deel van) het vermogen onder algemene titel en vereist derhalve niet de medewerking van contractspartners. Deze overgang heeft tot gevolg dat afgesplitste contractuele ver- houdingen in beginsel in hun geheel overgaan op de verkrij- gende vennootschap en derhalve in beginsel ongewijzigd blij- ven. Eigen aan vrijwel elke splitsing is bovendien dat de (ver- haals-)positie van crediteuren van de splitsende vennootschap wijzigingen ondergaat. 3.5.3. Het vorenstaande brengt mee te delen die hij kent of dat de enkele omstandig- heid dat de verkrijgende vennootschap minder verhaal biedt dan de splitsende vennootschap onvoldoende grondslag biedt voor het oordeel dat een overeenkomst naar maatstaven van re- delijkheid en billijkheid niet ongewijzigd in stand behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, blijven. Wel kan de beslissing mate waarin de verhaalsmogelijkheden als gevolg van de verzekeraar ofsplitsing zijn verminderd worden meegewogen. In dit verband is niet alleen van belang welke activa, en zo ja op maar ook welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten passiva op de grondslag verkrijgende vennootschap zijn overge- gaan. Ook kunnen kasstromen en kasstroomprognoses van be- lang zijn bij de beoordeling van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja vordering op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij de vraag of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht het niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komenar- tikel 2:334r BW. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het ligt op de weg van Consument had gelegen degene die een dergelij- ke vordering instelt om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in (bijvoorbeeld aan de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie hand van het antwoord split- singsvoorstel) voldoende concrete en zwaarwegende feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting te bewijzen die meebrengen dat dat een wijziging of ontbinding van de over- eenkomst geboden is. 3.5.4. De artikelen 6:159 en 7:307 BW spelen in het kader van de onderhavige vordering geen rol. Die artikelen zien op contracts- overneming onder bijzondere titel, respectievelijk indeplaats- stelling van de huurder. In het geval dat thans ter beoordeling voorligt gaat het om overgang onder algemene titel die vraag in beginsel vastge- schiedt zonder dat medewerking van de wederpartij vereist is. 3.6. Vanwege Erjeebee c.s. leggen aan hun vordering het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd volgende ten grondslag. Coltex vormde v´o´or de splitsing de spil van het con- cern. Het balanstotaal bedroeg i 17,8 miljoen, waarvan i 5,83 miljoen aan liquide middelen. In Coltex bevonden zich nage- noeg alle huurovereenkomsten van de winkels van de vier mo- demerken van het concern, alle arbeidsovereenkomsten met werknemers, alle intellectuele eigendomsrechten en alle ICTei- gendommen. Coltex bood derhalve veel meer verhaal dan Su- perstar Huur met een verwijzing jaarlijkse huurlast van het Handboek van circa i 7,16 mil- joen, slechts i 2,46 miljoen aan activa en i 809.704,= aan li- quide middelen. Deze zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel nauwelijks voldoende om anderhalve maand van de Commissie ook voldaan aan totale huurverplichtingen te voldoen. Aangezien Coltex onmisbaar voor het criterium van concern was, had Xxxxx- bee met haar een betrouwbare huurder. Met de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet splitsing is nagekomen het eenvoudiger geworden om losse onderdelen zoals Superstar te staken. Deze scenario’s hebben zich al voltrokken bij Steps en Forecast. Na de splitsing is bovendien de bestaande (door Col- tex Retail Group afgegeven) verklaring als bedoeld in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 art. 2:403 BW ingetrokken. Ook is een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht verklaring in de zin van artikel 7:928 BW op2:404 lid 3 gedeponeerd, waardoor ook de overblijvende aan- sprakelijkheid van Coltex Retail Group is komen te vervallen. Wellicht Superstar Huur heeft Consument als huurder een minder goede reputatie dan Coltex v´o´or de mededelingslicht geschonden splitsing, hetgeen een negatief gevolg heeft op de beleggingswaarde. 3.6.1. Naar aanleiding van dit betoog, dat door vraag 1 Coltex c.s. gemo- tiveerd is bestreden, overweegt het hof als volgt. Uit de omstan- digheid dat Coltex v´o´or de splitsing beschikte over meer activa (waaronder liquide middelen) dan Superstar Huur na de split- sing volgt niet dat Xxxxxxxx als gevolg van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u splitsing is of dreigt te worden benadeeld. Xxxxxxxx heeft bijvoorbeeld niets gesteld over de verplichtingen en andere passiva van Coltex. In dit verband acht het hof van gewicht dat Coltex c.s. als verweer hebben aangevoerd dat het concern v´o´or de splitsing in zwaar weer verkeerde en dat een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar mogelijk faillissement van een normaal postuur van de modeketens zou kunnen leiden tot een zeer morbide obesitasomvang”‘sneeuwbal-faillisse- ment’. Morbide obesitas is Coltex c.s. hebben onder meer een ziekteberoep gedaan op een in eerste aanleg gegeven toelichting door de CFO, volgens wie de totale huurlast van iedere divisie zodanig groot was dat deze niet door de rest van het concern zou kunnen worden opgevan- gen. Of Consument wist Vanaf 2010 leed het concern verlies, terwijl sinds 2012 geen van de afzonderlijke divisies nog een positief resultaat had geboekt. Coltex c.s. hebben aangevoerd dat morbide obesitas een ziekte is, is de splitsing 3.6.2. Uit het door Erjeebee gestelde volgt niet bekenddat de intrekking van de 403-verklaring kan worden aangemerkt als gevolg van de splitsing. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten Een 403-verklaring kan op elk moment worden beantwoordinge- trokken. De splitsing zelf heeft de intrekking ook niet automatisch tot gevolg gehad; deze berust op een afzonderlijke beslissing. De deponering van een verklaring als bedoeld in artikel 2:404 lid 3 BW meer dan een jaar na de splitsing is evenmin een ge- volg van Consument de splitsing. De huurovereenkomst kan daarom ook niet op grond van deze omstandigheden met een beroep op ar- tikel 2:334r BW worden gewijzigd. 3.6.3. De stelling dat Superstar Huur een slechtere reputatie heeft dan Coltex v´o´or de splitsing, met gevolg dat de beleggings- waarde is gedaald, kan toewijzing van de vordering evenmin dragen. Voor zover de beleggingswaarde – die door tal van fac- toren wordt bepaald – is gewijzigd als gevolg van de splitsing, gaat het hier om een omstandigheid die veeleer een afgeleide is van een eventuele benadeling door Erjeebee dan een omstan- digheid waaraan zelfstandige betekenis toekomt. Xxxxxxxxx heeft Erjeebee onvoldoende feitelijk onderbouwd dat en in wel- ke mate de beleggingswaarde is gedaald. 3.6.4. Ook in onderlinge samenhang beschouwd zijn de door Erjeebee genoemde gronden onvoldoende om te oordelen dat haar nooit enige verzekering verhaalspositie als gevolg van de splitsing is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenenverslechterd, laat staan, zo is verslechterd, dat de huurovereenkomst moet worden gewijzigd. Op die datum was Het is uiteindelijk een eerdere weigering immers nog niet aan speculatieve kwestie of Erjeebee als gevolg van de ordesplitsing is of zal worden bena- deeld. 4.6 Nu 3.7. Erjeebee heeft derhalve onvoldoende onderbouwd dat de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijk- heid niet ongewijzigd in stand behoort te blijven. Voor nadere bewijslevering is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschondengeen plaats bij gebreke van voldoende con- crete stellingen die, komt de Commissie indien bewezen, tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie een ander oordeel zou- den kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevensleiden. De medisch adviseur vordering van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigdXxxxxxxx kan niet worden toegewezen. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware Bij deze stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn geslotenbehoeven de afzonderlij- ke grieven geen verdere bespreking. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennendHet vonnis van 22 april 2015 zal worden bekrachtigd. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat Xxxxxxxx zal als in het gewicht ongelijk ge- stelde partij worden verwezen in de kosten van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich het geding in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerdappel. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.

Appears in 1 contract

Samples: Huurovereenkomst

Beoordeling. 4.1 Aan Met betrekking tot het ongevalsgebeuren 5.1. In het bestreden vonnis werd bewezen verklaard dat het schadegeval van 18 september 2006 werd veroorzaakt door de orde fout van W.F., meer bepaald doordat deze met een vork- heftruck tegen een steunpilaar van het magazijn van G. & M. reed. Niettegenstaande H & L Services in het petitum van haar syntheseconclusie besluit tot de bevestiging van het bestre- den vonnis, heeft zij in het redengevend deel van deze con- clusie betwist dat het ongeval zich voltrok op de wijze die de eerste rechter heeft aangenomen. Zij houdt voor dat een gedeelte van het dak van het magazijn instortte en terecht kwam op de vorkheftruck die in het magazijn reed. De bestuurder zou, volgens H & L Services, door deze instor- ting uit de cabine van de vorkheftruck gevallen zijn. Vervol- gens zou de vorkheftruck alleen verder gereden zijn tot tegen een verticale betonkolom, die daardoor zou gebroken zijn en de verdere instorting van het magazijn veroorzaakte. H & L Services verwijst tot staving van haar standpunt naar de overeenstemmende verklaring van bestuurder W.F. H & L Services meent eveneens steun te vinden voor haar standpunt in de omstandigheid dat de bestuurder W.F. zich na het ongeval aan de tegenoverliggende zijde van de uitstap van de vorkheftruck bevond. Baloise, verzekeraar BA-uitbating van H & L Services, heeft zich bij het standpunt van haar verzekerde aangesloten. Xxxxxxxx, X. & M. en Vanbreda menen dat de eerste rechter de wijze waarop het schadegeval tot stand kwam, juist beoordeelde. 5.2. Gerechtsdeskundige D.C. nam tijdens het 7de plaatsbe- zoek op 8 januari 2007 akte van de verklaring van W.F.: “(…) verklaart dat hij het magazijn is binnengereden, toen iets naar beneden is gevallen. De gerechtsdeskundige heeft deze verklaring onderzocht en getoetst aan zijn vaststellingen op de plaats van het schade- geval. Zijn technisch advies luidde: “(…) De opmerking van H & L Services dat in de hypothese van de gerechtsdeskundige m.b.t. het ongevalsgebeuren niet ver- klaarbaar is dat bestuurder W.F. na het ongeval onder het puin werd gevonden aan de andere zijde van vorkheftruck dan de uitstap van het voertuig, is door de gerechtsdeskun- dige ontmoet en als volgt afdoende weerlegd: “(…) Wij menen dat door de omvang van de schok de chauf- feur hier naar buiten is geworpen.” (deskundigenverslag D.C., p. 31). Het hof is van oordeel dat de vaststellingen van de gerechts- deskundige en de technische afleidingen die hij daarop heeft laten steunen en die overigens door H & L Services en haar verzekeraar Xxxxxxx niet op afdoende wijze zijn weerlegd, toelaten met zekerheid te besluiten dat het ongeval tot stand is gekomen door een foutief rijmanoeuvre van de bestuurder van de vorkliftheftruck. Door deze fout is de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschondenvorkheftruck in botsing gekomen met één van de betonnen kolommen van de loods. De aangereden kolom is in drie stukken gebroken en neergestort ten gevolge waarvan de voorgespannen beton- nen balken van de dakconstructie, die op die kolom steun- den, samen met het dak zijn neergestort (deskundigenverslag D.C., p. 34). 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW is 5.3. G. & M. heeft de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten verzekeringsovereenkomst met Xxxx- xxxx (polisnr. GB043725) ten grondslag van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing haar eis gelegd tot veroordeling van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij tot de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangenbetaling aan haar van de verzekeringsvergoeding. Indien een verzekering wordt gesloten op Deze eis werd in het bestreden vonnis in voormelde mate gegrond verklaard door verzekeraar Generali voorlopig reeds te veroordelen tot de grondslag betaling aan G. & M. van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijstsom van 361.526,71 EUR, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing vermeerderd met interesten. Afgezien nog van de verzekeraar ofkwestie of het schadegeval gedekt is onder de polis, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluitenwat in eerste aanleg werd aangenomen maar door Generali wordt bestreden, afhangt of zou kunnen afhangen. Een voert deze aan dat zij in ieder geval niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op gehouden zijn tot uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - verzeke- ringswaarborg aan G. & M.. Generali laat gelden dat niet G. & M., maar KBC Vendor Lease de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij de vraag of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest begunstigde is van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841verzekeringsvergoeding. 4.3 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht het niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.

Appears in 1 contract

Samples: Insurance Agreement

Beoordeling. 4.1 Aan Uitgangspunt voor de orde is beoordeling 4.1. Naar vaste rechtspraak rustten op de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW is Bank als aanbieder van de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór Overeenkomsten jegens Consumenten de volgende zorgplichten: (i) de verplichting indringend te waarschuwen voor het risico van een restschuld; (ii) de verplichting de inkomens- en vermogenspositie van Consumenten te onderzoeken met daarbij de verplichting Consumenten het sluiten van een overeenkomst te ontraden, indien deze voor hen tot een onaanvaardbaar zware financiële last zal leiden; en (iii) de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag verplichting het aangaan van een door overeenkomst te weigeren in geval de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium Consument bij de vraag of er recht op uitkering bestaatBank is aangebracht door een cliëntenremisier die, een in strijd met de destijds geldende Wet toezicht effectenverkeer 1995, tevens advies heeft gegeven zonder over de daarvoor noodzakelijke vergunning te beschikken en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig de Bank hiervan op de hoogte was gesteld of behoorde te zijn. 4.2. De vordering van Consumenten is primair gebaseerd op schending van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet in punt 4.1 onder dezelfde condities zou zijn aangegaan(iii) vermelde zorgplicht. Bij zulke schending vereist de vraag billijkheid in beginsel dat de vergoedingsplicht van de Bank geheel in stand blijft. Dat geldt ook als de mogelijke financiële gevolgen van de Overeenkomsten geen onaanvaardbaar zware last voor Consument vormden. De Commissie ziet daarom aanleiding om eerst te onder- zoeken of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid sprake is van een redelijk handelend verzekeraarschending van de in punt 4.1 onder (iii) genoemde zorgplicht. 4.3. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest Consumenten doen een beroep op de arresten van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2018:1841HR:2016:2012 en 2015) en stellen dat in hun geval sprake is geweest van advisering door een niet over de vereiste vergunning beschikkende cliëntenremisier, zodat de Bank de volledige door hem opgelopen schade aan hen moet vergoeden. 4.3 Op 4.4. Deze stelling is aldus toegelicht dat alle Overeenkomsten tot stand zijn gekomen na in- dringende telefonades door ‘hardselling telemarketing adviseurs’ in opdracht van Legio- Lease, die cliëntenremisier was van de Bank. Verder wist de Bank dat haar tussen- personen, waaronder Legio-Lease, ‘per definitie’ meer deden dan alleen NAW-gegevens doorsturen. 4.5. De Bank heeft betwist dat de Overeenkomsten tot stand zijn gekomen door tussenkomst van een cliëntenremisier. Zoals uit de Overeenkomsten blijkt, zijn deze rechtstreeks gesloten met Legio-Lease, wat dus niet een door de Bank ingeschakelde tussenpersoon was, maar de contractuele wederpartij (en de rechtsvoorganger van de Bank zelf) van Consumenten. 4.6. De Commissie is van oordeel dat Consumenten hun aldus door de Bank betwiste stelling onvoldoende concreet hebben onderbouwd. De stukken die Consumenten in verband met deze stelling hebben overgelegd, zijn (te) algemeen van inhoud en geven onvoldoende aanwijzingen over de wijze waarop Consumenten ten aanzien van het sluiten van de Overeenkomsten zouden zijn geadviseerd. 4.7. De Commissie wijst op grond van het medisch dossier neemt vorengaande de primaire klacht van Consumenten af. 4.8. Consumenten hebben gesteld, en de Bank heeft niet bestreden, dat bij of voorafgaande aan het sluiten van de Overeenkomsten nimmer een waarschuwing als hiervoor in punt 4.1 onder (i) bedoeld is gegeven. Voor zover de Bank wenst vol te houden dat het geven van die waarschuwing destijds niet verplicht was, volgt uit het voorgaande dat de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomendie stelling verwerpt. 4.9. De Commissie acht het niet aannemelijk Bank heeft bij dupliek erkend dat Consument de in 1999 afgesloten Overeenkomsten iv en viii een onaanvaardbare zware last op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien Consumenten legden. Ten aanzien van de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding overige Overeenkomsten zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is Consumenten naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat die Overeenkomsten voor hen een onaanvaardbare last meebrachten. De Commissie licht dit als volgt toe. 4.10. Consumenten hebben door henzelf ingevulde aangifteformulieren voor de [Naam land] fiscus overgelegd uit 1998 en 1999. Dit zijn geen definitieve door de [Naam land] fiscus vastgestelde aangiften en kunnen naar het criterium oordeel van de redelijk handelend verzekeraarCommissie niet als sluitend bewijs dienen. Verder verwijzen Consumenten naar een e-mail van een, zo het lijkt, accountingbureau genaamd [Naam bureau] uit [Naam land], waarin staat: ‘Hierbij de inkomsten’ en vervolgens de jaartallen 1998 tot en met 2001 met daarachter ‘Inkomen belastingen’ met verschillende bedragen. De opgenomen bedragen zijn verder niet toegelicht of gerubriceerd en het is onduidelijk op basis van welke gegevens de afzender van de e-mail die bedragen heeft vastgesteld. De in die e-mail genoemde bedragen kunnen naar het oordeel van de Commissie daarom ook niet als uitgangspunt genomen worden bij het vast-stellen van het inkomen van Consumenten. 4.4 4.11. De Commissie concludeert acht daarnaast van belang dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 inkomsten volgens Consumenten uit een onjuist gewicht op te geveneigen bedrijf afkomstig waren, waarvan geen (gecontroleerde) jaarstukken zijn overgelegd. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven4.12. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie Een en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie ander leidt tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming Consumenten onvoldoende gegevens hebben aangedragen op basis waarvan hun financiële positie ten tijde van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens Overeenkomsten vastgesteld kan worden. Met uitzondering van Overeenkomst iv en viii wijst de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft Commissie de subsidiaire klacht, voor zover deze is gebaseerd op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie schending van de huisarts ontvangen en op in punt 4.1 onder (ii) genoemde zorgplicht, af. Op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis schending van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zijin punt 4.1 onder (i) genoemde zorgplicht komt voor de overige Overeenkomsten, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogenvolgens vaste jurisprudentie, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis enkel twee-derde van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerdrestschuld in aanmerking voor vergoeding. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.

Appears in 1 contract

Samples: Bindend Advies

Beoordeling. De maatstaf 4.1 Aan Centraal in de orde is onderhavige kwestie staat de vraag of Consument haar precontractuele zijn mededelingsplicht bij de aanvraag van de Hypotheek Opvang Polis heeft geschondengeschonden en, in het verlengde daarvan, of Verzekeraar eenzijdig een dekkingsbeperkende clausule op deze verzekering van toepassing heeft mogen verklaren. Verzekeraar heeft uitkering geweigerd met een beroep op die clausule. 4.2 Ingevolge De Commissie stelt voorop dat in artikel 7:928 lid 1 BW is staat dat de aspirant-aspirant- verzekeringnemer verplicht is om vóór het sluiten van de overeenkomst verzekeringsovereenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar waarvan hij weet of behoort te begrijpen, begrijpen dat de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. . 4.3 Indien een verzekering wordt is gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft wat in deze zaak het geval is, geldt op grond van lid 6 dat de verzekeraar zich er niet op kan beroepen dat feiten waarnaar niet was gevraagd, niet zijn medegedeeld, tenzij de (aspirant-)verzekeringnemer heeft gehandeld met het opzet de verzekeraar te misleiden. In beginsel geldt dus dat indien de verzekeraar een vragenlijst hanteert, de aspirant- verzekeringnemer mag aannemen dat hij tot niet meer gehouden is dan het beantwoorden van de vragen die op de vragenlijst staan. 4.4 Een aspirant-verzekeringnemer mag een hem door de verzekeraar voorgelegde vraag opvatten naar de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden mag toekennen. Zie de volgende uitspraken van de Hoge Raad: HR 13 september 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2135, NJ 1997/637, m.nt. M.M. Xxxxxx, x.x. 3.3.3 en HR 20 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2235, NJ 1997/638, m.nt. M.M. Mendel (Aegon/BMA), r.o. 3.7 onder punt 1. 4.5 Bij beoordeling van de vraag welke betekenis de verzekeringnemer aan de hem voorgelegde vragen moest toekennen, dienen de vragen mede te worden gelezen in hun onderling verband en samenhang. Zie HR 15 mei 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2653, NJ 1998/623 (Xxxxxxxx/H.), r.o. 3.3. 4.6 Indien de verzekeraar naar een bepaald feit gevraagd heeft, heeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan aan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen duidelijk gemaakt dat daarvan de beslissing van de verzekeraar ofhij in het betreffende feit geïnteresseerd is. Zie Kamerstukken II 1985/86, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten19529, afhangt of zou kunnen afhangen. 3, p. 8. 4.7 Een niet juiste invulling van de vragenlijst van de verzekeraar kan er dan ook toe ertoe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaanaangegaan of slechts onder andere voorwaarden. 4.8 In deze zaak heeft Xxxxxxxxxxx een beroep gedaan op de laatste zin van art. Bij de vraag of de verzwegen feiten voor 7:930 lid 3 BW. Deze zin luidt als volgt: ‘Zou de verzekeraar relevant zijn bij kennis van de ware stand van zaken andere voorwaarden hebben gesteld, dan is slechts een uitkering verschuldigd als waren deze voorwaarden in de overeenkomst opgenomen.’ 4.9 Verzekeraar heeft niet alleen uitkering geweigerd, maar heeft ook eenzijdig een dekkingsuitsluitingsclausule van toepassing verklaard op de verzekering. Strikt genomen kan art. 7:930 lid 3 BW daarvoor niet gebruikt worden, nu deze bepaling enkel betrekking heeft op het recht op uitkering en niet op de verzekering zelf. Uit uitspraken van de Commissie volgt echter dat lid 3 de grondslag kan vormen voor een eenzijdige wijziging van de acceptatiebeslissingverzekeringsovereenkomst door de verzekeraar, geldt als uitgangspunt indien vaststaat dat de verzekeringnemer de precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden. Zie onder meer: Geschillencommissie Financiële Dienstverlening (Kifid) 30 januari 2014, nr. 2014-53, r.o. 5.7 en 5.8. 4.10 Tot slot merkt de Commissie op dat een toetsing aan het acceptatiebeleid beroep van de verzekeraar op art. 7:930 lid 3, laatste zin, BW in beginsel alleen zal kunnen slagen indien de verzekeraar aantoont dat (ook) een redelijk handelend verzekeraarverzekeraar bij bekendheid met de ware stand van zaken andere voorwaarden zou hebben gesteld. Zie Parlr.o. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 3.4.6 en 3.4.9 van het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, te vinden op xxx.xxxxxxxxxxx.xx onder nummer: ECLI:NL:HR:2018:1841HR:2018:184. 4.3 4.11 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij voor de aanvraag van de verzekering in de periode van 1999 10 september 2008 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens met 9 februari 2009 vijf gesprekken heeft gevoerd met een sociaal psychiatrisch verpleegkundige in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomenverband met rouwverwerking, autonomie en losmaking. Consument voerde deze gesprekken binnen het Centrum voor diagnostiek, advies en kortdurende behandeling van de GGZ [locatie]. 4.12 De Commissie acht neemt verder als vaststaand aan dat Verzekeraar bij het niet aannemelijk sluiten van de verzekering aan Consument gevraagd heeft of hij aan psychische klachten heeft geleden én of hij wel eens een psycholoog heeft geraadpleegd. 4.13 Hoewel Consument geen gesprekken heeft gevoerd met een psycholoog, maar met een sociaal psychiatrisch verpleegkundige, is de Commissie van oordeel dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel 4 sub b van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 uitgebreide gezondheidsverklaring, waarin wordt gevraagd of hij een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 psycholoog heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist isgeraadpleegd, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoordbeantwoorden. Immers, uit de combinatie van de door Verzekeraar op de uitgebreide medische vragenlijst gestelde vragen (zie randnummer 2.2 tot en met 2.4), had Consument moeten afleiden dat Verzekeraar belang had bij, en geïnteresseerd was in, kennisname van de door Consument met de sociaal psychiatrisch verpleegkundige gevoerde gesprekken en de achtergrond daarvan. De verklaring Commissie gaat er daarbij van uit dat de sociaal psychiatrisch verpleegkundige Consument heeft geholpen onder supervisie van een psycholoog of een psychiater (zie ook randnummer 2.11). De Commissie gaat daarvan uit, omdat sociaal psychiatrisch verpleegkundigen onder zulke supervisie, althans in teamverband, plegen te werken. 4.14 De Commissie concludeert dan ook dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de ordezijn mededelingsplicht van artikel 7:928 BW heeft voldaan. 4.6 Nu 4.15 Vervolgens is de vraag aan de orde wat Verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken zou hebben gedaan. 4.16 De Commissie volgt Xxxxxxxxxxx niet in zijn stelling dat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een clausule voor psychopathologie had geplaatst. Hoewel de aanmeldingsbrief van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige (zie randnummer 2.11) vermeldt dat bij Consument sprake was van een aanpassingsstoornis met angst, is komen vast die diagnose bij de ontslagbrief (zie randnummer 2.9) niet meer gesteld. Uit die ontslagbrief lijkt te staan volgen dat Consument haar mededelingsplicht slechts aan milde psychische klachten leed, die eenvoudig waren op 19 oktober 2007 te lossen en ook daadwerkelijk opgelost werden. 4.17 Gesteld kan dus worden dat de ‘werkdiagnose’ van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige in de aanmeldingsbrief, zijnde een hypothese, geen stand heeft geschondengehouden. Verzekeraar kan die werkdiagnose dan ook niet als uitgangspunt nemen. 4.18 Uitgegaan dient te worden van rouwverwerking in combinatie zonder werkverzuim en met een normaal sociaal leven. Gelet op de regelmaat van één behandeling per maand en de duur van de behandeling, komt zijnde vijf maanden, is bovendien geen sprake van een intensieve behandeling. Bij een intensieve behandeling denkt de Commissie eerder aan een gesprek per week of twee weken. 4.19 Nu Verzekeraar geen andere feiten dan de brieven van de sociaal psychiatrisch verpleeg- kundige naar voren heeft gebracht, waarop hij zijn standpunt heeft gebaseerd, is niet aannemelijk geworden dat een redelijk handelend verzekeraar bij kennis van de ware stand van zaken een clausule voor psychopathologie had geplaatst. 4.20 Overigens is de medisch adviseur in zijn laatste advies (zie randnummer 2.12) niet meer teruggekomen op zijn bevinding dat geen sprake is van relevante pre-existente klachten. De medisch adviseur maakt slechts melding van ‘lichte tot matige psychiatrie’, zodat ook volgens die adviezen geen sprake is van relevante pre-existente klachten. 4.21 De Commissie komt daarom tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering een uitsluitingsclausule voor psychopathologie te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst plaatsen en dat de verzekering wordt beëindigdarbeidsongeschiktheidsclaim vanwege psychische klachten dus gedekt is. Dit betekent dat Verzekeraar is toerekenbaar tekortgeschoten in de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot nakoming van zijn verbintenissen uit de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn geslotenverzekeringsovereenkomst. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht wijst de vorderingen van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerdtoe. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.

Appears in 1 contract

Samples: Niet Bindend Advies

Beoordeling. 4.1 Aan A. Toepasselijkheid van artikel 6 van de orde is Mededingingswet 40. Artikel 6 Mw bepaalt dat overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde gedragingen die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de vraag mededinging op de Nederlandse markt of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschondeneen deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst, verboden zijn. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW 41. Zoals reeds eerder vermeld, betreft het in casu een overeenkomst tussen de NVZP en LTO- Nederland. In dit kader vertegenwoordigen deze verenigingen respectievelijk de betrokken kwekers en telers (c.q. landbouwers). Onder het begrip “ onderneming” valt volgens vaste jurisprudentie iedere entiteit die economische activiteiten verricht ongeacht haar rechtsvorm en de wijze van financiering.7 Zowel kwekers als telers zijn als ondernemingen aan te merken aangezien zij economische activiteiten verrichten. Derhalve is de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag er in casu sprake van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij de vraag of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht het niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van overeenkomst tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht ondernemingen in de zin van artikel 7:928 BW op6 Mw. Wellicht - Mededingingsbeperking 42. Zoals eerder vermeld zijn telers (c.q. landbouwers) verplicht om informatie te verstrekken aan kwekers, op basis waarvan zij de vergoeding voor eigen zaaizaad en/ of pootgoed kunnen berekenen. Voor de inning en het eventueel opvragen van relevante informatie heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 NVZP namens de kwekers overeenkomsten gesloten met de NAK (consumptie- aardappelen), de AVEBE (zetmeelaardappelen) en het Productschap Granen, Zaden en 7 Zie o.a. het arrest Xxxxxx en Xxxxx, HvJvan 23 april 1991, zaak C-41/ 90, Jur. 1991, I-1979, r.o. 21. Peulvruchten (graangewassen). Zodoende hoeft niet elke kweker afzonderlijk de betrokken 15.000 telers (c.q. landbouwers) te benaderen. 43. Het feit dat kwekers de inning gezamenlijk organiseren om de administratieve lasten te verlichten om efficiënter te kunnen opereren, is op zichzelf genomen niet als een mededingingsbeperking te beschouwen. Immers, de NAK, de AVEBE en het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten, verzorgen slechts de inning van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u vergoedingen voor eigen zaaizaad en pootgoed in opdracht van de kwekers. Zij oefenen daarmee als zodanig geen invloed uit op de prijsconcurrentie tussen de kwekers, aangezien zij louter optreden als een ziektesoort incassobureau voor de kwekers.8 Met andere woorden, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar het gezamenlijk innen van de vergoedingen voor eigen zaaizaad en pootgoed ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar bevordering van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte isefficiënte inning van vergoedingen, is op zichzelf genomen niet bekendin strijd met artikel 6 Mw. 44. Feit Het bovenstaande geldt echter niet voorzover er bij de inning door de NAK, de AVEBE en het Productschap Granen, Zaden en Peulvruchten gebruik wordt gemaakt van uniforme voorwaarden die de mededinging kunnen beperken. 45. Het vaste vergoedingspercentage van 65% in combinatie met het middelen van het bedrag dat in rekening wordt gebracht voor het in licentie produceren van zaaizaad, leidt tot uniforme vergoedingen voor eigen zaaizaad, te weten fl. 8,125 per 100 kg. Zoals vermeld in de overeenkomst, worden er tevens uniforme vergoedingen gehanteerd voor het gebruik van eigen pootgoed, te weten fl. 45 per hectare bij consumptie-aardappelen en fl. 25 per hectare bij zetmeel-aardappelen. 46. Prijsconcurrentie is essentieel voor een effectieve marktwerking. Artikel 81, lid 1 en onder a van het EG-Verdrag9 bepaalt dat Verzekeraar in ieder geval onder het kartelverbod valt een overeenkomst die “ het rechtstreeks of zijdelings van aan- en verkoopprijzen of andere contractuele voorwaarden” oplegt. Door de onderhavige overeenkomst en de wijze waarop zij wordt ingevuld met betrekking tot zaaizaad, wordt de prijsconcurrentie tussen kwekers voor wat betreft het gebruik van eigen zaaizaad en/ of pootgoed geheel uitgesloten. Er worden uniforme prijzen gehanteerd ongeacht het ras en ongeacht de kwekersrechthouder. Derhalve is er in casu sprake van een overeenkomst die de mededinging beperkt. 47. Hierbij zij nog het volgende opgemerkt. Het middelen van de licentievergoedingen voor de berekening van de vergoeding voor eigen zaaizaad staat niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoorduitdrukkelijk vermeld in de overeenkomst. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenenEen circulaire c.q. Op brochure die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet telers is komen vast te staan verspreid, geeft echter expliciet aan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde vermelding “ 65% van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens licentievergoeding” zoals deze door de NVZP en LTO-Nederland is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging afgesproken, betekent dat: “ Voor het gebruik van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.eigen zaaizaad

Appears in 1 contract

Samples: Ontheffing Aanvraag

Beoordeling. 4.1 Aan 7. Uit het relaas van eisers leidt het arbitraal college af dat het enig middel dat door hen wordt aangevoerd ter ondersteuning van hun vordering er in bestaat dat verweerster foutieve data zou hebben bevestigd die afweken van de orde is door hen gekozen data, waardoor zij recht hebben op terugbetaling van de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschondenreis. Ten bewijze daarvan leggen zij als stuk een schermafdruk neer van hun reservering met de data die zij beweren te hebben gekozen. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW 8. Verweerster laat daartegen gelden dat het boekingsproces correct en transparant is gebeurd. Zij betwist een fout te hebben begaan. De klant kan de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór boeking stap voor stap volgen, van het sluiten kiezen van de overeenkomst bestemming en data tot de uiteindelijke bevestiging. Door de boekingsbevestiging van 23 mei 2018 om 11u10 werd het contract tot reisorganisatie definitief afgesloten, waarbij eisers zich akkoord hebben verklaard met haar contractuele voorwaarden. Op grond daarvan konden de data niet worden aangepast. Een wijziging of annulering van het reiscontract gaf nameijk op dat moment aanleiding tot wijzigings- of annuleringskosten gelijk aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing 100% van de verzekeraar ofreissom. Verweerster weigert dan ook om de reis terug te betalen. 9. Het behoort toe aan eisers om de fout van verweerster te bewijzen (met name de foutieve bevestiging). Het arbitraal college is van oordeel dat de schermafdruk (“print screen”) dat door eisers wordt neergelegd om de door hen uitgevoerde reservering aan te tonen (met de data van 1 juni 2018 tot 6 juni 2018), en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten geen afdoende bewijs vormt – zonder hierbij verder in te gaan op de grondslag authenticiteit van het stuk. Het boekingsproces van RO is volledig geautomatiseerd en laat de reiziger inderdaad toe om op transparante wijze zijn reservering stap voor stap te volgen. Op het moment van de bevestiging van de reis, per mail van 23 mei 2018 om 11:04, hadden eisers nog twee uur om af te zien van de boeking. Ze hebben dit niet gedaan, maar hebben de reissom volledig betaald, waarna zij een definitief reserveringsformulier hebben ontvangen die het contract tot reisorganisatie definitief maakte. Eisers zijn gebonden door dit contract tot reisorganisatie en de daarin vervatte algemene en bijzondere reisvoorwaarden. Deze geven duidelijk aan dat bij wijziging of annulering van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijstlast minute reis 5 dagen voor vertrekdatum, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing kosten verschuldigd zijn gelijk aan 100% van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij de vraag of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomenreissom. De Commissie acht het niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen vordering is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraarbijgevolg ongegrond. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaat. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluiting. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.

Appears in 1 contract

Samples: Arbitral Decision

Beoordeling. 4.1 Aan de orde is de vraag of De vorderingen van Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschonden. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW is de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór het sluiten moeten beoordeeld worden op grond van de overeenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen tussen partijen gesloten arbeidsongeschiktheids- en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag van een door de verzekeraar opgestelde vragenlijst, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij de vraag of de verzwegen feiten voor de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan het acceptatiebeleid van een redelijk handelend verzekeraar. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kg. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht het niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s werkloosheidsverzekering en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiëren. Gelet op het voorgaande concludeert de Commissie dat Consument in de gezondheids- verklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht heeft opgegeven. Daarbij merkt de Commissie op dat het op de weg van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht van 74 kg aannemelijk te maken, maar dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie van het antwoord op die vraag in beginsel vastverzekeringsovereenkomst toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar Naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium is voor de dekkingsvraag relevant of binnen zes maanden na ingangsdatum van de redelijk handelend verzekeraareerste verzekeringsovereenkomst een gebeurtenis heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan Consument is ontslagen. 4.2 Voorop staat dat voor de uitleg van de toepasselijke voorwaarden, waaronder de verzekeringsvoorwaarden, bepalend is de uitleg die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, het zogenoemde Haviltex-criterium (Zie HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635). Een zuiver taalkundige uitleg is voor de uitleg van de voorwaarden niet doorslaggevend. Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de bijzondere omstandigheden van het geval. Een bijzondere omstandigheid is dat partijen niet hebben onderhandeld over de verzekeringsvoorwaarden. Dit betekent dat de voorwaarden in beginsel objectief moeten worden uitgelegd. Zie onder andere Xxx Xxxxxxxxxx, 0 augustus 2010 ECLI: NL:GHLEE: 2010:BN3280 r.o. 13. 4.3 De Commissie is van oordeel dat de hiervoor in 2.3 geciteerde verzekeringsvoorwaarde duidelijk is en niet redelijkerwijs voor meer dan één uitleg vatbaar. Uit artikel 35 sub c van de Voorwaarden volgt dat geen recht op dekking bestaat indien binnen zes maanden na de ingangsdatum van de eerste verzekeringsovereenkomst een gebeurtenis plaatsvindt waardoor de verzekerde wordt ontslagen. Dit brengt mee dat voor een succesvol beroep op deze uitsluitingsclausule vast moet komen te staan dat zich binnen zes maanden na de ingangsdatum van de Verzekering een concrete gebeurtenis moet hebben voorgedaan die in causaal verband staat met een op een later moment gevolgd ontslag. 4.4 Verzekeraar heeft een beroep gedaan op de in overweging 2.3 omschreven dekkingsuitsluiting en in dit kader gesteld dat zich binnen 6 maanden na de ingangsdatum van de verzekering een feitelijke en concrete gebeurtenis heeft voorgedaan als gevolg waarvan Consument is ontslagen. De Commissie concludeert stelt voorop dat het ingevolge de hoofdregel van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan Verzekeraar die zich op een uitsluitingsclausule beroept, is om ter onderbouwing hiervan voldoende feiten en omstandigheden aan te voeren en, bij voldoende gemotiveerde betwisting, te bewijzen. De enkele stelling van Xxxxxxxxxxx dat Consument in augustus 2015 door haar precontractuele mededelingsplicht werkgever op de hoogte is gebracht van een bedrijfsovername en dat aan Consument is medegedeeld dat haar arbeidscontract zou worden beëindigd is hiertoe niet voldoende. Anders dan Verzekeraar lijkt te veronderstellen, hoeft het enkele feit van een bedrijfsovername dan wel een ontslagaanzegging, mede gelet op de arbeidsrechtelijke bepalingen ten behoeve van de bescherming van werknemers, op zichzelf gezien immers geen (directe) aanleiding tot ontslag te zijn. Voor de Commissie is nagekomen door in onvoldoende komen vast te staan dat de verkorte gezondheidsverklaring mededeling van 8 juni 2004 de werkgever eind augustus 2015 van een onjuist gewicht aanstaande bedrijfsovername als een concrete en feitelijke gebeurtenis moet worden beschouwd die tot geen ander gevolg kon leiden dan dat Consument zou worden ontslagen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Verzekeraar onvoldoende feitelijke gegevens heeft verschaft ter onderbouwing van het beroep op te gevende uitsluitingsgrond. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt de acceptatie in 2007 correct uit te voeren, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending Ten aanzien van de mededelingsplicht stelling van Consument dat de uitsluiting, zoals neergelegd in artikel 35 sub c van de verzekeringsvoorwaarden, onredelijk bezwarend is in de zin van artikel 7:928 BW op6:233 sub a BW, overweegt de Commissie ten overvloede nog het volgende. Wellicht In zijn arrest van 9 juni 2006, NJ 2006,326 heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 Hoge Raad overwogen dat het een verzekeraar in xxxxxxxx vrij staat in een dekkingsomschrijving de grenzen aan te geven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Artikel 35c is een dekkingsomschrijvende bepaling en aldus een kernbeding. Alleen onder bijzondere omstandigheden kan een beroep op een dekkingsomschrijvende bepaling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zijn. Naar het oordeel van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u Commissie zijn dergelijke bijzondere omstandigheden in dezen niet gebleken. 4.6 De uitsluitingsclausule is dus geldig, maar Verzekeraar komt geen beroep daarop toe. De schade van Consument is dan ook gedekt onder de Verzekering. 4.7 De Commissie stelt vervolgens vast dat partijen over de hoogte van de uitkering onvoldoende hebben aangevoerd om hierover tot een ziekte, kwaal of gebrek” met nee oordeel te beantwoordenkunnen komen. Consument heeft tot dusver geen financiële onderbouwing gegeven voor de door haar gestelde schade. Derhalve zal Consument in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetjede gelegenheid worden gesteld de hoogte van de schade, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde hetgeen hierover in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens 33 en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomen. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW). De restwaarde van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van de Algemene bepalingen 34 van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaatis bepaald, toe te lichten. Artikel 1 lid g bevat een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluitingDe Commissie verzoekt Consument daarbij alle overige relevante stukken waarop zij zich beroept over te leggen. Verzekeraar zal daarna in de gelegenheid worden gesteld hierop te reageren. 4.10 De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat om de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplan. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.

Appears in 1 contract

Samples: Bindend Advies

Beoordeling. 4.1 Aan 1. Nu geen betekeningakte van het bestreden vonnis wordt voorgelegd, kan worden aangenomen dat het hoger beroep tijdig werd ingesteld. Het is regelmatig naar vorm en ook aan de orde andere ontvankelijkheidvereisten is voldaan. Hetzelfde geldt voor de vraag of Consument haar precontractuele mededelingsplicht heeft geschondenincidentele beroepen. 4.2 Ingevolge artikel 7:928 BW is 2. De Ierse vennootschap Ltd Xxxxxx Xxxxx en de aspirant-verzekeringnemer verplicht om vóór Ierse vennootschap Xxxxxx Xxxxx Ltd t/a Itecs merken op dat ze dezelfde vennootschap betreffen, waarover geen betwisting bestaat. 3. Ten onrechte werpt NBB op dat het sluiten oorspronkelijk inleidend verzoekschrift het onderwerp van de overeenkomst aan vordering onvoldoende zou verduidelijken, waardoor de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kent of behoort te kennen eis onontvankelijk zou zijn. Uit het verzoekschrift volgt duidelijk dat de heer M. zich beroept op het bestaan van een arbeidsovereenkomst en waarvan, naar hij weet of behoort te begrijpen, op een verboden terbeschikking- stelling bij NBB. De eis is cijfermatig uitgewerkt. Xxxxxxx heeft de beslissing eerste rechter de hoofdeis ontvankelijk verklaard. 4. Xxxxxx Xxxxx roept ten onrechte de onbevoegdheid van de verzekeraar ofarbeidsgerechten in, en zo ja op welke voorwaarden hij omdat het een geschil betreft tussen zelfstandige dienstverleners. De materiële bevoegdheid wordt bepaald naar het onderwerp van de verzekering zal willen sluiten, afhangt of kan afhangen. Indien een verzekering wordt gesloten op de grondslag van een vordering zoals deze door de verzekeraar opgestelde vragenlijsteiser wordt geformuleerd, geeft de verzekeraar daarmee te kennen dat de gestelde vragen feiten betreffen waarvan de aspirant-verzekeringnemer moet begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar of, en zo ja op welke voorwaarden hij de verzekering wil sluiten, afhangt of zou kunnen afhangen. Een niet juiste invulling kan er dan ook toe leiden dat de verzekeraar zich er in een later stadium bij de vraag of er recht op uitkering bestaat, een en ander overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:930 lid 3 en lid 4 BW, op beroept dat hij – indien hij tijdig op de hoogte was gesteld van de juiste stand van zaken - de verzekering niet of niet onder dezelfde condities zou zijn aangegaan. Bij ongeacht de vraag of de verzwegen feiten voor vordering op deze basis gegrond kan bevonden worden ( Cass., 8 september 1978, R.W.1978-1979, 960; Cass., 4 mei 1981, R.W. 1982-1983, 147). In randnummer 3 werd vastgesteld dat de verzekeraar relevant zijn voor de acceptatiebeslissing, geldt als uitgangspunt een toetsing aan vordering gesteund is op het acceptatiebeleid bestaan van een redelijk handelend verzekeraararbeidsovereenkomst en op een verboden terbeschikkingstelling. Zie Parl. Gesch. titel 7.17 BW, Deventer: Kluwer 2007, p. 39 en het arrest van de Hoge Raad van 5 oktober 2018, ECLI:NL:HR:2018:1841. 4.3 Op grond van het medisch dossier neemt de Commissie als vaststaand aan dat Consument op 19 april 1999 120 kg woog en op 1 november 2004 136 kgartikel 578,1° Ger. Als Consument op 9 juni 2004 74 kg woog zou zij in de periode van 1999 tot 2004 46 kg zijn afgevallen en vervolgens in vijf maanden tijd weer 62 kg zijn aangekomen. De Commissie acht het niet aannemelijk dat Consument op 9 juni 2004 74 kg woog, gezien de hoeveelheid kilo’s en de tijdspanne, en gezien ook het feit dat Consument op 3 oktober 2013 een maag- verkleiningsoperatie heeft ondergaan – zij woog toen 162 kg – waarna zij er twee jaar over heeft gedaan om 84 kg af te vallen. Bij het volgen van diëten kan een jojo-effect ontstaan, kan na het stoppen met het gevolgde dieet het gewicht er meteen weer aan komen. Het gaat dan doorgaans om schommelingen van tussen de 10 en 20 kg. Of Consument op 8 juni 2004 103 kg of minder heeft gewogen W. is de vraag, maar is op zich niet onmogelijk. Een gewicht arbeidsrechtbank bevoegd om kennis te nemen van 103 kg bij een jonge vrouw met een lengte van 164 cm zou evenwel aanleiding zijn geweest voor een uitgebreide gezondheidsverklaring en mogelijk zelfs een klein gericht onderzoek. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen geschillen inzake de 100 en 120 kg. Consument heeft Verzekeraar de mogelijkheid onthouden om dit te verifiërenarbeidsovereenkomsten. Gelet op deze bevoegdheid, kan de zaak niet worden verwezen naar de rechtbank van eerste aanleg. Terecht heeft de eerste rechter de exceptie van onbevoegdheid niet aangenomen. 5. Xxxxxx Xxxxx verwijst verder naar de rechtskeuze voor het voorgaande concludeert Engels recht in art. 19 van de Commissie dat Consument consultancyovereenkomst tussen haarzelf en de heer X.. De heer M. steunt zich voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst op de andere ‘overeenkomst’ en op de feitelijke uitvoering, waaruit hij een gezagsverhouding afleidt. Hij baseert zich dus in feite niet op de consultancyovereenkomst. Hij voerde zijn opdrachten uit in de gezondheids- verklaring lokalen van 8 juni 2004 de NBB en dus in België, zodat bij het bestaan van een onjuist gewicht heeft opgegevenarbeidsovereenkomst de regels in verband met betaling van loon, vakantiegeld en opzeggingsvergoeding en verboden terbeschikkingstelling alleszins van dwingende toepassing zijn. 6. Daarbij merkt In Titel XIII van de Commissie op Programmawet van 27 december 2006 over de aard van de arbeidsrelaties ( B.S. 28 december 2006), (hierna aangeduid als arbeidsrelatiewet) wordt bevestigd dat het op bestaan van een gezagsband determinerend is om de weg arbeidsrelatie als werknemer te onderscheiden van Consument had gelegen om het opgegeven gewicht deze als zelfstandige. Art 331 van 74 kg aannemelijk te maken, maar die wet gaat ervan uit dat iedere nadere toelichting en onderbouwing ontbreken. Door in partijen principieel een vrije keuze hebben bij de gezondheidsverklaring naar lengte en gewicht te vragen staat de relevantie kwalificatie van het antwoord op die vraag in beginsel vast. Vanwege het feit dat Verzekeraar dit heeft onderbouwd met een verwijzing van het Handboek van zijn herverzekeraar Genre is naar het oordeel van de Commissie ook voldaan aan het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. 4.4 De Commissie concludeert dat Consument haar precontractuele mededelingsplicht niet is nagekomen door in de verkorte gezondheidsverklaring van 8 juni 2004 een onjuist gewicht op te geven. 4.5 In de verkorte gezondheidsverklaring van 19 oktober 2007 heeft Consument een gewicht van 80 kg opgegeven. Of dit juist is, is niet vast komen te staan. Het medisch dossier bevat geen informatie over de periode van 1 februari 2005 tot 3 oktober 2013. Het standpunt van Verzekeraar dat Consument hem in 2004 niet juist heeft geïnformeerd over haar medische situatie en hun arbeidsrelatie doch bepaalt uitdrukkelijk dat zij het Verzekeraar daardoor onmogelijk heeft gemaakt hierbij de acceptatie in 2007 correct uit te voerenopenbare orde, moge op zich juist zijn, maar levert geen schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 BW op. Wellicht heeft Consument de mededelingslicht geschonden door vraag 1 van de verkorte gezondheidsverklaring “Heeft u een ziekte, kwaal of gebrek” met nee te beantwoorden. Consument heeft in haar ter zitting overgelegde verklaring geschreven dat zij haar hele leven heeft geschommeld in gewicht “en dan niet zo’n klein beetje, maar van een normaal postuur tot een zeer morbide obesitasomvang”. Morbide obesitas is een ziekte. Of Consument wist dat morbide obesitas een ziekte is, is niet bekend. Feit is dat Verzekeraar niet heeft gesteld dat vraag 1 met ‘Ja’ had moeten worden beantwoord. De verklaring van Consument dat haar nooit enige verzekering is geweigerd heeft Consument op 19 oktober 2007 in alle redelijkheid kunnen ondertekenen. Op die datum was een eerdere weigering immers nog niet aan de orde. 4.6 Nu niet is komen vast te staan dat Consument haar mededelingsplicht op 19 oktober 2007 heeft geschonden, komt de Commissie tot de conclusie dat Verzekeraar niet gerechtigd was de verzekering te beëindigen en dat hij de claim vanwege verhoogde hersendruk en complicaties na buikwandcorrectie alsnog in behandeling dient te nemen onder de verzekering Woongarant Inkomensplan (polisnummer [nummer 2]), zulks met inachtneming van het bepaalde in de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden. Daarbij zal hij de aan Consument betaalde restwaarde van de koopsompremie kunnen verrekenen. 4.7 Vervolgens is aan de orde de vraag of Verzekeraar bij de beëindiging van de verzekering Hypotheek Opvang Polis (polisnummer [nummer 1]) de termijn van twee maanden van artikel 7:929 lid 1 BW heeft geschonden. Ten aanzien van het aanvangsmoment van de twee maandentermijn overweegt de Commissie dat het Hof Arnhem in een arrest van 12 juni 2012 (ECLI:NL:GJGARN:2012:BW7904) heeft geoordeeld dat doorslaggevend is het moment waarop de dossierbehandelaar vaststelt dat discrepantie bestaat tussen de bij het aangaan van de verzekering gemelde medische gegevens goede zeden en de nadien gebleken werkelijke gegevens. De medisch adviseur van Verzekeraar heeft op 21 maart 2017 aanvullende medische informatie van de huisarts ontvangen en op grond daarvan aanvullend medisch advies aan Verzekeraar uitgebracht, waarna Verzekeraar Consument bij brief van 18 april 2017 heeft meegedeeld dat hij het verzoek tot uitkering afwijst dwingende wetten niet mogen overtreden en dat de verzekering wordt beëindigd. Dit betekent dat de twee maandentermijn niet is geschonden. 4.8 Tot slot de vraag of de verzekering Hypotheek Opvang Polis bij kennis effectieve uitvoering van de ware stand van zaken door een redelijk handelend verzekeraar zou zijn gesloten. De Commissie beantwoordt deze vraag ontkennend. Als Consument een juist gewicht had opgegeven zou zij, zoals hierboven onder 4.3. reeds overwogen, een uitgebreide gezondheidsverklaring hebben moeten invullen en zou mogelijk ook een klein gericht onderzoek zijn verricht. Dan zou zijn gebleken dat het gewicht van Consument erg schommelde en zich bewoog tussen overeenkomst moet overeenkomen met de 100 en 120 kg. De verzekering zou dan niet zijn gesloten. Xxxxxxxxxxx heeft zich in zijn verweer beroepen op het Handboek van zijn herverzekeraar XxxXx. Daarin ligt besloten de stelling dat Verzekeraar heeft gehandeld overeenkomstig het beleid van een redelijk handelend verzekeraar. De Commissie volgt deze stelling van Verzekeraar. Dit betekent dat bij kennis gekozen aard van de ware stand van zaken geen verzekerings- overeenkomst tot stand zou zijn gekomenarbeidsrelatie. Verzekeraar is daarom geen uitkering onder Daarbij moet voorrang worden gegeven aan de Hypotheek Opvang Polis verschuldigd en hij mocht kwalificatie die uit de verzekering opzeggen (artikel 7:929 lid 2 BW)feitelijke uitoefening blijkt indien deze de door de partijen gekozen juridische kwalificatie uitsluit. De restwaarde Volgens art 332 arbeidsrelatiewet moet er een herkwalificatie plaats vinden indien de uitoefening van de koopsompremie is reeds door hem gerestitueerd. 4.9 De Commissie merkt nog op dat het beroep van Verzekeraar op artikel 1 g van arbeidsrelatie voldoende elementen naar voor brengt die beoordeeld overeenkomstig de Algemene bepalingen van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden niet opgaatwet en haar uitvoeringsbesluiten onverenigbaar zijn met de kwalificatie die door de partijen aan de arbeidsrelatie wordt gegeven. Artikel 1 lid g bevat Dit wordt beoordeeld op basis van de algemene criteria aangewezen in art. 333, zijnde: - de reële wil van de partijen zoals die in hun overeenkomst werd uitgedrukt - de vrijheid van organisatie van de werktijd - de vrijheid van organisatie van het werk - de mogelijkheid een begripsomschrijving, geen dekkingsuitsluitinghiërarchische controle uit te oefenen. 4.10 7. De conclusie heer M. benadrukt dat in de ketting van overeenkomsten, beschreven in I.1 tot 4, de laatste overeenkomst een arbeidsovereenkomst is en de door Xxxxxx Xxxxx en hemzelf gekozen kwalificatie uitmaken. Dit is maar een halve waarheid, want op 4 juni 2008 ondertekenden deze partijen twee overeenkomsten, waaronder een consultancyovereenkomst naar Engels recht, waarin de heer M. uitdrukkelijk een zelfstandige samenwerking bevestigde. (art. 7 en 9) Het minste wat men kan zeggen, is dat niet is komen vast te staan dat Verzekeraar toerekenbaar is tekort geschoten als het gaat partijen op 4 juni 2008 een dubbelzinnige houding aannamen, daar een arbeidsovereenkomst en een zelfstandige samenwerking elkaar uitsluiten. De elkaar tegensprekende overeenkomsten geven op zich dan ook geen opheldering om de beëindiging wil van partijen te detecteren. 8. Zoals xxxx. X. xxx Eeckhoutte en G. De Maeseneire leren, volgt de wil der partijen i.v.m. de kwalificatie niet alleen uit wat op papier werd gezet in de oorspronkelijke overeenkomst (in dit geval dus elkaar tegensprekende overeenkomsten), maar worden ook ongeschreven afspraken, zoals mondelinge afspraken of afspraken die blijken uit de wijze waarop de partijen hun overeenkomst uitvoerden en later gemaakte afspraken beschouwd als uitdrukkingen van de verzekering Hypotheek Opvang Polis, maar wél als het gaat om de beëindiging wil van de verzekering Woongarant Inkomens- beschermingsplanpartijen in hun overeenkomst. Deze laatste verzekering dient te blijven doorlopen en de op die verzekering ingediende claim dient in behandeling te worden genomen.(W. xxx Xxxxxxxxxx en

Appears in 1 contract

Samples: Bediendecontract