De beoordeling van het geschil. 4.1. Ter zitting heeft eiser bij monde van zijn gemachtigden verklaard dat hij zijn primaire vordering intrekt. Hij beschouwt het einde van zijn toelating als een gegeven en vordert thans alleen nog de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede het verbod voor de stichting om zich negatief over hem te uiten. 4.2. Tot de gevorderde vergoedingen behoort een bedrag van € 244.000,-- wegens goodwill. Nu in de zienswijze van beide partijen de toelating van xxxxx tot het ziekenhuis van de stichting is geëindigd, heeft hij naar beider standpunt tegenover de stichting aanspraak op een vergoeding wegens goodwill. De stichting stelt dat de vergoeding in dit geval € 204.000,-- moet bedragen, aangezien kort geleden de Orde van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging van een ander lid van de maatschap chirurgie Z., M., op dat bedrag heeft bepaald. De stichting heeft toegelicht hoe de OMS tot de som van € 204.000,-- is gekomen. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te stellen in welk opzicht die berekening van de OMS onjuist is of in zijn, eisers, situatie niet behoort te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; hij heeft zich beperkt tot herhaling van zijn eigen vordering op dit punt. Aldus heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf de hoogte van het aan het toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen van de vaststelling daarvan door de OMS, ziet het Scheidsgerecht geen grond om de vergoeding op een ander bedrag dan € 204.000,-- te begroten, onder de voorwaarde dat eiser zijn praktijk in het ziekenhuis Z. aan de stichting afstaat. Eisers vordering wordt dus in zoverre toegewezen, met afwijzing van wat het meerdere dat hij op dit punt verlangt. 4.3. Bij de beoordeling van de vraag of aan eiser andere bedragen bij wijze van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn toelating weliswaar een gegeven, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond heeft bestaan. In geval van een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, kan er slechts aanspraak zijn op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake van deze opzegging geen of slechts een gering verwijt valt te maken. 4.4. Op grond van de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van de stichting niet kan worden gevergd de overeenkomst te continueren. In het aan de opzegging gewijde artikel 24 van de overeenkomst worden diverse gevallen genoemd die als een klemmende reden zijn te beschouwen. Zoals uit de aanhef van artikel 24 blijkt, is deze opsomming niet volledig. Ook in andere, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn van gewichtige redenen van de hier vereiste klemmende aard. 4.5. Bij de beoordeling van de redenen die de raad van bestuur van de stichting aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd is de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y., X. en Z. samen te voegen een van de uitgangspunten. Deze beslissing valt bij uitstek binnen het domein van het bestuur. In wezen is dit tussen partijen ook geen punt van debat. Een tweede gegeven in dit verband is de overeenstemming van partijen over de lijnen die zijn uitgezet in het document ‘Q’. Daarin is het belang van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, van de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief van 21 mei 2008 van de beide medische staven en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappen. In de lijn van de in al deze documenten uitgezette koers stond het de raad van bestuur vrij om te kiezen voor een model waarbij de lokale maatschappen zouden samengaan. De raad van bestuur heeft op toereikende gronden, die in deze zaak ook niet ter discussie staan, niet gekozen voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijken. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen dat de belangen van de zorg kunnen worden geschaad door een dergelijk gescheiden optreden. 4.6. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan de opzegging in de kern ten grondslag dat de door de raad van bestuur van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – van de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwt. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen. 4.7. Deze situatie leverde naar het oordeel van het Scheidsgerecht voor de stichting een gewichtige reden van zodanig klemmende aard op dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de overeenkomst met eiser te laten voortduren. Voor de opzegging bestond dus een voldoende grond. 4.8. Dit betekent dat thans moet worden onderzocht of zich het geval voordoet dat aan eiser geen of slechts een gering verwijt valt te maken ter zake van de hier aan de orde zijnde gewichtige reden. Hierbij gaat het niet in het bijzonder om eiser als individuele specialist, maar vooral om de maatschap chirurgie Z. als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting heeft in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebben. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie van eiser bepaald. 4.9. Het enkele gegeven dat de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – en mogelijk steeds heeft gezien – tegen de beoogde verregaande vorm van samenwerking met de maatschap chirurgie Z., is niet reeds afdoende om te concluderen dat aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake van de onwerkbare perspectieven die de gewichtige reden voor de opzegging hebben opgeleverd. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of het “dwarsliggen” van de maatschap chirurgie G. – met de daarop gevolgde berusting van de raad van bestuur van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen worden tegengeworpen. 4.10. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan het rapport van de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar in de contacten en uitingen van de maatschap G. en van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. en
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling van het geschil. 4.14.1 Het Scheidsgerecht heeft zich ervan vergewist of het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst verband houdt met enig opzegverbod. Ter zitting heeft eiser bij monde Hoewel verweerder ziek is, geldt dat de ontbinding niet vanwege zijn ziekte wordt verzocht en uit het verweer van zijn gemachtigden verklaard verweerder volgt ook dat hij zich niet op het standpunt stelt dat zijn primaire vordering intrekt. Hij beschouwt het einde ziekte aan ontbinding van zijn toelating als een gegeven en vordert thans alleen nog de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede het verbod voor arbeidsovereenkomst in de stichting om zich negatief over hem te uitenweg zou staan.
4.24.2 Uit hetgeen over en weer is gesteld volgt dat beide partijen inmiddels de mening zijn toegedaan dat een voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet langer tot de mogelijkheden behoort. Tot Het Scheidsgerecht zal de gevorderde vergoedingen behoort arbeidsovereenkomst tussen partijen dan ook ontbinden wegens een bedrag wijziging van € 244.000,-- wegens goodwillde omstandigheden.
4.3 Het Scheidsgerecht is van oordeel dat aan verweerder een vergoeding toekomt als bedoeld artikel 7:685 lid 8 BW. Nu In dit verband is in de zienswijze eerste plaats van beide partijen de toelating van xxxxx tot het ziekenhuis belang dat onbetwist is dat verweerder geruime tijd in dienst van de stichting is geëindigd, voorgangster van eiseres heeft hij naar beider standpunt tegenover gewerkt en altijd goed gefunctioneerd heeft. Verweerder heeft voorts loyaal meegewerkt aan de stichting aanspraak op een vergoeding wegens goodwill. De stichting stelt dat de vergoeding in dit geval € 204.000,-- moet bedragen, aangezien kort geleden de Orde van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging van een ander lid van de maatschap chirurgie Z., M., op dat bedrag heeft bepaald. De stichting heeft toegelicht hoe de OMS tot de som van € 204.000,-- is gekomen. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te stellen in welk opzicht die berekening van de OMS onjuist is of in zijn, eisers, situatie niet behoort te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; fusie en hij heeft zich beperkt tot herhaling van zijn eigen vordering op dit puntin beginsel bereid getoond een andere hem passende func- tie te aanvaarden. Aldus Eiseres heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf de hoogte van het aan het toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen van de vaststelling daarvan door de OMS, ziet het Scheidsgerecht geen grond om de vergoeding op een ander bedrag dan € 204.000,-- te begroten, onder de voorwaarde dat eiser zijn praktijk in het ziekenhuis Z. aan de stichting afstaat. Eisers vordering wordt dus in zoverre toegewezen, met afwijzing van wat het meerdere dat hij op dit punt verlangt.
4.3. Bij de beoordeling van de vraag of aan eiser andere bedragen bij wijze van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn toelating weliswaar een gegeven, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond heeft bestaan. In geval van een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, kan er slechts aanspraak zijn op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake van deze opzegging geen of slechts een gering verwijt valt te maken.
4.4. Op grond van de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van de stichting niet kan worden gevergd de overeenkomst te continueren. In het aan de opzegging gewijde artikel 24 van de overeenkomst worden diverse gevallen genoemd die als een klemmende reden zijn te beschouwen. Zoals uit de aanhef van artikel 24 blijkt, is deze opsomming niet volledig. Ook in andere, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn van gewichtige redenen van de hier vereiste klemmende aard.
4.5. Bij de beoordeling van de redenen die de raad van bestuur van de stichting aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd is de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y., X. en Z. samen te voegen een van de uitgangspunten. Deze beslissing valt bij uitstek binnen het domein van het bestuur. In wezen is dit tussen partijen ook geen punt van debat. Een tweede gegeven in dit verband is de overeenstemming van partijen over de lijnen die zijn uitgezet in het document ‘Q’. Daarin is het belang van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, van de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief van 21 mei 2008 van de beide medische staven en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappen. In de lijn van de in al deze documenten uitgezette koers stond het de raad van bestuur vrij om te kiezen voor een model waarbij de lokale maatschappen zouden samengaan. De raad van bestuur heeft op toereikende gronden, die in deze zaak ook niet ter discussie staan, niet gekozen voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijken. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen dat de belangen van de zorg kunnen worden geschaad door een dergelijk gescheiden optreden.
4.6. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan de opzegging in de kern ten grondslag dat de door de raad van bestuur van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – van de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwt. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen.
4.7. Deze situatie leverde naar het oordeel van het Scheidsgerecht voor de stichting een gewichtige reden van zodanig klemmende aard op dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de overeenkomst met eiser te laten voortduren. Voor de opzegging bestond dus een voldoende grond.
4.8. Dit betekent dat thans moet worden onderzocht of zich het geval voordoet feiten gesteld waaruit kan volgen dat aan eiser geen of slechts een gering verweerder enig con- creet verwijt valt te maken ter zake van de hier noodzaak tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Deze constateringen brengen al met zich dat aan verweerder in ieder geval een vergoeding toekomt op basis van de kantonrechtersformule met een correctiefactor 1.
4.4 Het Scheidsgerecht is met verweerder van oordeel dat gronden bestaan om aan hem een hogere vergoeding toe te kennen. In dit verband is van belang dat verweerder tijdig en gemotiveerd heeft aangegeven dat hij zich zorgen maakte over zijn toekomstige positie in de fusie-organisatie, terwijl van de zijde van eiseres niet (adequaat) is gereageerd op de vragen en opmerkingen van verweerder te dier zake. Hoewel te billij- ken valt – hetgeen verweerder ook erkent – dat eiseres een formele sollicitatieprocedure in het leven heeft geroepen, nadat besloten was hoe de toekomstige organisatiestructuur er zou moeten uitzien, heeft eiseres géén, althans in ruime mate onvoldoende aandacht besteed aan de orde zijnde gewichtige redenvraag of zij verweerder op een voor bei- de partijen bevredigende wijze een functie zou kunnen geven in haar organisatie zodat zijn dienstverband zou kunnen worden voortgezet. Hierbij gaat het Aangenomen moet worden dat daartoe mogelijkheden hebben bestaan.
4.5 Het Scheidsgerecht is met eiseres van oordeel dat zij niet in het bijzonder gehouden was om eiser als individuele specialisteen bijzondere functie voor verweerder te creëren, maar vooral eiseres was wel gehouden om de maatschap chirurgie Z. zich het belang van verweerder aan te trekken en al het mogelijke te doen een passende functie voor verweerder te vinden, ook als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting heeft in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebben. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie van eiser bepaald.
4.9. Het enkele gegeven betekende dat de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – en mogelijk steeds heeft gezien – tegen de beoogde verregaande vorm van samenwerking met de maatschap chirurgie Z., is niet reeds afdoende om te concluderen dat functie zodanig moest worden aangepast aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake kwaliteiten van de onwerkbare perspectieven verweerder dat deze die de gewichtige reden voor de opzegging hebben opgeleverd. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of het “dwarsliggen” van de maatschap chirurgie G. – met de daarop gevolgde berusting van de raad van bestuur van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen worden tegengeworpenfunctie zou kun- nen gaan bekleden.
4.10. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan het rapport van de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar in de contacten en uitingen van de maatschap G. en van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. en
Appears in 1 contract
Samples: Arbeidsovereenkomst
De beoordeling van het geschil. 4.14.1 Voorzover eiser zich beroept op de onregelmatigheid van de opzegging, omdat de medische staf niet zou zijn gehoord, is dit beroep ongegrond; artikel 24, lid 3, van de toelatingsovereenkomst schrijft voor het horen van het stafbestuur en niet het horen van de medische staf. Ter zitting heeft eiser bij monde Artikel 3, lid 2, van zijn gemachtigden verklaard dat hij zijn primaire vordering intrekt. Hij beschouwt het einde D.M.S. verplicht het bestuur van zijn toelating als verweerster niet om de medische staf te consulteren over een gegeven en vordert thans alleen nog de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede het verbod voor de stichting om zich negatief over hem te uitenvoornemen tot opzegging van een toelatingsovereenkomst.
4.24.2 Tussen partijen staat vast dat de maatschap duurzaam is ontwricht. Tot De problemen strekken zich uit over een periode van vele jaren. Ondanks diverse pogingen tot begeleiding en bemiddeling zijn eiser en zijn maten er niet in geslaagd de gevorderde vergoedingen behoort een bedrag maatschap weer goed te laten functioneren. De calamiteit van € 244.000,-- wegens goodwill. Nu in april 2000 is, blijkens de zienswijze rapportage van beide partijen de toelating van xxxxx tot N, mede te wijten aan het ziekenhuis niet behoorlijk functioneren van de stichting maatschap. Daarmee is geëindigd, heeft hij naar beider standpunt tegenover de stichting aanspraak op een vergoeding wegens goodwill. De stichting stelt dat de vergoeding in dit geval € 204.000,-- moet bedragen, aangezien kort geleden de Orde ook gegeven het risico van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging van een ander lid het slechte functioneren van de maatschap chirurgie Z., M., op dat bedrag heeft bepaaldvoor de patiëntenzorg. De stichting heeft toegelicht hoe de OMS tot de som van € 204.000,-- In beginsel is gekomen. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te stellen in welk opzicht die berekening dit alles een voldoende grond voor een opzegging van de OMS onjuist is of in zijn, eisers, situatie niet behoort te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; hij heeft zich beperkt tot herhaling van zijn eigen vordering op dit punt. Aldus heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf de hoogte van het aan het toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen toelatingsovereenkomsten van de vaststelling daarvan door de OMS, ziet het Scheidsgerecht geen grond om de vergoeding maten op een ander bedrag dan € 204.000,-- te begroten, onder de voorwaarde dat eiser zijn praktijk in het ziekenhuis Z. aan de stichting afstaat. Eisers vordering wordt dus in zoverre toegewezen, met afwijzing van wat het meerdere dat hij op dit punt verlangt.
4.3. Bij de beoordeling van de vraag of aan eiser andere bedragen bij wijze van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn toelating weliswaar een gegeven, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond heeft bestaan. In geval van een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, kan er slechts aanspraak zijn op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake van deze opzegging geen of slechts een gering verwijt valt te maken.
4.4. Op grond van de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs redelijkerwijze van verweerster niet gevergd kan worden de toelatingsovereenkomsten te continueren.
4.3 De door eiser gestelde tekortkomingen van de stichting niet kan worden gevergd directie onder meer met betrekking tot het kwaliteitsbeleid en de overeenkomst te continueren. In het aan de opzegging gewijde artikel 24 directie gegeven adviezen, kunnen aan dit oordeel niet afdoen. De aangevoerde tekortkomingen raken niet de kern van de overeenkomst worden diverse gevallen genoemd problematiek die als een klemmende reden zijn te beschouwenis gelegen in het falen van de maatschap in behoorlijke communicatie en samenwerking. Zoals Juist met betrekking tot die problematiek heeft verweerster telkens begeleiding en bemiddeling bevordert om uit de aanhef impasse te geraken.
4.4 Hoewel het medisch technisch functioneren van artikel 24 blijkteiser op zich niet in het geding is en eiser ambities koesterde voor verbeteringen in de zorg, onder meer door het bevorderen van een behoorlijke protocollering, is deze opsomming er onvoldoende reden om voor hem een uitzondering te maken. Xxxxx is mede verantwoordelijk voor het feit dat de maatschap in zodanige mate heeft gefaald in de onderlinge communicatie en samenwerking, dat daarmee het gevaar van medische fouten in het leven is geroepen.
4.5 Reeds bij zijn toelating in 1993 heeft eiser een maatschap aangetroffen waarin soortgelijke problemen als de huidige waren geconstateerd. Hoewel het niet volledigaannemelijk voorkomt, dat eiser daarvan niet op de hoogte is geweest of in de gelegenheid is geweest zich daarvan voldoende op de hoogte te stellen, neemt het feit van het bestaan van die problemen niet weg dat ook eiser gedurende vele jaren er niet in is geslaagd met zijn maten tot werkbare verhoudingen te komen. Ook om die reden hoefde verweerster geen uitzondering voor eiser te maken door hem te handhaven en een nieuwe maatschap rond hem te creëren.
4.6 De primaire vordering en de subsidiair gevorderde onrechtmatigverklaring, komen derhalve niet voor toewijzing in andereaanmerking. Het gevorderde met betrekking tot de vergoeding van goodwill is als onbetwist toewijsbaar. Beoordeeld moet nog worden of aan eiser een vergoeding toekomt, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn van gewichtige redenen zoals bij de mondelinge behandeling subsidiair gevorderd.
4.7 Een rechtsgeldige opzegging van de hier vereiste klemmende aardtoelatingsovereenkomst brengt op zich zelf niet mee dat aan eiser een vergoeding toekomt. Niettemin is er plaats voor het vaststellen van een vergoeding als deze naar billijkheid gerechtvaardigd is op grond van bijzondere omstandigheden.
4.54.8 Het Scheidsgerecht acht om navolgende redenen termen aanwezig tot het toekennen van een beperkte vergoeding. Bij Aan de beoordeling beide vrijwillig vertrekkende maten is door verweerster een vergoeding gegeven. Ook aan eiser is bij vrijwillig vertrek door verweerster een vergoeding in het vooruitzicht gesteld. Hoewel dit op zich geen voldoende grond is voor een recht van de redenen die de raad van bestuur van de stichting aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd is de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y.eiser op een vergoeding bij onvrijwillig vertrek, X. en Z. samen te voegen een van de uitgangspunten. Deze beslissing valt bij uitstek binnen het domein van het bestuur. In wezen is dit tussen partijen ook geen punt van debat. Een tweede gegeven wel een omstandigheid die het Scheidsgerecht in dit verband is de overeenstemming geval laat meewegen. Bovendien brengt het, overigens kennelijk op goede gronden genomen, besluit van partijen over de lijnen die zijn uitgezet in het document ‘Q’. Daarin is het belang van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, van de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt verweerster om alle maten zonder onderscheid tot vertrek te noodzaken mee dat zij zich ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief van 21 mei 2008 van de beide medische staven en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappen. In de lijn van de in al deze documenten uitgezette koers stond het de raad van bestuur vrij om te kiezen voor een model waarbij de lokale maatschappen zouden samengaan. De raad van bestuur heeft op toereikende gronden, die in deze zaak ook niet ter discussie staan, niet gekozen voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijken. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen dat de belangen van eiser enigszins dient aan te trekken. Derhalve zal een vergoeding, mede gelet op de zorg kunnen leeftijd van eiser en de duur van de periode waarin hij aan het ziekenhuis van verweerster verbonden is, worden geschaad door een dergelijk gescheiden optredenbepaald op het bedrag van ƒ 220.000,- (tweehonderd en twintig duizend gulden).
4.64.9 De vorderingen in reconventie zijn niet toewijsbaar. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan de opzegging in de kern ten grondslag dat de De kosten onder a zijn, zoals overeengekomen, bij helfte door de raad van bestuur maatschap en verweerster betaald. Een rechtsgeldige opzegging van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – van de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren toelatingsovereenkomst doorkruist die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwtafspraak niet. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen.
4.7opdracht aan N is door verweerster gegeven. Deze situatie leverde naar het oordeel van het Scheidsgerecht voor de stichting een gewichtige reden van zodanig klemmende aard op Zij stelt niet dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de overeenkomst omtrent zijn honorarium met eiser te laten voortduren. Voor de opzegging bestond dus een voldoende grond.
4.8. Dit betekent dat thans moet worden onderzocht of zich het geval voordoet dat aan eiser geen of slechts een gering verwijt valt te maken ter zake van de hier aan de orde zijnde gewichtige reden. Hierbij gaat het niet in het bijzonder om eiser als individuele specialist, maar vooral om de maatschap chirurgie Z. als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting heeft in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebbenenige afspraak is gemaakt. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie daarom onvoldoende grondslag gegeven om deze kosten (b) ten laste van eiser bepaaldte brengen. De onder c gevorderde kosten met betrekking tot de sollicitatieprocedure zijn niet alleen onvoldoende gespecificeerd, maar behoren tot het bedrijfsrisico van verweerster. Voor toewijzing van de, overigens niet gespecificeerde, kosten van raadslieden (d) acht het Scheidsgerecht geen plaats naast de beslissing omtrent de proceskosten. De onder e gevorderde kosten in verband met een premieverhoging worden op geen enkele wijze door verweerster gestaafd en komen niet aannemelijk voor. Bovendien geldt ook hier dat een rechtsgeldige opzegging, die naast andere gronden mede steunt op het feit dat die calamiteit kon plaats vinden, onvoldoende grondslag is voor aansprakelijkheid van eiser. Onder f vordert verweerster geen vergoeding van materiële, maar van immateriële schade. Daargelaten nog dat immateriële schade bij een rechtspersoon niet zonder meer voor de hand ligt, heeft verweerster in elk geval onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij tot het gevorderde bedrag immateriële schade heeft geleden. Voor een dergelijke vergoeding is des te minder plaats nu aan eiser een vergoeding is toegekend, zoals hierboven overwogen.
4.9. Het 4.10 Nu beide partijen op enkele gegeven dat punten in het ongelijk worden gesteld zullen de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – en mogelijk steeds heeft gezien – tegen de beoogde verregaande vorm kosten van samenwerking met de maatschap chirurgie Z.deze procedure tussen partijen worden gecompenseerd, is niet reeds afdoende om zoals hierna te concluderen dat aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake van de onwerkbare perspectieven die de gewichtige reden voor de opzegging hebben opgeleverd. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of het “dwarsliggen” van de maatschap chirurgie G. – met de daarop gevolgde berusting van de raad van bestuur van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen worden tegengeworpenmelden.
4.10. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan het rapport van de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar in de contacten en uitingen van de maatschap G. en van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. en
Appears in 1 contract
Samples: Termination of Admission Agreements
De beoordeling van het geschil. 4.1. Ter zitting heeft 4.1 Centraal in dit geding staat de vraag of het eiser bij monde van vrij staat om niet aan de verlengde Xxxxxxxxxxxxxxxx deel te nemen en of een weigering tot deelname een grond kan zijn gemachtigden verklaard dat hij zijn primaire vordering intrekt. Hij beschouwt het einde van zijn toelating als een gegeven en vordert thans alleen nog om de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede het verbod voor de stichting om zich negatief over hem toelatingsovereenkomst te uitenbeëindigen.
4.24.2 Of de opzegging door eiser tijdig is gedaan is tussen partijen niet in het geding. Tot Al zouden de gevorderde vergoedingen behoort 'overige partijen' de opzegging door eiser als feit hebben aanvaard, wil dit nog geenszins zeggen dat zij zich daarbij hebben neergelegd; er is bij herhaling getracht eiser binnen boord te houden. Zelfs al zou aan eiser de formele bevoegdheid toekomen de Xxxxxxxxxxxxxxxx op te zeggen, dan brengt dit nog niet mee dat het hem vrij staat zijn eigen weg te gaan binnen het ziekenhuis zonder zich om de belangen van verweerster en de andere medisch specialisten te bekommeren. Eiser praktizeert in het ziekenhuis binnen een bedrag organisatie van € 244.000,-- wegens goodwillspecialisten en ziekenhuis; die organisatie bevindt zich, mede ten gevolge van maatregelen van overheidsbeleid in een onvermijdelijk proces van verandering. De Xxxxxxxxxxxxxxxx houdt daarom de inspanningsverplichting voor partijen in om, voor het geval van niet-automatische verlenging, naar een oplossing te zoeken met inachtneming van de uitgangspunten en doelstellingen van die overeenkomst.
4.3 Dit betekent dat het aan geen van de bij het lokaal initiatief betrokken partijen (het ziekenhuis, de verzekeraars en de specialisten) volstrekt vrij staat om medewerking aan de verlenging van de Raamovereenkomst te weigeren. Deze vrijheid komt des te minder aan een enkele individuele specialist toe.
4.4 Het slot van art. 3 lid 2 van de Raamovereenkomst houdt in dat, indien partijen geen oplossing vinden de situatie van voor deze overeenkomst herleven zal, voor zover de wet- en regelgeving dit alsdan toelaat. Nu in de zienswijze van beide partijen overige betrokkenen de toelating van xxxxx tot het ziekenhuis van de stichting is geëindigd, heeft hij naar beider standpunt tegenover de stichting aanspraak op een vergoeding wegens goodwill. De stichting stelt dat de vergoeding Xxxxxxxxxxxxxxxx wensen te verlengen zou zodanige herleving in dit geval € 204.000,-- moet bedragen, aangezien kort geleden het gevolg zijn van de Orde van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging wil van een ander lid enkele specialist die op zijn schreden wenst terug te keren en daarmee de veranderingen in de organisatie zou kunnen blokkeren. Gelet op de verstrekkende gevolgen daarvan voor het ziekenhuis en de overige specialisten kan in dat geval een voortzetting van de maatschap chirurgie Z., M., op dat bedrag heeft bepaaldrelatie met die specialist van het ziekenhuis en de andere specialisten redelijkerwijs niet worden gevergd. De stichting heeft toegelicht hoe de OMS tot de som van € 204.000,-- is gekomen. Gelet hierop had het op de weg weigering van eiser gelegen omtot verdere medewerking aan de Raamovereenkomst vormt dan een gewichtige reden om de toelatingsovereenkomst met die specialist te beëindigen.
4.5 Niet valt in te zien dat verweerster, zoveel mogelijk gedocumenteerdzoals xxxxx stelt, tegen een besluit in de brief van de Minister van VWS van 6 november 1997 bezwaar of beroep had dienen in te stellen nu verweerster kennelijk het onderhavige overheidsbeleid in welk opzicht die berekening van de OMS onjuist is of in zijn, eisers, situatie niet behoort te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; hij heeft zich beperkt tot herhaling van zijn eigen vordering op dit punt. Aldus heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf de hoogte het belang van het ziekenhuis acht en dit beleid tenminste in zoverre onderschrijft.
4.6 Evenmin is aangetoond dat er sprake is van een zodanig inconsistent overheidsbeleid dat dit grond oplevert voor het oordeel dat van eiser, nu deze aanvankelijk deelnam aan het toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen van de vaststelling daarvan door de OMSexperiment, ziet het Scheidsgerecht geen grond om de vergoeding op een ander bedrag dan € 204.000,-- te begroten, onder de voorwaarde dat eiser zijn praktijk in het ziekenhuis Z. herdeelname aan de stichting afstaat. Eisers vordering wordt dus in zoverre toegewezen, met afwijzing van wat het meerdere dat hij op dit punt verlangt.
4.3. Bij de beoordeling van de vraag of aan eiser andere bedragen bij wijze van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn toelating weliswaar een gegeven, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond heeft bestaan. In geval van een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, kan er slechts aanspraak zijn op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake van deze opzegging geen of slechts een gering verwijt valt te maken.
4.4. Op grond van de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van de stichting Xxxxxxxxxxxxxxxx niet kan worden gevergd gevergd. De doelstelling is immers steeds geweest het komen tot een geïntegreerd aanbod van specialistische ziekenhuiszorg. De lokale initiatieven in die richting worden door de overeenkomst te continuerenMinister gefaciliteerd. In het aan de opzegging gewijde artikel 24 van de overeenkomst worden diverse gevallen De produkt-typering wordt daarbij telkens ook met zoveel woorden genoemd die als een klemmende reden zijn te beschouwen. Zoals uit de aanhef van artikel 24 blijkt, is deze opsomming niet volledig. Ook in andere, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn van gewichtige redenen van de hier vereiste klemmende aard.
4.5. Bij de beoordeling van de redenen die de raad van bestuur van de stichting aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd is de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y., X. en Z. samen te voegen een van de uitgangspuntenbeoogde instrumenten.
4.7 Met betrekking tot het beweerdelijk niet nakomen van een inspanningsverplichting door verweerster heeft eiser kennelijk het niet accepteren van de door hem aan herdeelname gestelde voorwaarden op het oog.
4.8 Uit de briefwisseling tussen partijen blijkt dat de kwestie van vergoeding van materiële schade door xxxxx aan de orde is gesteld, waarop hem van de zijde van verweerster gevraagd is die schade nader aan te geven. Deze beslissing valt Daaruit kan niet worden afgeleid dat tussen partijen inderdaad vergoeding van schade is overeengekomen. Het standpunt van verweerster, dat een dergelijke vergoeding in strijd is met de strekking van de Raamovereenkomst is juist; de doelstelling van de Raamovereenkomst ziet met name ook op een nieuwe bekostigings- en honoreringsstructuur voor de medisch-specialistische zorg. Daarmee verdraagt zich niet een schadevergoeding die juist is gebaseerd op een vergelijking met een jegens eiser gegarandeerd ongewijzigd honoreringsbeleid.
4.9 Xxxxx hierom mocht verweerster het 'pakket' van voorwaarden van eiser onaanvaardbaar achten zonder haar inspanningsverplichting te schenden. Hoewel enkele van de overige voorwaarden voor verweerster niet onbespreekbaar waren, dan wel deels reeds waren vervuld, is dit niet meer relevant nu eiser bij uitstek binnen de verzochte schadevergoeding heeft volhard.
4.10 Het voorgaande tezamen genomen komt het domein Scheidsgerecht tot de volgende slotsom: Uit de aard van het bestuuronderhavige lokale initiatief en het overheidsbeleid vloeit voort dat er voor verweerster en de specialisten van het L ziekenhuis aanzienlijke belangen op het spel staan. In wezen Dit is dit tussen partijen op zichzelf door eiser ook geen punt van debatniet betwist. Een tweede gegeven in dit verband is Onder deze omstandigheden staat het eiser niet vrij zijn medewerking aan de overeenstemming van partijen over de lijnen die zijn uitgezet in het document ‘Q’. Daarin is het belang van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, verlenging van de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief van 21 mei 2008 van de beide medische staven Raamovereenkomst te onthouden en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappen. In de lijn van de vormt het volharden in al deze documenten uitgezette koers stond het de raad van bestuur vrij om te kiezen voor een model waarbij de lokale maatschappen zouden samengaan. De raad van bestuur heeft op toereikende gronden, die in deze zaak ook niet ter discussie staan, niet gekozen voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijken. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen dat de belangen van de zorg kunnen worden geschaad door een dergelijk gescheiden optreden.
4.6. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan de opzegging in de kern ten grondslag dat de door de raad van bestuur van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – van de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is weigering tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwt. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen.
4.7. Deze situatie leverde naar het oordeel van het Scheidsgerecht voor de stichting medewerking een gewichtige reden tot beëindiging van zodanig klemmende aard op dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de overeenkomst met eiser te laten voortduren. Voor de opzegging bestond dus een voldoende grondToelatingsovereenkomst.
4.8. Dit betekent dat thans moet worden onderzocht of zich het geval voordoet dat aan eiser geen of slechts een gering verwijt valt te maken ter zake van de hier aan de orde zijnde gewichtige reden. Hierbij gaat het niet in het bijzonder om eiser als individuele specialist, maar vooral om de maatschap chirurgie Z. als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting heeft in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebben. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie van eiser bepaald.
4.9. Het enkele gegeven 4.11 Hieruit volgt dat de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – vordering van xxxxx zal worden afgewezen en mogelijk steeds heeft gezien – tegen dat de beoogde verregaande vorm vordering van samenwerking met verweerster en de maatschap chirurgie Z., aan haar zijde gevoegde partijen toewijsbaar is niet reeds afdoende om zoals hierna te concluderen dat aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake van de onwerkbare perspectieven die de gewichtige reden voor de opzegging hebben opgeleverdvermelden. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of het “dwarsliggen” acht onder de omstandigheden van dit geval termen aanwezig de maatschap chirurgie G. – met de daarop gevolgde berusting opzeggingstermijn te bepalen op een ruimere termijn van de raad van bestuur van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen worden tegengeworpenanderhalf jaar.
4.10. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan het rapport van de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar in de contacten en uitingen van de maatschap G. en van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. en
Appears in 1 contract
Samples: Toelatingsovereenkomst
De beoordeling van het geschil. 4.14.1 De vraag of eisers op grond van hun arbeidsovereenkomst recht hebben op doorbetaling van de gratificatie na 1 januari 2015 is een vraag van uitleg. Ter zitting Die vraag dient niet alleen beantwoord te worden aan de hand van de taalkundige betekenis van de bewoordingen van de arbeidsovereenkomst, maar ook aan de hand van hetgeen de partijen voor en bij het sluiten van de overeenkomst met elkaar hebben besproken en uit elkaars woorden en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden. In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis van de bewoordingen, gelezen in de context die deze in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, vaak wel mede van belang.
4.2 Eisers doen voor de onderbouwing van hun standpunt dat de gratificatie een structureel onderdeel vormt van hun beloning een beroep op de taalkundige betekenis van de woorden ‘gegarandeerde vaste gratificatie’ in artikel 15 van de arbeidsovereenkomst. Volgens eisers hebben zij op grond van die bewoordingen mogen begrijpen dat verweerster het recht op gratificatie niet eenzijdig zou kunnen wijzigen. Zij hebben tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij zich terdege bewust zijn geweest van het feit dat hun arbeidsvoorwaarden op termijn aangepast zouden worden aan de arbeidsvoorwaarden van de (meerderheid van de) collega’s die al langere tijd in loondienst werkzaam waren. Zij verwijten verweerster echter dat deze met de onbegrijpelijke brief van 12 december 2014 op onduidelijke wijze, niet gesubstantieerd en met minachting voor hun rechten heeft eiser aangekondigd dat er in 2015 geen budget meer was voor bijna 9%, derhalve een aanzienlijk deel, van hun inkomen.
4.3 Verweerster betwist dat de gratificatie op grond van de bewoordingen van artikel 15 als structureel onderdeel van het salaris moet worden beschouwd. Zij verwijst voor de bedoeling van partijen naar de considerans van de arbeidsovereenkomsten waarin is opgenomen dat partijen hebben gekozen voor de AMS als basis met daarenboven een gratificatie die enkel tot doel had de overgang naar loondienst te stimuleren. Verweerster verwijst verder naar de berekening van de gratificatie in de bijlage bij monde de arbeidsovereenkomst, de definitie van zijn gemachtigden verklaard het begrip gratificatie in de Xxx Xxxxxxxxxxxx, de tekst van de collectieve overeenkomst en de tekst van de overeenkomst met Achmea.
4.4 Het Scheidsgerecht constateert dat hij zijn primaire vordering intrektpartijen in de tekst van de arbeids- overeenkomst een onderscheid hebben gemaakt tussen het salaris op grond van de AMS, geregeld in artikel 5, en de gratificatie, geregeld in artikel 15. Hij beschouwt het einde Een gratificatie is in artikel 7.1.8. van zijn toelating de Xxx Xxxxxxxxxxxx gedefinieerd als een gegeven en vordert thans alleen nog betaling zonder structureel karakter die geen onderdeel uitmaakt van het pensioengevend salaris. Ook in de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede AMS (artikel 3.3.7.) is bepaald dat een gratificatie geen onderdeel is van het verbod voor pensioengevend salaris, zelfs niet indien een gratificatie meerdere jaren achtereen wordt toegekend. Dit alles wijst niet op een bedoeling van partijen om de stichting om zich negatief over hem gratificatie aan te uitenmerken als een structureel onderdeel van het salaris.
4.24.5 Voor de uitleg van de begrippen gegarandeerd en vast acht het Scheidsgerecht van belang dat partijen in de considerans en in artikel 16 van de arbeidsovereenkomst hebben vastgelegd dat het totaal van salaris, toeslagen, uitkeringen en gratificaties bepaald wordt door de afspraken van werkgever en zorgverzekeraar over het maximale budget per formatieplaats. Tot de gevorderde vergoedingen behoort Het staat vast dat Achmea aan een bedrag van € 244.000,-- wegens goodwill15.000,00 per fte per jaar de voorwaarde heeft verbonden dat meetbare prestaties geleverd dienden te worden. Nu Die voorwaarde gold voor het budget voor alle specialisten in loondienst. Een deel van het budget per fte was dus niet vast maar variabel. Partijen zijn bij de berekening van de budgetruimte uitgegaan van het maximale budget van € 240.000,00, derhalve inclusief de € 15.000,00 die Achmea had gekoppeld aan prestaties. Dat blijkt uit de berekening in de zienswijze van beide partijen bijlage bij de toelating van xxxxx tot het ziekenhuis van de stichting is geëindigd, heeft hij naar beider standpunt tegenover de stichting aanspraak op een vergoeding wegens goodwill. De stichting stelt dat de vergoeding in dit geval € 204.000,-- moet bedragen, aangezien kort geleden de Orde van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging van een ander lid van de maatschap chirurgie Z., M., op dat bedrag heeft bepaald. De stichting heeft toegelicht hoe de OMS tot de som van € 204.000,-- is gekomenarbeidsovereenkomst. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te stellen in welk opzicht die berekening van de OMS onjuist is of in zijn, eisers, situatie niet behoort te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; hij heeft zich beperkt tot herhaling van zijn eigen vordering op dit punt. Aldus heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf de hoogte van het aan het toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen van de vaststelling daarvan door de OMS, ziet oordeelt het Scheidsgerecht geen grond om dat partijen met de vergoeding begrippen gegarandeerd en vast in artikel 15 hebben bedoeld dat het recht op een ander bedrag dan € 204.000,-- te begroten, onder de voorwaarde dat eiser zijn praktijk gratificatie niet afhankelijk was van prestaties. Vast is dus gebruikt in het ziekenhuis Z. aan de stichting afstaat. Eisers vordering wordt dus in zoverre toegewezen, met afwijzing tegenstelling tot variabel en niet als synoniem van wat het meerdere dat hij op dit punt verlangtstructureel.
4.3. Bij 4.6 Voor de beoordeling beantwoording van de vraag of aan eiser andere bedragen bij wijze het recht op gratificatie op 1 januari 2015 is geëindigd acht het Scheidsgerecht niet alleen de tekst van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn toelating weliswaar een gegevenarbeidsovereen- komst zelf, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond heeft bestaan. In geval ook de tekst van een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, kan er slechts aanspraak zijn op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake collectieve overeenkomst van deze opzegging geen of slechts een gering verwijt valt te makenbelang.
4.44.7 Eisers hebben aanvankelijk gesteld dat de collectieve overeenkomst van 20 maart 2012 geen rol mag spelen bij de uitleg van de arbeidsovereenkomst omdat deze overeenkomst de status van concept niet is ontstegen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben zij dit standpunt niet gehandhaafd. Op grond van de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs artikel 17 van de stichting individuele arbeidsovereenkomsten staat ook vast dat de specialisten zich in of omstreeks mei 2012 allemaal akkoord hebben verklaard met de inhoud van de collectieve overeenkomst en dat zij toen een exemplaar van die overeenkomst hebben ontvangen. In de considerans van de individuele arbeidsovereenkomsten is bovendien duidelijk en ondubbelzinnig verwoord dat de collectieve overeenkomst integraal onderdeel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst. De omstandigheid dat de tekst van de collectieve overeenkomst begint met de woorden ‘5e concept overeenkomst’ en dat ook een 6e concept heeft gecirculeerd, kan niet kan worden gevergd tot het oordeel leiden dat xxxxxx zich niet hebben willen binden aan de collectieve overeenkomst zoals die definitief is komen te continuerenluiden.
4.8 In de considerans van de individuele arbeidsovereenkomst zelf staat dat de gratificatie enkel was bedoeld om de overgang van de vrijgevestigde specialisten naar loondienst te stimuleren. De gratificatie is dus bedoeld als prikkel om de specialisten tot een overstap te bewegen. De gratificatie is niet bedoeld voor (de vergoeding van) goodwill. In het ziekenhuis van verweerster gold namelijk geen goodwillregeling voor de praktijken van de vrijgevestigde specialisten. De specialisten hebben zelf ook begrepen dat zij niet eeuwig recht op de gratificatie zouden houden. Het antwoord op de vraag gedurende welke periode zij dat recht wel hadden volgt uit de collectieve overeenkomst. In die overeenkomst is vastgelegd dat de specialisten gedurende drie jaar het eenzijdig afdwingbare recht hadden om terug te keren naar vrije vestiging. Dat brengt mee dat de gratificatie gedurende drie jaar aan het overeengekomen doel, een stimulans om de opzegging gewijde artikel 24 specialisten tot een overstap te bewegen, kon beantwoorden. De specialisten hebben om hen moverende redenen geen van allen gebruikgemaakt van het recht om terug te keren naar vrije vestiging. De overstap naar loondienst was dus op 1 januari 2015 voltooid. Dat brengt mee dat de gratificatie vanaf die datum niet langer de door partijen overeengekomen stimulerende werking kon hebben om de specialisten tot een overstap te bewegen. Het Scheidsgerecht komt dan ook tot het oordeel dat het recht op de gratificatie op 1 januari 2015 is vervallen.
4.9 Het Scheidsgerecht kan in het midden laten of de wetenschap van de heer Hh. over de maximale termijn van drie jaar waarin Achmea extra budget ter beschikking zou stellen, kan worden toegerekend aan eisers. Als dat wel het geval zou zijn, hetgeen verweerster stelt, zou dat een extra argument zijn voor het oordeel dat het recht op gratificatie op 1 januari 2015 is geëindigd. In de considerans van de collectieve overeenkomst is vastgelegd dat eisers akkoord zijn gegaan met het onderhandelingsresultaat tussen de voorganger van verweerster en Achmea en dat zij op basis daarvan in loondienst zijn getreden. Eisers hebben tijdens de mondelinge behandeling echter aangevoerd dat zij productie 1 bij memorie van antwoord, het relevante deel van de overeenkomst worden diverse gevallen genoemd tussen verweerster en Achmea, nooit eerder hebben gezien en dat zij ook niet door mededelingen van de heer Hh. of anderen wisten of konden weten dat de zorgverzekeraar slechts tijdelijk extra budget voor hen ter beschikking zou stellen.
4.10 Eisers hebben met recht aangevoerd dat de inhoud van de brief van verweerster van 12 december 2014 onbegrijpelijk is op het punt van de gelijkstelling van de gratificatie aan de bonus van artikel 5 van de collectieve overeenkomst en de koppeling van het recht op gratificatie aan productieafspraken. Verweerster heeft die als stellingen in deze procedure ook niet meer ingenomen. De omstandigheid dat verweerster het vervallen van het recht op gratificatie in de brief van 12 december 2014 niet goed heeft gemotiveerd en daarmee voor verwarring heeft gezorgd, kan echter niet tot het oordeel leiden dat verweerster een klemmende reden gratificatie die niet meer aan het overeengekomen doel kan beantwoorden nog enige tijd moet doorbetalen. Dat zelfde geldt voor de omstandigheid dat eisers geen cijfers over de gerealiseerde productie van verweerster hebben ontvangen. Bij dit oordeel speelt een rol dat beide partijen, dus niet alleen verweerster, de collectieve overeenkomst niet zorgvuldig hebben uitgevoerd. Beide partijen hebben verzuimd de uitvoering van de overeenkomst periodiek te evalueren (artikel 9 lid 1). Eisers hebben verzuimd maandelijks een rapportage op te stellen over de gerealiseerde resultaten per vakgroep (artikel 8 lid 2).
4.11 Uit het voorgaande volgt dat de specialisten vanaf 1 januari 2015 geen recht meer hebben op betaling van de gratificatie.
4.12 De chirurgen hebben ook geen recht op betaling van de gratificatie in 2014. Zij hebben niet eerder bezwaar gemaakt tegen de tekst van de brief van 2 september 2013 waarmee verweerster de met de chirurgen gemaakte afspraken over het recht op gratificatie heeft vastgelegd. Verweerster mag hen daarom aan de tekst van die brief houden. Eisers hebben niet gesteld dat de inkomsten uit verrichtingen van de vakgroep in 2014 groter zijn te beschouwengeweest dan de personeelskosten. Zoals De voorwaarde waaronder het recht op gratificatie van de chirurgen kon herleven is dus niet in vervulling gegaan. De tekst van de brief van 2 september 2013 is wel verwarrend omdat daarmee bij de chirurgen de indruk kan zijn gewekt dat het recht op gratificatie na 1 januari 2015 zou kunnen herleven.
4.13 Tijdens de mondelinge behandeling is namens verweerster toegezegd dat eisers recht hebben op alle arbeidsvoorwaarden die uit de aanhef van artikel 24 blijkt, is deze opsomming niet volledig. Ook in andere, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn van gewichtige redenen toepasselijkheid van de hier vereiste klemmende aardAMS volgen. Dat betekent voor sommige eisers dat toeslagen moeten worden geactualiseerd en aangepast. Verweerster heeft toegelicht dat zij daarmee heeft willen wachten totdat op de onderhavige vorderingen is beslist. Het Scheidsgerecht gaat ervan uit dat zij de toezegging zo snel mogelijk zal nakomen.
4.5. Bij 4.14 Eisers zullen als de beoordeling van de redenen die de raad van bestuur van de stichting aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd is de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y., X. en Z. samen te voegen een van de uitgangspunten. Deze beslissing valt bij uitstek binnen het domein van het bestuur. In wezen is dit tussen partijen ook geen punt van debat. Een tweede gegeven in dit verband is de overeenstemming van partijen over de lijnen die zijn uitgezet grotendeels in het document ‘Q’. Daarin is het belang van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, van ongelijk gestelde partij de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief van 21 mei 2008 van de beide medische staven en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappen. In de lijn van de in al deze documenten uitgezette koers stond het de raad van bestuur vrij om te kiezen voor een model waarbij de lokale maatschappen zouden samengaan. De raad van bestuur heeft op toereikende gronden, die in deze zaak ook niet ter discussie staan, niet gekozen voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijken. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen dat de belangen van de zorg kunnen worden geschaad door een dergelijk gescheiden optreden.
4.6. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan de opzegging in de kern ten grondslag dat de door de raad van bestuur van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – van de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwt. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen.
4.7. Deze situatie leverde naar het oordeel kosten van het Scheidsgerecht voor de stichting een gewichtige reden van zodanig klemmende aard moeten dragen. Deze kosten worden begroot op dat van haar redelijkerwijs niet kon € 8.304,07 en zullen worden gevergd de overeenkomst met eiser te laten voortduren. Voor de opzegging bestond dus een voldoende grond.
4.8. Dit betekent dat thans moet worden onderzocht of zich verhaald op het geval voordoet dat aan eiser geen of slechts een gering verwijt valt te maken ter zake van de hier aan de orde zijnde gewichtige reden. Hierbij gaat het niet in het bijzonder om eiser als individuele specialist, maar vooral om de maatschap chirurgie Z. als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting heeft in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebben. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie van eiser bepaald.
4.9. Het enkele gegeven dat de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – en mogelijk steeds heeft gezien – tegen de beoogde verregaande vorm van samenwerking met de maatschap chirurgie Z., is niet reeds afdoende om te concluderen dat aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake van de onwerkbare perspectieven die de gewichtige reden voor de opzegging hebben opgeleverdgedeponeerde voorschot. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of acht het “dwarsliggen” aannemelijk dat deze procedure niet nodig zou zijn geweest als alle partijen de collectieve overeenkomst nauwgezet hadden nageleefd. Nu dit niet is gebeurd, is er grond om te bepalen dat iedere partij de eigen kosten van de maatschap chirurgie G. – met de daarop gevolgde berusting van de raad van bestuur van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen worden tegengeworpenrechtsbijstand voor deze procedure draagt.
4.10. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan het rapport van de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar in de contacten en uitingen van de maatschap G. en van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. en
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling van het geschil. 4.1. Ter zitting A. heeft eiser bij monde allereerst betoogd dat het Ziekenhuis de hoorplicht van zijn gemachtigden verklaard dat hij zijn primaire vordering intrekt. Hij beschouwt artikel 22.1 van de Toe- latingsovereenkomst heeft geschonden, door X. niet te horen xxxxxxx van het einde voornemen tot het opleggen van zijn toelating als een gegeven en vordert thans alleen nog de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede het verbod voor de stichting om zich negatief over hem te uitendisciplinaire maatregel.
4.2. Tot 4.2 Artikel 22.1 van genoemde Toelatingsovereenkomst luidt als volgt: Het bestuur kan de gevorderde vergoedingen behoort een bedrag van € 244.000,-- wegens goodwill. Nu medisch specialist, nadat deze in de zienswijze gelegenheid is gesteld te worden gehoord en zo mogelijk na raadpleging van beide partijen het stafbestuur, de toelating navolgende disciplinaire maatregelen opleggen:
a. schriftelijke waarschuwing;
b. schorsing voor bepaalde tijd tot een maximum van xxxxx veertien dagen.
4.3 Het Scheidsgerecht is van oordeel dat in het kader van het voornemen tot het ziekenhuis van de stichting is geëindigd, heeft hij naar beider standpunt tegenover de stichting aanspraak op een vergoeding wegens goodwill. De stichting stelt dat de vergoeding in dit geval € 204.000,-- moet bedragen, aangezien kort geleden de Orde van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging opleggen van een ander lid disciplinaire maatregel, de betrokkene in beginsel gehoord dient te worden door het Ziekenhuis. A. is gehoord over het voorval op 20 september 2005. Verder is hij in de gelegenheid gesteld zijn visie op het voorval te geven, van welke gelegenheid A. ge- bruik heeft gemaakt met zijn brief van 23 september 2005. A. is echter niet in de maatschap chirurgie Z., M., gele- genheid gesteld te worden gehoord op dat bedrag heeft bepaaldhet voornemen hem de bewuste disciplinaire maatregel op te leggen. De stichting heeft toegelicht hoe de OMS tot de som van € 204.000,-- is gekomen. Gelet hierop Dat had het op de weg van eiser gelegen om, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te stellen in welk opzicht die berekening van de OMS onjuist is of in zijn, eisers, situatie niet behoort te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; hij heeft zich beperkt tot herhaling van zijn eigen vordering op dit punt. Aldus heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf de hoogte van het aan het toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen van de vaststelling daarvan door de OMS, ziet het Scheidsgerecht geen grond om de vergoeding op een ander bedrag dan € 204.000,-- te begroten, onder de voorwaarde dat eiser zijn praktijk in het ziekenhuis Z. aan de stichting afstaat. Eisers vordering wordt dus in zoverre toegewezen, met afwijzing van wat het meerdere dat hij op dit punt verlangt.
4.3. Bij de beoordeling van de vraag of aan eiser andere bedragen bij wijze van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn toelating weliswaar een gegeven, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond heeft bestaan. In geval van een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, kan er slechts aanspraak zijn op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake van deze opzegging geen of slechts een gering verwijt valt te maken.
4.4. Op grond van de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van de stichting niet kan worden gevergd de overeenkomst te continueren. In het aan de opzegging gewijde artikel 24 van de overeenkomst worden diverse gevallen genoemd die als een klemmende reden zijn te beschouwen. Zoals uit de aanhef van artikel 24 blijkt, is deze opsomming niet volledig. Ook in andere, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn van gewichtige redenen van de hier vereiste klemmende aard.
4.5. Bij de beoordeling van de redenen die de raad van bestuur van de stichting aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd is de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y., X. en Z. samen te voegen een van de uitgangspunten. Deze beslissing valt bij uitstek binnen het domein van het bestuur. In wezen is dit tussen partijen ook geen punt van debat. Een tweede gegeven in dit verband is de overeenstemming van partijen over de lijnen die zijn uitgezet in het document ‘Q’. Daarin is het belang van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, van de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief van 21 mei 2008 van de beide medische staven en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappen. In de lijn van de in al deze documenten uitgezette koers stond het de raad van bestuur vrij om te kiezen voor een model waarbij de lokale maatschappen zouden samengaan. De raad van bestuur heeft op toereikende gronden, die in deze zaak ook niet ter discussie staan, niet gekozen voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijken. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen dat de belangen van de zorg kunnen worden geschaad door een dergelijk gescheiden optreden.
4.6. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan de opzegging in de kern ten grondslag dat de door de raad van bestuur van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – van de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwt. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen.
4.7. Deze situatie leverde Ziekenhuis naar het oordeel van het Scheidsgerecht voor wel moeten doen, waarbij wordt opgemerkt dat het Stafbestuur wel in de stichting gelegenheid is gesteld op het voornemen te reageren, hetgeen het Stafbestuur ook heeft gedaan. Naar het oordeel van het Scheidsgerecht behoeft de schending van de hoorplicht in dit geval echter niet te leiden tot vernietiging van de opgelegde maatregel, aangezien niet is gebleken dat A. hierdoor is benadeeld. Daarbij is van belang dat is gebleken dat, mede doordat A. tijdig omtrent het voorval is gehoord, de relevante feiten en omstandigheden tijdig bij het ziekenhuis bekend waren.
4.4 Vervolgens komt het Scheidsgerecht toe aan de vraag toe of het Ziekenhuis de gegeven disciplinaire maatregel vooraf had moeten laten gaan door een gewichtige reden gewone schriftelijke waarschuwing, zoals door A. is betoogd. Naar het oordeel van zodanig klemmende aard op het Scheidsgerecht dient deze vraag in dit geval ontkennend te worden beantwoord.
4.5 Artikel 22.2 van de Toelatingsovereenkomst regelt dat het bestuur tot het opleggen van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de in artikel 22.1 genoemde disciplinaire maatregelen kan overgaan, indien de medisch specialist ondanks schriftelijks waarschuwing enige verplichting die de overeenkomst hem oplegt, niet nakomt, dan wel uit anderen hoofde handelingen verricht of nalaat die in strijd zijn met eiser de zorg van een goed hulpverlener.
4.6 De door X. bepleite uitleg van artikel 22.2 acht het Scheidsgerecht in redelijkheid niet aanvaardbaar, aangezien deze meebrengt dat bij elk voorval, ongeacht de aard en ernst ervan, eerst een gewone schriftelijke waarschuwing zou moeten worden gegeven voor- dat een disciplinaire maatregel zou kunnen worden opgelegd. Partijen kunnen in rede- lijkheid niet bedoeld hebben dat in een voorkomend (eerste) geval, waarin een schorsing op zijn plaats zou zijn, het Ziekenhuis zich zou moeten beperken tot het eerst uit laten gaan van een schriftelijke waarschuwing.
4.7 De gemachtigde van X. heeft aangevoerd dat in een dergelijk geval het opleggen van disciplinaire maatregelen niet tot de mogelijkheden behoort, aangezien eerst een schrif- telijke waarschuwing zal moeten volgen, doch dat de Toelatingsovereenkomst niet in de weg staat aan het gebruik van een zwaarder middel, te laten voortduren. Voor weten de opzegging bestond dus van de over- eenkomst. Deze uitleg komt het Scheidsgerecht ongewenst en onjuist voor. Daarbij is van gewicht dat het Ziekenhuis in die opvatting zeer weinig mogelijkheden worden gelaten op pas- sende wijze op te treden tegen ongewenst handelen of nalaten van een voldoende grondmedisch specia- list. Het Ziekenhuis heeft dan immers slechts de keuze tussen een reactie die in geval van een ernstige onregelmatigheid wellicht te weinig verstrekkend is, namelijk het ge- ven van “slechts” een gewone schriftelijke waarschuwing, dan wel een reactie die onder omstandigheden te verstrekkend en definitief van karakter zou kunnen zijn, namelijk opzegging van de Toelatingsovereenkomst.
4.8. Dit betekent 4.8 Gelet op het vorenstaande is het Scheidsgerecht van oordeel dat een redelijke uitleg van de bewuste bepaling er niet aan in de weg staat dat in een voorkomend geval, ook als het voorval zich voor het eerst heeft voorgedaan, zoals in dit geval, direct een discipli- naire maatregel wordt opgelegd, zonder dat eerst een gewone waarschuwing moet wor- den gegeven.
4.9 Het Scheidsgerecht komt thans moet worden onderzocht toe aan de vraag of zich het Ziekenhuis in de omstandighe- den van het geval voordoet dat aan eiser geen of slechts een gering verwijt valt te maken ter zake heeft kunnen komen tot het opleggen van de hier aan de orde zijnde gewichtige reden. Hierbij gaat het niet in het bijzonder om eiser disciplinaire maatregel als individuele specialist, maar vooral om de maatschap chirurgie Z. als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting heeft in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebben. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie van eiser bepaald.
4.9. Het enkele gegeven dat de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – en mogelijk steeds heeft gezien – tegen de beoogde verregaande vorm van samenwerking met de maatschap chirurgie Z., is niet reeds afdoende om te concluderen dat aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake van de onwerkbare perspectieven die de gewichtige reden voor de opzegging hebben opgeleverdbestreden. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of beantwoordt die vraag bevestigend.
4.10 Naar ook eiser erkent, heeft hij in onvoldoende mate zorggedragen voor de continuïteit van zijn werkzaamheden bij zijn afwezigheid. Dit nalaten is laakbaar en strijdig met het “dwarsliggen” bepaalde in artikel 10 van de maatschap chirurgie G. – met Toelatingsovereenkomst. Het feit dat eiser zich heeft inge- spannen om alsnog in de daarop gevolgde berusting ontstane situatie te voorzien, doet aan het vorenstaande niet af. Het Scheidsgerecht stelt vast dat de Medische Staf het voorval als ernstig beschouwt. Uit de brief van 11 oktober 2005 blijkt dat het Stafbestuur het nalaten van A. als “zeer laakbaar” kwalificeert, en dat in de raad brief van bestuur A. van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen worden tegengeworpen23 september 2005 geen aanleiding wordt gevonden verzachtende omstandigheden aanwezig te achten.
4.104.11 Mede gelet op het oordeel van het Stafbestuur en de Medische Staf komt het Scheidsge- recht tot de slotsom dat het Ziekenhuis in het voorval terecht aanleiding heeft gezien een disciplinaire maatregel op te leggen. Hierbij Nu is gekozen voor de minst zware maatregel, en gelet op de aard ervan, kan A. niet worden voorbijgegaan aan gevolgd in zijn stelling dat de maatregel dis- proportioneel is. Al het rapport van vorenstaande leidt tot de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar in de contacten en uitingen van de maatschap G. en van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. ennavolgende beslissing.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling van het geschil. 4.1. Ter zitting heeft eiser 4.1 Bij de beoordeling van het onderhavige geschil moet worden vooropgesteld dat zonder een daartoe strekkende contractuele bepaling het bestuur van een ziekenhuis in beginsel niet gehouden is aan een tot het ziekenhuis toegelaten medisch specialist bij monde de beëindiging van zijn gemachtigden verklaard dat hij zijn primaire vordering intrekt. Hij beschouwt het einde van zijn toelating als de toelatingsovereenkomst een gegeven en vordert thans alleen nog de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede het verbod vergoeding te betalen voor de stichting om zich negatief over hem waarde van de goodwill die verband houdt met diens in het ziekenhuis uitgeoefende praktijk De omstandigheden waaronder de toelatingsovereenkomst wordt beëindigd, kunnen, mede in verband met de uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende zorgplicht in het kader van de overeenkomst, meebrengen dat de medisch specialist in staat gesteld wordt van een opvolger betaling van goodwill te uiten.
4.2. Tot bedingen of dat aan de gevorderde vergoedingen behoort medisch specialist bij wege van schadevergoeding een bedrag dat verband houdt met het verlies van € 244.000,-- wegens goodwillde mogelijkheid om goodwill te bedingen, wordt betaald. Nu Daartoe zal in het algemeen echter slechts reden zijn als de zienswijze beëindiging van beide partijen de toelating van dien aard is dat het ziekenhuis jegens de medisch specialist onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld of als deze beëindiging door het niet aanbieden van een vergoeding de medisch specialist onevenredig nadeel toebrengt.
4.2 Zowel uit de woorden als uit de kennelijke strekking van art. 15 van de tussen partijen gesloten toelatingsovereenkomst blijkt dat verweerster aan xxxxx niet méér heeft toegezegd dan dat zij hem bij beëindiging van de toelatingsovereenkomst in staat zal stellen van zijn opvolger een bedrag aan goodwill te bedingen overeenkomstig de gebruikelijke normen op dit gebied. Uit deze bepaling volgt niet dat verweerster in het geval waarin eiser geen bedrag aan goodwill kan vragen aan een opvolger omdat de praktijk in het ziekenhuis niet wordt voortgezet, gehouden is hem te dier zake een vergoeding te betalen.
4.3 Ook uit het addendum van april 1997 volgt, anders dan eiser meent, niet dat verweerster gehouden is hem verlies van de waarde van de goodwill te vergoeden. Uit het addendum blijkt immers uitdrukkelijk dat het is beperkt tot een bepaalde periode en dat alleen in het geval waarin eiser in verband met het ontbreken van een goede samenwerking met de andere gynaecologen, de praktijk in het ziekenhuis van verweerster zou neerleggen, bereid is over een vergoeding van de stichting goodwill te onderhandelen. De stelling van eiser dat hij dit addendum, in afwijking van de duidelijke tekst ervan, in ruimere zin heeft begrepen en ook heeft mogen begrijpen, is geëindigdniet gestaafd met feiten waaruit kan volgen dat dit vertrouwen gerechtvaardigd was.
4.4 Juist is dat verweerster aan de beide andere gynaecologen wel de toezegging heeft gedaan dat zij het aan hen betaalde bedrag aan goodwill zal vergoeden bij beëindiging van hun praktijk in het ziekenhuis. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat verweerster die verplichting ook jegens eiser heeft verkregen. De beide andere gynaecologen waren klaarblijkelijk slechts bereid in het ziekenhuis van verweerster te komen werken indien zij de garantie van verweerster kregen dat zij bepaalde, toen al voorzienbare, risico’s niet voor hun rekening zouden behoeven te nemen en zij hebben de onderhavige verplichting van verweerster in de overeenkomst doen opnemen. Xxxxx, die reeds in het ziekenhuis werkzaam was, verkeerde in een andere positie. Hij heeft voldoende onderkend dat de voortzetting van gynaecologische praktijk in het ziekenhuis niet zonder meer was gewaarborgd en dat de mogelijkheid van een optimale praktijkuitoefening in de gegeven omstandigheden niet zeker was. In verband daarmee heeft hij naar beider standpunt tegenover dan ook een inkomensgarantie gekregen. Indien hij aan de stichting aanspraak op voortzetting van zijn praktijk de voorwaarde had willen verbinden dat hij bij een beëindiging ervan een vergoeding wegens goodwill. De stichting stelt ter zake van goodwill van verweerster zou ontvangen, had hij zulks met verweerster uitdrukkelijk moeten afspreken.
4.5 Eiser heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan volgen dat verweerster jegens hem is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de vergoeding in dit geval € 204.000,-- moet bedragen, aangezien kort geleden toelatingsovereenkomst op grond waarvan verweerster de Orde van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging van een ander lid schade die eiser lijdt als gevolg van de maatschap chirurgie Z., M., op dat bedrag heeft bepaald. De stichting heeft toegelicht hoe de OMS tot de som beëindiging van € 204.000,-- is gekomen. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te stellen in welk opzicht die berekening van de OMS onjuist is of in zijn, eisers, situatie niet behoort te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; hij heeft zich beperkt tot herhaling van zijn eigen vordering op dit punt. Aldus heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf de hoogte van het aan het toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen van de vaststelling daarvan door de OMS, ziet het Scheidsgerecht geen grond om de vergoeding op een ander bedrag dan € 204.000,-- te begroten, onder de voorwaarde dat eiser zijn praktijk in het ziekenhuis Z. aan de stichting afstaat. Eisers vordering wordt dus in zoverre toegewezenziekenhuis, met afwijzing van wat het meerdere dat hij op dit punt verlangt.
4.3. Bij de beoordeling van de vraag of aan eiser andere bedragen bij wijze van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn toelating weliswaar een gegeven, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond heeft bestaan. In geval van een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, kan er slechts aanspraak zijn op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake van deze opzegging geen of slechts een gering verwijt valt te maken.
4.4. Op grond van de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van de stichting niet kan worden gevergd de overeenkomst te continuerenmoet vergoeden. In het bijzonder is niet gebleken dat verweerster onvoldoende maatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat de klinische geneeskunde uit haar ziekenhuis verdween of onvoldoende pogingen in het werk heeft gesteld andere kinderartsen aan te trekken. Een verplichting tot vergoeding kan ook niet worden aangenomen op grond van het enkele feit dat de praktijkvoering van eiser in het ziekenhuis onmogelijk is geworden door omstandigheden die niet aan verweerster te verwijten zijn en die in het maatschappelijk verkeer ook niet voor haar rekening behoren te komen. Andere gronden waarop de vordering van eiser toewijsbaar zou kunnen zijn, zijn door hem niet aangevoerd. De omstandigheid dat, zoals eiser aanvoert en verweerster betwist, de beëindiging van de klinische kindergeneeskunde onverhoeds en onder dramatische omstandigheden heeft plaatsgevonden, kan – hoe afkeurenswaardig deze gang van zaken ook zou zijn – geen grond voor deze vergoeding opleveren. Ook de omstandigheid dat xxxxx, naar hij stelt, xxxxxx in het ziekenhuis is blijven werken om “een verantwoorde afbouw te verzorgen” levert niet een zodanige grond op. Ten slotte kan ook het feit dat hij heeft ingestemd met de opzegging gewijde artikel 24 van de overeenkomst worden diverse gevallen genoemd die als een klemmende reden zijn toelatingsovereenkomst, althans zich daartegen niet heeft verzet, aan het vorenstaande niet afdoen. Niet in te beschouwen. Zoals uit zien valt immers waarom de aanhef van artikel 24 blijkt, is deze opsomming niet volledig. Ook in andere, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn van gewichtige redenen van de hier vereiste klemmende aard.
4.5. Bij de beoordeling van de redenen die de raad van bestuur van de stichting door verweerster aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd is gelegde reden dan niet meer zou opgaan, terwijl de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y., X. en Z. samen te voegen een rechtmatigheid van de uitgangspunten. Deze beslissing valt bij uitstek binnen het domein opzegging niet afhankelijk kan worden gesteld van het bestuur. In wezen is dit tussen partijen ook geen punt aanbieden van debat. Een tweede gegeven in dit verband is de overeenstemming van partijen over de lijnen die zijn uitgezet een vergoeding voor goodwill, nog daargelaten of in het document ‘Q’. Daarin is het belang onderhavige geval waarin niet was voorzien in opvolging, de praktijk nog enige waarde had.
4.6 De uitkomst van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, dit geding kan daarom geen andere zijn dan een afwijzing van de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief vorderingen van 21 mei 2008 van de beide medische staven en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappen. In de lijn van de in al deze documenten uitgezette koers stond het de raad van bestuur vrij om te kiezen voor een model waarbij de lokale maatschappen zouden samengaan. De raad van bestuur heeft op toereikende gronden, die in deze zaak ook niet ter discussie staan, niet gekozen voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijken. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen dat de belangen van de zorg kunnen worden geschaad door een dergelijk gescheiden optreden.
4.6. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan de opzegging in de kern ten grondslag dat de door de raad van bestuur van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – van de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwt. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen.
4.7. Deze situatie leverde naar het oordeel van het Scheidsgerecht voor de stichting een gewichtige reden van zodanig klemmende aard op dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de overeenkomst met eiser te laten voortduren. Voor de opzegging bestond dus een voldoende grond.
4.8xxxxx. Dit betekent dat thans moet worden onderzocht of zich het geval voordoet dat aan eiser geen of slechts een gering verwijt valt te maken ter zake van de hier aan de orde zijnde gewichtige reden. Hierbij gaat het niet in het bijzonder om eiser als individuele specialist, maar vooral om de maatschap chirurgie Z. als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting heeft hij ook in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebben. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie van eiser bepaald.
4.9. Het enkele gegeven dat de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – en mogelijk steeds heeft gezien – tegen de beoogde verregaande vorm van samenwerking met de maatschap chirurgie Z., is niet reeds afdoende om te concluderen dat aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake van de onwerkbare perspectieven die de gewichtige reden voor de opzegging hebben opgeleverdkosten verwezen moet worden. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of echter om redenen van billijkheid een veroordeling van eiser tot het “dwarsliggen” betalen van de maatschap chirurgie G. – met de daarop gevolgde berusting van de raad van bestuur van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen worden tegengeworpen.
4.10. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan het rapport van de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar een tegemoetkoming in de contacten en uitingen kosten van de maatschap G. en rechtsbijstand van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. enverweerster achterwege laten.
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling van het geschil. 4.14.1 De vorderingen van eisers zijn erop gebaseerd dat tussen partijen een overeenkomst voor onbe- paalde tijd is totstandgekomen, waarvan de essentie daarin is gelegen dat de Stichting gehouden is voor eigen rekening één fulltime werkzame anesthesioloog in dienst te hebben ten behoeve van de maatschap, terwijl de door hem gegenereerde omzet toevalt aan de maatschap. Ter zitting heeft eiser bij monde van zijn gemachtigden verklaard dat hij zijn primaire vordering intrekt. Hij beschouwt het einde van zijn toelating als een gegeven en vordert thans alleen nog de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede het verbod Het Scheidsge- recht ziet zich derhalve allereerst gesteld voor de stichting om zich negatief over hem te uitenvraag of is aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt dat de door eisers gestelde overeenkomst is gesloten. Daartoe wordt als volgt overwo- gen.
4.2. Tot 4.2 Uit de gevorderde vergoedingen behoort een bedrag wederzijdse stellingen van € 244.000,-- wegens goodwill. Nu partijen volgt dat de Stichting op enig moment, in verband met de zienswijze van beide partijen ontstane situatie, ermee heeft ingestemd dat de toelating van xxxxx tot het ziekenhuis loonkosten van de stichting is geëindigdzesde anesthesioloog voor haar rekening zouden blijven, heeft hij naar beider standpunt tegenover terwijl deze in feite ten behoeve van de stichting aanspraak op een vergoeding wegens goodwillmaatschap, althans de an- dere vijf anesthesiologen werkzaam is. De stichting stelt dat de vergoeding in dit geval € 204.000,-- moet bedragen, aangezien kort geleden de Orde van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging van een ander lid leden van de maatschap chirurgie Z., M., op ontvangen een volwaardig lumpsumaandeel. Zij behoeven door de aanwezigheid van J. dus niet de gehele aan een lumpsom gekoppelde productie te behalen. Aannemelijk is dat bedrag de Stichting aan deze constructie heeft bepaald. De stichting heeft toegelicht hoe mee- gewerkt om de OMS tot problemen met de som van € 204.000,-- is gekomen. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te stellen in welk opzicht die berekening zittende leden van de OMS onjuist is of in zijn, eisers, situatie niet behoort maatschap op te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; hij heeft zich beperkt tot herhaling van zijn eigen vordering op dit punt. Aldus heeft hij niet lossen en nieuwe anes- thesiologen aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf de hoogte van het aan het toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen van de vaststelling daarvan door de OMS, ziet het Scheidsgerecht geen grond om de vergoeding op een ander bedrag dan € 204.000,-- te begroten, onder de voorwaarde dat eiser zijn praktijk in het ziekenhuis Z. aan de stichting afstaat. Eisers vordering wordt dus in zoverre toegewezen, met afwijzing van wat het meerdere dat hij op dit punt verlangt.
4.3. Bij de beoordeling van de vraag of aan eiser andere bedragen bij wijze van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn toelating weliswaar een gegeven, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond heeft bestaan. In geval van een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, kan er slechts aanspraak zijn op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake van deze opzegging geen of slechts een gering verwijt valt te maken.
4.4trekken. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat de Stichting tegen- over de (leden van de) maatschap de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen verplichting op zich heeft genomen de loonkosten van zodanig klemmende aard J. gedurende een zekere periode voor haar rekening te blijven nemen.
4.3 Niet gebleken is dat redelijkerwijs van de stichting niet kan worden gevergd de overeenkomst te continuerenverdere concrete afspraken tussen partijen zijn gemaakt. In het aan bijzonder staat dus niet vast dat de opzegging gewijde artikel 24 Stichting gehouden is de kosten van een zesde anesthesioloog voor haar rekening te blijven nemen, zoals bijvoorbeeld wanneer X. niet of niet meer volledig ten behoeve van de overeenkomst maatschap werkzaam zou zijn. Daarover kan dus slechts bij gebreke van overeenstem- ming tussen partijen een beslissing worden diverse gevallen genoemd genomen die als een klemmende reden zijn te beschouwen. Zoals volgt uit de aanhef redelijkheid en billijkheid die de rechtsverhouding tussen partijen beheerst in verband met de omstandigheden van artikel 24 blijktdit ge- val. Daarbij acht het Scheidsgerecht vooreerst van belang dat de Stichting de verwachting heeft gewekt dat de anesthesiologen erop mochten rekenen dat zij gedurende enige tijd het voordeel van een zesde collega genoten, zodat daaraan niet zonder meer en zonder een overgangstermijn een einde mag worden gemaakt. Voorts staat vast dat over de eventuele vervanging van deze zesde anesthesioloog geen enkele afspraak is deze opsomming gemaakt. Het had voor de maatschap zonder meer duidelijk moeten zijn dat het voordeel van diens voor hen kosteloze bijstand niet volledigvoor onbepaalde tijd kon voortduren, omdat dit een uitzonderlijke omstandigheid is die in verband met de wijze waarop de medische zorg in Nederland wordt gefinancierd, ongebruikelijk is. Ook in andere, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn Ten slotte acht het Scheidsgerecht van gewichtige redenen belang dat de nieuwe leden van de hier vereiste klemmende aard.
4.5. Bij maatschap over dit onderwerp geen enkele clausule hebben doen opnemen in hun overeenkomst met de beoordeling van de redenen die de raad van bestuur van de stichting aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd is de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y., X. en Z. samen te voegen een van de uitgangspunten. Deze beslissing valt bij uitstek binnen het domein van het bestuur. In wezen is dit tussen partijen ook geen punt van debat. Een tweede gegeven in dit verband is de overeenstemming van partijen over de lijnen die zijn uitgezet in het document ‘Q’. Daarin is het belang van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, van de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief van 21 mei 2008 van de beide medische staven en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappenStichting. In de lijn stellingen van de Stichting ligt overigens besloten dat de omstandigheden in al vergelijking met de periode waarin deze documenten uitgezette koers stond (stilzwijgende) verplichting van haar kant is aangegaan, inmiddels zodanig zijn gewijzigd dat de maatschap haar daaraan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet onverkort mag houden.
4.4 Op grond van het vorenstaande acht het Scheidsgerecht het redelijk dat de raad Stichting haar ver- plichting om de loonkosten van bestuur vrij om de zesde anesthesioloog te kiezen voor betalen, terwijl de door hem gegene- reerde omzet aan de maatschap toekomt, gedurende een model waarbij periode van ongeveer vijf jaar nakomt, zodat deze verplichting per 1 januari 2008 volledig ten einde komt. Dit laatste is ook van belang in verband met de lokale maatschappen zouden samengaanwijziging in de financiering van de gezondheidzorg. De raad periode van bestuur heeft op toereikende gronden, vijf jaar moet ruimschoots voldoende geacht worden om aan de maatschap compensatie te bieden voor eventuele nadelen of bezwaren aan het werk in beide ziekenhuizen. De overige leden van de maatschap zijn immers vrij gevestigde medische specialisten die hun ondernemersrisico in deze zaak begin- sel zelf moeten dragen. Van de Stichting kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet ter discussie staan, niet gekozen worden verlangd dat zij de onderhavige kosten langer voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijkenhaar rekening neemt. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen Verder wordt het redelijk geacht dat de belangen van Stichting de zorg kunnen worden geschaad door een dergelijk gescheiden optreden.
4.6. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan maatschap over de opzegging jaren 2005 en 2006 compenseert voor de 10% vrijval in arbeidsuren in de kern ten grondslag dat de door de raad van bestuur van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – vergoeding voor waarneming ter hoogte van € 19.600,-- op jaarbasis. Nu die vergoeding over 2005 reeds is voldaan, komt de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwt. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen.
4.7. Deze situatie leverde naar vordering in zoverre uitsluitend voor het oordeel van het Scheidsgerecht jaar 2006 voor de stichting een gewichtige reden van zodanig klemmende aard op dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de overeenkomst met eiser te laten voortdurentoewijzing in aanmerking. Voor de opzegging bestond dus een voldoende grond.
4.8. Dit betekent dat thans moet worden onderzocht of zich het geval voordoet dat aan eiser geen of slechts een gering verwijt valt jaar 2007 heeft, als overbruggingsjaar, te maken ter zake van de hier aan de orde zijnde gewichtige reden. Hierbij gaat het niet in het bijzonder om eiser als individuele specialist, maar vooral om de maatschap chirurgie Z. als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting heeft in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebben. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie van eiser bepaald.
4.9. Het enkele gegeven gelden dat de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – en mogelijk steeds heeft gezien – tegen de beoogde verregaande vorm kosten van samenwerking met de maatschap chirurgie Z., is niet reeds afdoende om te concluderen dat aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake waarneming van de onwerkbare perspectieven die de gewichtige reden bedoelde vrij- val voor de opzegging hebben opgeleverdeigen rekening neemt.
4.5 De vorderingen zullen in voorgaande zin worden toegewezen. Het meer of anders gevorderde wordt afgewezen. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of het “dwarsliggen” ziet geen grond voor toewijzing van de maatschap chirurgie G. – met gevorderde rente, de daarop gevolgde berusting buitengerechtelijke kosten en/of de boete.
4.6 Er zijn termen om de kosten van dit geding tussen partijen te compenseren en wel aldus dat iede- re partij de eigen kosten draagt, alsmede de helft van de raad kosten van bestuur van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen worden tegengeworpenhet Scheidsgerecht.
4.10. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan het rapport van de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar in de contacten en uitingen van de maatschap G. en van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. en
Appears in 1 contract
Samples: Arbitraal Vonnis
De beoordeling van het geschil. 4.1. Ter zitting heeft eiser 4.1 Bij de beoordeling van het onderhavige geschil moet worden vooropgesteld dat zonder een daartoe strekkende contractuele bepaling het bestuur van een ziekenhuis in beginsel niet gehouden is aan een tot het ziekenhuis toegelaten medisch specialist bij monde de beëindiging van zijn gemachtigden verklaard dat hij zijn primaire vordering intrekt. Hij beschouwt het einde van zijn toelating als de toelatingsovereenkomst een gegeven en vordert thans alleen nog de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede het verbod vergoeding te betalen voor de stichting om zich negatief over hem waarde van de goodwill die verband houdt met diens in het ziekenhuis uitgeoefende praktijk De omstandigheden waaronder de toelatingsovereenkomst wordt beëindigd, kunnen, mede in verband met de uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende zorgplicht in het kader van de overeenkomst, meebrengen dat de medisch specialist in staat gesteld wordt van een opvolger betaling van goodwill te uiten.
4.2. Tot bedingen of dat aan de gevorderde vergoedingen behoort medisch specialist bij wege van schadevergoeding een bedrag dat verband houdt met het verlies van € 244.000,-- wegens goodwillde mogelijkheid om goodwill te bedingen, wordt betaald. Nu Daartoe zal in het algemeen echter slechts reden zijn als de zienswijze beëindiging van beide partijen de toelating van xxxxx tot dien aard is dat het ziekenhuis jegens de medisch specialist onvoldoende zorgvuldig heeft gehandeld of als deze beëindiging door het niet aanbieden van een vergoeding de medisch specialist onevenredig nadeel toebrengt.
4.2 In het onderhavige geval is tussen partijen niet in geschil – zoals uitdrukkelijk staat vermeld in onderdeel 30 van de stichting is geëindigd, heeft hij naar beider standpunt tegenover de stichting aanspraak op memorie van antwoord – dat aan eisers ter zake van goodwill een vergoeding wegens goodwilltoekomt. De stichting stelt dat de vergoeding in dit geval € 204.000,-- moet bedragen, aangezien kort geleden de Orde van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging van een ander lid van de maatschap chirurgie Z., M., op dat bedrag heeft bepaald. De stichting heeft toegelicht hoe de OMS tot de som van € 204.000,-- is gekomen. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te stellen in welk opzicht die berekening van de OMS onjuist is of in zijn, eisers, situatie niet behoort te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; hij heeft zich beperkt tot herhaling van Partijen zijn eigen vordering op dit punt. Aldus heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf wel verdeeld over de hoogte van het aan het ieder van eisers toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen bedrag te dier zake.
4.3 Voorts hebben partijen een geschil over de rechtsgeldigheid van de vaststelling daarvan door opzegging van de OMS, ziet toelatingsovereenkomst waarop het Scheidsgerecht hierna eerst zal ingaan.
4.4 Aan eisers kan zonder meer worden toegegeven dat aan de opzegging van de toelatingsovereenkomst, zoals hiervoor in 2.4 vermeld, gebreken kleven. Verweerster heeft in elk geval niet de opzegtermijn van zes maanden in acht genomen en zij heeft niet tijdig het stafbestuur daarover geraadpleegd, zoals voorgeschreven in de artikelen 24.2 en 24.3 van de toelatingsovereenkomst. Verweerster voert hiertegen aan dat een en ander niet nodig was, omdat sprake was van beëindiging van de overeenkomst met wederzijds goedvinden. Dit standpunt kan reeds daarom niet als juist worden aanvaard omdat verweerster in haar brieven van 18 december 2003 geen grond om melding heeft gemaakt van enig wederzijds goedvinden, doch, integendeel, uitdrukkelijk de toelating heeft opgezegd. Ook overigens heeft verweerster geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat eisers in de beëindiging van de toelatingsovereenkomst per 1 februari 2004 hebben toegestemd. Eisers hebben van hun kant voldoende aannemelijk gemaakt dat zij eerst met verweerster overeenstemming wilden bereiken over de vergoeding van de goodwill van hun praktijk en dat verweerster zulks ook moet hebben begrepen.
4.5 Met betrekking tot de onregelmatigheid van de opzegging komt aan eisers echter geen recht op enige vergoeding toe. In de eerste plaats hebben eisers erkend dat zij – ook al was dat niet hun eerste keuze – akkoord zijn gegaan met de concentratie van de klinische pathologie in ziekenhuis F. en dat zij ook hebben aanvaard dat zij dan in loondienst werkzaam zouden moeten zijn. Inmiddels hebben zij ook een ander bedrag dan € 204.000,-- te begrotenarbeidsovereenkomst met ziekenhuis F. gesloten op voorwaarden die in een situatie als de onderhavige gebruikelijk zijn. Eisers zouden deze arbeidsovereenkomst ook zijn aangegaan, onder of zouden in elk geval daartoe genoodzaakt zijn geweest, als verweerster de voorwaarde toelatingsovereenkomst niet had opgezegd. Hun stelling dat eiser zijn zij zonder deze opzegging in een betere onderhandelingspositie zouden hebben verkeerd, hebben zij niet voldoende van overtuigende argumenten voorzien. In de tweede plaats gaat het Scheidsgerecht op grond van de wederzijdse stellingen van partijen uit van het feit dat een voortzetting van de praktijk klinische pathologie in het ziekenhuis Z. van verweerster na 1 februari 2004 niet mogelijk zou zijn geweest en dat eisers zulks ook al geruime tijd wisten en zich – zo zij niet volmondig daarmee hebben ingesteld – daarbij al hadden neergelegd. Wat hun rechten met betrekking tot de vergoeding van goodwill betreft, behoefden eisers hun praktijk ook niet voort te zetten in het ziekenhuis van verweerster. De vorderingen onder I, II, V en VI komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking, terwijl aan de stichting afstaatvordering onder VII het belang is komen te vervallen.
4.6 Wat de hoogte van de aan eisers toekomende vergoeding betreft stelt het Scheidsgerecht voorop dat eisers jegens verweerster niet zonder meer aanspraak kunnen maken op een vergoeding overeenkomstig de OMS-norm die gebruikelijk is bij de praktijkoverdracht van een medisch specialist aan een ander. Verweerster neemt immers de praktijk van eisers niet over en zij is daartoe ook niet gehouden op grond van de toelatingsovereenkomst. Verweerster is wel gehouden, zoals hiervoor in 4.1 al is vermeld, zich de belangen van eisers aan te trekken, nu zij de afdeling klinische pathologie naar een ander ziekenhuis heeft overgebracht en daardoor eisers de mogelijkheid heeft ontnomen – die eisers bij ongewijzigde voortzetting van de praktijk waarschijnlijk wel zouden hebben gehad – van een opvolgend medisch specialist een vergoeding ter zake van goodwill te bedingen. Eisers vordering lijden daardoor een aanmerkelijk financiëel nadeel. Dit nadeel wordt dus niet, ook niet gedeeltelijk, gecompenseerd door het feit dat zij in zoverre toegewezenloondienst een pensioen opbouwen.
4.7 Bij het bepalen van de hoogte van de vergoeding naar billijkheid, met afwijzing van wat zoals subsidiair is gevorderd, neemt het meerdere Scheidsgerecht de volgende omstandigheden in aanmerking.
(a) In de eerste plaats staat vast dat eisers bij hun toetreding tot de maatschap pathologie een bedrag aan goodwill hebben betaald. Met betrekking tot eiser sub 1 staat vast dat hij op een bedrag NLG 187.500,-- heeft betaald. Eiseres sub 2 heeft aan verweerster bericht dat zij een bedrag van ongeveer NLG 150.000,-- heeft moeten inverdienen, doch volgens verweerster was dit punt verlangt.
4.3NLG 21.000,--. Bij de beoordeling mondelinge behandeling heeft eiseres sub 2 aangevoerd dat in het door haar bedoelde bedrag is verdisconteerd dat zij gedurende een jaar in loondienst van de vraag of toenmalige maatschap heeft gewerkt, welke periode door de maatschap als inverdienperiode is aangemerkt.
(b) Voorts staat vast dat verweerster aan eiser andere bedragen twee pathologen, die samen met eisers één maatschap vormden, bij wijze van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn de toelating weliswaar eind 2002 en eind maart 2003 ter zake van goodwill een gegeven, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond vergoeding heeft bestaanbetaald overeenkomstig de OMS-norm. Volgens verweerster is aan ieder van hen een bedrag van € 113.000,-- betaald. In geval de maatschap hadden deze maten een aandeel van 0.23, terwijl eisers een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn aandeel hadden van 0.27. Eisers menen dat aan hun vroegere maten een bedrag van € 143.000,-- is betaald. Uit een door hen overgelegd memo van juni 2003 – waarvan verweerster de relevantie heeft betwist – blijkt dat de goodwill volgens de OMS-norm voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming eisers gezamenlijk is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, berekend op € 310.400,--.
(c) Verweerster kan er slechts ter zake van goodwill aanspraak zijn maken op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake in haar budget van deze opzegging geen of slechts € 68.000,-- per fte specialist. In totaal heeft zij dan een gering verwijt valt te makenaanspraak voor 3,2 fte.
4.4. Op grond (d) Xxxxxx hadden van de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen verweerster mogen verwachten dat deze tijdig met hen in overleg zou treden over betaling van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van de stichting niet kan worden gevergd de overeenkomst xxxxxxxx, zodat xxxxxx daarmee ten volle rekening hadden kunnen houden bij hun beslissing om (al dan niet) in het ziekenhuis F. te continueren. In het aan de opzegging gewijde artikel 24 van de overeenkomst worden diverse gevallen genoemd die als een klemmende reden zijn te beschouwen. Zoals uit de aanhef van artikel 24 blijkt, is deze opsomming niet vollediggaan werken in loondienst. Ook in andere, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn van gewichtige redenen van de hier vereiste klemmende aard.
4.5. Bij de beoordeling van de redenen die de raad van het bestuur van de stichting aan de opzegging ten grondslag medische staf heeft gelegd is de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y., X. en Z. samen te voegen verweerster erop gewezen dat eisers recht hebben op bepaling van een adequate goodwillcompensatie voordat besloten werd tot beëindigng van de uitgangspuntentoelating.
(e) De marktwaarde van de praktijk van xxxxxx was per 1 februari 2004 uiteraard tot nihil gedaald. Deze beslissing valt bij uitstek binnen het domein van het bestuur. In wezen is dit tussen partijen ook geen punt van debat. Een tweede gegeven in dit verband is de overeenstemming van partijen over de lijnen die zijn uitgezet (f) De kans dat eisers in het document ‘Q’. Daarin is het belang ziekenhuis van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, van de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief van 21 mei 2008 van de beide medische staven en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappen. In de lijn van de in al deze documenten uitgezette koers stond het de raad van bestuur vrij om te kiezen voor een model waarbij de lokale maatschappen zouden samengaan. De raad van bestuur heeft op toereikende gronden, die in deze zaak ook niet ter discussie staan, niet gekozen voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijken. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen dat de belangen van de zorg kunnen worden geschaad door een dergelijk gescheiden optreden.
4.6. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan de opzegging in de kern ten grondslag dat de door de raad van bestuur van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – van de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwt. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen.
4.7. Deze situatie leverde naar het oordeel van het Scheidsgerecht voor de stichting een gewichtige reden van zodanig klemmende aard op dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de overeenkomst met eiser te laten voortduren. Voor de opzegging bestond dus een voldoende grond.
4.8. Dit betekent dat thans moet worden onderzocht of zich het geval voordoet dat aan eiser geen of slechts een gering verwijt valt te maken ter zake van de hier aan de orde zijnde gewichtige reden. Hierbij gaat het niet in het bijzonder om eiser als individuele specialist, maar vooral om de maatschap chirurgie Z. als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting heeft in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebben. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie van eiser bepaald.
4.9. Het enkele gegeven dat de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – en mogelijk steeds heeft gezien – tegen de beoogde verregaande vorm van verweerster zonder samenwerking met de maatschap chirurgie Z., is beide andere ziekenhuizen op den duur de praktijk (op dezelfde voet) hadden kunnen voortzetten mag niet reeds afdoende om te concluderen dat aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake van de onwerkbare perspectieven die de gewichtige reden voor de opzegging hebben opgeleverd. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of het “dwarsliggen” van de maatschap chirurgie G. – met de daarop gevolgde berusting van de raad van bestuur van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen hoog worden tegengeworpeningeschat.
4.10. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan het rapport van de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar in de contacten en uitingen van de maatschap G. en van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. en
Appears in 1 contract
Samples: Scheidsgerecht Gezondheidszorg
De beoordeling van het geschil. 4.14.1 In de zaak die tot het bindend advies van 31 augustus 1998 leidde, had B, voorzover thans van belang, aan het Scheidsgerecht verzocht uit te spreken, dat het van A kan verlangen dat deze als tot B toegelaten specialist, althans zolang hij die hoedanigheid wenst te behouden, weer opnieuw deelneemt in de raamovereenkomst. Ter zitting heeft eiser bij monde Daarbij werd de datum van zijn gemachtigden verklaard dat hij zijn primaire vordering intrektingang van het opnieuw deelnemen niet of niet uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Hij beschouwt Thans verzoeken partijen alsnog aan het einde Scheidsgerecht om over die datum van zijn toelating als een gegeven en vordert thans alleen nog de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede het verbod voor de stichting om zich negatief over hem ingang te uitenoordelen.
4.24.2 Het Scheidsgerecht heeft in meergenoemd bindend advies onder meer overwogen: "Centraal in dit geding staat de vraag of het eiser vrij staat om niet aan de verlengde Xxxxxxxxxxxxxxxx deel te nemen en of een weigering tot deelname een grond kan zijn om de toelatingsovereenkomst te beëindigen." "Of de opzegging door eiser tijdig is gedaan is tussen partijen niet in het geding. Tot Al zouden de gevorderde vergoedingen behoort een bedrag van € 244.000,-- wegens goodwill"overige partijen" de opzegging door eiser als feit hebben aanvaard, wil dit nog geenszins zeggen dat zij zich daarbij hebben neergelegd; er is bij herhaling getracht eiser binnen boord te houden. Nu in Zelfs al zou aan eiser de zienswijze van beide partijen formele bevoegdheid toekomen de toelating van xxxxx tot Xxxxxxxxxxxxxxxx op te zeggen, dan brengt dit nog niet mee dat het hem vrij staat zijn eigen weg te gaan binnen het ziekenhuis van de stichting is geëindigd, heeft hij naar beider standpunt tegenover de stichting aanspraak op een vergoeding wegens goodwill. De stichting stelt dat de vergoeding in dit geval € 204.000,-- moet bedragen, aangezien kort geleden de Orde van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging van een ander lid van de maatschap chirurgie Z., M., op dat bedrag heeft bepaald. De stichting heeft toegelicht hoe de OMS tot de som van € 204.000,-- is gekomen. Gelet hierop had het op de weg van eiser gelegen om, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te stellen in welk opzicht die berekening van de OMS onjuist is of in zijn, eisers, situatie niet behoort te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; hij heeft zonder zich beperkt tot herhaling van zijn eigen vordering op dit punt. Aldus heeft hij niet aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf de hoogte van het aan het toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen van de vaststelling daarvan door de OMS, ziet het Scheidsgerecht geen grond om de vergoeding op een ander bedrag dan € 204.000,-- belangen van verweerster en de andere medisch specialisten te begroten, onder de voorwaarde dat eiser zijn praktijk bekommeren. Eiser praktizeert in het ziekenhuis Z. binnen een organisatie van specialisten en ziekenhuis; die organisatie bevindt zich, mede ten gevolge van maatregelen van overheidsbeleid in een onvermijdelijk proces van verandering. De Xxxxxxxxxxxxxxxx houdt daarom de inspanningsverplichting voor partijen in om, voor het geval van niet-automatische verlenging, naar een oplossing te zoeken met inachtneming van de uitgangspunten en doelstellingen van die overeenkomst." En "Uit de aard van het onderhavige lokale initiatief en het overheidsbeleid vloeit voort dat er voor verweerster en de specialisten van het C aanzienlijke belangen op het spel staan."..."Onder deze omstandigheden staat het eiser niet vrij zijn medewerking aan de stichting afstaat. Eisers vordering wordt dus verlenging van de Raamovereenkomst te onthouden en vormt het volharden in zoverre toegewezeneen weigering tot medewerking een gewichtige reden tot beëindiging van de Toelatingsovereenkomst."
4.3 Xxxxxxx heeft het Scheidsgerecht als zijn oordeel te kennen gegeven dat het aan A niet vrijstond zijn medewerking aan de verlenging van de raamovereenkomst, met afwijzing die immers per 1 januari 1997 zou ingaan, te onthouden.
4.4 Het voorstel van wat de Minister van WVS om af te rekenen over het meerdere jaar 1997 als ware de raamovereenkomst voortgezet zonder A doet aan de gehoudenheid tot deelname van A aan de verlengde xxxxxxxxxxxxxxxx niet af, doch is klaarblijkelijk gedaan om het nadeel voor B te beperken ingeval van niet-deelname van A.
4.5 A stelt dat hij op dit punt verlangt.
4.3. Bij zich bij zijn praktijkvoering in het jaar 1997 heeft laten leiden door de beoordeling feitelijke acceptatie van zijn opzegging van de vraag of aan eiser andere bedragen bij wijze van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn toelating weliswaar een gegeven, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond heeft bestaan. In geval van een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, kan er slechts aanspraak zijn op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake van deze opzegging geen of slechts een gering verwijt valt te maken.
4.4. Op grond van de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van de stichting niet kan worden gevergd de overeenkomst te continuerenraamovereenkomst. In het bindend advies van 31 augustus 1998 is het Scheidsgerecht slechts veronderstellenderwijs van die acceptatie uitgegaan en heeft het geoordeeld dat het niettemin aan A niet vrijstond zijn medewerking te weigeren. Ook de stelling van A, dat hij schade lijdt wanneer hij met terugwerkende kracht tot de raamovereenkomst zou toetreden, doet aan zijn verplichting tot toetreding niet af. Indien A onder die schade ook begrijpt het verschil in het hem toekomende honorarium, moet deze stelling bovendien worden verworpen op de grond vermeld in het bindend advies van 31 augustus 1998 onder 4.8: ..."Het standpunt van verweerster, dat een dergelijke vergoeding in strijd is met de strekking van de Raamovereenkomst is juist; de doelstelling van de Raamovereenkomst ziet met name ook op een nieuwe bekostigings- en honoreringsstructuur voor de medisch-specialistische zorg. Daarmee verdraagt zich niet een schadevergoeding die juist is gebaseerd op een vergelijking met een jegens eiser gegarandeerd ongewijzigd honoreringsbeleid." Mocht de schade betrekking hebben op andere posten, dan zou er onder omstandigheden wellicht grond kunnen zijn voor vergoeding van die schade. Thans wordt evenwel geen vergoeding gevorderd en zijn de stellingen van A daarop ook niet toegesneden. Het staat uiteraard aan partijen vrij zich hieromtrent met elkaar te verstaan.
4.6 Het Scheidsgerecht blijft daarom van oordeel dat A gehouden was aan de verlengde raamovereenkomst deel te nemen; hetgeen inhoudt dat het hem niet geoorloofd was door opzegging gewijde artikel 24 van de overeenkomst worden diverse gevallen genoemd aan die als een klemmende reden zijn deelname te beschouwenontkomen. Zoals uit de aanhef van artikel 24 blijkt, De consequentie hiervan is deze opsomming niet volledig. Ook in andere, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn van gewichtige redenen van de hier vereiste klemmende aarddat die deelname geschiedt met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997.
4.5. Bij 4.7 Omdat B reeds vóór het bindend advies van 31 augustus 1998 een duidelijk standpunt had kunnen innemen met betrekking tot de beoordeling datum van ingang zodat het Scheidsgerecht reeds toen daaromtrent een uitspraak had kunnen doen, komen de redenen die de raad van bestuur van de stichting aan de opzegging ten grondslag heeft gelegd is de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y., X. en Z. samen te voegen een van de uitgangspunten. Deze beslissing valt bij uitstek binnen het domein van het bestuur. In wezen is dit tussen partijen ook geen punt van debat. Een tweede gegeven in dit verband is de overeenstemming van partijen over de lijnen die zijn uitgezet in het document ‘Q’. Daarin is het belang van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, van de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief van 21 mei 2008 van de beide medische staven en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappen. In de lijn van de in al deze documenten uitgezette koers stond het de raad van bestuur vrij om te kiezen voor een model waarbij de lokale maatschappen zouden samengaan. De raad van bestuur heeft op toereikende gronden, die in deze zaak ook niet ter discussie staan, niet gekozen voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijken. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen dat de belangen van de zorg kunnen worden geschaad door een dergelijk gescheiden optreden.
4.6. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan de opzegging in de kern ten grondslag dat de door de raad van bestuur van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – van de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwt. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen.
4.7. Deze situatie leverde naar het oordeel kosten van het Scheidsgerecht van dit bindend advies voor rekening van B. Overigens dienen de stichting een gewichtige reden van zodanig klemmende aard op dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de overeenkomst met eiser kosten te laten voortduren. Voor de opzegging bestond dus een voldoende grond.
4.8. Dit betekent dat thans moet worden onderzocht of zich het geval voordoet dat aan eiser geen of slechts een gering verwijt valt te maken ter zake blijven voor rekening van de hier aan de orde zijnde gewichtige reden. Hierbij gaat het niet in het bijzonder om eiser als individuele specialist, maar vooral om de maatschap chirurgie Z. als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting partij die deze heeft in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebben. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie van eiser bepaaldgemaakt.
4.9. Het enkele gegeven dat de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – en mogelijk steeds heeft gezien – tegen de beoogde verregaande vorm van samenwerking met de maatschap chirurgie Z., is niet reeds afdoende om te concluderen dat aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake van de onwerkbare perspectieven die de gewichtige reden voor de opzegging hebben opgeleverd. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of het “dwarsliggen” van de maatschap chirurgie G. – met de daarop gevolgde berusting van de raad van bestuur van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen worden tegengeworpen.
4.10. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan het rapport van de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar in de contacten en uitingen van de maatschap G. en van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. en
Appears in 1 contract
Samples: Herdeelname Aan Raamovereenkomst
De beoordeling van het geschil. 4.14.1 Het standpunt van xxxxx komt er in de kern op neer dat het ziekenhuis het hem onmogelijk heeft gemaakt zijn praktijk aan een opvolger over te dragen en van die opvolger goodwill te bedingen. Ter zitting Volgens eiser heeft eiser bij monde het ziekenhuis zodanig onzorgvuldig jegens hem gehandeld dat het op gronden van zijn gemachtigden verklaard dat hij zijn primaire vordering intrekt. Hij beschouwt het einde van zijn toelating als een gegeven redelijkheid en vordert thans alleen nog billijkheid gehouden is hem de aanvankelijk subsidiair gevorderde vergoedingen alsmede het verbod goodwill te vergoeden voor de stichting om zich negatief over door hem achtergelaten praktijk, die in zijn visie gewoon binnen het ziekenhuis door anderen is voortgezet. Tussen de partijen is niet in geschil dat uit art. 17.2 van de toelatingsovereenkomst voortvloeit dat het ziekenhuis eiser in staat moet stellen goodwill te uiten.
4.2bedingen van een opvolger in het kader van een praktijkoverdracht. Tot de gevorderde vergoedingen behoort een bedrag van € 244.000,-- wegens goodwill. Nu Daartoe zal het ziekenhuis in de zienswijze van beide partijen het algemeen gehouden zijn aan de toelating van xxxxx tot een opvolgende medisch specialist de voorwaarde te verbinden van betaling van goodwill aan de vertrekkende medisch specialist wiens praktijk wordt overgenomen. Een verdergaande verplichting heeft het ziekenhuis niet, in het bijzonder niet de verplichting zelf goodwill te vergoeden aan de vertrekkende medisch specialist, tenzij dat tussen de partijen is overeengekomen. De partijen zijn het erover eens dat een verplichting tot betaling van goodwill door het ziekenhuis aan eiser tussen hen niet is overeengekomen. Dat neemt niet weg dat er onder omstandigheden een uit de redelijkheid en billijkheid voortvloeiende verplichting voor het ziekenhuis kan zijn om aan de specialist bij wege van schadevergoeding een bedrag te betalen ter compensatie van het verlies van de stichting mogelijkheid om goodwill te bedingen. Daartoe zal in het algemeen slechts reden zijn als de beëindiging van de toelating van dien aard is geëindigd, dat het ziekenhuis jegens de specialist onvoldoende zorgvuldig heeft hij naar beider standpunt tegenover de stichting aanspraak op gehandeld of het niet aanbieden van een vergoeding wegens goodwillde specialist onevenredig nadeel toebrengt (vgl. De stichting stelt de uitspraken van dit Scheidsgerecht met de zaaknummers 03/18 en 04/04).
4.2 Vast staat dat na het vertrek van xxxxx per 1 oktober 2010 en (de vergoeding aankondiging van) het vertrek van zijn beide maten de heer X. en mevrouw X., het ziekenhuis heeft voorzien in dit geval € 204.000,-- moet bedragenuitoefening van het MDL-specialisme. Dat heeft het ziekenhuis gedaan door via G. twee buitenlandse MDL-artsen voor de duur van één jaar krachtens detachering aan te stellen en op enig moment een stille maatschap te vormen waarin behalve deze artsen en nog enige tijd de heer X., aangezien kort geleden de Orde van Medisch Specialisten (hierna: de OMS) de goodwillvergoeding wegens de praktijkbeëindiging van een ander lid twee afgevaardigden van de maatschap chirurgie Z., M., op dat bedrag heeft bepaaldheelkunde en twee afgevaardigden van de maatschap interne geneeskunde participeerden. De stichting buitenlandse artsen die de MDL-praktijk hebben voortgezet, hebben daarvoor geen goodwill betaald. De vraag die met inachtneming van het voorgaande moet worden beantwoord is of het ziekenhuis onder de omstandigheden waaronder de beëindiging van de toelating van eiser heeft toegelicht hoe plaatsgevonden en vervolgens is voorzien in de OMS tot uitoefening van de som MDL-praktijk, zodanig onzorgvuldig jegens eiser heeft gehandeld dat het schadevergoeding aan hem dient te betalen voor het verlies van € 204.000,-- is gekomengoodwill. Gelet hierop had Het Scheidsgerecht beantwoordt die vraag ontkennend.
4.3 Voorop moet worden gesteld dat het op de weg van eiser gelegen om, zoveel mogelijk gedocumenteerd, te stellen in welk opzicht die berekening ligt van de OMS onjuist vrijgevestigd medisch specialist die zijn toelatingsovereenkomst wil opzeggen en zijn praktijk wil overdragen en daarvoor goodwill wenst te ontvangen, zelf te zorgen voor een opvolger die bereid is of in zijn, eisers, situatie niet behoort de praktijk tegen betaling van goodwill over te worden gevolgd. Dit heeft eiser echter niet gedaan; hij heeft zich beperkt tot herhaling nemen en met wie de andere leden van zijn eigen vordering op dit puntmaatschap een maatschap wensen aan te gaan. Aldus heeft hij Het niet aan zijn stelplicht voldaan. Nu eiser zelf de hoogte vinden van een dergelijke opvolger (en het aan het toekomende goodwillbedrag wil laten afhangen niet kunnen realiseren van goodwill) is in beginsel voor risico van de vaststelling daarvan door de OMS, ziet het Scheidsgerecht geen grond om de vergoeding op een ander bedrag dan € 204.000,-- te begroten, onder de voorwaarde vrijgevestigd medisch specialist. Geconstateerd moet worden dat eiser zijn toelatingsovereenkomst zelf heeft opgezegd, zonder dat hij nog een opvolger had die bereid was zijn praktijk tegen betaling van goodwill over te nemen. Daarmee nam hij het risico dat hij bij het eindigen van zijn toelatingsovereenkomst geen zodanige opvolger zou hebben en uit het ziekenhuis zou (moeten) vertrekken met achterlating van zijn praktijk. Dat risico heeft zich gerealiseerd.
4.4 Ongetwijfeld heeft xxxxx voor zichzelf zwaarwegende en te respecteren redenen gehad zijn toelatingsovereenkomst met het ziekenhuis op te zeggen zonder opvolger en in een ander ziekenhuis de praktijk te gaan uitoefenen, zoals hij heeft gedaan. Xxxxx heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat die redenen gelegen zijn in aan het ziekenhuis toe te rekenen omstandigheden. Volgens eiser was een van de hem moverende redenen dat zijn collega H. een onmogelijke man was om mee samen te werken. Het ziekenhuis heeft gemotiveerd weersproken dat er tussen eiser en de heer X. problemen waren. Het is niet aannemelijk geworden dat er tussen eiser en de heer X. problemen waren van zodanige aard dat hij zich genoodzaakt zag te vertrekken, noch dat dergelijke problemen bij het ziekenhuis aan de orde zijn gesteld of bekend waren en het ziekenhuis daarmee niet zou hebben gedaan wat redelijkerwijs van hem kon worden gevergd. Er is geen enkel stuk overgelegd waaruit dat blijkt. Een andere door eiser genoemde reden voor zijn vertrek is dat het ziekenhuis tekort is geschoten in door hem bij het sluiten van de toelatingsovereenkomst toegezegde investeringen in de MDL- praktijk. Ook dat heeft het ziekenhuis gemotiveerd weersproken, onder verwijzing naar een overzicht van bedragen die in de loop der jaren aan die praktijk zijn besteed. De partijen verschillen van mening over de vraag of die bedragen vernieuwende investeringen betroffen of vervanging van afgeschreven apparatuur. Of deze door het ziekenhuis bestede bedragen beantwoordden aan de verwachtingen van eiser kan in het midden blijven. Uit niets blijkt dat eiser enig achterblijven van het ziekenhuis in dit opzicht tijdens zijn werkzaamheid in het ziekenhuis Z. aan de stichting afstaatorde heeft gesteld. Eisers vordering wordt dus Xxxxxxx blijkt dat het het ziekenhuis duidelijk moet zijn geworden dat xxxxx vond dat het in zoverre toegewezen, met afwijzing investeringen tekortschoot en wel zo dat het voor eiser een gegronde reden zou zijn voor opzegging van wat het meerdere dat hij op dit punt verlangt.
4.3de toelatingsovereenkomst. Bij de beoordeling van de vraag of aan mondelinge behandeling is door eiser desgevraagd verklaard dat hij deze, noch andere bedragen specifieke redenen bij wijze van (schade)vergoeding toekomen, zijn de opzegging en de daarin besloten liggende beëindiging van zijn toelating weliswaar een gegeven, maar zal het Scheidsgerecht niettemin onderzoeken of voor die opzegging voldoende grond heeft bestaan. In geval van een ongegronde opzegging zal er eerder reden zijn voor een vergoeding dan bij een opzegging die in overeenstemming is met alle daarvoor geldende eisen. Als dit laatste zich voordoet, kan er slechts aanspraak zijn op een vergoeding (naar billijkheid) indien aan de toegelaten specialist ter zake van deze opzegging geen of slechts een gering verwijt valt te maken.
4.4. Op grond van de toelatingsovereenkomst kan opzegging slechts plaatsvinden wegens gewichtige redenen van zodanig klemmende aard dat redelijkerwijs van de stichting niet kan worden gevergd de overeenkomst te continueren. In aan het aan de opzegging gewijde artikel 24 van de overeenkomst worden diverse gevallen genoemd die als een klemmende reden zijn te beschouwen. Zoals uit de aanhef van artikel 24 blijkt, is deze opsomming niet volledig. Ook in andere, daar niet genoemde gevallen kan er dus sprake zijn van gewichtige redenen van de hier vereiste klemmende aardziekenhuis heeft kenbaar gemaakt.
4.54.5 Eiser stelt dat hij er alles aan heeft gedaan een opvolger te vinden voor zijn vertrek per 1 oktober 2010. Bij de beoordeling van de redenen die de raad van bestuur van de stichting aan de opzegging ten grondslag Daartegenover heeft gelegd het ziekenhuis gesteld daarvan niets te hebben gemerkt. Wat daarvan ook zij, niet gebleken is de eerdere bestuurlijke beslissing om de ziekenhuizen te Y.dat er op enig moment door xxxxx aangedragen potentiële opvolgers in beeld zijn geweest, X. en Z. samen te voegen een van de uitgangspunten. Deze beslissing valt bij uitstek binnen het domein waarmee xxxxx door toedoen van het bestuurziekenhuis niet tot overeenstemming heeft kunnen komen. In wezen is dit tussen partijen ook geen punt van debat. Een tweede gegeven in dit verband is de overeenstemming van partijen over de lijnen die zijn uitgezet in het document ‘Q’. Daarin is het belang van verregaande samenwerking, of zelfs fusie, van de lokale vakgroepen binnen één specialisme verwoord. Xxxxx aanvaardt ook dit uitgangspunt. Vermelding verdient hier ten slotte de door xxxxx onderschreven brief van 21 mei 2008 van de beide medische staven en van de raad van bestuur van de stichting aan alle nog toen niet samenwerkende vakgroepen en maatschappen. In de lijn van de in al deze documenten uitgezette koers stond het de raad van bestuur vrij om te kiezen voor een model waarbij de lokale maatschappen zouden samengaan. De raad van bestuur Volgens eiser heeft op toereikende grondenhij mevrouw X. als opvolger voorgesteld, die echter door zijn maat H. zonder opgave van redenen niet acceptabel is bevonden. Volgens het ziekenhuis bleek uit een (telefoon)gesprek met haar dat zij zelf niet geïnteresseerd was in deze zaak ook niet ter discussie staan, niet gekozen voor behoud van naast elkaar staande maatschappen binnen één specialisme, noch voor solopraktijken. Hij heeft hierbij zwaar laten wegen dat de belangen van de zorg kunnen worden geschaad door een dergelijk gescheiden optreden.
4.6. Binnen het aldus gegeven kader ligt aan de opzegging in de kern ten grondslag dat de door de raad van bestuur van de stichting beoogde samenwerking – in vorm van een fusie – van de chirurgische maatschappen G. enerzijds en Z. anderzijds niet is tot stand gekomen. Alles wijst erop dat deze fusie is afgestuit op bezwaren die de eerstbedoelde maatschap als onoverkomelijk beschouwt. De raad van bestuur van de stichting heeft kennelijk geen mogelijkheid gezien om de beide maatschappen tot elkaar te brengen.
4.7. Deze situatie leverde overstap naar het oordeel van het Scheidsgerecht voor ziekenhuis. Verder heeft eiser bij de stichting mondelinge behandeling nog een gewichtige reden van zodanig klemmende aard op dat van haar redelijkerwijs niet kon worden gevergd de overeenkomst met eiser te laten voortduren. Voor de opzegging bestond dus een voldoende grond.
4.8. Dit betekent dat thans moet worden onderzocht of zich het geval voordoet dat aan eiser geen of slechts een gering verwijt valt te maken ter zake van de hier aan de orde zijnde gewichtige reden. Hierbij gaat het niet in het bijzonder om eiser als individuele specialist, maar vooral om de maatschap chirurgie Z. als de collectiviteit waartoe eiser behoort. De stichting heeft in de opzeggingsbrief en in deze procedure immers geen omstandigheden aangevoerd die specifiek op eiser betrekking hebben. Er is kennelijk een onoverbrugbaar gebleken verschil van inzicht tussen de beide maatschappen, en dit heeft ook de positie van eiser bepaald.
4.9. Het enkele gegeven dat de maatschap chirurgie G. onoverkomelijke bezwaren zag – en mogelijk steeds heeft gezien – tegen de beoogde verregaande vorm van samenwerking met de maatschap chirurgie Z., is niet reeds afdoende om te concluderen dat aan de maatschap chirurgie Z., en daarmee aan eiser, een relevant verwijt valt te maken ter zake van de onwerkbare perspectieven die de gewichtige reden voor de opzegging hebben opgeleverd. Het Scheidsgerecht zal moeten onderzoeken of het “dwarsliggen” van de maatschap chirurgie G. – met de daarop gevolgde berusting van de raad van bestuur van de stichting in die houding – is gebaseerd op feiten die met recht aan (de maatschap van) eiser kunnen worden tegengeworpen.
4.10. Hierbij kan niet worden voorbijgegaan aan het rapport van de commissie-J./K.. Dit rapport dateert weliswaar van mei 2007 en was dus al bijna 2½ jaar oud toen de raad van bestuur van de stichting het voornemen heeft uitgesproken om eisers toelating te beëindigen, maar in de contacten en uitingen van de maatschap G. en van de raad van bestuur van de stichting in de jaren na de rapportage hebben de bevindingen van J. enzekere mevrouw
Appears in 1 contract
Samples: Arbitration Award